Klopt het bericht dat TenneT voor 5 tot 7 miljard euro aan uitbreidingsinvesteringen in Zeeland zegt te gaan doen? Is het waar dat de investeringsplannen geheim zijn?1
Nee, het is onjuist dat TenneT investeringsplannen voor € 5 tot € 7 miljard voor Zeeland heeft. Het investeringsprogramma van TenneT voor heel Nederland bedraagt circa € 5 tot € 7 miljard in de periode tot 2025. Hiervan heeft circa € 1,2 miljard betrekking op de investering Zuidwest 380 kV, dat de volledige verbinding van Borssele naar Tilburg betreft.2
Op basis van de Elektriciteitswet 1998 (art. 21) moet TenneT om het jaar bij de Autoriteit Consument en Markt het zogenoemde kwaliteits- en capaciteitsdocument (KCD) indienen. In het KCD zijn onder andere de voorgenomen investeringen in het elektriciteitsnet opgenomen. In de Elektriciteitswet is ook bepaald dat de netbeheerder het KCD op een geschikte wijze openbaar maakt. Wanneer het KCD bedrijfs- of fabricagegegevens bevat die vallen onder de reikwijdte van artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet openbaarheid van bestuur, dan blijft openbaarmaking van de desbetreffende gegevens achterwege. Ook wanneer een netbeheerder bij de uitvoering van zijn taak de beschikking krijgt over gegevens van andere bedrijven waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, is hij verplicht tot geheimhouding van die gegevens.3 Slechts deze delen van de investeringsplannen van TenneT zijn geheim.
Wat is uw mening over het rapport van de Algemene Rekenkamer van februari 2015, waarin gesteld wordt dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) onvoldoende controleert of de netuitbreidingen van TenneT ook werkelijk noodzakelijk zijn? Op welke wijze gaat u de door TenneT gemaakte uitbreidingen voor tracékeuze na op noodzaak?
In mijn bestuurlijke reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer (Kamerstukken II 2014/15, 28 165, nr. 192) is aangegeven dat ik reeds had geconstateerd dat er een verbetering nodig is van de regels over de netplanning en -uitbreiding. De huidige rolverdeling tussen de betrokken partijen voor het toetsen van de noodzakelijkheidvan investeringen van netbeheerders is niet altijd duidelijk afgebakend. Het kabinet heeft in de beleidsbrief STROOM van 18 juni 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 31 510, nr. 49) aangekondigd met een wetswijziging te komen voor de verbetering van de procedure rondom de toetsing van de investeringen. Het hiertoe dienende wetsvoorstel STROOM is vorig jaar aangeboden aan beide Kamers, maar op 22 december jl. door de Eerste Kamer verworpen. Hiermee blijft de reeds bestaande regelgeving van kracht en zijn de verbeteringen niet doorgevoerd. Na de zomer verwacht ik bij uw Kamer een wetsvoorstel in te dienen waarin de verbetering van de procedure rondom de toetsing van de investeringen is opgenomen.
Onder de huidige regelgeving (Elektriciteitswet 1998) toetst ACM op systeemniveau nut en noodzaak van (voorgenomen) investeringen van TenneT, onder andere door een gedegen risicoanalyse van de netbeheerder te verlangen. Het KCD-traject is cyclisch in die zin dat de verbeterpunten (die ACM in de zogeheten eindbrief benoemt) de opmaat vormen voor het volgende KCD. Op die manier prikkelt ACM TenneT om de kwaliteit van de bedrijfsvoering, de risicoanalyses en efficiëntie van voorgenomen investeringen permanent te verbeteren. Daarnaast heeft ACM vanuit de regeling voor uitbreidingsinvesteringen de taak om binnen 4 weken een advies te geven aan de Minister van Economische Zaken over de noodzaak van bijzondere uitbreidingsinvesteringen die de netbeheerder indient. Omdat deze toets in een kort tijdsbestek plaatsvindt, kan dit niet meer dan een globale toets zijn op basis van de aangeleverde informatie. Daarbij gaat het om een advies aan de Minister, geen besluit over de noodzaak van een investering. ACM geeft in deze korte periode een advies over de volledigheid van de melding en op de eisen die aan een melding zijn gesteld in de wet.
De Minister van Economische Zaken heeft een rol bij de noodzaaktoets van investeringen vóór de tracékeuze wanneer het een grote of bijzondere aanleg- of uitbreidingsinvestering betreft. TenneT moet op basis van de «Regeling melding aanleg- of uitbreidingsinvestering» een melding doen bij de Minister van Economische Zaken. De Minister toetst de gemelde investering van TenneT op noodzaak in het licht van het belang van een duurzame, betrouwbare en efficiënte energievoorziening. De tracékeuze wordt in dit verband niet beoordeeld.
Voor de aanleg- en uitbreidingsinvesteringen van nationaal belang (zoals hoogspanningsverbindingen) bestaat een aparte meldingsprocedure voor de aanmelding van een project waarop de Rijkscoördinatieregeling (RCR) van toepassing is. Bij de melding van een concreet project moet TenneT nut en noodzaak van het project onderbouwen. Investeringen van TenneT die de RCR volgen worden in dat kader door de Minister van Economische Zaken beoordeeld op nut en noodzaak. Indien het project nuttig en noodzakelijk wordt geacht, wordt de RCR gestart om ruimtelijke inpassing van het project mogelijk te maken. Daarbij wordt het tracé door de ministers van Infrastructuur en Milieu en Economische Zaken vastgesteld in het rijksinpassingsplan.
Investeringen, boven de in de statuten van TenneT vastgelegde drempelbedragen, dient TenneT daarnaast aan de aandeelhouder (de Minister van Financiën) ter goedkeuring voor te leggen. De Minister van Financiën toetst of de investering past binnen het investeringskader dat onderdeel is van het deelnemingenbeleid van het kabinet.
Gaat de ACM bij haar beoordelingen na of bij de grote investeringen van TenneT wel gekozen wordt voor de goedkoopste oplossing? Op welke wijze gaat u – in uw rol van verantwoordelijk Minister – na of er wel voor de goedkoopste oplossing wordt gekozen? Op welke wijze borgt u de doelmatigheid van de voorgenomen investeringen in het net in Zeeland?
Bij investeringen in de uitbreiding van het hoogspanningsnet kan het nooit uitsluitend gaan om «de goedkoopste oplossing». Kosten zijn vanzelfsprekend een belangrijke factor, maar moeten in een dichtbevolkt land als Nederland afgewogen worden tegen andere factoren, zoals een goede ruimtelijke inpassing en maatschappelijk draagvlak. Daarnaast zijn er wettelijk vastgelegde natuur- en milieueisen waaraan voldaan moet worden. Kosten alleen kunnen dus niet een doorslaggevende factor zijn. Samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu ben ik op grond van de RCR verantwoordelijk voor het besluit over de ruimtelijke inpassing van een tracé. Ik doe dit natuurlijk in overleg met de omgeving: regionale en lokale bestuurders, bewoners en (milieu)organisaties. Bij het uiteindelijke tracé wordt zo goed mogelijk rekening gehouden met alle belangen die spelen. Als er op grond van deze totale afweging eenmaal een tracé voor een nieuwe verbinding is vastgesteld, is het aan TenneT om deze te realiseren. De reguleringsmethode van ACM prikkelt TenneT om efficiënt te werken en dient te waarborgen dat TenneT alleen de efficiënte kosten voor aanleg van het gekozen tracé vergoed krijgt. ACM beoordeelt de efficiëntie van de investeringen van TenneT onder andere met behulp van vergelijkingen met andere Europese netbeheerders (de internationale benchmark) en projectspecifieke toetsen. De uitgangspunten voor bovengenoemde werkwijze worden ook toegepast bij de investeringen in het net in Zeeland.
Is er naar uw mening sprake van belangenverstrengeling, waarbij u als Minister van Economische Zaken een rol heeft als aandeelhouder, maar u daarnaast bij uw beslissingen baseert op gegevens die TenneT zelf aandraagt? Zou besluitvorming naar uw mening transparanter zijn wanneer de twee partijen (staat en netbeheerder) gescheiden zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen sprake van belangenverstrengeling, aangezien het aandeelhouderschap van TenneT is belegd bij de Minister van Financiën en niet bij mij als beleidsverantwoordelijke Minister. In de huidige procedure rond de investeringen in het hoogspanningsnet is TenneT zelf verantwoordelijk voor beheer, onderhoud en uitbreiding van zijn net, binnen de daarvoor in de wet vastgelegde kaders. Wanneer TenneT een investeringsvoorstel indient, moet het daarbij nut en noodzaak aantonen. Na indiening van investeringsvoorstellen is het vervolgens aan ACM (toetsing KCD’s) en de Minister van Economische Zaken (alleen bij bijzondere uitbreidingsinvesteringen en RCR) om de voorstellen te toetsen.
Zoals hierboven aangegeven beoordeelt de Minister van Financiën, indien de investering hoger is dan de investeringsdrempel zoals opgenomen in de statuten van TenneT, vanuit de rol als enig aandeelhouder namens de Staat of het investeringsvoorstel voldoet aan de vereisten uit het investeringskader als opgenomen in de Nota Deelnemingenbeleid 2013.
Op welke wijze controleert u of de keuze voor het tracé in Zeeland door TenneT wel een redelijk rendement gemaakt wordt, terwijl niet gekeken is naar mogelijke alternatieven als de Westerschelde optie – waarbij de lijn onderzees wordt doorgetrokken tot Rilland – of het opwaarderen van oude masten in het Zeeuwse?
De toezichthouder ACM bepaalt het te behalen rendement, binnen de kaders die de Elektriciteitswet 1998 biedt, door periodiek een methodebesluit vast te stellen. Met onder andere het methodebesluit stelt ACM uiteindelijk de tarieven vast die de netbeheerders in rekening brengen aan de consumenten en bedrijven voor het transport van gas en elektriciteit. Deze tarieven dragen er uiteindelijk aan bij of er al dan niet een redelijk rendement wordt behaald. Bij de afweging van alternatieven speelt het rendement geen rol. Bij het nemen van een besluit om alternatieven wel of niet mee te nemen in het onderzoek is het van belang of een alternatief ook realistisch is. Graag verwijs ik, voor een uitgebreid antwoord op de vraag of het Westerschelde-tracé of opwaardering van de bestaande masten mogelijk is, naar de antwoorden op vragen 2, 3 en 6 van de leden Smaling (SP) en Van Veldhoven (D66) van 8 februari 2016, met kenmerk 2016Z02590. In beide gevallen is de conclusie dat dit niet mogelijk is.
Wordt er naar uw mening niet onnodig veel aan de netten in Zeeland uitgebreid, immers hoe groter de activawaarde, hoe meer netten, hoe meer rendementsmogelijkheden? Hoe controleert u dit mechanisme? Is er hierbij naar uw mening sprake van een perverse prikkel?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de elektriciteitsnetten in Zeeland onnodig worden uitgebreid. Graag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 van de vragen van de leden Smaling (SP) en Van Veldhoven (D66) van 8 februari 2016, met kenmerk 2016Z02590. In dit antwoord wordt uitgebreid ingegaan op nut en noodzaak van de nieuwe 380 kV-verbinding tussen Borssele en Rilland.
Zoals hierboven aangegeven dient TenneT tweejaarlijks een KCD in met daarin de voorziene uitbreidings- en vervangingsinvesteringen. Deze worden vervolgens op systeemniveau getoetst op nut en noodzaak. Indien nut en noodzaak van een investering niet of niet voldoende kunnen worden aangetoond, dan zal deze niet worden goedgekeurd door ACM. Via deze procedure is het toezicht op de uitbreiding van de netten voldoende geborgd. Niettemin ben ik van mening dat een verduidelijking van de rolverdeling tussen de betrokken partijen voor het toetsen van de noodzakelijkheid van investeringen van netbeheerders wenselijk is. Hiertoe heb ik voorstellen gedaan als onderdeel van het wetsvoorstel STROOM. Dit wetsvoorstel is vorig jaar echter door de Eerste Kamer verworpen. Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven verwacht ik na de zomer een wetsvoorstel bij uw Kamer in te dienen om onder andere deze verbeteringen alsnog te kunnen regelen.
Vindt u het wenselijk dat er net als bij de uitbreiding van regionale netten eerst om een doelmatigheidstoets van de toezichthouder wordt gevraagd dit ook bij uitbreidingen van de netten van TenneT te vragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Noch bij de uitbreiding van regionale netten, noch bij uitbreiding van de landelijke netten vindt er een ex ante doelmatigheidsbeoordeling door ACM plaats. Een dergelijke toets is niet mogelijk, omdat vóór uitbreiding van de netten nog geen inzicht is in de daadwerkelijke kosten die de netbeheerder daarvoor heeft gemaakt. De kern van de reguleringsmethode van de netbeheerders is dat het efficiëntieniveau van te voren wordt ingeschat en dat de prestaties van de netbeheerder leidend zijn. Deze methode stelt ACM in staat om meerdere investeringen gezamenlijk te beoordelen en in voorkomende gevallen te vergelijken met andere netbeheerders. TenneT loopt onder deze methode, net als elk privaat bedrijf, het risico dat een investering achteraf niet volledig efficiënt blijkt te zijn. Indien ACM een bepaald percentage van de kosten als inefficiënt aanmerkt, dan krijgt TenneT over dit gedeelte van de reeds gemaakte kosten geen vergoeding. ACM stelt in beginsel de (maximale) tarieven immers vast op een hoogte die slechts voldoende is om de efficiënte kosten terug te verdienen. Ik zie geen reden om deze procedure te veranderen.
Op welke wijze gaat u, nu de wet Stroom gestrand is in de Eerste Kamer, er zorg voor dragen dat de in de wet Stroom voorgenomen consultatieprocedures wel toegepast gaan worden bij de Zeeuwse investeringsplannen?
Met het verwerpen van het wetsvoorstel STROOM is er geen wettelijke basis om een consultatieprocedure bij de netbeheerders voor het KCD af te dwingen. Met mijn brief van 22 januari jl. (Kamerstukken II 2015/16, 31 510, nr. 51) is uw Kamer geïnformeerd over het vervolg van het wetsvoorstel STROOM. In deze brief heb ik aangegeven een aantal verbeteringen uit het wetsvoorstel Elektriciteits- en Gaswet alsnog mogelijk te willen maken door een wijziging van de huidige wet. Logischerwijs maakt een helder kader voor de totstandkoming en toetsing van investeringen van netbeheerders hier deel van uit. Ik ben voornemens dit wetsvoorstel na de zomer bij uw Kamer in te dienen.
De schikking met NS-fraudeurs |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de schikking die getroffen is met NS-fraudeurs?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe deze schikking te plaatsen is tegen de achtergrond van de belofte van de Minister van Financiën dat de NS-fraudeurs geen cent meer zouden krijgen bij hun vertrek?
In de Tweede Kamer ben ik eerder uitgebreid ingegaan op de ontslagprocedure van de voormalig president-directeur van NS. Daarbij heb ik in mijn brief van 5 augustus (Kamerstuk 28 165, nr. 220) aangegeven dat mijn eerdere belofte dat de voormalig president-directeur geen enkele vergoeding zou ontvangen, niet houdbaar bleek als gevolg van onzorgvuldigheden in de ontslagprocedure. In mijn brief van 31 augustus 2015(Kamerstuk 28 165, nr. 222), in antwoord op de vragen die de Kamer naar aanleiding van de schikking met de voormalige president-directeur heeft gesteld, ben ik ook ingegaan op de toenmalige stand van zaken rond de afwikkeling van het arbeidscontract van de vorige CEO van de NS-dochter Abellio. Ik heb uw Kamer toen geïnformeerd dat er op dat moment nog geen sprake was van beëindiging van het dienstverband, dat de afwikkeling van het dienstverband in handen is van de raad van bestuur van NS en dit binnen de reguliere wettelijke kaders van het arbeidsrecht plaatsvindt. In de afwikkeling van het arbeidscontract van de op non-actief gestelde medewerkers heeft een aantal van hen een rechtszaak aangespannen. De raad van bestuur heeft op basis van het advies van zijn advocaten en de opstelling van de rechter tijdens de hoorzittingen geconcludeerd dat de oorspronkelijke insteek van NS niet haalbaar bleek. De onderneming concludeerde onder andere dat er geen gronden waren voor een ontslag op staande voet, wat betekent dat de afwikkeling van de arbeidsovereenkomsten op grond van het reguliere ontslagrecht moesten plaatsvinden. NS heeft dan ook de afweging gemaakt dat de overeengekomen schikkingen met de betrokken medewerkers onontkoombaar waren om langdurige rechtszaken en bijbehorende kosten te voorkomen. Rechtszaken bovendien, met een aanzienlijke kans dat de uitkomsten nog minder gunstig voor NS zouden zijn. Binnen de grenzen van het arbeidsrecht heeft NS zich ingezet voor zo gunstig mogelijke uitkomsten voor NS. Ik ben niet op de hoogte van de afspraken die op individueel niveau zijn gemaakt. Dat is ook niet gebruikelijk, omdat het hier gaat om werknemers van de onderneming. De Nederlandse staat heeft als aandeelhouder alleen een rol bij de beloning, benoeming en het ontslag van de bestuurders van de raad van bestuur van NS zelf. De afwikkeling van het ontslag van de betrokken oud-medewerkers is een aangelegenheid van de raad van bestuur van NS.
Kunt u aangeven welke afspraken zijn gemaakt met de verschillende NS-medewerkers, zoals de voormalig directeur van NS-concurrent Veolia, de Abellio-directeur en de directeurs van Qbuzz, en wat de redenen zijn voor de schikking?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich vinden in de uitspraak van de advocaat van een van de betrokkenen dat er sprake is van een grote overwinning? Is het Rijk dan de verliezer?
Het Rijk is geen partij bij de getroffen schikking. Ik laat de uitspraak dan ook voor rekening van de betrokkene.
Herinnert u zich dat u aan de Kamer heeft geschreven: «NS zal de contracten van de drie betrokken statutaire Qbuzz-bestuurders ontbinden. Met twee van hen betreft het de huidige bestuursfunctie, met de derde betreft het de adviesrelatie die was aangegaan na zijn eerder vertrek als statutair bestuurder bij Qbuzz. Het arbeidscontract met de ex-Veolia-medewerker, dat zou ingaan op 1 mei a.s., zal eveneens worden ontbonden. Er worden geen vertrekvergoedingen betaald. Eerder toegekende variabele beloningen worden, indien relevant, teruggevorderd.»?2
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich dat u aan de Kamer heeft meegedeeld: «Vanzelfsprekend zal ik in nauw contact blijven met NS omtrent de opzet, voortgang en de uitkomsten van de analyse naar de interne regels en hun effectiviteit en de daaruit te treffen maatregelen»?3
Ja, zie daarvoor ook mijn brief van 15 januari 2016 met het onderzoek van Alvarez en Marsal naar de effectiviteit van interne procedures, risicobeheersing, compliance en controlemaatregelen in de NS-organisatie. Bij deze brief zit ook het verbeterplan van NS met maatregelen die NS gaat treffen. De raad van commissarissen zal tweemaal per jaar de voortgang monitoren en de aandeelhouder wordt hierover geïnformeerd.
Herinnert u zich dat u in uw brief van 28 april 2015 aan de Kamer schreef dat er geen vertrekvergoedingen worden betaald?4
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich de volgende woorden uit uw brief aan de Kamer van 5 juni jongstleden: «de inhuur van de voormalige medewerker van Veolia had mijns inziens in dat stadium van de aanbesteding niet moeten plaatsvinden. Dat dit bovendien onrechtmatig gebeurde en dat de medewerker vervolgens ongeoorloofd informatie deelde, gaat alle perken te buiten.»?5
Ja.
Kunt u aangeven hoe hoog de vertrekvergoeding is voor elk van de ontslagen medewerkers en hoe zich dat verhoudt tot uw eerdere belofte?
De staat is bij de afwikkeling van deze contracten niet betrokken geweest, omdat dit op grond van het in Nederland geldende vennootschapsrecht valt binnen het domein van de raad van bestuur van NS. Aandeelhouders hebben immers alleen een rol bij benoeming, ontslag en beloning van bestuurders. Formele instemming van de aandeelhouder bij ontslag van reguliere werknemers of bestuurders van een dochteronderneming is om die reden dan ook niet aan de orde. Ik kan u dan ook niet informeren over het exacte verloop en de inhoud van de overeengekomen schikkingen, omdat ik niet over die informatie beschik.
Kunt u aangeven hoeveel variabele vergoedingen zijn teruggevorderd bij elk van de drie medewerkers? Hoe verhoudt zich dat tot uw eerdere belofte?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u in nauw contact gebleven met de NS omtrent de maatregelen?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer heeft de NS u ervan op de hoogte gesteld dat er toch weer afkoopvergoedingen betaald zouden worden?
Het afwikkelen van de arbeidscontracten van werknemers is een aangelegenheid tussen de werkgever en werknemer. De staat als aandeelhouder is daar geen partij in. De accountingregels (IFRS) verplichten de vennootschap sinds dit jaar wel dat er tot op het niveau van het executive committee (eerste laag onder het bestuur) gerapporteerd wordt wat er in het betreffende jaar aan vergoedingen is betaald. Het jaarverslag 2015 van NS bevat deze gegevens. Het is niet aan de aandeelhouder om deze informatie publiek te maken. Dat is aan de onderneming zelf. De informatie hierover is eerder dan het publiceren van het jaarverslag van NS naar buiten gekomen, nadat De Telegraaf hier op 5 februari een artikel over heeft gepubliceerd. De bedragen die zijn betaald aan de andere betrokken medewerkers zijn mij niet bekend.
Wist u ten tijde van het AO Staatsdeelnemingen op 3 februari jongstleden dat deze bedragen betaald zouden worden?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u een precieze tijdslijn geven van de wijze waarop deze overeenkomsten tot stand gekomen zijn?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft u overwogen om de Kamer te informeren over het feit dat u uw eerdere belofte niet kon nakomen of vond u het gepaster dat de Kamerleden dat in de krant zouden lezen, en wel twee dagen na het Algemeen overleg over staatsdeelnemingen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u ingestemd met de vertrekvergoedingen?
Zie antwoord vraag 9.
Waarom is deze schikking nu getroffen, terwijl er nog een strafrechtelijk onderzoek van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) loopt en ook de Autoriteit Consument & Markt (ACM) de zaak in onderzoek heeft?
Los van de uitkomst van nog lopende onderzoeken, was het duidelijk dat de arbeidscontracten van de betrokken medewerkers niet voorgezet konden worden. Om die reden heeft de raad van bestuur van NS, binnen de kaders van het arbeidsrecht, gezocht naar de meest geschikte oplossing. NS heeft zich hierbij juridisch laten adviseren en is tot schikkingen gekomen die in lijn liggen met de verwachte uitkomst in eventuele gerechtelijke procedures. Dit heeft tevens bijgedragen aan het wederkeren van de rust binnen NS en de focus op de toekomst.
Is met de regering overleg gevoerd over het treffen van deze schikking? Zo nee, waarom niet, zo ja, wat waren de argumenten om met de schikking in te stemmen?
Het artikel: 'Duitse agent gewond na steekincident op station Landgraaf' |
|
Ockje Tellegen (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel: «Duitse agent gewond na steekincident op station Landgraaf»?1
Ja.
Worden de toegezegde 22 extra agenten nu al ingezet? Zo ja, op welke stations en op welke momenten? Zo nee, wanneer is deze inzet volgens planning voltooid?
In maart 2015 zijn afspraken gemaakt over de samenwerking tussen NS en politie in het kader van het maatregelenpakket voor de aanpak van agressie op het spoor. Mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie (VenJ) kan ik aangeven dat de gemaakte afspraken conform afspraak volop in uitvoering zijn. Er vindt structureel overleg plaats tussen NS en politie. De politie heeft 20 gebiedsagenten aangewezen en deze zijn in goed overleg met NS aan het werk. De gebiedsagenten worden door de politie ingezet op en rond 22 grote stations waarvan bekend is dat daar meer dan gemiddeld sprake is van agressie, zwartrijden of gevoelens van onveiligheid.
Het gaat om de volgende stations:
Amsterdam CS
Almere
Alkmaar
Schiphol
Rotterdam CS
Den Haag CS + HS
Breda
Dordrecht
Leiden
Roosendaal
Utrecht CS
Eindhoven CS
Maastricht
Den Bosch
Arnhem
Enschede
Nijmegen
Zwolle – Deventer
Amersfoort
Tilburg
De gebiedsagenten werken op basis van een integrale aanpak aan de (veiligheids-)problemen op het spoor en het station door zichtbaar aanwezig te zijn en samen te werken met de vervoerders en de betreffende Regionale Eenheid.
Op welke trajecten vindt nu dubbele bemensing plaats? Op welke momenten? Uit wie bestaat deze dubbele bemensing (conducteurs, buitengewone opsporingsambtenaren, politieagenten etc.)? Is deze inzet qua capaciteit conform het maatregelenpakket van maart 2015? Zo nee, wanneer wordt die inzet zoals beoogd voltooid? Acht u deze inzet, zoals in maart 2015 overeengekomen, momenteel nog altijd voldoende? Zo nee, op welke wijze bent u voornemens deze inzet te veranderen (vergroten)?
NS heeft samen met de vakbonden en de Ondernemingsraad afspraken gemaakt over de invulling van extra ondersteuning op de trein. In juni 2015 is NS gestart met extra ondersteuning door Veiligheid en Servicemedewerkers of hoofdconducteurs op nachtnettreinen op zondag tot en met woensdag (de andere dagen waren al dubbel bemenst) en op specifieke treinen op zondagochtend (vanwege terugkerend uitgaanspubliek). Sinds september 2015 zijn deze treinen volledig dubbel bemenst.
Op 11 februari j.l. heeft NS met de bonden een akkoord bereikt waarmee het mogelijk wordt om alle treinen op donderdag-, vrijdag- en zaterdagavond na 22.00 uur te voorzien van twee conducteurs. NS is momenteel bezig met het werven en opleiden van nieuw personeel en geeft aan dat deze dubbele bezetting structureel zal plaatsvinden vanaf het tweede kwartaal in 2017. In de tussenliggende periode realiseert NS waar mogelijk dubbele bemensing vanuit de bestaande capaciteit, of zal anders zorgen voor extra toegangscontrole en beveiligers. Hiermee is de uitvoering door NS van deze maatregel conform afspraak. Op dit moment acht ik deze inzet voldoende.
Kunt u bevestigen dat deze inzet zich richt op nationale NS-diensten?
Ja.
Kunt u bevestigen dat dit incident plaatsvond op de Euregiobahn van Deutsche Bahn?
Ja.
Is bekend hoeveel incidenten van agressie of geweld tegen conducteurs op grensoverschrijdende jaarlijks gemeld worden? In hoeverre komt dit overeen met het daadwerkelijke aantal incidenten dat jaarlijks plaatsvindt?
De vervoerders houden een incidentregistratie bij. NS rapporteert het aantal incidenten halfjaarlijks aan IenM in haar reguliere rapportage. De regionale vervoerders rapporteren de incidenten aan de individuele OV-autoriteiten als opdrachtgevers voor regionale concessies.
NS en de regionale spoorvervoerders geven aan dat zij het aantal incidenten op grensoverschrijdende spoorverbindingen niet apart registreren. Aangezien het aantal grensoverschrijdende lijnen een klein percentage is van het totale aantal lijnen, is het beeld van NS en de regionale spoorvervoerders dat het aantal incidenten op grensoverschrijdende lijnen klein is.
Is daarnaast bekend hoeveel incidenten van agressie of geweld tegen personeel in het regionale openbaar vervoer gemeld worden? In hoeverre komt dit overeen met het daadwerkelijke aantal incidenten dat jaarlijks plaatsvindt?
Ik wil voorop stellen dat het van het grootste belang is dat het personeel in het openbaar vervoer altijd melding maakt van elk incident. Hierover zijn alle partijen het eens.
Het aantal meldingen van personeel in het stad- en streekvervoer van fysieke agressie over het jaar 2014 betreft 2.593 incidenten. Dit cijfer is door de regionale vervoerders gemeld op basis van de individuele incidentregistraties. Het is hierbij op dit moment niet mogelijk om een uitsplitsing te maken voor bus, tram, metro en regionaal spoor. Onder fysieke agressie wordt verstaan: mishandeling, bedreiging met wapen, bedreiging zonder wapen, diefstal/beroving, optreden bij drugsoverlast, vandalisme/brandstichting/graffiti, en overige overtredingen zoals trekken en duwen.
Het Kenniscentrum voor verkeer, vervoer en infrastructuur (CROW) voert tweejaarlijks een onderzoek uit naar de ontwikkeling van de sociale veiligheid van het personeel in het stad- en streekvervoer. Deze Personeelsmonitor biedt opdrachtgevende decentrale overheden en regionale openbaarvervoerbedrijven inzicht in de ontwikkeling van de sociale veiligheid van het personeel in het stads- en streekvervoer. Uit de Personeelsmonitor 2014 volgt dat spugen door 61% van de medewerkers altijd wordt gemeld. De meldingsbereidheid is hoog voor ingrijpende incidenten als mishandeling (93% meldt dit altijd) en diefstal (92%) en daarnaast voor het melden van vernielingen (80%). Bedreiging wordt door 65% van de medewerkers altijd gemeld. Lastig vallen en pesten wordt door respectievelijk 33% en 29% altijd gemeld door het personeel in het stads- en streekvervoer.
Deelt u de mening dat alle betrokkenen – Rijk, regionale overheden, Duitse en Belgische overheden, NS, regionale vervoerders en politie – hun verantwoordelijkheid in dezen moeten nemen? Zo ja, hoe borgt u dit?
Ja. De aanpak van agressie in het OV is een gezamenlijke opgave voor alle betrokken partijen. Elke partij draagt bij vanuit zijn rol en verantwoordelijkheid. Ik werk aan een integrale aanpak van de problematiek van agressie in het OV, samen met de departementen van VenJ en BZK en de OV- partijen. IenM heeft samen met VenJ en BZK, partijen uit de hele OV-keten bijeen gebracht met als gemeenschappelijk doel het samen aanpakken en verbeteren van sociale veiligheid.
Hoe is de beveiliging op grensoverschrijdende treindiensten vormgegeven? Werken de Nederlandse politie en NS samen met de betreffenden instanties in Duitsland en België? Vindt er ook op bestuurlijk en politiek niveau overleg plaats met onze buren? Zo ja, wat wordt daar afgesproken? Zo nee, bent u bereid zo snel mogelijk in overleg te treden met uw collega’s in onze buurlanden om ook geweld en agressie op grensoverschrijdende treindiensten aan te pakken?
NS zet haar Veiligheid en Service personeel in op alle treinen, waaronder grensoverschrijdende treinen en staat in contact met vervoerders uit Belgie en Duitsland waar nodig. Mede namens de Minister van VenJ kan ik melden dat de Nederlandse politie nauw samenwerkt met de collega’s in België en Duitsland. Er vindt afstemming plaats over gezamenlijke acties en er wordt informatie uitgewisseld. Via Railpol (netwerk van Europese spoorwegpolitiediensten) is er contact en overleg met andere Europese landen. De Minister van VenJ en ik hebben met regelmaat overleg met onze collega bewindslieden uit buurlanden over diverse onderwerpen.
Hoe is de beveiliging in het regionale openbaar vervoer vormgegeven? Vindt er op bestuurlijk en politiek niveau overleg plaats met regionale vervoerders (trein, tram, metro, bus)? Zo ja, wat wordt daar afgesproken? Zo nee, hoe kunt u dit overleg stimuleren?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 8 is het een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen om agressie in het OV tegen te gaan. Ik werk aan een integrale aanpak van de problematiek van agressie in het OV, samen met de departementen van VenJ en BZK en de OV- partijen. IenM heeft samen met VenJ en BZK, partijen uit de hele OV-keten bijeen gebracht met als gemeenschappelijk doel het samen aanpakken en verbeteren van sociale veiligheid. In diverse overleggen op bestuurlijk en ambtelijk niveau tussen het Ministerie van IenM en vervoerders worden knelpunten, oplossingen en maatregelen besproken om de sociale veiligheidsproblematiek aan te pakken.
Ik zie het als de rol van mijn ministerie om mogelijke knelpunten bespreekbaar te maken en waar mogelijk helpen op te lossen.
Bent u bereid de beantwoording van het bovenstaande mee te nemen bij de evaluatie van het pakket veiligheidsmaatregelen waarvan de uitkomst wordt verwacht in maart?
De evaluatie richt zich op het maatregelenpakket van maart 2015 dat is overeengekomen met NS, ProRail, de vakbonden, de Ondernemingsraad van NS en de Ministeries van IenM, BZK en VenJ.
Ik vind het van belang gezamenlijk op te trekken met alle betrokken OV-partijen. Daarom ga ik, zoals aangekondigd in mijn brief d.d. 11 februari 20162, op korte termijn, samen met mijn collega van VenJ, met de vervoerders, decentrale overheden en vakbonden in overleg om te komen tot een veiligheidsaanpak waarin concrete, ambitieuze, maar ook realistische doelstellingen worden afgesproken. Uiteraard zal ik uw Kamer over de uitkomsten hiervan informeren.
Mogelijke veiligheidsrisico’s van pinpassen waarmee contactloos betaald kan worden |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een onderzoek van de Consumentenbond uitwijst dat met contactloos betalen veel grotere bedragen ongemerkt blijken te kunnen worden afgeschreven dan banken en consumenten denken?
Ja.
Is het waar dat banken beweren dat contactloze betalingen boven de € 50 niet mogelijk zijn, maar dat dit feitelijk wél mogelijk is, en dat derhalve contactloos rollen voor bedragen veel hoger dan € 50 in principe mogelijk is?
Nee. Bij contactloze betalingen moet bij bedragen boven de 25 euro altijd de pincode worden ingetikt. Bij bedragen tot en met 25 euro is een pincode meestal niet nodig. Om te verhinderen dat een dief langdurig zonder pincode met een gestolen betaalpas1 kan betalen, geldt een cumulatieve limiet van 50 euro. Wanneer de pashouder achter elkaar kleine bedragen zonder pincode contactloos betaalt en al die bedragen bij elkaar opgeteld de 50 euro overschrijden, dan moet hij alsnog de pinpas in de automaat steken en zijn pincode intikken. Deze limiet geldt voor onbepaalde tijd, dus ook als de betalingen zonder pincode over meerdere dagen gespreid zijn.
De mogelijkheid bestaat echter voor de klant, bij sommige banken, om de limiet voor contactloos betalen te verhogen naar maximaal 250 euro. De Consumentenbond merkt hierover op dat banken niet altijd juist uitleggen of en wanneer de betaalpas bij een contactloze betaling in de betaalautomaat gestoken moet worden. Klanten krijgen soms van hun bank te horen dat bij betalingen vanaf 50 euro de betaalpas altijd in de automaat gestoken moet worden. Indien een klant ervoor gekozen heeft zijn limiet te verhogen is dit niet juist. Vanuit de Betaalvereniging Nederland («BVN») heb ik begrepen dat de banken hebben toegezegd hun uitleg aan pashouders op dit vlak te verbeteren.
Is het waar dat het aanvragen en misbruiken van een mobiel betaalapparaat hiervoor vrij eenvoudig is?
Nee. Om met een contactloze betaalautomaat te kunnen frauderen, moet de dader zich inschrijven bij de Kamer van Koophandel en een betaalrekening hebben. De fraudeur moet zijn betaalautomaat bovendien laten registreren voordat er betalingen mee gedaan kunnen worden. Betalingen worden niet direct op de bankrekening van de fraudeur bijgeschreven, daar gaat minimaal één werkdag overheen. De pakkans bij misbruik van de automaat is daardoor hoog, en ik schat in dat deze vorm van fraude voor criminelen niet erg lonend zal zijn.
Is het waar dat contactloos digitaal zakkenrollen voorkomen kan worden door een speciaal beschermend hoesje om de contactloze pin-pas met NFC-chip te doen, maar dat niet alle banken deze hoesjes standaard – vergezeld van een waarschuwing – verstrekken?
Dat is waar. Een speciaal beschermend hoesje zorgt ervoor dat het niet meer mogelijk is om automatisch verbinding te maken tussen de betaalautomaat en de pinpas.
In werkelijkheid is het onwaarschijnlijk dat op deze manier ongemerkt contactloze betalingen door criminelen gedaan kunnen worden. Tot op heden is deze vorm van fraude dan ook nog niet voorgekomen. Volgens informatie van de BVN blijkt dat contactloze betaling alleen mogelijk is als de betaalpas op minder dan vijf centimeter afstand van de betaalautomaat wordt gehouden. Wanneer een contactloze betaalpas samen met andere contactloze passen is opgeborgen (zoals een OV-chipkaart, toegangspas of andere contactloze betaalpas), is het zeer onwaarschijnlijk dat daarmee ongemerkt contactloos kan worden betaald. Een betaalautomaat raakt dan in de war van alle signalen van de verschillende contactloze passen.
Bent u bereid banken aan te spreken op mogelijke contactloze betalingen boven de € 50, en banken te vragen mogelijke veiligheidsrisico’s te laten «repareren»?
Ik heb regelmatig overleg met banken en andere financiële instellingen om de financiële dienstverlening te kunnen verbeteren. Een belangrijk onderdeel hierin is dat veiligheidsrisico’s, waaronder die welke betrekking hebben op contactloos betalen, tot een minimum beperkt worden. Burgers moeten immers veilig hun transacties kunnen verrichten. Ik denk graag met de banken mee om deze risico’s te beperken, maar het is uiteindelijk aan de banken zelf om hier gehoor aan te geven en eventuele risicomaatregelen te implementeren.
Bent u bereid banken te vragen standaard beschermende hoesjes te leveren bij nieuwe contactloze betaalpassen, vergezeld van gedegen voorlichting over de mogelijke gevaren van het bij zich dragen van de pas zonder beveiligende houder?
Zie antwoord vraag 5.
Financiële ondersteuning voor volwassen scholieren |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u inzicht geven in de financiële ondersteuning die vanuit de overheid beschikbaar is voor volwassen scholieren? Klopt het dat zij na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar geen aanspraak meer maken op ondersteuning vanuit de kindregelingen en nog niet in aanmerking komen voor studiefinanciering? Klopt het dat zij in de huidige situatie tijdens de genoemde periode alleen aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming van de Dienst uitvoering onderwijs (DUO)? In hoeverre is deze tegemoetkoming toereikend?
Ouders van scholieren onder de 18 jaar hebben recht op kinderbijslag en kindgebondenbudget. Dit eindigt als de scholier 18 wordt. Scholieren van 18 jaar en ouder kunnen in aanmerking komen voor een tegemoetkoming voor scholieren via de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Deze tegemoetkoming geldt voor scholieren die een voltijdsopleiding doen in het voortgezet onderwijs. De tegemoetkoming voor scholieren bestaat uit een basistoelage en een inkomenafhankelijke bijdrage in de schoolkosten. De basistoelage is ca € 113,– per maand voor een thuiswonende scholier. Er is daarnaast een inkomensafhankelijke bijdrage in de schoolkosten mogelijk. Voor het voortgezet onderwijs (bovenbouw) bedraagt deze bijdrage in de schoolkosten maximaal ca. € 86,– per maand. In totaal ontvangen per ultimo 2015 33.244 scholieren een tegemoetkoming via de DUO (in het Vavo 2.363 scholieren, in het voortgezet onderwijs 28.161 scholieren en in het VSO 2.721 scholieren). De hoogte van de tegemoetkoming van DUO is in lijn met de bedragen van de kinderbijslag en het kindgebondenbudget, toen de scholier nog 17 jaar was.
Als de scholieren na het voortgezet onderwijs een vervolgopleiding gaan doen (mbo of ho), komen zij in aanmerking voor de studiefinanciering die daar geldt. Er bestaat geen recht op algemene bijstand.
Wat betreft het recht op bijstand voor jongeren vanaf 18 jaar die niet meer naar school gaan en ook geen vervolgopleiding volgen, geldt in beginsel het reguliere uitkeringsregime van de Participatiewet. Deze wet biedt ook voor hen een laatste vangnet voor wie niet zelf in het levensonderhoud kan voorzien. Met inachtneming van de overige voorwaarden die gelden voor het recht op bijstand – zoals de vier weken zoektermijn en het naar vermogen voldoen aan de arbeidsverplichtingen – kan de jongere in beginsel in aanmerking komen voor (aanvullende) bijstand.
De landelijke bijstandsnorm voor een alleenstaande van 18,19, en 20 jaar zonder kinderen, bedraagt ca € 240,– per maand. In dit verband is het van belang dat het college van burgemeester en wethouders met artikel 28 Participatiewet de mogelijkheid heeft om deze landelijke bijstandsnorm lager vast te stellen als de belanghebbende recent zijn scholing of beroepsopleiding heeft beëindigd. Het college heeft deze mogelijkheid gedurende 6 maanden na het tijdstip van beëindiging van de scholing of beroepsopleiding. De achterliggende gedachte hierbij is dat de belanghebbende tijdens de school/studieperiode de bestedingen heeft afgestemd op zijn beperkte inkomen en dat zijn noodzakelijke kosten niet onmiddellijk toenemen als hij of zij de studie beëindigt en als schoolverlater op bijstand aangewezen raakt. Het college heeft hiermee de bevoegd- en verantwoordelijkheid om in individuele gevallen maatwerk toe te passen. Hiermee kan worden voorkomen dat de jongere in een problematische financiële situatie geraakt.
Kunt u nader inzicht geven in hoeverre er voor deze volwassen scholieren sprake is van een problematische financiële situatie gedurende de periode dat zij nog op school zitten en nog niet aan een opleiding zijn begonnen? In hoeverre is er sprake van een inkomensachteruitgang wat betreft ondersteuning vanuit de overheid? Om welke bedragen gaat het hier precies? Hoeveel mensen hebben te maken met deze problematiek? In hoeverre kan deze inkomensachteruitgang het afronden van school of het beginnen van een opleiding bemoeilijken? Deelt u de mening dat dit voorkomen dient te worden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u inzicht geven in hoe gemeenten omgaan met deze problematiek voor volwassen scholieren die nog niet aan een opleiding zijn begonnen? Is er sprake van verschillen tussen gemeenten? Wat zijn de verantwoordelijkheden en mogelijkheden voor gemeenten om financieel bij te springen in deze, bijvoorbeeld door middel van categoriale bijzondere bijstand of individuele bijzondere bijstand? Bent u bereid om bij gemeenten aan te dringen op actie om te voorkomen dat volwassen scholieren geconfronteerd worden met een grote inkomensachteruitgang? Zo ja, welke actie wilt u dat de gemeenten ondernemen? Zo niet, waarom niet?
Ik beschik niet over informatie hoe gemeenten omgaan met de volwassen scholieren die nog niet aan een opleiding zijn begonnen. Zoals hiervoor aangegeven betreft het hier individueel maatwerk.
Ten aanzien van de verlening van individuele bijzondere bijstand geldt dat dit een expliciete verantwoordelijkheid van de colleges is. Het verlenen van categoriale bijzondere bijstand is per 1 januari 2015, met uitzondering van de collectieve aanvullende zorgverzekering, niet meer mogelijk.
In de Participatiewet (artikel 12) geldt ten aanzien van jongeren van 18 tot 21 jaar overigens een specifieke regeling voor wat betreft de verlening van individuele bijzondere bijstand. Deze jongeren hebben namelijk alleen recht op bijzondere bijstand wanneer een financieel beroep op hun ouders niet mogelijk is. Dit heeft te maken met de onderhoudsplicht van de ouders voor kinderen tot 21 jaar. Indien de ouders kunnen aantonen dat zij over onvoldoende middelen beschikken om in de kosten van het bestaan van hun 18 tot 21 jarige kind te voorzien, bestaat er mogelijk een individueel recht op bijzondere bijstand voor de betreffende jongere. Eventuele verschillen tussen gemeenten in de verlening van bijzondere bijstand aan scholieren die nog niet aan een opleiding zijn begonnen, zijn een logisch gevolg van de decentrale uitvoering van de Participatiewet.
De primaire radargegevens van de MH17 |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat het Openbaar Ministerie u al snel na aanvang van het onderzoek heeft laten weten dat binnen het Joint Investigation Team (JIT) door de samenwerkende justitiële autoriteiten is vastgesteld dat het noodzakelijk was alle voorhanden zijnde primaire en secundaire radargegevens, die eventueel beschikbaar waren binnen Oekraïne van het moment van de ramp en er vlak voor en na, beschikbaar te krijgen voor het strafrechtelijk onderzoek?
Het Openbaar Ministerie heeft mij vanaf het begin van het onderzoek regelmatig geïnformeerd over het strafrechtelijk onderzoek. Het is juist dat het JIT zich van meet af tot doel heeft gesteld zoveel mogelijk informatie te verzamelen die kan bijdragen tot de waarheidsvinding. Dat omvat ook beschikbare radargegevens.
Herinnert u zich dat u op 21 januari 2016 aan de Kamer schreef: «Het OM heeft mij laten weten dat het OM op dit moment over voldoende informatie beschikt en dat nu geen behoefte bestaat aan het doen van verzoeken voor aanvullende informatie op het gebied van radar- en satellietgegevens. Indien dit anders wordt, dan zal het kabinet al het nodige doen om voor het strafrechtelijk onderzoek relevante gegevens aan het OM ter beschikking te kunnen stellen» (Kamerstuk 33 997, nr. 62)?
Ja.
Herinnert u zich dat u 4 februari 2016 aan de Kamer schreef: «Voorts heeft het OM mij desgevraagd laten weten dat het op dit moment over voldoende informatie beschikt en dat nu geen behoefte bestaat aan het doen van verzoeken voor aanvullende informatie op het gebied van radar- en satellietgegevens. Anders dan door het lid Sjoerdsma kennelijk verondersteld is, getuige zijn verzoek bij de Regeling van Werkzaamheden d.d. 3 februari 2016, heeft het OM mij dit niet schriftelijk bericht, doch verschillende malen in mondeling overleg bevestigd» (Kamerstuk 33 997, nr. 64)?
Ja.
Herinnert u zich dat u op de vraag wanneer u voor het eerst hoorde van het OM dat er geen behoefte bestaat aan de radarbeelden in het plenaire debat in de Tweede Kamer op 4 februari 2016 als volgt antwoordde: «Die datum heb ik niet paraat, maar dat was op het moment dat die discussie over de radarbeelden ontstond. Ik was daar benieuwd naar. Ik heb het OM daarnaar gevraagd en het heeft daar antwoord op gegeven langs deze lijnen.»?
Ik heb duidelijk gemaakt tijdens het debat dat in de gesprekken die ik met het OM heb, het onderwerp van de radargegevens met enige regelmaat aan de orde is geweest. Naar het oordeel van het OM bestaat er nu geen behoefte aan verzoeken van de regering om aanvullende informatie. De door het OM benodigde informatie is reeds in een eerder stadium bij verschillende staten opgevraagd door middel van rechtshulpverzoeken.
Op welke data heeft het OM u meegedeeld dat er nu geen behoefte bestaat aan de radardata?
Het onderwerp van de radargegevens is met enige regelmaat aan de orde geweest in de gesprekken die ik met het Openbaar Ministerie heb. Daarin heeft het OM mij aangegeven dat er nu geen behoefte bestaat aan verzoeken door de regering om aanvullende informatie op het gebied van radar- en satellietgegevens. Deze mededeling is mij laatstelijk op 14 en 19 januari jl. mondeling gedaan. Steeds als het OM de regering vraagt verzoeken om aanvullende informatie te ondersteunen, zal hieraan gevolg worden gegeven.
Kunt u voor elk van de data hierboven aangeven wie van het OM dit heeft meegedeeld en of die persoon namens zichzelf of namens het OM sprak? Kunt u dit bij voorkeur deze informatie openbaar geven, maar indien noodzakelijk vertrouwelijk meedelen?
De mededeling kwam van het College van procureurs-generaal, dat sprak namens het OM. De informatie heb ik in de onder vragen 2 en 3 genoemde brieven van 21 januari 2016 en 4 februari 2016 openbaar gemaakt door haar met uw Kamer te delen.
Heeft het OM ook namens de andere landen in het JIT gesproken, toen zij aangaf nu geen behoefte te hebben aan aanvullende informatie op het gebied van radar- en satellietgegevens, zoals primaire radargegevens?
Het Openbaar Ministerie is coördinator van het JIT en afwegingen die gemaakt worden over het al dan niet noodzakelijk zijn van informatie, worden binnen het JIT besproken. Dit is niet anders waar het gaat om radar- en satellietgegevens. Zoals gezegd heeft het OM mij op dit punt laten weten dat er nu geen behoefte bestaat aan het doen van verzoeken voor aanvullende informatie op het gebied van radar- en satellietgegevens.
Betekent deze mondelinge mededeling nu dat er naast schriftelijke ambtsberichten ook mondelinge ambtsberichten over een lopend strafrechtelijk onderzoek bestaan? Zo ja, welke status hebben die?
Artikel 129 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie bepaalt dat het College van procureurs-generaal de Minister de inlichtingen verstrekt die deze nodig heeft. Dat gebeurt zowel schriftelijk, in de vorm van ambtsberichten, als mondeling. De status van mondelinge en schriftelijke inlichtingen is dezelfde.
Op welke wijze worden mondelinge (ambts)berichten vastgelegd in de administratie van het OM en in het Ministerie van Veiligheid en Justitie, opdat daar later geen verschil van interpretatie ontstaat over wat er precies is meegedeeld?
Mondelinge inlichtingen worden niet als zodanig in de administratie geregistreerd.
Bent u bereid deze mededeling van het OM, inclusief mogelijke caveats schriftelijk te laten vastleggen door het OM, aangezien hier a priori wordt afgezien van het opvragen van radarbeelden die van groot belang zouden kunnen zijn in een rechtszaak over MH17? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen noodzaak om mondeling door het OM gedane mededelingen schriftelijk te laten bevestigen. Voor de goede orde merk ik op dat geen sprake is van het niet opvragen van radargegevens. Daartoe zijn wel degelijk (rechtshulp)verzoeken gedaan.
Zijn u signalen uit het OM of andere landen in het JIT bekend die het niet eens zijn met het niet opvragen van de primaire radargegevens?
Deze signalen zijn mij niet bekend.
Hoe vaak krijgt u mededelingen over de inhoud van strafrechtelijke onderzoeken op een andere wijze dan via schriftelijke ambtsberichten? Hoe kan controle op deze informatiestroom plaatsvinden?
De bedoelde mededelingen krijg ik zo vaak als daartoe aanleiding is. Democratische controle daarop is gewaarborgd door middel van de politieke verantwoordelijkheid die ik draag voor het OM, waaruit voortvloeit dat ik aan uw Kamer verantwoording afleg over het functioneren van het OM en de wijze waarop het zijn taken vervult.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden, dat wil zeggen vóór maandag 15 februari 2016?
Wij hebben er naar gestreefd uw vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving rondom de laatste hengstenkeuring van de Koninklijke Vereniging «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger» (KVTH) op 23 januari jl.?1
Ja.
Is het u ook opgevallen dat op het beeldmateriaal bijna alleen maar paarden met gecoupeerde staarten te zien zijn? Hoe verklaart u dit?
Het couperen van dieren (staarten, oren) is sinds 2001 een verboden lichamelijke ingreep in Nederland, tenzij de ingreep uit medische noodzaak wordt verricht. Ook verboden is de toelating tot een tentoonstelling of een keuring van dieren (als ook het deelnemen aan of toelaten tot wedstrijden van dieren) waarbij een verboden lichamelijke ingreep is verricht. Volgens een uitspraak uit 2002 van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het CBb) evenwel, is de reikwijdte van het tentoonstellingsverbod beperkt. Indien een dier legaal in het buitenland is gecoupeerd, mag het volgens de uitspraak toch in Nederland worden tentoongesteld. Ik verwijs hiervoor ook naar eerdere brieven over dit onderwerp en beantwoorde vragen (Kamerstukken 28 286, nr. 76; Kamerstukken 31 389, nr. 3; Kamerstukken 31 389, nr. 5; Kamerstukken 28 286, nr. 246, Kamerstukken 31 389, nr. 125; Kamerstukken II 2012/13, Aanhangsel, nr. 2029; Kamerstukken II 2013/14, Aanhangsel, nr. 368; Kamerstukken II 2013/14, Aanhangsel, nr. 1043).
Ik vind dit uit het oogpunt van dierenwelzijn niet gewenst en vind dat het tentoonstellingsverbod uit Europeesrechtelijk perspectief bezien wel degelijk gerechtvaardigd kan worden.
Ik ben van mening dat dit tonen van gecoupeerde dieren op tentoonstellingen of keuringen, zeker als dergelijke dieren in de prijzen vallen, het couperen van dieren stimuleert. Het kan er toe leiden dat dieren illegaal in Nederland worden gecoupeerd of dat houders dieren laten couperen in landen waar couperen niet verboden is.
Gelet hierop ben ik voornemens de komende periode bestuursrechtelijk te gaan handhaven op het tentoonstellingsverbod. De verwachting is dat het tentoonstellingsverbod dan op termijn opnieuw bij de rechter aan de orde komt. Tegelijkertijd zal ik onderzoeken op welke wijze het verbod effectiever kan worden gehandhaafd. Het Openbaar Ministerie is van oordeel dat er niet succesvol tot strafrechtelijke vervolging kan worden overgegaan in de gevallen waarop de genoemde uitspraak van het CBb van toepassing is.
Welke acties gaat u ondernemen tegen de KVTH?
Zie antwoord vraag 2.
Bij het algemeen overleg Paardenhouderij dd. 7 april 2015 zei u «In de rechtspraak hebben zich heel recentelijk ontwikkelingen voorgedaan met betrekking tot hondententoonstellingen. Daarom zie ik nu ook mogelijkheden om het tentoonstellingsverbod van gecoupeerde dieren beter te handhaven, ook voor dieren die legaal in het buitenland gecoupeerd zijn.»; op welke recente ontwikkelingen doelde u? Welke betere handhaafmogelijkheden zag u? Hoe heeft u deze verbeterde handhaafmogelijkheden in de praktijk gebracht en welke resultaten zijn hiervan te melden? Kunt u de motie (Kamerstuk 28 286, nr. 481) die vraagt om een tentoonstellingsverbod bij uw antwoord betrekken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u dat de geïntensifieerde inspanningen bij de hengstenkeuring van de KVTH geen resultaten hebben opgeleverd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties gaat u ondernemen die wel het gewenste resultaat zullen hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat als de KVTH in haar wedstrijdreglement zou opnemen dat paarden met geamputeerde staarten niet mogen meedoen, het probleem van couperen grotendeels opgelost is? Zo ja, wat gaat u doen om druk uit te oefenen op de KVTH om dit op te nemen in het wedstrijdreglement en wat heeft u reeds gedaan?
Ja. Ondanks diverse verzoeken heeft de KVTH niet de wil het couperen op vrijwillige basis uit te bannen. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op de vragen 2 t/m 6.
Vindt u dat de KVTH het predicaat koninklijk verdient?
Ik verwijs hiervoor naar de antwoorden op vragen over het ontnemen van het predicaat «Koninklijke» van 28 augustus 2013 (2013–2014, nr. 368).
Bent u bereid een meldplicht voor dierenartsen in te voeren waarbij ze met foto’s en documenten de medische noodzaak van couperen moeten onderbouwen en centraal moeten melden om zo inzicht te krijgen bij welke stallen en bij welke dierenartsen opvallend veel staarten worden gecoupeerd?
Lichamelijke ingrepen bij dieren zijn verboden, tenzij de ingreep krachtens de wet is aangewezen of er een diergeneeskundige noodzaak bestaat om de ingreep toe te passen. Het couperen van staarten is een lichamelijke ingreep die alleen is toegestaan indien daar een diergeneeskundige noodzaak voor bestaat. De diergeneeskundige noodzaak dient door de dierenarts aangetoond te kunnen worden. Indien hij dat niet kan, is hij daarop tuchtrechtelijk aanspreekbaar. Een extra meldplicht heeft een zeer geringe toegevoegde waarde en leidt daarnaast tot een behoorlijke en onwenselijke lastenverzwaring.
Wilt u reageren op de volgende opmerking in Dagblad De Limburger: «Iemand zei tegen mij; «ik wil stoppen met couperen, maar dan maken mijn paarden geen schijn van kans tijdens de veulenkeuring». Het zijn altijd gecoupeerde paarden die winnen.»?2
Dit maakt dat het noodzakelijk is het bestaande verbod afdoende te kunnen handhaven. Ik verwijs u verder ook naar het antwoord op vragen 2 t/m 6.
Klopt het dat het recent in Frankrijk verboden is om een paard met een gecoupeerde staart te transporteren of tentoon te stellen? Zo ja, waarom kan in Frankrijk wel een tentoonstellingsverbod bewerkstelligd worden maar in Nederland niet? Zijn er in Nederland juridische obstakels om een transportverbod voor gecoupeerde paarden af te kondigen?
Het klopt dat in Frankrijk deelname van een paard met een gecoupeerde staart aan tentoonstellingen is verboden, een transportverbod is echter niet afgekondigd. Het instellen van een transportverbod zou in strijd zijn met de EU-bepalingen inzake het vrije verkeer van goederen en diensten en is naar mijn oordeel om die reden juridisch gezien niet haalbaar. Ik verwijs u verder naar antwoord op vragen 2 t/m 6 waarin wordt verwezen naar een uitspraak van het CBb.
Het bericht ‘Machtige lobby houdt scheepvaart milieuvervuilend’ |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Machtige lobby houdt scheepvaart milieuvervuilend»? 1
Ja.
Herkent u zich in de stellingname dat verduurzamen niet hoog op het prioriteitenlijstje van veel rederijen staat en dat deze sector niet wil veranderen en een uitermate sterk lobby-apparaat heeft? Zo nee, wat is uw algemene beeld over deze sector als het gaat om verduurzaming?
De zeevaart is mondiaal een van de meest gereguleerde sectoren, zowel voor milieu-eisen als voor veiligheids- en bemanningseisen. De Internationale Maritieme Organisatie (IMO) is het VN-gremium voor scheepvaartregelgeving. Er zijn 171 landen lid. Ieder land heeft één stem en er worden gezamenlijk besluiten genomen. Al deze landen hebben verschillende kuststaat, havenstaat of vlaggenstaat belangen, en het komen tot een gezamenlijk besluit kan soms lastig zijn of tijd kosten. Toch heeft IMO de laatste jaren laten zien dat er vergaande milieuafspraken kunnen worden gemaakt, waarvoor IMO terecht wordt geprezen. Voorbeelden hiervan zijn het Hong Kong verdrag over het slopen van schepen, de strengere eisen in het MARPOL verdrag voor schone brandstof en schone motoren, en recent de Polar Code, waarin milieu- en veiligheidseisen zijn gesteld voor zeevaart in polaire gebieden.
Welke maatregelen worden door de Nederlands overheid en de Nederlandse havens genomen om de overgang van vervuilende bunkerolie naar het veel milieuvriendelijkere LNG (liquefied natural gas) te bevorderen? Welke aanvullende maatregelen bent u voornemens nog te treffen?
Nederland streeft, via IMO, naar regelgeving om de uitstoot van schadelijke stoffen te beperken. In IMO-verband heeft mijn ministerie bijgedragen aan strengere uitstootnormen in daartoe aangewezen emissie-beheersgebieden, het betreft hier bijvoorbeeld normen voor de uitstoot van stikstof en zwavel. Ik ondersteun het gebruik van LNG als een van de manieren om aan deze strengere regelgeving te kunnen voldoen. Mijn ministerie heeft voorts in IMO bijgedragen aan het regelgevend kader om varen op LNG mogelijk te maken en draagt in Europees verband bij aan een dekkende infrastructuur van LNG bunkerstations langs het TEN-T kernnetwerk, een netwerk dat zorgt voor een betere spoor-, binnenvaart- en zee-infrastructuur. In mijn brief van 16 oktober 2015 ben ik hier op ingegaan (TK 31 409, nr. 92).
In het European Sustainability Shipping Forum draagt Nederland bij aan het wegnemen van belemmeringen van LNG voor bestaande en nieuwe schepen. Nationaal ondersteunt IenM het nationaal LNG-platform, voortkomend uit de «green deal LNG: Rijn en Wadden». Ook havens kunnen bijdragen aan de bevordering van het gebruik van LNG. Het havenbedrijf Rotterdam doet dit bijvoorbeeld door specifieke LNG-tankers met een zogenaamde «green award» 6% korting te geven op de havengelden. Schepen die door gebruik van LNG hoog scoren op de Environmental Ship Index (ESI) krijgen in de Rotterdamse haven een korting van 10%.
Zijn er landen die meer verplichtende maatregelen treffen om de overgang naar LNG te bespoedigen? Bent u bekend met de effecten van die maatregelen?
Nederland werkt in internationaal verband samen aan doelvoorschriften om de uitstoot van schadelijke stoffen te beperken. Een voorbeeld is de normering van zwaveluitstoot in de Noordzee, wat de overgang van LNG kan bespoedigen. Ook kunnen relatief schone mariene dieselolie en zogenaamde «scrubbers» gebruikt worden. In IMO-verband wordt momenteel onderzocht wat de effecten zijn van een aanstaande mondiale zwavelnorm in 2020 of 2025. Een mondiale zwavelnorm kan leiden tot een toename van gebruik van LNG als brandstof. Mijn ministerie neemt deel aan de stuurgroep, die toeziet op het onderzoek. Eind dit jaar worden de resultaten bekend en in IMO-verband besproken.
Is het waar dat de huidige Europese milieuregels omtrent de uitstoot van schadelijke stoffen (de Emission Control Area’s) momenteel niet goed worden gehandhaafd? Waarom worden er nauwelijks boetes opgelegd? Op welke wijze kan de (Nederlandse) handhaving worden geïntensiveerd? Bent u hiertoe ook bereid?
Ik heb geen signalen dat de Europese milieuregels omtrent de uitstoot van schadelijke stoffen door schepen slecht worden gehandhaafd.
De norm van 0.1% zwavel in scheepsbrandstof die gebruikt wordt binnen de Emission Control Area geldt vanaf 1 januari 2015. De ILT heeft vanaf 1 januari 2015 tot nu toe 305 zeeschepen gecontroleerd op naleving van deze norm. Vanwege overtreding van de brandstofregels heeft de ILT 11 schepen aangehouden. Met het Openbaar Ministerie maakt de ILT momenteel afspraken over een adequate inrichting van de strafrechtelijke handhaving.
De Nederlandse handhaving wordt verder geïntensiveerd door de ontwikkeling van een risicogestuurde aanpak met nieuwe controlemethodes, de uitwisseling van controlegegevens en een adequate handhaving met boetes. De ILT werkt daarbij samen met inspecties van andere landen.
Bent u bereid draagvlak te zoeken voor een Europees boetesysteem in het kader van de Europese milieuregels, waarmee een eerlijk speelveld wordt gecreëerd en waardoor Europese havens op eenzelfde wijze boetes uitdelen? Zo ja, kunt u de Kamer vóór 1 januari 2017 over de uitkomsten van uw inspanningen informeren? Zo nee, waarom niet?
Om het toezicht op de nieuwe zwavelnorm te uniformeren heeft de Europese Commissie voorschriften gesteld voor het aantal controles en de wijze van monsterneming. Op basis van afspraken in de EU moet sinds 1 januari 2016 10% van de individuele schepen die een Nederlandse haven aandoen gecontroleerd worden op het zwavelgehalte in de scheepsbrandstof. Dit geldt ook voor andere landen in het gebied waarvoor de nieuwe zwavelnorm van kracht is. Nederland neemt samen met andere landen het voortouw om het toezicht en handhaving binnen EU lidstaten verder te uniformeren.
Het is de vraag of er voldoende draagvlak is binnen de EU om tot een dwingend Europees boetesysteem te komen, in de wetenschap dat handhaving en sanctionering over het algemeen een aangelegenheid is van de lidstaten.
De diverse Europese rechtssystemen kennen immers grote verschillen in de mogelijkheden en beperkingen bij het opleggen van sancties ten aanzien van dit soort overtredingen. Vanwege deze belemmering zal ik mij eerst sterk maken voor internationale afstemming van de handhaving.
Is er – na het niet opnemen van milieuregels over lucht- en scheepvaart in het Parijse klimaatakkoord – enig uitzicht op mondiale regels om de scheepvaart te verduurzamen? Zo ja, wanneer verwacht u dat hiertoe stappen gezet kunnen worden?
In 2011 heeft de IMO energie efficiëntie standaarden afgesproken, waardoor nieuwe schepen steeds energie efficiënter ontworpen zullen worden (tot 30% in 2025). Daarnaast worden in de IMO onderhandelingen gevoerd over een gefaseerde aanpak over maatregelen voor bestaande schepen:
De inzet is om nog dit jaar overeenstemming te bereiken over de eerste stap: een mondiaal datacollectiesysteem. Dit datacollectiesysteem maakt de weg vrij om ook in de scheepvaart (net als in de luchtvaart) concrete mondiale maatregelen te bespreken, waarmee het level playing field wordt gewaarborgd.
De schokkende uitspraken van een Gemeenteraadslid |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Haagse PVV’er: Islam mag weggevaagd worden»?1
Ja.
Heeft u al uw afschuw uitgesproken over deze uitspraken? Zo nee, waarom niet?
Vrijheid van godsdienst is een groot goed en wordt door de Nederlandse Grondwet gewaarborgd, als ook door mensenrechtenverdragen. Dat geldt evenzeer voor de vrijheid van meningsuiting. Binnen de grenzen van het recht heeft eenieder zijn eigen verantwoordelijkheid te nemen, ook volksvertegenwoordigers. Daarbij worden soms meningen geuit die als onwelgevallig of als kwetsend kunnen worden ervaren. Onderhavige uitlatingen geven er naar mijn mening geen rekenschap van dat we mensen als individu behandelen, met een eigen identiteit, waarvan de godsdienst die zij aanhangen een onderdeel vormt.
Wat voor signaal gaat er naar uw mening uit naar groepen in onze samenleving door deze uitspraken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat dergelijke uitspraken een vorm zijn van haat zaaien? Zo nee, waarom niet?
De vraag of de uitlatingen als «haat zaaien» of enig ander strafbaar feit moeten worden aangemerkt is niet aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties; dat staat uitsluitend ter beoordeling van de strafrechter.
Bent u het eens dat volksvertegenwoordigers een voorbeeldfunctie hebben en dat dergelijke uitspraken het verkeerde signaal zijn jegens burgers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om burgemeester Van Aartsen op te roepen om het betreffende raadslid bij hem op het matje te roepen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Dat is aan de burgemeester zelf.
Vindt u dat, na deze uitspraken, het betreffende raadslid haar functie zou moeten neerleggen? Zo nee, waarom niet?
Het lidmaatschap van de gemeenteraad eindigt alleen in een aantal in hoofdstuk X van de Kieswet limitatief genoemde gevallen. Beëindiging van het lidmaatschap anders dan door overlijden of (al dan niet tijdelijke) ontslagneming door het lid zelf, is uitsluitend mogelijk wanneer onherroepelijk is komen vast te staan dat een lid een van de vereisten voor het lidmaatschap niet bezit of dat hij een met het lidmaatschap onverenigbare betrekking vervult, of ingeval de raad het lidmaatschap vervallen verklaart wegens handelen in strijd met artikel 15 van de Gemeentewet (verboden handelingen). Van enige bevoegdheid mijnerzijds het betreffende raadslid uit haar functie te ontheffen, is geen sprake. Voor het overige zij verwezen naar het antwoord gegeven op de vragen 2, 3, en 5.
Bent u bereid om het betreffende raadslid onmiddellijk uit haar functie te ontheffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u een inhoudelijk en/of cijfermatig overzicht geven van de mogelijke oververtegenwoordiging van PVV-volksvertegenwoordigers bij uitingen van haatzaaierij en/of uitingen met een discriminatoir karakter? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er zijn hieromtrent geen onderzoeksgegevens beschikbaar. Verder zij verwezen naar het antwoord dat op vraag 4 is gegeven.
Is het mogelijk om in de toekomst voor PVV-volksvertegenwoordigers voorlichtingsbijeenkomsten te organiseren over de thema’s verdraagzaamheid en het bestrijden van islamofobie? Zo nee, waarom niet?
Het staat eenieder vrij bijeenkomsten te organiseren. Een initiatief daartoe zal echter niet door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden genomen.
Bent u bereid om uitingen van PVV-volksvertegenwoordigers op social media aan een grondige analyse te onderwerpen, zodat het internet gevrijwaard wordt van PVV-haatzaaierij? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord dat op vraag 4 is gegeven.
Het bericht dat steeds meer mensen kiezen voor een verhoogd eigen risico |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat steeds meer mensen kiezen voor een zorgverzekering met een verhoogd eigen risico?1
Het artikel in Trouw signaleert dat de groei in het aantal verzekerden dat een polis met beperkte voorwaarden kiest, stagneert. De overstapcijfers en verdeling van verzekerden over de polissen van het jaar 2016 zijn nog niet bekend. Deze komen in april. Ik zie al wel dat het aantal aangeboden polissen met beperkende voorwaarden gedaald is (net als het totaal aantal basispolissen).
Ook wat betreft het vrijwillig eigen risico zijn de cijfers voor 2016 nog niet bekend. Wel laten de cijfers van Vektis zien dat het aantal verzekerden dat een maximaal vrijwillig eigen risico afsluit licht gegroeid is de laatste jaren. Ik vind dit geen slechte ontwikkeling. Het eigen risico maakt mensen bewust van de kosten van de zorg en remt hen in het gebruik van niet-noodzakelijke zorg. Daarbij wil ik graag mensen die een verhoogd eigen risico kunnen dragen, ook de ruimte geven om hiervoor te kiezen en zo hun zorgkosten besparen.
Herkent u het beeld van vergelijkingssite Independer dat 30 procent van de verzekerden die overstappen een verhoogd eigen risico neemt tot maximaal 885 euro?
Er zijn op dit moment geen cijfers bekend over het aantal verzekerden dat in 2016 een vrijwillig eigen risico heeft afgesloten. De cijfers uit het artikel in Trouw zijn afkomstig van Independer waarbij de overstappers niet representatief hoeven te zijn voor de gehele populatie. Ik kan hier dus geen uitspraken over doen.
In 2015 was het aantal verzekerden dat koos voor een vrijwillig eigen risico gestegen naar 12%, waarbij 8% van de verzekerden koos voor een maximaal vrijwillig eigen risico (Vektis, Zorgthermometer, 2015). In 2012 koos ongeveer 6% van de verzekerden voor een vrijwillig eigen risico, waarbij ongeveer 3,5% koos voor een maximaal vrijwillig eigen risico (Vektis, 2012). Dit is een stijging van 6 procentpunt in drie jaar, ofwel een stijging van ongeveer 2 procentpunt per jaar. Een polis met een vrijwillig eigen risico spreekt verzekerden blijkbaar aan. Er lijkt me geen sprake te zijn van een explosieve stijging.
Wat is, gelet op het feit dat in 2012 slechts 6 procent van de verzekerden gebruik maakten van een zorgverzekering met een verhoogd eigen risico, uw reactie hierop? Is hier sprake van een explosieve stijging?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het voor de leeftijdscategorie die met name het eigen risico verhoogt, jongeren van 25 tot 35 jaar, een weloverwogen en bewuste keuze is dit te doen? Welke redenen spelen bij deze groep om dat hoge eigen risico te nemen?
Ik heb geen betrouwbare informatie over het profiel van de mensen die kiezen voor het vrijwillig eigen risico. De genoemde categorie van 25- tot 35-jarigen is gebaseerd op slechts de overstappers bij Independer. Dit kan niet zomaar geëxtrapoleerd worden naar de gehele verzekerden populatie.
In mijn brief «Kwantitatief onderzoek naar risicoselectie en risicosolidariteit op de zorgverzekeringsmarkt»3 van 29 januari jl. heb ik aangekondigd dat er onderzoek gedaan zal worden naar het vrijwillig eigen risico. Hierin zal het profiel van de mensen die voor het verhoogd eigen risico kiezen ook worden meegenomen.
Heeft u inzicht welke inkomensgroepen met name het eigen risico vrijwillig verhogen? Zo ja, welke groep is dit? Zo nee, bent u bereid deze gegevens alsnog te achterhalen en aan de Kamer te zenden?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u inzage in het aantal mensen dat door het verhoogde eigen risico in de betalingsproblemen komt? Zo ja, hoe groot is die groep? Zo nee, bent u bereid deze gegevens alsnog te achterhalen en aan de Kamer te zenden?
Mensen komen in betalingsproblemen op het moment dat hun inkomsten lager zijn dan hun uitgaven en zij hun rekeningen niet meer kunnen betalen. Een zorgrekening kan één van deze rekeningen zijn. Het ophogen van het vrijwillig eigen risico is een eigen keuze, waarbij vooraf bekend is hoeveel een verzekerde maximaal zelf moet betalen voor de zorg. Een verzekerde krijgt met een vrijwillig eigen risico ook een korting op de premie en kan dus sparen als hij/zij toch onverwacht zorgkosten maakt. De zorgtoeslag borgt de toegang tot de zorg voor de lagere inkomens. Ik kan dus niet zeggen hoeveel mensen in de betalingsproblemen komen door het verhoogde eigen risico, omdat het eigen risico zelden tot nooit het enige element is dat bij betalingsproblemen een rol speelt.
Wat is uw verklaring dat zorgverzekeraars enerzijds oproepen het eigen risico juist te verlagen, maar anderzijds wel meer verzekeringen met zelfs een verhoogd eigen risico hebben verkocht dan ooit tevoren?3
Om de solidariteit in het stelsel te behouden is het wettelijk mogelijk om vrijwillig eigen risico in de polisvoorwaarden op te nemen. Gezien de toenemende mate waarin verzekerden hiervoor kiezen, blijkt een verhoogd eigen risico «in ruil voor» een premiekorting aantrekkelijk voor een grotere groep verzekerden. Zorgverzekeraars spelen hiermee derhalve in op de wensen van de consument. Of en in welke mate zorgverzekeraars vrijwillig eigen risico in de polisvoorwaarden opnemen, laat ik aan hen. Het relativeert tegelijkertijd het pleidooi van de verzekeraars voor een lager verplicht eigen risico.
Wanneer kunt u de definitieve cijfers van het aantal overstappers, de afgesloten typen zorgverkeringen en het aantal mensen met een verhoogd eigen risico aan de Kamer doen toekomen?
In april publiceert Vektis traditiegetrouw de Zorgthermometer met cijfers over verzekerden. Naar verwachting zal zij dat dit jaar ook weer rond deze tijd doen en zal ik dan aan de Tweede Kamer doen toekomen.
Wat is uw mening over het verhoogd eigen risico aangezien uit onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) blijkt dat dit een middel kan zijn voor risicoselectie en mogelijk de risicosolidariteit aantast?4
De NZa geeft in het rapport aan dat zij op basis van het huidige onderzoek juist niet kan concluderen dat het verhoogd eigen risico gebruikt wordt voor risicoselectie of dat het de risicosolidariteit aantast. Verzekerden met een vrijwillig eigen risico of met een selectieve polis betalen inderdaad minder premie, maar daar staan ook beperkende voorwaarden en een hoger risico tegenover. De NZa heeft bij de interpretatie van de premieverschillen geen rekening gehouden met de specifieke kenmerken van de polis. Daarbij zou een positief vereveningsresultaat ook door doelmatige zorginkoop kunnen komen. In het komende kwalitatieve onderzoek gaat de NZa hier verder op in. Voor een uitgebreide reactie wil ik u verwijzen naar mijn brief «Kwantitatief onderzoek naar risicoselectie en risicosolidariteit op de zorgverzekeringsmarkt» van 29 januari jl. waarin ik reageer op het rapport van de NZa.
Wat is uw mening over polissen met beperkende voorwaarden, ook wel de budgetpolis genoemd, aangezien uit onderzoek van de NZa blijkt dat dit een middel kan zijn voor risicoselectie en mogelijk de risicosolidariteit aantast?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is uw reactie op het onderzoek van de NZa waaruit blijkt dat verzekerden met gunstige en ongunstige gezondheidsrisico's in aparte polissen terechtkomen?
Van de 74 door de NZa onderzochte polissen hebben zeven polissen een verzekerdenpopulatie die afwijkt van het gemiddelde. Dit kan komen door bewuste acties van zorgverzekeraars, maar ook de acties van zorgverzekeraars die een ander doel hebben en door de acties van verzekerden zelf. Het is echter alleen ongewenst als dit zou komen door doelbewuste acties vanuit de zorgverzekeraar en dit de risicosolidariteit ondermijnt. Of en zo ja in welke mate dit gebeurt, onderzoekt de NZa verder in het kwalitatieve vervolgonderzoek.
Hoeveel onderzoeken denkt u nog nodig te hebben voordat u tot de conclusie komt dat zorgverzekeraars op slinkse wijze aan risicoselectie doen?
De NZa heeft onderzoek gedaan naar risicoselectie en risicosolidariteit. Dit onderzoek stelt dat er bij een aantal polissen selectie lijkt plaats te vinden, maar het is onduidelijk of dit een bewuste of onbewuste actie van zorgverzekeraars is of komt door zelfselectie van verzekerden. De NZa doet hier aanvullend onderzoek naar. Dit onderzoek wacht ik af.
Bent u van mening dat ongeacht of er sprake is van kwade opzet, risicoselectie en de ondermijning van de solidariteit, per direct gestopt dient te worden? Zo ja, hoe gaat u dat realiseren?
Risicoselectie en aantasting van de solidariteit vind ik ongewenst. Ik wacht de conclusies van het aanvullende onderzoek van de NZa af. Los daarvan is het vrijwillig eigen risico voor sommige mensen juist een aantrekkelijke keuze. Ik wil het dus ook niet zomaar zonder goede reden afschaffen.
Bent u derhalve bereid om op basis van de schokkende uitkomsten van het NZa-onderzoek per direct de budgetpolis en het verhoogd eigen risico te verbieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
De ‘wereldwijde noodsituatie’ door het zikavirus |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Op welke manier werken de onderzoekers van het Erasmus MC samen met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en/of de WHO (Wereld Gezondheidsorganisatie) in het kader van de noodsituatie rond het zikavirus?1
De onderzoekers van het RIVM en Erasmus MC zijn gezamenlijk bezig met de validatie van serologische testen ten behoeve van zikadiagnostiek. Daarbij hebben zij onderlinge afspraken gemaakt om materialen te delen, om zo de validatie te versnellen. Verder volgt het RIVM de adviezen van de WHO op de voet en vertaalt deze naar de Nederlandse situatie.
Het RIVM en Erasmus MC voeren diagnostiek van zikavirusinfectie uit in Nederland en bieden de Cariben hierbij ondersteuning aan, deze activiteiten worden onderling afgestemd. Informatievoorziening aan het veld gebeurt via de berichtenservice labinf@ct, deze berichten worden ook onderling afgestemd. Erasmus MC zorgt daarbij actief voor het delen van informatie uit het internationale netwerk die relevant kan zijn voor de bestrijding in Nederland.
Erasmus MC is genomineerd als Zika-referentielaboratorium voor de Europese Unie en is aangezocht als WHO collaborating centre voor exotische virussen waaronder arbovirussen (virussen die door onder andere muggen op mensen kunnen worden overgedragen). WHO collaborating centres steunen de WHO bij haar opdracht en worden benaderd voor specifieke activiteiten, onder andere bij uitbraken. De mogelijkheden voor ondersteuning door WHO collaborating centres van landen bij zikavirusdiagnostiek zijn geïnventariseerd en worden gebruikt om eventuele behoefte voor bijstand op te lossen, indien nodig. Tevens heeft de WHO aan Erasmus MC gevraagd om bijstand bij het beoordelen van geschiktheid van nieuwe methoden voor het aantonen van actuele of doorgemaakte infectie met zikavirus voor verschillende doeleinden. Het RIVM heeft hierin geen rol.
Op welke manier werken het RIVM en het Erasmus MC samen met de «globale responseenheid» die door de WHO is opgericht?2
Zie antwoord vraag 1.
Worden reizigers naar gebieden waar het zikavirus voorkomt, waaronder het Caribisch deel van het Koninkrijk, extra getest op het virus? Worden er extra preventieve maatregelen op vliegvelden overwogen?
Reizigers naar gebieden waar het zikavirus voorkomt worden niet extra getest op het virus als daar geen aanleiding toe is. Reizigers die naar risicogebieden zijn geweest en die zich presenteren met klachten, worden geadviseerd contact op te nemen met een arts. Er worden verder geen preventieve maatregelen op vliegvelden ingezet. Reizigers naar risicogebieden worden vooraf goed geïnformeerd over de risico’s van het zikavirus en het belang van het gebruik van muggenwerende middelen wordt hierbij uitgelegd. Verder heeft het responseteam zikavirus geen extra maatregelen geadviseerd ten aanzien van vliegtuigen. De kans dat muggen die het zikavirus kunnen overbrengen per vliegtuig ons land binnenkomen is zeer gering. Zo is in muggenvallen op Schiphol nog nooit een exotische mug aangetroffen.
Klopt het dat het zikavirus tot voor kort alleen in centraal Afrika voorkwam, en pas tijdens het wereldkampioenschap voetbal van 2014 naar Brazilië is gekomen? Zo ja, welke consequenties zou die conclusie volgens u moeten hebben voor de Olympische Spelen 2016 in Rio de Janeiro?
Ja, het klopt dat het vermoeden bestaat dat het zikavirus tijdens het wereldkampioenschap door reizigers in Brazilië is geïntroduceerd. Overigens is het virus via gebieden in Afrika, Azië en Micronesië naar Zuid-Amerika gekomen. Ik snap dat dit voor mensen kan overkomen als een risico waar iets tegen gedaan moet worden. Echter, er is altijd sprake van handel en toerisme en hiervan is bekend dat deze factoren een grote bijdrage leveren aan het verspreiden van infectieziekten. Dit is een gevolg van de (economische) ontwikkeling van de wereld en dit is niet iets wat voorkomen kan worden. Hierdoor is het belangrijk dat landen een goed landelijk surveillancesysteem hebben en dat hier ook op internationaal niveau over gecommuniceerd wordt. Veel landen, waaronder Nederland, beschikken over een goed werkend surveillancesysteem en het is goed dat landen zich dit belang blijven realiseren. De Olympische Spelen vormen in dat opzicht geen additioneel risico voor landen voor de introductie van virussen.
Hoe kan het dat het zikavirus al in 1947 in Uganda is ontdekt, en er pas nu er een uitbraak in Brazilië is, meer bekend wordt over de schadelijkheid van dit virus? Deelt u de mening van Braziliaanse experts dat hier een parallel ligt met de uitbraak van Aids in de jaren ’80?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor veel nieuwe virussen geldt dat deze voor het eerst ontdekt worden in rurale gebieden, veelal per toeval. Vaak «verdwijnt» zo’n virus dan weer, of wordt deze niet meer waargenomen, totdat deze opeens weer opduikt. Het zikavirus is – naast de uitbraak in Frans-Polynesië – niet eerder in grote mate waargenomen. Ook is er niet eerder het vermoeden geweest dat er een verband bestaat tussen het zikavirus en microcefalie en het Guillain-Barré syndroom. De omvang van de uitbraak zoals deze momenteel plaatsvindt, in combinatie met het mogelijke verband tussen het virus en microcefalie, heeft er voor gezorgd dat het belang van snel en gecoördineerd uitvoeren van onderzoek naar mogelijke complicaties van het virus is onderstreept. Vanwege dit mogelijke verband tussen het zikavirus en microcefalie en het Guillain-Barré syndroom heeft het WHO een PHEIC (Public Health Emergency of International Concern) afgekondigd.
De mening dat er een parallel getrokken kan worden tussen de huidige zikauitbraak en de opkomst van AIDS in de jaren ’80 deel ik niet. Bij de opkomst van AIDS was er sprake van epidemie in zowel delen van Afrika als Amerika, waarbij veel onduidelijkheid speelde over de oorsprong van de ziekte en waarbij het onderzoek naar de ziekte, en de behandeling ervan, een moeizame start hebben ondervonden. Hier is bij het zikavirus geen sprake van. Sinds de uitbraak van het zikavirus in grote proporties is toegenomen en het vermoeden is ontstaan dat er een verband bestaat tussen het virus en microcefalie zijn alle zeilen bijgezet om meer kennis te vergaren over het zikavirus.
Klopt het dat het protocol voor het geven van bloed in Nederland inhoudt dat bloeddonoren vier weken geen bloed mogen geven als zij buiten Europa zijn geweest?4 Hoe wordt hierop gecontroleerd? Wordt dit protocol aangepast nu het virus ook in Europa is aangetroffen, en een zikauitbraak in Europa allerminst uitgesloten is?5
Ja, dit klopt. Bloeddonatie is in Nederland niet mogelijk gedurende de eerste vier weken na verblijf buiten Europa. Dit beleid zorgt ervoor dat infecties die buiten Europa voorkomen niet in de transfusieketen terecht komen. Dat geldt niet alleen voor het zikavirus, maar bijvoorbeeld ook voor West-Nijlvirus, denguevirus en chikungunyavirus. Bij donoren wordt voorafgaande aan iedere bloeddonatie via een gestandaardiseerde vragenlijst gericht nagevraagd of zij de voorafgaande vier weken buiten Europa zijn geweest. Aanpassing van het beleid is nu niet aan de orde omdat zich vooralsnog geen uitbraken van het zikavirus in Europa hebben voorgedaan. In het geval die situatie zich wel voordoet, zal worden beoordeeld of aanvullende maatregelen aangewezen zijn, bijvoorbeeld door donoren die in een zikagebied in Europa zijn geweest gedurende vier weken uit te stellen voor bloeddonatie. Deze vier weken zijn ruimschoots langer dan de duur van een zika-infectie.
Wat vindt u van het advies dat Public Health England heeft gegeven, dat Britse mannen die in een land zijn geweest waar het zikavirus heerst, bij thuiskomst een maand lang bij seksueel contact condooms moeten gebruiken?6 Moet dit advies naar uw mening ook overgenomen worden door het RIVM, nu aangetoond is dat het zikavirus door seksueel contact kan worden overgedragen?7
Het RIVM volgt alle ontwikkelingen rondom het zikavirus nauwlettend. Zo ook de berichtgeving dat er via onderzoek is aangetoond dat het zikavirus seksueel overgedragen kan worden. De seksuele overdracht is nog niet duidelijk beschreven. Op dit moment adviseert het RIVM mannen die in het Zika-gebied zijn geweest en een vrouw hebben die zwanger is of zwanger wil worden, gedurende een maand een condoom te gebruiken.
Klopt het dat er nog geen (preventieve) landelijke maatregelen verplicht zijn voor bedrijven die (gebruikte) banden importeren?8 Zo ja, bent u bereid versneld met verplichte preventieve landelijke maatregelen te komen, en niet te wachten op een wetswijziging?
Ik ben van mening dat de Warenwet niet van toepassing is aangezien gebruikte banden afvalproducten zijn waarvan het, in tegenstelling tot de Lucky Bamboo-planten, niet de bedoeling is dat ze bij consument terecht komen. Dat betekent echter niet dat er niet gehandeld kan worden. Op dit moment wordt al gehandhaafd, namelijk op grond van de Wet publieke gezondheid (Wpg) via de gemeenten. Zodra er sprake is van een vondst op een bedrijf kan de burgemeester maatregelen opleggen. De NVWA ondersteunt het lokale bevoegde gezag daarin. De NVWA komt tweewekelijks op de locatie en helpt de gemeente bij het opbouwen van een dossier. Daarnaast is vorig jaar extra ingevoerd dat er maandelijks inspecties plaatsvinden op de bedrijven die de afgelopen 2 jaar besmet zijn geweest. Hierbij wordt een checklist afgewerkt. Deze is gebaseerd op de afspraken uit het convenant met de bandenbedrijven. Geconcludeerd kan worden dat de bedrijven in hoge mate na leven. De extra inspecties dragen bij aan het naleefgedrag van de bedrijven. Er is geen reden gemeenten in dit stadium te adviseren maatregelen ex artikel 47 Wpg op te leggen.
Ook vind ik het wenselijk om naar de toekomst te kijken. Het valt niet uit te sluiten dat op termijn andersoortige producten worden geïmporteerd waardoor insleep plaatsvindt van nu nog onbekende invasieve exotische vectoren die een gevaar voor de volksgezondheid met zich kunnen meebrengen. Dat is de aanleiding om de wet te willen wijzigen, waarmee deze verantwoordelijkheid van gemeenten overgaat naar de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Zo wordt ook voorkomen dat een woud van verschillende regelingen (per vector en per productsoort) ontstaat. Het wetsvoorstel ligt op dit moment bij de Raad van State. Ik verwacht het eind maart, begin april 2016 aan uw Kamer aan te bieden. De snelheid waarmee het vervolgens wordt aangenomen, hangt mede af van de agendering en bespreking in uw Kamer en daarna de Eerste Kamer.
Is het toezicht en de handhaving door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op de bandensector geïntensiveerd sinds de uitbraak van het zikavirus? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wie is verantwoordelijk voor het testen van gevonden invasieve muggensoorten op het zikavirus? Wat wordt gedaan met de resultaten van dergelijke testen? Zijn er al resultaten bekend van deze testen?
Invasieve exotische muggensoorten worden niet getest op de aanwezigheid van virussen, dus ook niet op aanwezigheid van het zikavirus. De bestrijding van invasieve exotische muggen wordt uitgevoerd om te voorkomen dat de muggen zich in Nederland vestigen. De kans op introductie van virussen via deze muggen wordt zeer klein geacht en daar is ook weinig wetenschappelijk bewijs over, zoals ook de ECDC heeft gecommuniceerd in een technisch document van 8 februari 2016. Over dit beleid heb ik u geïnformeerd via mijn brief van 25 juni 2013 (Kamerstuk 32 793, nr. 96). Wanneer er humane of dierlijke gevallen met onbegrepen ziekteverschijnselen voorkomen die mogelijk passen bij virussen die door bijvoorbeeld muggen overgebracht kunnen worden, dan is het pas zinvol om gevangen exotische muggen te onderzoeken op de aanwezigheid van ziekteverwekkers.
Het bericht 'Strafexpedities op V&J tegen ambtenaren die misstand melden' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat de positie van de voormalig vertrouwenspersoon integriteit op uw departement afgelopen jaren herhaaldelijk in het geding is geweest?1
De positie van de voormalig Vertrouwenspersoon integriteit en ongewenste omgangsvormen (VPI) is niet herhaaldelijk in het geding geweest de afgelopen jaren. De voormalig VPI had van 2011 tot 2014 de functie van vertrouwenspersoon (voor het bestuursdepartement) en coördinator integriteit. Hij vervulde deze functies in deeltijd. Om recht te doen aan de omvang van Veiligheid en Justitie en vanuit de wens het integriteitsstelsel verder te professionaliseren is met ingang van 2014 een voltijds coördinator Integriteit aangesteld. Daarmee werden de rollen van vertrouwenspersoon en coördinator integriteit van elkaar losgekoppeld. De voormalig VPI heeft vervolgens tot april 2015 de functie van vertrouwenspersoon voor het bestuursdepartement vervuld en over het jaar 2014 ook een verslag aangeboden. Dit verslag is als bijlage meegezonden met mijn brief aan uw Kamer van 9 februari jongstleden (Kamerstuk 28 844, nr. 93). De positie van VPI voor het bestuursdepartement is op dit moment vacant. De werving voor deze positie is 2 maart jongstleden gestart. De functie wordt sinds het vertrek van de voormalig VPI voor het bestuursdepartement waargenomen door de vertrouwenspersoon van de dienst Justis. Deze vertrouwenspersoon wordt bijgestaan door twee vertrouwenspersonen van de NCTV en DJI (allen in hetzelfde pand gehuisvest). Afhankelijk van de situatie van de melder overlegt de (waarnemend) vertrouwenspersoon met de melder wie de geëigende vertrouwenspersoon is om de melder te adviseren en te ondersteunen. Hiermee is ook op het bestuursdepartement gewaarborgd dat medewerkers meldingen kunnen doen in een veilige omgeving.
Kunt u bevestigen dat het is voorgekomen dat de contactgegevens van de toenmalige vertrouwenspersoon afgelopen jaren werden verwijderd van het intranet, dat meldingen van misstanden werden doorgeschakeld naar een ondergeschikte van de secretaris-generaal en dat jaarverslagen niet digitaal waren terug te vinden voor medewerkers?
De contactgegevens van de voormalig VPI zijn twee keer vervangen. De eerste keer in verband met de hierboven genoemde ontkoppeling van de rollen van vertrouwenspersoon en coördinator integriteit. De tweede keer in verband met zijn vertrek als VPI.
Het jaarverslag over 2014 is van het intranet verwijderd omdat dit verslag informatie leek te bevatten die het voor medewerkers in de directe omgeving van een casus mogelijk kon maken om daarin opgenomen meldingen te herleiden tot de desbetreffende afdeling.
Het beeld dat meldingen van misstanden werden doorgeschakeld naar een ondergeschikte van de secretaris-generaal is onjuist. Meldingen van misstanden worden gebruikelijk al dan niet via de vertrouwenspersoon (eventueel zelfs anoniem) door de melder gemeld bij de direct leidinggevende of in de directe lijn daarvan. Daarnaast kwamen en komen via het onafhankelijke meldpunt integriteit meldingen van mogelijke integriteitschendingen rechtstreeks binnen bij de (waarnemend) centrale coördinator integriteit. De centrale coördinator integriteit bepaalt in overleg met de melder welke interventie binnen of buiten de organisatie passend of noodzakelijk is. Hij is daarbij net als de vertrouwenspersoon gehouden tot vertrouwelijkheid. Uitsluitend in het geval dat samen met de melder tot de slotsom wordt gekomen, dat een interventie op het niveau van de secretaris-generaal passend en noodzakelijk is, komt een melding ter kennis van hem.
Kunt u per genoemd voorbeeld aangegeven waarom dit het geval is geweest? Wie heeft binnen uw ministerie opdracht gegeven om op deze manier de rol, werkwijze en toegankelijkheid van de vertrouwenspersoon in te perken?
De rol, werkwijze en toegankelijkheid van de vertrouwenspersoon is niet ingeperkt. Verder verwijs ik voor een antwoord op deze vraag naar mijn antwoorden op de vragen 1 en 2.
Hoe verhoudt deze berichtgeving, alsmede de eerdere berichtgeving in de NRC rondom uw ministerie, zich tot uw brief van 29 januari 2016 waarin u de ruimte schets voor medewerkers om vertrouwelijk hun verhaal te doen richting de Commissie Oosting, evenals dat bij de klokkenluidersregeling het geval is?2
Ik verwijs voor een antwoord op deze vraag naar mijn brieven aan uw Kamer van 5 en 9 februari jongstleden (Kamerstuk 28 844, nrs. 92 en 93).
Kunt u garanderen dat medewerkers van uw ministerie misstanden, conform de klokkenluidersregeling en via de recent ingestelde onderzoekscommissie-Oosting, vertrouwelijk kunnen melden zonder dat dit op het bureau van uw secretaris-generaal belandt? Kunt u ook garanderen dat dit niet het geval is geweest tijdens het onderzoek dat reeds door de commissie-Oosting is uitgevoerd?
Ja, vertrouwelijkheid staat en stond voorop. Een vertrouwenspersoon neemt geen stappen en deelt geen gegevens van de melding, zonder uitdrukkelijke toestemming van de melder. Alleen in geval het passend en noodzakelijk wordt geacht door de melder en vertrouwenspersoon worden meldingen ter kennisneming van de secretaris-generaal gebracht.
Kunt u de huidige invulling van de klokkenluidersregeling op uw departement beschrijven, evenals maatregelen die worden genomen om te zorgen dat medewerkers in vertrouwen hun verhaal kunnen doen aan de Commissie-Oosting?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar mijn brieven aan uw Kamer van 5 en 9 februari jongstleden (Kamerstuk 28 844, nrs. 92 en 93).
Klopt het dat de voormalige vertrouwenspersoon op een zijspoor is geraakt bij uw ministerie en de reden hiervoor voornamelijk was dat hem het werken onmogelijk werd gemaakt op uw ministerie?
Nee, zie antwoord op vraag 1.
Het suikergehalte in drinkpakjes voor kinderen |
|
Pia Dijkstra (D66), Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het Foodwatch-onderzoek «Drinkpakjes voor kinderen. Onderzoek naar suikergehalte»?1
Ja, dat onderzoek ken ik.
Wat vindt u ervan dat een op de vier drinkpakjes voor kinderen meer suiker bevat dan Coca Cola, 6,5 om 4 suikerklontjes per 200 ml?
Net als u maak ik mij zorgen over overgewicht en obesitas bij kinderen en daarom is het niet voor niets dat ik, samen met de Staatssecretaris, op vele manieren werk aan preventie van overgewicht. Gelukkig zijn er ook drinkpakjes met minder suiker waarvoor de consument kan kiezen, evenals het water uit de kraan, dat van een hoge kwaliteit is. Daarnaast werk ik in het Akkoord verbetering productsamenstelling met de industrie, retail, horeca en catering aan verlaging van het suikergehalte in ons productaanbod. Ik heb u met mijn brief van 17 december 2015 (Kamerstuk 32 793, nr. 205) geïnformeerd over de voortgang van het Akkoord Verbetering Productsamenstelling.
Hoe verhoudt dit zich volgens u tot de vaak expliciet op kinderen gerichte marketing van deze drinkpakjes? Zijn kinderen niet een kwetsbare groep die hiertegen beschermd moet worden?
Ten aanzien van de visie op voedingsreclame gericht op kinderen, verwijs ik u naar de brief van de Staatssecretaris van 6 juli 2015 (Kamerstuk 32 793, nr. 194). Daarin heeft hij u geïnformeerd over de aangescherpte regels van de Reclamecode voor Voedingsmiddelen. Hierbij is ingegaan op de resultaten uit het onderzoek naar het beleid hierop in omringende landen en de monitoring van de naleving van de afspraken uit de Reclamecode voor Voedingsmiddelen. Kidsmarketing wordt nadrukkelijk meegenomen in de monitoring.
Hoe verhouden volgens u de constateringen van Foodwatch over het hoge suikergehalte in drinkpakjes voor schoolkinderen zich tot het Akkoord Verbetering Productsamenstelling?
Binnen het Akkoord Verbetering Productsamenstelling zijn het afgelopen jaar afspraken gemaakt voor reductie van het suikergehalte in zuiveldranken en de consumptie van frisdranken. Het reduceren van suiker in bestaande producten verloopt stapsgewijs, dus moeten en zullen er zeker nog vervolgstappen komen in de aanloop naar 2020.
Is de doelstelling van 10% reductie van suikers, liefst zonder dat daarvoor andere zoetstoffen in de plaats komen, in 2020 ook voor deze productgroep haalbaar? Zou er niet een ambitieuzere doelstelling neergezet moeten worden?
Een stapsgewijze aanpak is nodig om duurzaam resultaat te behalen, zowel vanwege smaakgewenning bij de consument als vanwege haalbaarheid voor het bedrijfsleven. Binnen het Akkoord zijn de eerste afspraken gemaakt. Omdat ons winkelschap een internationaal karakter kent, zal er ook een Europese aanpak voor verbetering productsamenstelling moeten komen. In vervolg op de zoutreductie wordt in de EU nu gesproken over een reductie van 10% suiker in 2020. Dit vergt een gezamenlijke aanpak van de EU-lidstaten. Tijdens het EU-voorzitterschap is mijn inzet dan ook om naar meer samenhang en samenwerking te komen binnen Europa, met lidstaten, bedrijfsleven en andere organisaties.
Welke maatregelen wilt u nemen om gezondheidsvoorlichting te versterken, zodat ouders – en waar mogelijk ook kinderen – zich bewust zijn van de risico’s die het regelmatig drinken van sterk suikerhoudende drankjes met zich meebrengt? Zou een stoplichtensysteem, zoals onder andere door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) gesuggereerd, hieraan een bijdrage kunnen leveren?
Er lopen voorlichtingsactiviteiten via het Nationaal Programma Preventie «Alles is gezondheid ...», Jongeren Op Gezond Gewicht en het bredere programma Gezonde School.
Via een publiekscampagne over de nieuwe Schijf-van-Vijf zal de consument vanaf eind maart worden gewezen op een gezonde keuze. In de nieuwe Schijf-van-Vijf zijn de nieuwe richtlijnen van de Gezondheidraad verwerkt.
Ook kennen wij het voedselkeuzelogo, het Vinkje, dat helpt om de bewuste keuze te maken.
De omstreden handelsverdragen met Canada (CETA) en de VS (TTIP) |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het bericht «TTIP laat zien: we zijn de regie kwijt»?1
Het bericht stelt de bevoegdheidsverdeling tussen de EU-instituties en de lidstaten over handels- en investeringsverdragen aan de orde. Het kabinet deelt de strekking van het artikel niet. De bevoegdheidsverdeling is in het Verdrag van Lissabon vastgelegd. Hoewel in het verslag door diverse partijen vragen over de bevoegdheidsverdeling zijn gesteld (Kamerstukken 31384-(R1850) nr. C; 31384-(R1850) nr.2, blijkt uit de handelingen dat dit noch voor de Tweede Kamer (Handelingen 2007–2008, nr. 91, pag. 6451–6520; nr. 92, pag. 6541–6566), noch voor de Eerste Kamer (Handelingen 2007–2008, nr. 37, pag. 1531–1593; nr. 38, pag. 1595–1619) een discussiepunt is geweest in het debat over het Verdrag van Lissabon. Voor handelsverdragen had de Europese Commissie deze bevoegdheid overigens al sinds 1 januari 1970 op grond van het toenmalige EEG-Verdrag.
Lidstaten zijn nauw betrokken bij de onderhandelingen over het EU-VS handelsakkoord, het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP), en andere akkoorden. Voor de onderhandelingen van start gaan, geeft de Raad een onderhandelingsmandaat aan de EU, waarbinnen de Europese Commissie moet handelen. Tijdens de onderhandelingen spreken de lidstaten met regelmaat op politiek en ambtelijk niveau over het verloop van de onderhandelingen. Na afronding wordt een voorstel voor voorlopige toepassing en sluiting voorgelegd aan de Raad. De Tweede Kamer is betrokken bij iedere discussie in de Raad over deze verdragen. Zo heeft de Tweede Kamer in de afgelopen drie jaar meer dan 20 debatten met het kabinet gehad waarbij TTIP een belangrijk onderdeel op de agenda was.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Deutscher Richterbund – met 16.000 Duitse rechters en openbare aanklagers – «het verdrag absoluut niet ziet zitten»? Wat betekent dit voor de onderhandelingen?
De opvatting van de Duitse rechters over een concurrerend rechtssysteem is door Duitsland vooralsnog niet overgenomen en ingebracht in de Raad ten behoeve van de onderhandelingen. In een reactie op het artikel laat de Europese Commissie wel weten dat de Deutscher Richterbund het Investment Court System verkeerd heeft begrepen.3 De Europese Commissie verduidelijkt dat het Investment Court System het EU-recht of het nationale recht van lidstaten niet doorkruist en dat het Investment Court System het huidige rechtssysteem in de EU of in de EU-lidstaten niet verandert.
Klopt het dat de chloorkip nu nog is verboden, maar later alsnog Europa kan binnenkomen, omdat TTIP een «levend verdrag» is? Zo nee, kunt u de chloorkip op de lange termijn uitsluiten?
De EU behoudt de beleidsvrijheid om eigen wetgeving op te stellen op het gebied van veiligheid en bescherming van de gezondheid van mens, dier, plant en milieu. Decontaminatie van pluimveevlees is in de EU alleen toegestaan als dat gebeurt met middelen die de EU heeft toegelaten. Daar gaat een strikte risicobeoordeling door de European Food Safety Authority (EFSA) aan vooraf. Tot dusverre zijn onder de huidige EU-regelgeving hiertoe geen middelen goedgekeurd. De strikte beoordelingsprocedures voor decontaminerende middelen in de EU blijven van kracht, ook na het afsluiten van TTIP.
Klopt het dat «voorlopige inwerkingtreding» van TTIP en CETA mogelijk is vóórdat nationale parlementen zich erover uitspreken? Vindt u dit getuigen van een democratische werkwijze?
De bevoegdheidsverdeling en de goedkeuringsprocedure volgen uit het Verdrag van Lissabon, waarover het Nederlandse parlement in 2008 besloot. Voorlopige toepassing is gebruikelijk bij handelsverdragen. Het dient ter overbrugging van het ratificatieproces dat soms meerdere jaren in beslag neemt. Alleen de onderdelen van het verdrag waarvan tussen de Commissie, de Raad en lidstaten wordt vastgesteld dat die onder de bevoegdheid van de EU vallen, komen in aanmerking voor voorlopige toepassing. Voor een volledige beschrijving van de goedkeuringsprocedure verwijst het kabinet naar de Kamerbrief van 15 januari 2016 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1572).
Klopt het dat voorlopige inwerkingtreding van het CETA-verdrag met Canada kan plaatsvinden vóórdat de uitspraak van het Europese Hof van Justitie wordt gepubliceerd over de vraag of dergelijke verdragen uitsluitend een Europese bevoegdheid zijn of niet? Vindt u dit een wenselijke situatie?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 15 januari 2016 over de totstandkomingsprocedure voor handelsverdragen (Kamerstuk 21 501–02, nr. 1572) doet de Europese Commissie een voorstel aan de Raad waarmee de ondertekeningsprocedure van een handelsverdrag door de Europese Unie in gang wordt gezet. Dit voorstel kan vergezeld gaan van een voorstel tot voorlopige toepassing van de delen van het akkoord die tot de bevoegdheid van de Unie behoren. De Europese Commissie heeft dit bijvoorbeeld gedaan in het geval van het handelsverdrag tussen de EU en Zuid-Korea. De eventuele gevolgen van een uitspraak van het Hof van Justitie over de bevoegdheidsverdeling in het EU-Singapore verdrag kunnen pas na de uitspraak worden bezien.
Deelt u de mening dat het Investment Court System (ICS) als vervanging van investeringsbeschermingsmechanisme ISDS, nog altijd een aparte wijze van geschillenbeslechting biedt aan bedrijven buiten de normale rechtsgang om?
De vrijheid van overheden om publieke belangen op democratische wijze te beschermen, is onbetwist. Maar overheden moeten wel op een behoorlijke en betrouwbare manier besturen. Het primaire doel is om investeerders aan te moedigen de nationale rechtsgang te bewandelen. Een eerlijke en onafhankelijke nationale rechtsgang is helaas niet overal gegarandeerd. Het mechanisme van investeringsbescherming in een investeringsverdrag biedt basiswaarborgen die te allen tijde moeten gelden voor de behandeling van investeerders. Dat betekent niet dat buitenlandse investeerders in Nederland extra rechten krijgen of een hogere bescherming genieten. De rechten die in het Investment Court System worden opgenomen leggen de basisregels van behoorlijk bestuur vast. Die basiswaarborgen zijn ook ingebed in ons nationale rechtssysteem. Het Investment Court System biedt hiervoor een transparant en onafhankelijk alternatief.
Deelt u de twijfels van de Deutscher Richterbund over de vraag of de EU wel bevoegd is om een arbitragehof op te tuigen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie hierover ook de beantwoording op vraag 2. In de uitspraken C-146/13 en C-147/13 over de oprichting van het Eengemaakt Octrooigerecht bevestigt het Europees Hof van Justitie dat het sluiten van een verdrag door de Unie waarbij voorzien wordt in de oprichting van een internationaal gerecht met als taak het uitleggen van dat verdrag in beginsel niet in strijd is met het EU-recht.
Bent u naar aanleiding van de stellingname van de Deutscher Richterbund bereid om het Europees Hof van Justitie om advies te vragen of er een juridische basis bestaat voor een arbitragehof?
Gelet op het antwoord op vraag 7 ziet het kabinet geen aanleiding voor een adviesaanvraag aan het Europees Hof van Justitie.
Erkent u dat lidstaten zoals Nederland door verdragen als TTIP en CETA «de regie kwijtraken»? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 1.
Wat is uw oordeel over het bericht «Keystone ISDS lawsuit hightlights legal risks of EU trade deals», over energiereus TransCanada, die de Amerikaanse staat aanklaagt voor een bedrag van 15 miljard dollar wegens de annulering van het Keystone XL project omwille van het milieu?2
Het fundament van een rechtsstaat is dat iedereen zich mag verweren tegen overheidsbesluiten.
TransCanada heeft een beroep gedaan op de verdragsbepalingen die voorzien in nationale behandeling (art. 1102 NAFTA), meest begunstigde behandeling (art. 1103 NAFTA), onteigening (art. 1110 NAFTA) en redelijke en billijke behandeling (art. 1105 NAFTA). Of de claim slaagt, ligt nu ter beslissing voor aan een arbitragetribunaal. Nederland laat zich niet uit over lopende zaken.
Is sprake van een gerechtvaardigd beroep op de ISDS-bepaling uit het Noord-Amerikaanse Vrijhandelsverdrag (NAFTA)? Kunt u verwijzen naar de passages waar TransCanada zich op beroept?
Zie antwoord vraag 10.
Is hierbij volgens u sprake van «treaty shopping»?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat gelijksoortige ISDS-bepalingen zijn opgenomen in TTIP en CETA?
Zoals aangegeven in reactie op uw Kamervragen met het kenmerk 2015Z17324, worden in investeringsverdragen afspraken gemaakt over minimumbescherming. Een voorbeeld hiervan is dat onteigening is toegestaan, mits dit gebeurt in het publieke belang, met rechtswaarborgen omkleed, zonder discriminatie wordt toegepast en tegen betaling van een redelijke schadevergoeding plaatsvindt. Het doel is investeerders te beschermen tegen ongerechtvaardigd en willekeurig overheidshandelen, net zoals dat mogelijk is in het Nederlands recht. Deze standaarden zijn ook opgenomen in CETA en het EU-voorstel voor TTIP. Daarbij wordt expliciet verduidelijkt dat overheden de beleidsvrijheid behouden om regels te maken in het publiek belang.
Erkent u dat een dergelijke claim de beleidsvrijheid van overheden aantast, omdat het een precedent schept voor nieuwe gevallen en daarmee het effect van «regulatory chill» teweeg brengt?
Nee, jurisprudentieonderzoek van zaken onder NAFTA en CAFTA laat zien dat de meeste investeringsgeschillen niet gaan over het recht van staten om te reguleren, maar over de behandeling van een individuele investeerder, bijvoorbeeld door de wijze waarop een licentie of vergunning geweigerd wordt of specifieke toezeggingen niet worden nagekomen (zie Kamerstukken 21501–02 nr. 1397). Het gaat daarbij dus niet om wat het onderwerp van overheidsingrijpen is, maar om hoe het overheidsingrijpen wordt uitgevoerd. Daarbij is een overheid gehouden aan beginselen van behoorlijk bestuur, zoals die ook onder Nederlands recht bestaan.
Klopt het dat de vier gronden op basis waarvan TransCanada de VS aanklaagt, ook te vinden zijn in CETA? Welke passages betreft het?
Ja, het gaat hierbij om de artikelen die voorzien in nationale behandeling (art. X.6 CETA), meest begunstigde behandeling (art. X.7 CETA), onteigening (art. X.11 CETA) en redelijke en billijke behandeling (art. X.9 CETA).
Deelt u de mening dat het Investment Court System (ICS) niet wezenlijk verschilt van ISDS in CETA ten aanzien van de gronden die door investeerders kunnen worden ingeroepen?
Met de opname van Investment Court System in CETA wordt de beleidsruimte van staten ter behartiging van publieke belangen specifiek geborgd. Hiermee wordt verduidelijkt dat staten vrij zijn om hun wet- en regelgeving aan te passen in het publieke belang. Zowel in CETA als in het voorstel voor TTIP wordt het recht van staten om te reguleren ook ingebed in andere bepalingen van het akkoord, bijvoorbeeld in het artikel over onteigening en redelijke en billijke behandeling.
Erkent u dat CETA en NAFTA gelijksoortige (hoge) «compensatiestandaarden» bevatten? Valt dit in het proces van «legal scrubbing» nog aan te passen?
De mogelijkheden in CETA om compensatie toe te kennen zijn op grond van
artikel 8.12 beperkt tot de marktwaarde van de investering op het moment van de onteigening en de reguliere rente vanaf het moment van onteigening. Hetzelfde geldt ten aanzien van schadevergoeding voor onrechtmatig overheidshandelen onder Nederlands recht.
Klopt het dat u streeft naar ICS in CETA, maar dat dit niet haalbaar is omdat u het verdrag niet wilt openbreken?
Zoals onder andere door uw Kamer verzocht, heb ik mij gedurende het proces van juridische revisie hard gemaakt om CETA in lijn te brengen met het voorstel voor investeringsbescherming in TTIP. Bij afronding van de juridische revisie van CETA en de openbaarmaking van het resultaat op 29 februari jl. is duidelijk geworden dat Canada deze nieuwe aanpak deelt. Alle elementen van het voorgestelde Investment Court System zijn door Canada geaccepteerd, waardoor de definitieve CETA-tekst inmiddels volledig in lijn is met de vernieuwde EU-benadering voor investeringsbescherming. Deze aanpassingen zijn niet ten koste gegaan van het reeds bereikte onderhandelingsresultaat van het gehele akkoord. Alleen het investeringshoofdstuk is aangepast.
Deelt u de mening dat ICS grote risico's bevat, zoals u kunt lezen in het artikel: «TTIP is in een nieuw juridisch jasje nog net zo link»?3
Investeringsbescherming in handelsverdragen biedt geen betere bescherming aan buitenlandse investeerders. Het is in het Nederlands belang te zorgen dat adequate investeringsbescherming in het buitenland aanwezig is om investeringen te stimuleren en te beschermen. Nederland heeft sinds de jaren zestig 91 bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO’s) afgesloten en is lid van het Energiehandvestverdrag. Tot op heden is geen enkele claim onder zo’n verdrag tegen Nederland gericht. In TTIP stelt de EU nu een gebalanceerde, moderne aanpak voor waarin de rechten van staten beter behartigd worden dan onder onze bestaande verdragen. Dat is juist reden te meer om te zorgen dat het Investment Court System zo snel mogelijk wordt ingevoerd.
Wat is uw oordeel over het artikel: «TTIP, de economische NAVO», waarin staat: «Het uiteindelijke doel van TTIP is het veiligstellen van de huidige economische orde en de belangen van het Europese en Amerikaanse bedrijfsleven»?4
Zoals het kabinet in de Kamerbrief van 22 april 2014 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1372) al aangaf, is het bredere belang van TTIP de economische en strategische meerwaarde. Met inspraak van vele betrokken partijen, streven we naar een resultaat dat goed is voor onze economie en onze waarden behoudt. De recente afronding van de onderhandelingen over het Trans-Pacific Partnership, een handelsakkoord tussen de VS en 11 andere landen, betekent dat Europese bedrijven zonder TTIP geconfronteerd zullen worden met een verslechtering van hun concurrentiepositie in de Verenigde Staten.
TTIP is in tegenstelling tot wat het artikel suggereert geen strategie om derde landen uit te sluiten. Op dit moment onderhandelt de EU met verschillende andere landen en regio’s over handels- en investeringsakkoorden, waaronder met de Mercosur-landen, Japan en China. Met verschillende Afrikaanse regio’s zijn onderhandelingen afgerond over Economische Partnerschapsakkoorden. Nederland zet zich er ook voor in dat TTIP ten goede komt aan ontwikkelingslanden, zoals in de Kamerbrief van 13 november 2015 toegelicht (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1547). Daarnaast is TTIP een mogelijkheid om een gezamenlijke internationale standaard te zetten, onder meer op gebied van investeringsbescherming en duurzaamheid.
Het aanvallen van een scheidsrechter door spelers van de voetbalclub Nieuw Sloten |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Scheidsrechter aangevallen door spelers Nieuw Sloten»1 en «Duel Nieuw-Sloten gestaakt na wangedrag speler»2? Herinnert u zich het feit dat voetballers van deze voetbalclub zijn veroordeeld vanwege betrokkenheid bij het overlijden van een scheidsrechter?3
Ja.
Is er naar aanleiding van het recente incident aangifte gedaan tegen spelers of andere betrokkenen van de genoemde voetbalclub? Zo ja, wat is de stand van zaken van deze aangifte? Zo nee, op welke gronden kan het Openbaar Ministerie (OM) overwegen over te gaan tot ambtshalve vervolging en wordt dit ook overwogen?
Er is geen aangifte gedaan tegen spelers of andere betrokkenen van de genoemde voetbalclub. De politie heeft op eigen initiatief wel gesproken met de scheidsrechter. De scheidsrechter kiest ervoor om geen aangifte te doen. Het Openbaar Ministerie heeft besloten niet ambtshalve tot vervolging over te gaan, vanwege de ernst van hetgeen dat is voorgevallen, het feit dat de scheidsrechter geen aangifte wenst te doen en het besluit van het bestuur van de voetbalvereniging om het betrokken team uit de competitie te halen.
In hoeverre kan het feit dat er eerder spelers van Nieuw Sloten betrokken waren bij een geweldsincident tegen een scheidsrechter meespelen bij een besluit van het OM om in geval van het recente incident vervolging tegen spelers of de club in te stellen?
Ook deze omstandigheid is onderdeel geweest van de afweging over de vervolging, waarbij uiteindelijk besloten is om niet tot vervolging over te gaan.
Doet de KNVB onderzoek naar spelers van Nieuw Sloten en/of de club? Zo ja, wat is de stand van zaken van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
De KNVB doet net als bij andere tuchtzaken onderzoek naar de toedracht van het voorval. Daders worden hierbij gestraft. Het onderzoek is nog niet afgerond. Lopende dit onderzoek zijn op voorhand alle spelers van dit elftal voorlopig uitgesloten van deelname aan wedstrijden.
Daarnaast is de KNVB met de vereniging in gesprek over verdere begeleiding en ondersteuning. Dit om de kans op misdragingen in de toekomst verder te verlagen.
De uitspraak van een gemeenteraadslid dat de Islam “weggevaagd” mag worden |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Haagse PVV'er: Islam mag weggevaagd worden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het goed is dat het stadsbestuur van Den Haag afstand heeft genomen van de uitspraak van het raadslid dat de islam weggevaagd mag worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het College van burgemeester en Wethouders van de gemeente Den Haag heeft mij laten weten dat het niet op zijn weg vindt liggen om uitingen van volksvertegenwoordigers op de sociale media te volgen en van commentaar te voorzien. Zoals al meerdere malen door het College aangegeven, neemt het College afstand van polariserende uitingen, ongeacht van wie deze afkomstig zijn, die erop gericht zijn bevolkingsgroepen tegen elkaar op te zetten.
Ik ben van mening dat het goed is dat het College afstand neemt van dergelijke polariserende uitingen.
Deelt u de mening dat een passende reactie tegen uitingen die verdeeldheid zaaien, mensen tegen elkaar opzetten of beledigen binnen het strafrecht als ultimum remedium kan worden gevonden? Zo ja, waarom en welke delicten zijn in dit kader mogelijk van toepassing? Zo nee, waarom niet?
Indien er sprake is van een verdenking van een strafbaar feit, zoals bijvoorbeeld opruiing (artikel 131 Sr), groepsbelediging (artikel 137c Sr) of aanzetten tot haat, discriminatie of geweld (artikel 137d Sr), is het strafrecht het aangewezen middel om adequaat te reageren.
Is er aangifte gedaan tegen het genoemde raadslid in verband met haar uitspraak dat de islam weggevaagd mag worden of vanwege het verspreiden van het genoemde filmpje? Zo ja, wat is de stand van het onderzoek? Zo nee, stelt het Openbaar Ministerie ambtshalve vervolging in?
Op 8 februari jl. is aangifte gedaan, deze aangifte wordt momenteel door het Openbaar Ministerie (OM) bestudeerd.
Deelt u de mening dat iedereen die een godsdienst wil aanhangen dat moet kunnen doen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening. Godsdienstvrijheid is in Nederland in de Grondwet verankerd. Dit betekent dat je in Nederland elke godsdienst mag aanhangen en dat je in Nederland niet op ongelijke wijze mag worden behandeld vanwege je geloof of je afkomst.
Deelt u de mening dat het «wegvagen» van een godsdienst in strijd is met de vrijheid van godsdienst? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Artikel 6 van de Grondwet waarborgt het recht van een ieder zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De vrijheid van godsdienst heeft daarmee betrekking op de vrijheid van het belijden van de godsdienst. Uitspraken over godsdienst kunnen vallen onder de vrijheid van meningsuiting. Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven kan wel sprake zijn van een strafbaar feit of van discriminatie zoals omschreven in artikel 1 van de Grondwet.
Kan er sprake zijn van een strafbaar feit, zoals groepsbelediging of haatzaaien, indien de dader zich niet direct richt tot een groep mensen (bijvoorbeeld moslims of homo’s) maar wel tot datgene wat die specifiek groep kenmerkt, zoals hun geloof of seksuele gerichtheid (de islam of homoseksualiteit)? Zo nee, waarom niet?
Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 10 maart 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BF0655) dient een uitlating voor strafbaarheid wegens groepsbelediging onmiskenbaar betrekking te hebben op een groep mensen wegens hun godsdienst. Per geval zal beoordeeld moeten worden of daar sprake van is. Daarbij dient niet alleen te worden gekeken naar de uitlating sec, maar ook naar de samenhang met de rest van de uiting en de context waarin de uitlating is gedaan. Voor aanzetten tot haat geldt evenzeer dat alle voor de strafbaarheid relevante omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM9132 en ECLI:NL:HR:2010:BM9135) dienen uitlatingen niet uitsluitend op zichzelf te worden bezien, doch tevens in de gegeven omstandigheden van het geval en in het licht van de mogelijke associaties die deze wekken.
Maakt het in dit kader in juridische zin verschil of iemand zegt dat «moslims vies zijn» dan wel «de islam is vies»? Zo ja, waaruit bestaat dit verschil? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de stand van zaken van de jurisprudentie over groepsbelediging of haatzaaien met betrekking tot de vraag of een uitlating beledigend of haatzaaiend is indien die niet direct tot een groep mensen is gericht maar tot een geloof?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat, indien uit de jurisprudentie blijkt dat uitlatingen over een geloof in dit kader niet strafbaar zijn, de wet in die zin zou moeten worden aangepast dat dat wel strafbaar kan worden, gezien de verbondenheid tussen een geloof en de gelovigen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij het antwoord op de vragen 7, 8 en 9 aangegeven volgt uit de jurisprudentie dat er sprake kan zijn van strafbaarheid, maar dat dit afhangt van de omstandigheden van het geval. Ik zie dan ook geen reden om de wet aan te passen.
De minder plek voor rolstoelgebruikers in bussen in Arnhem |
|
John Kerstens (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat er in nieuw aangeschafte trolleybussen in Arnhem minder plek voor rolstoelgebruikers is?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat alle haltes in Arnhem wel rolstoeltoegankelijk zijn gemaakt, en vervolgens in de nieuwste bussen die deze haltes gebruiken er nauwelijks ruimte is voor een elektrische rolstoel?
Het is een goede zaak dat in Arnhem inmiddels veel haltes toegankelijk zijn gemaakt. De provincie Gelderland heeft daar als concessieverlener van het busvervoer hard aan getrokken. De bussen die recent zijn aangeschaft zijn toegankelijk voor twee mensen met een rolstoel, maar de bewegingsruimte voor mensen met een grote elektrische rolstoel is helaas iets kleiner geworden.
Het vervoerbedrijf Connexxion heeft op 2 maart 2016 de proef op de som genomen en mij geïnformeerd over de uitkomsten. Twee elektrische rolstoelgebruikers hebben – daartoe uitgenodigd door Connexxion – de nieuwe Hess rolstoelopstelling (met tussenschotten) uitgeprobeerd. De ene gebruiker paste er met zijn rolstoel goed in (het kostte hem wel wat meer tijd om te manoeuvreren dan voorheen). De andere reiziger paste er met haar rolstoel schuin in. Dit kwam vooral door de omvang van de rolstoel; de rolstoel ondersteunt een positie met de benen gestrekt naar voren. Connexxion zal nu eerst intern bekijken welke mogelijkheden er zijn om de schotten aan te passen. De opstelling moet namelijk ook aan de veiligheidseisen blijven voldoen. Connexxion prefereert het hebben van twee rolstoelplekken boven het hebben van één grote rolstoelplek.
De vervoerder heeft de twee rolstoelgebruikers uitgenodigd om in een klankbordgroep voor rolstoelgebruikers van Connexxion plaats te nemen.
Connexxion wil op landelijk niveau met enige regelmaat de ervaringen uit meerdere regio's verzamelen en deze – ook met organisaties van gehandicapten – bespreken. Dit initiatief wordt door het Arnhems Platform Chronisch Zieken en Gehandicapten (ApcG) ondersteund.
Bent u ervan op de hoogte dat volgens het Arnhems Platform Chronisch Zieken en Gehandicapten Europese richtlijnen de oorzaak zijn van de beperkte (beweeg)ruimte voor rolstoelers? Kunt u aangeven welke richtlijnen dit zijn, en hoe deze richtlijnen in verhouding staan met de Europese toegankelijkheidsakte en het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap?
Ik ben op de hoogte van zienswijze van het Arnhems Platform Chronisch Zieken en Gehandicapten over Europese richtlijnen. De EU houdt zich voor wat betreft de inrichting van bussen aan reglement 107 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN-ECE). Daarin zijn de uniforme bepalingen voor bussen vastgelegd. Dit reglement is direct van toepassing op bussen die in Nederland in gebruik worden genomen. Het reglement is gericht op het verbeteren van de veiligheid in bussen en op het harmoniseren van de technische eisen aan bussen in de 56 lidstaten van de VN-ECE. De provincie Gelderland moet zich als concessieverlener van het openbaar busvervoer aan deze voorschriften houden en heeft dat ook gedaan.
De Europese toegankelijkheidsakte is een voorstel van de Europese Commissie waarover uw Kamer recent is geïnformeerd en is dus nog geen geldend recht. Bij het van kracht worden van een Europese richtlijn zou dit – afhankelijk van de uitkomst van de besprekingen en besluitvorming – consequenties kunnen hebben voor de functionele eisen die aan het ontwerp en produceren van bussen worden gesteld.
Voor wat betreft het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap ligt dat anders, in die zin dat de Europese Unie het verdrag reeds heeft geratificeerd. Het verdrag is sinds januari 2011 in werking voor de EU. Nederland heeft het verdrag nog niet geratificeerd. De goedkeuringswet en uitvoeringswet betreffende het verdrag zijn in behandeling bij de Eerste Kamer.
Het bevorderen van de toegankelijkheid is in het verdrag een belangrijk punt (artikelen 3 en 9 van het verdrag). Bij de totstandkoming van de voor ratificatie benodigde wetgeving is vastgesteld dat de Nederlandse vervoersregelgeving niet in strijd is met het verdrag. Wel dient op grond van het verdrag uiteraard verder gewerkt te worden aan de verbetering van de toegankelijkheid van het (bus)vervoer.
Wat vindt u van deze ontwikkeling in Arnhem, en wat betekent deze ontwikkeling voor een inclusieve samenleving die deze regering nastreeft ook in het kader van de ratificatie van het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap?
De laatste tien jaar is er met name in het busvervoer een grote verbetering in de haltetoegankelijkheid tot stand gebracht. Daarnaast hebben de vervoerbedrijven hun personeel en het materieel voorbereid op reizen van rolstoelgebruikers met OV-bussen. In grote delen van Nederland wordt door mensen met een rolstoel al gebruik van de bus gemaakt, al is deze groep naar de indruk van concessieverleners nog steeds relatief beperkt. De inclusieve samenleving komt zo steeds een stukje dichterbij. In de voorschriften voor de inrichting van nieuwe trolleybussen is rekening gehouden met bepaalde maten rolstoelen en met de veiligheid van de rolstoelpassagiers. Kennelijk gaan de meest recente voorschriften voor bussen ten koste van de manoeuvreerruimte voor grote elektrische rolstoelen.
Het betreffende vervoerbedrijf en de concessiehouder (provincie Gelderland) tonen zich betrokken en blijken oog te hebben voor het beschreven probleem.
Bent u bereid in overleg met uw collega van infrastructuur en milieu de richtlijnen uit Europa te bekijken rondom veiligheid in het openbaar vervoer, en de mogelijke onwenselijke effecten hiervan op de toegankelijkheid van het openbaar vervoer voor mensen met een beperking? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren voor de zomer? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de inspanningen van het vervoerbedrijf en de concessiehouder teneinde tot een oplossing te komen, heb ik op dit moment geen aanleiding om met mijn collega van infrastructuur en milieu de richtlijnen uit Europa te bekijken ten aanzien van de veiligheid in het openbaar vervoer en mogelijke onwenselijke effecten hiervan op de toegankelijkheid van het openbaar vervoer voor mensen met een beperking. Mogelijk ziet het vervoerbedrijf naar aanleiding van de test in de praktijk mogelijkheden om met inachtneming van de veiligheidseisen de inrichting van de bus aan te passen, zodat deze categorie van elektrische rolstoelen van de Arnhemse trolleybussen gebruik kan blijven maken.
De brief Budget energie-innovatie (Kamerstuk 30196, nr. 387) |
|
Kees Verhoeven (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is de reden dat u prioriteit geeft aan de Topsector Energie bij de herschikking van de beschikbare middelen voor energie-innovatie?
Ik vind het van belang dat er in 2016 voor zowel de Topsector Energie als voor de regeling Demonstratie Energie-Innovaties (DEI-regeling) geen verlaging hoeft plaats te vinden ten opzichte van het budget van vorig jaar. Indien ik bij de beschikbaarstelling van de budgetten prioriteit zou geven aan de DEI-regeling in plaats van aan de Topsector Energie, zou ik het budget voor de Topsector Energie moeten verlagen. Na herschikking van de beschikbare middelen voor energie-innovatie blijft het budget voor de Topsector Energie nu nagenoeg hetzelfde als vorig jaar en is er sprake van een verhoging van het budget voor de DEI-regeling van € 34 miljoen in 2015 naar € 35,7 miljoen in 2016. Daarnaast vind ik het van belang om recht te doen aan het intensieve afstemmingsproces dat heeft plaatsgevonden voor de verdeling van het budget voor de Topsector Energie.
De verdeling van dit budget vindt plaats over vijf Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s) en twee doorsnijdende thema’s op het gebied van systeemintegratie en maatschappelijk verantwoord innoveren.
Binnen de TKI’s is vervolgens sprake van verdeling van de middelen over in totaal 25 programmalijnen. Een meer uitgebreide beschrijving van de programmalijnen in 2016 is online beschikbaar in het programma van de Topsector Energie1.
Naar welke projecten binnen de Topsector Energie gaan de additionele middelen? Welke bedrijven zijn daarbij betrokken?
Er is geen sprake van additioneel budget voor de Topsector Energie. Het budget voor de Topsector Energie blijft nagenoeg op hetzelfde niveau als in 2015.
De verdeling van dit budget vindt plaats over vijf TKI’s en de twee hierboven genoemde dwarsdoorsnijdende thema’s. De vijf TKI’s betreffen Biobased Economy, Urban Energy, Gas, Energie & Industrie en Wind op Zee en hebben elk een achterban van bij hun onderwerp betrokken bedrijven en kennisinstellingen. Een meer uitgebreide beschrijving van lopende projecten sinds 2012 en de betrokken partijen hierbij is online beschikbaar2.
Welke projecten binnen de regeling Demonstratie Energie-innovaties (DEI) kunnen door deze herschikking geen doorgang vinden?
De DEI-regeling is een zogenoemde tenderregeling die in 2016 in twee tranches wordt opengesteld. Partijen kunnen tot de in de regeling aangegeven periode projectvoorstellen indienen. Na afloop van deze periode wordt aan de hand van de rangschikkingscriteria besloten welke projecten gehonoreerd worden. Indien er projecten zijn die geen doorgang kunnen vinden vanwege een lager dan beoogd budget in 2016, zal dit dus pas voor elk van de twee tranches na afloop bekend zijn. Tot op heden is het beschikbare budget overigens niet beperkend geweest bij het honoreren van aanvragen.
Kunt deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Bedrijfslevenbeleid en Innovatie voorzien op 11 februari 2016?
Ja.
Het bericht dat NS schikt met omstreden bestuurder |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «NS schikt stiekem met omstreden bestuurder»?1
Ja.
Bent u bereid de Kamer te informeren over inhoud van deze schikking? Zo ja, wat is de inhoud van de schikking? Zo nee, waarom niet?
De staat is bij de afwikkeling van deze contracten niet betrokken geweest, omdat dit op grond van het in Nederland geldende vennootschapsrecht valt binnen het domein van de raad van bestuur van NS. Aandeelhouders hebben immers alleen een rol bij benoeming, ontslag en beloning van bestuurders. Formele instemming van de aandeelhouder bij ontslag van reguliere werknemers of bestuurders van een dochteronderneming is om die reden dan ook niet aan de orde. Ik kan u dan ook niet informeren over het exacte verloop en de inhoud van de overeengekomen schikkingen, omdat ik niet over die informatie beschik.
Waarom heeft NS deze schikking getroffen?
Los van de uitkomst van nog lopende onderzoeken, was het duidelijk dat de arbeidscontracten van de betrokken medewerkers niet voorgezet konden worden. Om die reden heeft de raad van bestuur van NS, binnen de kaders van het arbeidsrecht, gezocht naar de meest geschikte oplossing. NS heeft zich hierbij juridisch laten adviseren en is tot schikkingen gekomen die in lijn liggen met de verwachte uitkomst in eventuele gerechtelijke procedures. Dit heeft tevens bijgedragen aan het wederkeren van de rust binnen NS en de focus op de toekomst.
De United Nations Convention on Transparency in Treaty-based Investor-State Arbitration |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de United Nations Convention on Transparency in Treaty-based Investor-State Arbitration?
Ja.
Wat is de reden dat Nederland het verdrag nog niet heeft ondertekend, terwijl de Verenigde Staten en Canada dat al wel hebben gedaan?
De UNCITRAL-transparantieregels voor investeerder-staat arbitrage (transparantieregels) bevatten procedurele regels die voorzien in transparantie en openbare toegankelijkheid van investeerder-staat geschillenbeslechtingsprocedures. De transparantieregels gelden voor investeringsgeschillen onder verdragen die zijn gesloten op of na 1 april 2014 en waarin deze regels zijn opgenomen. Dit is het geval voor de EU-verdragen die zijn uitonderhandeld met Canada, Singapore en Vietnam en voor alle lopende en toekomstige onderhandelingen tussen de EU en derde landen. Nederland wil de UNCITRAL-regels ook van toepassing verklaren in toekomstige investeringsverdragen die het bilateraal afsluit of wijzigt.
Op 10 december 2014 is de UNCITRAL Conventie voor transparantie in investeerder-staat geschillenbeslechting (ook bekend als de «Mauritius Conventie») aangenomen. Deze conventie ziet op toepassing van de UNCITRAL-transparantieregels op geschillenbeslechtingsprocedures onder bestaande investeringsverdragen. Het eerste moment van ondertekening van de Conventie was voorzien op 17 maart 2015 in Mauritius. De Europese Unie en Nederland zijn voorstander van meer transparantie in investeringsgeschillen. Daarom was de Europese Commissie voornemens op 17 maart 2015 namens de EU te ondertekenen en om tevens lidstaten te autoriseren hetzelfde te doen. In de EU-besluitvorming hierover is tot op heden echter geen consensus bereikt waardoor de EU nog niet heeft kunnen ondertekenen.
De Nederlandse inzet richtte zich in eerste instantie op het bereiken van consensus binnen de EU. Dit is de reden dat Nederland nog niet heeft ondertekend. Nu deze consensus nog steeds niet is bereikt, heeft een aantal EU-lidstaten besloten de transparantieconventie te ondertekenen.
Bent u bereid het verdrag zo snel mogelijk te ondertekenen?
Zoals de Minister van Buitenlandse Zaken heeft aangegeven in de plenaire sessie van het Europees parlement op 3 februari jongtsleden, is één van de prioriteiten van het Nederlands EU-voorzitterschap om de Europese besluitvorming verder te brengen. Parallel daaraan zal het kabinet op zeer korte termijn een besluit nemen over de ondertekening van het verdrag en ook de goedkeuringsstukken zijn in de laatste fase van voorbereiding.
Wat is de reden dat er geen gezamenlijk beleid vanuit EU-lidstaten is om dit verdrag te ondertekenen, nu sommige landen, zoals België, Frankrijk en Finland, het verdrag namelijk al wel ondertekend hebben?
Zie antwoord vraag 2.