Het bericht dat bewoners in blijf-van-mijn-lijfhuizen tot prostitutie worden aangezet |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bewoners blijf-van-mijn-lijfhuizen aangezet tot prostitutie»1
Ja.
Is het waar dat «bewoners van blijf-van-mijn-lijfhuizen in Alkmaar en Heemskerk zijn aangezet om zichzelf te prostitueren en anderen daartoe over te halen»? Zo ja, hoeveel bewoners of andere personen waren betrokken bij het aanzetten tot prostitutie, en hoeveel bewoners zijn daartoe aangezet? Zo, nee wat is er dan niet waar aan het in het bericht gestelde?
Naar aanleiding van dit artikel en andere berichten in de media heb ik contact op laten nemen met Blijf Groep. Blijf Groep heeft mij het volgende laten weten.
In het najaar van 2014 is er sprake geweest van drie aan elkaar gelieerde signalen op dit vlak. Blijf Groep past in zo’n geval altijd een standaardwerkwijze toe: een direct gesprek met de betreffende cliënt, overleg met de politie, nagaan van de mogelijkheden tot aangifte of een strafrechtelijk traject, individuele begeleidingsgesprekken en groepsvoorlichting aan medewerkers en cliënten (in samenwerking met politie en Scharlaken Koord, een organisatie voor hulpverlening aan prostituees) gericht op preventie en op het vermijden van risico’s op situaties van onvrijwilligheid en criminele contacten.
Blijf Groep geeft aan dat zij overigens geen enkele aanwijzing had voor het laten plegen of voorkómen van prostitutie in de genoemde locaties. Aangifte doen van strafbare feiten was dus niet aan de orde. Blijf Groep blijft uiteraard alert op signalen of er sprake zou zijn van (mogelijke) prostitutie door vrouwen die in de opvang verblijven
Zijn er bij de ronselpraktijken strafbare feiten begaan? Is daarvan aangifte gedaan? Zo ja, over welke strafbare feiten gaat het?
Zie antwoord vraag 2.
Is er nog steeds sprake van het aanzetten tot prostitutie in een van de genoemde blijf-van-mijn-lijfhuizen? Zo ja, hoe kan dat, en wat wordt ondernomen om dit tegen te gaan? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot het bericht dat een aantal bewoonsters op de locatie in Heemskerk (of recentelijk zat) het tegendeel beweert?
Zie antwoord vraag 2.
Weet u of er in andere blijf-van-mijn-lijfhuizen in Nederland gelijkaardige problemen met betrekking tot het aanzetten tot prostitutie speelt? Zo ja, wat is de aard en omvang? Zo nee, acht u het wenselijk dit te laten onderzoeken?
Noch mij, noch de Federatie Opvang zijn op dit moment signalen bekend over het aanzetten tot prostitutie in andere vrouwenopvanglocaties. Wel moeten instellingen altijd bedacht zijn op het risico dat vrouwen in de opvang worden aangezet tot of geronseld voor prostitutie. Het gaat immers vaak om zeer kwetsbare vrouwen die ernstig getraumatiseerd kunnen zijn. In de vrouwenopvang worden bijvoorbeeld slachtoffers van mensenhandel en loverboys opgevangen. Het risico bestaat dat mensenhandelaren of pooiers proberen deze slachtoffers of andere cliënten van de vrouwenopvang te ronselen voor de prostitutie. Het risico bestaat tevens dat cliënten onderling werven voor prostitutie.
Deelt u de mening dat blijf-van-mijn-lijfhuizen moeten zorgen voor een veilig en rustig leefklimaat? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het leefklimaat dat in het bericht wordt geschetst, en welke mogelijkheden ziet u om wel voor een veilig en rustig leefklimaat te zorgen?
Het leefklimaat in de vrouwenopvang is primair een verantwoordelijkheid van de organisaties in de vrouwenopvang. Zij moeten adequate begeleiding aan hun cliënten bieden. Het is aan de gemeenten om daar toezicht op te houden. De afgelopen jaren heb ik sterk geïnvesteerd in de kwaliteitsverbetering van de vrouwenopvang, met als doel snelle, passende en adequate hulp en opvang, waarbij de veiligheid van de slachtoffers en hun eventuele kinderen voorop staat. Het Verbeterplan Vrouwenopvang dat van 2008 tot 2014 is uitgevoerd, heeft geleid tot het opstellen en het invoeren van methodieken als «Krachtwerk» voor vrouwen en «Veerkracht» voor kinderen. Er is sectorbreed een belangrijke kwaliteitsslag gemaakt, waarop de vrouwenopvang samen met de Federatie Opvang en de VNG voortbouwt, onder andere in het door mij gefinancierde ondersteuningsprogramma «Regio-Aanpak Veilig Thuis». Daarmee verkeert de sector vrouwenopvang in de juiste uitgangspositie om te zorgen voor een veilig en rustig leefklimaat en zie ik geen aanleiding tot het nemen van aanvullende maatregelen.
Kunt u in overleg gaan met de Blijfgroep over de te nemen maatregelen, en de Kamer hierover informeren vóór het Algemeen overleg Geweld in afhankelijkheidsrelaties voorzien op 24 september a.s.?
Ja.
Het maatwerkprofiel en de meerzorgregeling |
|
Vera Bergkamp (D66), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Waarom wordt in de Voortgangsrapportage hervorming langdurige zorg (Kamerstuk 34 104 nr. 63) wel ingegaan op de meerzorgregeling, maar niet op het ontwikkelen van het maatwerkprofiel?
In de tweede Voortgangsrapportage hervorming langdurige zorg d.d. 25 juni 2015 (TK 2014–2015, 34 104, nr. 63) heb ik aangegeven op welke wijze invulling wordt gegeven aan het leveren van maatwerk voor een cliënt, indien het best passende zorgprofiel onvoldoende ruimte biedt om de cliënt te voorzien van de benodigde zorg. Dit kan via de meerzorgregeling, die per 2016 wordt uitgebreid naar de sectoren ouderenzorg en ggz. Daarnaast biedt ook de dit jaar tot stand gekomen regeling extra kosten thuis de mogelijkheid om voor cliënten op maat te bepalen wat in de thuissituatie nodig is.
Daarnaast heb ik het Zorginstituut Nederland en de Nederlandse Zorgautoriteit gevraagd het volgende in kaart te brengen:
De adviesaanvraag wordt op dit moment nader uitgewerkt. Het brede onderwerp maatwerk zal inhoudelijk meer uitgebreid aan de orde komen bij de verdere uitwerking van de vernieuwingsagenda en persoonsvolgendheid. Deze agenda kunt u begin van dit jaar van mij verwachten. Het is mijn bedoeling dat op een later moment ook het gezamenlijke advies van de NZa en ZIN een bijdrage levert aan deze discussie.
Welk verschil heeft u voor ogen tussen het maatwerkprofiel en de meerzorgregeling?
In het antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven dat ik een gezamenlijke adviesaanvraag aan het Zorginstituut Nederland en de Nederlandse Zorgautoriteit heb gedaan over de mogelijkheden om te komen tot maatwerk, waarbij ook een maatwerkprofiel aan de orde komt. Zoals vermeld, wordt de adviesaanvraag op dit moment nader uitgewerkt. Ik verwacht in het eerste kwartaal van 2016 een rapport te ontvangen van de NZa/ZIN over de huidige mogelijkheden en knelpunten en de ervaringen van de cliënten daarbij. Later verwacht ik een advies te ontvangen over de wijze waarop maatwerk bij de indicatiestelling en in de bekostiging verder vorm kan worden gegeven.
Wanneer heeft het Zorginstituut zijn advies afgerond over mogelijkheden tot verdere vereenvoudiging en/of aanpassing van de zorgprofielen Wet langdurige zorg, waarbij het ontwikkelen van het maatwerkprofiel zal worden meegenomen?1
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het een kans is om bij het vormgeven van het maatwerkprofiel en de meerzorgregeling een plek te bieden voor ontwikkelgerichte zorg en voor internaliserend gedrag, welke nu nog onvoldoende een plek hebben gekregen in de huidige profielen?
Elk zorgprofiel geeft een typering van cliënten met een vergelijkbare zorgbehoefte in termen van wel of geen verpleging, wel of geen gedragsproblematiek, aard van het begeleidingsdoel, e.d. Een zorgprofiel benoemt daarmee niet welke zorg concreet wordt ingezet. De concretisering van een globaal zorgprofiel in een individueel zorgaanbod is namelijk een professionele verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder, in overleg met de cliënt en/of diens vertegenwoordiger. Die concretisering kan inhouden dat er ontwikkelgerichte zorg en zorg voor internaliserend gedrag wordt geboden. Ik heb geen signalen ontvangen dat de thans beschikbare zorgprofielen hiervoor onvoldoende ruimte bieden.
Op welke wijze zal er onderscheid gemaakt worden tussen een regeling waarbij een cliënt tijdelijk zorg nodig heeft die boven de huidige indicatie uitstijgt (bijvoorbeeld door ziekte/ operatie/ revalidatie of andere complicaties) en een regeling voor cliënten die blijvend door de aard van hun beperking behoefte hebben aan meerzorg?
Het blijvende karakter van een specifieke (aanvullende) zorgbehoefte is inderdaad niet altijd een gegeven. De omgeving van de cliënt kan van invloed zijn op de behoefte aan zorg en soms is de zorgbehoefte onvoorspelbaar. Dit aandachtspunt wordt meegenomen in de adviesaanvraag aan het Zorginstituut en de Nederlandse Zorgautoriteit, zoals benoemd in het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat kinderen die door hun meervoudige beperking een leerplichtontheffing hebben toch de mogelijkheid moeten hebben zich te ontwikkelen?
Ja. Voor kinderen met meervoudige beperkingen die zijn aangewezen op Wlz-zorg geldt, net als voor volwassen cliënten in de Wlz, dat kwaliteit van leven centraal staat bij de zorgverlening. In dat kader wordt ook verkend welke ontwikkelingsmogelijkheden een kind, of een volwassene, heeft en hoe Wlz-zorg daarin kan voorzien.
Op welke wijze krijgen kinderen met een ernstige meervoudige beperking, die een leerplichtontheffing hebben, de mogelijkheid zich te ontwikkelen? Deelt u de mening dat het voor deze groep noodzakelijk is dat er ontwikkelingsgerichte zorg kan worden ingekocht, waardoor zij toch op hun eigen wijze de mogelijkheid krijgt om te leren? Wordt deze vorm van zorg onderdeel van het maatwerkprofiel of van de meerzorgregeling? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, kan ontwikkelgerichte zorg onderdeel uitmaken van het individuele zorgaanbod en kunnen afspraken daarover worden vastgelegd in het zorgplan. Immers in het zorgplan worden onder meer de doelen van de te leveren zorg vastgelegd. Ontwikkeling van een kind of volwassene kan dus één van de doelen zijn. Indien op enig moment blijkt dat het geïndiceerde zorgprofiel ontoereikend is om de cliënt de benodigde zorg te leveren, kan aanvullende zorg op maat aan de orde zijn.
Knelpunten in de inkomensvoorziening voor jongeren met opgeschorte Wajong-2015 |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u van mening dat meervoudig gehandicapte jongeren die ook na hun 18e jaar nog door willen leren, de mogelijkheden zouden moeten hebben voor maximale ontplooiingsmogelijkheden en een grotere zelfredzaamheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, en dat is nu ook al mogelijk. Jongeren, dus ook zeer moeilijk lerende jongeren met een bijkomende fysieke beperking, kunnen tot hun twintigste jaar in het voortgezet speciaal onderwijs (vso) blijven. In sommige gevallen kan verblijf na het twintigste jaar aangewezen zijn, ter voltooiing van de opleiding of vanwege verhoging van de arbeidsgeschiktheid. Dan kan aan de Inspectie van het Onderwijs ontheffing gevraagd worden van de bepaling dat de jongere het vso dient te verlaten aan het eind van het schooljaar waarin hij 20 wordt. In sommige gevallen is het mogelijk voor jongeren van 18 jaar en ouder om een gemeentelijke studietoeslag te ontvangen (zie het antwoord op vraag1.
Hoe beoordeelt u het feit dat meervoudig gehandicapte jongeren die ouder zijn dan 18 jaar, niet meer verder kunnen leren en achter de geraniums belanden omdat zij per 1 januari 2015 geen recht meer hebben op een studie-Wajong, noch een Individuele Studietoeslag vanwege het ontbreken van arbeidsmarktperspectief en omdat de Wtos ontoereikend is?1
Met de inwerkingtreding van de Participatiewet is de Wajong alleen nog toegankelijk voor mensen die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben. Jongeren met arbeidsvermogen of tijdelijk geen arbeidsvermogen kunnen zich voor (financiële) ondersteuning wenden tot de gemeente. Gemeenten hebben met de Participatiewet de mogelijkheid gekregen een individuele studietoeslag toe te kennen voor jongeren van 18 jaar en ouder. Voorwaarde voor de studietoeslag is dat de jongere recht heeft op studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 WTOS. Daarnaast dient de jongere niet in staat te zijn het wettelijk minimumloon te verdienen, maar wel arbeidsvermogen te hebben. Jongeren die tijdelijk geen arbeidsvermogen hebben zijn derhalve uitgesloten van de gemeentelijke studietoeslag.
Gemeenten hebben echter op basis van de Participatiewet wel de mogelijkheid om voor deze groep bijzondere bijstand in te zetten. Ten aanzien van het recht op bijzondere bijstand bepaalt de Participatiewet dat een persoon van 18, 19 of 20 jaar recht heeft op individuele bijzondere bijstand voor zover zijn noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm en hij voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders, omdat:
Deelt u de mening dat meervoudig gehandicapte jongeren die studeren, onder de huidige regelgeving niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien en dus maar een beroep doen op de Wmo?2
Nee, die mening deel ik niet. In die uitzonderlijke gevallen waarin een meervoudig gehandicapte jongere (zeer moeilijk lerend in combinatie met een fysieke beperking) studeert, heeft hij net als andere studenten recht op studiefinanciering, waarmee hij in zijn levensonderhoud kan voorzien.
Hoe bent u van plan invulling te geven aan de motie Ypma c.s. waarmee de Kamer uitsprak dat meervoudig beperkte leerlingen tot hun 20e jaar onderwijs zouden moeten kunnen blijven volgen?3
In de motie Ypma c.s. wordt de regering gevraagd te garanderen dat ernstig meervoudig beperkte leerlingen tot 20 jaar naar het vso kunnen. De Wet op de expertisecentra biedt die mogelijkheid nu al. De daadwerkelijke overstap naar een vervolgbestemming is afhankelijk van de ontwikkeling van een leerling en kan dus ook 18 jaar zijn.
Is het waar dat samenwerkingsverbanden in het voortgezet onderwijs geen middelen in kunnen zetten voor leerlingen met een meervoudige handicap en ouder dan 18 jaar? Zo ja, bent u bereid om voor deze groep een uitzondering te maken? Kunt u uw antwoord verder toelichten?
Nee, het is niet waar dat samenwerkingsverbanden in het voortgezet onderwijs geen middelen in kunnen zetten voor leerlingen met een meervoudige handicap ouder dan 18 jaar. Deze leerlingen mogen immers tot hun twintigste jaar in het onderwijs blijven. Daaraan is met de invoering van passend onderwijs niets veranderd.
Bent u bekend met het feit dat sommige gemeenten een tijdelijke voorziening vanuit de bijzondere bijstand voor deze groep jongeren treffen? Zo ja, welke gemeenten hebben een dergelijke voorziening getroffen en in welke gemeenten krijgen meervoudig gehandicapte jongeren ouder dan 18 jaar en zonder arbeidsmarktperspectief, geen ondersteuning?
Ik heb geen inzicht in de mate waarin gemeenten individuele bijzondere bijstand verstrekken aan meervoudig gehandicapte jongeren van 18 jaar en ouder zonder arbeidsmarktperspectief.
Wtos: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
De Europese migratieproblematiek |
|
Marianne Thieme (PvdD), Linda Voortman (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bij welke EU-lidstaten is de grens van opvang en asielverlening al overschreden?1
In de brief wordt gesproken van de grenzen van het stelsel. Dat is niet gelijk te stellen met de grenzen die op dit terrein voor elk land zouden gelden en betreft evenmin een louter cijfermatige grens. De vaak vreselijke beelden en berichten die in de afgelopen maanden in de media te zien waren, waaronder mensensmokkel, verstikking en verdrinking van migranten, zijn naar het oordeel van het kabinet een duidelijk teken dat het huidige stelsel zijn grenzen bereikt.
Kunt u aangeven waar die grens ligt en in hoeverre een EU-lidstaat zelf invloed heeft op deze grens?
Zie antwoord vraag 1.
Is de genoemde 110 miljoen euro bijdrage aan opvang in de regio extra geld of komt dit uit het bestaande noodhulpfonds?
Het Kabinet heeft 110 miljoen euro extra beschikbaar gesteld voor opvang in de Syrië regio. Dit wordt gedekt door het naar voren halen van middelen uit het ODA-budget die «vrij» besteedbaar zijn als gevolg van de groei van het BNP in toekomstige jaren.
Welke belangrijke transitlanden heeft u op het oog die opvang moeten bieden aan veilig en adequaat toegeruste gastgemeenschappen van een meer structurele aard?
In de komende weken vindt in EU-kader nader overleg plaats over de kabinetsplannen voor de korte en middellange termijn. Zodra in Europees verband de ideeën concreter vorm krijgen, kunnen we de plannen verder uitwerken samen met relevante opvanglanden, zoals de buurlanden van Syrië.
Zijn deze genoemde belangrijke transitlanden al benaderd of zij openstaan voor een dergelijke rol, zo ja, wat was de reactie? Zo nee, gaat dit nog wel gebeuren voordat Nederland dit standpunt in de Europese Raad uit gaat dragen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaan deze adequaat toegeruste gastgemeenschappen gerealiseerd en gefinancierd worden?
Een uitzichtloos verblijf in opvangkampen en geïmproviseerde verblijven moet worden vervangen door opvang in belangrijke transitlanden in veilig en adequaat toegeruste gastgemeenschappen van semipermanente aard. Er wordt al veel gedaan op dit terrein, zowel door landen van opvang zelf als door de hulporganisaties. Er is echter een groot tekort aan geld. Slechts 38% van het budget dat de VN nodig heeft voor het verlenen van humanitaire hulp in Syrië en de omringende landen is daadwerkelijk beschikbaar gesteld. Vluchtelingen ondervinden hiervan direct de consequenties: het Wereldvoedselprogramma heeft vanwege de financiële tekorten bijvoorbeeld flink moeten snijden in de voedseltoelagen voor vluchtelingen.
Het is van groot belang dat dit financiële gat zo spoedig mogelijk wordt gedicht om de vluchtelingen een veilig en humaan bestaan te bieden. Daarnaast zijn er investeringen nodig in infrastructuur en publieke voorzieningen om ook op de middellange termijn perspectief te kunnen bieden aan vluchtelingen en gastgemeenschappen. Volgens cijfers van UNICEF gaan 700.000 Syrische kinderen in Jordanië, Libanon en Turkije op dit moment niet naar school, vooral vanwege het overbelaste schoolsysteem. Momenteel wordt gekeken naar mogelijkheden om Libanon en Jordanië, landen die grote aantallen vluchtelingen opvangen, toegang te geven tot concessionele leningen van o.a. Wereldbank, IMF en EBRD, mogelijk aangevuld met directe financiële steun. Daarnaast zal voldoende expertise beschikbaar gesteld moeten worden voor het aanpakken van problemen met publieke voorzieningen en door te investeren in scholing en werkgelegenheid. In dit kader financiert Nederland reeds programma’s in Libanon en Jordanië voor onderwijs, drinkwater en afvalverwerking voor vluchtelingen én de lokale bevolking. Nederland zet tevens in op innovatie van humanitaire hulp (zoals overschakelen naar cash hulp) om daarmee de kwaliteit en beschikbaarheid van deze hulp te vergroten.
Uiteindelijk zal de financiering van adequate, semipermanente opvang uit verschillende bronnen moeten komen. Dat zal een combinatie zijn van eigen middelen van opvanglanden, bijdragen van de EU en internationale organisaties als de Wereldbank en bijdragen van donoren zoals Nederland. Bezien zal moeten worden in hoeverre geld binnen de EU-begroting kan worden gevonden middels herprioritering. Zoals gesteld in de brief2 van 8 september jl. zal het kabinet aanvullende voorstellen uitwerken en hiervoor de komende periode structureel extra middelen voor reserveren.
Zoals uiteengezet in de kabinetsbrief van 8 september zijn de drijfveren voor veilige derde landen om vluchtelingen op te nemen de hulp en economische investeringen in die derde landen (die ook de lokale bevolking ten goede komen) gepaard met solide hervestiging, wat tevens een mate van burden-sharing met deze derde landen vormt.
Hoeveel besparingen verwacht u wanneer minder migranten doorreizen en asiel aanvragen in de EU?
Dit is in deze fase niet te kwantificeren.
Hoe werkt het zogenaamde overdrukventiel van hervestiging van vluchtelingen naar Europa op de regionale veilige opvang? Kunt u dit cijfermatig toelichten?
De EU moet op grotere schaal hervestigen dan de thans voorgenomen aantallen. Let wel, deze maatregel staat niet op zich. Door de kwaliteit van opvang in de regio te verbeteren en vluchtelingen ter plaatse betere perspectieven te geven, zullen minder mensen doorreizen en asiel aanvragen in de EU. Bovendien kunnen asielzoekers die afkomstig zijn uit regio’s waar veilige opvang beschikbaar is, na een snelle afwijzing teruggestuurd worden naar de eigen regio wanneer ze toch naar Europa komen. De noodzaak om asielzoekers binnen de EU te herverdelen op grond van herplaatsing zal daardoor afnemen. Dat betekent dat hervestiging de voornaamste mogelijkheid zou zijn om opvang en bescherming in de EU te genieten. Dat moet dan ook om een solide hervestigingsprogramma gaan. Hoeveel precies, zal onderwerp van bespreking binnen de EU en met opvanglanden moeten zijn. Dit komt ook uit de Voorzitterschapsconclusies van de JBZ-Raad van 14 september jl. naar voren.
Kan er uit uw brief worden opgemaakt dat er geen vluchtelingen naar Europa meer mogen komen tenzij dit zogenaamde overdrukventiel gebruikt wordt?
Nee, zoals in de brief staat aangegeven worden aanvragen van vluchtelingen uit delen van de wereld waar geen veilige opvang beschikbaar is in Europa inhoudelijk in behandeling genomen.
Kunt u juridisch onderbouwen waarom dit geen schending van het VN Vluchtelingenverdrag zal zijn?
Het VN vluchtelingenverdrag, en het daarin vastgelegde verbod op non-refoulement, sluit niet uit dat personen worden gestuurd naar een veilig gebied buiten Europa. Zoals gesteld in de kamerbrief van 8 september jl., zullen alleen personen worden teruggestuurd als zij uit delen van de wereld komen waar veilige opvang en adequate procedures beschikbaar zijn. Dit is ook opgenomen in paragraaf 15 van de conclusies van het Voorzitterschap n.a.v. de JBZ-Raad van 14 september jl. Ook de Procedurerichtlijn van de EU, die vanzelfsprekend voldoet aan de vereisten van het Vluchtelingenverdrag, voorziet erin dat een asielaanvraag niet-ontvankelijk kan worden verklaard als er een veilig derde land is. Vereisten daarbij zijn onder andere dat overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag het beginsel van non-refoulement in dat land gerespecteerd wordt, en de mogelijkheid bestaat om bescherming te ontvangen.
Welke mate van burden sharing is nodig teneinde draagvlak te creëren en de regio te ontlasten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat acht u een realistisch vastgesteld quotum voor dit jaar voor de gehele EU?
Voor 2015 en 2016 heeft de Europese Commissie gepleit voor een te hervestigen aantal van 20.000 in het kader van een EU hervestigingsprogramma. De lidstaten gezamenlijk hebben zich hieraan gecommitteerd in Raadsconclusies.
Hoe bent u gekomen tot dit vastgestelde quotum? Kunt u inzicht bieden in het vaststellingsproces hiervan?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe verwacht u dat de UNHCR voordrachten gaat formuleren en op welke criteria zal dat moeten gebeuren?
Met de UNHCR zal moeten worden bezien of en in hoeverre de huidige werkwijze aanpassing behoeft. Gelet op de schaalvergroting zou UNHCR intensiever ondersteund kunnen worden in dit proces door middel van het ontwikkelen van een «hotspot» aanpak. Het is niet bij voorbaat evident dat de criteria die de UNHCR nu hanteert aanpassing behoeven. Wel is het mogelijk dat in aanvulling daarop EU-lidstaten voorkeursprofielen opstellen.
In hoeverre is het niet inhoudelijk in behandeling nemen van een asielverzoek en het terugsturen van een asielzoeker in overeenstemming met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?
Mits er geen sprake is van (indirect-) refoulement past dit voorstel binnen de kaders van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Op basis van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, staat Artikel 3 EVRM in de weg aan het terugsturen van een asielzoeker wanneer er substantiële gronden zijn om aan te nemen dat er een reëel risico is dat de betreffende persoon zal worden onderworpen aan foltering of aan onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Dit verbod bestaat onafhankelijk van de vraag of een eventueel asielverzoek inhoudelijk in behandeling is genomen.
Wat zijn de drijfveren van de veilige derdelanden om bescherming te bieden aan asielzoekers wier verzoek de EU niet inhoudelijk in behandeling wil nemen?
Zie antwoord vraag 6.
In welke delen van de wereld is geen veilige opvang beschikbaar?
Daar is in deze fase niet definitief op vooruit te lopen en dit zal in tijd ook kunnen verschillen. Landen die nu op onderdelen nog niet kwalificeren als veilig land, zouden met aanvullende investeringen en daartoe strekkende afspraken alsnog kunnen kwalificeren.
Moet er om vast te stellen waar een asielzoeker vandaan komt en wat zijn of haar asielgrond is niet eerst ook opvang geboden worden en capaciteit aanwezig zijn om dit vast te stellen? Hoe verhoudt zich dat tot de door uw verwachte besparingen die optreden wanneer minder migranten doorreizen en asiel aanvragen in de EU?
Ja, er zal in die situatie opvang worden geboden. Echter dit zal van korte duur zijn, omdat het gaat om een (niet-) ontvankelijkheidsbeoordeling die snel kan plaatsvinden. Wanneer asielzoekers weten dat zij na een snelle procedure worden teruggebracht naar de regio waar zij vandaan zijn gekomen, zal dit naar verwachting bovendien een sterk drukkend effect op de instroom hebben.
Wanneer verwacht u het beschreven essentiële eindpunt van de EU bereikt te hebben?
Het kabinet heeft in de brief van 8 september een einddoel geformuleerd om een koerswijziging in het Europese beleid tot stand te brengen. De steun voor de Nederlandse ideeën bij de JBZ-Raad van 14 september vormt een belangrijk eerste resultaat. Het is nu zaak hier in Europees en internationaal verband actief verder vorm aan te geven. Uiteraard is de volledige uitvoering hiervan niet alleen afhankelijk van de besluitvorming binnen de EU, maar ook van de overeenstemming met de betreffende derde landen. Daarom heeft het kabinet ook een visie neergelegd voor de tussenliggende fase.
Hoeveel EU-lidstaten moeten zich committeren aan dit einddoel voordat de tussenfase ingezet kan worden?
Brede overeenstemming is nodig over de elementen investeringen ten behoeve van goede opvang in de regio, solide hervestiging en een snelle afwijzing in de EU op veilige derde landen gronden gevolgd door terugkeer naar de regio om zo het cynische business-model van de mensensmokkelaars te ontmantelen en de instroom te verminderen. Met de bespreking van de tussenfase zoals omschreven in de brief van 8 september jl. kan wat Nederland betreft meteen een start worden gemaakt in verband met de thans voorliggende Commissievoorstellen.
Wanneer acht u een EU-idstaat voldoende gecommitteerd?
Zie antwoord vraag 20.
Aan welke componenten uit deze voorstellen moet tenminste voldaan worden voordat de tussenfase ingezet kan worden?
Zie antwoord vraag 20.
Welke termijn verbindt u aan deze tussenfase?
Zie antwoord vraag 20.
Welke concrete voorwaarden zijn er aan verbonden voordat de voorgestelde 7214 vluchtelingen kunnen worden opgenomen?
Naast de eerder genoemde voorwaarden van goede registratie en afname van vingerafdrukken bij binnenkomst als onderdeel van effectieve hotspots, zal Nederland verlangen dat iedere lidstaat zijn aandeel neemt. Bovendien is EU commitment aan het einddoel, zoals beschreven in de brief aan uw Kamer over de Europese asielproblematiek d.d. 8 september jl., een voorwaarde voor een succesvolle tussenfase. Het is namelijk door brede overeenstemming te bereiken over een dergelijk eindperspectief dat het nemen van tussentijdse stappen effectief kan zijn. Genoemd einddoel is opgenomen in de conclusies van het Voorzitterschap n.a.v. de JBZ Raad van 14 september jl. Over dit aspect bleek in de Raad consensus te bestaan.
Op welke termijn bent u van plan de Europese buitengrenzen te sluiten voor asielaanvragen van buiten Europa gedurende deze fase?
De Europese Unie staat onder een groeiende immigratiedruk waarvan de verwachting is dat deze op korte termijn niet zal afnemen. Het is noodzakelijk om de duurzaamheid van het bieden van internationale bescherming te borgen door middel van het vinden van gezamenlijke, deels nieuwe oplossingen. Zoals gesteld in de kamerbrief van 8 september jl., dienen derde landen te worden ondersteund om het perspectief in de regio van eerste opvang te vergroten, teneinde het model van risicovolle doorreis te doorbreken. Wanneer semipermanente opvang in de regio beschikbaar is, kunnen asielaanvragen van mensen die toch via andere wegen de EU bereiken, niet-ontvankelijk worden verklaard op veilige derde landen gronden en worden teruggebracht naar deze landen. Asielaanvragen van mensen die niet naar een veilig derde land kunnen worden teruggebracht, worden inhoudelijk behandeld in de EU. Van het sluiten van Europese buitengrenzen voor asielaanvragen is geen sprake. Voor het beter beheersbaar maken van de migratiestromen blijft effectieve grensbewaking uiteraard wel van groot belang, zoals ook opgenomen in paragraaf 2 van de conclusies van het Voorzitterschap n.a.v. de JBZ-Raad van 14 september jl.
Hoe ziet een geschikte Europese verdeelsleutel eruit? Wanneer wordt er voldoende rekening gehouden met de absorptiecapaciteit van een land?
In de verdeelsleutel die onderdeel uitmaakte van het eerdere, reeds aangenomen, Commissievoorstel werd relatief weinig rekening gehouden met de reeds gepleegde asielinspanningen van de lidstaten. Ik zou graag zien dat dat een belangrijkere plek in de verdeelsleutel krijgt. Tegelijk is duidelijk dat er geen wetenschappelijk optimum is bij het opstellen van een verdeelsleutel. Veel zal uiteindelijk aankomen op een redelijk debat met ruimte voor alle belangen en argumenten.
Waarom wordt er in deze voorgestelde tussenfase nog gebruik gemaakt van de bestaande Dublin-verordening, al dan niet met uitzonderingen?
In die tussenfase is de Dublin-verordening eerder belangrijker dan minder belangrijk. Als asielzoekers billijk over de EU worden verdeeld dan is de Dublin-verordening de manier om die verdeling te handhaven. Wel zal een aanpassing van de Dublin-verordening nodig zijn om die verdeling in de verordening in te brengen.
Kunt u onderbouwen waarom herplaatsing de voedingsbodem weg zou nemen voor mensensmokkel binnen de EU?
Mensensmokkel binnen de EU vindt nu plaats omdat migranten zich bewegen naar het EU-land van de eigen voorkeur. Met herplaatsing krijgt de asielzoeker een verantwoordelijke lidstaat toegewezen, onafhankelijk van het land van aanmelding. De asielzoeker kan zo niet meer het eigen voorkeursland bepalen en het illegaal doorreizen heeft dan ook geen doel meer. In het Raadsbesluit tot vaststelling van voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van Italië, Griekenland en Hongarije, stelt de Europese Commissie een aantal specifieke waarborgen en verplichtingen voor om secundaire migratiestromen na herplaatsing te beperken.
Is niet de verwachting dat juist mensensmokkelaars in de hand worden gespeeld als statushouders binnen de EU niet meer legaal mogen reizen?
Statushouders mogen momenteel reizen binnen de EU en dat verandert met deze aanpak niet. Voor smokkel van statushouders is dus geen enkele aanleiding. Statushouders mogen zich overigens momenteel niet vrijelijk vestigen in andere Lidstaten en dat blijft ook het geval.
Kunt u de contouren aangeven wat u binnen de grenzen van het redelijke en het haalbare acht teneinde rekening te houden met de persoonlijke voorkeuren van een persoon?
Het huidige uitgewerkte voorstel voor herplaatsing van 40.000 asielzoekers uit Italië en Griekenland biedt hiervoor reeds de nodige aanknopingspunten. Mogelijk dat dit nog nadere uitwerking in EU-verband zal krijgen. Een uitgangspunt dat in elk geval voorop moet staan is de eenheid van het gezin. Een voorkeur omdat een gezinslid al in een bepaalde lidstaat verblijft, zal dan ook als regel gehonoreerd moeten worden. Ook aspecten als arbeidsmarktperspectief voor een specifiek beroep en/of taalgebied zouden een rol moeten kunnen spelen, maar niet per se als hard criterium. Deze aspecten zouden bijvoorbeeld als leidend kunnen gelden voor zover de te verdelen aantallen daardoor niet in het gedrang komen. De uitvoerbaarheid van het stelsel zal hierbij een essentiële rol spelen.
Als het voornaamste obstakel voor terugkeer het gebrek aan medewerking van bepaalde derdelanden is, waarom wordt er dan wel uitgegaan van bereidheid van derdelanden om vluchtelingen op te nemen in plaats van de EU?
De meeste derde landen werken in voldoende mate mee aan terugkeer. De inzet van het kabinet is om in EU-verband een versterkte samenwerking op migratieterrein te realiseren met belangrijke landen buiten de EU. EU-ondersteuning van deze landen bij de aanpak van de uitdagingen op migratieterrein dient gepaard te gaan met goede samenwerking op terreinen als terugkeer en de aanpak van mensensmokkel en -handel. Voor de uitwerking van de kabinetsvoorstellen voor opvang in de regio denkt het kabinet in eerste instantie aan landen waarmee al een goede samenwerking op migratieterrein bestaat. Hulp en economische investeringen in deze landen (die ook de lokale bevolking ten goede komen) in combinatie met solide hervestiging zullen eveneens de samenwerking op terugkeer stimuleren.
Bent u bereid deze vragen voor woensdagavond 9 september 18.00 uur te beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk was beantwoord.
ISDS in het CETA-verdrag met Canada |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Malmström weigert verdrag met Canada aan te passen»?1
Hoe oordeelt u over het feit dat Eurocommissaris Malmström niet van plan is om de verouderde ISDS-clausule in het CETA-verdrag met Canada te moderniseren?
Hoe rijmt u dit met het feit dat de ISDS-clausule in het TTIP-verdrag met de VS wel wordt hervormd? Is het niet vreemd om ISDS wel in TTIP, maar niet in CETA te hervormen?
Erkent u dat het risico bestaat dat Amerikaanse bedrijven met filialen in Canada alsnog gebruik kunnen maken van de omstreden ISDS-clausule in CETA? Wat onderneemt u om dit te voorkomen?
Nee, alleen bedrijven met substantiële bedrijfsactiviteiten kunnen gebruik maken van de in het CETA-verdrag geboden bescherming.
Klopt het dat Eurocommissaris Malmström het CETA-verdrag mogelijk alsnog wil aanpassen als het verdrag eenmaal in werking is getreden, dus na ratificatie? Erkent u dat de kans van slagen daarop uiterst ongewis is?
Nu het verdrag is uit onderhandeld, vindt er juridische revisie plaats. In deze fase is het mogelijk beperkte technische aanpassingen voor te stellen, waardoor het investeringshoofdstuk verder afgestemd kan worden in lijn met de recente ontwikkelingen in het TTIP-debat. Dit is overeenkomstig de antwoorden van Commissaris Malmström in reactie op schriftelijke vragen van Europarlementariër Da Masi2 en met mijn antwoorden op voornoemde schriftelijke vragen van de leden Jan Vos en Kerstens.
Waarom is het proces van «legal scrubbing» van het CETA-verdrag niet reeds afgerond in juli, zoals eerder aangekondigd? Wanneer verwacht u dat het verdrag aan het Europees parlement wordt gezonden?2
Zoals aangeven in het antwoord op de schriftelijke vragen van het lid Van Ojik over het opnemen van een investeringsgeschillenbeslechtingsmechanisme in CETA (Aanhangsel Handelingen II, 2014/15, nr. 1331), is de ondertekening van het CETA-verdrag voorlopig uitgesteld tot de tweede helft van 2016. Voor die tijd vindt juridische revisie plaats, waarbij de mogelijkheid bestaat om technische aanpassingen voor te stellen om het investeringshoofdstuk in CETA in lijn te brengen met ontwikkelingen in TTIP. Beide verdragspartijen zullen hiermee moeten instemmen. Er is nog geen uniform EU-standpunt in TTIP ingenomen en dit is de reden waarom de juridische revisie van CETA meer tijd vergt. Zodra de juridische revisie is afgerond, zal het akkoord vertaald worden in alle officiële talen en zal de Raad, op voorstel van de Commissie, een besluit nemen tot ondertekening. Daarna zal het akkoord ter goedkeuring aan het Europees parlement worden aangeboden.
Wordt het CETA-verdrag ook aan de nationale parlementen voorgelegd? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie heeft het Hof van Justitie gevraagd uitspraak te doen over de aard van het EU-Singapore verdrag. De uitspraak van het Hof van Justitie over dit verdrag is ook van belang bij het bepalen van het karakter van het CETA-verdrag. Nederland en veel andere lidstaten zijn van mening dat het EU-Singapore verdrag en het CETA-verdrag gemengde akkoorden zijn. Dat betekent dat de verdragen na ondertekening door alle verdragspartijen ter goedkeuring zullen worden voorgelegd aan de nationale parlementen. Op initiatief van uw Kamer hebben de parlementen op 25 juni 2014 dit verzoek ook voorgelegd aan de Europese Commissie.
Deelt u de mening dat het CETA-verdrag – net als TTIP – maximale democratische inspraak verdient? Op welke manier gaat u hiervoor zorgen?
Ja, zoals uiteen gezet in de Kamerbrief 31 985, nr. 23 zal er met uw Kamer worden gedebatteerd over ondertekening en voorlopige toepassing van het akkoord voordat het kabinet hierover beslist. Na de ondertekening door alle verdragspartijen zal de regering het verdrag op de gebruikelijke wijze aan het parlement ter goedkeuring voorleggen.
Het Deense ontmoedigingsbeleid. |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Denmark puts AD in Lebanese newspapers: Dear refugees, don't come here»?1
Ja
Hoe duidt u het ontmoedigingsbeleid van de Deense overheid?
Indien het ontstaan of verloop van migratiestromen (deels) is toe te schrijven aan een onjuist beeld bij de betreffende migranten kan het van belang zijn dit onjuiste beeld bij te stellen middels het verstrekken van de juiste informatie, al dan niet in de vorm van een informatiecampagne in de regio van herkomst of transit.
Bent u bereid ontmoediging ook tot onderdeel van het Nederlands beleid te maken, onder andere door de toelages te versoberen en geen recreatieve cursussen meer te subsidiëren? Zo nee, waarom niet?
Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen het informeren van migranten over de feitelijke situatie en het te voeren toelatingsbeleid. Zoals aangegeven kan er aanleiding bestaan om een informatiecampagne te starten als een migratiestroom (deels) zijn oorzaak vindt in een onjuist beeld bij de migranten. Zo heeft het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken in haar recente contacten met de autoriteiten van Kosovo het besluit om de terugkeerondersteuning aan Kosovaren te beëindigen toegelicht en zijn van de zijde van Kosovo diverse initiatieven genomen om Kosovaren via de media en internet zo goed mogelijk voor te lichten over migratie naar de Europese Unie.
In hoeverre deelt u de visie dat ook Nederland asielzoekers actief dient te ontmoedigen door het beleid aan te scherpen en daar in de regio ook ruchtbaarheid aan te geven?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat de enorme integratieproblematiek die ons land kent alleen maar zal groeien door de komst van grote groepen nieuwe asielzoekers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom zet u dit onverantwoordelijke beleid dan voort?
Het kabinet onderkent dat de komst van een nieuwe groep migranten aandacht vergt op vele terreinen, onder meer op het terrein van integratie en participatie.
Het niet aanpassen van de ISDS-clausule in het handelsverdrag met Canada, genaamd CETA |
|
John Kerstens (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Eurocommissaris Cecilia Malmström niet bereid is de ISDS-clausule in het CETA-verdrag met Canada aan te passen?1
Ik heb kennisgenomen van de artikelen waarin beweerd wordt dat de Eurocommissaris dit gezegd zou hebben.
Wat is uw oordeel over de opvatting van de Eurocommissaris?
Deze berichtgeving is gebaseerd op de beantwoording van de schriftelijke vragen van Europarlementariër Da Masi.2 Daarin geeft Eurocommissaris Malmström aan dat in CETA de nieuwe aanpak van investeringsbescherming en het daarbij horende geschillenmechanisme is opgenomen. Zij geeft aan de CETA onderhandelingen niet meer te willen heropenen, maar in overleg met de Canadezen het investeringshoofdstuk verder af te willen stemmen in lijn met de recente ontwikkelingen in het TTIP debat, bijvoorbeeld via technische aanpassingen. Dit is in lijn met het eerdere standpunt hierover van de Commissie en wordt gesteund door Nederland.
Meent u dat het brede EU-debat over ISDS, waarover u schrijft in uw antwoorden op eerdere vragen, voldoende wordt gevoerd? Zo nee, welke verbeterpunten ziet u?2
Ik constateer dat in Nederland en andere landen een kritisch, breed-maatschappelijk debat over investeringsbescherming wordt gevoerd door vele stakeholders en verwelkom dit debat. Op 4 mei jl. heeft Eurocommissaris Malmström haar voorstellen voor modernisering van het investeringshoofdstuk in TTIP gepresenteerd, gebaseerd op eerdere voorstellen van Nederland, Frankrijk, Duitsland, Luxemburg, Zweden en Denemarken. Zoals ik heb aangegeven in de aanbiedingsbrief met het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Handel (RBZ) van 7 mei 2015 met het kenmerk 2015.238263, sluiten deze voorstellen nauw aan op het Nederlandse standpunt en geven een goed en evenwichtig beeld van het debat waarbij goed is geluisterd naar de zorgen die spelen. In reactie op de resolutie van het Europees parlement over een nieuw systeem dat het traditionele private arbitragesysteem moet vervangen (A8–0175/2015), heeft de Eurocommissaris ook aangegeven dat hiernaar geluisterd zal worden. Uit het op 16 september gepresenteerde voorstel voor een Investment Court System blijkt dat de Europese Commissie vergaande verbetervoorstellen doet,4 waarbij er een permanent tribunaal en beroepsmechanisme met benoemde rechters ingesteld zal worden en het recht op beleidsvrijheid van lidstaten wordt gegarandeerd. Deze voorstellen zijn in lijn met de Nederlandse inzet, zoals ik in de brief van 25 juni 2014 in reactie op de motie van Ojik (Kamerstuk 21 501-02-1397) heb aangegeven en voldoen aan de resolutie van het Europees parlement.
Hoe oordeelt u over het voornemen van de Commissie om CETA in 2016 in werking te laten treden met de huidige ISDS-clausule, terwijl er momenteel hard wordt gewerkt aan een alternatief voor ISDS binnen het handelsverdrag met de VS (TTIP)?
De voorstellen die Nederland met een aantal EU-lidstaten hebben gedaan voor vernieuwing van het mechanisme voor investeringsbescherming in TTIP zijn van belang voor alle verdragen die afspraken over investeringsbescherming bevatten, dus ook voor CETA.
CETA bevat al vernieuwingen. Zo zijn er specifieke bepalingen opgenomen over transparantie in arbitrageprocedures, worden oneigenlijke (frivole) claims uitgesloten, wordt voorzien in een vaste lijst van arbiters en een gedragscode en zullen verdragspartijen de mogelijkheid van een beroepsprocedure nader uitwerken. Verder wordt de beleidsruimte van overheden gegarandeerd.
Zoals hierboven (zie vraag 1) aangegeven geeft de Europese Commissie aan de CETA-onderhandelingen niet te willen heropenen, maar in overleg met Canada het investeringshoofdstuk verder af te stemmen in lijn met de recente ontwikkelingen in het TTIP-debat. Dit vereist niet dat de onderhandelingen heropend worden, maar kan via technische aanpassingen in de juridische revisie gedaan worden. Deze aanpak is in lijn met het eerdere standpunt hierover van de Commissie. Nederland steunt deze aanpak. Als het proces van juridische revisie is afgesloten, zal het akkoord ter goedkeuring en ondertekening worden voorgelegd aan de
Raad en zal het ook moeten worden goedgekeurd door het Europees parlement.
Bent u bereid de Commissie te verzoeken de CETA-onderhandelingen aangaande ISDS te heropenen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Indien het huidige CETA-verdrag doorgang vindt in het Europees parlement, wat betekent dit dan volgens u voor de onderhandelingen over TTIP? Zou dit tot gevolg kunnen hebben dat de inzet van de Europese Commissie om ISDS aan te pakken sterk in geloofwaardigheid afneemt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om dit te voorkomen?
De voorstellen van de Europese Commissie beogen een nieuwe standaard te zetten voor alle lopende en toekomstige EU-investeringsonderhandelingen. Voordat CETA ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het Europees parlement, is er ruimte om het investeringshoofdstuk verder af te stemmen. De Canadese regering weet dat het debat over ratificatie door het Europees parlement nog plaats moet vinden en dat gekeken zal worden welke elementen in dat proces geïncorporeerd kunnen worden in de tekst. Ik kan me overigens niet voorstellen dat Canada niet open staat voor verdere verbeteringen.
Een mogelijke verijdelde terreuraanslag bij de politie in Rotterdam |
|
Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Politie 010 ontsnapt aan terreuraanslag»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe groot de terroristische dreiging tegen de politie in Rotterdam is geweest?
Het betreft een lokaal incident dat heeft plaatsgevonden in januari 2015. Dit incident is door de politie Rotterdam onderzocht en het onderzoek heeft geen aanleiding gegeven tot verdere strafvervolging.
In hoeverre klopt het dat de veiligheidsmaatregelen bij verschillende Rotterdamse politielocaties naar aanleiding van de terroristische dreiging eerst zijn verscherpt, maar daarna al snel zijn teruggedraaid?
Uit veiligheidsoverwegingen doe ik in het openbaar geen uitspraken over dreiging en risico ten aanzien van specifieke objecten en diensten. Indien dreiging en risico er aanleiding toe geven, neemt de politie, in afstemming met en onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, passende maatregelen.
Het huidige dreigingsniveau -substantieel- betekent dat rekening wordt gehouden met de mogelijkheid van een aanslag.
Is het waar dat veel politielocaties op dit moment onvoldoende zijn beschermd tegen terroristische aanslagen, waardoor veel agenten zich onveilig voelen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de beveiliging van politielocaties op te schroeven?
Zie antwoord vraag 3.
De duizenden fraude-gevallen bij het generaal pardon |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Kent u het bericht «Duizenden asielzoekers fraudeerden voor generaal pardon»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Kunt u aangeven hoeveel van de 28.000 asielzoekers die onder het generaal pardon vielen hebben gefraudeerd met hun identiteit?
Het beeld dat in de berichtgeving wordt geschetst namelijk dat vreemdelingen op grote schaal hun persoonsgegevens willen wijzigen herken ik niet.
In 2007 en 2008 (de regeling sloot op 1 januari 2009) hebben vreemdelingen die gebruik maakten van de pardonregeling, voor zover getwijfeld werd aan hun identiteit, eenmalig het aanbod gekregen om onjuiste persoonsgegevens te herstellen zonder dat daar consequenties aan werden verbonden. Daarna konden deze vreemdelingen hun persoonsgegevens alleen nog via de gebruikelijke weg wijzigen in de basisregistratie personen (BRP) op basis van een brondocument, zoals een geboorteakte. Naar aanleiding van de berichtgeving door RTL is door de IND onderzoek verricht waaruit is gebleken dat in de afgelopen twee jaren slechts tien2 verblijfsvergunningen zijn ingetrokken vanwege fraude met persoonsgegevens.
Welke gemeenten werken mee of hebben meegewerkt aan het aanpassen van de identiteitsgegevens van de personen die op frauduleuze wijze gebruik hebben gemaakt van het generaal-pardon?
Op grond van de Wet BRP heeft iedere ingeschrevene in de basisregistratie personen het recht om te verzoeken om wijziging van gegevens die over hem zijn opgenomen in de basisregistratie personen (BRP) indien deze feitelijk onjuist, dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Voor zover het gaat om personen die als ingezetene met een adres in een gemeente in de BRP zijn ingeschreven, is het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet BRP. Ieder college beoordeelt een verzoek tot wijziging uitsluitend conform de wettelijke voorschriften en gaat daarbij na of de daarvoor benodigde brondocumenten overhandigd worden, of die documenten kloppen en of die documenten bij de persoon horen.
Kunt u aangeven welke maatregelen u zult treffen tegen de betreffende gemeenten?
Dat is niet aan de orde omdat de colleges van burgemeester en wethouders de Wet BRP uitvoeren zoals hiervoor is toegelicht.
Hoe duidt u de constatering dat een meerderheid van de personen die een beroep hebben gedaan op het generaal pardon een geheel of gedeeltelijk valse identiteit heeft opgegeven?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre deelt u de mening dat de betreffende fraudeurs alsnog hun verblijfsvergunning dienen te verliezen en Nederland dienen te verlaten?
In zijn algemeenheid geldt dat vreemdelingen die zijn veroordeeld vanwege fraude met persoonsgegevens hun verblijfsvergunning kunnen verliezen, waarna zij Nederland moeten verlaten.
De mogelijke gevolgen van het Trans-Atlantic Trade and Investment Partnerschip (TTIP) voor het beleid rond medicijnen en medische hulpmiddelen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het position paper van de Europese overkoepelende organisatie van consumentenorganisaties (BEUC) over het TTIP en gezondheidszorg?1
Ja.
Deelt u de mening van de BEUC dat Europese nationale overheden volledige autonomie moeten behouden met betrekking tot het in het publieke belang nemen van besluiten rond prijs en vergoeding van genees- en hulpmiddelen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Hoe staat u tegenover de wens vanuit de farmaceutische industrie om de transparantie over onderzoek naar medicijnen te begrenzen (12 jaar gegevensexclusiviteit voor biologicals), zoals uit de uitgelekte wensenlijst van de farmaceutische industrie zou blijken?2 3
TTIP is een belangrijke overeenkomst voor Nederland voor wat betreft de internationale handel. Ten aanzien van de intellectuele eigendomsrechten (waaronder het octrooirecht dat over de verlening van patenten gaat) zijn er nog geen concept onderhandelingsteksten beschikbaar. In het onderhandelingsmandaat4 dat de Commissie van de lidstaten heeft gekregen worden op het vlak van intellectuele eigendomsrechten alleen de geografische aanduidingen expliciet genoemd. De Commissie heeft aangegeven op de andere onderdelen van intellectueel eigendom zeer terughoudend te zijn. Bij consultaties met lidstaten zal Nederland, net als andere lidstaten, erop aandringen dat de Commissie binnen haar mandaat blijft.
Deelt u de mening van de BEUC dat door het beleid van de European Medicines Agency (EMA) rond de publicatie van en toegang tot klinische onderzoeksgegevens, Europa voorop loopt met betrekking tot transparantie? Deelt u de mening dat afspraken in het kader van het TTIP deze hoge standaard niet mogen schaden?
Ja, Nederland is voorstander van grotere transparantie ten aanzien van onderzoeksgegevens en registraties in plaats van beperking daarvan.
Hoe staat u tegenover de wens van de farmaceutische industrie om in het handelsverdrag afspraken op te nemen over intellectueel eigendom, waardoor generieke medicijnen in verdragslanden niet toegestaan zijn, zolang er nog discussie is over patenten, zoals blijkt uit uitgelekte conceptteksten rond het TTIP?4
De uitgelekte teksten waarnaar u verwijst, gaan niet over TTIP. De website Politico claimt dat dit een hoofdstuk is uit de onderhandelingen van het handelsverdrag tussen de VS en 11 andere landen, het Trans-Pacific Partnership. Voor de inzet in TTIP wordt verwezen naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u bevestigen dat het uitbreiden van de bescherming van intellectueel eigendom, waardoor patenten verlengd worden, en generieke medicijnen minder snel op de markt komen, tot aanzienlijk hogere kosten voor geneesmiddelen kan leiden? Op welke wijze zal bijvoorbeeld het preferentiebeleid hieronder te lijden hebben?5
Met bescherming van intellectueel eigendom wordt beoogd een evenwicht te vinden tussen beloning voor gedane onderzoeksinvesteringen en het beschikbaar komen van de resultaten daarvan voor anderen. Zowel een te grote beperking als een te ruime bescherming van intellectueel eigendom kan nadelig zijn voor dat evenwicht en voor de beschikbaarheid van medicijnen. In zijn algemeenheid geldt dat een ruime beschikbaarheid van generieke geneesmiddelen een prijsdrukkend effect heeft.
Deelt u de mening van de BEUC dat het TTIP geen uitbreiding van de bescherming van intellectueel eigendom voor farmaceuten mag inhouden? Zo nee, waarom niet?
Voor dat antwoord wordt verwezen naar het antwoord op vraag 3.
Op welke wijze zet u zich in om er voor te zorgen dat er geen afspraken in het TTIP zullen worden gemaakt, waardoor het moeilijker wordt generieke geneesmiddelen op de Europese markt te brengen? Bent u bereid hierover in contact te treden met de Europese Commissie? Op welke wijze houdt u de Kamer op de hoogte van de ontwikkelingen?
Nederland is, net als andere lidstaten, nauw betrokken bij de onderhandelingen die de Europese Commissie voert. Als er nieuwe EU-tekstvoorstellen komen, dan worden die met de lidstaten besproken.
Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven, dringt Nederland aan op terughoudendheid als het gaat om afspraken over intellectueel eigendom.
Er zijn echter nog geen tekstvoorstellen over dit onderwerp gedaan. Wel heeft de Europese Commissie in een openbaar factsheet7 aangegeven dat er geen afspraken gemaakt worden die de bestaande balans tussen de belangen van bedrijven en burgers kan verstoren.
De Tweede Kamer vergadert vier keer per jaar over buitenlandse handel in de Algemene Overleggen (AO’s) voorafgaand aan elke (informele) Raad Buitenlandse Zaken over Handel in Brussel. Er is de afgelopen twee jaar in deze AO’s steeds over TTIP gesproken. De laatste overleggen vonden plaats op 11 maart, 9 april en 30 april. Op 30 september 2014 is een AO geheel gewijd aan TTIP en op 7 oktober jongstleden is ook een AO over TTIP in de Tweede Kamer gehouden. Door middel van moties geeft de Kamer een oordeel over de beleidsinzet van het kabinet.
Kunt u uw toezegging tijdens het Algemeen overleg EU-Gezondheidsraad van 17 juni jl. bevestigen dat in de TTIP-onderhandelingen het Nederlandse gemengde stelsel (privaat stelsel met publieke randvoorwaarden) op dezelfde wijze behandeld wordt als de zorgstelsels die publiek zijn, en dus uitgesloten wordt van de onderhandelingen?
In TTIP komt, zoals in alle EU vrijhandelsverdragen, een algemene bepaling die publieke diensten uitzondert van nieuwe verplichtingen in het vrijhandelsverdrag. Het staat de EU en lidstaten vrij om zelf te bepalen welke diensten zij als «publiek» beschouwen en zij hebben de vrijheid deze diensten in te richten zoals zij zelf willen, ook in de toekomst.
Daarnaast heeft de Commissie in Annex II van het voorstel voor het dienstenhoofdstuk een additionele uitzonderingsbepaling opgenomen. Het gaat daarbij om «alle gezondheidsdiensten die publieke financiering of enige vorm van ondersteuning van de Staat ontvangen».
Het kabinet bestudeert nog of het noodzakelijk is meer bepalingen op te nemen, zodat het Nederlandse zorgstelsel op gelijke wijze wordt uitgezonderd als geheel publieke zorgstelsels. Mocht dit het geval zijn, dan zullen we dat ook in de tekst opgenomen willen zien. In lijn met het antwoord op vraag 8 zal de Kamer op de hoogte worden gehouden van nieuwe ontwikkelingen.
Op welke wijze heeft u de zorgen die de Kamer tijdens het Algemeen overleg EU-Gezondheidsraad van 17 juni jl. overgebracht aan de mensen die betrokken zijn bij het TTIP en de onderhandelingen?
De Nederlandse inbreng voor de TTIP-onderhandelingen wordt in de Raad Buitenlandse Zaken Handel overgebracht aan de Europese Commissie en de andere lidstaten. Daarnaast is er op ambtelijk niveau continu contact met de Europese Commissie over de verschillende zorgen en belangen die Nederland in TTIP heeft.
Groeiende militaire steun van Rusland aan het Assad-regime en toenemende verdeeldheid binnen de anti-ISIS-coalitie |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken zijn zorgen heeft geuit over de vermeende groeiende militaire aanwezigheid van Rusland in Syrië ter ondersteuning van het regime van Assad?1
Ja.
Heeft u signalen of berichten ontvangen die er op wijzen dat de Russische inmenging in het Syrische conflict toeneemt en dat Rusland militair personeel en materieel naar Syrië verscheept zoals bijvoorbeeld speciale militaire eenheden, behuizing voor militairen en een luchtverkeersleidingsysteem waar de BBC over rapporteert? Zo ja, hoe beoordeelt u deze signalen en berichtgeving?
Rusland ontkent niet dat het – ook al voordat de huidige crisis uitbrak – militair materieel en technische kennis levert aan het regime van Assad. Rusland beroept zich hierbij consequent op eerdere contractuele verplichtingen. Er zijn indicaties dat het aantal Russische militaire transporten naar Syrië (in ieder geval tijdelijk) toeneemt, zoals in de media is gemeld. Dit vindt het kabinet heel zorgwekkend.
Deelt u de zorgen van de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken dat grotere Russische inmenging in het Syrische conflict en meer Russische steun voor Assad leidt tot verdere escalatie van het conflict, tot voortgaand bloedvergieten onder de Syrische burgerbevolking (o.a. door vatenbommen) en tot nieuwe vluchtelingenstromen?
Landen die invloed hebben op partijen in Syrië dienen deze in versterkte mate uit te oefenen om zo een politieke oplossing dichterbij te brengen. Het is van groot belang dat Rusland zijn invloed op het Assad-regime aanwendt om het tot deelname aan een politiek proces te bewegen. Toenemende Russische militaire assistentie aan Assad kan hier haaks op komen te staan.
Nederland spreekt waar mogelijk Rusland aan op zijn verantwoordelijkheden. Tijdens het gesprek tussen Minister Koenders en Minister Lavrov op 5 juni jl. in Moskou is het belang van een politieke oplossing van het conflict in Syrië benadrukt. Door Nederland gesteunde pogingen in de VN-Veiligheidsraad een wapenembargo overeen te komen zijn eerder vastgelopen op gebrek aan medewerking van Rusland.
Deelt u de zorgen over de toenemende verdeeldheid binnen de internationale coalitie tegen ISIS waar naast de bovengenoemde Russische steun aan Assad tevens sprake is van Turkse bombardementen op Koerdische stellingen en verschil van inzicht bestaat tussen landen over de effectiviteit van luchtacties tegen ISIS zolang deze niet ondersteund worden door betrouwbare grondtroepen?
De coalitie is eensgezind van opvatting dat ISIS moet worden verslagen. Er is overeenstemming dat de luchtcampagne tegen ISIS resultaat boekt, maar ook dat er nog steeds significante inzet nodig is. Tevens is men het er in de coalitie over eens dat de luchtcampagne moet worden ondersteund door de inzet van betrouwbare grondtroepen. Hier richten de trainingsinspanningen van diverse coalitiepartners, waaronder Nederland, zich dan ook op.
Los van de bestrijding van ISIS in coalitieverband, hebben regionale spelers verschillende belangen in de oorlog in Syrië. Het is van belang dat deze verschillen van inzicht worden geadresseerd in een politiek proces en niet in een proxy-oorlog. Het is noodzakelijk dat alle partijen zich inzetten om een politieke oplossing voor Syrië dichterbij te brengen. Nederland benadrukt dit in alle relevante internationale overleggen. Het is belangrijk dat ook landen als Rusland en Iran bij een politieke oplossing worden betrokken. In dit kader zijn de inspanningen van VN-Gezant De Mistura van bijzonder belang. Het kabinet heeft intensief overleg over dit onderwerp mede in het licht van de aanstaande Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.
De coalitie komt regelmatig bijeen, zowel in volledige bezetting van 62 landen, zoals en marge van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties eind september, als in kleiner verband van de 22 meest betrokken landen in de Small Group. Ook zijn er periodieke Chiefs of Defense (CHOD) conferenties van de coalitiepartners die militair actief zijn in de anti-ISIS coalitie.
Deelt u de noodzaak voor spoedig overleg tussen de leden van de internationale coalitie tegen ISIS, alsook in de VN-Veiligheidsraad, over de ontstane situatie waarin de onderlinge verdeeldheid geadresseerd wordt en waarin heldere afspraken worden gemaakt over een eenduidige bestrijding van ISIS en over een politieke oplossing voor de Syrische burgeroorlog? Zo ja, hoe zal u aandringen op spoedig overleg in coalitie- en VN-verband? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in bilateraal en in internationaal verband uw zorgen uit te spreken over de groeiende Russische steun voor Assad en uw Russische collega aan te sporen militaire en politieke steun aan Assad stop te zetten en mee te werken aan een wapenstilstand en een politieke oplossing voor het conflict in Syrië? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Steunt u de Amerikaanse oproep aan Griekenland om het luchtruim te sluiten voor Russische vliegtuigen die naar Syrië vliegen om (militaire) hulp af te leveren en vindt u dat de EU als geheel het luchtruim hiervoor zou moeten sluiten? Zo nee, waarom niet?
De EU en de Verenigde Staten hebben een wapenembargo afgekondigd voor Syrië. Nederland is van mening dat alle EU-lidstaten ervoor moeten waken dat wapens Assad via de Europese Unie bereiken.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg over de Algemene Vergadering van de VN van woensdag 9 september a.s.?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord binnen de daarvoor geldende termijn.
Het bericht “Alarm om relatie psychotherapeute met gedetineerde” |
|
Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Alarm om relatie psychotherapeute met gedetineerde»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat medewerkers van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) en/of door het NIFP ingezette experts, relaties onderhouden met gedetineerden?
Met betrekking tot relaties tussen personeel van DJI, of door het Rijk ingehuurd personeel, met gedetineerden heeft het personeel een meldingsplicht. Vervolgens worden passende maatregelen genomen om (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen. Dat is ook in het geval van de betreffende psychotherapeut gebeurd. Met haar zijn afspraken gemaakt over het uitvoeren van haar werkzaamheden in verband met deze ex-relatie. Zo is afgesproken dat zij geen pro Justitia-rapportages meer verricht in die delen van het land waar ook haar ex-man verblijft en geen onderzoeken verricht in de PI waar hij zich bevindt. Deze transparantie in combinatie met de genomen voorzorgsmaatregelen bieden voldoende garantie voor haar professionaliteit en integriteit.
Zo ja, hoe is het mogelijk dat deze psychotherapeute tot op de dag van vandaag gewoon door kan gaan met haar werkzaamheden?
Op grond van bovengenoemde voorzorgsmaatregelen wordt (de schijn van) belangenverstrengeling voorkomen. De professionaliteit van de betreffende psychotherapeute staat niet ter discussie. Zij kan haar werkzaamheden adequaat uitvoeren.
Staat het protocol van NIFP het toe dat een psychotherapeute in het huwelijk treedt met een langgestrafte gedetineerde en dat zij vervolgens haar werkzaamheden voortzet?
De betreffende psychotherapeute is niet in dienst van het NIFP maar werkzaam als freelance rapporteur. Zij had al een relatie met haar ex-man voordat deze het delict pleegde.
De betrokkene heeft het plegen van het delict door haar ex-man zelf gemeld (conform de gedragscode van het Nationaal Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) en conform de geldende regels. De psychotherapeute houdt zich daarmee aan de gemaakte afspraken. De combinatie van de genomen voorzorgsmaatregelen en de professionaliteit van de psychotherapeute vormen voor het NIFP geen reden de samenwerking te beëindigen.
In hoeverre klopt het dat de relatie tussen de gedetineerde en de psychotherapeute niet is vermeld in de jaarlijkse herregistratie van de psychotherapeute?
Het NRGD toetst de vakbekwaamheid van de gerechtelijke deskundigen conform de geldende richtlijnen. De psychotherapeute heeft voldaan aan deze richtlijnen.
Psychologen werken tevens volgens de beroepscode van het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP) die zich richt op de relatie met de patiënt/onderzochte. Hierin staat dat psychologen onafhankelijk en objectief moeten kunnen optreden. Zij houden professionele en niet-professionele rollen strikt gescheiden, zodat die elkaar niet kunnen beïnvloeden. Dit om te zorgen dat zij een professionele afstand tot de betrokkene(n) bewaren en de belangen van de betrokkene niet schaden. De vakbekwaamheid van de betreffende psychotherapeute heeft nooit ter discussie gestaan.
In welke mate heeft de onderzoekster haar collega’s kunnen beïnvloeden rond onderzoeken jegens haar partner?
Het NIFP heeft de rapporteur bemiddeld die de ex-man van de psychotherapeute heeft onderzocht. De psychotherapeute is hierover niet geïnformeerd. Ook de onderzoeker van haar ex-man is onderworpen aan de richtlijnen van het NRGD en de beroepscode van het NIP.
Welke maatregelen zijn er genomen om deze onwenselijke situaties, die belangenverstrengeling in de hand werken, in de toekomst te voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het bericht 'Duizenden asielzoekers fraudeerden voor generaal pardon’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht dat, ondanks de mogelijkheid voor eenmalig identiteitsherstel, grootschalig identiteitsfraude zou hebben plaatsgevonden bij de vergunningverlening op grond van het generaal pardon in 2007, in het bijzonder door Chinezen?1
Ja, dat nieuwsbericht is mij bekend.
Klopt deze berichtgeving?
Het beeld dat in de berichtgeving wordt geschetst, namelijk dat vreemdelingen op grote schaal hun persoonsgegevens willen wijzigen herken ik niet.
In 2007 en 2008 (de pardonregeling sloot op 1 januari 2009) hebben vreemdelingen die gebruik maakten van de pardonregeling, voor zover getwijfeld werd aan hun identiteit, eenmalig het aanbod gekregen om onjuiste persoonsgegevens te herstellen zonder dat daar consequenties aan werden verbonden. Daarna konden deze vreemdelingen hun persoonsgegevens alleen nog via de gebruikelijke weg wijzigen in de basisregistratie personen (BRP) op basis van een brondocument, zoals een geboorteakte.
Zou deze grootschalige identiteitsfraude ook een reden kunnen zijn dat een groep generaalpardonners problemen ondervindt bij het naturaliseren tot Nederlander?
Zoals ik in antwoord 1 heb aangegeven, herken ik het beeld dat in de berichtgeving wordt geschetst niet.
Op verzoek van de Kamer doet het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Veiligheid en Justitie onderzoek naar de redenen waarom tot nu toe veel vreemdelingen met een pardonvergunning (nog) geen naturalisatieverzoek hebben ingediend. De resultaten van dit onderzoek ontvangt de Kamer op 1 oktober aanstaande.
Over afgewezen naturalisatieverzoeken is de Kamer op 8 april 2015 geïnformeerd door middel van het onderzoeksrapport Ranov en afgewezen Naturalisatieverzoeken(Kamerstuk 19 637, nr. 1985).
Overigens constateer ik dat ten aanzien van vreemdelingen met een pardonvergunning in toenemende mate sprake is van naturalisatie.
Wat vindt u ervan dat kennelijk een aantal gemeenten aan identiteitsherstel doet, ook bij majeure wijzigingen in de Basisregistratie Personen (BRP, voorheen Gemeentelijke Basisadministratie), zonder tussenkomst van een rechter?
De stelling dat gemeenten aan identiteitsherstel doen is niet juist. Van identiteitsherstel was sprake als in het kader van de uitvoering van de pardonregeling door een vreemdeling bij de IND een verklaring is afgelegd over zijn identiteit of nationaliteit. Identiteitsherstel kon slechts plaatsvinden tot het moment waarop de verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf was verleend (deze kregen de Ranov-vreemdelingen (vanaf) een jaar nadat de Ranov-verblijfsvergunning was verleend).
Kennelijk wordt in de vraag gedoeld op de wettelijke mogelijkheid, op grond van eerst de wet GBA en nu de wet BRP, tot wijziging van in de BRP opgenomen persoonsgegevens. Hiervoor geldt dat een ieder die in de basisregistratie personen is ingeschreven te allen tijde het recht heeft om een verzoek te doen tot wijziging van gegevens indien deze feitelijk onjuist, dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Voor zover het gaat om personen die als ingezetene met een adres in een gemeente zijn ingeschreven, wordt het verzoek gedaan bij het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente. Het college zal het verzoek tot wijziging uitsluitend beoordelen conform de voorschriften in de Wet BRP en gaat daarbij na of de voor de wijziging benodigde brondocumenten overhandigd worden, of die documenten kloppen en of die documenten bij de persoon horen. Tussenkomst van de rechter is hierbij niet aan de orde.
Klopt het dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) niet altijd op de hoogte wordt gesteld door gemeenten van identiteitsherstel door vergunninghouders? Deelt u de mening dat dit heel onwenselijk zou zijn? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 4 is er bij wijziging van gegevens in de BRP geen sprake van identiteitsherstel. De IND wordt, net als andere afnemers van gegevens uit de BRP die daarvoor geautoriseerd zijn, automatisch op de hoogte gebracht van wijzigingen in gegevens van personen die in de BRP zijn ingeschreven. Ook kunnen de benodigde gegevens op elk gewenst moment door de IND worden opgevraagd in de BRP.
Hoe is het mogelijk dat de IND in drie jaar tijd slechts 30 dossiers heeft onderzocht waarbij vermoedelijk sprake was van identiteitsfraude en dat dit in geen van die gevallen consequenties heeft gehad? Zijn deze cijfers juist? Zo niet, wat zijn dan wel de juiste cijfers?
In 2013, 2014 en 2015 (t/m 30-06-2015) is door de IND in 1360 zaken een intrekkingsprocedure opgevoerd bij vreemdelingen die onder de pardonregeling vielen. Dit wil zeggen dat er een aanleiding was om te onderzoeken of de verblijfsvergunning ingetrokken zou moeten worden.
In 160 zaken heeft er een intrekking van de verblijfsvergunning plaatsgevonden.
In 2014 en 2015 is in tien2 gevallen de verblijfsvergunning ingetrokken vanwege gewijzigde persoonsgegevens. De overige intrekkingen hebben plaatsgevonden op grond van bijvoorbeeld openbare ordeaspecten of verplaatsing hoofdverblijf.
Gezien het beperkte aantal intrekkingen vanwege gewijzigde persoonsgegevens, en het feit dat dossieronderzoek om vast te stellen of er sprake is geweest van gewijzigde persoonsgegevens handmatig moet worden gedaan en zeer arbeidsintensief is, zie ik nu geen aanleiding om aanvullend onderzoek over 2013 te verrichten.
In zijn algemeenheid geldt dat bij constatering van identiteitsfraude de IND daarvan aangifte doet. Identiteitsfraude bij vreemdelingen waarvan is gebleken dat deze is begaan tijdens de procedure of een onherroepelijke veroordeling voor identiteitsfraude kunnen leiden tot het intrekken van de verblijfsvergunning, waarna de vreemdeling Nederland moet verlaten.
Kunt u alsnog achterhalen in hoeveel zaken de afgelopen drie jaar dossieronderzoek heeft plaatsgevonden en in hoeveel zaken dit ook consequenties heeft gehad? Hoe verhoudt eventuele identiteitsfraude zich tot het gegeven dat bij een verblijfsvergunning die op basis van fraude is verkregen, bezien moet worden of er grond is om deze vergunning in te trekken?
Zie antwoord vraag 6.
Ziet u aanleiding, mede gelet op deze rapportage, om alsnog onderzoek te doen naar de vergunningen die zijn verleend op grond van het generaal pardon en waarbij later sprake is van identiteitsherstel, om te bezien of er sprake is geweest van identiteitsfraude en als dit het geval is, om te bezien of er een rechtsgrondslag is om de verblijfsvergunning of het Nederlanderschap alsnog in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat deze berichtgeving opnieuw bevestigt dat naturalisatieverzoeken van generaalpardonners niet anders en niet soepeler behandeld moeten worden dan andere naturalisatieverzoeken? Deelt u de mening dat, net als in andere gevallen, terughoudendheid betracht moet worden bij het aannemen van bewijsnood?
Er is geen aanleiding houders van een pardonvergunning als groep te ontlasten van de voor alle reguliere vreemdelingen geldende voorwaarden voor naturalisatie. Een beroep op bewijsnood dan wel dat in het individuele geval het beleid onredelijk zou zijn, wordt volgens de daarvoor opgestelde richtlijnen beoordeeld.
De veroordeling van journalisten in Egypte |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u, naar aanleiding van uw verklaring van 29 augustus jl. met betrekking tot de drie in Egypte veroordeelde Al-Jazeera journalisten, specificeren op welke wijze u invulling geeft of heeft gegeven aan uw oproep aan de Egyptische autoriteiten om de veroordeelde journalisten vrij te laten?1
Na stevige internationale druk, heeft de Egyptische president Sisi op 23 september jl. ter gelegenheid van het islamitische Offerfeest onder andere gratie verleend aan twee Al Jazeera journalisten, Mohamed Fahmy en Baher Mohammed. De Al Jazeera journalist Peter Greste, die eerder dit jaar is overgedragen aan Australië, heeft geen pardon ontvangen. Ditzelfde geldt voor Rena Netjes en andere journalisten die in de Al Jazeera-zaak bij verstek zijn veroordeeld.
Het kabinet is opgelucht over de vrijlating. De Nederlandse inzet concentreert zich nu op het komen tot een oplossing voor de journalisten die bij verstek zijn veroordeeld en op een verbetering van de persvrijheid in Egypte in het algemeen.
Bent u bereid de druk op Egypte op te voeren, zowel bilateraal als door hiervoor steun te vergaren in Europees en internationaal verband, om te bevorderen dat de veroordeelde Al-Jazeera journalisten worden vrijgelaten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u tevens bereid een pardon te bepleiten bij de Egyptische president voor de Nederlandse journalist Rena Netjes die in de Al Jazeera-zaak bij verstek voor tien jaar gevangenisstraf is veroordeeld? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is in contact met Rena Netjes over de opportuniteit van een verzoek om een pardon, het eventuele moment en vorm daarvan. Omwille van de effectiviteit van eventuele vervolgstappen is het niet opportuun details bekend te maken.
Wat is de laatste stand van zaken van de rechtszaak waarbij dertien andere journalisten in april jl. tot levenslang en één tot de doodstraf veroordeeld werden en waartegen de International Federation of Journalists (IFJ) protest heeft aangetekend? Klopt het dat deze zaak binnenkort in hoger beroep dient?2
De zaak waarnaar u refereert, staat bekend als «Rabaa Operations Room». In deze zaak zijn in totaal 51 beschuldigden veroordeeld tot de doodstraf en levenslang, waaronder 14 journalisten en mediawerkers.3 Een van de 13 journalisten is Mohamed Sultan die naast de Egyptische nationaliteit ook de Amerikaanse nationaliteit bezit. Nadat hij afstand heeft gedaan van zijn Egyptische nationaliteit, is hij op 30 mei jl. overgedragen aan de Verenigde Staten. De andere veroordeelden zijn in beroep gegaan.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2, is de Nederlandse inzet in Egypte niet alleen gericht op een oplossing voor de in absentia veroordeelde journalisten in de Al Jazeera-zaak, maar ook op een algemene verbetering van de persvrijheid en de situatie van journalisten in Egypte. De zaak waarnaar u in vraag 4 verwijst vormt hier onderdeel van. Zo hebben Nederland en de EU tijdens de Mensenrechtenraad (MRR) ernstige zorgen over de persvrijheid uitgesproken. Ook hebben de Minister-President en de Minister van Buitenlandse Zaken in een bilateraal gesprek met de Egyptische president Sisi en marge van de top in New York over de Duurzame Ontwikkelingsdoelen expliciet het belang van persvrijheid in Egypte benadrukt.
Op welke wijze heeft Nederland en/of de Europese Unie zich voor het lot van deze groep journalisten ingezet? Bent u bereid in aanloop naar het hoger beroep, bilateraal en in EU-verband, opnieuw aandacht voor deze zaak te vragen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat door de genoemde veroordelingen, alsmede door het aannemen van de controversiële anti-terrorismewet die onder andere voorziet in hoge boetes voor nieuwsartikelen die niet stroken met regeringsstandpunten, het juridisch stelsel in Egypte «uitgebreid is met een nieuwe lijst repressieve wetten en zich [nu] toe spitst op het verstikken van verzet en het verdrukken van fundamentele mensenrechten» onder het excuus van terreurbestrijding?3
De hoge boetes waarnaar u verwijst en die in de anti-terrorismewet zijn vastgesteld gelden specifiek voor het publiceren van feitelijke informatie over terroristische activiteiten en militaire operaties die niet in lijn is met de officiële verklaringen van het Egyptische Ministerie van Defensie. Dit is niet in overeenstemming met de persvrijheid en tevens in strijd met mensenrechtenstandaarden.
Ziet u bovenstaande zaken als een voorbeeld van het ondergeschikt maken van mensenrechten aan terreurbestrijding met als risico dat het «groepen [kan] marginaliseren en onderdrukken waardoor de voedingsbodem van terrorisme wordt vergroot», zoals u eerder schreef in antwoord op vragen over de onderdrukking van persvrijheid in Egypte?4
Ja.
Deelt u de mening dat de aangescherpte aanvallen op de persvrijheid door het regime al-Sisi de kans op democratisch gelegitimeerde parlementsverkiezingen aankomend najaar verkleinen? Zo ja, op welke wijze zet u bilateraal en in internationaal verband druk op het Egyptische regime om democratische verkiezingen te organiseren en de principes van de democratische rechtsstaat te respecteren?
Het belang van democratische verkiezingen en respect voor de democratische rechtsstaat staat centraal in de bilaterale contacten. Het is onder andere onderstreept in het bilaterale gesprek van de Minister-President en de Minister van Buitenlandse Zaken met Egypte en marge van de top in New York over de Duurzame Ontwikkelingsdoelen. Tenslotte maakt Nederland zich hard voor agendering van met name persvrijheid, vrijheid van vereniging en vergadering en implementatie van de Egyptische constitutie en internationale mensenrechtenverdragen tijdens het EU-Egypte subcomité voor mensenrechten, democratisering en goed bestuur, dat in het kader van de Associatiestructuren mogelijk dit najaar zal plaatsvinden.
Grootschalige identiteitsfraude bij pardonners |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het gegeven dat asielzoekers in het kader van de pardonregeling van 2007 massaal (identiteits)fraude hebben gepleegd?1 Deelt u de mening dat het toestaan van één keer liegen over identiteit belachelijk beleid is (geweest)? Zo neen, waarom niet?
Het beeld dat in de berichtgeving wordt geschetst namelijk dat vreemdelingen op grote schaal hun persoonsgegevens willen wijzigen herken ik niet.
In 2007 en 2008 (de regeling sloot op 1 januari 2009) hebben vreemdelingen die gebruik maakten van de pardonregeling, voor zover getwijfeld werd aan hun identiteit, eenmalig het aanbod gekregen om onjuiste persoonsgegevens te herstellen zonder dat daar consequenties aan werden verbonden. Doel hiervan was ervoor te zorgen dat de juiste identiteitsgegevens staan vermeld op het verblijfsdocument. Daarna konden deze vreemdelingen hun persoonsgegevens alleen nog via de gebruikelijke weg wijzigen in de basisregistratie personen (BRP) op basis van een brondocument, zoals een geboorteakte.
Bent u bereid om het huidige structurele kinderpardon onmiddellijk ongedaan te maken, mede omdat ook hierbij een premie staat op het verstrekken van onjuiste gegevens? Zo neen, waarom niet?
Nee, ik ben niet bereid om het kinderpardon ongedaan te maken, omdat daarvoor geen aanleiding bestaat.
Kunt u garanderen dat de betreffende bedriegers niet op basis van de bewust verstrekte onjuiste gegevens genaturaliseerd worden, gezinsleden over laten komen of anderszins tegemoet worden gekomen?
Op basis van de huidige wet- en regelgeving kan adequaat worden opgetreden tegen fraudeurs.
Vreemdelingen waarvan is gebleken dat zij identiteitsfraude tijdens de procedure hebben gepleegd of die zijn veroordeeld vanwege fraude met persoonsgegevens kunnen hun verblijfsvergunning verliezen.
Het is bij een naturalisatie niet uit te sluiten dat achteraf blijkt dat sprake is geweest van valse verklaringen, bedrog of het verzwijgen van enig voor de verkrijging van het Nederlanderschap relevant feit. De Rijkswet op het Nederlanderschap voorziet om die reden in een bepaling op grond waarvan de verkrijging van het Nederlanderschap kan worden ingetrokken, mits dit binnen twaalf jaar na de naturalisatie plaats vindt.
Bent u bereid om bedrog altijd hard aan te pakken door nooit over te gaan tot het verlenen van een verblijfsvergunning, hier altijd aangifte van te doen en fraudeurs altijd uit te zetten? Zo neen, waarom niet?
Het is staand beleid dat indien door een vreemdeling wordt gefraudeerd met persoonsgegevens de IND daarvan aangifte doet. Na een onherroepelijke veroordeling wegens fraude met persoonsgegevens kan het rechtmatig verblijf worden beëindigd waarna de vreemdeling Nederland moet verlaten.
Om pogingen tot fraude met persoonsgegevens zo goed mogelijk te detecteren heeft de IND een centraal meldpunt fraude opgericht en zijn bij de IND medewerkers aangesteld die zich specifiek richten op trends en ontwikkelingen het terrein van fraude en misbruik van persoonsgegevens.
De Quick Scan van het PBL en ECN |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) getiteld: «Quick Scan mogelijke aanvullende maatregelen emissiereductie 2020 ten behoeve van Urgenda-klimaatzaak»?1
Ja.
In wiens opdracht is de quickscan verricht? Wanneer is opdracht daartoe gegeven? Wie heeft de inhoud van de onderzoeksopdracht vastgesteld? Met welke reden? Welke maatregelen zijn niet onderzocht?
Ter voorbereiding van het kabinetsbesluit over het vervolg ten aanzien van de uitspraak van de rechtbank in de zaak Urgenda/Staat, zijn half juli per e-mail enkele vragen gesteld aan het PBL.
Het PBL heeft zelf besloten de huidige Quick Scan ten behoeve van het maatschappelijke debat uit te brengen.
Hoe verhoudt zich dit rapport tot de brief die u 1 september jl. stuurde en waarin u aankondigt dat het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) «Effectiviteit IBO CO2-reductiemaatregelen» (IBO CO2) bouwstenen voor aanvullende maatregelen moet aanleveren?2
In de brief van 1 september jongstleden is aangegeven dat het kabinet eerst een aantal lopende onderzoeken afwacht, die bouwstenen aanleveren voor aanvullende maatregelen. Eén van die onderzoeken is het IBO.
De Quick Scan van PBL en ECN geeft een breed scala aan technisch mogelijke, aanvullende maatregelen om de emissies van broeikasgassen verder te reduceren. Zoals PBL en ECN zelf aangeven wordt hierin geen rekening gehouden met maatschappelijk en politiek draagvlak, noch met juridische houdbaarheid. Daarnaast geeft de Quick Scan slechts een hele grove indicatie van de maatschappelijke kosten en de extra overheidsuitgaven die met het nemen van aanvullende maatregelen samenhangen.
Om die reden kunnen geen conclusies getrokken worden ten aanzien van aanvullende maatregelen. Het kabinet zal dit rapport van het PBL en ECN wel betrekken bij de lopende onderzoeken.
Kunt u een oordeel over de inhoud van de quickscan geven? Wat gaat u met dit rapport doen? Neemt u afstand van de inhoud van de quickscan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het een lacune is dat de quickscan de indirecte, maatschappelijke kosten niet meeneemt daar de hardwerkende Nederlander deze kosten uiteindelijk moet gaan opbrengen? Wat zouden de indirecte, maatschappelijke kosten van deze 53 maatregelen zijn?
Het feit dat de Quick Scan de indirecte, maatschappelijke kosten niet meeneemt is één van de redenen waarom op grond daarvan geen conclusies getrokken kunnen worden ten aanzien van aanvullende maatregelen. Om hier een uitspraak over te kunnen doen is gedegen onderzoek nodig, zoals het IBO CO2.
Wordt er in het IBO CO2 rekening gehouden met de indirecte, maatschappelijke kosten van mogelijke maatregelen? Zo nee, bent u bereid alvorens het IBO CO2 naar de Tweede Kamer te sturen, dit te voorzien van een rekensom van de indirecte, maatschappelijke kosten?
In het IBO wordt geen volledige maatschappelijke kosten-batenanalyse uitgevoerd van elke denkbare beleidsmaatregel. Wel wordt uitgegaan van de nationale kosten uit de milieukostenmethodiek. Deze beproefde methode wordt door ECN en PBL al jaren toegepast en geeft een indruk van het saldo van directe kosten én baten vanuit maatschappelijk kostenperspectief. De kosten omvatten kapitaalkosten, bedienings- en onderhoudskosten, baten van vermeden energiegebruik, effect op aankoop of verkoop van CO2-rechten in het Europese emissiehandelssysteem en voor transport ook reistijdverlies.
De kosten worden uitgedrukt in jaarlijkse kosten en kunnen dan ook gebruikt worden om in combinatie met de jaarlijkse effecten de kosteneffectiviteit van maatregelen te berekenen, uitgedrukt als euro per eenheid gerealiseerd effect (ton CO2eq).
Via welke brieven en op welke momenten wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van het Nederlandse klimaat- en energiebeleid?
Op het gebied van Klimaat zult u in oktober nader geïnformeerd worden over de inzet voor de Klimaattop in Parijs. Daarnaast wordt u de komende maanden ook geïnformeerd over de Nationale Energieverkenning 2015 (oktober 2015), de voortgangsrapportage van de borgingscommissie Energieakkoord (november 2015) en het Energierapport 2015 (december 2015)3.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de uitspraak van de rechter in de zaak Urgenda?
Ja.
De uitzending van Nieuwsuur over Inburgering en de Kamerbrief Diverse onderwerpen Inburgering |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «Minder nieuwkomers burgeren in»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat inburgeraars niet goed de weg vinden naar informatie over inburgeren en proefexamens?
Nee, dat herken ik niet.
Begrijpt u dat inburgeraars die het Nederlands of Engels (nog) niet voldoende beheersen, moeite hebben met begrijpen wat van hen verwacht wordt en het vinden van de juiste informatie over het inburgeringsexamen, cursussen en alles wat daarmee samenhangt, wanneer de overheid en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) alleen informatie in het Nederlands en Engels verstrekken?
Gezinsvormers en -herenigers en asielzoekers staan er niet alleen voor als het gaat om het verkrijgen van informatie over inburgering. Gezinsvormers en -herenigers hebben in Nederland een referent die hen kan helpen bij het vinden van de juiste informatie over het inburgeringsexamen, de cursussen en alles wat daarmee samenhangt op de website van DUO en van Blik op Werk. Deze doelgroep heeft daarnaast in het land van herkomst het basisexamen inburgering gedaan en heeft dan al een eerste basis om Nederlands te lezen en te begrijpen.
Voor asielgerechtigden geldt dat gemeenten € 1.000 krijgen voor maatschappelijke begeleiding van een asielgerechtigde. Deze middelen kunnen ook ingezet worden voor de begeleiding van de asielgerechtigde naar een inburgeringstraject. Vluchtelingenwerk ontvangt van mij jaarlijks een subsidie voor de ondersteuning van vrijwilligers die asielgerechtigden ondermeer helpen bij het vinden van de juiste cursus.
Op de website www.naarnederland.nl wordt in de brochure «Naar Nederland» informatie gegeven over Nederland, het basisexamen en het inburgeringsexamen. Deze brochure is in het Nederlands maar ook vertaald in 15 talen.
Denkt u dat het proces van inburgering bevorderd kan worden door informatie over inburgering in meer talen te verstrekken, zodat mensen in hun eigen taal kunnen lezen wat van hen wordt verwacht?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wat de slagingspercentages zijn voor de verschillende onderdelen van het inburgeringsexamen, waar u in uw brief van 3 september 2015 aan refereert?2
Stand van zaken op 1 september 2015
Vaardigheid
slagingspercentage
Lezen
52%
Luisteren
73%
Spreken
67%
Schrijven
65%
KNM
85%
Is bij het onderzoek naar de leesvaardigheidstoets ook onderzocht of het aantal teksten en de lengte van de teksten van het leesvaardigheidsexamen reëel zijn voor de tijd die ervoor staat, en passen bij het gevraagde niveau, of is alleen gekeken naar de moeilijkheidsgraad van de teksten en/of vragen?
Er is onderzocht of de kandidaten in tijdnood komen. Dat is niet het geval, er worden weinig vragen overgeslagen en de vragen aan het begin en aan het einde van het examen worden even goed gemaakt.
Alle items zijn door een groep van 8 onafhankelijke deskundigen bekeken of deze voldoen aan de criteria van niveau A2 zoals beschreven in het Raamwerk NT2 en dat is het geval.
Klopt het dat in het Europese Referentiekader geen criteria staan over het aantal teksten en de lengte van de teksten?
Alle taalexamens maken gebruik van het Common European Framework of Reference (het Europese Referentiekader voor talen). In het Referentiekader wordt niets gemeld over het aantal teksten en opgaven. Over de lengte van de teksten staan er geen expliciete criteria vermeld, wel wordt aangegeven dat het korte teksten moeten zijn
Zou het kunnen dat de examenteksten dusdanig lang zijn dat mensen door tijdgebrek in de problemen komen en niet voldoende goede antwoorden kunnen geven?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verhoudt zich het aantal teksten, de lengte van de teksten en aantal opgaven in het Nederlandse leesvaardigheidsexamen zich tot deze elementen in leesvaardigheidsexamens van hetzelfde niveau in andere talen?
Zie antwoord vraag 7.
Per wanneer is of wordt het examenonderdeel leesvaardigheid aangepast conform wat u in genoemde brief hebt aangegeven?
De examenblokken worden opnieuw samengesteld met alle beoordeelde items. Afgesproken is dat de examenblokken half oktober aangepast zijn.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de ontwikkeling van het slagingspercentage voor het leesvaardigheidsexamen nadat de aanpassingen zijn doorgevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Ik ben bereid om de Kamer te informeren. Hiervoor moeten er voldoende betrouwbare gegevens zijn. Naar verwachting duurt dit circa 9–12 maanden. Ik zal de Kamer na de zomer 2016 informeren over het effect op de slagingspercentages van het examen leesvaardigheid.
Klopt het dat de Kamer tot op heden nog niet de rapportage heeft ontvangen inzake het onderzoek naar het examen leesvaardigheid, die u conform uw toezegging in uw brief van 30 maart 2015 toe zou zenden aan de Kamer en waarop de voorgestelde aanpassingen in uw brief van 2 september gebaseerd zijn?3
Het onderzoeksrapport zal vertrouwelijk ter inzage worden gelegd4. In het rapport worden namelijk alle onderwerpen van de examenonderdelen lees- en luistervaardigheid beschreven. Bij openbaarmaking is het gehele examen in hoge mate bekend en niet meer bruikbaar.
Het stilleggen van Nederlands grieponderzoek |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederlands grieponderzoek ligt stil door Amerikaans beleid» van BNR?1
Ja.
Klopt het bericht dat een deel van het Nederlands grieponderzoek niet kan plaatsvinden vanwege de afhankelijkheid van Amerikaanse financiering en de voorwaarden die door de Amerikaanse overheid gesteld zou worden? Wat is uw mening over deze berichtgeving?
Vogelgrieponderzoek in Nederland vindt plaats in een internationale omgeving, waarbij een deel van de financiering afkomstig is uit de Verenigde Staten. Financiers stellen eisen aan (de uitvoering van) het onderzoek, waaronder ook veiligheidsaspecten. Mede naar aanleiding van een reeks (bijna-)incidenten met gevaarlijke biologische agentia is het beleid in de Verenigde Staten aangescherpt. De Verenigde Staten geven aan alleen nog onderzoek te financieren in laboratoria waar het onderzoek wordt uitgevoerd volgens deze aangescherpte veiligheidseisen.
Het kabinet vindt het belangrijk dat onderzoekers ervan uit kunnen gaan dat over hun veiligheid wordt gewaakt en dat voortdurend wordt nagedacht over de mogelijke consequenties van nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen en eventueel noodzakelijke verbeteringen van bestaande regelgeving op het gebied van veiligheid. Dit geldt juist voor onderzoek waarbij genen van ziekteverwekkers worden gemodificeerd, waardoor ze andere, waaronder ook gevaarlijkere, eigenschappen kunnen krijgen, zogenaamd «gain-of-function» onderzoek. Het vogelgrieponderzoek is hiervan een voorbeeld. Het is aan de instellingen om te werken volgens de afspraken die ze met hun financier maken.
Is de angst voor bioterrorisme gegrond? Zo ja, welke invloed heeft dit op «gain to function»-onderzoek in Nederland en de rest van de wereld?
Biologische agentia en kennis en technologieën hierover kunnen worden misbruikt voor bijvoorbeeld de ontwikkeling van biologische wapens, het zogenaamde dual use principe. In de praktijk is een aanslag met biologische agentia niet erg waarschijnlijk, mede omdat het maken van een effectief wapen technisch zeer complex is. De mogelijke gevolgen van biologische wapens kunnen echter zeer groot zijn.
Daarom nemen laboratoria reeds extra beveiligingsmaatregelen voor onderzoek met hoogpathogene biologische agentia, waaronder «gain of function» onderzoek. In Nederland werken onderzoekers volgens de Gedragscode Biosecurity, die door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) is opgesteld. Daarnaast dienen onderzoekers, op basis van de Nederlandse dual use exportcontrolewetgeving, voor publicatie van de onderzoeksresultaten na te gaan of ze een exportvergunning moeten aanvragen.
Wat is uw reactie op de stelling dat Nederlandse onderzoekers hun onderzoeksresultaten niet altijd mogen publiceren in wetenschappelijke tijdschriften vanwege mogelijk gevoelige informatie?
Restricties op het publiceren van onderzoek is geen onbekend fenomeen. Bij nucleair onderzoek werkt men al langer met beperkingen ten aanzien van de publicatie van gebruikte methodieken. Toch zijn onderzoeksresultaten in die tak van wetenschap beschikbaar. Zo zijn er ook EU-regels voor het exporteren van zogenaamde dual use goederen en kennis. Het dual use principe geeft aan dat de goederen of kennis naast voor het bedoelde vreedzame gebruik ook verkeerd kunnen worden gebruikt, bijvoorbeeld voor de ontwikkeling van biologische wapens en bioterrorisme. Voor een deel van de kennis, bijvoorbeeld over vogelgriep, is EU-regelgeving van toepassing. De exportcontrole betekent niet a priori een verbod op het uitvoeren van goederen of van publicaties. Er vindt wel een zorgvuldige afweging plaats en op basis daarvan wordt de exportvergunning al dan niet toegekend. De recente rechterlijke uitspraak over het vogelgrieponderzoek laat dit exportcontrolesysteem in stand. De afwegingen die bij de exportvergunningverlening gelden zijn vergelijkbaar met de afwegingen die de Verenigde Staten nu vooraf maken bij het toekennen van financiering.
Deelt uw de mening dat openbare onderzoeksresultaten kunnen bijdragen aan belangrijk vervolgonderzoek en de ontwikkeling van innovatieve producten die preventieve gezondheidswinst kunnen opleveren? Zouden de onderzoeksresultaten daarom niet altijd beschikbaar moeten zijn voor andere onderzoekers?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de gevolgen van het stopzetten van het Nederlands grieponderzoek? Welke maatregelen kunnen worden genomen om het Nederlands grieponderzoek te hervatten?
Het door Nederland gefinancierde vogelgrieponderzoek wordt niet stopgezet. Op dit moment doen de VS voorstellen voor extra financieringseisen voor dual-use onderzoek, waarbij aanvullende veiligheidseisen de belangrijkste aanscherpingen zijn. Onderzoeken die grotendeels door de VS worden gefinancierd kunnen worden voortgezet, mits aan deze financieringseisen wordt voldaan.
Dit laat overigens onverlet dat in Nederland uitgevoerd onderzoek aan Nederlandse regelgeving moet voldoen.
Deelt u de mening dat vaccins een grote succesfactor zijn bij het terugdringen van infectieziekten? Hoe kunnen we er zorg voor dragen dat «gain of function»-onderzoek toch kan plaatsvinden, zodat betere vaccins kunnen worden ontwikkeld voor bijvoorbeeld de griep of vaccins voor doorontwikkelde virussen, zoals het H7N9-vogelgroepvirus?
Uiteraard zijn vaccins een belangrijk middel bij de bestrijding van infectieziekten. Infectieziekten houden zich niet aan landsgrenzen. Mede daarom vindt vaccinontwikkeling ook op internationale schaal plaats. Het «gain-of-function» onderzoek, waar de Verenigde Staten extra veiligheidseisen aan stellen, is gericht op het begrijpen van mechanismen hoe deze ziekteverwerkers in de natuur mogelijk ook zouden kunnen veranderen. Deze, uit «gain-of-function» onderzoek verkregen, kennis vormt een aanvulling op de kennis die is verkregen via andere wegen. Deze kennis zou mede kunnen worden gebruikt voor het ontwikkelen van vaccins, antivirale middelen of diagnostiek. De verschillende onderzoeken naar de ontwikkeling van vaccins moeten voldoen aan de relevante veiligheidseisen. Wanneer aan de gestelde veiligheidseisen wordt voldaan, kan het benodigde onderzoek, waaronder ook «gain-of-function» onderzoek voor vaccinontwikkeling, plaatsvinden.
Het rapport van het PBL en ECN |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) getiteld «Quick Scan mogelijke aanvullende maatregelen emissiereductie 2020 ten behoeve van Urgenda-klimaatuitspraak»?1
Ja.
Wat vindt u van de vijftien genoemde maatregelen op het gebied van transport? Hoe verhouden die zich tot reeds vastgestelde kabinetsdocumenten, zoals de Autobrief?
Zoals de auteurs van het rapport aangeven betreft het een grove schatting van wat er technisch mogelijk zou kunnen zijn, zonder rekening te houden met (indirecte) maatschappelijke kosten, maatschappelijk of politiek draagvlak en juridische haalbaarheid. Ik stel daarbij vast dat het merendeel van de genoemde maatregelen geen beleid of beleidsvoornemens zijn van dit kabinet.
Deelt u de mening dat de vijftien genoemde maatregelen op het gebied van de transport een sterk staaltje automobilisten pesten en ondernemers belasten in zich hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om afstand te nemen van deze maatregelen waarmee de automobilist en ondernemer worden gepest?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de maatregelen waarmee de transportsector zwaarder wordt belast, zoals o.a. de Maut? Is bekend wat deze maatregelen ook qua lastenverzwaring betekenen? Vindt u het niet vreemd dat dergelijke maatregelen zonder enige doorberekening van lastenverzwaringen dan wel aantasting van de concurrentiepositie van de transportsector worden gepubliceerd? Deelt u de mening dat dergelijke inzichten wel noodzakelijk zijn? Kunt u dan ook de toegenomen lastendruk inzichtelijk maken voor de transportsector?
Ik begrijp dat het PBL met deze quickscan inzicht wil geven in technische mogelijkheden tot CO2-reductie op basis van bestaande kennis. Het PBL geeft zelf in deze quickscan aan geen rekening te hebben gehouden met o.a. (indirecte) maatschappelijke kosten van de maatregelen, zoals welvaartsverlies. Een aantal maatregelen die het PBL benoemt op transportgebied, zoals een kilometerheffing voor personenvervoer en vrachtvervoer, zijn vormen van wegbeprijzing. Dit kabinet kiest niet voor wegbeprijzing, zoals ook blijkt uit het regeerakkoord.
Ik heb eerder kennis genomen van het rapport van het CPB en PBL uit 2015 waarin wordt gewezen op het welvaartverlies dat ontstaat bij de invoering van een kilometerheffing voor personenvoertuigen. Het is verder niet bekend wat de genoemde maatregelen qua lastenverzwaring betekenen voor de transportsector of de automobilist. Omdat de invoering van een kilometerheffing nu niet aan de orde is, zie ik geen noodzaak om effecten inzake de lastenverzwaring of concurrentiepositie voor de transportsector verder in beeld te brengen.
De waarde van het privégebruik van de zakelijke auto wordt nu door middel van de bijtelling in de belastingheffing betrokken.
Hoe oordeelt u over de maatregelen die de automobilist zwaarder willen belasten, zoals de kilometerheffing? Bent u bekend met het rapport van het Centraal Planbureau «Maatschappelijke Kosten en Baten Prijsbeleid Personenauto’s», waarin wordt gesteld dat het welvaartsverlies van een kilometerheffing groter is dan een welvaartswinst op andere terreinen, zoals o.a. minder emissies?2 Hoe moeten we in dit licht de uitkomsten van de quickscan in dezen beoordelen? Hoe zit dit met de andere maatregelen, zoals de beprijzing van privékilometers? Welke lastenverzwaring brengt dit met zich mee voor de automobilist?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het in deze tijd onbestaanbaar is om terug te keren naar de jaren 70 met de invoering van een autoloze zondag? Kunt u in dit kader ook ingaan op de andere maatregelen die onder het volgens ECN en PBL genoemde scala aan mogelijkheden met betrekking tot het rijgedrag zijn berekend? Welke maatregelen betreft het?
Het invoeren van een landelijke autoloze zondag zou een inbreuk betekenen op onze bewegingsvrijheid en naar verwachting grote sociale en economische gevolgen met zich mee brengen.
De overige gedragsmaatregelen die zijn genoemd door PBL/ECN betreffen maatregelen ter vermindering van het autogebruik (waaronder het stimuleren van autodelen, videoconferencing en thuiswerken), maatregelen om meer gebruik te maken van alternatieven voor de auto (bijvoorbeeld stimuleren van mobiliteitspassen, fiets en het OV) en maatregelen om voertuigen op een efficiëntere manier te gebruiken (gebruik van zuinige banden, rijden op de juiste bandenspanning, toepassen van Het Nieuwe Rijden en meer gebruik van slimme navigatie (eco-routing)).
Kunt u nogmaals bevestigen dat de snelheid op de Nederlandse snelwegen 130 km/uur is en blijft?
In het Reglement Verkeersborden en Verkeerstekens is sinds 1 juli 2012 op mijn voordracht vastgelegd dat, tenzij verkeerstekens een lagere snelheid aangeven, de maximumsnelheid voor motorvoertuigen op autosnelwegen in Nederland 130 km/uur is.
Zoals aangegeven in mijn brief van 1 juli is het snelhedenbeleid erop gericht om op locaties waar dat kan binnen de randvoorwaarden van verkeersveiligheid en milieu de generieke limiet van 130 km/uur te hanteren.
De berichtgeving dat Rotterdam tegen de huidige plannen voor de A13/A16 is |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Leefbaar Rotterdam torpedeert plan rijksweg A13/A16»?1
Ja.
Herkent u de in het artikel geuite kritiek dat Rotterdam het minste geld krijgt en dat het bewonersparticipatietraject is mislukt?
Ik herken mij niet in dit beeld. Voor alle projecten hanteer ik als uitgangspunten dat het ontwerp veilig, sober en doelmatig moet zijn en moet voldoen aan alle wettelijke (milieu)eisen. Over de inpassing van een weg wordt overleg gevoerd en worden afspraken gemaakt met de betrokken regiopartners, om de omgeving van de weg te betrekken bij de te maken ontwerpkeuzes. De bekostiging van eventuele bovenwettelijke maatregelen (zoals hogere geluidschermen) en eventuele ontwerpkeuzes die niet stroken met de uitgangspunten van soberheid en doelmatigheid is, in lijn met het Regeerakkoord, de verantwoordelijkheid van de regiopartners.
Zoals ik u al eerder heb geschreven op 17 april 2015 (naar aanleiding van de Kamervragen van het lid Van Veldhoven van D»66) ben ik niet van oordeel dat het participatietraject is mislukt. In lijn met de Code Maatschappelijke Participatie en de beginselen van Sneller en Beter is het participatietraject opgezet. Dit is gebeurd in nauwe samenwerking met de regiopartners: de gemeenten Rotterdam en Lansingerland, de Metropoolregio Rotterdam Den Haag en de Provincie Zuid-Holland.
Hoe verloopt het contact met de gemeenten Rotterdam en Lansingerland over dit onderwerp?
De contacten met de gemeenten Rotterdam en Lansingerland verlopen zowel op ambtelijk niveau als op bestuurlijk niveau goed. De resultaten van het participatietraject hebben geresulteerd in een Inpassingsovereenkomst A13/16 waarover ambtelijk overeenstemming is bereikt, waarna de uitgangspunten van deze overeenkomst door de Bestuurlijke Adviesgroep A13/16 zijn geaccordeerd. Vervolgens hebben de colleges van B&W van Rotterdam en Lansingerland besloten deze uitgangspunten met een positief advies voor te leggen aan de gemeenteraden.
Hoeveel (rijks-)geld is er reeds voor bovenwettelijke en wettelijke inpassingsmaatregelen gereserveerd? Hoe verhoudt zich dit tot andere MIRT-projecten?
De wettelijk noodzakelijke milieumaatregelen (vooral geluidschermen) die zijn opgenomen in het ontwerptracébesluit vertegenwoordigen een bedrag van circa EUR 35 mln.
Voor wat betreft de inpassing van de weg zoals beschreven in het ontwerptracébesluit kan geen bedrag worden vastgesteld. Er worden ontwerpkeuzes gemaakt op basis van een afweging van diverse aspecten, waaronder veiligheid, toekomstvastheid, beheersbaarheid en omgeving.
Ik wil hierbij benadrukken dat ik het aspect omgeving bij de uitwerking van het wegontwerp volwaardig meeneem. Bij de vormgeving van het tracé is rekening gehouden met de bestaande inrichting van het gebied, de kwaliteit van het gebied en de regionale plannen voor de ontwikkeling van het gebied. Zo is bijvoorbeeld al voor de start van de opstelling van de Trajectnota/MER besloten om de Rotte onderlangs te kruisen en daarmee een brug vanuit landschappelijk oogpunt niet in overweging te nemen. Ook de vormgeving van de geluidmaatregelen is in overleg met de regiopartners tot stand gekomen. Dit betreft onder meer het zogenoemde «akoestisch landschap» en de compensatiemaatregelen voor de waterhuishouding, boswet en natuurwaarden.
In 2011 is afgesproken dat de regio hier bovenop een aantal bovenwettelijke inpassingsmaatregelen zal bekostigen. De kosten van deze bovenwettelijke maatregelen zijn geraamd op ruim EUR 100 mln.
Een vergelijking van wettelijke maatregelen tussen projecten is niet zinvol omdat deze maatregelen afhangen van de situatie. Datzelfde geldt voor een vergelijking van bovenwettelijke maatregelen tussen projecten, omdat het aan de betrokken regiopartners is om te bepalen welke inzet zij hierop willen en kunnen plegen.
Hoe is het inspraak- en besluitvormingsproces tot op heden verlopen als het gaat om het Tracébesluit en de inpassingsmaatregelen? Welke inspraak is er tot op heden geweest? Door wie en hoe is dit georganiseerd en wat is er mee gedaan? Welke rol hebben de gemeente Rotterdam en de regio in dit proces gespeeld?
Het project A13/A16 volgt de voormalige Tracéwetprocedure (overgangsregeling).
Er heeft formele inspraak plaatsgevonden over de Startnotitie en de Trajectnota/MER (in 2009). Voorafgaand aan de Trajectnota/MER is de zogenoemde Variantennota opgesteld, waarin de varianten zijn benoemd die in het kader van de m.e.r.-procedure nader zijn onderzocht. Bij de opstelling van die Variantennota zijn bewoners- en milieuorganisaties betrokken via de zogenoemde consultatiegroepen. Rijkswaterstaat heeft met het toenmalige Inspraakpunt ook een proef met een burgeradvieskring gehouden. De Variantennota is uiteindelijk vastgesteld na overleg met de regiobestuurders.
In 2011 heb ik met de stadsregio Rotterdam de Bestuurlijke «principeafspraken» gemaakt over de voorkeursvariant en de bekostiging van de bovenwettelijke maatregelen. Deze «principeafspraken» zijn gemaakt na een zorgvuldige afweging van de varianten uit de Trajectnota/MER, waarbij ook de zienswijzen en de bestuurlijke adviezen van onder meer de regiopartners zijn betrokken. Ook is gebruik gemaakt van de uitkomsten van nader onderzoek door Rijkswaterstaat in nauwe samenwerking met de regiopartners naar de inpassing in het Lage Bergse Bos en het traject tussen de HSL en Bergweg-zuid. In de aanloop naar de besluitvorming in de gemeenteraden over deze «principeafspraken» zijn bewoners door de regiopartijen en Rijkswaterstaat geïnformeerd. Veel bewoners hebben hun mening kenbaar gemaakt aan hun gemeenteraad. Tenslotte zijn deze «principeafspraken» door raden en staten bekrachtigd in 2012.
Deze «principeafspraken» zijn de basis geweest voor het standpunt A13/16. Na de publicatie van het standpunt A13/16 in mei 2013 is de voorbereiding van het ontwerptracébesluit gestart. Op 25 september 2015 wordt het ontwerptracébesluit gepubliceerd. Tot 6 november 2015 kunnen belanghebbenden hun zienswijze daarop kenbaar maken.