Het artikel 'Rijksambtenaren Buitenlandse Zaken demonstreren tegen Nederlands Israëlbeleid' |
|
Don Ceder (CU), Gijs Tuinman (BBB), Chris Stoffer (SGP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Rijksambtenaren Buitenlandse Zaken demonstreren tegen Nederlands Israëlbeleid»?1
Ja.
Hoe taxeert u de deelname van uw ambtenaren aan deze demonstratie tijdens werktijd?
De wekelijkse demonstraties vinden plaats tussen 12:00 uur en 12:30 uur en vallen dus in de lunchpauze van de ambtenaren.
Klopt het dat de eis van de ambtenaren voor een staakt-het-vuren strijdig is met kabinetsbeleid?
Nederland maakt zich zeer ernstige zorgen over de schrijnende humanitaire situatie in Gaza en roept op tot snelle en ongehinderde toegang voor humanitaire hulp. Voor structurele humanitaire hulp zijn direct maatregelen nodig, zoals een onmiddellijk tijdelijk humanitair staakt-het-vuren. Het door een groep ambtenaren ingenomen standpunt voor een permanent staakt-het-vuren vormt geen kabinetsbeleid.
Klopt het dat de genoemde eenstaatsoplossing van de initiatiefneemster voor de demonstratie strijdig is met het kabinetsbeleid?
Nederland blijft inzetten op een tweestatenoplossing, waarbij een veilig Israël en een levensvatbare Palestijnse staat in vrede naast elkaar bestaan. Dit standpunt staat los van de ingenomen standpunten van de initiatiefneemster van de demonstraties.
Erkent u dat in de staat Israël al Joden en Arabieren samen wonen, en Israël juist uit Gaza haar eigen burgers en militairen heeft teruggetrokken in 2005?
Het klopt dat er in Israël zowel een Joodse als Arabische bevolking woonachtig is. In augustus 2005 heeft Israël zich teruggetrokken uit de Gazastrook, daarbij werden ook Israëlische kolonisten uit de Gazastrook geëvacueerd.
Schuurt de werkwijze van deze ambtenaren dan niet met artikel 10.1 van de Ambtenarenwet 2017? Zo ja, wat wil u eraan doen om dit in het vervolg te voorkomen en welke consequenties heeft deze demonstratie?
Ambtenaren kennen net als alle andere burgers de vrijheid van meningsuiting. Artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017 stelt hieraan de beperking dat ambtenaren zich dienen te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.
Of hiervan sprake is, kan per situatie verschillen. Allerlei factoren kunnen meespelen, zoals maatschappelijke gevoeligheid van het onderwerp, de betrokkenheid van de ambtenaar bij het onderwerp, en het moment en de manier waarop ambtenaren opvattingen kenbaar maken.
Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de ambtenaar zelf om hierin een afweging te maken. Achteraf zal de ambtenaar zich jegens de werkgever moeten kunnen verantwoorden. Vervolgens is het aan de werkgever om, gelet op alle omstandigheden, zorgvuldig te beoordelen of in een concreet geval door de ambtenaar een grens is overschreden. Dit is afhankelijk van de concrete omstandigheden van de individuele handeling.
Beaamt u dat het aan parlementariërs en kabinetsleden is om openlijk politieke uitspraken te doen over politiek gevoelige zaken?
Zoals is aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Stoffer (kenmerk 2023Z18329), onderschrijft het kabinet dat het staatsrechtelijk gezien aan parlementariërs en leden van het kabinet is om openlijk politieke uitspraken te doen. Dit laat onverlet dat ambtenaren persoonlijke meningen en voorkeuren kunnen hebben en daar, binnen de in wet- en regelgeving gestelde grenzen, uiting aan kunnen geven.
Kent u andere voorbeelden waar er door ambtenaren van een departement werd gedemonstreerd tegen het beleid van het eigen ministerie? Zo ja, hoe werd daarna gehandeld?
Het ministerie heeft geen weet van demonstraties door ambtenaren bij andere ministeries. De rijksoverheid registreert het gedrag van ambtenaren ook niet als dusdanig.
Bent u het eens dat ambtenaren op persoonlijke titel mogen demonstreren maar dat dit onder werktijd, net buiten hun werkplaats en met beroep op de leus «civil servants demand ceasefire» onwenselijk is?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 6.
Welke acties en gesprekken zijn er geweest op het departement van Buitenlandse Zaken na de petitie van 25 oktober die door diverse ambtenaren in functie werd ondertekend?
Sinds de aanval van Hamas op Israël op 7 oktober 2023 en het daarop volgende conflict tussen Israël en Hamas zijn er binnen de organisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken meerdere acties ontvouwd. Zo is de thematiek meermaals besproken in de bestuursraad en in verschillende bijeenkomsten met afdelingsdirecteuren. Daarbij is opgeroepen om binnen de afdelingen en teams gesprekken te voeren, eventueel met gespreksbegeleiding vanuit het team voor organisatieontwikkeling.
De centrale lijn daarbij is altijd geweest om enerzijds te normeren dat verschillen in opvatting niet ten koste moesten gaan van de ambtelijke professionaliteit en een respectvolle omgang met collega’s. Anderzijds zijn er meerdere interne mogelijkheden gecreëerd om met elkaar van gedachten te wisselen en verschillende perspectieven in te brengen. Vanuit bestuurlijk niveau wordt de boodschap uitgedragen dat er binnen het departement altijd ruimte is voor andere inzichten en interne tegenspraak. De Gids ambtelijk vakmanschap en de Handreiking Ambtenaar en grondrechten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn actief onder ieders aandacht gebracht.
Houden ambtenaren die nu bij de demonstratie betrokken zijn zich aan de geest en de conclusies van gesprekken die na 25 oktober gevoerd zijn?
Net als iedereen heeft een ambtenaar grondrechten als vrijheid van meningsuiting en recht op demonstratie. De demonstraties zijn niet direct een uitkomst van de binnen Buitenlandse Zaken intern gevoerde dialoog. Die dialoog is permanent en het overgrote deel van de medewerkers maakt gebruik van de geboden mogelijkheden om hun zorgen bespreekbaar te maken.
Strijd tegen Islamofobie |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Fonda Sahla (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de toename van islamofobie in Nederland, zoals beschreven in verschillende artikelen in het Parool1, NOS2 en Trouw3?
Registraties van discriminatie, waaronder moslimdiscriminatie, worden door de verschillende meldingsinstanties in Nederland jaarlijks bijeengebracht in de rapportage Discriminatiecijfers. Deze rapportage bevat de cijfers van de politie, de antidiscriminatievoorzieningen, het College voor de Rechten van de Mens, Meld.Online Discriminatie, de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman. De cijfers over 2023 zullen in april 2024 worden gepubliceerd en aan uw Kamer worden aangeboden. Er kunnen dus nog geen uitspraken over een mogelijke toename in 2023 ten opzichte van 2022 worden gedaan.
Dat neemt niet weg dat het een ernstige zaak is dat Stichting Meld Islamofobie meldt dat zij tientallen meldingen per week binnen krijgt, en dat er onder moslims en moskeebesturen in Nederland angst en gevoelens van onveiligheid leven.
Wat is uw reactie op de specifieke incidenten van islamofobie genoemd in deze artikelen?
De artikelen laten zien dat het wegzetten van groepen als «de ander» een grote impact op het leven van mensen kan hebben. Het artikel in Trouw laat zien hoe diepgeworteld bij sommige mensen in onze samenleving negatieve denkbeelden over moslims kunnen zijn en hoe vooroordelen uit het verleden over groepen mensen doorwerken in hedendaagse stereotypen, vooroordelen en discriminerend gedrag. Discriminatie en racisme, haat zaaien en mensen wegzetten als de «ander», dat is niet onze samenleving. Aandacht voor diversiteit en inclusie in het kabinetsbeleid en gelijke behandeling als fundamenteel grondrecht zijn cruciaal voor een gelijkwaardige en eerlijke samenleving.
Voor wat betreft mijn reactie op het NOS-artikel «Problemen op het werk door uitspraken over Gaza-Israël, soms zelfs ontslag» verwijs ik u graag naar de antwoorden op Kamervragen van de leden El Abassi en Ergin (beiden DENK) aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het NOS-bericht «Problemen op werk door uitspraken over Gaza-Israël, soms zelfs ontslag».4
Ik vind het ten slotte verontrustend om te horen dat mede door de uitslag van de verkiezingen moslims in Nederland zich onveilig kunnen voelen, zoals het Parool beschrijft. Een klimaat van haat en intimidatie richting mensen met een islamitisch geloof, of elke andere grond, is altijd volstrekt onacceptabel.
Deelt u de mening dat in een samenleving waar diversiteit en inclusie als fundamentele waarden worden gekoesterd, het van cruciaal belang is om aandacht te besteden aan kwesties zoals islamofobie, die de harmonie en gelijkheid binnen onze gemeenschap kunnen ondermijnen?
Ja.
Zijn er gevallen bekend waarbij islamitische instellingen hun beveiliging hebben verhoogd vanwege een verhoogde dreiging?
De verantwoordelijkheid van de beveiliging van religieuze instellingen in Nederland ligt in de eerste plaats bij die instellingen zelf. Ik heb geen volledig zicht op de mate waarin islamitische instellingen zelf hun beveiliging hebben verhoogd.
Daar waar nodig kunnen er aanvullende beveiligingsmaatregelen worden getroffen bij religieuze instellingen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij het lokaal bevoegd gezag, in samenspraak met de lokale driehoek. De NCTV kan de lokaal bevoegde gezagen hierbij desgevraagd van advies voorzien en heeft dit in voorkomende gevallen ook gedaan.
Zo ja, is de toegenomen beveiliging van islamitische instellingen het resultaat van ontoereikende capaciteit bij de beveiligingsdiensten?
De beslissing om een persoon of object vanuit de overheid aanvullend te beveiligen wordt altijd gemaakt op basis van actuele dreigingsinformatie van de politie en/of inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De genomen beveiligingsmaatregelen bieden het niveau van weerstand dat nodig wordt geacht op basis van de dreigingsinformatie. Daarin is de op dat moment beschikbare capaciteit niet bepalend.
Hoe verhoudt de huidige situatie zich tot de eerdere beloften van de overheid om islamitische gemeenschappen extra te beveiligen?
Deze belofte blijft onverminderd in stand, daar waar de situatie er om vraagt. Zoals hierboven beschreven worden beslissingen over beveiligingsmaatregelen gemaakt op basis van actuele dreigingsinformatie. In het geval van islamitische instellingen is er op dit moment geen aanleiding om extra algemene beveiligingsmaatregelen in te stellen. Daar waar nodig op basis van specifieke informatie zal het lokaal bevoegd gezag altijd maatregelen treffen. Wel kan gemeld worden dat verschillende gemeenten reeds extra maatregelen hebben getroffen in het kader van openbare orde. Dit zijn zichtbare en onzichtbare maatregelen. Over de invulling van deze veiligheidsmaatregelen worden nooit uitspraken in het openbaar gedaan.
Aanvullend heeft de NCTV op 7 oktober en 17 november 2023 in brieven het lokaal bevoegd gezag ook geadviseerd om preventief en proactief extra alert te zijn op veiligheidsrisico’s gerelateerd aan de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden.
Hebben veiligheidsdiensten een duidelijk beeld van de bronnen van dreigingen tegen islamitische gemeenschappen? Zo ja? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
De recente ontwikkelingen in het binnen- en buitenland en de eventuele uitstraling daarvan in Nederland hebben vanzelfsprekend de aandacht van de NCTV, de politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Zij zijn alert op eventuele veiligheidsrisico’s die hieruit voortkomen.
Zoals u weet worden geen uitspraken in het openbaar gedaan over de werkwijze en informatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Welke maatregelen zijn genomen voor begeleiding en nazorg voor degenen die getroffen zijn door islamofobie?
Discriminatie kan een grote impact op iemands leven hebben. Iedereen in Nederland kan daarom terecht bij een gemeentelijke antidiscriminatievoorziening (ADV). Bij deze ADV’s werken professionele consulenten die expert zijn in het behandelen van discriminatieklachten. Zij bieden niet alleen een luisterend oor voor melders, maar staan hen ook bij in het oplossen van een discriminatieklacht. Zo kan een ADV een hoor- en wederhoorprocedure opstarten, bemiddelingsgesprekken initiëren of een melder bijstaan bij een procedure bij het College voor de Rechten van de Mens of bij het doen van aangifte bij de politie. De rol van de ADV’s bij de aanpak van discriminatie is groot, het is daarom dat ik de ADV’s wil versterken. Tijdens mijn werkbezoek op 9 januari jl. aan een ADV heb ik de nieuwe naam en het landelijk telefoonnummer 0800-0880 gelanceerd. Alle ADV’s die lid zijn van de branchevereniging Discriminatie.nl (meer dan 90% van het land) werken nu ook onder de naam Discriminatie.nl. Dit draagt eraan bij om het melden van discriminatie makkelijker te maken.
Daarnaast werk ik momenteel aan een stelselvernieuwing voor de ADV’s. Hierover zal ik voor de zomer een hoofdlijnennotitie naar uw Kamer sturen. Ik zal daarbij nagaan in hoeverre het mogelijk is om in het nieuwe ADV-stelsel, al dan niet in samenwerking met andere (maatschappelijke) organisaties aan mensen met discriminatie- en/of racisme-ervaringen actief nazorg te bieden die aansluit bij hun achtergrond en behoefte5.
Indien er sprake is van een strafbaar feit kan een ieder aangifte doen bij de politie in Nederland. Slachtoffers van strafbare feiten kunnen voor emotionele steun, hulp in het strafproces en ondersteuning bij het vergoed krijgen van de schade terecht bij Slachtofferhulp Nederland. Deze hulp is gratis. Slachtofferhulp Nederland heeft goede netwerkcontacten met antidiscriminatievoorzieningen en andere belangenorganisaties.
De ADV’s, de politie en het Openbaar Ministerie vormen gezamenlijk ook een Regionaal Discriminatie Overleg (RDO). Deze RDO’s zijn per politie-eenheid georganiseerd en hebben als doel om tot een betekenisvolle afdoening te komen bij een discriminatiemelding, incident of aangifte. Dat vereist interventies die zichtbaar, merkbaar en herkenbaar zijn voor slachtoffers, daders en hun omgeving.
Vindt u het acceptabel dat in Nederland angst bestaat voor aanvallen op islamitische instellingen, gezien de recente gebeurtenissen in Israël en Palestina?
Ik vind het verontrustend om te horen dat sinds de recente gebeurtenissen in Israël en de Palestijnse gebieden meer moslims in Nederland zich onveilig voelen. Een klimaat van haat en intimidatie richting moslims, of andere gelovigen, is volstrekt onacceptabel. De Minister van Justitie en Veiligheid en ik zullen ons er dus ook hard voor blijven maken om zoveel mogelijk zorgen over veiligheid onder moslims en moskeeën weg te nemen. Daarbij vertrouw ik er ook op dat het lokaal bevoegd gezag maatregelen zal treffen daar waar nodig.
Bent u bereid om maatregelen te treffen om islamofobie sneller en strenger aan te pakken?
Zowel in het demissionair kabinet als in uw Kamer en in de samenleving wordt de noodzaak gevoeld om de huidige aanpak van discriminatie en racisme te versterken. Op 15 december 2023 heeft de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) het tweede Nationaal Programma tegen discriminatie en racisme aan uw Kamer verzonden.6 Het Nationaal Programma geeft een overzicht van nieuwe en lopende versterkingen. Deze versterkingen zijn generieke maatregelen, die gericht zijn op alle discriminatiegronden, aangevuld met specifieke maatregelen, die gericht zijn op de aanpak van discriminatie van een bepaalde groep of op een bepaald terrein. Moslimdiscriminatie heeft nadrukkelijk de aandacht van de NCDR. Dat is hard nodig. 55% van de moslims in Nederland ervaart op dagelijkse basis discriminatie.7
In opdracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voeren het onderzoeksbureau Regioplan en de Universiteit Utrecht momenteel een nationaal onderzoek naar moslimdiscriminatie uit. Dit onderzoek verdiept zich in de vraag of we in de aanpak van moslimdiscriminatie de juiste dingen doen of dat we nog mogelijkheden onbenut laten. Vooruitlopend hierop wordt momenteel, eveneens in opdracht van het Ministerie van SZW, een verdiepend onderzoek afgerond door de Radboud Universiteit naar discriminatie van vrouwen met een hoofddoek op de arbeidsmarkt. Deze onderzoeken zijn van belang om in kaart te brengen of, en zo ja waar en hoe, versterkende maatregelen tegen moslimdiscriminatie noodzakelijk zijn.
Wanneer strafbare feiten gepleegd zijn, kan een strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld naar een verdachte. Dit is het sluitstuk in de aanpak van discriminatie en gericht op individuele strafzaken. Een strafrechtelijk onderzoek naar een verdachte kan aan de orde zijn wanneer het bijvoorbeeld gaat om het aanzetten tot haat, geweld of discriminatie of om groepsbelediging. Dit zijn voorbeelden van specifieke discriminatiedelicten. Bij commune delicten, zoals vernieling, mishandeling of bedreiging, is bij de politie en het Openbaar Ministerie ook oog voor een eventueel discriminatoir aspect. Bij commune delicten met een discriminatieaspect (codis-delicten) gaat het om delicten waarbij een discriminatieaspect als motief of aanleiding heeft gespeeld om het delict te plegen, of als het is gebruikt om het delict indringender te plegen. Bij ingrijpende codis-delicten is het uitgangspunt dat een strafverzwaring van 100% wordt toegepast door het Openbaar Ministerie.
Wat is uw reactie op de pro-Palestijnse demonstraties in Nederland, waarbij melding wordt gemaakt van islamofobische uitingen?
Het recht op demonstratie en de vrijheid van meningsuiting zijn fundamentele grondrechten. Op het moment dat tijdens een demonstratie (mogelijke) strafbare uitingen worden gepleegd, zoals opruiing, groepsbelediging of het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld, kan altijd worden opgetreden door de politie en het Openbaar Ministerie. Ook wanneer een bepaalde uiting binnen de grenzen van de (straf)wet blijft, kan deze door anderen als kwetsend of onfatsoenlijk worden ervaren. Uit respect voor elkaars – soms botsende – meningen benadruk ik het belang van een open en tolerante houding naar elkaar en het voeren van de dialoog. Dat zijn wezenlijke elementen in een pluriforme samenleving om met de spanningen en verschillen om te gaan.
Bent u bekend met situaties in andere landen waar pro-Palestijnse demonstraties verboden zijn vanwege de risico's van verstoring van de openbare orde?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe wordt in Nederland de aanpak van islamofobie bij demonstraties gehandhaafd en gemonitord?
Het faciliteren en reguleren van demonstraties is een lokale verantwoordelijkheid. Tegen strafbare feiten gepleegd tijdens een demonstratie kan (ter plaatse of achteraf) worden opgetreden door de politie en het Openbaar Ministerie.
Heeft u vertrouwen in de huidige strategieën om islamofobie tijdens demonstraties te voorkomen?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat het bevoegde gezag op lokaal niveau onvoldoende aandacht heeft voor de aanpak van moslimdiscriminatie. Bij mijn weten zet dat gezag zich blijvend en alert in tegen moslimdiscriminatie.
Hoe waarborgt u dat de overheid zich blijft inzetten voor de veiligheid van islamitische gemeenschappen en het bestrijden van islamofobie?
Voor moslimdiscriminatie, noch voor andere vormen van discriminatie, racisme of uitsluiting, is absoluut geen plaats in Nederland. Het is belangrijk dat iedereen zichzelf kan zijn, ongeacht iemands religie- of levensovertuiging, seksuele gerichtheid, afkomst, of welke grond dan ook. Zoals hierboven aangegeven wordt vanuit het kabinet op verschillende manieren ingezet om moslimdiscriminatie tegen te gaan. Als het gaat om de veiligheid van moskeeën en de islamitische gemeenschap treft het lokaal bevoegd gezag altijd daar waar nodig aanvullende maatregelen. Zoals bij vraag 6 genoemd zijn er in verschillende gemeenten reeds extra maatregelen getroffen in het kader van de openbare orde.
Waarom is er tot op heden geen Nationaal Coördinator Islamofobie aangesteld in Nederland, gezien de gemelde toename van islamofobie incidenten en de behoefte aan een gecoördineerde aanpak om deze vorm van discriminatie te bestrijden?
De Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme gaat over alle gronden en domeinen, waaronder moslimdiscriminatie. De aanpak van moslimdiscriminatie is nadrukkelijk onderdeel van het tweede Nationaal Programma tegen Discriminatie en Racisme, dat op 15 december 2023 aan uw Kamer is verzonden.8
Ziet u een relatie tussen het registreren van «niet-westerse migratieachtergrond» van Nederlanders die hier geboren zijn en de toename van discriminatie en islamofobie?
Nee, ik zie daar geen relatie tussen. Voor zover hier wordt gedoeld op het onderscheid naar herkomst van mensen met een migratieachtergrond in onderzoeken van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wijs ik er bovendien op dat het onderscheid «Westers» en «niet-Westers» niet meer door het CBS wordt gemaakt.
Een advies van de landsadvocaat |
|
Sandra Palmen (NSC), Pieter Omtzigt (NSC), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u in de ministerraad gesproken heeft over een advies van de landsadvocaat?1
De ministerraad is op 26 januari jl. op hoofdlijnen geïnformeerd over het lopende adviestraject met de landsadvocaat en het feit dat een Kamerbrief hieromtrent in voorbereiding was. Daarbij is aangegeven dat de Kamerbrief zou worden geagendeerd voor de Ambtelijke Commissie Uitvoeringsorganisaties (ACU) van 5 februari 2024 en de Ministeriële Commissie Uitvoeringsorganisaties (MCU) van 6 februari 2024.
Kunt u dit advies conform de lijn van de regering in reactie op het Parlementair Onderzoek Kinderopvangtoeslag openbaar maken en voor vrijdag 23 februari aan de Kamer doen toekomen, aangezien het relevant kan zijn voor de parlementaire enquête die op maandag 26 februari verschijnt?
Het advies van de landsadvocaat is bijgevoegd. Bij brief van 23 februari jl. hebben wij u reeds laten weten dat het advies nog niet was afgerond aangezien de landsadvocaat nog bezig was met de beantwoording van verduidelijkende vragen die zijn gesteld naar aanleiding van een bespreking met de landsadvocaat d.d. 31 januari jl. en na agendering in de Ministeriële Commissie Uitvoering (MCU) d.d. 6 februari jl.
Kunt u aangeven op welke punten de brief hierover die op 13 februari aan de Kamer gestuurd is en later is ingetrokken is aangepast in de veel kortere versie die op 19 februari aan de Kamer is gestuurd? Kunt u de punten een voor een toelichten?
Het hoofdzakelijke punt van verschil is dat de eerder toegestuurde versie een paragraaf bevat over de analyse van de grondslag voor internetonderzoek door Dienst Toeslagen, waarin het loggingsysteem «Heidi» aan de orde komt. Deze passage was uit de eerdere versie verwijderd omdat de analyse rondom internetonderzoek nog niet was afgerond. Daarbij was uw Kamer in de Stand van Zakenbrief2 al geïnformeerd over Heidi.
Kunt u aangeven hoe «Heidi», in versie 1 en versie 2 eruitzag, welke data verzameld werden en waarvoor de data gebruikt werden?
Zoals in de Stand van Zakenbrief Dienst Toeslagen van 15 januari jl. aan uw Kamer is gemeld geldt voor Toeslagen dat Heidi werd gebruikt als een loggingsysteem waarbij portaldata werd gelogd van bezoekers van de toeslagenportal. Het doel van Heidi was het kunnen traceren of er sprake was van opvallend gedrag wat een indicatie kan zijn voor een verhoogd risico op misbruik van toeslagen. Op deze manier kon worden achterhaald of rekeningnummers massaal worden gewijzigd vanaf één het hetzelfde IP-adres, dat veel aanvragen worden ingediend vanaf één en hetzelfde IP adres (in korte tijd) en in voorkomende gevallen kon ook DigiD misbruik (identiteitsfraude) worden gesignaleerd. Dit is data die wordt gewonnen bij het inloggen in het burgerportaal. Het tweede doel had betrekking op het uitvoeren van effectmetingen om de effecten van handhaving- en dienstverleningsacties te meten.
Zoals staat beschreven in de gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) die met de Stand van Zakenbrief is meegestuurd, is het gebruik van Heidi in september 2017 binnen Toeslagen «on hold» gezet omdat het systeem in de loop van de tijd niet meer zou voldoen aan de eisen van de Wet bescherming persoonsgegevens. In november 2017 besloot het Management Team Toeslagen dat het systeem Heidi weer opgestart zou worden in een beperktere vorm. Deze beperkte versie zag op het afbouwen van de dataset in Heidi. Deze afgeslankte versie staat binnen Toeslagen bekend als Heidi II.
Sinds het stopzetten van het Intensief Toezicht (ITO) proces in 2020 wordt geen gebruik meer gemaakt van portaldata voor wat betreft het detecteren van risico’s op misbruik. Tot december 2023 werd portaldata nog wel gebruikt voor de effectmetingen. Zoals gemeld in de Stand van Zakenbrief Dienst Toeslagen van 15 januari jl. is in december 2023 ook dit gebruik van Heidi tijdelijk stopgezet, omdat de gegevensverwerking in de brede context niet voldoende in beeld was. Geconstateerd is in elk geval dat niet alle gegevens die werden verwerkt noodzakelijk waren voor de effectmetingen van Dienst Toeslagen. Dit is wel een vereiste van de AVG om gegevens te mogen verwerken. Op dit moment wordt geïnventariseerd welke gegevens uit de portaldata precies geleverd en verwerkt worden, welke noodzakelijk zijn voor het doen van effectmetingen en of de benodigde privacy-waarborgen hierbij wel voldoende zijn geïmplementeerd.
Ook bij de Belastingdienst, waar de Dienst Toeslagen destijds onderdeel van uitmaakte, wordt gekeken naar het gebruik van Heidi. Het is binnen deze termijn echter onhaalbaar gebleken te onderzoeken op welke manier de dienstonderdelen van de Belastingdienst gebruik hebben gemaakt van Heidi. Uw Kamer wordt uiterlijk over 3 weken geïnformeerd over hoe andere onderdelen van de Belastingdienst gebruik hebben gemaakt van Heidi, voor welke doeleinde en welke gegevens hierbij verwerkt werden. Daarbij zal ook worden aangegeven of er redenen zijn om het beeld van het gebruik van Heidi binnen Toeslagen bij te stellen.
Wanneer was duidelijk dat Heidi niet voldeed aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en welke actie is toen ondernomen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven welke koppeling er was tussen Heidi-1 en de Fraude Signalering Voorziening (FSV) en wat daarvan de gevolgen waren?2
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden en kunt het u het advies van de landsadvocaat – dat echt geen concept is – per ommegaande aan de Kamer doen toekomen?
De vragen zijn hiermee binnen drie weken beantwoord. Het advies van de landsadvocaat is bij deze beantwoording gevoegd.
Het bericht 'Bank vraagt klantgegevens aan ondernemers bij contante betaling' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wat vindt u van de ervaringen van 1.700 ondernemers met betrekking tot de manier waarop banken hen behandelen in het kader van hun witwasonderzoek?1
Ik neem deze signalen serieus. De poortwachtersrol van banken is essentieel in een effectieve aanpak van witwassen en financieren van terrorisme. Het verhullen van de criminele herkomst van opbrengsten van misdrijven stelt daders van deze misdrijven in staat om buiten het bereik van onder meer overheidsinstanties te blijven en ongestoord van het vergaarde vermogen te genieten. Ook kunnen deze illegale inkomsten worden gebruikt voor de financiering van dezelfde of nieuwe criminele activiteiten. Het opgebouwde vermogen biedt hen ook de mogelijkheid om posities te verwerven in bonafide ondernemingen en in sommige gevallen het gezag van de overheid te ondermijnen. Tot slot wordt de integriteit van het financieel-economisch stelsel aangetast door mensen die criminele verdiensten proberen te verhullen. Het is daarom cruciaal dat de legale financiële kanalen waarlangs het witwasproces zich kan voltrekken worden beschermd tegen het gebruik ervan voor criminele doeleinden door poortwachters.
Tegelijkertijd is er meermaals2 vastgesteld dat er ruimte is voor verbetering van de risicogebaseerde aanpak van banken en zijn hier inmiddels verschillende acties voor ondernomen.3 Ik vind het belangrijk dat deze signalen in deze trajecten worden meegenomen om na te gaan hoe de aanpak verder kan worden verbeterd.
Vindt u het acceptabel dat klanten van de bank niet als zodanig duidelijk herkenbare communicatie van de bank krijgen over een witwasonderzoek, ook als dat verstrekkende gevolgen kan hebben?
Ik vind het belangrijk dat banken duidelijk communiceren over hun poortwachtersrol en waarom zij bepaalde informatie opvragen bij hun klanten. Daarom is het verbeteren van de voorlichting van cliënten over het doel van de regelgeving en de informatie die poortwachters van cliënten nodig hebben voor het cliëntonderzoek een van de acties uit de beleidsagenda aanpak van witwassen.4 De Nederlandsche Vereniging van Banken (NVB) heeft aangekondigd dat zij in overleg gaat met de sector om te bespreken welke stappen er genomen kunnen worden om de communicatie met cliënten te verbeteren.
Vindt u het acceptabel dat banken hun klanten limieten opleggen voor het storten van contant geld, terwijl dit een wettelijk betaalmiddel is en in sommige takken zeer gebruikelijk, bijvoorbeeld als je op de markt staat?
Contant geld is inderdaad wettig betaalmiddel en wordt in Nederland voor zo’n 20% van de toonbanktransacties gebruikt.5 Ik vind het belangrijk dat het mogelijk blijft om met contant geld te betalen. Zowel voor groepen mensen die ervan afhankelijk zijn, als voor mensen die er simpelweg een voorkeur voor hebben.6 Contant geld wordt in de meeste gevallen gebruikt voor legitieme doeleinden.
Dit neemt echter niet weg dat contant geld ook potentieel hogere risico’s op witwassen en terrorismefinanciering kent. Zo worden cliënten in sectoren met een intensief gebruik van contant geld in de Europese anti-witwasrichtlijn gezien als een potentieel hoger risico en geldt het in de rechtspraak als een zogenoemd feit van algemene bekendheid7 dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld.
Of het gebruik van contant geld door een cliënt daadwerkelijk een hoger witwasrisico oplevert dient de bank door middel van het individuele cliëntonderzoek te bepalen. Een eventuele beperking van de chartale dienstverlening als risicomitigerende maatregel moet proportioneel zijn, mag het legitieme gebruik van contant geld niet onnodig belemmeren en moet toegesneden zijn op het risico en de specifieke omstandigheden van de cliënt. Maatregelen zoals categorale uitsluiting van het gebruik van contant geld, of categorale limieten aan het gebruik daarvan voor hele sectoren voldoen daar niet aan.
Vind u het redelijk dat banken om identiteitsinformatie vragen van degene die met grote bankbiljetten heeft betaald, terwijl ook zo’n biljet een wettig betaalmiddel is, en je als ondernemer bovendien niet zomaar om het identiteitsbewijs van je klant kunt vragen vanwege privacy overwegingen?
Dit is nadrukkelijk geen onderdeel van een standaard cliëntenonderzoek, maar kan redelijk zijn in specifieke omstandigheden. Het onderzoek van poortwachters dient risicogebaseerd te zijn. Dit betekent dat de intensiteit van het onderzoek in lijn moet zijn met de risico’s: zijn de risico’s op witwassen of financieren van terrorisme hoog, dan zal het onderzoek diepgaander moeten zijn dan als de risico’s laag zijn. Daarnaast is relevant dat sommige ondernemers op hun beurt ook poortwachter zijn en in dat kader in sommige gevallen ook cliëntonderzoek moeten doen. Dit geldt bijvoorbeeld voor handelaren als ze contante betalingen van € 10.000 of meer uitvoeren. Bovenstaande, in combinatie met de verhoogde risico’s van contant geld die hierboven zijn toegelicht en mogelijke specifieke context waarvan sprake is bij een cliënt, kan ertoe leiden dat het in bepaalde gevallen redelijk is dat een poortwachter aan zijn eigen cliënten informatie vraagt over de identiteit van de personen met wie die cliënt zaken doet.
Hoewel dit dus redelijk kan zijn in specifieke omstandigheden, baren de signalen uit de uitzending van Radar mij wel zorgen. Ik zal daarom De Nederlandsche Bank (DNB) vragen om te bezien of de nieuwe Q&A’s en Good Practices8 waar DNB momenteel aan werkt, voldoende handvatten bieden aan banken om risicogebaseerd om te gaan met het onderzoek dat cliënten van de bank moeten doen naar de geldstromen van hun eigen klanten.
Vindt u dat de banken beperkende acties mogen ondernemen, zoals het blokkeren, limiteren of opheffen van bankrekeningen wanneer zij de door hun gevraagde informatie niet ontvangen, als ondernemers hebben aangegeven dat zij niet wettelijk verplicht zijn zulke informatie aan te leveren, bijvoorbeeld vanwege de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) of privacy overwegingen?
Dit zal in een gemiddeld geval niet nodig of redelijk zijn, maar dat neemt niet weg dat er specifieke omstandigheden kunnen zijn waarin het noodzakelijk is voor een bank om beperkende maatregelen te treffen om de risico’s te mitigeren. Hier kan bijvoorbeeld sprake van zijn als er sprake is van hoge risico’s, het verkrijgen van bepaalde informatie noodzakelijk en proportioneel is, de bank zonder die informatie het cliëntonderzoek niet kan afronden en de cliënt de ruimte is geboden om de weigering toe te lichten of mogelijk op een andere wijze te voldoen aan de informatiebehoefte van de bank.
Vindt u dat de banken beperkende acties mogen ondernemen, zoals het blokkeren, limiteren of opheffen van bankrekeningen wanneer zij de door hun gevraagde informatie niet tijdig ontvangen, terwijl een ondernemer heeft aangegeven niet tijdig aan het verzoek te kunnen voldoen?
Als een cliënt gemotiveerd en met geldige redenen aangeeft niet tijdig aan het verzoek te kunnen voldoen en daarbij aangeeft wanneer dit wel mogelijk zal zijn, vind ik het moeilijk voor te stellen dat overgaan tot beperkende acties redelijk zal zijn. Als het niet aanleveren van informatie echter structurele vormen aanneemt en er sprake is van specifieke omstandigheden (zie bijvoorbeeld de omstandigheden uit de beantwoording van de vorige vraag), kan ik me voorstellen dat op een gegeven moment een bank het noodzakelijk acht om over te gaan tot beperkende acties.
Deelt u de mening dat het witwasonderzoek en de manier waarop klanten van banken in dat kader worden bejegend te ver is doorgeschoten?
Er is ruimte voor een meer risicogebaseerde aanpak door banken. Dit is al eerder vastgesteld9 en aan deze vaststelling zijn verschillende acties verbonden.10 Een van de thema’s uit de beleidsagenda aanpak van witwassen is dan ook «ruimte waar mogelijk». Bij dit thema horen verschillende maatregelen om meer ruimte te creëren voor burgers en poortwachters in de aanpak van witwassen. Overigens heeft uw Kamer de voortgangsbrief bij deze beleidsagenda controversieel verklaard.
Bent u bereid met De Nederlandsche Bank (DNB) en de Nederlandsche Vereniging van Banken (NVB) in gesprek te treden over deze signalen en met hen te komen tot een juiste wijze van behandeling?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1, lopen er al verschillende trajecten om de risicogebaseerde benadering van banken te verbeteren. Daarnaast heeft de NVB, zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2, aangekondigd dat zij in overleg met de sector zal bespreken welke stappen er genomen kunnen worden om de communicatie met cliënten te verbeteren. Tot slot zal ik, zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 4, DNB vragen om te bezien of de nieuwe Q&A’s en Good Practices11 waar DNB momenteel aan werkt, banken voldoende handvatten bieden om risicogebaseerd om te gaan met het onderzoek dat cliënten van de bank moeten doen naar de geldstromen van hun eigen klanten.
Het bericht 'Nationale ombudsman vindt aanvraagprocedure Noodfonds Energie oneerlijk' |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Hoe beoordeelt u de aanvraagprocedure van het Tijdelijk Noodfonds Energie?1
Kunt u verdere toelichting geven op kritiek vanuit de Nationale ombudsman op de huidige digitale aanvraagprocedure van het noodfonds?
Hoe beoordeelt u de gevolgen van de digitale aanvraagprocedure voor kwetsbare groepen die geen DigiD hebben, zoals de ombudsman aangeeft? Welke oplossingen ziet u hiervoor?
Deelt u de mening van de ombudsman dat de huidige aanvraagprocedure oneerlijk is?
Kunt u toelichten waarom mensen geen aanvraag kunnen indienen bij wettelijke vertegenwoordigers omdat zij niet gemachtigd kunnen worden? Hoe bent u voornemens dit wel mogelijk te maken?
Hoeveel mensen in Nederland zijn niet digitaal vaardig en vallen daardoor buiten de digitale aanvraagprocedure?
Welke maatregelen neemt u om de door de ombudsman aanbevolen keuze tussen digitale en niet-digitale aanvraag mogelijk te maken?
Deelt u de mening dat de overheid meer regie moet nemen over het Tijdelijke Noodfonds Energie en zelf met een dergelijk voorstel moet komen?
Deelt u de mening dat dit fonds onder zeggenschap van volksvertegenwoordigers moet komen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat er momenteel te veel gaten in het Tijdelijk Noodfonds Energie zijn?
Hoe kijkt u naar het gebrek aan tegemoetkoming voor mensen met een blokaansluiting?
De SP-fractie ontvangt berichten dat mensen die energiegebruik mijden door vrees voor hoge prijzen nu niet in aanmerking komen voor het Tijdelijke Noodfonds Energie omdat ze niet voldoen aan de eis dat ze minstens acht tot tien procent van hun inkomen kwijt zijn aan energiekosten. Erkent u deze signalen? Wat doet u om deze mensen alsnog te helpen?
De anti-lhbti-wetgeving die het parlement in Ghana heeft goedgekeurd |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het parlement in Ghana wetgeving heeft goedgekeurd die het strafbaar maakt om jezelf als lhbti'er te identificeren en waarop een gevangenisstraf wordt gesteld?1
Welke mogelijkheden ziet u om de president van Ghana aan te sporen om zijn bevoegdheid te gebruiken om lhbti-rechten te beschermen, ernstige schending van mensenrechten jegens lhbti’ers tegen te gaan en de invoering van de wet tegen te houden door deze niet te ondertekenen?
Bent u bereid om bij de te nemen stappen het lokale maatschappelijk middenveld te betrekken, onder andere om er zo goed mogelijk voor te zorgen dat recht wordt gedaan aan het «do no harm»-principe?
Bent u voornemens om samen met andere landen tot een krachtige gezamenlijke veroordeling en acties te komen en bent u bereid daarin het voortouw te nemen?
Bent u bereid lokale organisaties/slachtoffers te ondersteunen met safe spaces en herlocaties, en wat nog meer nodig is om hun persoonlijke veiligheid te bevorderen?
Bent u bereid om na te denken over het vrijmaken van extra OS-budget ter bescherming van de lhbti-gemeenschap in Ghana, ook voor het geval deze wet uiteindelijk daadwerkelijk van kracht wordt?
Het bericht ‘Parlement Ghana akkoord met wet die lhbti's celstraf oplevert’ |
|
Bente Becker (VVD), Roelien Kamminga (VVD) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
Bent u bekend met het artikel «parlement Ghana akkoord met wet die lhbti's celstraf oplevert»?1
Wat vindt u ervan dat het Ghanese parlement nu met een meerderheid een wet heeft aangenomen die het illegaal maakt voor mensen om zich te identificeren als lhbti+’er en daarnaast ook het vormen of financieren van een lhbti-gemeenschap strafbaar stelt?
Hoe kijkt u aan tegen een mogelijke heksenjacht op lhbti+’ers in Ghana nu in de aangenomen wet wordt aangemoedigd om lhbti+’ers aan te geven bij de Ghanese autoriteiten?2
Welke acties heeft het kabinet ondernomen om de mensenrechtensituatie in Ghana, waaronder de fundamentele rechten van lhbti+’ers, te verbeteren?
Ontvangt de Ghanese regering, via Nederlandse dan wel Europese gelden voor ontwikkelingssamenwerking, steun voor lhbti+’ers in Ghana? Zo ja, op welke manier en wanneer bent u van plan dit onder de aandacht te brengen bij uw collega Ministers in Europa?
Is het kabinet dan wel de ambassade in contact getreden met de Ghanese regering naar aanleiding van deze aangenomen wet? Zo ja, wat is er uit dit contact voortgekomen? Zo nee, bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen?
Wat zijn de mogelijkheden voor het kabinet om actie te ondernemen in nationaal en internationaal verband, met als doel de fundamentele rechten van lhbti+’ers in Ghana te beschermen? Welk signaal kunt u afgeven in internationaal verband en/of op bilateraal niveau om dit beleid te ontmoedigen?
Bent u voornemens om, net als de Verenigde Staten, Ghana op te roepen om de wetgeving te herzien? Zo ja, op welke termijn en op welke manier zal u dit doen?
Hebben vertegenwoordigers namens de Nederlandse overheid contacten met de Ghanese regering en/of parlementsleden die dit beleid hebben geïntroduceerd? Zo ja, bent u het ermee eens dat deze relaties per direct verbroken moeten worden?
Bent u naar aanleiding van deze berichtgeving bereid OS-gelden aan Ghana stop te zetten? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het bericht 'Bank vraagt klantgegevens aan ondernemers bij contante betaling' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wat vindt u van de ervaringen van 1.700 ondernemers met betrekking tot de manier waarop banken hen behandelen in het kader van hun witwasonderzoek?1
Ik neem deze signalen serieus. De poortwachtersrol van banken is essentieel in een effectieve aanpak van witwassen en financieren van terrorisme. Het verhullen van de criminele herkomst van opbrengsten van misdrijven stelt daders van deze misdrijven in staat om buiten het bereik van onder meer overheidsinstanties te blijven en ongestoord van het vergaarde vermogen te genieten. Ook kunnen deze illegale inkomsten worden gebruikt voor de financiering van dezelfde of nieuwe criminele activiteiten. Het opgebouwde vermogen biedt hen ook de mogelijkheid om posities te verwerven in bonafide ondernemingen en in sommige gevallen het gezag van de overheid te ondermijnen. Tot slot wordt de integriteit van het financieel-economisch stelsel aangetast door mensen die criminele verdiensten proberen te verhullen. Het is daarom cruciaal dat de legale financiële kanalen waarlangs het witwasproces zich kan voltrekken worden beschermd tegen het gebruik ervan voor criminele doeleinden door poortwachters.
Tegelijkertijd is er meermaals2 vastgesteld dat er ruimte is voor verbetering van de risicogebaseerde aanpak van banken en zijn hier inmiddels verschillende acties voor ondernomen.3 Ik vind het belangrijk dat deze signalen in deze trajecten worden meegenomen om na te gaan hoe de aanpak verder kan worden verbeterd.
Vindt u het acceptabel dat klanten van de bank niet als zodanig duidelijk herkenbare communicatie van de bank krijgen over een witwasonderzoek, ook als dat verstrekkende gevolgen kan hebben?
Ik vind het belangrijk dat banken duidelijk communiceren over hun poortwachtersrol en waarom zij bepaalde informatie opvragen bij hun klanten. Daarom is het verbeteren van de voorlichting van cliënten over het doel van de regelgeving en de informatie die poortwachters van cliënten nodig hebben voor het cliëntonderzoek een van de acties uit de beleidsagenda aanpak van witwassen.4 De Nederlandsche Vereniging van Banken (NVB) heeft aangekondigd dat zij in overleg gaat met de sector om te bespreken welke stappen er genomen kunnen worden om de communicatie met cliënten te verbeteren.
Vindt u het acceptabel dat banken hun klanten limieten opleggen voor het storten van contant geld, terwijl dit een wettelijk betaalmiddel is en in sommige takken zeer gebruikelijk, bijvoorbeeld als je op de markt staat?
Contant geld is inderdaad wettig betaalmiddel en wordt in Nederland voor zo’n 20% van de toonbanktransacties gebruikt.5 Ik vind het belangrijk dat het mogelijk blijft om met contant geld te betalen. Zowel voor groepen mensen die ervan afhankelijk zijn, als voor mensen die er simpelweg een voorkeur voor hebben.6 Contant geld wordt in de meeste gevallen gebruikt voor legitieme doeleinden.
Dit neemt echter niet weg dat contant geld ook potentieel hogere risico’s op witwassen en terrorismefinanciering kent. Zo worden cliënten in sectoren met een intensief gebruik van contant geld in de Europese anti-witwasrichtlijn gezien als een potentieel hoger risico en geldt het in de rechtspraak als een zogenoemd feit van algemene bekendheid7 dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld.
Of het gebruik van contant geld door een cliënt daadwerkelijk een hoger witwasrisico oplevert dient de bank door middel van het individuele cliëntonderzoek te bepalen. Een eventuele beperking van de chartale dienstverlening als risicomitigerende maatregel moet proportioneel zijn, mag het legitieme gebruik van contant geld niet onnodig belemmeren en moet toegesneden zijn op het risico en de specifieke omstandigheden van de cliënt. Maatregelen zoals categorale uitsluiting van het gebruik van contant geld, of categorale limieten aan het gebruik daarvan voor hele sectoren voldoen daar niet aan.
Vind u het redelijk dat banken om identiteitsinformatie vragen van degene die met grote bankbiljetten heeft betaald, terwijl ook zo’n biljet een wettig betaalmiddel is, en je als ondernemer bovendien niet zomaar om het identiteitsbewijs van je klant kunt vragen vanwege privacy overwegingen?
Dit is nadrukkelijk geen onderdeel van een standaard cliëntenonderzoek, maar kan redelijk zijn in specifieke omstandigheden. Het onderzoek van poortwachters dient risicogebaseerd te zijn. Dit betekent dat de intensiteit van het onderzoek in lijn moet zijn met de risico’s: zijn de risico’s op witwassen of financieren van terrorisme hoog, dan zal het onderzoek diepgaander moeten zijn dan als de risico’s laag zijn. Daarnaast is relevant dat sommige ondernemers op hun beurt ook poortwachter zijn en in dat kader in sommige gevallen ook cliëntonderzoek moeten doen. Dit geldt bijvoorbeeld voor handelaren als ze contante betalingen van € 10.000 of meer uitvoeren. Bovenstaande, in combinatie met de verhoogde risico’s van contant geld die hierboven zijn toegelicht en mogelijke specifieke context waarvan sprake is bij een cliënt, kan ertoe leiden dat het in bepaalde gevallen redelijk is dat een poortwachter aan zijn eigen cliënten informatie vraagt over de identiteit van de personen met wie die cliënt zaken doet.
Hoewel dit dus redelijk kan zijn in specifieke omstandigheden, baren de signalen uit de uitzending van Radar mij wel zorgen. Ik zal daarom De Nederlandsche Bank (DNB) vragen om te bezien of de nieuwe Q&A’s en Good Practices8 waar DNB momenteel aan werkt, voldoende handvatten bieden aan banken om risicogebaseerd om te gaan met het onderzoek dat cliënten van de bank moeten doen naar de geldstromen van hun eigen klanten.
Vindt u dat de banken beperkende acties mogen ondernemen, zoals het blokkeren, limiteren of opheffen van bankrekeningen wanneer zij de door hun gevraagde informatie niet ontvangen, als ondernemers hebben aangegeven dat zij niet wettelijk verplicht zijn zulke informatie aan te leveren, bijvoorbeeld vanwege de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) of privacy overwegingen?
Dit zal in een gemiddeld geval niet nodig of redelijk zijn, maar dat neemt niet weg dat er specifieke omstandigheden kunnen zijn waarin het noodzakelijk is voor een bank om beperkende maatregelen te treffen om de risico’s te mitigeren. Hier kan bijvoorbeeld sprake van zijn als er sprake is van hoge risico’s, het verkrijgen van bepaalde informatie noodzakelijk en proportioneel is, de bank zonder die informatie het cliëntonderzoek niet kan afronden en de cliënt de ruimte is geboden om de weigering toe te lichten of mogelijk op een andere wijze te voldoen aan de informatiebehoefte van de bank.
Vindt u dat de banken beperkende acties mogen ondernemen, zoals het blokkeren, limiteren of opheffen van bankrekeningen wanneer zij de door hun gevraagde informatie niet tijdig ontvangen, terwijl een ondernemer heeft aangegeven niet tijdig aan het verzoek te kunnen voldoen?
Als een cliënt gemotiveerd en met geldige redenen aangeeft niet tijdig aan het verzoek te kunnen voldoen en daarbij aangeeft wanneer dit wel mogelijk zal zijn, vind ik het moeilijk voor te stellen dat overgaan tot beperkende acties redelijk zal zijn. Als het niet aanleveren van informatie echter structurele vormen aanneemt en er sprake is van specifieke omstandigheden (zie bijvoorbeeld de omstandigheden uit de beantwoording van de vorige vraag), kan ik me voorstellen dat op een gegeven moment een bank het noodzakelijk acht om over te gaan tot beperkende acties.
Deelt u de mening dat het witwasonderzoek en de manier waarop klanten van banken in dat kader worden bejegend te ver is doorgeschoten?
Er is ruimte voor een meer risicogebaseerde aanpak door banken. Dit is al eerder vastgesteld9 en aan deze vaststelling zijn verschillende acties verbonden.10 Een van de thema’s uit de beleidsagenda aanpak van witwassen is dan ook «ruimte waar mogelijk». Bij dit thema horen verschillende maatregelen om meer ruimte te creëren voor burgers en poortwachters in de aanpak van witwassen. Overigens heeft uw Kamer de voortgangsbrief bij deze beleidsagenda controversieel verklaard.
Bent u bereid met De Nederlandsche Bank (DNB) en de Nederlandsche Vereniging van Banken (NVB) in gesprek te treden over deze signalen en met hen te komen tot een juiste wijze van behandeling?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1, lopen er al verschillende trajecten om de risicogebaseerde benadering van banken te verbeteren. Daarnaast heeft de NVB, zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2, aangekondigd dat zij in overleg met de sector zal bespreken welke stappen er genomen kunnen worden om de communicatie met cliënten te verbeteren. Tot slot zal ik, zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 4, DNB vragen om te bezien of de nieuwe Q&A’s en Good Practices11 waar DNB momenteel aan werkt, banken voldoende handvatten bieden om risicogebaseerd om te gaan met het onderzoek dat cliënten van de bank moeten doen naar de geldstromen van hun eigen klanten.
Patiënten die het Amsterdam UMC aansprakelijk stellen voor schade na gezichtsoperaties. |
|
Caroline van der Plas (BBB), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Patiënten transgenderzorg stellen Amsterdam UMC aansprakelijk voor schade na gezichtsoperaties» van Zembla?1
Wat vindt u van het nieuws dat een chirurg uit een academisch centrum patiënten onder druk heeft gezet om verstrekkende en medisch niet-noodzakelijke operaties uit te laten voeren, zonder hierbij voldoende informatie te geven over de mogelijke risico’s en bijwerkingen?
Kan er, naar uw inzicht, gesproken worden over een patroon, aangezien dit bij minimaal vier patiënten is gebeurd?
Wat vindt u ervan dat het academisch ziekenhuis in kwestie hierbij alle aansprakelijkheid afwijst, terwijl het wel bereid is financiële compensatie te leveren aan patiënten?
Is dit, naar uw inzicht, iets waar de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zich over zou moeten buigen?
Hoe weegt u in uw antwoord op vraag 5 dat het hierbij gaat over een zeer kwetsbare patiëntengroep?
Hoe weegt u in uw antwoord op vraag 5 dat er bij één patiënt sprake is geweest van meerdere zelfmoordpogingen en bij één patiënt van een lopende wens tot euthanasie vanwege het medisch handelen van de chirurg?
Hoe kan het, binnen de huidige afspraken en regelingen van de zorgverzekeringswet, dat er electieve en medisch niet-noodzakelijke plastische chirurgie uitgevoerd wordt in een academisch medisch centrum?
Hoe kan het, binnen de huidige afspraken en regelingen van de zorgverzekeringswet, dat meerdere patiënten niet op de hoogte zijn gesteld van bijwerkingen en complicaties bij operaties, en hier ook in het dossier geen aantekening van gemaakt is?
Zijn verhalen over artsen die patiënten onder druk zetten om meer of uitgebreidere (niet medisch noodzakelijke) chirurgie te ondergaan, een reden voor de IGJ om over te gaan op onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Voelt de IGJ zich geroepen onderzoek te doen naar de «uiterste summiere» verslaglegging door deze arts, in het specifiek op gebied van bijwerkingen en complicaties? Zo nee, waarom niet?
Hoe verhouden de in het artikel beschreven situaties zich tot de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg – Somatisch?2
Kunt u deze vragen één voor één en binnen zo kort mogelijke termijn beantwoorden?
Te hoge boetes voor studentenreisproducten |
|
Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht dat naar het oordeel van de Rechtbank Den Haag DUO onvoldoende actie onderneemt om te voorkomen dat oud-studenten onnodig een hoge openbaar vervoer(ov)-schuld opbouwen wegens het niet-tijdig stopzetten van hun studentenreisproduct? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?1 2
Waarom is het, ondanks een eerdere belofte, nog steeds niet mogelijk om een studentenreisproduct automatisch te stoppen als het recht op zo’n reisproduct is vervallen?3
Bent u het ermee eens dat uit deze rechterlijke uitspraak moet worden afgeleid dat studenten door de handelwijze van DUO waarschijnlijk jarenlang ten onrechte extra boetes hebben gekregen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u een overzicht geven van de aan oud-studenten opgelegde boetes over de afgelopen tien jaar? En kunt u in dit overzicht de omvang aangeven van de waarschijnlijk ten onrechte geïnde boetes?
Welke maatregelen neemt u zich voor om op korte termijn ervoor te zorgen dat studentenreisproducten automatisch worden gestopt? Bent u bereid onderzoek te laten doen naar de aard en omvang van de door DUO te veel geïncasseerde bedragen, hoe dit zou kunnen worden gecompenseerd en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘Rechter Haags gerechtshof geschorst na valse-ondertekening in 43-vonnissen’ |
|
Judith Uitermark (NSC) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in het Financieel Dagblad van 19 februari 2024 met als kop «Rechter Haags Gerechtshof geschorst na valse ondertekening in 43 vonnissen»? Wanneer bent u in kennis gesteld van deze gebeurtenis?1
Kunt u bevestigen dat deze vonnissen zaken betreffen van zogenoemde strafrolzittingen en dat deze zaken niet inhoudelijk zijn behandeld zodat burgers niet zijn benadeeld?
Klopt het dat de valsheid ziet op het vermelden van het aantal rechters (drie rechters in plaats van één rechter) in het vonnis?
Klopt het dat hierdoor 110.000 euro extra inkomsten voor het Haags Gerechtshof zijn gegenereerd en de betrokken rechter daarbij geen eigen financieel voordeel heeft gehad?
Bent u het eens met de stelling dat, nu van persoonlijk financieel gewin geen sprake is geweest en er geen gevolgen voor de burger zijn geweest, het aannemelijk is dat dit alles te maken heeft met de wijze waarop de Rechtspraak is gefinancierd?
Herinnert u zich mijn inbreng bij de begrotingsbehandeling op 7 februari 2024 waarin NSC heeft aangegeven zich zorgen te maken over de effecten van de financieringssystematiek van de Rechtspraak vanwege de nadruk die daarin ligt op de prestatieafspraken? Bent u bereid nader onderzoek te doen en in kaart te brengen of er inderdaad sprake is van perverse financieringsprikkels, gezien in het artikel een rechter aangeeft «dat er keiharde prestatieafspraken liggen en het wat dat betreft lijkt op een koekjesfabriek» en dat meerdere rechters stellen «dat er sprake is van perverse financiële prikkels in de rechtspraak, die mogelijk leiden tot dit soort excessen»?
Kunt u bij dit onderzoek tevens betrekken hoe de factoren werkdruk en de productgerichte financiering hierop van invloed zijn?
Kunt u deze vragen indien mogelijk beantwoorden voor het commissiedebat rechtspraak op 28 februari en zo niet, dan binnen twee weken?
Een advies van de landsadvocaat |
|
Sandra Palmen (NSC), Pieter Omtzigt (NSC), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u in de ministerraad gesproken heeft over een advies van de landsadvocaat?1
De ministerraad is op 26 januari jl. op hoofdlijnen geïnformeerd over het lopende adviestraject met de landsadvocaat en het feit dat een Kamerbrief hieromtrent in voorbereiding was. Daarbij is aangegeven dat de Kamerbrief zou worden geagendeerd voor de Ambtelijke Commissie Uitvoeringsorganisaties (ACU) van 5 februari 2024 en de Ministeriële Commissie Uitvoeringsorganisaties (MCU) van 6 februari 2024.
Kunt u dit advies conform de lijn van de regering in reactie op het Parlementair Onderzoek Kinderopvangtoeslag openbaar maken en voor vrijdag 23 februari aan de Kamer doen toekomen, aangezien het relevant kan zijn voor de parlementaire enquête die op maandag 26 februari verschijnt?
Het advies van de landsadvocaat is bijgevoegd. Bij brief van 23 februari jl. hebben wij u reeds laten weten dat het advies nog niet was afgerond aangezien de landsadvocaat nog bezig was met de beantwoording van verduidelijkende vragen die zijn gesteld naar aanleiding van een bespreking met de landsadvocaat d.d. 31 januari jl. en na agendering in de Ministeriële Commissie Uitvoering (MCU) d.d. 6 februari jl.
Kunt u aangeven op welke punten de brief hierover die op 13 februari aan de Kamer gestuurd is en later is ingetrokken is aangepast in de veel kortere versie die op 19 februari aan de Kamer is gestuurd? Kunt u de punten een voor een toelichten?
Het hoofdzakelijke punt van verschil is dat de eerder toegestuurde versie een paragraaf bevat over de analyse van de grondslag voor internetonderzoek door Dienst Toeslagen, waarin het loggingsysteem «Heidi» aan de orde komt. Deze passage was uit de eerdere versie verwijderd omdat de analyse rondom internetonderzoek nog niet was afgerond. Daarbij was uw Kamer in de Stand van Zakenbrief2 al geïnformeerd over Heidi.
Kunt u aangeven hoe «Heidi», in versie 1 en versie 2 eruitzag, welke data verzameld werden en waarvoor de data gebruikt werden?
Zoals in de Stand van Zakenbrief Dienst Toeslagen van 15 januari jl. aan uw Kamer is gemeld geldt voor Toeslagen dat Heidi werd gebruikt als een loggingsysteem waarbij portaldata werd gelogd van bezoekers van de toeslagenportal. Het doel van Heidi was het kunnen traceren of er sprake was van opvallend gedrag wat een indicatie kan zijn voor een verhoogd risico op misbruik van toeslagen. Op deze manier kon worden achterhaald of rekeningnummers massaal worden gewijzigd vanaf één het hetzelfde IP-adres, dat veel aanvragen worden ingediend vanaf één en hetzelfde IP adres (in korte tijd) en in voorkomende gevallen kon ook DigiD misbruik (identiteitsfraude) worden gesignaleerd. Dit is data die wordt gewonnen bij het inloggen in het burgerportaal. Het tweede doel had betrekking op het uitvoeren van effectmetingen om de effecten van handhaving- en dienstverleningsacties te meten.
Zoals staat beschreven in de gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) die met de Stand van Zakenbrief is meegestuurd, is het gebruik van Heidi in september 2017 binnen Toeslagen «on hold» gezet omdat het systeem in de loop van de tijd niet meer zou voldoen aan de eisen van de Wet bescherming persoonsgegevens. In november 2017 besloot het Management Team Toeslagen dat het systeem Heidi weer opgestart zou worden in een beperktere vorm. Deze beperkte versie zag op het afbouwen van de dataset in Heidi. Deze afgeslankte versie staat binnen Toeslagen bekend als Heidi II.
Sinds het stopzetten van het Intensief Toezicht (ITO) proces in 2020 wordt geen gebruik meer gemaakt van portaldata voor wat betreft het detecteren van risico’s op misbruik. Tot december 2023 werd portaldata nog wel gebruikt voor de effectmetingen. Zoals gemeld in de Stand van Zakenbrief Dienst Toeslagen van 15 januari jl. is in december 2023 ook dit gebruik van Heidi tijdelijk stopgezet, omdat de gegevensverwerking in de brede context niet voldoende in beeld was. Geconstateerd is in elk geval dat niet alle gegevens die werden verwerkt noodzakelijk waren voor de effectmetingen van Dienst Toeslagen. Dit is wel een vereiste van de AVG om gegevens te mogen verwerken. Op dit moment wordt geïnventariseerd welke gegevens uit de portaldata precies geleverd en verwerkt worden, welke noodzakelijk zijn voor het doen van effectmetingen en of de benodigde privacy-waarborgen hierbij wel voldoende zijn geïmplementeerd.
Ook bij de Belastingdienst, waar de Dienst Toeslagen destijds onderdeel van uitmaakte, wordt gekeken naar het gebruik van Heidi. Het is binnen deze termijn echter onhaalbaar gebleken te onderzoeken op welke manier de dienstonderdelen van de Belastingdienst gebruik hebben gemaakt van Heidi. Uw Kamer wordt uiterlijk over 3 weken geïnformeerd over hoe andere onderdelen van de Belastingdienst gebruik hebben gemaakt van Heidi, voor welke doeleinde en welke gegevens hierbij verwerkt werden. Daarbij zal ook worden aangegeven of er redenen zijn om het beeld van het gebruik van Heidi binnen Toeslagen bij te stellen.
Wanneer was duidelijk dat Heidi niet voldeed aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en welke actie is toen ondernomen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven welke koppeling er was tussen Heidi-1 en de Fraude Signalering Voorziening (FSV) en wat daarvan de gevolgen waren?2
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden en kunt het u het advies van de landsadvocaat – dat echt geen concept is – per ommegaande aan de Kamer doen toekomen?
De vragen zijn hiermee binnen drie weken beantwoord. Het advies van de landsadvocaat is bij deze beantwoording gevoegd.
Het bericht dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) de hoogte van terugleverkosten bij zonnepanelen onderzoekt |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Toezichthouder ACM onderzoekt hoogte van terugleverkosten bij zonnepanelen»?1
Mogen we uit de berichtgeving van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) concluderen dat het energieleveranciers is toegestaan terugleverkosten in rekening te brengen bij klanten met zonnepanelen? Klopt het dat de ACM alleen kijkt naar de redelijkheid van de hoogte van deze kosten en dus niet naar het in rekening brengen van deze kosten an sich?
Hoeveel energiebedrijven brengen momenteel terugleverkosten in rekening bij klanten met zonnepanelen?
Waarom is de ACM een onderzoek gestart naar de hoogte van de terugleverkosten? Zijn er aanwijzingen dat er energieleveranciers zijn die ten onrechte te hoge terugleverkosten in rekening brengen?
Hoe kijkt u naar het verband tussen het rekenen van terugleverkosten en het sneuvelen van de Wet Afbouw salderingsregeling voor kleinverbruikers in de Eerste Kamer? Zouden meer energieleveranciers ook, als de salderingsregeling wél werd afgebouwd, genoodzaakt zijn om terugleverkosten in rekening te gaan brengen? Verwacht u dat in de nabije toekomst nog meer energieleveranciers terugleverkosten in rekening zullen brengen nu duidelijk is dat de salderingsregeling vooralsnog niet zal worden afgebouwd?
Wat zal hiervan de impact zijn op de stimulans voor particulieren om zonnepanelen aan te schaffen? En hoe schat u de impact van het in rekening brengen van terugleverkosten in bij particulieren die al zonnepanelen bezitten?
Welke mogelijkheden hebben particulieren met zonnepanelen om in te spelen op deze ontwikkeling en welk inzicht hebben zij van tevoren over op welke momenten er wel en niet terugleverkosten in rekening worden gebracht door hun energieleverancier? Hoe kunnen consumenten worden beschermd tegen het in rekening brengen van onredelijke terugleverkosten?
Zijn terugleverkosten onderdeel van het contract dat consumenten met een energieleverancier afsluiten? Is het dan wettelijk toegestaan om tijdens de looptijd van het contract terugleverkosten in rekening te gaan brengen, als dat geen onderdeel was van het afgesloten contract?
Pro-Palestina demonstratie plaats in Amsterdam |
|
Max Aardema (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat er op zaterdag 17 februari 2024 een pro-Palestina demonstratie plaatsvond in Amsterdam?
Bent u ermee bekend dat tijdens die demonstratie een bord omhoog werd gehouden door de vice-fractievoorzitter van GroenLinks in provinciale staten van Gelderland met daarop de tekst «viva viva INTIFADA» (zie de foto in het bericht)?1
Deelt u de mening dat «viva viva INTIFADA» niets anders is dan een keiharde oproep tot geweld?
Is de politie in Amsterdam overgegaan tot het aanhouden van deze persoon? Zo nee, waarom niet?
Kunt u de Kamer informeren of het Openbaar Ministerie tot vervolging over gaat van deze oproep tot geweld door deze politicus?
Wanneer zorgt u er nu eens voor dat dit soort handelingen keihard aangepakt wordt?
Het bericht ‘Boetes elk jaar omhoog, behalve voor dierenleed in slachthuizen’ |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Boetes elk jaar omhoog, behalve voor dierenleed in slachthuizen»?1
Bent u bekend met het feit dat boetes voor overtredingen in slachthuizen al sinds 2012 niet meer zijn verhoogd?
Kunt u aangeven wat op dit moment de hoogtes van de boetebedragen zijn en kunt u daarnaast een reflectie geven op deze bedragen?
Deelt u de mening dat het uitblijven van verhogingen en de huidige hoogte voor een perverse prikkel kan zorgen bij slachthuizen, waarmee wordt afgedaan aan de hoge standaard waaraan we deze bedrijven moeten houden?
Vindt u de huidige boetetarieven afdoende afschrikwekkend? Zo nee, bent u bereid om de boetes op te hogen conform een tarief dat afdoende afschrikwekkend is en bedrijven aan voorgenoemde hoge standaard kunnen worden gehouden?
Kunt u aangeven wanneer u deze ophoging inregelt, indien u bereid bent om de boetes op te hogen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat er met de benoemde tijd tussen de geconstateerde overtreding en het opleggen van de boete, een onevenredige discrepantie bestaat met de tijd tot wanneer de boete wordt ontvangen?
Zo ja, kunt u aangeven waardoor het zo lang moet duren voordat boetes worden ontvangen en bent u voornemens om doorlooptijd te verkorten? Zo nee, waarom niet?
Kunt u een stand van zaken geven over de uitvoering van de motie van van de leden Van Campen/Eerdmans (Kamerstuk 28 286, nr. 1249), waarbij de Kamer pleit voor een strengere procedure langs het three-strikes out principe?
Wat is de stand van zaken van het wetsvoorstel Cameratoezicht in slachthuizen, wat volgens de beantwoording van de feitelijke vragen over de begroting LNV 2024 binnenkort in consultatie zou moeten gaan? Wordt met dit wetsvoorstel ook de mogelijkheid van artificial intelligence in slachthuizen geregeld, waarmee bij toezicht meer kan worden gekeken naar dierenwelzijn in de hele bedrijfsvoering, dan enkel naar incidenten?
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De aangespannen arbitragezaak tegen de Staat van Shell en ExxonMobil |
|
Julian Bushoff (PvdA), Sandra Beckerman (SP) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Shell en Exxon spannen arbitragezaak aan tegen de staat» (FD, 13 februari 2024)?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom het niet gelukt is om tot een definitief akkoord te komen met ExxonMobil en Shell? Over welke punten kon geen overeenstemming worden bereikt?
In 2018 hebben Shell en ExxonMobil een akkoord gesloten met de Staat over het sluiten van het Groningenveld, de afhandeling van schade en versterken en de financiële afwikkeling van het gasgebouw (het Akkoord op Hoofdlijnen, hierna: AoH). In 2019 is het Interim Akkoord (hierna: IA) gesloten om de gaswinning sneller af te kunnen bouwen. In de Kamerbrief van 17 mei 2022 over de openbaarmaking van achterliggende nota’s inzake het Norg Akkoord ben ik uitgebreid ingegaan op de gesloten overeenkomsten en de lopende discussies.2
In 2022 en 2023 zijn verkennende gesprekken gevoerd met Shell en ExxonMobil over een mogelijke totaalafspraak. Gedurende de overleggen is gebleken dat er aanzienlijke verschillen in positie bestaan tussen de Staat en beide bedrijven. Shell en ExxonMobil hebben in hun brief van 4 december 2023 de voorkeur uitgesproken om de gesprekken voort te zetten ondanks de juridische procedure over hetzelfde onderwerp die zij in december gestart zijn.3 Het kabinet beziet momenteel nog wat deze nieuwe arbitrage betekent voor de gesprekken met Shell en ExxonMobil over een totaalafspraak.
Kunt u garanderen dat deze arbitragezaak niet tot een versobering of vertraging van de toch al moeizame schadeafhandeling en versterking voor gedupeerden zal leiden?
Ik kan u verzekeren dat de discussies tussen de NAM of Shell en ExxonMobil over de kosten geen enkel effect hebben op de uitvoering van de schadeafhandeling en versterkingsoperatie. Na de afspraken die in 2018 zijn gemaakt is de NAM volledig uit de schadeafhandeling en versterkingsoperatie gehaald.
Deelt u de mening dat het schaamteloos is van Shell en ExxonMobil, die miljarden hebben verdiend aan de gaswinning in Groningen, terwijl er als gevolg meer dan 122.000 huizen schade hebben opgelopen en 20.000 mensen gezondheidsproblemen, nu niet hun verantwoordelijkheid nemen in recht doen aan Groningen: Schadeafhandeling, versterking en de ereschuld inlossen?
Ik vind het zeer belangrijk dat Shell en ExxonMobil zich houden aan de gemaakte afspraken en hun verantwoordelijkheid nemen. Shell en ExxonMobil hebben immers een belangrijke rol gespeeld bij de gaswinning in Groningen en de afspraken die de Staat met deze bedrijven heeft gemaakt vanaf 2018 weerspiegelen deze rol.
Hoe groot is de kostenpost tot nu toe door het niet volledig betalen van de rekening van Shell en ExxonMobil voor schade, versterken en compensatie voor gedupeerden?
Voor schade heeft NAM alle facturen en heffingen voldaan; er zijn geen opstaande rekeningen voor schade. Tegelijkertijd lopen er wel juridische procedures over het doorbelasten van de kosten voor de schadeafhandeling.
Er is voor de versterkingsoperatie aan NAM een bedrag van in totaal circa € 1,1 miljard in rekening gebracht. Daarvan is bijna de helft nog niet voldaan door NAM.4 Ook lopen er juridische procedures over het doorbelasten van de kosten voor de versterkingsoperatie.
Ik wil nogmaals benadrukken dat het niet volledig betalen van de facturen voor de versterking in Groningen en de juridische procedures die zijn aangespannen door de NAM geen gevolgen hebben voor de schadeafhandeling en versterking.
Wat zijn de (apparaat)kosten die de staat, IMG en NCG de afgelopen jaren hebben gemaakt voor de extra verantwoordingsbureaucratie die nodig is om rekeningen naar Shell en ExxonMobile te sturen?
De uitvoeringskosten van de schade- en versterkingsoperatie worden op grond van de Tijdelijke wet Groningen betrokken bij de heffingen aan NAM en zijn gebaseerd op de jaarverslagen van het IMG en de NCG.
De kosten die de Staat, het IMG en de NCG zelf maken om de heffingen te kunnen verantwoorden, zijn een noodzakelijk gevolg van het publiek afhandelen van schade en de afspraken die hierover met de NAM zijn gemaakt.
Ik heb geen overzicht van de precieze kosten die mijn ministerie maakt in verband met de doorbelasting, mede omdat de betreffende ambtenaren zich ook bezig houden met andere dossiers die gerelateerd zijn aan de schadeafhandeling en versterkingsopgave.
Waarom praat u nog met bedrijven als Shell en Exxonmobil die geen enkele verantwoordelijkheid lijken te voelen voor de schade die ze hebben aangericht, zoals u aangeeft in uw brief van 13 februari?2 Deelt u de mening dat gesprekken met zulke immorele bedrijven dienen te worden opgeschort en dat ze bestrijd dienen te worden in een rechtszaak? Waarom is er een arbitragezaak en geen rechtszaak?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 beziet het kabinet momenteel nog wat deze nieuwe arbitrage betekent voor de gesprekken met Shell en ExxonMobil.
In het Akkoord op Hoofdlijnen is afgesproken dat geschillen tussen partijen beslecht worden door arbitrage bij het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI). Hier is voor gekozen omdat dit in het verleden ook zo afgesproken was binnen het gasgebouw. Daarbij zijn partijen overeengekomen dat het vonnis openbaar kan worden gemaakt (behoudens bedrijfsgevoelige informatie).6
Bent u het met deze leden eens dat ongeacht de afloop van de arbitragezaak Shell en ExxonMobil recht moeten doen aan Groningen en fatsoenlijk bijdragen schadeafhandeling, versterking en de ereschuld inlossen? Oftewel hun rechtvaardige deel dienen mee te betalen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het commissiedebat van 22 juni 2023, heb ik naar aanleiding van de motie Nijboer over «een belastingheffing op de olies als een extra bijdrage van deze bedrijven» toegezegd om de opties voor een brede heffing te onderzoeken. Deze opties worden nu in kaart gebracht. Ik kom hier binnenkort bij uw Kamer op terug.
Bent u bereid, om mocht de arbitragezaak in het nadeel van de Nederlandse Staat uitvallen, andere manieren te verkennen waarop Shell en ExxonMobil gedwongen kunnen worden om mee te betalen? Zo nee, waarom niet?
In het Akkoord op Hoofdlijnen is afgesproken dat geschillen tussen partijen beslecht worden door arbitrage volgens het arbitragereglement van het Nederlands Arbitrage Instituut («NAI regelement»).7 Volgens artikel 53 van dit regelement is een arbitraal vonnis bindend.
Zijn er gerichte belastinginstrumenten, zoals eerder de overwinstenheffing, die gericht deze bedrijven kunnen belasten? Bent u bereid desnoods dwang toe te passen, zoals dat eerder ook gebeurde tijdens de bankencrisis, om te zorgen dat Shell en Exxon hun bijdrage leveren? Zo ja, op welke termijn zouden deze instrumenten ingezet kunnen worden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 kom ik hier binnenkort op terug.
Zou u deze vragen zo snel mogelijk kunnen beantwoorden? In ieder geval ruim voor 6 maart 2024?
Ja.
Jihadistische illegalen in Nederland en de reactie van het kabinet op eerdere vragen hierover |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich het plenaire debat over de Europese top van 26 en 27 oktober op 24 oktober vorig jaar, waarin u naar aanleiding van de jihadistische aanslag door een illegaal op Zweedse voetbalsupporters in Brussel onder andere de vraag kreeg of zich in Nederland illegalen bevinden waarvan bekend is dat ze jihadistische sympathieën hebben, om hoeveel personen het gaat, of deze per direct actief opgespoord en vastgezet worden en hoeveel uitgeprocedeerde asielzoekers met dergelijke sympathieën de afgelopen jaren met onbekende bestemming zijn vertrokken en dus mogelijk nog in Nederland zijn?
Herinnert u zich nog dat u destijds aangaf niet op deze vragen voorbereid te zijn, ondanks het feit dat eerder bij de regeling van werkzaamheden was verzocht om een debat over de aanslagen in Brussel, maar waar de verzoeker toen door een Kamermeerderheid werd doorverwezen naar het betreffende debat over de Europese top?
Bent u zich ervan bewust dat in reactie hierop verzocht is om de antwoorden dan maar per brief te ontvangen en dat dit verzoek is doorgeleid?
Klopt het dat de gevraagde brief nooit naar de Kamer is gestuurd?
Waarom is dit nooit gebeurd?
Bent u bekend met het recente onderzoek van de NOS en Nieuwsuur, waaruit blijkt dat gemeenten gestopt zijn met toezicht houden op illegaal in Nederland verblijvende veroordeelde jihadisten waarvan het paspoort is ingetrokken en dat een landelijke pilot om toezicht te houden op deze personen nog altijd niet van start is gegaan?1
Deelt u de constatering dat het hier om gevallen gaat die zeer sterke overeenkomsten vertonen met de situatie van de illegale Tunesische jihadist Abdessalem Lassoued die de terreuraanslag in Brussel pleegde? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de conclusie dat de groep waar NOS en Nieuwsuur onderzoek naar hebben gedaan onder andere precies de groep betreft waar naar gevraagd is tijdens het debat over de Europese top op 24 oktober en waar nu het zicht op verloren is of dreigt te gaan?
Hoe heeft dit, ondanks de aanslag in Brussel – waardoor alle alarmbellen hadden moeten afgaan –, tal van eerdere waarschuwingen door onder andere de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en gemeenten, het opschalen van het dreigingsniveau en de belofte van landelijk toezicht, kunnen gebeuren?
Zijn er sinds de aanslag in Brussel beleidswijzigingen ingezet ten aanzien van illegaal in Nederland verblijvende jihadisten? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel gedenaturaliseerde veroordeelde jihadisten verblijven er momenteel in Nederland?
Is bekend hoeveel andere illegalen met jihadistische sympathieën zich in Nederland bevinden, bijvoorbeeld personen die illegaal Nederland zijn binnengereisd of waarvan de asielaanvraag is afgewezen?
Hoeveel uitgeprocedeerde asielzoekers waarvan bekend is dat ze jihadistische sympathieën hebben zijn de afgelopen tien jaar met onbekende bestemming vertrokken?
Klopt het dat de gedenaturaliseerde illegale jihadisten die nu van de radar dreigen te verdwijnen in veel gevallen Marokkanen zijn? Zo ja, bent u bereid hen per direct actief op te sporen en in vreemdelingenbewaring te plaatsen, aangezien door het recente hervatten van terugkeer van uitgeprocedeerden naar Marokko wordt voldaan aan de vereiste van zicht op uitzetting waaraan vreemdelingenbewaring gebonden is? Zo nee, waarom niet?
Bent u tevens bereid om de overige bij de Staat bekende illegale jihadisten op te sporen en vast te zetten? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid per direct te stoppen met het terughalen van jihadisten (mannen en vrouwen) nu overduidelijk is dat het straffen van deze groep in Nederland meer risico’s met zich meebrengt dan hen laten vastzitten of berechten in de regio zelf? Zo nee, waarom niet?
Exposegroepen en doxing op Telegram |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Duizenden kinderen in Telegram-exposegroepen: «Ouders cruciaal in aanpak»»1?
Ziet u, net als de indiener, dat het probleem van exposing en doxing toeneemt in openbare en besloten groepen op Telegram?
Bent u van mening dat dit soort groepen op Telegram aangepakt moeten worden en verwijderd dienen te worden? Wat is daarin uw rol als Minister?
Zijn u andere platforms bekend waar relatief veel doxing en exposing plaatsvindt? Zo ja, welke platforms zijn dat en welke maatregelen neemt u om doxing en exposing daarop tegen te gaan?
Hoe veel gevallen van doxing zijn er sinds de strafbaarstelling daarvan op 1 januari jl. gesignaleerd en aangepakt op Telegram? Hoe veel van deze gevallen vonden plaats in exposegroepen die daar specifiek voor opgericht zijn?
Wat is de wettelijke definitie van «exposing»? Onder welke voorwaarden is dit strafbaar? Vallen ook niet-naakte beelden, die toch zonder toestemming zijn verzameld en / of verspreid, onder deze definitie? Zo ja, hoe wordt bepaald of materiaal geldt als exposing?
Bent u van mening dat de Digital Services Act (DSA) voldoende handvaten biedt om doxing- en exposegroepen aan te pakken? Zo ja, welke handvatten bent u van plan in te zetten?
Welke gevolgen heeft het voor de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en uw ministerie dat de DSA nog niet nationaal is geïmplementeerd? Bemoeilijkt dit het nemen van maatregelen tegen platforms die niet voldoen aan de verplichtingen? Wanneer verwacht u dat de uitvoeringswet aan de Kamer wordt voorgelegd?
Verwacht u dat Telegram zich aan de eisen die de DSA aan het platform stelt gaat houden? Zo ja, waaruit blijkt dit? Zo nee, aan welke eisen verwacht u dat Telegram niet zal voldoen?
Welke escalatieladder schrijft de DSA voor indien Telegram niet meewerkt? Op welke momenten worden welke sancties opgelegd als het platform niet voldoet aan de eisen?
Welke tekortkomingen ziet u in de DSA die het doeltreffend aanpakken van exposegroepen op Telegram nog bemoeilijken?
Welke andere instrumenten en bevoegdheden heeft u, buiten de DSA om, om exposegroepen aan te pakken? Wanneer zet u deze in?
Behoort een verbod op het aanbieden van de app Telegram in Nederland tot de mogelijkheden? Zo ja, overweegt u een dergelijk verbod? Zo nee, waarom niet?
Vanuit de DSA volgt dat Telegram een Europese vertegenwoordiger moet aanwijzen. Bent u bereid zo snel mogelijk met de vertegenwoordiger in gesprek te gaan over deze problematiek en de Kamer over de uitkomsten te informeren?
Bent u bereid samen op te trekken met de verantwoordelijke Minister in België om de wettelijke vertegenwoordiging van Telegram in Brussel tot actie te dwingen?
Heeft u de bevoegdheid om contact met Telegram af te dwingen, mocht de Europese vertegenwoordiging ook onbereikbaar blijken?
Kunt u deze vragen apart van elkaar beantwoorden?
Het schrappen van verkrachting uit Europese wetgeving over gendergerelateerd geweld |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de brief van PvdA-Europarlementariër Vera Tax over het schrappen van verkrachting uit de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld die mede is ondertekend door verschillende maatschappelijke organisaties en Europarlementariërs van GroenLinks, CDA, D66, ChristenUnie en Partij voor de Dieren? Zo ja, wat is uw reactie op deze brief?
De richtlijn betekent voor de vele vrouwen en meisjes in de Europese Unie een forse verbetering van de aanpak van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Nederland heeft daarom het voorzitterschap gesteund in het formuleren van maatregelen voor de preventie en bestrijding van geweld en voor de bescherming van slachtoffers. De richtlijn bevat een belangrijk hoofdstuk over preventie om onderliggende patronen van dwang, macht en controle te voorkomen, en voorziet in specifieke maatregelen ter voorkoming van verkrachting. De lidstaten sturen een krachtige boodschap: wij aanvaarden niet dat vrouwen meer risico's lopen dan mannen. Met de recente overeenstemming op 6 februari 2024 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Europese Commissie is dit bevestigd.
De argumentatie voor het kabinetsstandpunt kunt u vinden in de brief van 5 februari 20241 en de geannoteerde agenda voor de JBZ-raad op 8 en 9 juni 2023 die op 31 mei 2023 naar uw Kamer is verzonden.2 Over deze geannoteerde agenda heeft een schriftelijk overleg plaatsgevonden op 5 juni 2023.
Hoe legt u uit dat Nederland zich in Europa niet bij landen als België, Luxemburg, Zweden en Griekenland voegt in het opnemen van verkrachting in Europese wetgeving, terwijl u onlangs de – verdergaande – Wet seksuele misdrijven door de Tweede Kamer heeft geloodst? Staat u nog steeds volmondig achter de Wet seksuele misdrijven nu u in Europa op dit onderwerp de kant van landen als Hongarije en Polen kiest?
Nederland heeft samen met de meerderheid van de lidstaten, waaronder Frankrijk en Duitsland, het advies van de Juridische Dienst van de Raad gevolgd, omdat het de onderstaande risico’s niet wil aanvaarden en het de bevoegdhedenverdeling die in het Verdrag van de Werking van de Europese Unie is opgenomen niet wil oprekken.
Zoals in de brief van 5 februari 2024 is toegelicht, is het voor Nederland belangrijk dat aan de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten op het gebied van strafrechtelijke wetgeving niet wordt getornd. Ook op dat punt hebben we een verantwoordelijkheid. Het is belangrijk dat de EU-bevoegdheden niet worden opgerekt. De verdeling van bevoegdheden tussen de EU en de lidstaten is een waarborg dat op EU-niveau geen regels worden vastgesteld voor strafrechtelijke onderwerpen die op specifieke wijze in Nederland zijn geregeld. Ik wijs bijvoorbeeld op prostitutie en medisch-ethische kwesties, waaronder abortus en euthanasie. Dit zijn bij uitstek onderwerpen waar wij, als Nederland, zélf over willen gaan. We willen in wetgeving maatwerk kunnen toepassen voor de Nederlandse samenleving.
Aanvullend hierop, Nederland wil niet het risico lopen dat het Hof van Justitie van de Europese Unie – in het geval de richtlijn aan het Hof wordt voorgelegd – de richtlijn geheel of deels buiten werking stelt omdat de rechtsgrondslag niet solide is.
De onderhandelingen over de Europese richtlijn hebben geen invloed op de Wet Seksuele Misdrijven. De Wet Seksuele Misdrijven is gericht op de Nederlandse context en verbetert Nederlandse wetgeving om de bescherming van slachtoffers tegen inbreuken op de lichamelijke en seksuele integriteit strafrechtelijk te versterken. Onze wet gaat aanzienlijk verder dan het commissievoorstel.
Wat is volgens u het signaal dat Nederland afgeeft aan slachtoffers van seksueel geweld binnen en buiten Nederland door verkrachting niet op te willen nemen in Europese wetgeving over gendergerelateerd geweld?
Voor vrouwen en meisjes in de EU worden belangrijke stappen gezet in de verbetering van preventie, hulp aan slachtoffers en toegang tot het recht. Het tegengaan van geweld tegen vrouwen is dan ook een belangrijke prioriteit van het kabinet. De richtlijn is met name een forse verbetering voor de slachtoffers van seksueel geweld in de EU. In de tekst van de richtlijn zijn de volgende maatregelen opgenomen:
Klopt het dat het verzet van Nederland om verkrachting in de Europese wetgeving op te nemen op juridische gronden gestoeld is? Zo ja, hoe verklaart u dat landen als België, Luxemburg, Zweden en Griekenland tot een andere conclusie zijn gekomen op dit punt?
In het antwoord op vraag 2 en in de brief van 5 februari 2024 heb ik toegelicht hoe het kabinet tot het Nederlands standpunt is gekomen. De meerderheid van de lidstaten, waaronder Nederland, wil de juridische risico’s die verbonden zijn aan de EU-harmonisatie van de genoemde strafbaarstelling niet accepteren. Een kleinere groep lidstaten heeft een andere afweging gemaakt.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als lidstaten verschillende minimumnormen hebben als het gaat om de strafbaarstelling van verkrachting? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het wenselijk om het delict verkrachting op basis van het ontbreken van instemming in alle EU-lidstaten op te nemen in het nationale strafrecht én het kabinet wil de bepalingen uit het Werkingsverdrag inzake de EU ten aanzien van strafbaarstelling van delicten in EU-wetgeving respecteren. Nederland hanteert een brede en ambitieuze inzet op vrouwenrechten, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en gelijke rechten voor lhbtiq+ personen. Daarom maakt het kabinet zich internationaal hard voor de ratificatie en implementatie van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (het Verdrag van Istanbul).3 In dit verdrag is het delict verkrachting op basis van het ontbreken van instemming opgenomen. Zes EU-lidstaten hebben dit verdrag nog niet geratificeerd.4 Zoals bekend zijn ook staten die geen lid zijn van de EU partij bij het Verdrag van Istanbul.
Deelt u de mening dat het opnemen van verkrachting in de Europese wetgeving vrouwen meer bescherming biedt tegen geweld, met name in lidstaten die niet het Verdrag van Istanbul volgen of waar minimumnormen omtrent verkrachting lager liggen dan nu wordt voorgesteld door de EU? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dit reden om het Nederlandse standpunt te herzien zodat vrouwen ook in deze landen beter in bescherming kunnen worden genomen tegen seksueel geweld?
De minimumnormen voor betere slachtofferbescherming van alle slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld worden via deze EU-richtlijn en met steun van Nederland vastgelegd. Dit geldt ook voor slachtoffers van verkrachting. Het feit dat verkrachting niet op EU-niveau strafbaar wordt gesteld, doet daaraan niet af. Voor de regeling van de bescherming van slachtoffers bestaat in het VWEU een afzonderlijke rechtsgrondslag. Het betreft ook vijftig andere minimumnormen voor de verbetering van de hulpverlening, toegang tot het recht, preventie en samenwerking tussen de betrokken ketenpartners. Dit betekent dat ook vrouwen in de EU-lidstaten die de Conventie van Istanbul niet hebben geratificeerd, beter worden beschermd met de richtlijn. Het standpunt van het kabinet dat er geen solide rechtsgrondslag is voor harmonisatie van strafbaarstelling van verkrachting, staat dus niet in de weg aan een flinke verbetering van de positie van slachtoffers van geweld tegen vrouwen (waaronder verkrachting) en huiselijk geweld in de gehele Unie.
Bent u bereid het Nederlandse standpunt over het schrappen van verkrachting uit de Europese wetgeving over gendergerelateerd geweld te herzien? Zo nee, waarom niet?
De prioriteit van het kabinet is dat dit pakket aan maatregelen in de richtlijn de eindstreep haalt, dat wil zeggen aanvaard wordt door het Europees Parlement én de Raad. Zoals eerder aangegeven heeft de meerderheid van de lidstaten ervoor gekozen de risico’s die zouden ontstaan door het delict verkrachting op te nemen in de richtlijn, niet te aanvaarden. Deze omstandigheden zijn niet veranderd ten opzichte van de situatie in het voorjaar van 2023 waarop het Nederlands standpunt is gebaseerd. Dit betekent dat het kabinet geen reden heeft gezien om het Nederlandse standpunt te herzien.
Kunt u deze vragen vóór 6 februari, wanneer de onderhandelingen over de wetgeving omtrent gendergerelateerd geweld in Brussel plaatsvinden, beantwoorden?
De vragen zijn binnen de gebruikelijke termijn beantwoord. Uw Kamer is heeft op 5 februari 2024 een toelichtende brief over dit onderwerp en het kabinetsstandpunt daarin ontvangen.
Het bericht dat uithuisplaatsingen van kinderen stilzwijgend worden verlengd |
|
Patrick Crijns (PVV), Marina Vondeling (PVV) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Uithuisplaatsingen van kinderen mogen niet langer stilzwijgend worden verlengd»?1
Ja.
Hoe vaak worden er uithuisplaatsingen en/of ondertoezichtstellingen verlengd zonder dat er een zitting in een rechtbank aan te pas komt?
In de periode 2020–2023 werden jaarlijks ongeveer 12.000 verlengingsverzoeken ingediend, waarvan gemiddeld iets minder dan 4.000 verzoeken zonder zitting werden afgedaan. Procentueel gaat het om iets minder dan 30% van deze zaken die in de periode 2020–2023 zonder zitting is afgedaan. Er kunnen verschillende redenen ten grondslag liggen aan het zonder zitting afdoen van een zaak.
Vindt u het ook zorgelijk dat ouders de kans om de verlenging van een kinderbeschermingsmaatregel aan te vechten mislopen doordat zij de zogenaamde meldbrief die zij toegestuurd horen te krijgen, niet ontvangen, niet lezen of niet begrijpen?
Ja, dat vind ik zorgelijk. Ouders en belanghebbenden moet een effectieve toegang tot het recht worden geboden. Ook de rechtspraak vindt dit vanzelfsprekend van groot belang. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Familie- en jeugdrecht (LOVF) heeft in overleg met mijn ministerie aangegeven hoge prioriteit te geven aan het zoeken naar een alternatief voor de huidige procedure met de meldbrief. Met dit alternatief wordt in de eerste plaats beoogd de rechtsbescherming van ouders en kinderen en hun effectieve toegang tot de rechter beter te waarborgen en tegelijkertijd negatieve neveneffecten zo veel mogelijk te voorkomen. Denk daarbij aan de ervaren emotionele belasting van een zitting voor ouders terwijl een zitting voor hen niet had gehoeven, een (druk- bezette) jeugdzorgmedewerker die op zitting komt terwijl de ouders er niet zijn, of het verlies aan zittingscapaciteit voor zaken waarin de ouder niet verschijnt.
Deelt u de mening dat er nooit sprake mag zijn van een stilzwijgende verlenging van een traumatische maatregel, zoals de uithuisplaatsing van een kind?
Daar ben ik het mee eens. En dat gebeurt ook niet. Het is de kinderrechter die uiteindelijk beslist of een zitting wordt gehouden. Daartoe maakt hij bij ieder verzoek opnieuw de afweging of hij op basis van de beschikbare informatie in de stukken geïnformeerd en onderbouwd kan beslissen op het verzoek. Ook als een zaak zonder zitting wordt afgedaan is dus geen sprake van een stilzwijgende verlenging.
Deelt u de mening dat het hier gaat om een buitenwettelijke procedure? Zo nee, waarom niet?
De meldbrief procedure heeft als grondslag het Procesreglement Civiel jeugdrecht (hierna Pcj). Artikel 6.1 van het Pcj luidt: op een door de GI ingediend verlengingsverzoek (van een ondertoezichtstelling en/of een uithuisplaatsing) alsmede op een door de GI ingediend verzoek tot vervanging van de GI door een andere GI, kan de rechtbank aan verzoeker en belanghebbende(n) de vraag voorleggen of door hen een mondelinge behandeling ter zitting wordt gewenst en, zo ja, dat binnen 14 dagen na ontvangst van het verzoekschrift schriftelijk dan wel mondeling aan de rechtbank kenbaar te maken. De brief waarin deze vraag wordt voorgelegd (meldbrief) wordt aan belanghebbende(n) gestuurd. Ingeval zich voor belanghebbende(n) een advocaat heeft gesteld, wordt de meldbrief per gewone post aan de advocaat gestuurd. Indien iedere reactie uitblijft, zal een mondelinge behandeling achterwege blijven en wordt het verzoek op de stukken afgedaan, tenzij de kinderrechter termen aanwezig acht toch een mondelinge behandeling te gelasten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de stilzwijgende verlenging van een uithuisplaatsing of ondertoezichtstelling wordt gestopt?
Zie antwoord op vraag 3.
Het LOVF zoekt naar een alternatief voor de meldbriefprocedure in de huidige vorm, mede ook naar aanleiding van het reflectierapport «Recht doen aan kinderen en ouders».
De berichtgeving 'Aboutaleb wil minder communicatie over geweldsexplosie Rotterdam' |
|
Marco Deen (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Aboutaleb wil minder communicatie over geweldsexplosie Rotterdam»?1
Deelt u de mening dat de burgemeester, door in dit geval niet actief te communiceren, de veiligheid van zijn eigen burgers in gevaar brengt?
Deelt u de mening dat de burgers in het algemeen en die van Rotterdam in het bijzonder recht hebben om te weten wat in hun (directe) omgeving afspeelt zodat zij ook legale passende maatregelen kunnen treffen voor hun eigen veiligheid?
Verzaakt de burgemeester niet zijn taak als burgervader nu hij overweegt niet actief te communiceren, aangezien hij zorg moet dragen voor de veiligheid in zijn gemeente en communicatie in dit geval juist cruciaal is?
Bent u bereid in te grijpen op het moment dat de burgemeester zijn voornemen om af te zien van actieve communicatie betreffende geweldsincidenten doorzet?
De rol van de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten bij een kort-geding tegen een landelijk dagblad |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten een vordering tot tussenkomst heeft ingesteld in de kort geding procedure tussen advocaat Royce de Vries en het Algemeen Dagblad?
Ja.
Hoe vaak heeft een deken de afgelopen 10 jaar een vordering tot tussenkomst ingesteld in een civiele procedure tussen een advocaat en een andere partij?
Navraag bij de dekens leert dat informatie over de hoeveelheid rechtsgedingen in de afgelopen tien jaar waarbij een deken namens de raad van de orde in het arrondissement is tussengekomen niet is bijgehouden.
In welke situaties kan het volgens u geboden zijn dat een lokale deken een vordering tot tussenkomst instelt en wat zou volgens u dan de zelfstandige vordering mogen zijn die een deken vervolgens instelt?
Een lokale deken zal als voorzitter van de lokale raad van de orde steeds zelf per casus de omstandigheden van het geval moeten afwegen of bijvoorbeeld een vordering tot tussenkomst zou moeten worden ingesteld. Die afweging is niet aan mij als Minister voor Rechtsbescherming. Het is bovendien afhankelijk van de casus in een specifiek geval hoe die vordering er dan uit zou moeten zien.
Welke belangen dienen volgens u te worden afgewogen bij de beslissing voor een deken om een zelfstandige procespositie in te nemen in een civiele procedure tegen een journalist, publicist of nieuwsmedium en wie houdt toezicht op de juistheid en zorgvuldigheid van deze belangenafweging?
Er zal steeds sprake moeten zijn van voldoende procesbelang. In het kader van de waarborgen binnen onze rechtsstaat is het aan een procespartij en vervolgens aan de rechter om af te wegen of een procespartij een zelfstandige rechtspositie kan innemen in een specifieke procedure. Met andere woorden: of een partij ontvankelijk is in de ingestelde vordering. Dat is niet aan mij als Minister voor Rechtsbescherming. In die zin zou gezegd kunnen worden dat de rechter toezicht houdt op de juistheid en zorgvuldigheid van deze belangenafweging.
Vindt u dat namens de Orde van Advocaten standpunten ingenomen mogen worden die indruisen tegen de persvrijheid en/of de persvrijheid beknotten? Zo ja/nee, waarom?
Het is aan de rechter om de door een procespartij ingenomen standpunten te beoordelen en niet aan mij.
In hoeverre acht u het wenselijk dat een lokale deken onderdeel wordt van een civiele procedure tegen een landelijk dagblad en stellingen inneemt over het wettelijk recht op bronbescherming van journalisten alsmede de persvrijheid?
Zoals hiervoor ook aangegeven bij vraag 3 is het niet aan mij als Minister voor Rechtsbescherming om de wenselijkheid van een dergelijke vordering te beoordelen. Bovendien betreft het hier een nog lopende individuele zaak zodat ik ook om die reden niet inga op de wenselijkheid van een dergelijke vordering.
Bent u bereid om nadat vonnis is gewezen in gesprek te gaan met de Algemene Raad van de Orde van Advocaten alsmede de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten over waarom laatstgenoemde zich op nadrukkelijke wijze gemengd heeft in een civiele procedure van een advocaat tegen het Algemeen Dagblad?
Nee. In de antwoorden hierboven heb ik al aangegeven dat een lokale raad van de orde in een arrondissement een zelfstandige bevoegdheid heeft om in rechte op te treden. Ik ga en kan me daar als Minister voor Rechtsbescherming niet in mengen.
Het gebruik van artikel 100 van de grondwet met betrekking tot de aanvallen in Jemen |
|
Sarah Dobbe |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u schriftelijk uitleggen op welke wijze de zelfverdediging van de Verenigde Staten (VS) noodzakelijk was bij de aanval op Jemen op 12 januari 2024? In hoeverre was er sprake van Amerikaans grondgebied?1
De aanvallen van Houthi-eenheden op commerciële en marineschepen in de Rode Zee vormen een bedreiging voor de maritieme veiligheid en het ongehinderd transport van goederen alsmede het beginsel van vrij en veilig scheepvaartverkeer. De internationale gemeenschap, met inbegrip van Nederland, heeft de Houthi’s meerdere keren opgeroepen tot het staken van deze aanvallen en de-escalatie. In weerwil van deze oproepen zijn de Houthi’s doorgegaan met aanvallen, onder meer op marineschepen van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. De Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk beroepen zich op het recht op zelfverdediging op basis van artikel 51 van het VN-Handvest. De VS heeft de VN-Veiligheidsraad hierover geïnformeerd.
In hoeverre was een aanval op de VS, zoals u aangeeft, ook een aanval op Nederland, als juridische rechtvaardiging voor de deelname van een stafofficier en de openlijke politieke steun? Waarom biedt deze argumentatie voldoende juridische grondslag in uw ogen?
Zoals aangegeven in de brieven van 12 en 19 januari 2024, heeft de Verenigde Staten op basis van het recht op zelfverdediging gewapend opgetreden tegen de militaire infrastructuur van de Houthi’s in Jemen. De niet-operationele steun van Nederland is gebaseerd op het recht op collectieve zelfverdediging van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Net als Nederland hebben 24 andere landen de acties van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk politiek ondersteund.
Waarom is in de brief van 12 januari noch in de bijgevoegde beslisnota een juridische basis op basis van een grondwetsartikel opgegeven?
Een militaire operatie in het buitenland moet zijn gebaseerd op een rechtsbasis die voldoet aan het internationaal recht, en dus niet op een nationale wet, zoals de Nederlandse Grondwet. De inzet van de krijgsmacht vindt plaats op basis van artikel 97 van de Grondwet.
Is de voor de hand liggende conclusie dat er geen juridische basis in de Nederlandse wet is? Als dat in uw ogen wel het geval is, waarom hebt u die dan niet aangegeven?
Nee, een militaire operatie in het buitenland moet zijn gebaseerd op een rechtsbasis die voldoet aan het internationaal recht, en dus niet op een nationale wet, zoals de Nederlandse Grondwet. De inzet van de krijgsmacht vindt plaats op basis van artikel 97 van de Grondwet.
Waarom hebt u geen aanvullende brief aan de Kamer geschreven en komt u pas in het commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken d.d. 22 januari 2024 van 18 januari 2024 met een mondelinge mededeling over de toepassing van artikel 100 lid 2 Grondwet?
Artikel 100 van de Grondwet schrijft voor dat de regering de Staten-Generaal vooraf moet inlichten over deelname aan militaire operaties ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde. Zoals omschreven in artikel 100 lid 2 geldt deze verplichting niet indien dwingende redenen het vooraf verstrekken van inlichtingen aan de Staten-Generaal verhinderen. In dat geval worden inlichtingen zo spoedig mogelijk verstrekt. In de Kamerbrief van 12 januari 2024 is aangegeven dat de Minister van Defensie en ik de Kamer omwille van de vertrouwelijkheid van deze operatie niet voorafgaand aan de operatie hebben geïnformeerd. Conform Artikel 100 lid 2 hebben wij dit zo snel mogelijk gedaan.
Het Toetsingskader 2014 bevat afspraken tussen de regering en de Kamer over de reikwijdte en toepassing van artikel 100 en de relevante onderwerpen waar de regering de Kamer over kan informeren (Kamerstuk 29 521, nr. D, 23 mei 2014). Tussen regering en Kamer is in 2014 afgesproken dat het Toetsingskader alleen van toepassing is wanneer de inzet onder Artikel 100 militaire eenheden betreft en wanneer er risico is op wapengebruik door of tegen Nederlandse eenheden. De bijdrage die Nederland nu levert aan de VS-geleide missie tegen Houthi-systemen, met één stafofficier die niet-operationele militaire steun levert, valt niet onder het Toetsingskader van Artikel 100.
Klopt het dat Nederland een soeverein land is dat onafhankelijk van de Verenigde Staten beslissingen neemt? Hoe verhoudt dit zich tot de manier waarop met dit verzoek is omgegaan?
Ja, Nederland is een soeverein land en heeft dus zelfstandig het verzoek van de Verenigde Staten om steun te leveren aan de Amerikaanse militaire operatie beoordeeld en vervolgens besloten politieke en niet-operationele militaire steun, in de vorm van inzet van één stafofficier, te geven.
Wie bepaalt wat «dwingende redenen» zijn, zoals in lid 2 van artikel 100 Grondwet wordt geformuleerd?
Dat bepaalt het kabinet. In de Kamerbrief van 12 januari jl. is aangegeven dat het kabinet de Kamer omwille van de vertrouwelijkheid van de operatie niet voorafgaand aan de operatie heeft geïnformeerd, vanwege de operationele veiligheid.
Is het juist dat de Amerikanen u gewezen hebben op lid 2 van artikel 100 van de Grondwet? Wat bedoelde u dan met de uitdrukking «de Amerikanen daar specifiek om hebben gevraagd», zoals u in het commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken d.d. 22 januari 2024 van 18 januari 2024 stelde? Wanneer vroegen de VS dat, voor of na 12 januari?
Nee. Het genoemde verzoek van de Verenigde Staten zag op het niet voorafgaand aan de aanvallen naar buiten treden over de voorgenomen aanvallen uit zelfverdediging.
Waarom hebt u niet zelf artikel 100 lid 2 Grondwet opgevoerd als juridische basis in de brief van 12 januari?
Artikel 100 Grondwet geeft geen rechtsbasis voor de inzet van de krijgsmacht.
Kunt u de Kamer informeren over het advies van de Dienst Juridische Zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken voor de beslissing om een stafofficier toe te voegen?
Het advies van de Directies Juridische Zaken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en van het Ministerie van Defensie is verwerkt in de Kamerbrieven en openbare beslisnota’s van 12 en 19 januari 2024.
Wat was het advies van Juridische Dienst van het Ministerie van Defensie? Kunt u de Kamer dat toesturen?
Het advies van de Directies Juridische Zaken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en van het Ministerie van Defensie is verwerkt in de Kamerbrieven en openbare beslisnota’s van 12 en 19 januari 2024.
Is het juist te concluderen dat de VS hebben bepaald wat «dwingende redenen» zijn, zoals in lid 2 van artikel 100 Grondwet wordt geformuleerd? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Nee. Zie tevens het antwoord op vraag 7.
Is het juist te concluderen dat de randvoorwaarden voor toepassing van lid 2 van artikel 100 Grondwet zijn vastgesteld door toenmalig Minister van Defensie De Grave in een brief d.d. 23 augustus 2000 aan de Kamer?2 Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Het is niet juist te concluderen dat de randvoorwaarden van toepassing van lid 2 van artikel 100 Grondwet zijn vastgesteld door toenmalig Minister van Defensie De Grave. De brief van toenmalig Minister van Defensie De Grave, d.d. 23 augustus 2000, gaat in op de mate van informatieverstrekking over speciale operaties. De inzet van de niet-operationele stafofficier betreft geen speciale operatie.
Is het tevens juist dat de deelname van een stafofficier onder het beleid van De Grave onbekend zou zijn gebleven? Indien neen, waarom niet?
Het is niet juist te concluderen dat de randvoorwaarden van toepassing van lid 2 van artikel 100 Grondwet zijn vastgesteld door toenmalig Minister van Defensie De Grave. De brief van toenmalig Minister van Defensie De Grave, d.d. 23 augustus 2000, gaat in op de mate van informatieverstrekking over speciale operaties. De inzet van de niet-operationele stafofficier betreft geen speciale operatie.
Is het juist om te concluderen dat u politieke redenen had om mee te delen dat een stafofficier deelnam aan de operatie?
Deelname aan missies en operaties is een politiek besluit. Indien u doelt op de vraag of het politiek gemotiveerd was om de Kamer niet vooraf te informeren over deze bijdrage is het antwoord nee. Dit was ingegeven door de eerdere genoemde redenen, namelijk dat hiermee de slagingskans van de operatie en de operationele veiligheid in gevaar zouden kunnen worden gebracht.
Kunt u aangeven wanneer ooit eerder, sinds 2000, artikel 100 lid 2 van de Grondwet is ingeroepen in een mededeling of een brief aan de Kamer?
Op 21 mei 2014 is gemeld in de beantwoording van de feitelijke vragen over de werking van de artikel-100 procedure en het Toetsingskader (Kamerstuk 29 521, nr. 245) dat er nog geen beroep op lid 2 van artikel 100 Grondwet is voorgekomen. Tijdens het debat over de aanvullende artikel-100 brief over de bijdrage aan Resolute Support-missie Afghanistan op 22 april 2021 werd herhaald dat er niet eerder een beroep op lid 2 van artikel 100 van de Grondwet is gedaan.
Deelt u de opvatting dat uw beslissing van 12 januari 2024 een herziening van het beleid van De Grave mogelijk maakt? Zo ja, hoe wilt u dat doen?
Het beleid van De Grave heeft betrekking op deelname aan speciale operaties.
Is het vertrouwelijk informeren van de Kamer overwogen, door wie en wanneer? Waarom is besloten om dit niet alsnog te doen, zoals ze bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk hebben gedaan?
Vanwege het verzoek van de VS tot geheimhouding is besloten hier niet toe over te gaan. Omdat het eerder verstrekken van inlichtingen de slagingskans van de operatie en de operationele veiligheid in het geding zou hebben gebracht, is de Kamer zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Ziet u met deze aanvallen dat het risico op verdere escalatie van geweld in het Midden-Oosten welbewust is genomen? Neemt Nederland verantwoordelijkheid voor dit risico, en kunt u dit toelichten?
Het kabinet heeft in de besluitvorming meegenomen dat er onzekerheden en verschillende scenario’s denkbaar zijn. Het beoogde effect is dat de aanvallen de militaire capaciteiten van de Houthi’s zullen verzwakken en verdere aanvallen ontmoedigen. Daarnaast kan de operatie de kans op regionale escalatie verkleinen. Enerzijds doordat de aanvallen een afschrikwekkend signaal uitzenden aan regionale actoren die de Houthi’s steunen en die verdere destabilisering beogen. Anderzijds omdat de aanvallen de veiligheidsdreiging voor landen die door de Houthi’s worden bedreigd, vermindert. Tegelijkertijd is het ook mogelijk dat de Houthi’s doorgaan met de aanvallen en dat het conflict in de regio verder escaleert. Het dilemma daarbij is of Nederland vanwege het risico op verdere escalatie geen reactie moet geven op de aanvallen van de Houthi’s op commerciële en marineschepen in de Rode Zee. Er is ook een risico dat door het niet innemen van een positie juist ruimte aan verdere escalatie wordt gegeven. Zoals gemeld in de Kamerbrief van 19 januari jl., onderstreept het kabinet het belang van internationale samenwerking en de-escalatie om verdere aanvallen te voorkomen.
Klopt het dat resolutie 2722 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VNVR) «voorzichtigheid en terughoudendheid» bepleitte m.b.t. escalatie in de Rode zee regio?
VNVR-resolutie 2722 veroordeelt de aanvallen van de Houthi’s op schepen in de Rode Zee, eist dat de Houthi’s deze aanvallen staken, bevestigt het recht op vrije doorvaart en het recht van landen om, in overeenstemming met internationaal recht, hun schepen te beschermen tegen deze aanvallen. Ook dringt de resolutie aan op voorzichtigheid en terughoudendheid om verdere escalatie van de situatie in de Rode Zee te voorkomen en moedigt aan tot het versterken van diplomatieke inspanningen van alle partijen.
Deelt u de opvatting dat deze aanval, gesteund door Nederland, daarmee direct tegen VNVR-resolutie 2722 in ging?
Nee. Het gewapend optreden van de VS en het VK d.d. 11 en 12 januari jl. volgde op diverse diplomatieke pogingen (waaronder de gezamenlijke verklaring van 3 januari jl.3) van de internationale gemeenschap, met inbegrip van Nederland en onder leiding van de Verenigde Staten, om te de-escaleren en maritieme veiligheid in de Rode zee te herstellen. Deze aanval is derhalve vooraf gegaan door de inzet van diplomatieke middelen en daarmee conform de VNVR-resolutie. Ook bevestigt de resolutie het recht van landen om hun schepen te beschermen tegen de aanvallen van de Houthi’s.
Deelt u de opvatting dat met de deelname aan en de rechtvaardiging van een militaire aanval van een ander land op in dit geval Jemen een negatief precedent wordt geschapen in de mogelijkheden van parlementaire controle in geval van militaire operaties van Nederland in het buitenland?
Het kabinet informeert de Kamer over Nederlandse bijdragen aan militaire operaties in het kader van de internationale rechtsorde voorafgaand aan de daadwerkelijke inzet. De specifieke context van deze bijdrage maakte dat het kabinet zich heeft beroepen op artikel 100 lid 2, en zo spoedig mogelijk de Kamer heeft geïnformeerd.
Bent u bereid een politieke appreciatie te geven waarin u verder in gaat op de juridische basis van de aanval, artikel 51 van het Handvest en resolutie 2722 van de VN Veiligheidsraad én de Nederlandse Grondwet?
De Kamerbrieven en openbaar gemaakte nota’s d.d. 12 en 19 januari jl. gaan in op de juridische basis van de aanval. Daarnaast wordt in deze beantwoording ingegaan op de Nederlandse Grondwet en de inhoud van de VNVR-resolutie.
Hoe verhoudt uw opstelling in de omgang met dit verzoek zich tot de stelling dat Nederland een soeverein land is dat onafhankelijk van de Verenigde Staten beslissingen neemt? Kunt u dat uitwerken?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 6, is Nederland een soeverein land dat zelfstandig beslissingen neemt.
Het artikel 'Gendersensitieve aanpak nog onvoldoende aanwezig in bestaand beleid, gemeenten en Rijksoverheid aan zet' |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Gendersensitieve aanpak nog onvoldoende aanwezig in bestaand beleid, gemeenten en Rijksoverheid aan zet»?1
Ja.
Wat is de voortgang van de toepassing van de kwaliteitseis «gender» c.q. de gendertoets bij alle ministeries, zoals verzocht in de motie van de leden Özütok c.s over het inzichtelijk maken hoe de kwaliteitseis «gender» in het integraal afwegingskader (IAK) wordt toegepast en hoe dit leidt tot inzicht in gendereffecten?2
Bij brief van 29 oktober 2020 (Kamerstuk 30 420, nr. 352) heeft toenmalig Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geantwoord op de motie van de leden Özütok c.s. Kort samengevat komt het erop neer dat er niet expliciet is gerapporteerd over de gendertoets in de gepubliceerde stukken die naar uw Kamer waren gestuurd in de periode van januari 2019 tot januari 2020. Het is mogelijk dat een departement de toets wel heeft uitgevoerd, maar de gemaakte overwegingen niet heeft opgenomen in de Kamerstukken; het vermelden van de gendertoets was en is namelijk niet verplicht.
Sinds het voorjaar van 2023 is het IAK vervangen door het beleidskompas. Daarin is de kwaliteitseis «Effecten op gendergelijkheid» als een van de verplichte kwaliteitseisen opgenomen (bij het onderdeel effecten van beleid). Deze «gendertoets» zorgt ervoor dat er bij beleidsvoorbereiding wordt nagedacht over de mogelijke effecten op gendergelijkheid. Genderverschillen in de uitwerking van beleid kunnen zo in vroeg stadium inzichtelijk worden gemaakt en worden meegenomen in de verdere beleidsvorming. Op deze manier wordt voorkomen dat nieuw beleid bijdraagt aan het vergroten van genderongelijkheid. Het beleidskompas verplicht niet tot het opnemen van de gendertoets in de memorie van toelichting of beleidsnota. Het is dus niet mogelijk om vast te stellen hoe vaak de toets wel of niet is uitgevoerd.
De verantwoordelijkheid voor het correct doorlopen van het beleidskompas en de daarbij behorende toetsen ligt bij de verschillende ministeries zelf. Als coördinerend Minister van Emancipatie stimuleer ik uiteraard wel dat mijn ambtsgenoten bij hun beleid een gendertoets laten uitvoeren. Zie meer uitgebreid het antwoord op vraag 7. Het staat uw Kamer vrij om bij de behandeling van wetsvoorstellen of beleidsstukken te vragen of er gekeken is naar de effecten op gendergelijkheid en om naar de resultaten hiervan te vragen.
Bent u als Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in gesprek met andere ministeries over hoe een verbeterde toepassing van de kwaliteitseis «gender» c.q. de gendertoets in de praktijk gebracht kan worden, bijvoorbeeld in de vorm van pilots bij een aantal ministeries?
Zoals aangegeven ligt de verantwoordelijkheid voor het correct doorlopen van het beleidskompas en de daarbij behorende toetsen bij de verschillende ministeries zelf. Als coördinerend Minister van Emancipatie kan ik daarbij steun verlenen en op bepaalde terreinen een aanjagende of agenderende rol vervullen.
In de Emancipatienota3 en voortgangsrapportage4 ga ik in detail in op de terreinen van emancipatie en wijze waarop ik samenwerk met andere departementen.
Is de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bereid om een eventuele dergelijke pilot te faciliteren?
De Minister voor Medisch Zorg heeft aangegeven een gendersensitieve aanpak te faciliteren. Op 25 mei 2023 heeft ZonMw een verzoek van VWS ontvangen om een voorstel te doen om de beweging die is ingezet met de Taakopdracht Gender en Gezondheid voort te zetten en te bestendigen. Dit is nodig om de verankering van sekse en gender in gezondheidsonderzoek en -programmering breed te laten beklijven. Verandering kost immers tijd. De Minister van VWS heeft de Taakopdracht Gender en Gezondheid verlengd tot halverwege 2026 en hiervoor financiële middelen beschikbaar gesteld.
De Minister voor Medische Zorg onderstreept het belang van het doel van de Taakopdracht: het stimuleren van duurzame aandacht voor en integratie van sekse en gender in onderzoek en onderzoeksprogrammering in gezondheid en zorg, teneinde goede gezondheid en passende zorg voor iedereen te realiseren, ongeacht sekse en gender. In de vervolgopdracht blijven kennisontwikkeling via andere ZonMw programma's, verankering van sekse en gender in processen en procedures, en vergroten van methodologische kennis belangrijk. In de komende drie jaar zal daarbij meer nadruk komen te liggen op een bredere blik naar buiten en het zichtbaar maken van het proces en de opbrengsten van de Taakopdracht.
Hoe vaak is sinds het verschijnen van de brief over de kwaliteitseis «gender» en de gendertoets uit 2020 expliciet gerapporteerd over de toepassing van deze gendertoets?3
Deze informatie is niet voorhanden. Doordat het niet verplicht is om in Kamerstukken te rapporteren over de uitkomsten van de gendertoets, zal nieuw onderzoek ook geen antwoord geven op de vraag of de effecten op gendergelijkheid daadwerkelijk bij de afwegingen zijn betrokken.
Op welke beleidsterreinen is sinds dat moment een gendersensitieve aanpak geïntroduceerd?
Zie antwoord vraag 2 en vraag 5.
Welke stappen zijn er verder genomen om de gendertoets beter toe te passen bij beleidsvorming?
Op dit moment laat ik onderzoek doen naar belemmerende en behulpzame factoren voor het betrekken van gendereffecten in de gehele beleidscyclus. Het beleidskompas is daarbij een van de instrumenten waarmee rekening gehouden kan worden. Het onderzoek wordt in de tweede helft van 2024 opgeleverd. Met de aanbevelingen van dat onderzoek kan o.a. worden bezien welke stappen genomen kunnen worden om te stimuleren dat de gendertoets wordt uitgevoerd.
Verder vraag ik als coördinerend Minister van Emancipatie bij de verdere implementatie van het beleidskompas expliciet aandacht voor het uitvoeren van de gendertoets. Er wordt gekeken naar manieren om de bekendheid van de gendertoets te vergroten, bijvoorbeeld door de informatievoorziening te verbeteren of door een training te ontwikkelen voor beleidsmedewerkers van de rijksoverheid. Ten slotte kan ik als coördinerend Minister van Emancipatie ook steun verlenen bij vragen over gendergelijkheid op verschillende terreinen.