De lancering van de Discriminatietoets door de Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme |
|
Don Ceder (CU) |
|
Rijkaart |
|
|
|
|
Bent u bekend met de lancering van de Discriminatietoets Publieke Dienstverlening en bent u het met de Staatscommissie eens dat de Discriminatietoets «een concreet instrument» is waarmee overheidsorganisaties structureel discriminatierisico’s kunnen signaleren en aanpakken?
Ja.
Welke rol ziet u voor de Rijksoverheid (ministeries, uitvoeringsorganisaties) in het gebruik van deze toets? Op welke wijze wordt het gebruik van de toets gestimuleerd?
Ik pak de regie op het vervolgtraject van de discriminatietoets. Dit mede naar aanleiding van de motie van het lid van Nispen c.s.1 die het kabinet verzoekt om ervoor te zorgen dat publieke dienstverleners de discriminatietoets publieke dienstverlening zullen gebruiken en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hierbij de centrale regie te geven.
Mijn streven is begin 2026 met een kabinetsreactie op de discriminatietoets te komen en daarin zal ik toelichten op welke wijze ik het gebruik van de toets wil stimuleren. Ik kan daar nu nog niet nader op in gaan, omdat de gesprekken hierover nog lopen. We werken daarbij aan twee stappen: (1) de inbedding van de discriminatietoets in bestaande structuren zoals aanbevolen door de staatscommissie en (2) procesbegeleiding van organisaties.
Hoe ondersteunt de Rijksoverheid het gebruik van de Discriminatietoets? Stelt het ministerie middelen beschikbaar om publieke organisaties te ondersteunen bij het toepassen van deze toets?
Voor de komende jaren zijn er middelen gereserveerd om organisaties te ondersteunen bij het toepassen van de discriminatietoets. Het gaat om 500.000 in 2026, om 1,1 miljoen in 2027, 2028 en 2029 en in 2030 nog 500.000. De opbouw van deze reeks is vanuit de gedachte dat 2026 een aanloopjaar is, dan 3 volle jaren en daarna afbouw. In de kabinetsreactie zal ik hier nader op in gaan.
Bent u voornemens om de Discriminatietoets (op termijn) wettelijk te verankeren, zodat gebruik niet vrijblijvend blijft? Zo nee, waarom niet?
Ik heb nu geen voornemen om de discriminatietoets wettelijk te verankeren. De toets is er net en ik vind het belangrijk om eerst ervaring op te doen met het instrument. Ook de staatscommissie geeft als belangrijke randvoorwaarde draagvlak voor het doorlopen van de discriminatietoets binnen de organisatie. Door organisaties te enthousiasmeren in plaats van te verplichten, wil ik voorkomen dat het een afvinklijstje wordt in plaats van kritisch en effectief zelfonderzoek naar risico’s op discriminatie in processen en werkpraktijken.
Mogelijk kan de discriminatietoets op termijn in samenhang worden bezien met de eveneens door de staatscommissie geadviseerde gelijkheidsplicht publieke sector, maar dit vergt nader onderzoek.
Hoe gaat het ministerie monitoren of de Discriminatietoets daadwerkelijk leidt tot minder discriminatie in de praktijk?
Het is bijzonder ingewikkeld om te monitoren of er daadwerkelijk minder discriminatie is en of er in dat geval een causaal verband bestaat tussen een afname van discriminatie en de discriminatietoets. Bij de gesprekken over de implementatie van de discriminatietoets is het wel onderwerp van gesprek hoe er lessen getrokken kunnen worden uit de toepassing en de resultaten van de discriminatietoets. In de kabinetsreactie op de discriminatietoets zal ik hier nader op in gaan.
Wordt de motie van het lid Ceder c.s. uitgevoerd op zodanige wijze dat inmiddels in alle uitvoeringstoetsen het risico op discriminatie beoordeeld wordt? Zo nee, waarom niet? Op welke termijn zal dit naar verwachting wel ingebed zijn in de standaard onderdelen van een uitvoeringstoets?1
Het programma Werk aan Uitvoering werkt op dit moment aan een handreiking met uniforme punten voor uitvoeringstoetsen en daarbij zullen zij ook kijken hoe de verschillende wensen daarin opgenomen kunnen worden. De (lessen uit de) discriminatietoets horen daar ook bij. De eerste versie van deze handreiking wordt in het voorjaar van 2026 opgeleverd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben de Eerste Kamer hier onlangs per brief over geïnformeerd.3 Met de Kamerbrief van Staatssecretaris Justitie en Veiligheid en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is er invulling gegeven aan de motie van het lid Ceder c.s.
Op welke wijze wordt de motie van de leden Ceder en Azarkan uitgevoerd die verzocht om in het Integraal Afwegingskader een discriminatietoets op te nemen? Is een dergelijke discriminatietoets inmiddels standaard opgenomen in het Integraal Afwegingskader? Zo nee, op welke termijn wordt dit geïmplementeerd?2
De discriminatietoets is steviger verankerd in de herziene Handreiking constitutionele toetsing die binnenkort ook aan de beide Kamers zal worden toegezonden. Net als de vorige editie is de Handreiking opgenomen in het Beleidskompas, de opvolger van het Integraal Afwegingskader, waardoor zij een vast onderdeel vormt van de voorbereidende fase van wet- en regelgeving. Met een verscherpte aandacht voor de discriminatietoets wordt beoogd discriminerende effecten in nieuw beleid en wetgeving te voorkomen. Op deze manier wordt er invulling gegeven aan deze motie van de leden Ceder en Azarkan.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden ruim voor de behandeling van de begroting Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Ja.
De overname van Zivver door een Amerikaans bedrijf |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Vincent Karremans (VVD), Foort van Oosten (VVD), van Marum |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht ««Strategische blunder»: vertrouwelijke data van Nederlanders in handen van Amerikanen»?1
Ja.2
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik heb kennisgenomen van het bericht. In de beantwoording van de hiernavolgende vragen, ga ik nader in op de inhoud.
Bent u van mening dat vertrouwelijke data van Nederlanders bij voorkeur in Nederlandse handen moet zijn, dan wel Europese? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het antwoord op de vraag of vertrouwelijke data van Nederlanders bij voorkeur Nederlandse handen moet zijn, is afhankelijk van de aard van de gegevens die worden verwerkt, en is daarom niet in algemene zin te beantwoorden.
Overheidsorganisaties zijn bij het aangaan van overeenkomsten met leveranciers gebonden aan juridische en beleidsmatige kaders die de bescherming van vertrouwelijke data waarborgen.3 De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) beschermt de rechten en vrijheden van personen bij de verwerking van hun persoonsgegevens, onder meer door te eisen dat organisaties passende beveiligingsmaatregelen nemen om die gegevens te beschermen.4
De doorgifte van persoonsgegevens naar een derde land is toegestaan als de Europese Commissie (EC) heeft vastgesteld dat dit land een passend beschermingsniveau biedt, of als de doorgifte is voorzien van passende waarborgen en de betrokkenen over afdwingbare rechten en doeltreffende rechtsmiddelen beschikken. Als geen adequaatheidsbesluit of passende waarborgen beschikbaar zijn, mogen persoonsgegevens alleen worden doorgegeven wanneer één van de in de in artikel 49 AVG genoemde uitzonderingen van toepassing is (zoals expliciete toestemming, contractuele noodzaak, vitaal belang of openbaar belang). Anders is doorgifte enkel toegestaan indien de doorgifte niet repetitief, een beperkt aantal betrokkenen betreft, en noodzakelijk is voor dwingende gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke die niet ondergeschikt zijn aan de belangen of rechten en vrijheden van de betrokkene. Dan dient de verwerkingsverantwoordelijke alle omstandigheden in verband met de gegevensdoorgifte te hebben beoordeeld en op basis van die beoordeling passende waarborgen voor de bescherming van persoonsgegevens te hebben geboden. Ook moet de doorgifte worden gemeld aan de toezichthouder. Binnen deze kaders zijn verwerkingsverantwoordelijke departementen of overheidsorganisaties zelf verantwoordelijk voor de naleving.5
De gegevensbeschermingseffectenbeoordeling (DPIA) speelt daarbij een belangrijke rol. De DPIA brengt de gegevensbeschermingsrisico’s van een voorgenomen (grensoverschrijdende) verwerking in kaart, en laat zien welke maatregelen nodig zijn om deze risico’s te beperken. Overheidsorganisaties zijn verplicht een DPIA uit te voeren bij (grensoverschrijdende) verwerkingen met waarschijnlijk een hoog risico voor rechten en vrijheden van burgers. De Functionaris Gegevensbescherming (FG) van de verwerkingsverantwoordelijke toetst de DPIA in zijn onafhankelijke rol, en adviseert. Bij het wijzigen van de met de verwerking gepaarde risico’s dient opnieuw te worden beoordeeld of de verwerking overeenkomstig de DPIA wordt uitgevoerd.6
Erkent u dat de overname van Zivver door het Amerikaanse bedrijf Kiteworks risico’s meedraagt voor de veiligheid en vertrouwelijkheid van de data die wordt uitgewisseld via deze dienst?
Ja, het feit dat Zivver nu onder Amerikaans eigenaarschap valt, betekent dat ook Amerikaanse wetgeving, zoals de Cloud Act, van toepassing kan zijn op de dienstverlening. Verwerkingsverantwoordelijke departementen moeten dit gewijzigde stelsel betrekken in hun risicoafweging bij het gebruik van Zivver.
Kunt u uitsluiten dat gegevens die uitgewisseld worden via deze dienst in de Verenigde Staten of Israël terechtkomen? Zo ja, hoe kunt u dat aantonen?
Het kabinet heeft op dit moment geen aanwijzingen dat gegevens in strijd met het gegevensbeschermingsrecht in handen van de overheid in de VS of Israël terechtkomen, maar kan het ook niet met volledige zekerheid uitsluiten.
Op welke manier maken overheidsorganisaties en departementen gebruik van Zivver? In hoeverre is de continuïteit van de overheidsdienstverlening afhankelijk van dit bedrijf?
Verschillende overheidsorganisaties maken gebruik van Zivver voor het delen van informatie. Ofwel voor het delen van documenten, ofwel voor beveiligd mailen. Datzelfde geldt voor ketenpartners waarmee door overheidsorganisaties in de uitvoering wordt samengewerkt. De continuïteit van de dienstverlening is niet afhankelijk van Zivver.
Heeft de Amerikaanse overname van Zivver gevolgen voor het gebruik van deze dienst door Nederlandse overheden? Vindt u het verantwoord om de huidige inzet van Zivver ongewijzigd te laten?
Overheidsorganisaties geven binnen hun eigen verantwoordelijkheid invulling aan het gebruik van clouddiensten en de daarbij behorende afwegingen.7 Deze dienen te berusten op een gedegen risicoanalyse, waaronder in voorkomende gevallen een DPIA en passende mitigerende maatregelen waar nodig. Departementen nemen hierover besluiten binnen hun eigen mandateringsregelingen. Als onderdeel van het cloudbeleid dienen beveiligingsmaatregelen genomen te worden en risicoanalyses geactualiseerd te worden wanneer daartoe aanleiding is.8
Draagt het blijven gebruiken van Zivver, ook nu het is overgenomen door een Amerikaans bedrijf, bij aan de cyberveiligheid en autonomie van Nederland? Zo ja, kunt u onderbouwen waarom dit geen risico vormt? Zo nee, waarom gebruikt u deze dienst dan alsnog?
Een dergelijke verandering maakt het wenselijk om risico’s opnieuw te beoordelen in de context van het concrete gebruik, de aard van gegevens die worden uitgewisseld, de getroffen beveiligingsmaatregelen, en de specifieke geldende contractuele (juridische) en technische waarborgen.
Kunt u onafhankelijk aantonen dat Zivver na de overname van een Amerikaans bedrijf een gelijke mate van rechtsbescherming en vertrouwelijkheid waarborgt als voorheen? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te onderzoeken en op basis van de uitkomsten het gebruik van deze dienst (her)evalueren?
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 3 en 4 dienen verwerkingsverantwoordelijke overheidsorganisaties bij (mogelijke) verandering van de risico’s, zoals in casu de overname van Zivver, te beoordelen of de verwerking nog steeds overeenkomstig de DPIA wordt uitgevoerd. Indien nodig dienen aanvullende maatregelen te worden genomen om de vereiste mate van rechtsbescherming en vertrouwelijkheid te waarborgen.
Vindt u het wenselijk dat een dienst die wordt gebruikt om vertrouwelijke informatie over burgers uit te wisselen valt onder de Amerikaanse CLOUD Act en de Foreign Intelligence Surveillance Act (FISA), die de regering-Trump toegang geeft tot deze data?
Het kabinet vindt het, in dergelijke gevallen, niet wenselijk dat vertrouwelijke informatie bij statelijke actoren terecht komt. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) heeft in augustus 2022 een juridische analyse laten uitvoeren door het advocatenkantoor Greenberg Traurig naar de mogelijke impact van de Amerikaanse CLOUD Act. In dit onderzoek kwam destijds naar voren dat het risico op openbaarmaking van Europese (persoons)gegevens onder de Cloud Act klein lijkt.9
Tegelijkertijd, en zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 3 en 4, dienen verwerkingsverantwoordelijke overheidsorganisaties bij (mogelijke) veranderingen risico’s in kaart te brengen door het uitvoeren van een DPIA. Ook de mogelijke implicaties van bijvoorbeeld delen van de Cloud Act voor grondrechten dienen in deze risicoafweging te worden betrokken.
Welke maatregelen gaat u op korte termijn nemen om de veiligheid en vertrouwelijkheid van burgerdata beter te waarborgen? Zijn er (Europese) alternatieven voorhanden die u kunt gebruiken in plaats van Zivver?
Vanuit het Ministerie van BZK zijn, in samenwerking met andere onderdelen van de Rijksoverheid, al verschillende initiatieven gestart. Vanaf 1 januari 2026 gelden er nieuwe beveiligingseisen voor bedrijven die voor de overheid een opdracht uitvoeren met risico’s voor de nationale veiligheid. Dat zijn de Algemene Beveiligingseisen voor Rijksoverheidsopdrachten (ABRO). Door de ABRO gelden binnen de hele Rijksoverheid dezelfde eisen. De ABRO verkleint de risico’s voor de nationale veiligheid, zoals cyberaanvallen en spionage. Daarnaast is er recent een handreiking opgesteld voor het risicomanagement binnen departement overstijgende ketens.10 De BIO2 biedt een uniforme aanpak en een gemeenschappelijk normenkader voor informatiebeveiliging binnen de overheid, waarbij risicomanagement centraal staat.
Met het oog op het selecteren van alternatieven moeten de risico’s worden beoordeeld en de noodzakelijke maatregelen voor informatiebeveiliging worden vastgelegd. De in verband met informatiebeveiliging en gegevensbescherming noodzakelijke maatregelen zullen daarbij moeten worden vastgelegd en meegenomen in de aanbesteding en eventuele overeenkomst.
Beschikt de Rijksoverheid over een eigen infrastructuur om vertrouwelijk te communiceren? Is het mogelijk om op korte termijn de diensten van Zivver in te wisselen voor een eigen alternatief?
Binnen de Rijksoverheid maken verschillende departementen reeds gebruik van andere oplossingen voor het veilig uitwisselen van bestanden en berichten. Een voorbeeld hiervan is Securetransfer, dat SSC-ICT aanbiedt vanuit het rijksdatacentrum ODC-Noord.11
Er loopt momenteel vanuit de Nederlandse Digitaliseringsstrategie wel een verkenning naar het opzetten van een overheidsbrede soevereine cloud, waarin het voorstelbaar is dat er vertrouwelijke gegevensuitwisseling plaats kan gaan vinden. Het realiseren van een soevereine overheidscloud vraagt wel om de nodige investeringen.
Bent u van mening dat overnames van bedrijven als Zivver voortaan getoetst moeten worden op gevolgen voor de (cyber)veiligheid? Bieden de Telecommunicatiewet en de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Wet Vifo) hier al de mogelijkheid voor?
De Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Wet vifo) en de Telecommunicatiewet bevatten ieder een toetsingskader om risico’s voor de nationale veiligheid bij verwervingsactiviteiten te kunnen adresseren. De Wet Vifo is gericht op verwervingsactiviteiten die betrekking hebben op vitale aanbieders, ondernemingen die actief zijn op het gebied van bepaalde sensitieve technologie, en beheerders van een bedrijfscampus. De Telecommunicatiewet kent eveneens een specifiek toetsingsregime voor zeggenschapswijzigingen bij aanbieders van telecompartijen, waaronder aanbieders van gekwalificeerde vertrouwensdiensten. Als een onderneming niet valt onder het specifiek omschreven wettelijk toepassingsbereik (en dus bijvoorbeeld geen specifieke sensitieve technologie heeft, geen betrekking heeft op een vitaal proces, of de criteria uit de Telecommunicatiewet niet haalt), dan is een verwervingsactiviteit ten aanzien van die onderneming niet meldingplichtig en kan de Minister van Economische Zaken niet ingrijpen. Voor dit uitgangspunt is onder andere gekozen met het oog op de proportionaliteit: de ex ante meldingplicht en de toetsingsbevoegdheid van de Minister moet niet verder gaan dan strikt nodig is. Ook komt het vooraf vastleggen wanneer een transactie meldingsplichtig is de rechtszekerheid ten goede (door het voorkomen van willekeurig of politiek-gedreven ingrijpen in de markt). Ook heeft het kabinet beoogd alleen de meest risicovolle categorieën ondernemingen af te dekken. Met de bestaande wetgeving bestaat dus de mogelijkheid om overnames die de nationale veiligheid kunnen raken te toetsen, indien deze vallen binnen het toepassingsbereik van die wetten. Indien blijkt dat aanvullende sectoren of technologieën een zodanig veiligheidsbelang vertegenwoordigen dat zij onder de Wet Vifo of de Telecommunicatiewet zouden moeten vallen, kan het toepassingsbereik van de wet worden uitgebreid. Het kabinet volgt relevante ontwikkelingen op dit gebied op de voet. Zo werkt het kabinet momenteel aan een uitbreiding van het toepassingsbereik van de Wet Vifo voor enkele aanvullende sensitieve technologieën.
Kunt u verklaren waarom bedrijven die de vertrouwelijke communicatie voor overheden verzorgen niet zijn aangemerkt als vitale infrastructuur, ook als de organisaties die ze gebruiken wel aangemerkt zijn als belangrijk/vitaal/essentieel?
Zivver is niet als digitale essentiële dienst aangemerkt. De Wet weerbaarheid kritieke entiteiten (Wwke) schrijft ministeries voor om periodiek vitaal beoordelingen uit te voeren, zo ook voor de digitale infrastructuur.
Biedt de Cyberbeveiligingswet of de Wet weerbaarheid kritieke entiteiten mogelijkheden om niet-Europese overnames van bedrijven als Zivver te voorkomen? Zo nee, vindt u dit wel wenselijk?
De NIS2-richtlijn heeft tot doel om de cyberbeveiliging in de EU verder te versterken en de CER-richtlijn tot doel om de weerbaarheid van essentiële diensten binnen de EU te vergroten. Daartoe bevatten de richtlijnen onder meer verplichtingen voor hieronder vallende entiteiten om passende en evenredige technische, operationele en organisatorische (beveiligings)maatregelen te nemen en om significante incidenten te melden. De NIS2-richtlijn en de CER-richtlijn bevatten geen regels die zien op overnames van bedrijven door niet-Europese partijen. In Nederland wordt de NIS2-richtlijn geïmplementeerd met de Cyberbeveiligingswet en wordt de CER-richtlijn geïmplementeerd in de Wet weerbaarheid kritieke entiteiten. Aangezien de NIS2-richtlijn en CER-richtlijn geen regels bevatten over overnames van bedrijven door niet-Europese bedrijven, wordt dit evenmin geregeld in de Cyberbeveiligingswet en de Wet weerbaarheid kritieke entiteiten.
In Nederland worden bepaalde verwervingsactiviteiten getoetst door het kabinet krachtens investeringstoetsingswetgeving zoals de Wet Vifo en de Wet ongewenste zeggenschap telecommunicatie. Deze investeringstoetsen zijn landenneutraal. De toetsende autoriteit (het Bureau Toetsing Investeringen van het Ministerie van Economische Zaken) neemt de identiteit van de verwerver mee in de toetsing.
Hoe beoordeelt u de betrokkenheid van Israëlische oud-spionnen aan de top van het bedrijf Kiteworks? Is dit voor u een reden om het gebruik van Zivver wel of niet te heroverwegen?
Er is geen aanleiding om op dit moment aan te nemen dat de betrokkenheid van voormalige Israëlische inlichtingenfunctionarissen bij Kiteworks risico’s oplevert voor het gebruik van Zivver binnen de Rijksoverheid. In het rijksbrede cloudbeleid is opgenomen dat indien er een risico afkomstig van statelijke actoren is, de gebruiker van de clouddienst beveiligingsadvies in dient te winnen de AIVD en/of MIVD.12 Indien gebruikers van de clouddienst een verhoogd risico signaleren in verband met statelijke actoren, is dit de aangewezen route om te komen tot een onderbouwd oordeel over eventuele heroverweging van het gebruik van Zivver als digitale dienst.
Hoe reageert u op de bevindingen van Follow The Money waaruit blijkt dat informatie verstuurd via Zivver wordt teruggekoppeld naar de servers van het bedrijf? Welke gevolgen heeft dit voor de veiligheid en vertrouwelijkheid van deze informatie?
Informatiestromen, zoals de informatiestroom die is beschreven in het artikel op Follow the Money, dienen volgens het rijksbrede cloudbeleid te worden betrokken bij de risicoafweging die verplicht is voorafgaand aan het gebruik van clouddiensten. Zoals ook in het artikel wordt beschreven, kunnen aanvullende lokale veiligheidsinstellingen aangebracht worden, bijvoorbeeld in Outlook of Gmail, om te voorkomen dat gevoelige informatie naar externe servers wordt verzonden. Zivver geeft aan dat vrijwel alle overheidsklanten, zorginstellingen en andere kritieke organisaties de Outlook-integratie om die reden gebruiken.13
Het instellen van dergelijke beveiligingsmaatregelen is daarmee een logische uitkomst van de verplichte risicoafwegingen.
Kunt u deze vragen los van elkaar en zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Nederland levert militair materieel aan Indonesische marine, die mensenrechten schendt in West-Papoea' |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland levert militair materieel aan Indonesische marine, die mensenrechten schendt in West-Papoea»?1 Wat is uw reactie op dit artikel?
Ja. Zie onderstaande beantwoording op vragen over dit artikel.
Kunt u specifiek reageren op de bevindingen van Pointer waaruit blijkt dat de Indonesische marine wel degelijk een rol speelt bij mensenrechtenschendingen, zoals illegale uithuiszettingen en martelingen?
Het ministerie toetst elke vergunningaanvraag individueel aan de hand van de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole2 waarbij per ingediende aanvraag wordt gekeken naar de aard van de goederen, het eindgebruik en (de situatie in) het land van eindbestemming. De toetsing wordt gedaan op grond van de actuele situatie waarbij alle relevante ontwikkelingen, waaronder de mensenrechtensituatie in het land van eindbestemming, worden meegenomen.
Daaruit volgt dat om te komen tot een negatieve toetsing van het EUGS (waaronder het criterium dat ziet op het bestaan van een duidelijk risico dat de goederen gebruikt worden voor het begaan van ernstige schendingen van mensenrechten en/of het humanitair oorlogsrecht) er een duidelijk (potentieel) verband moet bestaan tussen de uit te voeren goederen en de geconstateerde zorgen. Algemene zorgen over bepaalde ontwikkelingen in een land van eindbestemming leiden niet direct tot een afwijzing van een vergunningaanvraag. Dat geldt eveneens voor de betrokkenheid van een dienstonderdeel van een krijgsmacht bij dergelijke punten van zorg. Om te komen tot een negatieve toetsing moet sprake zijn van een duidelijk risico dat specifiek het uit te voeren goed door de eindgebruiker gebruikt wordt voor het begaan van ernstige schendingen van de mensenrechten of van het humanitair oorlogsrecht. Een dergelijk duidelijk risico is in de voor uitvoer naar Indonesië goedgekeurde vergunningaanvragen met als eindgebruiker de Indonesische marine niet vastgesteld; dat geldt ook voor de in het artikel van Pointer genoemde vergunningaanvragen.
Is dit nieuwe informatie voor u of was u al op de hoogte van de in het artikel genoemde aanwijzingen voor betrokkenheid van de marine bij mensenrechtenschendingen?
Voor de beoordeling van vergunningaanvragen werken diverse directies binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken nauw samen, in afstemming met de betrokken ambassade(s) en waar relevant ook met andere departementen. Ook openbare bronnen en informatie die voortvloeit uit het lokale netwerk van de ambassade(s) worden in de toetsing meegenomen.
Het ministerie is op de hoogte van de genoemde punten van zorg in de door Pointer aangehaalde bronnen. Om te komen tot een negatieve toetsing moet echter sprake zijn van een duidelijk risico dat specifiek het uit te voeren goed door de eindgebruiker gebruikt wordt voor het begaan van ernstige schendingen van de mensenrechten of van het humanitair oorlogsrecht. In dat licht en gelet op de specifieke aard van de goederen en het eindgebruik is in de toetsingen voor eerdere afgegeven vergunningen een dergelijk risico niet vastgesteld.
Kunt u toelichten hoe u in het verleden bent gekomen tot de conclusie, zoals verwoord in brieven aan de Tweede Kamer, dat de Indonesische marine, «voor zover bekend» niet betrokken is bij mensenrechtenschendingen? Welke bronnen zijn geraadpleegd en leidden tot deze conclusie? Is de publiekelijk beschikbare informatie geraadpleegd door Pointer hierbij meegewogen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u zich ervan bewust dat het zeer moeilijk is om informatie over de situatie in West-Papoea te krijgen, omdat internationale journalisten West-Papoea niet binnen komen, lokale journalisten worden geïntimideerd, en ook de VN-mensenrechtencommissaris niet welkom is? Is het u bekend dat West-Papoea om deze reden door experts een «black box» wordt genoemd, vergelijkbaar met Tsjetsjenië, Xinjiang en Tibet?
Het is bekend dat het voor internationale journalisten lastig kan zijn om een vergunning te krijgen om naar de Papoea provincies van Indonesië te reizen. Er zijn echter verschillende organisaties die rapporteren over de mensenrechtensituatie in Indonesië, bijvoorbeeld de organisaties die worden aangehaald in het betreffende artikel van Pointer. Daarnaast heeft de ambassade een uitgebreid netwerk in de verschillende regio’s van Indonesië, inclusief de Papoea provincies, waarmee Nederland de mensenrechtensituatie in Papoea nauwlettend kan en blijft volgen.
Als er zo weinig informatie over de situatie in West-Papoea beschikbaar is, vindt u het dan van gepaste zorgvuldigheid getuigen om export toe te staan omdat de Indonesische marine «voor zover bekend» niet betrokken is bij mensenrechtenschendingen?
Wapenexportcontrole bestaat uit een zorgvuldige risicoanalyse van alle beschikbare informatie die op het moment van toetsing beschikbaar is. Om te komen tot een negatieve toetsing moet sprake zijn van een duidelijk risico dat specifiek het uit te voeren goed door de eindgebruiker gebruikt wordt voor het begaan van ernstige schendingen van de mensenrechten of van het humanitair oorlogsrecht. Een dergelijk duidelijk risico is in de voor uitvoer naar Indonesië goedgekeurde vergunningaanvragen niet vastgesteld; dat geldt ook voor de in deze vraag genoemde vergunningaanvragen met betrekking tot de uitvoer van schepen en scheepsonderdelen. Ter illustratie: in het geval van de uitvoer van scheepsonderdelen is na zorgvuldige analyse geconcludeerd dat het niet in de rede lag dat het betreffende type goed gezien de aard en specificaties zal worden gebruikt voor ongewenste inzet waarover wordt bericht.
Bent u het eens dat Europese regelgeving vraagt om uitvoer niet toe te staan bij alleen al het risico op mensenrechtenschendingen? Hoe is uw ministerie in tegenstelling tot mensenrechtenexperts tot de conclusie gekomen dat dit risico niet bestaat?
Nee. Het EU Gemeenschappelijk Standpunt vraagt van lidstaten onder meer te onderzoeken of er een duidelijk risico bestaat dat de uit te voeren militaire goederen of technologie kunnen worden gebruikt voor het toepassen of faciliteren van binnenlandse onderdrukking, ernstige daden van op gender gebaseerd geweld of ernstige daden van geweld tegen vrouwen en kinderen of andere ernstige schendingen van de mensenrechten. Het kabinet erkent in algemene zin dat naleving van de, ook in de Indonesische Grondwet vastgelegde, mensenrechten op verschillende terreinen een punt van zorg is, bijvoorbeeld in de Papoea provincies van Indonesië. Ten aanzien van de voor uitvoer naar Indonesië afgegeven vergunningen geldt echter dat vanwege de aard van de uit te voeren goederen er bij de toetsingen op grond van toepasselijke juridische kaders geen duidelijk risico op ongewenst eindgebruik is vastgesteld dat deze goederen gebruikt zullen worden voor het begaan van de schendingen waarover wordt gerapporteerd.
Wapenexportbeleid is geen sanctiebeleid, waarmee eventuele afkeuring van het beleid van een ander land kenbaar wordt gemaakt. Om een dergelijk gesprek vorm te geven gebruikt het kabinet andere kanalen.
Is het onderzoek van Pointer aanleiding voor u om de uitvoer van materiaal naar de Indonesische marine te heroverwegen? Zo ja, hoe gaat u de kamer over het herbeoordelingsproces informeren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat het staande wapenexportbeleid, zoals toegelicht in het antwoord op vragen 1 en 2, volstaat voor een zorgvuldige controle. Met inachtneming van de algemene punten van zorg ten aanzien van de mensenrechtensituatie in Indonesië is het kabinet, gelet op de aard van de onder lopende vergunningen uit te voeren goederen, niet voornemens om lopende vergunningen voor uitvoer naar Indonesië opnieuw te beoordelen.
Wordt het onderzoek van Pointer bij toekomstige beoordeling van uitvoer naar Indonesië meegewogen? Zo nee, waarom niet?
Voor de beoordeling van vergunningaanvragen maakt het kabinet gebruik van diverse informatiebronnen. Op het moment dat nieuwe informatie zich aandient, wordt ook deze informatie meegewogen; dat geldt ook voor het onderzoek van Pointer.
Bent u van plan uw Indonesische ambtsgenoot te spreken over de bevindingen uit het onderzoek? Zo nee, waarom niet?
De bilaterale relatie met Indonesië is breed en hecht, wat het bespreken van de mensenrechtensituatie vergemakkelijkt. Op verschillende niveaus wordt de mensenrechtensituatie besproken, zowel in bilateraal, EU- als multilateraal verband. Daarbij kijkt het kabinet nadrukkelijk naar wat de meest effectieve wijze is om zorgen over mensenrechten over te brengen, dat geldt ook voor de bevindingen uit het onderzoek.
Deelt u de zorgen van de inzet van drones voor mensenrechtenschendingen in West-Papoea, bijvoorbeeld doordat burgers ermee worden aangevallen?2
In algemene zin deelt het kabinet de zorgen over de inzet van drones door de Indonesische strijdkrachten daar waar deze inzet door onafhankelijke berichtgeving in verband wordt gebracht met mensenrechtenschendingen. In het geval van de eerder verleende exportvergunning voor de uitvoer van drones is na zorgvuldige analyse echter geconcludeerd dat het niet in de rede lag dat het betreffende type drone, gezien de aard en specificaties, zal worden gebruikt voor ongewenste inzet waarover is bericht. Op grond van de wapenexporttoets heeft het ministerie geen gronden voor afwijzing gevonden. Ook hier geldt dat het feit dat drone-inzet heeft plaatsgevonden niet een op een wordt vertaald naar een exportverbod op alle typen drones. Die weging wordt per geval gedaan.
Kunt u uitsluiten dat door Nederland geleverde drones in Indonesië worden ingezet bij mensenrechtenschendingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u het ermee eens dat ook dual use exportvergunningen voor drones heroverwogen dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
De uitvoer van dual-use goederen voor militair eindgebruik wordt langs dezelfde lijnen beoordeeld als de uitvoer van militaire goederen. Daarmee geldt dat het kabinet van mening is dat het staande exportbeleid, zoals toegelicht in het antwoord op vragen 1 en 2, volstaat voor een zorgvuldige controle. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen de termijn van drie weken beantwoorden?
De vragen zijn binnen een termijn van drie weken beantwoord. Daar waar dit passend werd geacht zijn enkele vragen gebundeld.
De bezetting van het Academiegebouw in Leiden door gemaskerde pro-Palestijnse activisten |
|
Annette Raijer (PVV), Maikel Boon (PVV) |
|
Moes |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de bezetting van het Academiegebouw in Leiden door gemaskerde pro-Palestijnse activisten, waarbij demonstranten het gebouw binnendrongen, afsloten en bezoekers actief de toegang belemmerden?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat universiteitsbesturen in gesprek gaan met bezetters die een academisch evenement fysiek blokkeren?
De instellingsbesturen hebben de belangrijke maar ook ingewikkelde taak om zowel de academische vrijheid, de vrijheid van meningsuiting en het demonstratierecht als ook de veiligheid op de campus te waarborgen. Natuurlijk moet er ruimte zijn en blijven voor demonstraties op de onderwijsinstellingen. Maar wel binnen de grenzen van de wet en de huis- en gedragsregels van de instelling. Geweld, vernielingen, discriminatie, en haatzaaien zijn strafbare feiten en hebben geen plek bij protesten. Universiteitsbesturen gaan zelf over welke interventie zij op welk moment passend vinden, waaronder of zij in gesprek gaan met demonstranten. Het is belangrijk dat keuzes voor het borgen van veiligheid zoveel mogelijk lokaal wordt genomen door de instellingsbestuurders in nauwe samenspraak met de lokale driehoek van burgemeester, OM en politie. Ter plekke kan de situatie het beste worden ingeschat en hoe hiermee moet worden omgegaan.
Vindt u dat de Universiteit Leiden verplicht is aangifte te doen tegen deze bezetting, aangezien universiteiten in hun eigen richtlijnen vastleggen dat bezettingen verboden zijn en strafbare feiten niet zonder gevolgen mogen blijven? Zo nee, waarom niet?
Instellingen hebben met elkaar afgesproken dat zij bij (vermoedens van) strafbare feiten altijd aangifte doen. Ik heb begrepen dat het College van Bestuur van de Universiteit Leiden aangifte heeft gedaan bij de politie van lokaalvredebreuk en de bezetters heeft gevorderd het gebouw te verlaten. De politie is uiteindelijk overgegaan tot ontruiming.2 Ik hecht eraan te benoemen dat ik als Minister niet kan treden in opvolging door het OM noch bemoeienis kan hebben met de rechtsgang.
Hoe beoordeelt u het feit dat juist de Cleveringa-lezing, die is ingesteld ter herdenking van antisemitische maatregelen tegen Joodse academici, moest worden verplaatst door deze actie, en bent u bereid dit optreden expliciet als antisemitisch te kwalificeren? Zo nee, waarom niet?
Universiteiten en hogescholen zijn een plek voor debat en dialoog. Binnen de instelling moet men hier dan ook zoveel mogelijk de ruimte toe krijgen, bijvoorbeeld door een lezing te organiseren. Ik vind het onacceptabel wanneer studenten en/of medewerkers hierin worden belemmerd. Ik betreur het daarom zeer dat de geplande Cleveringa-lezing verplaatst moest worden. Tegelijkertijd zie ik dat de Universiteit Leiden adequaat heeft gehandeld, want door de lezing te verplaatsen kon deze toch doorgang vinden.
Het is niet aan mij als Minister van OCW om te beoordelen wanneer er sprake is van antisemitisme. Bij vermoedens van antisemitisme kan aangifte worden gedaan. Vervolgens is het aan het OM en, indien vervolging wordt ingesteld, aan de rechter om te bepalen of er in concrete gevallen sprake is geweest van antisemitisme.
Het artikel 'Toch geen bufferzone voor demonstranten rond abortusklinieken, Keijzer (BBB) wil het niet' |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Bruijn , Rijkaart , Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Toch geen bufferzone voor demonstranten rond abortusklinieken, Keijzer (BBB) wil het niet» van RTL Nieuws?1
Bent u bekend met de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 december?2
Deelt u het oordeel van de Raad van State dat de directe omgeving van een abortuskliniek een plek is waar een verhoogde mate van orde en rust behoort te heersen, zoals bijvoorbeeld ook het geval is bij een ziekenhuis, mede vanwege de kwetsbare positie van bezoekers die daar gebruikmaken van hun fundamentele rechten en hun recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer?
Bent u van mening dat demonstraties vlak voor abortusklinieken ertoe kunnen leiden dat mensen die abortuszorg zoeken onevenredig worden beperkt in de uitoefening van hun fundamentele rechten en privéleven? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening dat het recht om te demonstreren nog steeds gewaarborgd blijft indien demonstranten niet vlak voor een abortuskliniek maar wel op redelijke korte afstand nog steeds binnen zicht- en gehoorafstand hun mening kenbaar te maken aan de bezoekers van de kliniek?
Hoe kijkt u aan tegen de constatering uit het rapport van het Wetenschappelijk Onderzoek en Datacentrum (WODC) dat het instellen van een permanente bufferzone momenteel niet tot de mogelijkheden behoort die burgemeesters hebben om demonstraties in Nederland te reguleren en dat het instellen van dergelijke vaste zones enkel mogelijk is als de formele wetgever daartoe besluit?3
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat een dergelijk besluit tot het instellen van een permanente bufferzone door de formele wetgever recentelijk is genomen in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk?
Deelt u de mening van de burgemeester van Utrecht dat het wenselijk is dat er landelijke wetgeving komt ten aanzien van de minimumafstand waarbinnen demonstraties bij abortusklinieken mogen plaatsvinden?4
Bent u bereid een brief naar de Kamer te sturen waarin u met een voornemen komt om wetgeving in formele zin op te stellen die het mogelijk maakt om bufferzones voor demonstraties bij abortusklinieken in te stellen wanneer blijkt dat burgemeesters onvoldoende in staat zijn om bezoekers de toegang tot abortuszorg te verzekeren zonder onevenredige beperking in de uitoefening van fundamentele rechten en privéleven?
Kunt u bovenstaande vragen individueel beantwoorden binnen zes weken?
De financiële dekking van fossiele subsidies en mogelijke klimaatrechtszaken uit het Klimaatfonds |
|
Sjoukje van Oosterhout (GroenLinks-PvdA) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het Argos-fragment van 6 december 2025 en het Argos-artikel van 24 oktober 2025 over het aanwenden van het Klimaatfonds voor fossiele subsidies en mogelijke dwangsommen uit klimaatzaken?1, 2
Hoe kijkt u naar de juridische afdwingbaarheid van het klimaatdoel in 2030? Voorziet u mogelijke rechtszaken?
In hoeverre worden noodmaatregelen in kaart gebracht en overwogen, voor het geval dat de rechterlijke macht oordeelt dat het huidige maatregelenpakket niet voldoende is om de klimaatdoelen te bereiken? Als dit het geval is, kunt u deze analyses met de Kamer delen?
In hoeverre is overwogen om middelen uit het Klimaatfonds aan te wenden voor het betalen van dwangsommen die volgen uit mogelijke klimaatzaken?
Kunt u toezeggen dat het Klimaatfonds nu en in de toekomst niet aangewend zal worden voor het betalen van de dwangsommen wegens onvoldoende klimaatbeleid?
Kunt u toelichten welke maatregelen en bedragen er momenteel gereserveerd zijn in het Klimaatfonds voor fossiele subsidies?
Wat vindt u ervan dat er middelen uit het Klimaatfonds worden besteed aan activiteiten die de energietransitie en daarmee de maatregelen tegen klimaatverandering vertragen of zelfs tenietdoen?
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is om middelen uit het Klimaatfonds, die zijn bedoeld om broeikasgassen te reduceren en de klimaatdoelen te halen, in te zetten voor het tegenovergestelde (namelijk mogelijke dwangsommen voor het niet halen van de klimaatdoelen en het verstrekken van fossiele subsidies)?
Bent u bereid dergelijke maatregelen uit het Klimaatfonds te herzien, met mogelijk als gevolg het schrappen hiervan, om ruimte te maken voor maatregelen ten behoeve van het doel van het Klimaatfonds?
Kunt u toezeggen dat het Klimaatfonds nu en in de toekomst niet aangewend zal worden voor beleid dat geen CO2 reduceert maar fossiel gebruik juist stimuleert?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van de KGG-begroting begin februari 2026?
Het bericht ‘Register notariaat al maanden uit de lucht na kritiek van Autoriteit Persoonsgegevens’ |
|
Jeltje Straatman (CDA), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Register notariaat al maanden uit de lucht na kritiek van Autoriteit Persoonsgegevens (AP)»?1
Wanneer raakte u op de hoogte van de klacht van de AP over het register voor het notariaat in de zin van artikel 5 van de Wet op het notarisambt en artikel 8 van het Besluit op het notarisambt? En wat is er namens u besloten nadat de klacht gegrond werd verklaard?
Bent u van mening dat op dit moment in de praktijk uitvoering wordt gegeven aan artikel 5 van de Wet op het notarisambt? Zo ja of nee, waarom?
Kunt u toelichten waarom namens u is besloten niet in beroep te gaan, waardoor de facto de Wet op het notarisambt niet correct wordt uitgevoerd en het voor mensen niet effectief mogelijk is de integriteit van notarissen te controleren?
Hoe kan volgens u effectief worden gecontroleerd of notarissen inmiddels wel voldoen aan hun wettelijke verplichting hun nevenbetrekkingen openbaar te maken, nadat in 2024 bleek dat driekwart van de notarissen hun nevenbetrekkingen niet of niet juist heeft doorgegeven?
Kunt u bevorderen dat het register zo snel mogelijk weer online komt te staan? Zo ja, welke stappen bent u voornemens hiertoe te zetten?
Bent u bereid een overzicht te verstrekken van alle overheidsregisters die naar aanleiding van kritiek van de AP al dan niet tijdelijk offline zijn gehaald? Zo nee, waarom niet en kunt u in contact treden met de AP om een overzicht op te stellen?
Bent u bereid te bevorderen dat klachten die de AP verstuurt naar bestuursorganen zo snel mogelijk openbaar worden gemaakt, zodat tijdig een weging van belangen kan plaatsvinden en bestuursorganen ook van elkaar kunnen leren? Zo nee, waarom niet?
Het voorkomen van antisemitische verstoringen van de Chanoekaviering in Amsterdam |
|
Annelotte Lammers (PVV), Maikel Boon (PVV) |
|
Rijkaart |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de aangekondigde tegendemonstraties rondom de Chanoekaviering met voorzanger Shai Abramson op zondag 14 december 2025 bij het Koninklijk Concertgebouw in Amsterdam, waarbij antisemitische groepen oproepen tot acties die gericht zijn op het verstoren van deze Joodse viering?1, 2, 3
Deelt u de opvatting dat antisemitische groeperingen niet mogen verhinderen dat deze Joodse viering op waardige en veilige wijze kan plaatsvinden?
Deelt u de zorgen van steeds meer Joodse Nederlanders die vrezen dat zij niet langer zonder risico een religieus-cultureel evenement kunnen bijwonen vanwege antisemitische demonstraties? Bent u bovendien bekend met de open brief van mevrouw Lia Flesschedrager, die een indringend voorbeeld schetst van deze angst doordat haar 88-jarige vader met vasculaire dementie en haar 87-jarige moeder mogelijk niet veilig de Joodse viering kunnen bereiken?4
Bent u bereid om, in overleg met de burgemeester van Amsterdam, alle noodzakelijke maatregelen te treffen om de veiligheid van bezoekers te garanderen en daarbij tevens te bespreken of het afkondigen van een noodverordening wenselijk is om antisemitische verstoringen te voorkomen, mede gezien eerdere antisemitische incidenten bij Joodse evenementen, zoals bij de opening van het Nationaal Holocaustmuseum?
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden en wel uiterlijk vóór zondag 14 december 2025?
Het bericht ‘Rechters geven op Schiphol betrapte drugskoeriers lagere straf door scheefgroei’ |
|
Ulysse Ellian (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Rechters geven op Schiphol betrapte drugskoeriers lagere straf door scheefgroei» en het persbericht hierover van de Rechtbank Noord-Holland?1, 2
Hoe beoordeelt u de stelling van de Rechtbank Noord-Holland dat de disbalans tussen opgelegde straffen aan drugskoeriers enerzijds en grote drugscriminelen die zich bezighouden met (de organisatie van) grootschalige drugshandel anderzijds de laatste jaren verder is vergroot door de introductie van procesafspraken?3
Hoe vaak zijn er tot nu toe procesafspraken gemaakt met verdachten die worden beschuldigd van betrokkenheid bij de organisatie van grootschalige drugshandel en in hoeveel van deze grote drugszaken wil het Openbaar Ministerie in 2025 en 2026 nog procesafspraken maken?
Hoeveel drugszaken zijn er op dit moment in de voorraad te plannen strafzaken waarop de nieuwe uitgangspunten van de Rechtbank Noord-Holland van toepassing zijn en, als dit niet uit de managementsystemen van de Rechtspraak kan worden afgeleid, kunt u dan in contact treden met de Rechtspraak om dit aantal bij benadering te achterhalen?
Hoeveel procesafspraken zijn er tot nu toe in totaal tot stand gekomen sinds de inwerkingtreding van de OM-aanwijzing in 2023 en in hoeveel zaken streeft het OM naar het maken van procesafspraken in 2025 en 2026?
Hoe beoordeelt u het feit dat er dankzij procesafspraken een nog grotere kloof is ontstaan tussen opgelegde straffen in drugszaken in Nederland en opgelegde straffen in drugszaken in ons omringende landen zoals België, Duitsland en Frankrijk?
Begrijpt u dat criminele netwerken hierdoor een sterkere prikkel krijgen om uithalers en andere drugskoeriers juist naar Nederland te sturen, omdat de opgelegde straffen in Nederland in verreweg de meeste gevallen veel lager zijn dan in België, Duitsland en Frankrijk?
Bent u bereid om mede naar aanleiding van deze berichten in gesprek te gaan met het Openbaar Ministerie om te bevorderen dat geen verdere procesafspraken worden gemaakt in grootschalige drugszaken tot na de behandeling van de eerste aanvullingswet van het Wetboek van Strafvordering in de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Het bericht 'Nederland levert militair materieel aan Indonesische marine, die mensenrechten schendt in West-Papoea' |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland levert militair materieel aan Indonesische marine, die mensenrechten schendt in West-Papoea»?1 Wat is uw reactie op dit artikel?
Ja. Zie onderstaande beantwoording op vragen over dit artikel.
Kunt u specifiek reageren op de bevindingen van Pointer waaruit blijkt dat de Indonesische marine wel degelijk een rol speelt bij mensenrechtenschendingen, zoals illegale uithuiszettingen en martelingen?
Het ministerie toetst elke vergunningaanvraag individueel aan de hand van de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole2 waarbij per ingediende aanvraag wordt gekeken naar de aard van de goederen, het eindgebruik en (de situatie in) het land van eindbestemming. De toetsing wordt gedaan op grond van de actuele situatie waarbij alle relevante ontwikkelingen, waaronder de mensenrechtensituatie in het land van eindbestemming, worden meegenomen.
Daaruit volgt dat om te komen tot een negatieve toetsing van het EUGS (waaronder het criterium dat ziet op het bestaan van een duidelijk risico dat de goederen gebruikt worden voor het begaan van ernstige schendingen van mensenrechten en/of het humanitair oorlogsrecht) er een duidelijk (potentieel) verband moet bestaan tussen de uit te voeren goederen en de geconstateerde zorgen. Algemene zorgen over bepaalde ontwikkelingen in een land van eindbestemming leiden niet direct tot een afwijzing van een vergunningaanvraag. Dat geldt eveneens voor de betrokkenheid van een dienstonderdeel van een krijgsmacht bij dergelijke punten van zorg. Om te komen tot een negatieve toetsing moet sprake zijn van een duidelijk risico dat specifiek het uit te voeren goed door de eindgebruiker gebruikt wordt voor het begaan van ernstige schendingen van de mensenrechten of van het humanitair oorlogsrecht. Een dergelijk duidelijk risico is in de voor uitvoer naar Indonesië goedgekeurde vergunningaanvragen met als eindgebruiker de Indonesische marine niet vastgesteld; dat geldt ook voor de in het artikel van Pointer genoemde vergunningaanvragen.
Is dit nieuwe informatie voor u of was u al op de hoogte van de in het artikel genoemde aanwijzingen voor betrokkenheid van de marine bij mensenrechtenschendingen?
Voor de beoordeling van vergunningaanvragen werken diverse directies binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken nauw samen, in afstemming met de betrokken ambassade(s) en waar relevant ook met andere departementen. Ook openbare bronnen en informatie die voortvloeit uit het lokale netwerk van de ambassade(s) worden in de toetsing meegenomen.
Het ministerie is op de hoogte van de genoemde punten van zorg in de door Pointer aangehaalde bronnen. Om te komen tot een negatieve toetsing moet echter sprake zijn van een duidelijk risico dat specifiek het uit te voeren goed door de eindgebruiker gebruikt wordt voor het begaan van ernstige schendingen van de mensenrechten of van het humanitair oorlogsrecht. In dat licht en gelet op de specifieke aard van de goederen en het eindgebruik is in de toetsingen voor eerdere afgegeven vergunningen een dergelijk risico niet vastgesteld.
Kunt u toelichten hoe u in het verleden bent gekomen tot de conclusie, zoals verwoord in brieven aan de Tweede Kamer, dat de Indonesische marine, «voor zover bekend» niet betrokken is bij mensenrechtenschendingen? Welke bronnen zijn geraadpleegd en leidden tot deze conclusie? Is de publiekelijk beschikbare informatie geraadpleegd door Pointer hierbij meegewogen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u zich ervan bewust dat het zeer moeilijk is om informatie over de situatie in West-Papoea te krijgen, omdat internationale journalisten West-Papoea niet binnen komen, lokale journalisten worden geïntimideerd, en ook de VN-mensenrechtencommissaris niet welkom is? Is het u bekend dat West-Papoea om deze reden door experts een «black box» wordt genoemd, vergelijkbaar met Tsjetsjenië, Xinjiang en Tibet?
Het is bekend dat het voor internationale journalisten lastig kan zijn om een vergunning te krijgen om naar de Papoea provincies van Indonesië te reizen. Er zijn echter verschillende organisaties die rapporteren over de mensenrechtensituatie in Indonesië, bijvoorbeeld de organisaties die worden aangehaald in het betreffende artikel van Pointer. Daarnaast heeft de ambassade een uitgebreid netwerk in de verschillende regio’s van Indonesië, inclusief de Papoea provincies, waarmee Nederland de mensenrechtensituatie in Papoea nauwlettend kan en blijft volgen.
Als er zo weinig informatie over de situatie in West-Papoea beschikbaar is, vindt u het dan van gepaste zorgvuldigheid getuigen om export toe te staan omdat de Indonesische marine «voor zover bekend» niet betrokken is bij mensenrechtenschendingen?
Wapenexportcontrole bestaat uit een zorgvuldige risicoanalyse van alle beschikbare informatie die op het moment van toetsing beschikbaar is. Om te komen tot een negatieve toetsing moet sprake zijn van een duidelijk risico dat specifiek het uit te voeren goed door de eindgebruiker gebruikt wordt voor het begaan van ernstige schendingen van de mensenrechten of van het humanitair oorlogsrecht. Een dergelijk duidelijk risico is in de voor uitvoer naar Indonesië goedgekeurde vergunningaanvragen niet vastgesteld; dat geldt ook voor de in deze vraag genoemde vergunningaanvragen met betrekking tot de uitvoer van schepen en scheepsonderdelen. Ter illustratie: in het geval van de uitvoer van scheepsonderdelen is na zorgvuldige analyse geconcludeerd dat het niet in de rede lag dat het betreffende type goed gezien de aard en specificaties zal worden gebruikt voor ongewenste inzet waarover wordt bericht.
Bent u het eens dat Europese regelgeving vraagt om uitvoer niet toe te staan bij alleen al het risico op mensenrechtenschendingen? Hoe is uw ministerie in tegenstelling tot mensenrechtenexperts tot de conclusie gekomen dat dit risico niet bestaat?
Nee. Het EU Gemeenschappelijk Standpunt vraagt van lidstaten onder meer te onderzoeken of er een duidelijk risico bestaat dat de uit te voeren militaire goederen of technologie kunnen worden gebruikt voor het toepassen of faciliteren van binnenlandse onderdrukking, ernstige daden van op gender gebaseerd geweld of ernstige daden van geweld tegen vrouwen en kinderen of andere ernstige schendingen van de mensenrechten. Het kabinet erkent in algemene zin dat naleving van de, ook in de Indonesische Grondwet vastgelegde, mensenrechten op verschillende terreinen een punt van zorg is, bijvoorbeeld in de Papoea provincies van Indonesië. Ten aanzien van de voor uitvoer naar Indonesië afgegeven vergunningen geldt echter dat vanwege de aard van de uit te voeren goederen er bij de toetsingen op grond van toepasselijke juridische kaders geen duidelijk risico op ongewenst eindgebruik is vastgesteld dat deze goederen gebruikt zullen worden voor het begaan van de schendingen waarover wordt gerapporteerd.
Wapenexportbeleid is geen sanctiebeleid, waarmee eventuele afkeuring van het beleid van een ander land kenbaar wordt gemaakt. Om een dergelijk gesprek vorm te geven gebruikt het kabinet andere kanalen.
Is het onderzoek van Pointer aanleiding voor u om de uitvoer van materiaal naar de Indonesische marine te heroverwegen? Zo ja, hoe gaat u de kamer over het herbeoordelingsproces informeren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat het staande wapenexportbeleid, zoals toegelicht in het antwoord op vragen 1 en 2, volstaat voor een zorgvuldige controle. Met inachtneming van de algemene punten van zorg ten aanzien van de mensenrechtensituatie in Indonesië is het kabinet, gelet op de aard van de onder lopende vergunningen uit te voeren goederen, niet voornemens om lopende vergunningen voor uitvoer naar Indonesië opnieuw te beoordelen.
Wordt het onderzoek van Pointer bij toekomstige beoordeling van uitvoer naar Indonesië meegewogen? Zo nee, waarom niet?
Voor de beoordeling van vergunningaanvragen maakt het kabinet gebruik van diverse informatiebronnen. Op het moment dat nieuwe informatie zich aandient, wordt ook deze informatie meegewogen; dat geldt ook voor het onderzoek van Pointer.
Bent u van plan uw Indonesische ambtsgenoot te spreken over de bevindingen uit het onderzoek? Zo nee, waarom niet?
De bilaterale relatie met Indonesië is breed en hecht, wat het bespreken van de mensenrechtensituatie vergemakkelijkt. Op verschillende niveaus wordt de mensenrechtensituatie besproken, zowel in bilateraal, EU- als multilateraal verband. Daarbij kijkt het kabinet nadrukkelijk naar wat de meest effectieve wijze is om zorgen over mensenrechten over te brengen, dat geldt ook voor de bevindingen uit het onderzoek.
Deelt u de zorgen van de inzet van drones voor mensenrechtenschendingen in West-Papoea, bijvoorbeeld doordat burgers ermee worden aangevallen?2
In algemene zin deelt het kabinet de zorgen over de inzet van drones door de Indonesische strijdkrachten daar waar deze inzet door onafhankelijke berichtgeving in verband wordt gebracht met mensenrechtenschendingen. In het geval van de eerder verleende exportvergunning voor de uitvoer van drones is na zorgvuldige analyse echter geconcludeerd dat het niet in de rede lag dat het betreffende type drone, gezien de aard en specificaties, zal worden gebruikt voor ongewenste inzet waarover is bericht. Op grond van de wapenexporttoets heeft het ministerie geen gronden voor afwijzing gevonden. Ook hier geldt dat het feit dat drone-inzet heeft plaatsgevonden niet een op een wordt vertaald naar een exportverbod op alle typen drones. Die weging wordt per geval gedaan.
Kunt u uitsluiten dat door Nederland geleverde drones in Indonesië worden ingezet bij mensenrechtenschendingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u het ermee eens dat ook dual use exportvergunningen voor drones heroverwogen dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
De uitvoer van dual-use goederen voor militair eindgebruik wordt langs dezelfde lijnen beoordeeld als de uitvoer van militaire goederen. Daarmee geldt dat het kabinet van mening is dat het staande exportbeleid, zoals toegelicht in het antwoord op vragen 1 en 2, volstaat voor een zorgvuldige controle. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen de termijn van drie weken beantwoorden?
De vragen zijn binnen een termijn van drie weken beantwoord. Daar waar dit passend werd geacht zijn enkele vragen gebundeld.
Het bericht ‘Broers vermoorde Ryan voor de rechter, eergerelateerd geweld lijkt toe te nemen’ |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Jurgen Nobel (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
|
|
|
Zijn er cijfers, gespecificeerd naar achtergrond, rondom eerwraak? Zo ja, kunt u deze delen? Zo nee, bent u bereid om dit in de toekomst wél bij te houden teneinde hier scherp beleid op te kunnen voeren?1
Onderzoekt u de correlatie tussen de komst van (met name) islamitische migranten uit diverse landen uit het Midden-Oosten en Afrika van de afgelopen tien/vijftien jaar en de ontwikkeling van eerwraak van de afgelopen tien/vijftien jaar? Zo ja, wat zijn de resultaten? Zo nee, bent u bereid om dit te onderzoeken?
Aangezien het hoofd van het Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd Geweld (LEC EGG) stelt dat verandering in gesloten gemeenschappen van binnenuit moet komen en dat we moeten «meegeven hoe we met elkaar omgaan»: in hoeverre denkt u dat het in het belang van de goedwillende Nederlandse samenleving is dat we mensen in ons land verwelkomen die bepaalde cultureel gedreven gedragingen hebben, zoals eerwraak, die zó ontzettend haaks staan op onze verworvenheden die gebaseerd zijn op de moderniteit en de verlichting?
Wat is de stand van zaken van de aangenomen motie Eerdmans, waarin het kabinet wordt verzocht in geval van eerwraak altijd de verblijfsvergunning in te trekken?2 Wanneer kunnen we concreet beleid hierop verwachten?
In hoeverre is bij de inburgering inmiddels ingebed dat er expliciet aandacht wordt besteed aan eergerelateerd geweld, conform de motie Eerdmans?3 Hoe ziet deze expliciete aandacht tijdens de inburgering er in de praktijk uit?
Hoe verklaart u het dat in een 303 pagina’s tellend rapport «Kwalitatief onderzoek tweede fase Wet inburgering 2021»4 over inburgering en integratie het woord «eerwraak» slechts een keer voorkomt, terwijl er door de Kamer meermaals moties aangenomen zijn over het belang hiervan bij de inburgering en omdat de praktijk inmiddels heeft bewezen hoe ingrijpend de gevolgen van eerwraak kunnen zijn?
In ditzelfde rapport lezen we dat eerwraak enkel wordt genoemd in de context van de Z-route; hoeveel inburgeraars krijgen op dit moment jaarlijks voorlichtingen over eerwraak?
In hoeverre toetsen we hoe inburgeraars aankijken tegen de Nederlandse normen en waarden als het gaat om de gelijkwaardigheid tussen man en vrouw en het gebruiken/toestaan van geweld?
Gelden deze voorlichtingen over eerwraak enkel voor de Z-route of breder? Indien breder, hoe zijn de verhoudingen tussen de diverse trajecten en de desbetreffende voorlichting?
Houdt men bij het beleid rondom voorlichting over eerwraak bij inburgeraars ook specifieke rekening met de correlatie tussen culturen met een verhoogd risico op eerwraak? Zo ja, hoe ziet dit in de praktijk eruit? Zo nee, waarom niet?
Een bericht van vicepremier Keijzer over de NOS. |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Ouafa Oualhadj (D66) |
|
Moes |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het X-bericht van de vicepremier Keijzer?1
Is dit een standpunt van het kabinet?
Hoe beoordeelt u deze uitlatingen in het licht van de wettelijke waarborg dat de publieke omroep onafhankelijk dient te zijn van politieke beïnvloeding?
Hoe verhoudt een dergelijke publieke uitlating van een vicepremier zich tot de ministeriële verantwoordelijkheid voor een betrouwbare en onafhankelijke nieuwsvoorziening in Nederland?
Is er binnen het kabinet gesproken over de mogelijke impact van dit soort uitspraken op het vertrouwen in journalistiek en publieke instituties? Zo ja, wat was de conclusie?
Acht u dat een lid van het kabinet door dergelijke uitlatingen de indruk kan wekken zich te mengen in de inhoudelijke berichtgeving van de publieke omroep?
Hoe waarborgt het kabinet dat er geen sprake is van (de schijn van) politieke druk op redacties van publieke media?
Kunt u reflecteren op de mogelijke effecten van dit soort publieke uitspraken op journalisten, redacties en de mate waarin zij vrij en onbelemmerd hun werk kunnen doen?
Bent u bereid om Minister Keijzer hierop aan te spreken en is volgens u de eenheid van het kabinetsbeleid in het geding?
Kunt u deze vragen vóór het wetgevingsoverleg Media op 8 december 2025 beantwoorden?
Het bericht 'Italië erkent femicide als misdrijf en bestraft het met levenslang' |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Arno Rutte (VVD), Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Italië erkent femicide als misdrijf en bestraft het met levenslang»?1
Bent u bekend met de Italiaanse wet waarin femicide officieel wordt erkend als misdrijf en wordt bestraft met een levenslange gevangenisstraf?
Welke juridische criteria worden gebruikt om femicide te onderscheiden van andere vormen van moord in de Italiaanse wet? Hoe verhoudt zich dit tot de bewijslast dat moet worden kunnen bewezen dat het slachtoffer is vermoord omdat zij vrouw is?
Op basis van welke motivatie wordt aan femicide een strafverzwarend kenmerk toegevoegd in de Italiaanse wet?
Is de redenering in de Italiaanse wet ook toepasbaar op de Nederlandse situatie?
Hoe ziet u een Nederlandse versie van de Italiaanse wet? Welke voordelen en nadelen ziet u? Welke implicaties heeft het erkennen van femicide als apart misdrijf voor de opsporing en vervolging van de dader, de hulp en bescherming van de slachtoffers en prioritering bij het Openbaar Ministerie?
Zijn de rode vlaggen van femicide zoals onder andere stalking, (poging tot) verwurging, huiselijk geweld en dwingende controle opgenomen in deze Italiaanse wet? Zo ja, op welke manier is dit gebeurd en is dit ook toepasbaar op de Nederlandse situatie?
Welke elementen uit de Italiaanse wet zouden wel en niet toepasbaar zijn binnen de Nederlandse kaders?
Bent u op de hoogte of er andere landen zijn die vergelijkbare wetgeving hebben ingevoerd of voornemens zijn dit te doen? Zo ja, zou u per land kunnen aangeven welke mogelijkheden u ziet om hun wetgeving toe te passen op Nederland? Heeft u bijvoorbeeld over dit onderwerp al eens contact gehad met uw Belgische counterpart over hun «femicinide wet»? Bent u bereid deze vragen één voor één en voor het kerstreces te beantwoorden?
De bezetting van het Academiegebouw in Leiden door gemaskerde pro-Palestijnse activisten |
|
Annette Raijer (PVV), Maikel Boon (PVV) |
|
Moes |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de bezetting van het Academiegebouw in Leiden door gemaskerde pro-Palestijnse activisten, waarbij demonstranten het gebouw binnendrongen, afsloten en bezoekers actief de toegang belemmerden?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat universiteitsbesturen in gesprek gaan met bezetters die een academisch evenement fysiek blokkeren?
De instellingsbesturen hebben de belangrijke maar ook ingewikkelde taak om zowel de academische vrijheid, de vrijheid van meningsuiting en het demonstratierecht als ook de veiligheid op de campus te waarborgen. Natuurlijk moet er ruimte zijn en blijven voor demonstraties op de onderwijsinstellingen. Maar wel binnen de grenzen van de wet en de huis- en gedragsregels van de instelling. Geweld, vernielingen, discriminatie, en haatzaaien zijn strafbare feiten en hebben geen plek bij protesten. Universiteitsbesturen gaan zelf over welke interventie zij op welk moment passend vinden, waaronder of zij in gesprek gaan met demonstranten. Het is belangrijk dat keuzes voor het borgen van veiligheid zoveel mogelijk lokaal wordt genomen door de instellingsbestuurders in nauwe samenspraak met de lokale driehoek van burgemeester, OM en politie. Ter plekke kan de situatie het beste worden ingeschat en hoe hiermee moet worden omgegaan.
Vindt u dat de Universiteit Leiden verplicht is aangifte te doen tegen deze bezetting, aangezien universiteiten in hun eigen richtlijnen vastleggen dat bezettingen verboden zijn en strafbare feiten niet zonder gevolgen mogen blijven? Zo nee, waarom niet?
Instellingen hebben met elkaar afgesproken dat zij bij (vermoedens van) strafbare feiten altijd aangifte doen. Ik heb begrepen dat het College van Bestuur van de Universiteit Leiden aangifte heeft gedaan bij de politie van lokaalvredebreuk en de bezetters heeft gevorderd het gebouw te verlaten. De politie is uiteindelijk overgegaan tot ontruiming.2 Ik hecht eraan te benoemen dat ik als Minister niet kan treden in opvolging door het OM noch bemoeienis kan hebben met de rechtsgang.
Hoe beoordeelt u het feit dat juist de Cleveringa-lezing, die is ingesteld ter herdenking van antisemitische maatregelen tegen Joodse academici, moest worden verplaatst door deze actie, en bent u bereid dit optreden expliciet als antisemitisch te kwalificeren? Zo nee, waarom niet?
Universiteiten en hogescholen zijn een plek voor debat en dialoog. Binnen de instelling moet men hier dan ook zoveel mogelijk de ruimte toe krijgen, bijvoorbeeld door een lezing te organiseren. Ik vind het onacceptabel wanneer studenten en/of medewerkers hierin worden belemmerd. Ik betreur het daarom zeer dat de geplande Cleveringa-lezing verplaatst moest worden. Tegelijkertijd zie ik dat de Universiteit Leiden adequaat heeft gehandeld, want door de lezing te verplaatsen kon deze toch doorgang vinden.
Het is niet aan mij als Minister van OCW om te beoordelen wanneer er sprake is van antisemitisme. Bij vermoedens van antisemitisme kan aangifte worden gedaan. Vervolgens is het aan het OM en, indien vervolging wordt ingesteld, aan de rechter om te bepalen of er in concrete gevallen sprake is geweest van antisemitisme.
De aanhoudende ICT-problematiek bij het Openbaar Ministerie (OM) |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Foort van Oosten (VVD), van Marum |
|
|
|
|
Kent u de brief van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) van 11 november 2025 aan het College van Procureurs-Generaal (het College), kent u de reactie van het College op die brief1 en kent u de brandbrief van 20 november 2025 uit naam van 2.850 OM-medewerkers van het «Comité OM onder druk» aan het College?2 En kent u de eerdere frustraties van OM-medewerkers over de hardnekkige ICT-problemen (toespraak voorzitter van het College van 13 mei 2024)3
Herinnert u zich de eerdere berichten «Misdaadregistratie loopt vast door gammele ICT bij OM»4, het bericht «Openbaar Ministerie heeft problemen op zittingen door «ernstige computerstoring»»5 en het bericht «Een op de vier werknemers van OM kan niet werken door ICT-problemen»?6
Herinnert u zich de mondelinge vragen van het lid Lahlah over ICT-problemen bij het OM (mondeling vragenuur 23 april 2024) en andere antwoorden op vragen vanuit de Tweede Kamer over eerdere ICT-problemen bij het Openbaar Ministerie (OM) waaronder uw antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Mutluer over de blijvende ICT-problemen bij het Openbaar Ministerie?7
Deelt u de mening dat uit bovenstaande berichten blijkt dat er bij het OM al veel te lang sprake is van structurele problemen met de ICT waardoor het werk door OM-medewerkers ook al te lang belemmerd wordt en tot frustratie en gevoelens van onbegrip leidt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat er ondanks de al jaren durende problemen met de ICT bij het OM geen of nauwelijks verbetering is opgetreden? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en waaruit blijkt dan het tegendeel? En zo nee, hoe komt het dan dat de laatste maanden er sprake is van snel groeiende ontevredenheid bij OM-medewerkers en ze uitgeput en gefrustreerd raken omdat concrete maatregelen om de ICT duurzaam op orde te krijgen uitblijven en de werkdruk onverminderd hoog blijft?
Schrikt u ook als u moet lezen dat een zeer groot en representatief deel van de OM-medewerkers constateert dat zij niet langer op een verantwoorde wijze hun werk kan doen en dat de staat van de rechtsstaat in het geding is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Wat is er gebeurd na uw toezegging om het OM te vragen om voor het zomerreces van 2024 te komen met een plan met concrete maatregelen om de werkdruk bij het OM te verminderen, zowel door investeringen in het personeel als door het bieden van technologische oplossingen die specifiek gericht zijn op het stroomlijnen van werkprocessen?
Erkent u dat de stress en druk bij het OM-personeel leidt tot achterstanden en onvolkomenheden in dossiers? Zo ja, kunt u concreet beschrijven hoe dit de problematiek het functioneren van de strafrechtketen aantast? Zo nee, hoe kunt u dit uitsluiten en hoe verhoudt zich dat tot de genoemde brieven van de NVvR en het Comité OM onder druk?
Kunt u inzichtelijk maken welke primaire processen momenteel niet naar behoren functioneren binnen het OM als gevolg van de door medewerkers aangekaarte problematiek? Kunt u bij de beantwoording van deze vraag nadrukkelijk ook informatie vanuit OM-medewerkers betrekken die dagelijks geconfronteerd worden met de ICT-problemen?
Bent u bereid om met de NVvR in overleg te treden om te horen welke gevolgen de ICT-problemen voor de dagelijkse praktijk van het OM, waaronder Officieren van Justitie, hebben? Zo ja, wilt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomst van dit overleg? Zo nee, waarom niet?
In hoeveel zaken is er sprake van vertraging of veroudering als gevolg van de aanhoudende problematiek? Kunt u dit uiteenzetten per type zaak?
Kunt u nader uiteenzetten of er afdelingen binnen het OM onevenredig hard worden geraakt door de problematiek en welke dat zijn? Heeft dit als gevolg dat sommige soorten zaken meer vertraging en veroudering oplopen dan andere soort zaken?
In hoeverre komt de door het College zelf opgelegde taakstelling om de benodigde ICT-investeringen te kunnen doen ten koste van andere taken van het OM en het welzijn de OM-medewerkers?
Deelt u de mening dat deze taakstelling niet zal bijdragen aan het verlagen van de werkdruk bij het OM of het beter functioneren van het OM als organisatie? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dan zorgen voor meer financiële armslag voor het OM? Zo nee, waarom niet?
Zorgen de ICT problemen er voor dat slachtofferrechten bij strafzaken in geding komen? Kunt u onderbouwen, en kan het OM bevestigen, dat deze rechten momenteel niet in het geding zijn? Kunnen het OM en u waarborgen dat alle slachtoffers van strafzaken hun bestaande rechten ten volle kunnen uitoefenen? Zo nee, kunt u in overleg met het OM specifieke verbeteringen doorvoeren zodat hier zo spoedig mogelijk wél sprake van is?
Ondervinden het OM-personeel of andere partners in de strafrechtketen op dit moment nog de gevolgen van de in de afgelopen zomer ontstane verstoring van het ICT-systeem van het OM? Zo ja, welke concrete gevolgen betreft dit?
Deelt u de mening dat de overgang en implementatie van het nieuwe wetboek van Strafvordering ook aanpassingen van de ICT systeem van het OM vergt? Acht u het OM in staat om tijdig voor een goed functionerende overgang en implementatie te zorgen? Zo ja, welke stappen zijn en worden daarvoor gezet en hoe is de voortgang daarvan? Zo nee, waarom niet en wat is er dan nog meer nodig?
Hoe gaat u de «vinger aan de pols» van het OM houden8 en wat gaat u doen op het moment dat u moet constateren dat de ICT-problemen nog altijd niet afdoende en tijdig worden opgelost?
Bent u nog steeds van mening u geen rol zou hebben bij het oplossen van de problemen bij het OM?9 Zo ja, waarom en waaruit leidt u af dat dat de OM leiding nu wel zelf in staat zou zijn om de langdurige structurele ICT problemen op te lossen? Zo nee, welke rol gaat u dan wel spelen? En zo nee, bent u bereid daar desnoods uw algemene aanwijzingsbevoegdheid jegens het OM voor te gebruiken?10
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Het bericht ‘3000 medewerkers Openbaar Ministerie sturen brandbrief over ICT-problemen’ |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven hoe dit probleem rondom de ICT zo uit de hand heeft kunnen lopen? Waar heeft men het de afgelopen jaren laten liggen?1
Heeft het Openbaar Ministerie (OM) inzichtelijk hoeveel procent van de tijd medewerkers van het OM bezig zijn met ICT-gerelateerde zaken in plaats van het werk waarvoor zij eigenlijk zijn ingehuurd? Zo ja, kunt u dit met ons delen?
Op welke wijze werkt het OM aan het herstellen en verbeteren van de ICT-infrastructuur?
Hoe verhoudt dit zich tot de brandbrief waarin gesteld wordt dat er investeringen nodig zijn voor de ICT-infrastructuur?
Deelt u de mening van de indieners van de brandbrief dat er investeringen nodig zijn in de ICT-infrastructuur? Zo ja, welke investeringen zijn er nodig om op zo kort mogelijke termijn de ICT-infrastructuur op orde te krijgen en hoe valt dit te rijmen met de eerder gealloceerde middelen?
Heeft de verhoogde werkdruk binnen het OM ook effect op de verzuimcijfers? Zo ja, hoe ziet deze ontwikkeling eruit? En wat doet het OM concreet om dit te mitigeren?
In hoeverre hebben de problemen rondom de ICT consequenties voor de strafbeschikkingen die bij het OM lopen?
Welke maatregelen worden er getroffen om fouten te voorkomen? En in hoeverre wordt er gekeken naar extra maatregelen om het risico op fouten zoveel mogelijk in te dammen? Zo ja, welke?
Hoe kijkt u aan tegen het verwijt van de indieners van de brandbrief dat er een «krachtig geluid» en «zichtbaar leiderschap» ontbreekt vanuit de top van het OM?
Ziet u voor zichzelf een rol om een «krachtig geluid» en «zichtbaar leiderschap» te laten horen richting de medewerkers van het OM? Zo ja, hoe wilt u dit invullen? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat de Franse rechter van het Internationaal Strafhof, Nicolas Guillou, op de Amerikaanse sanctielijst staat |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Nicolas Guillou, French ICC judge sanctioned by the US: «You are effectively blacklisted by much of the world’s banking system»»?1
Was u al bekend dat, naast de hoofdaanklager, ook rechters van het internationaal strafhof op de Amerikaanse sanctielijst staan?
Bent u bekend met de totale schaal en aard van Amerikaanse sancties jegens het internationaal strafhof? Zo ja, wilt u deze met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat Nederland, als gastland van het strafhof, een speciale verantwoordelijkheid heeft om de goede werking van het strafhof te garanderen? Zo ja, hoe draagt u hier momenteel aan bij? Zo nee, waarom niet?
Staat u nog steeds achter het antwoord dat Minister Brekelmans namens u gaf op mondelinge vragen op 20 mei 2025, namelijk: «Er wordt een beeld geschetst alsof het Strafhof volledig stil zou liggen en niet meer zou functioneren. Dat is niet het beeld dat wij krijgen in ons contact met het Strafhof. Er worden wel degelijk activiteiten voortgezet.»? Zo ja, welke activiteiten vinden nu nog volledig doorgang? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid slachtoffers van Amerikaanse sancties, werkzaam bij het Internationaal strafhof, die momenteel grote moeite hebben met financiële diensten, te ondersteunen om alternatieve financiële faciliteiten te vinden? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om het strafhof, door sancties gehinderd in haar ICT-mogelijkheden, alternatieve ICT-faciliteiten aan te bieden, eventueel binnen de systemen van de Nederlandse rijksoverheid? Zo nee, waarom niet?
Welke diplomatieke contacten zijn er, Europees en bilateraal, met de Amerikanen geweest sinds de instelling van de sancties en wat hebben deze opgeleverd?
Zijn er op dit moment nog diplomatieke inspanningen om sanctieverlichting te bereiken?
Deelt u de mening dat de VS zich momenteel positioneert als vijand van de internationale rechtsorde? Zo ja, welke consequenties heeft dit voor het bondgenootschap met de VS? Zo nee, hoe duidt u dit dan?
De transparantie van besteding van budget door een aspirant-omroeporganisatie |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Moes |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat in het strafproces tegen een presentator van een aspirant-omroep de betreffende omroep de juridische kosten grotendeels voor haar rekening heeft genomen, dat zou zijn afgesproken om deze kosten «weg te schrijven» in het jaarverslag en dat deze presentator een crowdfunding startte om de juridische kosten te financieren? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?1
Ik ken het bericht. Het Commissariaat voor de Media, als onafhankelijk toezichthouder, heeft mij laten weten nader onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van bestedingen in deze kwestie. Omdat deze zaak onderwerp van lopend onderzoek van de toezichthouder is, past het mij niet hier verdere uitspraken over te doen.
Kunt u uiteenzetten hoe in algemene zin toezicht wordt gehouden op de naleving van het uitgangspunt dat de financiering die publieke omroepen ontvangen alleen mogen worden besteed aan de uitvoering van de publieke mediaopdracht?
Hoofdregel van de wet is dat alle inkomsten van een omroepvereniging bestemd zijn voor de uitvoering van de publieke media-opdracht, tenzij daar door de wet een uitzondering op is gemaakt (artikel 2.135 Mediawet 2008). Het Commissariaat voor de Media (Commissariaat) is verantwoordelijk voor het financiële toezicht op publieke omroepen (artikel 2.171 van de Mediawet 2008). Dit toezicht richt zich onder meer op de rechtmatigheid van de besteding van de middelen die bestemd zijn voor de uitvoering van de publieke media-opdracht. Het toezicht gebeurt onder meer aan de hand van de jaarrekeningen die de (aspirant-)omroepen met een controleverklaring van de accountant jaarlijks bij het Commissariaat moeten aanleveren. Als daar aanleiding toe bestaat, zal het Commissariaat de financiële rechtmatigheid van bestedingen nader onderzoeken.2 Wanneer (aspirant-)omroepen zich niet houden aan de wettelijke verplichtingen kan het Commissariaat handhavend optreden. Middelen die onrechtmatig besteed zijn vordert het Commissariaat terug.
Welke sancties kunnen worden opgelegd aan (aspirant-)omroepen die zich niet houden aan de geldende juridische verplichtingen?
In algemene zin geldt dat bij overtreding van geldende juridische verplichtingen door (aspirant-)omroepen het Commissariaat per casus kijkt welk handhavingsinstrument het meest effectief is om herstel te bereiken of herhaling te voorkomen. Dit kan variëren van het voeren van een normoverdragend gesprek en het opleggen van een waarschuwing, tot formele handhavingsinstrumenten zoals een last onder dwangsom of een boete. Bij onrechtmatige besteding van middelen vordert het Commissariaat deze terug. Ook kan het Commissariaat een aanwijzing geven als sprake is van wanbeheer of als een deugdelijke inrichting, sturing en beheersing van bedrijfsprocessen of het voeren van een deugdelijke administratie onvoldoende gewaarborgd zijn. Bij deze keuze baseert de toezichthouder zich op feiten die zijn verzameld en een beoordeling van de aard en de ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan.
Wie legt volgens u sancties op conform de mediawet en hoe effectief is het wetsartikel 2.33 van de mediawet volgens u? Kunt u dit toelichten?
Het Commissariaat voor de Media is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de Mediawet 2008, en kan bij overtredingen sanctioneren. Dat is onder meer het geval als sprake is van onrechtmatige besteding van gelden. Artikel 2.33 van de Mediawet 2008 ziet op het intrekken van een (voorlopige) erkenning. Dat is een zeer verstrekkende bevoegdheid van de Minister die alleen als ultimum remedium moet worden ingezet.
Kunt u zich het Kamerdebat herinneren over de rolduidelijkheid aangaande sanctioneren van (aspirant-)omroepen door de NPO, het Commissariaat voor de Media en het kabinet en de aangenomen motie van het lid Mohandis c.s. om de rollen en het sanctiebeleid in den brede aan te scherpen en te verduidelijken, zodat duidelijker wordt na hoeveel overtredingen de licentie in het geding komt? Zo ja, hoe verhoudt dit geval zich tot deze rolduidelijkheid?2
Ja. In de reactie op deze motie heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat dit onderwerp wordt meegenomen in het wetsvoorstel voor de hervorming van de landelijke publieke omroep. Die toezegging staat. In het onderhavige geval is er overigens geen rolonduidelijkheid. Volgens de wet is het Commissariaat belast met het toezicht op de rechtmatige besteding van publieke omroepmiddelen. Daar hebben de NPO noch het kabinet een rol.
Betrekt u de uitvoering van deze motie bij de komende wetsbehandeling conform uw toezegging tijdens het notaoverleg Media van 14 april 2025? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat, met het oog op het belang van betrouwbare en transparante journalistiek, herhaald overtreden van de uit de mediawet conform artikel 2.33 voortvloeiende verplichtingen moet worden gesanctioneerd en de omroeplicentie in het geding kan komen? Zo nee, waarom niet?
Alle omroepen, geen enkele uitgezonderd, dienen zich aan de voor hen geldende wettelijke verplichtingen te houden. Als men dat nalaat geldt het handhavingsregime zoals dat in de Mediawet is vastgelegd en zoals ik heb toegelicht in mijn antwoorden op vraag 2 tot en met 4. De mogelijkheid van artikel 2.33 van de Mediawet 2008 om een (voorlopige) erkenning in te trekken, kan pas aan de orde komen als het Commissariaat minstens twee sancties in een jaar heeft opgelegd of wanneer daar een tweede negatief oordeel van de evaluatiecommissie aan ten grondslag ligt. Dat is overigens geen automatisme, er dient altijd een zorgvuldige afweging gemaakt te worden
Het bericht 'Vaders niet vervolgd voor huiselijk geweld: ‘Niet in het belang van het kind’' |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB), Arno Rutte (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Vaders niet vervolgd voor huiselijk geweld: «Niet in het belang van het kind»»?1
Hoe beoordeelt u het gegeven dat gerechtshoven in een substantieel aantal artikel 12-zaken besluiten om vervolging niet te gelasten met als reden dat het niet in het belang van het kind zou zijn?
Hoeveel zaken van huiselijk geweld worden er per jaar geseponeerd waarbij expliciet het argument «in het belang van het kind» wordt genoemd? Worden deze gegevens al bijgehouden? Zo ja, kunt u deze gegevens delen met de Kamer? Zo niet, bent u bereid dit te laten monitoren?
Op welke basis waarvan wordt het «belang van het kind» gewogen in beslissingen van het Openbaar Ministerie (OM) om huiselijk geweld niet te vervolgen? Zijn dit landelijke kaders of afhankelijk van het gerechtshof? In welke mate heeft u invloed op deze kaders?
Bent u bereid met het OM te bespreken een richtlijn te ontwikkelen voor zaken van huiselijk geweld waarbij kinderen zijn betrokken waarbij het uitgangspunt is dat bij een geweldsdelict niet geseponeerd wordt?
Bent u bekend met het gegeven dat er geen wetenschappelijke onderbouwing bestaat voor de stelling dat het vervolgen van een ouder negatieve effecten heeft op kinderen? Zo ja, welke onderbouwing gebruikt het OM om dit argument wel te laten meewegen in de beslissing?
Hoe verhoudt deze praktijk zich tot de algemene plicht van het OM om strafbare feiten te vervolgen? Deelt u de mening dat het een bijzonder voorbeeld schept dat er bij zaken van huiselijk geweld wel wordt geseponeerd in het belang van het kind waarbij juist het kind in sommige gevallen ook slachtoffer is, en in gevallen van bijvoorbeeld drugssmokkel dit argument niet wordt gebruikt?
Hoe ziet u het zelfstandig gebruik van het argument «in het belang van het kind» om af te zien van vervolging? Bent u het met de deskundigen in het artikel eens dat dit vrouwen en kinderen in situaties van huiselijk geweld extra kwetsbaar kan maken?
Hoe wordt geborgd dat slachtoffers van huiselijk geweld voldoende bescherming, rechtszekerheid en toegang tot het recht hebben wanneer het OM besluit niet te vervolgen?
Kunt u deze vragen een voor een en voor het kerstreces beantwoorden in combinatie met de set schriftelijke vragen van het lid Becker van 17 november 2025?
Het bericht ‘ Demonstrant aangehouden bij abortuskliniek in Amsterdam’ |
|
André Flach (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Rijkaart , Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in Het Parool van 6 november jl. over de aanhouding van een persoon die een eenmensprotest houdt bij de abortuskliniek in Amsterdam-Oost?1
Deelt u de opvatting dat een eenmensprotest niet onder de Wet openbare manifestaties (Wom) valt en derhalve niet aan een kennisgevingsplicht is onderworpen, maar primair onder artikel 7 van de Grondwet valt? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u de door sommige gemeenten gehanteerde opvatting dat de aanwezigheid van een waarnemer op afstand ertoe leidt dat sprake is van een «collectieve actie», in het licht van de opvatting van de Nationale ombudsman2 en juridische vakliteratuur3 dat een eenmensprotest haar karakter niet verliest door de aanwezigheid van een waarnemer?
Deelt u de opvatting dat gemeenten, politie en Openbaar Ministerie grote terughoudendheid moeten betrachten bij het beperken of beëindigen van vreedzame eenmensprotesten, gelet op de ruime grondrechtelijke bescherming daarvan? Zo nee, waarom niet?
Is het naar uw oordeel juridisch houdbaar dat gemeenten formele waarschuwingen of beperkingen baseren op de veronderstelling dat een eenpersoonsactie onder de Wom valt? Zo ja, op welke wettelijke grondslag berust dit?
Welke criteria worden door Politie en Openbaar Ministerie gehanteerd bij het besluit om een persoon die een vreedzaam eenmensprotest houdt aan te houden, indien er geen aanwijzingen bestaan voor strafbare feiten of verstoring van de openbare orde, bovendien in de wetenschap dat het aanmerken van een eenmensprotest als demonstratie discutabel is? Hoe wordt in dit kader de proportionaliteit en noodzakelijkheid van vrijheidsbeneming gewaarborgd?
Erkent u dat de aanhouding van personen die op vreedzame wijze een eenmensprotest houden een intimiderende werking kan hebben en mogelijk een ontmoedigend effect op de uitoefening van grondrechten veroorzaakt? Hoe wordt dit effect voorkomen en op welke wijze wordt hiermee rekening gehouden in de beleidskaders voor het politieoptreden?
Hoe heeft u uw toezegging4 van 22 januari 2025 gestand gedaan om gemeenten te voorzien van nadere richtlijnen of een geactualiseerde handreiking inzake de omgang met eenmensprotesten, opdat duidelijk is dat dit niet onder de Wom valt, en hoe de grondrechtelijke bescherming van artikel 7 lid 3 concreet moet worden toegepast? Kunt u de door u verspreide handreiking ook met de Kamer delen?
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te waarborgen dat personen die een vreedzaam eenmensprotest houden in de toekomst niet onterecht worden belemmerd, bedreigd met sancties of aangehouden?
Bent u bekend met het Zembla-artikel waaruit blijkt dat de 200% verhoging van de strafeis bij geweldsdelicten tegen NS-medewerkers, en anderen met een publieke taak, nauwelijks wordt uitgevoerd in de praktijk?1
Bent u ervan op de hoogte dat het Openbaar Ministerie als uitgangspunt hanteert dat bij geweldsdelicten tegen hulpverleners een 200% hogere strafeis kan worden geëist, maar dat dit uitgangspunt in de praktijk nauwelijks terug is te zien?
Kunt u begrijpen dat medewerkers met een publieke taak – die zich iedere dag inzetten voor onze samenleving en op steun van de overheid rekenen – zich in de steek gelaten voelen doordat de 200% verhoging van de strafeis nauwelijks wordt toegepast in de praktijk?
Kunt u exact aangeven hoeveel zaken met geweld tegen medewerkers met een publieke taak hebben plaatsgevonden, hoeveel daarvan tot vervolging hebben geleid, in hoeveel gevallen de 200%-strafeis is geëist en in hoeveel gevallen de rechter deze strafeis heeft gevolgd?
Kunt u toelichten waarom zijn eigen instructie om de strafeis met 200% te verhogen in de praktijk nauwelijks terug te zien is in de strafeis van de officier van justitie?
Kunt u een oordeel vellen over de toelichting die u hiervoor noemt en ziet u de bij vraag 6 genoemde redenen zelf als een afdoende verklaring voor het uitblijven van de 200%-strafeis?
Deelt u de opvatting dat het essentieel is om 200% verhoging van de strafeis in de praktijk veel vaker toe te passen om medewerkers met een publieke taak extra te beschermen en daders beter af te schrikken?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat uw eigen instructie, om een verhoogde strafeis op te leggen bij geweldsdelicten tegen personen met een publieke taak, wordt uitgevoerd?
Welke aanvullende maatregelen wilt u nemen om geweld tegen hulpverleners te voorkomen en kunt u elk van de voorgenomen maatregelen toelichten?
De lancering van de Discriminatietoets door de Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme |
|
Don Ceder (CU) |
|
Rijkaart |
|
|
|
|
Bent u bekend met de lancering van de Discriminatietoets Publieke Dienstverlening en bent u het met de Staatscommissie eens dat de Discriminatietoets «een concreet instrument» is waarmee overheidsorganisaties structureel discriminatierisico’s kunnen signaleren en aanpakken?
Ja.
Welke rol ziet u voor de Rijksoverheid (ministeries, uitvoeringsorganisaties) in het gebruik van deze toets? Op welke wijze wordt het gebruik van de toets gestimuleerd?
Ik pak de regie op het vervolgtraject van de discriminatietoets. Dit mede naar aanleiding van de motie van het lid van Nispen c.s.1 die het kabinet verzoekt om ervoor te zorgen dat publieke dienstverleners de discriminatietoets publieke dienstverlening zullen gebruiken en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hierbij de centrale regie te geven.
Mijn streven is begin 2026 met een kabinetsreactie op de discriminatietoets te komen en daarin zal ik toelichten op welke wijze ik het gebruik van de toets wil stimuleren. Ik kan daar nu nog niet nader op in gaan, omdat de gesprekken hierover nog lopen. We werken daarbij aan twee stappen: (1) de inbedding van de discriminatietoets in bestaande structuren zoals aanbevolen door de staatscommissie en (2) procesbegeleiding van organisaties.
Hoe ondersteunt de Rijksoverheid het gebruik van de Discriminatietoets? Stelt het ministerie middelen beschikbaar om publieke organisaties te ondersteunen bij het toepassen van deze toets?
Voor de komende jaren zijn er middelen gereserveerd om organisaties te ondersteunen bij het toepassen van de discriminatietoets. Het gaat om 500.000 in 2026, om 1,1 miljoen in 2027, 2028 en 2029 en in 2030 nog 500.000. De opbouw van deze reeks is vanuit de gedachte dat 2026 een aanloopjaar is, dan 3 volle jaren en daarna afbouw. In de kabinetsreactie zal ik hier nader op in gaan.
Bent u voornemens om de Discriminatietoets (op termijn) wettelijk te verankeren, zodat gebruik niet vrijblijvend blijft? Zo nee, waarom niet?
Ik heb nu geen voornemen om de discriminatietoets wettelijk te verankeren. De toets is er net en ik vind het belangrijk om eerst ervaring op te doen met het instrument. Ook de staatscommissie geeft als belangrijke randvoorwaarde draagvlak voor het doorlopen van de discriminatietoets binnen de organisatie. Door organisaties te enthousiasmeren in plaats van te verplichten, wil ik voorkomen dat het een afvinklijstje wordt in plaats van kritisch en effectief zelfonderzoek naar risico’s op discriminatie in processen en werkpraktijken.
Mogelijk kan de discriminatietoets op termijn in samenhang worden bezien met de eveneens door de staatscommissie geadviseerde gelijkheidsplicht publieke sector, maar dit vergt nader onderzoek.
Hoe gaat het ministerie monitoren of de Discriminatietoets daadwerkelijk leidt tot minder discriminatie in de praktijk?
Het is bijzonder ingewikkeld om te monitoren of er daadwerkelijk minder discriminatie is en of er in dat geval een causaal verband bestaat tussen een afname van discriminatie en de discriminatietoets. Bij de gesprekken over de implementatie van de discriminatietoets is het wel onderwerp van gesprek hoe er lessen getrokken kunnen worden uit de toepassing en de resultaten van de discriminatietoets. In de kabinetsreactie op de discriminatietoets zal ik hier nader op in gaan.
Wordt de motie van het lid Ceder c.s. uitgevoerd op zodanige wijze dat inmiddels in alle uitvoeringstoetsen het risico op discriminatie beoordeeld wordt? Zo nee, waarom niet? Op welke termijn zal dit naar verwachting wel ingebed zijn in de standaard onderdelen van een uitvoeringstoets?1
Het programma Werk aan Uitvoering werkt op dit moment aan een handreiking met uniforme punten voor uitvoeringstoetsen en daarbij zullen zij ook kijken hoe de verschillende wensen daarin opgenomen kunnen worden. De (lessen uit de) discriminatietoets horen daar ook bij. De eerste versie van deze handreiking wordt in het voorjaar van 2026 opgeleverd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben de Eerste Kamer hier onlangs per brief over geïnformeerd.3 Met de Kamerbrief van Staatssecretaris Justitie en Veiligheid en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is er invulling gegeven aan de motie van het lid Ceder c.s.
Op welke wijze wordt de motie van de leden Ceder en Azarkan uitgevoerd die verzocht om in het Integraal Afwegingskader een discriminatietoets op te nemen? Is een dergelijke discriminatietoets inmiddels standaard opgenomen in het Integraal Afwegingskader? Zo nee, op welke termijn wordt dit geïmplementeerd?2
De discriminatietoets is steviger verankerd in de herziene Handreiking constitutionele toetsing die binnenkort ook aan de beide Kamers zal worden toegezonden. Net als de vorige editie is de Handreiking opgenomen in het Beleidskompas, de opvolger van het Integraal Afwegingskader, waardoor zij een vast onderdeel vormt van de voorbereidende fase van wet- en regelgeving. Met een verscherpte aandacht voor de discriminatietoets wordt beoogd discriminerende effecten in nieuw beleid en wetgeving te voorkomen. Op deze manier wordt er invulling gegeven aan deze motie van de leden Ceder en Azarkan.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden ruim voor de behandeling van de begroting Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Ja.
Het artikel 'Pleegkinderen geslagen, aan oren getrokken en door hond gebeten' |
|
Don Ceder (CU) |
|
Arno Rutte (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Pleegkinderen geslagen, aan oren getrokken en door hond gebeten»?1
Ja
Bent u bekend met de bij deze zaak behorende beschikkingen van de rechtbank Noord Nederland?2, 3
Ja
Hoe kan het volgens u dat kinderen drie jaar lang ernstig fysiek zijn mishandeld, waaronder geslagen, aan de oren getrokken worden en door een hond gebeten worden, terwijl zij in dit gezinshuis geplaatst zijn door de Gecertificeerde Instelling (GI), deze GI de voogdij had en deze als gevolg hiervan ook toezicht diende te houden op het wel en wee en de veiligheid van de kinderen?
GI’s zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van kinderbeschermingsmaatregelen en hebben daarmee een belangrijke taak in het bewaken van de veiligheid van kinderen. Dat houdt onder meer in dat zij risico’s moeten signaleren, beoordelen en (waar nodig) passende stappen moeten zetten om de veiligheid te waarborgen. Hoe deze verantwoordelijkheid in deze specifieke casus is ingevuld, kunnen we op dit moment niet beoordelen. Hiervoor zijn we in afwachting van het onderzoek dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, in samenwerking met de Inspectie Justitie en Veiligheid en mogelijk met de Inspectie van het Onderwijs, gaat doen naar de feiten en omstandigheden in deze casus.
Bent u bekend met het persbericht van de GI waarin gesteld wordt dat de jeugdbeschermers al langere tijd zorgen hadden over het pedagogisch klimaat in het gezinshuis?4
Ja
Wat zegt het u dat ondanks dat jeugdbeschermers al langere tijd zorgen hadden over het pedagogische klimaat in het gezinshuis, de kinderen er pas werden weggehaald na een specifieke melding? Hoe reflecteert u in dat licht op het functioneren en de daadkracht van de GI en de interne controlemechanismen, zeker gezien de duur, de herhaling en de ernst van de mishandelingen?
Omdat er volgens de GI sprake was van acute onveiligheid zijn de kinderen onmiddellijk overgeplaatst naar een ander gezinshuis en heeft de GI melding gedaan bij de IGJ. Er waren volgens de GI eerder geen concrete signalen van (fysieke) mishandeling opgevangen, ondanks regelmatige gesprekken met de kinderen door de jeugdbeschermers. De vraag óf er wel signalen waren en zo ja, waarom deze dan zijn gemist, wordt onderzocht.
De GI heeft aangegeven dat er eerder wel zorgen waren over de opvoedvaardigheden in het gezinshuis en de verzorging. Hier is destijds actie op ondernomen door de GI. De hoofdaannemer van het gezinshuis heeft daarop een traject gestart gericht op het verbeteren van de (pedagogische) vaardigheden van de gezinshuisouder. Pas nadat dit succesvol was afgerond, zijn deze kinderen in dit gezinshuis geplaatst.
Erkent u dat drie jaar mishandeling niet past bij het uitgangspunt dat een GI kinderen nauwlettend moet volgen en beschermen? Zo nee, hoe verklaart u dan dat dit toch is gebeurd?
Zoals ook bij vraag 3 is aangegeven, zijn we in afwachting van het onderzoek van de inspecties over de feiten en omstandigheden. Hoewel jeugdbeschermers kinderen regelmatig zien, blijft het herkennen van signalen van mishandeling bijzonder complex. Ieder contactmoment geeft slechts een beperkte inkijk in het dagelijks leven. Hierdoor blijft altijd een risico bestaan dat zorgwekkende situaties niet volledig zichtbaar zijn. Zoals ook bij vraag 5 is aangegeven, onderzoekt de GI óf er eerder wel signalen waren die zij hebben gemist. De GI zal de uitkomsten van dit intern onderzoek ook met de inspecties delen.
Hoe kan het dat nu blijkt dat er kinderen in een gezinshuis al jaren werden behandeld, terwijl de betrokken GI, die ook in de Vlaardingen-zaak betrokken was, heeft verklaard dat alle dossiers waren nagekeken en getoetst?
De GI heeft naar aanleiding van casus Vlaardingen alle dossiers getoetst op risicofactoren. Op basis hiervan is de situatie in dit gezinshuis ook opnieuw multidisciplinair besproken. Daaruit kwam naar voren dat er op dat moment geen signalen van acute onveiligheid waren.
Deelt u de analyse dat er in deze casus zowel sprake is van het verwijtbaar gedrag van de gezinshuisouders, als falen van de GI die signalen had moeten opmerken, controleren en melden?
Op dit moment kunnen we geen conclusies trekken over eventuele verwijtbaarheid of tekortkomingen van betrokken partijen. De inspecties voeren een calamiteitenonderzoek uit om de feiten en omstandigheden vast te stellen en conclusies te trekken over het handelen van de betrokken organisaties.
Hoe is het toezicht op gezinshuizen georganiseerd? Welke formele rechtspositie hebben de gezinshuisouders in het stelsel?
Bij gezinshuizen krijgen kinderen professionele jeugdhulp wanneer zij – om verschillende redenen – (tijdelijk) niet thuis kunnen wonen. De gezinshuisouders bieden 24 uur per dag professionele begeleiding, structuur en zor in een huiselijke setting. De gezinshuiskinderen maken daarbij deel uit van het gezin van de gezinshuisouder(s). De gezinshuisouders zijn hiervoor opgeleid en werken als jeugdhulpverleners.
Gezinshuisouders werken nauw samen met andere professionals zoals jeugdzorgwerkers, voogden van gecertificeerde instellingen en de leerkrachten op de school van de (gezinshuis)kinderen. Meestal zijn er vanuit de betrokken zorgorganisatie ook gedragsdeskundigen betrokken waaraan de gezinshuisouders bijzonderheden over de kinderen kunnen rapporteren en die meedenken over een zorgplan en de inschakeling van jeugdhulp of b.v. traumatherapie kunnen voorstellen.
Gezinshuisouders moeten voldoen aan de norm van de verantwoorde werktoedeling. Deze norm stelt dat aanbieders van jeugdhulp en jeugdbescherming er zorg voor dragen dat de taken worden uitgevoerd door of onder verantwoordelijkheid van een SKJ-(kwaliteitsregister Jeugd) of BIG- geregistreerde professional. Een SKJ-registratie toont aan dat voldaan wordt aan de eisen van vakbekwaamheid (o.a. relevante HBO-opleiding) en dat gewerkt wordt volgens de professionele standaarden van de beroepsgroep. Belanghebbenden kunnen een klacht indienen bij het SKJ en het register kan maatregelen opleggen en publiceren.
Gezinshuizen zijn aanbieders van jeugdhulp. Daarom vallen zij onder de Jeugdwet en onder het toezicht van de IGJ en IJenV. Ook gemeenten spelen een grote rol onder andere door inkopen van kwalitatief goede jeugdhulp. Zij kopen jeugdhulp in bij gezinshuizen, rechtstreeks of via een organisatie. Gemeenten bepalen vooraf aan welke eisen de jeugdhulp moet voldoen. Zij betalen voor deze jeugdhulp. Gemeenten moeten zich er bij de inkoop en betaling van vergewissen dat de aanbieder passende en kwalitatief goede en veilige hulp biedt.
Meldingen en klachten over incidenten, misstanden en terugkerende tekortkomingen zijn voor de IGJ een belangrijke bron van informatie. Iedereen kan een signaal afgeven bij het Landelijk Meldpunt Zorg. Daarnaast moeten zorg- en jeugdhulpaanbieders, waaronder ook gezinshuizen, bepaalde incidenten (zoals calamiteiten en geweld) verplicht bij de inspecties melden. Signalen en meldingen worden bekeken en beoordeeld. Op basis van deze signalen en meldingen voert de inspectie risicogestuurd toezicht uit.
Zijn bij inspecties, meldpunten of vertrouwenspersonen meer meldingen bekend over structurele onveiligheid, geweld, misstanden of gebrek aan kwaliteit in gezinshuizen? Hoeveel sinds 2020?
De IGJ registreert meldingen die ze ontvangen op naam van de jeugdhulpaanbieder. Meldingen specifiek over het type jeugdhulpaanbieder «gezinshuis» hebben zij niet voorhanden.
In maart 2025 heeft de inspectie een overkoepelend rapport gepubliceerd over het toezicht naar de kwaliteit en veiligheid van de jeugdhulp in gezinshuizen5. Hiervoor analyseerde de inspectie handmatig 139 signalen en meldingen over gezinshuizen in 2023 en 2024.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Ceder c.s. over onderzoeken in hoeverre de bestaande bestuurdersaansprakelijkheid beter onder de aandacht gebracht kan worden bij slachtoffers (Kamerstuk 31 015, nr. 289)?
Iedereen die te maken heeft met jeugdzorg kan bij een onafhankelijke vertrouwenspersoon van Jeugdstem terecht voor informatie, advies of ondersteuning. Jeugdstem kan advies geven over de mogelijke stappen die gezet kunnen worden, bijvoorbeeld bij het indienen van een klacht. In deze communicatie nemen zij ook de mogelijkheden voor bestuurdersaansprakelijkheid mee. Jeugdstem draagt bij aan de bekendheid van de procedure door de cliënt erop te wijzen de mogelijkheden te bespreken met een advocaat vanwege de complexe juridische aard. Gezien de complexiteit van deze trajecten, zien we op dit moment geen andere realistische mogelijkheid om dit ook nog op andere manieren verder onder de aandacht te brengen van slachtoffers.
Klopt het dat kinderen waarvan het gezag bij ouders is weggenomen, als gevolg van een besluit op basis van artikel 1:266 lid 1 BW, door de uitwerking van de maatregel en de uitvoering door de GI, vaak volledig aan het zicht onttrokken worden van de rechtbank? Klopt het en vindt u het wenselijk dat ouders vrijwel niet worden geïnformeerd of betrokken bij het toezicht op hun kind?
Bij een uithuisplaatsing in het kader van een ondertoezichtstelling blijft de kinderrechter op vaste momenten betrokken, omdat de maatregel periodiek moet worden verlengd. Bij een voogdijmaatregel is dat inderdaad anders: deze loopt in beginsel door tot de meerderjarigheid van het kind en wordt niet periodiek door de kinderrechter getoetst.
De GI is (wettelijk) verantwoordelijk voor zicht op de veiligheid en ontwikkeling van een minderjarige onder voogdij. Daarnaast hebben ouders, ook na gezagsbeëindiging, op grond van artikel 377c BW recht op informatie over hun kind.
We herkennen dat het ontbreken van onafhankelijk toezicht op het welzijn en de positie van minderjarigen onder voogdij als een tekortkoming. Daarom wordt in het wetsvoorstel «Wet ter versterking van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming» de Raad voor de Kinderbescherming belast met een jaarlijkse evaluatie van het welzijn en de veiligheid van deze kinderen. De RvdK spreekt daarbij met de minderjarige, de ouders, de eventuele pleegouders en degene die een vertrouwensband met de minderjarige heeft.
Erkent u dat ouders na een gezagsbeëindiging nauwelijks meer zicht hebben op hun kinderen en dat dit ertoe kan leiden dat zij als enige in staat zijn misstanden te signaleren maar juridisch niet gehoord worden? Hoe beoordeelt u dat in zowel de Vlaardingen-zaak als deze zaak de ouders de enige waren die de misstanden zagen, maar door hun rechtspositie genegeerd werden?
We erkennen dat ouders na een gezagsbeëindiging een beperkte formele positie hebben en dat dit kan betekenen dat zij minder zicht hebben op de dagelijkse situatie van hun kind. Tegelijk blijven ouders ook na gezagsbeëindiging op grond van artikel 377c BW recht houden op informatie over hun kind. In de praktijk wordt echter ervaren dat dit recht niet altijd voldoende invulling krijgt, waardoor ouders zich onvoldoende gehoord kunnen voelen wanneer zij zorgen hebben.
De gebeurtenis in Vlaardingen laat zien dat signalen over mogelijke misstanden altijd serieus moeten worden genomen, ongeacht van wie deze afkomstig zijn. Het is onwenselijk als zorgen van ouders – of van anderen die dicht bij het kind staan – niet worden opgepakt. Daarom wordt in het wetsvoorstel «Wet ter versterking van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming» voorzien in onafhankelijk toezicht op kinderen onder voogdij door de Raad voor de Kinderbescherming. Dit toezicht omvat onder meer een periodiek gesprek met de ouders, zodat hun signalen jaarlijks worden meegenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat ook na gezagsbeëindiging signalen van ouders kunnen leiden tot onderzoek en eventuele vervolgstappen wanneer daar aanleiding toe is.
Klopt het dat door het inzetten van de gezagsbeëindigende maatregel deze kinderen ook buiten beeld komen van de rechter, waardoor een toetsing of het goed gaat met het kind in de nieuwe setting niet meer plaatsvindt? Vindt u dat wenselijk?
Zie het antwoord op vraag 12.
Wat vindt u van het feit het dat ouders, bij wie problemen zijn met het opvoeden van hun kinderen, het gezag ontnomen kan worden? Wat vindt u van het creëren van een tussenliggende maatregel waarbij de beslissingsbevoegdheid, al dan niet tijdelijk, ontnomen wordt?
Het beëindigen van het ouderlijk gezag is een zeer ingrijpende maatregel. Soms is het helaas noodzakelijk voor de veiligheid en ontwikkeling van een kind. Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens mag gezagsbeëindiging alleen plaatsvinden als duidelijk is dat voortzetting van het gezag schadelijk is voor het kind.
Om hierbij beter aan te sluiten, wordt in het wetsvoorstel «Wet ter versterking van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming» het noodzakelijkheidscriterium toegevoegd: gezagsbeëindiging kan alleen als dit écht onvermijdelijk is. Daarnaast introduceert het wetsvoorstel, via het wettelijk vastleggen van het perspectiefbesluit, een minder vergaande maatregel. Een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing kunnen voor onbepaalde tijd worden voortgezet wanneer dat in het belang van het kind is. Daarmee ontstaat een alternatief voor gezagsbeëindiging, waarbij ouders niet volledig hun beslissingsbevoegdheid verliezen.
Bent u bereid te onderzoeken of de rechtspositie van ouders na gezagsbeëindiging moet worden herzien, zodat hun signalen over mishandeling van hun eigen kinderen in situaties van pleegzorg, gezinshuizen of instellingen niet langer structureel kunnen worden genegeerd, mede gezien het risico dat kinderen van de radar verdwijnen binnen deze vormen van jeugdzorg?
We herkennen de zorg dat signalen over het welzijn van minderjarigen onder voogdij serieus moeten worden genomen. Het ontbreken van onafhankelijk toezicht op deze groep is inderdaad een tekortkoming in de huidige praktijk. Daarom wordt in het wetsvoorstel onafhankelijk toezicht op minderjarigen onder voogdij wettelijk geborgd, zodat problemen in bijvoorbeeld een pleeggezin of gezinshuis niet buiten beeld kunnen blijven en kinderen niet van de radar verdwijnen. Met de ouder(s) wordt door de RvdK – in het kader van de evaluatie – een gesprek gevoerd. In dit gesprek kunnen zij hun mening en ideeën over het welzijn en de veiligheid van de minderjarige kenbaar maken. Als er gegronde zorgen uit dit gesprek blijken dan kan de RvdK, als GI en RvdK een verschil van visie hebben en hier onderling niet uitkomen, het visieverschil voorleggen aan de kinderrechter
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de rapporten «Kwetsbare kinderen, kwetsbaar stelsel» van de Inspectie Gezonheidszorg en Jeugd en «Als zelfs overheidsingrijpen kinderen geen bescherming biedt» van de Inspectie Justitie en Veiligheid?
Ja.
Het bericht 'Uit huis geplaatste kinderen uit Noord-Nederland jarenlang ernstig mishandeld' |
|
Ráchel van Meetelen (PVV), Shanna Schilder (PVV) |
|
Judith Tielen (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Uit huis geplaatste kinderen uit Noord-Nederland jarenlang ernstig mishandeld»?1
Ja
Kunt u aangeven waar in de keten toezicht heeft gefaald en waarom dit niet eerder is gesignaleerd? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment doen de inspecties onderzoek naar de geleverde kwaliteit en veiligheid van de jeugdhulp aan de kinderen die verbleven in dit gezinshuis in Noord-Nederland. Zij zullen daarbij kijken naar de rol van de betrokken partijen, zoals de rol van de gecertificeerde instelling (GI) en de gezinshuisouders. Ook wordt gekeken welke eventuele signalen of meldingen er bekend waren, zowel bij de inspecties als bij andere organisaties, en op welke manier de betrokkenen hiermee zijn omgegaan. We vinden het van belang om de uitkomsten van dit onderzoek af te wachten en niet op voorhand conclusies te trekken.
Klopt het dat er al eerder twijfels bestonden over de pedagogische vaardigheden en geschiktheid van de betrokken gezinshuisouders? Zo ja, waarom is er niet onmiddellijk ingegrepen?
Het klopt dat er in het verleden zorgen waren over de opvoedvaardigheden en de verzorging door de betrokken gezinshuisouders. De betrokken GI geeft aan dat er geen eerdere signalen waren van mishandeling. Naar aanleiding van de zorgen is destijds actie ondernomen door de GI en de jeugdhulpaanbieder. De jeugdhulpaanbieder van het gezinshuis is destijds een traject gestart om de vaardigheden van de gezinshuisouder te verbeteren. Dit traject is succesvol afgerond. Hierna zijn deze kinderen in dit gezinshuis geplaatst. De vraag óf er signalen waren en zo ja, waarom deze dan zijn gemist, is onderdeel van het genoemde onderzoek van de inspecties.
Erkent u dat organisaties zoals de William Schrikker Stichting herhaaldelijk betrokken zijn bij ernstige incidenten, zoals het Vlaardingse meisje? Zo ja, waarom is er ondanks eerdere misstanden geen verscherpt toezicht of sanctiebeleid door het ministerie ingesteld en bent u daartoe alsnog bereid?
Het klopt dat de William Schrikker Schichting (WSS) betrokken was bij zowel de zaak van het meisje in het pleeggezin in Vlaardingen en ook bij deze gebeurtenis van het gezinshuis in Noord-Nederland. De WSS begeleidt meer dan een kwart van alle kinderen met een kinderbeschermingsmaatregel in Nederland.
Het instellen van verscherpt toezicht of andere maatregelen is niet aan ministeries, maar aan de inspecties. De inspecties hebben naar aanleiding van de gebeurtenissen in Vlaardingen vanaf januari 2025 intensief toezicht uitgevoerd bij de William Schrikker Stichting. De inspecties hebben in hun rapport over de WSS2 geconcludeerd dat er weliswaar sprake is van tekortkomingen, maar dat de oorzaken hiervan vooral buiten de invloedsfeer van de WSS liggen. De inspecties concludeerden vertrouwen te hebben in de verbeterkracht van de WSS daar waar verbetermogelijkheden binnen de eigen invloedsfeer liggen. Het instellen van verscherpt toezicht was daarom niet passend volgens de inspecties. In juni hebben zij de WSS laten weten over te stappen naar regulier toezicht.
Bent u tevens bereid, indien nodig door middel van een wetswijziging, ervoor te zorgen dat betrokken begeleiders, bestuurders en toezichthouders die hebben nagelaten deze kinderen te beschermen, ontslagen en strafrechtelijk vervolgd worden? Zo nee, waarom niet?
Nee ik ben daar niet toe bereid. Ontslag en/of strafrechtelijke vervolging is niet aan mij en de huidige wetgeving biedt hiervoor al voldoende mogelijkheden:
Waar het gaat om ontslag hebben de organisaties zelf een zelfstandige bevoegdheid. Ook kan er in het kader van tuchtrecht een klacht worden ingediend over het handelen van een geregistreerde professional. Dit zou kunnen leiden tot een schorsing/doorhaling van de beroepsregistratie, waardoor de betrokken professional geen taken in de jeugdzorg meer mag uitvoeren waar beroepsregistratie voor is vereist. Ook kunnen de inspecties, indien zij dit nodig achten op basis van hun onderzoek, een (tucht)klacht indienen of aangifte doen. Het nemen van individuele beslissingen omtrent strafvervolging is aan het Openbaar Ministerie.
Indien de organisatie een Raad van Toezicht heeft ingesteld3, dan is het aan hen om een beslissing te nemen over ontslag van bestuurders. Verder kan een belanghebbende of het openbaar ministerie de rechtbank verzoeken een bestuurder, dan wel (een lid van) de Raad van Toezicht te ontslaan wegens (voor zover hier relevant) verwaarlozing van zijn taak of andere gewichtige redenen (artikel 2:298 BW).
Gaat u op korte termijn dwingende maatregelen nemen – inclusief verplicht extern toezicht, sluiting bij signalen en zware sancties bij falen – om herhaling te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook bij vraag 4 aangegeven, is het aan de inspecties om te bepalen of en zo ja, welke vervolgacties of maatregelen passend zijn. We kunnen in de beantwoording van deze Kamervragen niet vooruitlopen op het oordeel van de inspecties. Wij zullen uw Kamer over de uitkomsten van het onderzoek informeren.