Criminele netwerken en hennepteelt in Zuid Nederland |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoeveel gemeenten zijn sinds 1 januari 2012 gestopt met het bestuurlijk ruimen van hennepplantages en het verhalen van de gemaakte kosten op de dader? Welke gemeenten betreft dit? Kunt u per gemeente die de bestuurlijke ruimingen hanteert of heeft gehanteerd aangeven wat het verhalingspercentage is of was? Wat vindt u ervan dat deze verhaling nu niet meer plaatsvindt?
Het lokale bestuur bepaalt welk beleid wordt gevoerd ten aanzien van de bestuurlijke aanpak van illegale hennepteelt en de lokale veiligheid, en welke afspraken daarover gemaakt worden binnen de driehoek. Het lokaal bestuur heeft de afgelopen jaren krachtige inspanningen geleverd ten aanzien van de (integrale) aanpak van georganiseerde hennepteelt. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief aan uw Kamer van 16 juli 2014 over de resultaten van de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit en het jaarverslag RIEC-LIEC 2013.1 Het is mij niet bekend of, en zo ja hoeveel gemeenten om welke reden sinds 2012 zouden zijn gestopt met het bestuurlijk ruimen van hennepplantages en het verhalen van gemaakte kosten op de dader. Ook is mij niet bekend in hoeverre gemeenten, die de kosten van het toepassen van bestuursdwang doorberekenen aan de overtreder, deze feitelijk verhalen.
Is het waar dat dit verband houdt met het gegeven dat ruimingen landelijk zijn aanbesteed door de dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) waardoor er geen financiële prikkel is voor gemeenten omdat de hennepruimingen toch al worden betaald door de nationale politie en het Openbaar Ministerie (OM)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de jaarlijkse kosten van het ontruimen en vernietigen van hennepkwekerijen door DRZ? Op welke manier worden deze hennepruimingen bekostigd door de nationale politie en het OM?
De totale kosten voor strafrechtelijke ruimingen van hennepkwekerijen door DRZ zijn geschat op € 6,2 miljoen in 2011 oplopend naar € 7,1 miljoen in 2014. Deze stijging wordt veroorzaakt door een jaarlijkse indexatie van de kostprijs per ruiming. De politie en het Openbaar Ministerie (OM) betalen ieder een deel (50%) van de kosten.
Doet DRZ pogingen om de gemaakte kosten te verhalen op de dader? Zo ja, op welke wijze en wat is het verhaalpercentage? Zo nee, waarom niet?
Nee. DRZ voert in opdracht van het OM en de politie de landelijke logistieke coördinatie uit van de ontmanteling van hennepkwekerijen. Als opdrachtnemer heeft DRZ geen verhaalsrecht op een dader. In het kader van de hiervoor genoemde integrale aanpak wordt een breed scala aan sancties en maatregelen opgelegd, waarvan het verhalen van de kosten op de dader door de daartoe bevoegde instanties deel uitmaakt.
Bent u bereid te kijken hoe het voor zowel de nationale politie, het OM en de gemeenten weer financieel aantrekkelijk kan worden gemaakt om zelf bestuurlijk te ruimen en de gemaakte kosten te verhalen zodat gemeenten die dit middel succesvol toepasten deze aanpak kunnen voortzetten? Bent u bereid om te onderzoeken of er een verrekening kan plaatsvinden bij succesvol verhalen en een afdekking van de niet-verhaalbare of oninbare kosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan het lokaal bestuur om te bepalen in hoeverre het bestuursrechtelijk handhavingsinstrumentarium, waar de inzet van spoedeisende bestuursdwang deel van uitmaakt, wordt ingezet in de strijd tegen hennepteelt en hoe het lokale bestuur dat financiert. Dat een gemeente bij inzet van het bestuurlijk instrumentarium niet alle gemaakte kosten kan verhalen op de overtreder, maakt dat niet anders. Ik zie dan ook geen aanleiding voor onderzoek naar het afdekken of verrekenen van kosten die gemeenten maken door het inzetten van het bestuurlijk instrumentarium.
Deelt u de mening dat een hennepplantage in een woonhuis in de meeste gevallen een gevaar voor de omwonenden oplevert en een bedreiging is voor de leefbaarheid? Kunt u uw antwoord toelichten? Deelt u voorts de mening dat dit de mogelijkheid rechtvaardigt om bij de eerste overtreding een bestuurlijke boete in het kader van de Woningwet op te leggen in plaats van bij een herhaalde overtreding? Zo ja, op welke termijn past u dit aan? Zo nee, waarom niet?
Hennepplantages in woonhuizen kunnen een gevaar opleveren voor de bewoners en omwonenden, bijvoorbeeld door elektrische installaties die niet voldoen aan de regels.
De Woningwet, zoals gewijzigd per 1 januari 2015, biedt, in combinatie met reeds bestaand instrumentarium zoals bestuursdwang, of in de ernstigste gevallen economisch strafrecht, voldoende mogelijkheden om op te treden. Het opleggen van een bestuurlijke boete bij een eerste overtreding is niet opportuun omdat het handhavingsinstrumentarium van de Woningwet in eerste instantie gericht is op herstel van de bouwkundige staat van bouwwerken en een veilig gebruik van bouwwerken. Gezien het doel van de Woningwet en de mogelijkheden die andere wetten bieden, zie ik geen aanleiding om de Woningwet, die dus recent is aangepast, nogmaals aan te passen.
Kunt u aangeven waarom u blijft inzetten op het in stand houden van de illegale hennepteelt en waarom u niet kiest voor het reguleren van deze teelt waarbij er ook toezicht gehouden kan worden op de veiligheid?
Zoals reeds eerder aangegeven erken ik het probleem van de georganiseerde hennepcriminaliteit. Regulering lost het probleem van de criminaliteit en de overlast echter niet op, onder meer omdat een zeer groot deel van de teelt voor de export is bedoeld. Regulering zal leiden tot hogere handhavingskosten en het zal een aanzuigende werking op criminelen hebben als Nederland het enige land in Europa is dat reguleert. Bovendien is regulering van hennepteelt voor dit doel naar internationaal recht niet toegestaan.
Kunt u aangeven welke werkzaamheden de in totaal 75 medewerkers van de drie politie-eenheden in Zuid-Nederland verrichtten voordat zij werden ingezet voor de intensivering van de aanpak van de ondermijnende en georganiseerde criminaliteit?1
Deze medewerkers die thans worden ingezet op de aanpak van de ondermijnende criminaliteit zijn geworven uit uiteenlopende disciplines, zoals tactische recherche, financiële recherche, analyse etc. Een deel van deze medewerkers hield zich al bezig met onderzoeken naar zware en georganiseerde criminaliteit, zij het soms op andere aandachtsgebieden.
Kunt u aangeven welke werkzaamheden de in totaal 50 medewerkers van de Landelijke Eenheid van de nationale politie verrichtten voordat zij werden ingezet voor de intensivering van de aanpak van de ondermijnende en georganiseerde criminaliteit in Zuid-Nederland?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u zich voorstellen dat de intensivering van de aanpak van de ondermijnende en georganiseerde criminaliteit door deze zogenaamde ondermijningsteams bij de politie in Zuid-Nederland wordt ervaren als een sigaar uit eigen doos aangezien deze mensen enkel een nieuwe taak krijgen, maar ander werk blijft liggen?
Het bevoegd gezag in Zuid-Nederland heeft aanleiding gezien om, na overleg met de voorzitter van het College van procureurs-generaal en de Korpschef van de Nationale Politie, binnen de bestaande sterkte meer politiecapaciteit in te gaan zetten op de aanpak van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit. Het is altijd helder geweest dat deze intensivering van de aanpak van ondermijning in Zuid-Nederland binnen de huidige sterkte van de Nationale Politie plaatsvindt.
Waarom heeft u ervoor gekozen de ondermijningsteams hoofdzakelijk in te zetten op «korte klappen»? Komt daarmee het doorrechercheren op de achterliggende criminele netwerken niet in het geding?
De weloverwogen herverdeling van capaciteit heeft geen gevolgen voor het doorrechercheren op criminelen die in samenwerkingsverbanden strafbare feiten plegen. De zogenaamde «korte klap»-interventies vanuit de ondermijningsteams zijn een aanvulling op de bestaande interventies zoals lang lopende onderzoeken. Het effect van alle interventies zal hiermee worden vergroot. De kortdurende strafrechtelijke interventies vanuit de intensivering zullen worden gericht op criminelen die in samenwerkingsverbanden strafbare feiten plegen.
Herkent u het beeld dat doorrechercheren na de ontmanteling van een hennepkwekerij in Zuid-Nederland veelal achterwege blijft of lang op zich laat wachten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Per situatie wordt de strategie bij de aanpak van hennepkwekerijen bepaald. Afhankelijk van de omstandigheden wordt soms alleen ingezet op ontmanteling en ruiming van een hennepkwekerij en in andere gevallen wordt een onderzoek ingesteld naar de achterliggende criminele organisatie. Het uitgangspunt is dat de samenwerkende organisaties bij de aanpak van o.a. hennep vooraf die strategie in gezamenlijkheid bepalen. Op die manier wordt de meest effectieve interventie(s) ingezet. Die interventies kunnen bestaan uit bestuurlijke maatregelen (zoals het bestuurlijk ruimen van de kwekerij of het sluiten van het pand op basis van artikel 13b van de Opiumwet), fiscale maatregelen (zoals het opleggen van een aanslag en/of boete) en strafrechtelijke maatregelen (zoals ontmanteling en instellen strafrechtelijk onderzoek).
Kunt u per eenheid in Zuid-Nederland aangeven hoe vaak doorrechercheren achterwege blijft? Hoeveel dossiers die zijn opgemaakt na het ontruimen van hennepkwekerijen liggen bij de politie-eenheden Zeeland-West-Brabant, Oost-Brabant en Limburg te wachten op verder onderzoek? Kunt u dit ook aangeven voor de eenheid Noord-Nederland?
De politie heeft mij meegedeeld op landelijk niveau niet over deze informatie te beschikken.
Kunt u voor de politie-eenheden Zeeland-West-Brabant, Oost-Brabant en Limburg per eenheid aangeven hoe lang het na een ontmanteling van een hennepkwekerij duurt voordat er wordt doorgerechercheerd op de achterliggende criminele netwerken? Kunt u dit ook aangeven voor de eenheid Noord-Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Herkent u het beeld dat het ook in Noord-Nederland schort aan voldoende recherchecapaciteit waardoor de organisatie achter de hennepteelt ongemoeid wordt gelaten?2
De politie heeft mij meegedeeld zich niet in deze beelden te herkennen. Ook in Noord-Nederland is de aanpak van de hennepteelt geprioriteerd en in 2014 geïntensiveerd. Per casus wordt afhankelijk van de omstandigheden bepaald of er verder onderzoek wordt ingesteld naar het achterliggende criminele netwerk. Sinds mei 2014 is een maatwerkteam hennep operationeel. Dit team verricht onderzoeken met de focus op het ontmantelen van de criminele organisatie achter de hennepteelt en het afpakken van crimineel vermogen. In 2014 heeft dit team 1,8 miljoen Euro aan crimineel vermogen in beslag genomen. Onderzoeken die vanuit de eenheid Noord-Nederland worden doorgestuurd naar de landelijke unit worden niet teruggestuurd uit capaciteitsoverwegingen.
Hoe reageert u op de uitspraak van een rechercheur van de eenheid Noord-Nederland dat we gewoon onvoldoende weten wat er echt speelt aan criminaliteit?3
Kenmerk van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit is dat zij veelal ondergronds opereert. Desondanks hebben de opsporingsdiensten, het OM en de partners in de geïntegreerde aanpak van ondermijning wel degelijk een beeld van wat zich afspeelt. Dit blijkt uit verschillende rapportages zoals het Nationaal Dreigingsbeeld en de bestuurlijke criminaliteitsbeeldanalyses. Door informatiedeling wordt dit zicht steeds beter en breder: meer partners leveren puzzelstukjes om het informatiebeeld compleet te maken. Hierdoor komt de georganiseerde criminaliteit steeds beter in het vizier, zowel voor wat betreft de aard als de omvang.
Hoe reageert u op uitspraak van een rechercheur van de eenheid Noord-Nederland dat de moed hem in de schoenen zakt omdat onderzoek naar criminele netwerken achterwege blijft?4 Is het waar dat onderzoeken die worden doorgestuurd naar de landelijke unit worden teruggestuurd met de mededeling dat er geen capaciteit voor beschikbaar is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Herkent u het beeld dat er weinig zicht is op de achterliggende structuur van besloten vennootschappen en geldstromen? Is het waar dat dit een gevolg is van een tekort aan financieel rechercheurs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb uw Kamer eerder bericht (Kamerstuk 32 608, nr. 4) over het belang van toezichthoudende en handhavende instanties om sneller te kunnen achterhalen wie zich schuilhoudt achter een besloten vennootschap of een constructie met meer rechtspersonen. Dit kost namelijk met de op dit moment beschikbare bronnen en ontsluitingsmogelijkheden daarvan veel tijd en legt een aanzienlijk beslag op schaarse capaciteit. Om deze redenen heeft het kabinet besloten tot de instelling van een centraal aandeelhoudersregister dat betrekking heeft op aandelen op naam in besloten of niet-beursgenoteerde naamloze vennootschappen. Dit register biedt de mogelijkheid eenvoudig vast te stellen wie de aandeelhouders van een BV zijn en welke aandelen (in welke rechtspersonen) bepaalde personen hebben. Het aandeelhoudersregister is ook van belang voor het beter kunnen rechercheren op geldstromen. Immers, zonder inzicht in de vennootschapsconstructies en de betrokken natuurlijke personen is het lastig om te rechercheren op de mogelijk verdachte geldstromen.
Herkent u het beeld dat criminele netwerken zich hierdoor vrijelijk kunnen begeven in de vastgoedhandel, horeca en andere bovengrondse activiteiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken het beeld dat criminelen vrij spel zouden hebben in bovengrondse activiteiten niet. OM, politie en partners liggen goed op koers bij het verdubbelen van het aantal criminele samenwerkingsverbanden dat moet worden aangepakt. In de Veiligheidsagenda 2015–2018 heb ik met OM, regioburgemeesters en politie afgesproken dat in 2015 verder wordt geïnvesteerd in de (geïntegreerde) aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Er wordt gericht ingezet op effectievere interventies door sleutelfiguren en facilitators aan te pakken. Criminele bedrijfsprocessen worden verstoord en er worden meer barrières opgeworpen ter voorkoming van ondermijning. Het afpakken van crimineel vermogen blijft uiteraard een belangrijk onderdeel van deze aanpak. Wel is het zo dat er de komende jaren nog werk verzet moet worden. Het gaat hier om een hardnekkig probleem waarvoor geen gemakkelijke oplossingen voorhanden zijn. Het gaat om doorzetten en om vasthoudend optreden als één overheid.
Kunt u voor de politie-eenheden Zeeland-West-Brabant, Oost-Brabant en Limburg per eenheid aangeven hoeveel fte aan financieel rechercheurs beschikbaar is? Kunt u dit ook aangeven voor de eenheid Noord-Nederland?
Voor de eenheid Zeeland-West-Brabant gaat het om 49 fte, voor Oost-Brabant om 28 fte, voor Limburg om 20 fte en voor Noord-Nederland om 49 fte.
Is het waar dat de dossiers zich na de ontmanteling van hennepkwekerijen opstapelen en dat het soms bijna twee jaar duurt voordat deze besproken worden in het Regionaal Informatie en Expertise Centrum (RIEC)? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het verleden is er initieel sprake geweest van langere doorlooptijden dan gewenst. Inmiddels zijn de werkprocessen zodanig verbeterd dat juist snel wordt gehandeld bij signalen van georganiseerde hennepteelt. Een van onderdelen van die verbetering is de oprichting van het Interventieplein Ondermijning (IPO).
Deelt u de vrees dat boven- en onderwereld zich mengen wanneer alleen «het laaghangend fruit» wordt aangepakt maar de achterliggende criminele netwerken in stand blijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik bestrijd dat bij de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit alleen het laaghangend fruit wordt aangepakt. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 19.
Het bericht dat Polen drie spookvliegvelden heeft laten bouwen met subsidie van de EU |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Polen drie nauwelijks gebruikte vliegvelden heeft laten bouwen met subsidie van de EU?1
Ja.
Klopt het dat Polen ruim 100 miljoen euro subsidie heeft ontvangen voor de bouw van deze vliegvelden? Zo ja, kunt u toelichten uit welke fondsen deze subsidie afkomstig is, en kunt u daar een tijdlijn bij geven?
Reuters noemt een bedrag van 125 miljoen euro voor tenminste drie vliegvelden. Voor de in het artikel genoemde vliegvelden kan ik u melden dat de gelden verstrekt zijn in de periode 2007–2013. Het gaat om een bijdrage aan uitbreiding van de luchthaven van Lodz van circa 18.082.000 euro via het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling. Daarnaast gaat het om een bijdrage aan uitbreiding van de regionale luchthaven van Lublin ter waarde van 30.000.000 euro tevens via het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling. Tot slot gaat het om een bijdrage voor uitbreiding en modernisering van luchthaven infrastructuur te Rzeszow van 9.481.000 euro uit het Cohesiefonds. Ook werd uit ditzelfde fonds subsidie gegeven voor aanleg van een nieuwe passagiersterminal te Rzeszow van 8.590.000 Euro.
In totaal komt dit tot een bedrag van 66.153.000 euro voor de genoemde vliegvelden.2 De Europese bijdragen bedroegen in de regel 25% tot 30% van de totale investering, de rest van de investering is gedaan met Poolse publieke middelen.
Kunt u aangeven wat volgens u de oorzaak is van het mislukken van deze projecten?
Een oordeel over het al dan niet slagen van individuele projecten hangt mede af van de doelstellingen waarvoor deze van Europese middelen zijn voorzien. Ik laat een dergelijke beoordeling op projectniveau aan de verantwoordelijke Europese instellingen over.
Ik verwijs u voor een onafhankelijke en meer algemene analyse naar het rapport over EU financiering van vliegvelden van de Europese Rekenkamer dat 16 december jl. verscheen. Hierin wordt verstrekking van Europese gelden aan vliegvelden in de periode 2000–2013 geëvalueerd aan de hand van een selectie van 20 vliegvelden. Ook twee Poolse vliegvelden zijn meegenomen, waaronder het door Reuters genoemde vliegveld te Rzeszow. De Europese Rekenkamer is kritisch over de geselecteerde vliegvelden en stelt onder meer dat te veel vliegvelden te dicht bij elkaar zijn gebouwd en er vaak sprake is van overcapaciteit.
Wat zijn de gevolgen van de bouw van de drie spookvliegvelden voor het uitkeren van de EU-subsidiegelden aan Polen voor de komende zeven jaar?
Wanneer zou blijken dat de vliegvelden niet volgens de destijds geldende regels voor Europese financiering zijn voorzien, dan zou dit aanleiding kunnen zijn tot maatregelen tegen de bij het project betrokken partijen. Hier zijn mij vooralsnog geen aanwijzingen voor bekend. Gevolgen voor de subsidieverlening aan Polen in de komende 7 jaar zijn niet aan de orde.
Hoe oordeelt u de volgende uitspraak van een voormalig ambtenaar van het Poolse Ministerie van Vervoer met betrekking tot de lokale overheden in Polen, die verantwoordelijk waren voor de planning van de bouw van de vliegvelden: «The local governments decided, «I’m a prince in my domain, the government doesn’t tell me what I’m supposed to do, we do what we want.»»? Welke consequenties zouden volgens u op Europees niveau aan deze uitspraak verbonden moeten worden?
Ik beschouw dit als een uitspraak van een Poolse burger.
Doen zich vergelijkbare situatie voor in andere landen dan Polen? Zo ja, welke?
Ik verwijs naar het genoemde rapport van de Europese Rekenkamer d.d. 16 december 2014 waarin vergelijkbare situaties worden beschreven.
Deelt u de mening dat deze vorm van rondpompen van geld, zeker gezien de niet-rendabele besteding, zeer onwenselijk is?
Ondoelmatige besteding van Europese gelden aan vliegvelden is onwenselijk.
Welke lessen kan de Europese Commissie volgens u trekken uit de subsidiëring van de spookvliegvelden?
De Europese Rekenkamer beveelt aan dat de Commissie in de periode 2014–2020 enkel EU gelden verschaft aan vliegvelden die financieel levensvatbaar zijn en waarvoor de investeringsbehoeften zorgvuldig zijn beoordeeld en bewezen. Bovendien zouden de lidstaten coherente regionale, nationale en grensoverschrijdende plannen moeten hebben voor het ontwikkelen van vliegvelden om overcapaciteit, duplicatie en ongecoördineerde investeringen te voorkomen.
In reactie geeft de Commissie onder meer aan dat voor de periode 2014–2020 al voor een significant andere aanpak wordt gekozen. De focus ligt op vliegvelden die onderdeel zijn van het kernnet van het trans-europese vervoernetwerk (TEN-T). Daarnaast vereist de nieuwe cohesieverordening 2014–2020 dat financiering nu onderbouwd is met transportplannen op regionaal en nationaal niveau, met een strategie per transportsector en een levensvatbare pijplijn van projecten die onder deze plannen vallen. Voor wat betreft grotere projecten die individueel door de Europese Commissie worden beoordeeld, zijn de kwaliteitseisen en toetsing aangescherpt.
Met deze maatregelen is de EU op de goede weg. Verbetering van processen om ondoelmatige besteding te voorkomen door best practices en evaluaties, zoals die van de Europese Rekenkamer, is een continu proces.
Bent u bereid om er bij de Commissie op aan te dringen dat de besteding van EU-gelden beter gemonitord wordt?
Goede monitoring en transparante verantwoording van de besteding van EU-gelden is voor Nederland een permanent aandachtspunt, zoals recent verwoord door de Minister van Financiën in zijn brief aan uw Kamer over het jaarverslag van de Europese Rekenkamer (Kamerstuk 24 202, nr. 30, vergaderjaar 2014–2015).
De in dit geval verstrekte gelden vallen onder het cohesiebeleid. Ook specifiek binnen dit beleidsterrein zet Nederland zich, zoals door de Staatssecretaris van Economische Zaken aan uw Kamer is meegedeeld (Kamerstuk 21 501-08, nr. 493), in voor resultaatgerichte en goed verantwoorde besteding van deze middelen. Mede dankzij de Nederlandse inzet is de cohesieverordening voor de periode 2014–2020 op dit punt aangescherpt. Nederland zal deze inzet voortzetten.
Afbetalingsregelingen door het CJIB naar aanleiding van een uitzending van “De rijdende rechter” |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Rijdende rechter gaat los op CJIB» en het daarin vertoonde fragment uit de tv-uitzending van De Rijdende Rechter?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het in bovengenoemd bericht opgenomen citaat: «Het CJIB maakt de levens kapot van normale, de wet respecterende burgers. Zij werken, ze doen hun best, maken dan even een foutje en voila: hun hele leven ligt overhoop»? Herkent u deze rol van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB)? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het CJIB is onder andere verantwoordelijk voor de inning van financiële sancties. Het CJIB voert deze taak uit conform de huidige wet- en regelgeving. Hierbij hoort ook het van rechtswege verhogen van de sanctie indien de burger niet binnen de daarvoor geldende termijn een boete heeft betaald. Zoals de Minister en ik eerder in onze brief van 1 juli 2014 (2013–2014, 29 279, nr. 202) hebben aangegeven, is het uitgangspunt dat alle boetes moeten worden betaald. De inning moet echter ook maatschappelijk verantwoord plaatsvinden met, waar nodig en mogelijk, oog voor de financiële situatie van betrokkene. Ik heb geconstateerd dat de bestaande4 mogelijkheden om een regeling voor een beschikking te treffen te beperkt is in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Om die reden hebben de Minister en ik onderzoek gedaan naar de vraag of en zo ja, hoe een (meer generieke) vorm van termijnbetaling kan bijdragen aan het zoveel mogelijk voorkomen van betalingsproblemen als gevolg van (een opeenstapeling van) boetes. Zoals ik in mijn brief van 20 november jl. heb gemeld, laat het onderzoek zien dat burgers behoefte hebben om Wahv-beschikkingen in termijnen te betalen. Dit geldt vooral voor Wahv-beschikkingen van 225 euro of hoger. Om die reden wordt het mogelijk gemaakt om Wahv-beschikkingen van 225 euro en hoger in termijnen te betalen. De hoogte van dit bedrag is gelijk aan het bedrag dat in het Wetboek van Strafrecht wordt gehanteerd voor het toestaan van termijnbetalingen.
Ik deel uw mening dat het wenselijk is deze maatregel zo spoedig mogelijk te implementeren. Een daartoe strekkende grondslag voor deze maatregel wordt opgenomen in het wetsvoorstel herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen dat op dit moment aanhangig is bij uw Kamer. Ik streef naar implementatie in 2015. Het moment van invoering van de maatregel is echter afhankelijk van de totstandkoming van dit wetsvoorstel en van de benodigde aanpassingen in de uitvoeringspraktijk.
Naar verwachting zal deze generieke mogelijkheid voor gespreide betaling van de hogere verkeersboetes een bijdrage leveren aan het voorkomen van betalingsproblemen. Tot het zover is, is er voor een beperkte groep personen die hun boete wel wil, maar niet in een keer kan betalen en bij wie de inzet van dwangmiddelen (zoals gijzeling) zou leiden tot evident onredelijke situaties, bij het CJIB een voorziening getroffen. Deze voorziening is reeds aangekondigd in de eerdergenoemde brief van 1 juli 2014. Zie ook het antwoord op vraag 4.
In de brief van 1 juli 2014 zijn ook andere maatregelen aangekondigd die bijdragen aan snelle, zekere en maatschappelijk verantwoorde inning. Een voorbeeld is om de dossiers vordering gijzeling te voorzien van een betere motivering. In het tweede kwartaal van 2015 zal ik de Tweede Kamer nader informeren over de ontwikkelingen ter uitvoering van deze brief.
Acht u het mogelijk dat in voorkomende gevallen de wijze waarop niet tijdig betaalde boetes worden verhoogd en de wijze waarop het CJIB die boetes moet innen, kan bijdragen aan het in financiële problemen brengen van burgers die wel willen maar niet tijdig kunnen betalen? Zo ja, deelt u dan de mening dat voorzien moet worden in betere betalingsregelingen met het CJIB en dat dit ook zo spoedig mogelijk moet gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken van de pilot Schrijnende gevallen bij het CJIB? Hoeveel mensen kunnen daar nu al gebruik van maken?2 Welke criteria worden door het CJIB gehanteerd om personen met een (ernstige) schuldenproblematiek tegemoet te komen?
Uit de pilot Schrijnende gevallen kwam de noodzaak naar voren een voorziening te treffen om op beperkte schaal termijnbetalingen mogelijk te maken. Dit om evident onredelijke situaties zoveel mogelijk te voorkomen. Inmiddels is binnen het CJIB een voorziening ingericht, waarmee wordt geborgd dat maatwerk kan worden toegepast in zaken waarin sprake is van (ernstige) schuldenproblematiek met evident onredelijke situaties tot gevolg. Het doel is om snel en effectief een passende oplossing te vinden middels een persoonsgerichte aanpak, die kan bestaan uit een regeling voor gespreide betaling.
Het CJIB oordeelt aan de hand van een aantal indicaties – in samenhang met het totaalbeeld – of sprake is van een evident onredelijke situatie. In beginsel geven de volgende, cumulatief geldende, persoonsgebonden omstandigheden daarvoor een indicatie:
Daarnaast geldt een aantal voorwaarden om een succesvolle afronding van de afspraken te bevorderen:
Bovenstaande staat vermeld op de website van het CJIB.
Op dit moment wordt aan de hand van de binnengekomen verzoeken onderzocht hoeveel mensen aan de criteria en voorwaarden voldoen.
Wat is de stand van zaken van het door u gestarte onderzoek naar de vraag of en zo ja hoe een (meer generieke) vorm van termijnbetaling kan bijdragen aan het zoveel mogelijk voorkomen van betalingsproblemen als gevolg van (een opeenstapeling van) boetes?3 Wat zijn de conclusies uit dit onderzoek? Hoe en op welke termijn gaat u ervoor zorgen dat het betalingsbeleid van het CJIB wordt aangepast?
Zie antwoord vraag 2.
Moet uit de bijlage bij de brief over de agenda voortgang maatregelen schuldenbeleid worden opgemaakt dat het pas uiterlijk in 2016 mogelijk wordt om verkeersboetes van 225 euro en hoger gespreid te betalen? Zo ja, waarom duurt dat nog zo lang? Zo nee, hoe moet dat dan wel gelezen worden?4
Zie antwoord vraag 2.
Het effect van de Wet Werk en Zekerheid op invalkrachten in het primair onderwijs |
|
Paul van Meenen (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Een school is geen bedrijf waar werk een dagje later gedaan kan worden»?1
Ja.
Welke specifieke voorlichting over het organiseren van de gewenste flexibiliteit, zoals u bij de behandeling van de Wet werk en zekerheid in de Eerste Kamer hebt toegezegd, heeft u gegeven aan schoolbesturen in het primair onderwijs?2
De schoolbesturen in het onderwijs zijn in maart over de wijzigingen uit de Wwz geïnformeerd via de nieuwsbrieven aan het primair onderwijs en voortgezet onderwijs, die vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap worden verspreid.
De informatie gaat in op de verschillende mogelijkheden die bestaan om meer flexibiliteit binnen de organisatie te organiseren. Daarnaast zal worden ingegaan op de verschillende afwijkingsmogelijkheden die de Wwz biedt.
Waarom zijn schoolbesturen nog steeds bang dat zij onvoldoende mogelijkheden hebben om flexibel gebruik te maken van invalkrachten, terwijl u blijkens uw antwoorden in het vragenuur van 4 november 2014 van mening bent «dat scholen zelf, als zij hun energie op de goede manier inzetten, na 1 juli 2015 prima kunnen voorzien in de vraag vanwege vervanging bij ziekte»?3
Mijn beeld is dat het niet voor alle individuele schoolbesturen en werkgeversorganisaties voldoende duidelijk is welke mogelijkheden de Wwz biedt. Ik heb er begrip voor dat het kabinetsbeleid om het aantal flexibele arbeidscontracten terug te dringen mogelijk een beroep doet op scholen om dat in de toekomst op een andere wijze in te vullen. Om de overgang rondom de wijziging van de ketenbepaling vloeiend te laten verlopen heb ik daarom ook toegezegd om voorlichting te geven aan het onderwijs, zodat alle mogelijkheden die de Wwz biedt, in voldoende mate kunnen worden benut.
Deelt u de analyse van de PO-raad dat het gebruik maken van vervangingspools, oproepkrachten en uitzendkrachten onvoldoende soelaas biedt bij piekmomenten in het ziekteverzuim, zoals griepepidemies?
Scholen beschikken over verschillende mogelijkheden om de benodigde flexibiliteit te kunnen creëren.
Daarnaast zijn in de Wwz ook bepalingen opgenomen die meer flexibiliteit mogelijk maken.
Het primair onderwijs zou naar mijn mening zich dan ook vooral op deze instrumenten moeten richten om de gewenste flexibiliteit te realiseren. Zij bieden uiteindelijk ook meer zekerheid voor de werknemers dan tijdelijke contracten of vervanging op uitzendbasis.
Is het waar dat maximaal 4 procent van de totale formatie in een vervangingspool mag worden geplaatst, terwijl het totale ziekteverzuim in de sector primair onderwijs in 2012 6,7% was? Waarop is dit maximum gebaseerd? Klopt de conclusie dat bij een hoger ziektepercentage dan 4%, niet het volledige ziekteverzuim kan worden gedekt vanuit vervangingspools?
In het reglement van het Vervangingsfonds is bepaald dat schoolbesturen er voor kunnen kiezen om maximaal 4% dan wel maximaal 6% van de totale formatie in een vervangingspool te plaatsen. In de praktijk blijkt echter dat veel schoolbesturen de maximale omvang van 4% of 6% voor een vervangingspool niet volledig invullen en ervoor kiezen om voor een lagere omvang voor vervanging te zorgen via de vervangingspool, bijvoorbeeld omdat schoolbesturen zelf voor vervanging zorgen. Er wordt vervangen als het nodig is.
Welk deel van de schoolbesturen is aangesloten bij een vervangingspool?
Op dit moment zijn er 360 schoolbesturen die zelfstandig dan wel in samenwerking met andere schoolbesturen gebruik maken van een door het Vervangingsfonds bekostigde vervangingspool. Dat is ongeveer 34% van alle schoolbesturen. Veruit de meeste schoolbesturen hebben gekozen voor de variant van 4% maximering. Slechts een beperkt aantal besturen heeft gekozen voor de variant van 6%.
Hoe groot zou de bovenformatieve formatie in het primair onderwijs moeten zijn om alle ziektevervangingen vanuit een vast contract te organiseren?
Dit is niet exact te benoemen. De huidige maximale omvang van de vervangingspool geeft schoolbesturen in ieder geval voldoende ruimte om in de vervanging van alle ziekteverzuim te voorzien. Tevens blijkt dat die keuze wordt gemaakt op basis van de formatie in de pool van het voorgaande jaar en de verwachte vervangingsbehoefte. Het is in het belang van schoolbesturen om hierop te sturen en de inzet vanuit de vervangingspools zo hoog mogelijk te laten zijn.
Aanhoudende klachten over het telefoniebedrijf Pretium |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over Pretium, dat nog steeds mensen belt om abonnementen over te zetten zonder dat deze mensen dit zelf willen?1
Ja.
Is het waar dat Pretium zich niets aantrekt van het schriftelijkheidsvereiste, dat sinds 13 juni 2014 van kracht is? Waarom is dit zo?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van het schriftelijkheidsvereiste. Het is aan de ACM als onafhankelijk toezichthouder om al dan niet onderzoek te doen naar de feiten. De ACM doet geen mededelingen over individuele zaken. Wel heb ik van de ACM vernomen dat zij in het kader van de handhaving van de nieuwe consumentenregels die sinds 13 juni 2014 gelden, onderzoek doet naar de naleving van deze regels. Eén van de onderwerpen daarbij is de naleving van het schriftelijkheidsvereiste.
Is het waar dat ook KPN zich niets aantrekt van het schriftelijkheidsvereiste, dat sinds 13 juni 2014 van kracht is?
Het gaat in dit geval om een dienst (wholesale line rental – WLR), waarbij de nieuwe aanbieder naast overname van telefoonverkeer ook de telefoonaansluiting op het netwerk van KPN overneemt. De aanbieders hebben in 2007 in samenspraak met de voormalige Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) specifieke afspraken gemaakt om het wisselen van aanbieder in het kader van WLR soepel te laten verlopen. In deze WLR-afspraken is opgenomen dat in geval van twijfel over een overstapverzoek door de oude aanbieder een wilsuiting van de consument bij de nieuwe aanbieder kan worden opgevraagd. KPN heeft mij laten weten in het eerstkomende WLR-overleg van de marktpartijen aan de orde te zullen stellen deze WLR-afspraken beter te laten aansluiten bij de nieuwe consumentenwetgeving. Voorop staat uiteraard dat de nieuwe aanbieder die de aansluiting overneemt zich bij het sluiten van een overeenkomst via de telefoon aan het schriftelijkheidsvereiste houdt.
Waarom werkt KPN kennelijk op deze manier mee aan deze gang van zaken? Waarom zegt KPN hier niets aan te kunnen doen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is het schriftelijkheidsvereiste kennelijk niet van toepassing op het bedrijf dat een klant kwijtraakt? Indien dit zo is, kunt u de wet op dit punt aanpassen, dan wel KPN en andere telefoniebedrijven nogmaals wijzen op het schriftelijkheidsvereiste, ook bij vertrek van een klant?
Het schriftelijkheidsvereiste van artikel 230v, zesde lid, van het Burgerlijk Wetboek is een onderdeel van de op 13 juni 2014 in werking getreden Implementatiewet richtlijn consumentenrechten. Het schriftelijkheidsvereiste geldt voor handelaren die potentiële klanten een telefonisch aanbod doen voor het aangaan van een overeenkomst betreffende het geregeld afleveren van diensten, de levering van water, gas, elektriciteit of stadsverwarming. Alleen handelaren die potentiële klanten benaderen dienen zich aan het nieuwe vereiste te houden. Reden hiervoor is dat met de invoering van het schriftelijkheidsvereiste is beoogd consumenten te beschermen tegen het ongewild overgezet worden naar een nieuwe aanbieder.
Ik ben niet voornemens om de wet aan te passen opdat ook handelaren die een klant kwijtraken gehouden zijn zich aan een schriftelijkheidsvereiste te houden. De consument wordt voldoende beschermd om te voorkomen dat hij ongewild aan een overeenkomst vastzit. Na het telefonisch aanbod dient de handelaar het aanbod in schriftelijke of elektronische vorm naar de consument te sturen.
Zolang de consument het aanbod niet door middel van een schriftelijke handtekening of op elektronische wijze aanvaardt, komt er geen overeenkomst tot stand. Na de aanvaarding van de overeenkomst heeft de consument een bedenktermijn van 14 dagen waarbinnen hij zonder opgave van reden de overeenkomst kan opzeggen.
Daarnaast wil ik zo min mogelijk drempels opwerpen voor consumenten die willen overstappen naar een andere handelaar (in dit geval in de zin van dienstverlener). Als de wet ook een schriftelijkvereiste kent voor de handelaar die een klant kwijtraakt, kost het de consument meer tijd en moeite om over te stappen.
Kunt u de Autoriteit Consument en Markt (ACM) wijzen op het schriftelijkheidsvereiste? Kunt u dit meenemen bij het prioriteitenoverleg dat u voert met de ACM? Wanneer gaat u de ACM vragen om actie te ondernemen op dit onderwerp?
De ACM is volledig bekend met de nieuwe regels uit de richtlijn consumentenrechten, in het bijzonder ook met het schriftelijkheidsvereiste.
De ACM doet geen mededelingen over individuele zaken. Wel heb ik van de ACM vernomen dat zij in het kader van de handhaving van de nieuwe consumentenregels die sinds 13 juni 2014 gelden, onderzoek doet naar de naleving van deze regels. Eén van de onderwerpen daarbij is de naleving van het schriftelijkheidsvereiste.
De uitspraken van een tweetal VN-rapporteurs over het ontbreken van een bed-bad-brood voorziening voor uitgeprocedeerde vreemdelingen in Nederland |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «VN uit kritiek op Nederlands asielbeleid» en in het bijzonder van de uitspraken van de speciale VN-rapporteurs Philip Alston & Leilani Farha?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de speciale rapporteurs die stellen dat Nederland moet voldoen aan de volkenrechtelijke verplichting te voorzien in een bed-bad-brood voorziening voor uitgeprocedeerde vreemdelingen?
Ik verwijs u hiervoor naar de brief die ik op 18 december jl. aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 19 637, nr. 1940).
Aan welke volkenrechtelijke verplichtingen voldoet Nederland op dit moment niet door niet te voorzien in een bed-bad-brood voorziening voor uitgeprocedeerde vreemdelingen?
Kunt u uitsluiten dat uitgeprocedeerde vreemdelingen, bij gebrek aan basale voorzieningen, gezondheidsschade oplopen doordat zij gedwongen op straat moeten leven?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u eveneens naar mijn brief die ik op 18 december jl. aan uw Kamer heb gestuurd Kamerstuk 19 637, nr. 1940).
Bent u bereid de internationale reputatieschade van Nederland enigszins te beperken door het goede voorbeeld van tenminste 50 gemeenten te volgen die wel bereid zijn te voorzien in een bed-bad-brood voorziening?
Dat is helaas niet mogelijk gebleken.
Bent u bereid deze vragen nog deze week te beantwoorden?
De regelgeving inzake onbemande luchtvaartuigen |
|
Ton Elias (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Je vliegt met je drone bij een zendmast. Mag dat»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over initiatieven als de Dutch Drone Academy, waar gebruikers op een verantwoorde wijze leren omgaan met onbemande luchtvaartuigen?
De overheid heeft voor modelvliegen de randvoorwaarden voor het gebruik in de Regeling modelvliegen vastgelegd. Eigen initiatief vanuit de sector om binnen deze randvoorwaarden voor verdere veiligheid te zorgen verwelkom ik.
Waarom is het voor hobbyisten toegestaan om zonder examen of vergunning met een luchtvaartuig tot 25 kilogram te vliegen, terwijl dit voor professioneel gebruik niet is toegestaan? Zou het niet eerder voor de hand liggen om massa en toepassing, in plaats van de aard van het gebruik, de doorslag te laten geven voor het al dan niet nodig hebben van een vergunning?
Door ICAO (International Civil Aviation Organization) is voor internationale operaties vastgelegd dat voor de operator, de piloot en het onbemand systeem bepaalde vergunningen zijn vereist. Dit stelsel van vergunningen wordt ook in Nederland gebruikt. Hiermee komt de Nederlandse regelgeving in lijn met de aanpak in andere landen en wordt het voor de beroepsmatige gebruiker mogelijk om probleemloos ook in andere landen te opereren.
Bij het opstellen van de Regeling modelvliegen in 2005 was de gangbare praktijk op dat moment dat de hobbyist bij het gebruik maken van zijn kostbare model risico’s meed, mede gezien het feit dat er geen sprake was (en is) van een commercieel belang. Tevens was toen de praktijk dat het overgrote deel van de hobbyisten bij een modelvliegvereniging was aangesloten en vloog op daartoe aangewezen modelvliegterreinen.
Voor beroepsmatig gebruik kan niet worden uitgesloten dat er druk kan ontstaan op de operator aangaande de vluchtlocaties en de omstandigheden waaronder wordt gevlogen. Daarnaast speelt mee dat een hele sterke groei van de operaties wordt verwacht, waardoor een breedschaliger gebruik in het luchtruim wordt voorzien. Om deze beroepsmatige groep veilig aan het luchtverkeer te laten deelnemen is het voor de veiligheid noodzakelijk dat de operator op een van tevoren aangegeven manier veilig kan opereren, dat de piloot bekwaam is en dat het onbemande systeem veilig genoeg is om de operatie uit te kunnen voeren.
Deze bekwaamheden moeten aantoonbaar zijn, zodat legale van illegale vluchten onderscheiden kunnen worden door de handhavingsdiensten.
Bent u bereid om de Kamer per brief nader te informeren over de stand van de ontwikkelingen in wet- en regelgeving met betrekking tot de onbemande luchtvaart en hierbij specifiek in te gaan op de kansen voor burgers en bedrijven aan de ene kant en de waarborgen voor veiligheid en privacy aan de andere kant?
Uiterlijk in februari zal het kabinet het WODC-rapport «Het gebruik van drones; Een verkennend onderzoek naar onbemande luchtvaartuigen», met een eerste kabinetsstandpunt op hoofdlijnen, aan u doen toekomen. Dit zal worden gevolgd door een uitgewerkt kabinetsstandpunt, dat voor de zomer naar uw Kamer zal worden gestuurd.
Zowel het rapport als het kabinetsstandpunt zullen ingaan op de in de vraag genoemde aspecten.
Voor wat betreft de regelgeving voor professioneel gebruik is de huidige status dat een AMvB met een onderliggende ministeriele regeling, die kaders neerleggen voor niet complexe operaties, op korte termijn zullen worden gepubliceerd en van kracht worden. Het systeem voor modelvliegen wordt hiermee niet aangepast. Het huidige systeem van ontheffingen voor commerciële operaties zal hierdoor worden vervangen door regels die meer rechtszekerheid bieden.
Ziet u noodzaak tot stroomlijning van de vergunningen terzake, met name om onredelijke verschillen tussen hobbyisten en professionele gebruikers weg te nemen?
Ja, ik zie noodzaak tot stroomlijning van regelgeving: het bestaande verbod voor professioneel gebruik met de mogelijkheid tot ontheffingen daarop wordt, zoals bij vraag 4 aangegeven, vervangen door een helder kader in een AMvB en bijbehorende ministeriële regeling. Tevens zal worden bezien of de Regeling modelvliegen aanpassing behoeft omdat de gangbare praktijk bij modelvliegen dat vooral bij modelvliegverenigingen gevlogen wordt niet meer opgaat, onder andere gezien de sterk groeiende verkoop van drones de laatste tijd. Om bij de gewenste aanpassing van de regelgeving ook concrete ervaringen uit de praktijk te kunnen betrekken, heb ik ILT en de Luchtvaartpolitie gevraagd een rapportage op te stellen over de incidenten met drones het afgelopen jaar.
Marokko dat asielzoekers gaat opvangen voor de EU |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «EU betaalt Marokko voor migranten»?1
Ja.
Hoe duidt u de ontwikkeling dat asielzoekers die naar EU-lidstaten willen komen worden opgevangen in bijvoorbeeld Marokko?
Het Kabinet hecht aan opvang van vluchtelingen in de regio. Nederland acht het daarom van belang om, wanneer zich een humanitaire crisis voordoet waarvan de gevolgen regionaal voelbaar zijn en waar voor het overleven van deze vluchtelingen internationale ondersteuning noodzakelijk is, ondersteuning te bieden bij opvang van vluchtelingen in de regio en levert daartoe een substantiële bijdrage aan humanitaire hulp. Nederland levert in dit kader ook belangrijke steun aan de VN Vluchtelingenorganisatie (UNHCR), met onder meer een bedrag van 33 miljoen euro als kernbijdrage voor 2015, die UNHCR kan inzetten waar de noden het hoogst zijn. Voor duurzame opvang in de regio is het Kabinet voorts van mening dat zelfredzaamheid van vluchtelingen en sociaaleconomische ondersteuning van gastgemeenschappen van belang is. Daarom is één van de doelstellingen voor het Nederlandse Relief Fund om balans aan te brengen tussen ondersteuning van vluchtelingen en van gastgemeenschappen.
Daarnaast heeft Nederland zich verplicht om asielzoekers die in Nederland een veilig heenkomen zoeken asiel te verlenen wanneer zij daar recht toe hebben. Dat wordt bepaald in de Nederlandse asielprocedure en is onderhevig aan een rechterlijke toets.
De verplichting tot het bieden van bescherming aan hen die dat nodig hebben, geldt niet alleen voor de EU maar voor alle landen die partij zijn bij het VN-vluchtelingenverdrag. Marokko heeft in de afgelopen twee jaar het migratiebeleid herzien en een asielsysteem ingericht. In dit kader zijn door Marokko enkele duizenden migranten geregulariseerd en hebben enkele honderden personen een asielstatus gekregen. Met deze laatste stap geeft Marokko daadwerkelijk invulling aan de verplichtingen die voortvloeien uit het Vluchtelingenverdrag. Met de EU-bijdrage waarnaar wordt verwezen in het onderhavige artikel, wordt Marokko ondersteund bij de verdere implementatie van het nieuwe migratiebeleid.
Deelt u de visie dat de opvang van asielzoekers beter in het buitenland kan geschieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid bij het – inmiddels falende – asielbeleid primair in te zetten op opvang in de regio en te stoppen met het opnemen van tienduizenden asielzoekers in Nederland? Kunt u een toelichting hierbij geven?
Zie antwoord vraag 2.
Met welke andere landen zijn of worden er afspraken gemaakt teneinde asielzoekers die naar de EU-lidstaten willen reizen op te vangen en welke bedragen zijn hiermee gemoeid?
Derde landen worden op verschillende manieren ondersteund bij de opvang van vluchtelingen, zoals door de al eerder genoemde humanitaire hulp via bijdragen aan organisaties als UNHCR, het programma voor migratie en ontwikkeling en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Daarnaast worden met name de nabuurschapslanden gericht ondersteund bij de inrichting van een asielsysteem. Zo kan vanuit de EU ondersteuning worden geboden bij de opbouw van een asiel- en migratiedienst, worden door EASO trainingen gegeven aan de medewerkers van asieldiensten en worden thematische bijeenkomsten georganiseerd waarop specifieke asielgerelateerde thema’s verder worden uitgediept. De resultaten van deze inspanningen worden langzaam maar zeker zichtbaar, bijvoorbeeld in de vorm van een daadwerkelijk functionerend asielsysteem in een land als Moldavië. Vanwege de diversiteit van de activiteiten en omdat het voor een deel ook personele inzet betreft, is het niet mogelijk aan te geven welke bedragen hiermee zijn gemoeid.
Wordt gegarandeerd dat asielzoekers die in derde landen worden opgevangen, niet de mogelijkheden krijgen om alsnog een (vervolg)asielverzoek in te dienen bij EU-lidstaten in de geest van de Dublinverordening? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat kan niet worden gegarandeerd. Zoals onder het antwoord op vraag 2, 3 en 4 is weergegeven, heeft Nederland zich verplicht om het asielverzoek te behandelen van personen uit derde landen die niet eerder in een EU land verbleven.
Deelt u de analyse dat een opt-out op immigratie voor Nederland veruit de beste oplossing is voor het almaar groeiende vluchtelingenprobleem?
Gelet op het feit dat de komst van asielzoekers naar Nederland meestal verband houdt met crises in landen van herkomst, deel ik niet de analyse dat een opt-out ten aanzien van het Europese immigratie- en asielbeleid een structurele oplossing voor het vluchtelingenprobleem zou zijn. Structurele oplossingen zullen vooral gerealiseerd moeten worden in de landen van herkomst.
De ‘Global Teacher Prize 2015’ |
|
Pieter Duisenberg (VVD), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Als ik dat miljoen win, gaat het naar het onderwijs»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de eervolle nominatie van Jelmer Evers, docent geschiedenis in Utrecht, als een van de 50 wereldwijd genomineerden voor de «Global Teacher Prize 2015»?
Uiteraard, daar hebben de Minister en ik hem ook mee gefeliciteerd.
Kent u de doelstelling van de «Global Teacher Prize» voor innovatie en inspirerende leraren, om voor het onderwijs te zijn wat de Nobelprijs is voor de Vrede? Wat is uw reactie op deze doelstellingen in de context van de kwaliteit van het onderwijs in Nederland?
Ik ken de doelstelling van de «Global Teacher Prize» en ik sta daar volledig achter. De prijs draagt bij aan een positief imago van leraren, inspireert andere leraren en de genomineerden zijn een voorbeeld voor andere leraren. In Nederland hebben we iets soortgelijks; de leraar van het jaar verkiezing die de Onderwijscoöperatie organiseert.
Onderschrijft u het belang van «Samen Leren» en dat, hoewel dit een Nederlands initiatief is, dit principe niet ophoudt bij de landsgrenzen?
Op 31 oktober 2014 hebben de Minister en ik een reactie naar de Tweede Kamer gestuurd op de notitie «Samen Leren». In «Samen Leren» staat dat het doel van die notitie is om het Nederlandse onderwijs één van de beste ter wereld te maken. Uiteraard ben ik van mening dat »leren van elkaar» niet ophoudt bij de landsgrenzen.
Kent u de onbegrensde mogelijkheden van online onderwijs?
Ik weet dat online onderwijs leraren en leerlingen veel mogelijkheden biedt. Met de Innovatie Impuls Onderwijs is 20 miljoen euro beschikbaar gesteld voor scholen om te experimenteren met innovatieve projecten. Een voorbeeld daarvan is Leerlingen voor Leerlingen, dit is een online video repository. Leerlingen voor Leerlingen is een project waarbij ouderejaars leerlingen online video’s plaatsen waarin ze de lesstof uitleggen aan jongerejaars leerlingen.
Bent u van mening dat het inspirerend kan zijn voor alle Nederlandse leraren om via een online medium van 50 wereldwijd genomineerde docenten te horen wat hen een goede leraar maakt?
Jazeker.
Bent u bereid een initiatief te verkennen waarbij online instrumenten kunnen worden opgezet met de verhalen van deze 50 inspirerende leraren en hierover contact op te nemen met de organisatie van de «Global Teacher Prize»?
Wij zijn deze verkenning gestart en het blijkt dat de organisatie van de Global Teacher Prize zelf al zeer actief is op social media en verhalen van de genomineerde leraren verspreidt via Facebook. Ik heb de social media kanalen van het ministerie ingezet om dit ook onder de aandacht te brengen van de Nederlandse leraren. Tevens is op www.delerarenagenda.nl een artikel verschenen over de Global Teacher Prize en de nominatie van Jelmer Evers.
De gevolgen van de nieuwe Wet werk en zekerheid (Wwz) voor het onderwijs |
|
Johannes Sibinga Mulder , Karin Straus (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met de problemen die de PO- en VO- raad signaleert rond de nieuwe Wet werk en zekerheid (Wwz)?1
Ja.
Bent u het met de conclusie van hen eens dat de nieuwe verplichting om na drie flexibele contracten een werknemer in vaste dienst te nemen zou kunnen leiden tot grote problemen rond het (tijdelijk) vervangen van leerkrachten in het primair en voortgezet onderwijs? Zo ja, hoe gaat u dit probleem oplossen? Zo nee, waarom niet?
Nee ik verwacht niet dat dit tot grote problemen zal leiden. De maatregelen in de Wet werk en zekerheid (Wwz) – als uitvloeisel van het sociaal akkoord – bewerkstelligen een nieuw evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid op de arbeidsmarkt en verkleinen het gat in bescherming tussen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde en onbepaalde tijd. Zo wordt de doorstroom naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bevorderd. Leerkrachten in het primair en voortgezet bijzonder onderwijs vallen ook onder deze wet. Ook invalkrachten in het onderwijs hebben behoefte aan zekerheid als het gaat om werk en inkomen net als invalkrachten in andere sectoren. Voor hen moet dus ook gelden dat na zes contracten of na vier jaar (de ketenbepaling maakt het mogelijk deze afwijking bij cao af te spreken) uitzicht zal bestaan op een vast contract. Er blijven voldoende mogelijkheden om flexibiliteit te organiseren.
In de Wwz zijn ook bepalingen opgenomen die meer flexibiliteit mogelijk maken:
Bent u bekend met het feit dat invalleerkrachten vaak kort, één tot enkele dagen per keer, worden ingezet? Deelt u de mening dat het voor de kwaliteit van het onderwijs juist belangrijk kan zijn dat een invalleerkracht meerdere malen bij eenzelfde school mee kan draaien, omdat deze de school, de werkwijze van de school en de leerlingen kent?
Dit doet zich voor bij onverwachte afwezigheid van de vaste leerkracht. Activiteiten als cursussen en buitengewoon verlof zijn immers structureel en daarmee planbaar. Bij onverwachte afwezigheid kan het zo zijn dat de invalleerkracht een tot enkele dagen wordt ingezet. Deze korte vervanging is naar mijn inschatting niet van invloed op de kwaliteit van het onderwijs. De afwijkingsmogelijkheden die ik heb genoemd in het antwoord op vraag 2 bieden voldoende mogelijkheden om deze situatie te voorkomen.
Hoe gaat u er voor zorgen dat er straks genoeg invallers beschikbaar blijven als zij niet vaker dan drie maal kunnen worden ingezet per school? Bent u bang dat deze wet tot lege klassen kan leiden?
Nee, ik verwacht niet dat de Wwz tot lege klassen zal leiden. Het probleem kan alleen bestaan als sprake is van plotselinge onvoorzienbare afwezigheid van een leerkracht. Voor die situaties blijven er genoeg mogelijkheden over om vervangers in te zetten. Dit blijkt ook uit mijn antwoord op vraag 2.
Welke oplossingen ziet u om lege klassen bij gebrek aan invalkrachten op piekmomenten te voorkomen?
Zie hiervoor mijn antwoorden op de vragen 2 en 4.
Kunt u aangeven waarom er bij de Wet flexibiliteit en zekerheid in 1999 een uitzondering is gemaakt op de zogenoemde ketenbepaling voor de situatie in het onderwijs, waardoor het mogelijk is om in een periode van drie jaar een ongelimiteerd aantal contracten mogelijk te maken? Wat waren de overwegingen destijds?
In artikel 7:668a, lid 5, Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan van alle onderdelen van dat artikel ten nadele van de werknemer kan worden afgeweken, zonder dat hieraan nadere voorwaarden zijn verbonden.
Deze bepaling is toepasselijk op alle arbeidsovereenkomsten naar burgerlijk recht. In het bijzonder onderwijs maar ook in andere sectoren. Er is dus geen sprake van een uitzonderingsmogelijkheid die alleen voor het bijzonder onderwijs is ingesteld. De overwegingen destijds voor een collectieve uitzondering waren dat een uitzondering op de ketenbepaling op grond van een gezamenlijke afweging van sociale partners verantwoord was. Gebleken is dat deze ongeclausuleerde afwijkingsmogelijkheid te veel ruimte bood, met als gevolg een toenemend langdurig en onvrijwillig verblijf van werknemers in de flexibele schil. In het sociaal akkoord is daarom afgesproken de wetgeving op dat punt aan te scherpen. Zoals reeds genoemd, blijven er ook in de Wwz nog uitzonderingsmogelijkheden bestaan die plotselinge vervanging in het onderwijs mogelijk maken.
Bent u bereid voor (inval)leerkrachten een uitzondering te maken voor wat betreft de nieuwe ketenbepaling van de Wet werk en zekerheid? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot de uitzondering die bij de Wet flexibiliteit en zekerheid gemaakt is?
De Wwz biedt ook voor het onderwijs voldoende mogelijkheden om bij plotselinge afwezigheid van een docent, een invalkracht in te zetten. Een uitzondering voor het onderwijs is daarom niet nodig. Wel heb ik toegezegd voorlichting te geven en mee te denken over mogelijke oplossingen die de nieuwe wetgeving biedt.
Klopt het dat in de cao afwijkingen van de nieuwe ketenbepaling kunnen worden afgesproken? Heeft u er vertrouwen in dat de sociale partners met een werkbare oplossing kunnen komen? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 2 zijn afwijkingen bij cao mogelijk. Ik heb er alle vertrouwen in dat sociale partners hun verantwoordelijkheid zullen nemen en met een werkbare oplossing zullen komen. Binnen de sociaal economische verhoudingen past het mij overigens niet om in te grijpen in overleg tussen werkgevers en werknemers.
De Nederlandse steun aan een Hamas-terrorist |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland sponsort carrière Hamas-moordenares»?1
Ja.
Deelt u de afschuw van het gegeven dat de Nederlandse ambassade in Jordanië het Jordaanse Media Instituut (JMI) steunt, terwijl deze organisatie de Hamas-terrorist Tamimi in dienst heeft en deze moordenares zelfs aanprijst als rolmodel?
De Nederlandse Ambassade in Amman heeft een project van het Jordaans Media Instituut (JMI) ondersteund. Het betrof een project ter bevordering van vrouwenrechten: «Monitoring and Analysing Women’s Rights Issues in the Jordanian Daily Print Media and Radio Stations». Het doel van het project was het bevorderen van de aandacht voor vrouwenrechten in de Jordaanse media. Dit project liep van 1 december 2011 tot en met 30 november 2013. De totale Nederlandse bijdrage bedroeg € 117.025,- uit het Mensenrechtenfonds. Er is geen enkele relatie tussen het artikel op de website van het JMI en het door Nederland gesteunde project.
Naar aanleiding van het genoemd artikel is contact opgenomen met het JMI. Het Instituut bevestigde dat op de website van het instituut een artikel over Ahlam Al-Tamini is verschenen. Dit artikel was geschreven door een van de studenten in het kader van een afstudeerproject. Het JMI betreurt dat niet duidelijker is vermeld dat het Instituut geen inhoudelijke verantwoordelijkheid voor dit artikel draagt. Het bewuste artikel is inmiddels verwijderd. Ahlam Al-Tamini is niet in dienst van het JMI.
Gelet op bovenstaande zie ik geen reden om de Nederlandse projectsteun terug te vorderen, noch om andere donoren daartoe aan te sporen.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat de Nederlandse ambassade steun geeft aan een organisatie die bewust een Hamas-terrorist aanprijst als rolmodel? Kunt u een overzicht geven van de bedragen en mogelijk andere vormen van steun?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om te zorgen dat de steun (niet alleen direct maar ook via organisaties als de EU en UNESCO) die men geeft, wordt ingetrokken en de reeds gegeven steun wordt teruggevorderd? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toezeggen dat u ook de overige landen en instellingen zult aansporen hun steun aan het JMI te staken? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht “Dualisme in Vianen in het geding” |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Dualisme in Vianen in het geding»?1
Ja.
Is het waar dat een partij in de gemeente Vianen geen wethouder kon vinden en haar fractievoorzitter bij de collegevergaderingen laat aanschuiven? Zo ja, is het toegestaan dat een raadslid structureel deelneemt aan collegevergaderingen? Zo ja, op grond van welke wet- en regelgeving? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Inmiddels is bekend geworden dat de betrokken fractievoorzitter niet meer aan de vergaderingen van het college zal deelnemen, in afwachting van een bestuurlijk aanvaardbare oplossing. Hoewel uit artikel 57 Gemeentewet de mogelijkheid volgt dat ook anderen dan burgemeester en wethouders aan de vergaderingen van het college deelnemen, en dit naar de letter van de wet dus ook raadsleden zou kunnen betreffen, ziet die mogelijkheid primair op ambtenaren – in het bijzonder de gemeentesecretaris – en deskundigen. Het dualistisch stelsel zoals in de Gemeentewet vervat gaat uit van een scheiding van functies en bevoegdheden. Het is inherent aan dit stelsel dat raadsleden niet deelnemen aan de vergaderingen van het college. Indien raadsleden al dan niet structureel zouden deelnemen aan de vergaderingen van het college, zou dit op een principieel punt afbreuk doen aan het dualistisch stelsel. Daar waar dit zich voor zou doen, zal ik allereerst de burgemeester, als voorzitter van het college, aanspreken op zijn verantwoordelijkheid ter zake. Voor het overige, zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de opvatting dat de dualisering er niet bij gebaat is als gemeenteraadsleden de facto structureel deelnemen aan collegevergaderingen? Zo ja, hoe kunt u dit soort situaties voorkomen? Zo nee, wat betekent dit dan voor de dualisering binnen de gemeenten in het algemeen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre heeft u de beschikking over instrumenten om gemeenten aan te spreken als zij zich niet organiseren volgens de wet?
In dergelijke gevallen zal ik mij zoals gezegd met de burgemeester verstaan om zo eerst langs bestuurlijke weg tot een oplossing te komen. Daarbij is ook een rol weggelegd voor de commissaris van de Koning (als rijksorgaan). In laatste instantie kan een beroep worden gedaan op het (generieke) interbestuurlijk toezichtinstrumentarium.
Communicatie van de Sociale Verzekeringsbank inzake pgb overeenkomsten richting gemeenten |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat veel persoonsgebonden budgethouders op tijd, soms al maanden geleden, hun nieuwe zorgovereenkomst hebben opgestuurd en nog steeds geen bevestiging daarvan hebben gehad van de Sociale Verzekeringsbank (SVB)?
Ja, ik ben op de hoogte van het feit dat dit in sommige gevallen lang heeft geduurd. Vanaf 15 december zijn er door de SVB brieven uitgestuurd naar alle budgethouders Wmo en Jeugd die nog geen bericht hadden ontvangen na het insturen van hun overeenkomsten. De zorgkantoren hebben ditzelfde gedaan naar alle budgethouders die vallen onder de Wlz. In deze brieven heeft de SVB gemeld dat declaraties van budgethouders van wie de ingezonden overeenkomst nog niet is goedgekeurd, in januari toch betaald zullen worden.
Bent u op de hoogte van het feit dat deze budgethouders herinneringsbrieven krijgen van de SVB, terwijl zij de gevraagde documenten op tijd, en soms al meerdere malen, hebben ingezonden?
Ja, de SVB heeft aangegeven dat dit kon gebeuren door het «kruisen» van de verzenddatum van de herinneringsbrief en de verwerkingsdatum van de door de budgethouder ingestuurde post.
Bent u op de hoogte van het feit dat, ondanks dat budgethouders hun gevraagde documenten en overeenkomsten hebben ingestuurd, zij toch op de lijst van «niet bevestigde contracten» belanden die aan gemeenten wordt gestuurd?
Het betreft hier niet de lijst van niet bevestigde contracten, maar een lijst met budgethouders die nog niets ingestuurd hebben. Deze lijst is door de SVB aan de gemeenten en zorgkantoren geleverd, conform de bestuurlijke afspraak dat zij persoonlijk contact opnemen met deze budgethouders om te vernemen waarom er niets is ingestuurd.
Naar analogie van de situatie genoemd bij antwoord 2, kan het voorkomen dat deze lijst en het ingezonden zorgcontract elkaar gekruist hebben.
Bent u op de hoogte van het feit dat de SVB al dagen slecht dan wel niet bereikbaar is, en mensen nergens meer heen kunnen met hun melding en vragen?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. De SVB heeft in de eerste week van december de capaciteit van de telefooncentrale op kunnen schalen. Uit de rapportagecijfers van de SVB blijkt dat nu iedereen die belt iemand aan de lijn krijgt; er wordt op piekmomenten gewerkt met een terugbelverzoek. Overigens kunnen mensen met vragen over hun pgb ook terecht bij de verstrekker ervan, het zorgkantoor dan wel de gemeente.
Deelt u de mening dat budgethouders die netjes hun administratie op orde hebben en tijdig alles hebben aangeleverd, niet in de problemen mogen komen met hun zorg en uitbetaling door het niet goed en tijdig afhandelen door de SVB?
Ik deel deze mening. In het geval de pgb-verstrekker of de SVB niet tijdig rond zijn met de werkzaamheden rond het trekkingsrecht zijn maatregelen genomen waardoor de declaraties tijdig uitbetaald kunnen worden. Ik verwijs u ook naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Keijzer d.d. 13 januari jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1040).
Bent u bereid actie te ondernemen, en te zorgen dat alle aangeleverde zorgovereenkomsten en mails op tijd worden afgehandeld, zodat budgethouders hun zorg ook vanaf 1 januari 2015 kunnen blijven voortzetten, en krijgen uitbetaald? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen?
In mijn brief van 20 januari jl. heb ik u geïnformeerd over maatregelen die zijn voorbereid om het tijdig uitbetalen van zorgverleners mogelijk te maken. Deze maatregelen worden in januari uitgevoerd.
Kunt u deze vragen op zo kort mogelijke termijn beantwoorden, nog voor aanvang van het kerstreces?
Dit is niet mogelijk gebleken.
Bent u bekend met het bericht dat de Nederlandse ambassade in Amman een instituut sponsort dat een Hamas terrorist als rolmodel voor journalisten ziet?1
Ja.
Klopt het dat Ahlam Tamimi, verantwoordelijk voor de dood van vijf Nederlanders en tien Israëli’s, door het Jordaanse Media Instituut werd aangeprezen en dat Nederland dit instituut steunt?
Zie antwoord op voorgaande pagina (vragen Van Klaveren en Bontes) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1042)
Deelt u de mening dat het Nederlandse geld ingezet moet worden om verdere verzoening te bevorderen en dat het Jordaans Media Instituut door Ahlam Tamimi te steunen hier niet aan bijdraagt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om via de Nederlandse ambassadeur in Amman om opheldering te vragen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat mensen met een budgetpolis volgend jaar niet terecht kunnen bij academische ziekenhuizen |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Budgetpolis? Niet naar academisch ziekenhuis»?1
Ja.
Acht u het wenselijk dat mensen met een kleiner inkomen, die sneller voor een budgetpolis zullen kiezen, op deze manier een financiële drempel opgelegd krijgen voor behandelingen in een academisch ziekenhuis? Zo ja, waarom?
Als mensen zorg nodig hebben die alleen door een academisch ziekenhuis verleend kan worden, moet hierin worden voorzien en wordt deze volledig vergoed. Er is derhalve geen sprake van dat budgetpolishouders als gevolg van niet-contracteren van academische ziekenhuizen deze behandelingen bij academische ziekenhuizen zelf moeten betalen.
Een zorgverzekeraar die zorg in natura levert moet voor de verzekerden die kiezen voor deze naturapolis voldoende zorg hebben ingekocht om aan zijn zorgplicht te kunnen voldoen: binnen redelijke afstand en redelijke termijn. Ook voor de budgetpolis (een vorm van naturapolis) geldt deze zorgplicht.
Dit betekent dat indien een verzekerde met een naturapolis op medisch noodzakelijke gronden naar een ziekenhuis wordt verwezen dat niet is gecontracteerd, maar dit (academische) ziekenhuis het enige ziekenhuis is waarin bepaalde zorg die de verzekerde nodig heeft wordt geleverd, de verzekerde gewoon recht heeft op vergoeding van deze niet-gecontracteerde zorg.
Dit is op dit moment niet expliciet in de zorgverzekeringswet (Zvw) geregeld, maar vloeit voort uit de zorgplicht van de zorgverzekeraar. In het wetsvoorstel art 13 Zvw werd dit wel expliciet vastgelegd (art 13 lid 2 sub b Zvw). Dit is vergelijkbaar met en geldt ook voor grensoverschrijdende zorg.
Deelt u de vrees dat, indien de vrije artsenkeuze wordt afgeschaft, budgetpolishouders als gevolg van het niet-contracteren van academische ziekenhuizen behandelingen bij academische ziekenhuizen volledig zelf zullen moeten betalen, en hen daardoor de facto de toegang tot deze ziekenhuiszorg wordt ontzegd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de zorgverzekeraars aan te spreken op hun zorgplicht, en hen er aan te herinneren dat de toegang tot academische ziekenhuizen bij de verplicht te leveren zorg hoort? Zo nee, waarom niet?
Het is niet nodig om zorgverzekeraars hierop aan te spreken omdat zorgverzekeraars zelf al via de website van Zorgverzekeraars Nederland in reactie op het onderhavig artikel het volgende hebben aangegeven: «Zorgverzekeraars hebben zorgplicht, dat geldt voor alle polissen, óók de budgetpolis. Als mensen zorg nodig hebben die alleen door een academisch ziekenhuis verleend kan worden, moet hierin worden voorzien en wordt deze volledig vergoed. De basis is dat elke polis recht geeft op passende zorg/ behandeling; dat geldt zowel voor een budgetpolis als voor een andere polis.»
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars meer helderheid moeten verschaffen welke zorg wel en welke niet binnen hun budgetpolissen valt, zodat mensen een weloverwogen poliskeuze kunnen maken? Bent u bereid hier bij de zorgverzekeraars op aan te dringen? Zo nee, waarom niet?
Ja, zorgverzekeraars dienen dit moment reeds transparante informatie over de zorgverzekering (prijs, kwaliteit, voorwaarden) te verschaffen op basis van artikel 40 WMG. De NZa heeft in haar beleidsregel «informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars en volmachten 2014» gepubliceerd op welke wijze invulling wordt gegeven aan het toezicht op artikel 40 WMG en aan welke transparantverplichtingen de zorgverzekeraar moet voldoen.
Volgens deze beleidsregel moet de verzekeraar op zijn website helderheid te verschaffen over welke zorgaanbieders door hem zijn gecontracteerd. Tevens zal de zorgverzekeraar op verzoek van verzekerden telefonisch informatie moeten verstrekken. De NZa ziet hierop toe.
Kunt u zo spoedig mogelijk, in ieder geval voor het kerstreces, de Kamer informeren over de uitkomst van het hierover gevoerde overleg tussen u en de Nederlandse Patiënten en Consumenten Federatie (NPCF), ziekenhuizen en zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet?
In dit overleg met NPCF, ziekenhuizen en zorgverzekeraars is conform bovenstaande lijn gesproken over de zorgplicht in relatie tot de budgetpolis. Tevens is in dit gesprek nog nadrukkelijk de informatieplicht van zorgverzekeraars aan de orde geweest.
De import van illegaal gekapt hout |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Illegaal hout ook hier volop te koop»?1
Ja.
Maakt zich u ook zorgen over de conclusie van het rapport, namelijk 46% van al het hout in Nederland buiten het Europese importverbod valt?
Voor de beantwoording van deze vraag is navraag gedaan bij de opsteller van het rapport, Stichting Probos. De conclusie dat 46% van al het hout in Nederland buiten de Houtverordening valt, berust op een verkeerde presentatie van gegevens.
Niet al het hout dat op de Nederlandse markt wordt aangeboden, wordt geïmporteerd. Een klein deel is afkomstig uit Nederlandse bossen. Van al het hout dat we wel importeren viel in de periode 2008–2013 gemiddeld 6% niet onder de Houtverordening, berekend op basis van de hoeveelheid, in gewicht, en 16% berekend op basis van de geldelijke waarde. Een behoorlijk deel van het hout dat we importeren betreft overigens «transit trade», wat betekent dat het niet wordt aangeboden op de Nederlandse markt.
Van al het hout dat we importeerden in de periode 2008–2013 betrof 66% primaire houtproducten (rondhout, gezaagd hout, plaatmaterialen, houtpulp, e.d.) en 34% secundaire houtproducten (vloeren, meubels, boeken, e.d.). Van de primaire houtproducten viel in die periode 1% niet onder de Houtverordening, van de secundaire houtproducten was dit 16,8% (berekend op basis van de hoeveelheid, in gewicht).
In de publiciteit is een vertekend beeld ontstaan van de hoeveelheid hout in Nederland die niet onder de Houtverordening valt. Desalniettemin vind ik ook een percentage van 16,8% van de hoeveelheid geïmporteerde bewerkte houtproducten die niet gedekt wordt door de Houtverordening een punt van zorg.
Wanneer wordt gekeken naar de geldelijke waarde van de Nederlandse import van buiten de EU, dan hebben de secundaire producten die niet onder de Houtverordening vallen een aandeel van ca. 46% binnen de totale import van secundaire houtproducten van buiten de EU. Echter, de waarde in Euro’s is iets anders dan de hoeveelheid hout die ermee gemoeid is. Daarbij importeert Nederland niet alleen secundaire houtproducten van buiten de EU, maar ook van binnen de EU.
Vindt u het ook zorgelijk dat de stijgende trend in de import van secundaire houtproducten leidt tot meer import van illegaal hout en vervolgens meer illegale ontbossing?
Een stijgende trend in de import van secundaire houtproducten leidt niet per definitie tot meer import van illegaal hout, maar maakt het wel lastiger om na te gaan waar het verwerkte hout oorspronkelijk vandaan komt en onder welke omstandigheden het gekapt is. Deze ondoorzichtigheid, gecombineerd met producerende landen die in een aantal gevallen minder belang hechten aan de legaliteit van het hout dat ze importeren en verwerken, zorgt voor een verhoogd risico op illegaal hout. Het is aan bedrijven die dergelijke producten op de markt willen aanbieden om zich bewust te zijn van dit risico en hiernaar te handelen.
Bent u ook van mening dat de import van secundaire houtproducten die van illegale origine zijn moet worden voorkomen?
Ik ben inderdaad van mening dat we het risico op illegaal hout op de Nederlandse markt moeten minimaliseren. Dat doen we onder andere door goed te controleren op de naleving van de Houtverordening.
Welke oplossing stelt u voor om er zeker van te zijn dat er door middel van bewerkte producten geen «fout hout» meer wordt geïmporteerd?
Dit jaar vindt de evaluatie van de EU-Houtverordening door de Europese Commissie plaats, waarbij ook nadrukkelijk de lidstaten worden geconsulteerd.
Ik zal in dat kader de problematiek van de import van bewerkte producten van illegaal hout, zoals genoemd in het rapport van Probos, aan de orde stellen. De Europese Commissie is inmiddels van het rapport op de hoogte.
Bent u bereid om samen met grote Nederlandse meubelbedrijven, die de meeste secundaire houtproducten (stoelen) voor Nederland importeren, afspraken te maken over het waarborgen van het importeren van meubels van gecertificeerd hout?
Verschillende brancheorganisaties van meubelbedrijven hebben zich aangesloten bij de Green Deal Bevorderen Duurzaam Bosbeheer, een deal waar ik zelf ook medeondertekenaar van ben. Het doel van deze Green Deal is dat het gebruik van hout uit duurzaam beheerde bossen gemeengoed wordt in Nederland (zie voor meer informatie de website http://bewustmethout.nl). In het kader van deze Green Deal wordt door de Centrale Bond van Meubelfabrikanten, de Raad Nederlandse Detailhandel en INretail met WNF besproken hoe samengewerkt kan worden om daar waar nodig houtstromen te verduurzamen.
Duurzaamheidscertificaten voor hout zijn overigens geen garantie voor de legaliteit van het hout. Ook producten met een dergelijk keurmerk vallen daarom onder de EU-Houtverordening. Daarnaast worden de duurzaamheidscertificaten voor hout regelmatig onderworpen aan een toets door toetsingscommissie TPAC om te bezien of ze nog voldoen aan de criteria van het duurzaam inkoopbeleid.
Op dit moment is die toets gaande voor het FSC-keurmerk.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Nederlandse importbedrijven een voldoende doorzichtig, en dus traceerbaar, importbeleid van secundaire houtproducten naleven?
In het kader van de Houtverordening zijn bedrijven die hout voor het eerst op de EU-markt brengen verplicht om een stelsel van zorgvuldigheidseisen te hanteren (een «due dilligence»-systeem). Dit stelsel bestaat uit het verzamelen (en 5 jaar beschikbaar houden) van gegevens over de herkomst van het hout, het uitvoeren van risicoanalyses om in te schatten of het hout illegaal gekapt kan zijn en het minimaliseren van het risico op illegaliteit door het nemen van maatregelen.
De Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) controleert Nederlandse bedrijven die hout voor het eerst op de EU-markt brengen op naleving van het verbod om illegaal gekapt hout op de markt te brengen en op de aanwezigheid van een due dilligence systeem, en gaat na hoe dat systeem in de praktijk wordt toegepast. De NVWA controleert alleen bedrijven die producten op de markt brengen die onder de Houtverordening vallen.
Bent u bereid om het probleem van geïmporteerde bewerkte illegaal hout in Nederland en Europa op de Europese agenda zetten?
Ja. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Wat is uw mening over de aanbeveling van het Wereld Natuur Fonds (WNF) om de EU-Houtverordening uit te breiden, en daar een importverbod op illegaal hout van niet alleen de primaire, maar ook secundaire houtproducten in op te nemen en wat zijn daarbij uw overwegingen?
De EU-Houtverordening betreft niet een importverbod, maar een verbod op het op de EU-markt aanbieden van illegaal gekapt hout. Onder de Houtverordening vallen nu nagenoeg alle primaire houtproducten (rondhout, gezaagd hout en plaatmateriaal) en een groot deel van de secundaire houtproducten (onder andere kantoormeubilair, bedden en kledingkasten). Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Bent u bereid om exportlanden, en met name China, die geen wetgeving hebben op illegaal hout aan te sporen tot een beter beleid en wetgeving omtrent houtkap?
Er bestaat sinds 2009 een bilateraal overleg tussen de Europese Commissie en het verantwoordelijk departement voor het bosbeheer in China over het bestrijden van de handel in illegaal hout.
De flessenhals van de A4 |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rijkswaterstaat is de weg kwijt»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Kunt u aangeven wat de redenen zijn voor de snelheidsverlaging naar 80 kilometer per uur en de rijstrookafsluiting bij de A4 Burgerveen–Leiden, terwijl de bedoeling is en was dat met de totale verbreding naar twee keer drie rijstroken met maximaal 100 kilometer per uur moet kunnen worden gereden? Wanneer wordt dit gerealiseerd?
In de richting van Den Haag naar Amsterdam geldt sinds 25 oktober 2014 een definitieve rijstrook indeling en een maximum snelheid van 100 km/u.
In de richting van Amsterdam naar Den Haag is sinds 1 december 2014 ook de definitieve wegindeling met 3 rijstroken gereed en opengesteld. Echter vinden hier tot medio maart 2015 vanaf de vluchtstrook nog werkzaamheden plaats aan de westwand van de verdiepte ligging ter hoogte van Leiden, waardoor hier tot die tijd nog een maximum snelheid van 80 km/u geldt.
Indien er sprake is van fouten door de aannemer, kunnen de kosten dan worden verhaald?
De openstelling van de A4 met de definitieve 2 x 3 rijstroken heeft conform planning plaatsgevonden in het vierde kwartaal van 2014. Het verhalen van kosten bij de aannemer is niet aan de orde. De aannemer voert tot medio maart 2015 herstelwerkzaamheden aan de westwand op eigen kosten uit.
Waarom worden de weggebruikers niet proactief geïnformeerd over de redenen van de snelheidsbeperking en de rijstrookafsluiting? Gaat dit alsnog gebeuren? Zo nee, waarom niet?
De weggebruikers zijn proactief geïnformeerd.
In 2014 is de weg gefaseerd in gebruik genomen. Sinds de eerste fase in april 2014 is hierover gecommuniceerd door de pers uit te nodigen, persberichten te sturen, via aangrenzende gemeenten te communiceren, communicatie via omgevingsgroepen, communicatie op de weg, digitale nieuwsbrief en bewonersbrieven. Ook is gecommuniceerd via rws.nl en facebook en twitter van RWS.
Voor de laatste fasering zijn de weggebruikers over de nieuwe situatie pro actief geïnformeerd middels een persbericht verspreid via landelijke en regionale media en via de aangrenzende gemeenten. De omgeving heeft een digitale nieuwsbrief ontvangen en men is geïnformeerd via het W4-bulletin, uitgegeven door de W4 partners binnen dit project. Dit bulletin wordt huis-aan-huis verspreid in de aangrenzende gemeenten.
Heeft Rijkswaterstaat voornemens om in de toekomst beter en vroeger te communiceren over verkeerssituaties als deze?
Zie het antwoord op vraag 4.
De gevolgen van windenergiegebieden op zee voor de visserij |
|
Hayke Veldman (VVD), René Leegte (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Wind op zee- kavels Borssele»1 en de conceptnotitie Reikwijdte en Detailniveau milieueffectrapport kavelbesluiten Borssele?
Ja.
Wat is de economische schade voor de beroepsvisserij als gevolg van de twee windparken in het windenergiegebied Borssele?
In het Nationaal Waterplan (NWP) is het gebied Borssele sinds 2009 aangewezen als een voor windenergie geschikt gebied. Daarmee was sindsdien voorzienbaar dat er windenergie zou kunnen komen. In het NWP is opgenomen dat het kabinet prioriteit geeft aan activiteiten van nationaal belang, waaronder duurzame (wind)energie. Bij de afweging tot het nemen van een kavelbesluit in het gebied Borssele worden andere activiteiten, zoals visserij, wel betrokken. De gevolgen voor de visserij worden kwalitatief en waar mogelijk kwantitatief beoordeeld. De conceptnotitie Reikwijdte en Detailniveau milieueffectrapport kavelbesluiten Borssele is hierbij de eerste stap. In het uiteindelijke milieueffectrapport zullen de effecten op de visserij worden beschreven. Op dit moment is dan ook nog niet aan te geven wat de effecten zullen zijn.
In de conceptnotitie Reikwijdte en Detailniveau staat geschreven dat de visgronden met een heel klein percentage afnemen ten opzichte van het totale hiervoor beschikbare gebied (p. 26); deelt u de mening dat het percentage van het totale gebied niet relevant is, omdat de zee niet homogeen is? Graag een toelichting.
Indien de visserijsector tijdig informatie kan verschaffen over specifieke gebieden waar waardevolle vis wordt gevangen, zal dit worden meegenomen bij het in beeld brengen van de effecten. Met de visserijsector is overigens afgesproken dat zij bij het nemen van de kavelbesluiten betrokken blijven.
In hoeverre houdt u rekening met het moeten omvaren als gevolg van de aanleg van de windparken en de daarmee gepaard gaande hogere energiekosten? Bent u bereid de werkelijke en volledige economische schade voor de visserijsector als gevolg van de windparken inzichtelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
In het uiteindelijke milieueffectrapport zullen de voor het kavelbesluit relevante effecten, waaronder indien relevant de economische effecten op de visserij, worden beschreven. Het omvaren kan één van deze effecten zijn.
Men is voornemens een onderzoek te doen om de doorvaart voor boten met een lengte kleiner dan 24 meter toe te staan; bent u bereid om ook onderzoek te doen of de doorvaart van kotters met een lengte van ongeveer 42 meter toegestaan kan worden, net zoals bij windparken in het Verenigd Koninkrijk? Zo nee, waarom is de regelgeving in Nederland dan strenger dan in het Verenigd Koninkrijk? Zo ja, op welke termijn wordt de Kamer geïnformeerd over dit onderzoek?
Op 12 december 2014 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu het ontwerp Nationaal Waterplan 2016–2021 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2014/15, 31 710, nr. 35). In de bijbehorende ontwerp Beleidsnota Noordzee is als uitkomst van onderzoeken naar doorvaart opgenomen dat het de intentie en gedachte is om doorvaart mogelijk te maken voor vaartuigen kleiner dan of gelijk aan 24 meter lengte, onder voorwaarden die handhaafbaar moeten zijn en moeten leiden tot een acceptabel niveau van «Search and Rescue»-mogelijkheden. Het gevraagde onderzoek is dus reeds gedaan. De maatvoering van 24 meter sluit aan bij een gebruikelijke grens die binnen de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) wordt gehanteerd. Het is ook de maximum maat voor Eurokotter. Daarmee is deze grens voor de handhaving en regelgeving eenvoudiger.
De situatie is in de landen aan de Noordzee divers. Bijvoorbeeld in België is en wordt de komende jaren doorvaart van de windparken helemaal niet toegestaan. In het Verenigd Koninkrijk is geen grens gesteld voor de omvang van de schepen die door de windparken mogen varen. De Nederlandse overheid zit hier tussenin en vindt het niet wenselijk om grote schepen in windparken toe te staan, vanwege de schade die ontstaat als grote schepen tegen windturbines aanvaren of aandrijven.
De nog uit te voeren onderzoeken in 2015 betreffen testen met betrekking tot de handhaafbaarheid en «Search and Rescue»-mogelijkheden. Op basis van de testresultaten zal eind 2015 een definitief besluit worden genomen over het al dan niet toestaan van doorvaart en medegebruik. De visserijsector is en wordt door gesprekken en bijeenkomsten betrokken bij de totstandkoming van het beleid ten aanzien van doorvaart en medegebruik in Nationaal Waterplan 2016–2021 en bij de kavelbesluiten.
De nareis van meerderjarige kinderen van vluchtelingen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het beleid voor gezinshereniging soms ongunstig uitpakt?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht en op de opmerkingen hierover van de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR)?
In algemene zin wil ik het beeld corrigeren dat meerderjarige ongehuwde kinderen niet zouden kunnen nareizen. Nederland heeft er namelijk bewust voor gekozen om de gunstigere regels voor gezinshereniging met vluchtelingen, ook open te stellen voor meerderjarige (niet-gehuwde) kinderen, hoewel de Richtlijn gezinshereniging (2003/86/EG) lidstaten daartoe niet verplicht. Uit het advies (Na de Vlucht herenigd)2 van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken, blijkt dat Nederland zich hiermee in positieve zin onderscheidt van andere Europese landen.
Voorwaarde is dan wel dat er tussen het meerderjarig kind en de ouder(s) in Nederland sprake moet zijn van een «meer dan normale emotionele afhankelijkheid» om tot Nederland te worden toegelaten. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) beoordeelt aan de hand van de door de vreemdeling ingebrachte individuele omstandigheden of er sprake is van een meer dan normale emotionele afhankelijkheid tussen de ouder(s) en het ongehuwd meerderjarig kind. Dat een meerderjarig kind alleen zou achterblijven in een land waar de situatie van alleenstaande ongehuwde meisjes bijzonder precair is door de sterke afhankelijkheid van het gezin om zich in het maatschappelijk leven te kunnen bewegen, vormt een overweging in deze beoordeling.
Wanneer is sprake van bijzondere afhankelijkheid? Op welke wijze wordt het criterium «more than normal emotional ties» in de beslispraktijk uitgelegd? Wanneer is daar wel en wanneer is daar geen sprake van?
Bij de beoordeling of sprake is van «meer dan normale emotionele afhankelijkheid» tussen het meerderjarig kind en zijn gezin, kijkt de IND naar de specifieke individuele omstandigheden van de gezinssituatie. Gelet op het individueel karakter van deze beoordeling, is het niet mogelijk om op voorhand alle situaties te beschrijven die al dan niet voldoen aan deze voorwaarde. Op 23 oktober jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd3 over een aanpassing in deze beoordeling voor meerderjarige kinderen die minderjarig waren op het moment van het vertrek van hun vader of moeder uit het land van herkomst en meerderjarig zijn op het moment dat de aanvraag tot gezinshereniging wordt gedaan. Indien dit inmiddels meerderjarig kind altijd thuis heeft gewoond bij zijn ouders, zal dit in beginsel volstaan voor een positief besluit, tenzij er sprake is van contra-indicaties, zoals dat het meerderjarig kind een eigen gezin heeft gesticht.
Hoe verhoudt het criterium van vóór 2013 (gewone afhankelijkheid) zich in de beslispraktijk tot het criterium van na 2013 (bijzondere afhankelijkheid)? Klopt het dat hiermee gezinnen van vluchtelingen aan een net zo zwaar criterium moeten voldoen als reguliere gezinsmigranten?
Meerderjarige kinderen kunnen in beginsel geen reguliere aanvraag tot gezinshereniging doen, maar kunnen zich wel beroepen op artikel 8 EVRM indien ze zich toch willen herenigen met hun ouders. Voor de uitleg van het begrip «feitelijke gezinsband» bij nareisaanvragen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij artikel 8 EVRM en de jurisprudentie daaromtrent. Dit heb ik eerder aan uw Kamer geschreven, onder meer in een reactie op een aanbeveling van de Kinderombudsman, waarin nadrukkelijk hierom werd gevraagd. Bij meerderjarige kinderen betekent dit dat sprake moet zijn van «meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid» zoals dit geldt in het reguliere beleid en dat inderdaad bij meerderjarige kinderen voortaan een grotere mate van afhankelijkheid van het gezin wordt gevergd.
Hoeveel meerderjarige kinderen hebben als gevolg van dit verzwaarde criterium niet kunnen nareizen met de rest van het vluchtelingengezin?
Het antwoord op bovenstaande vragen vergt intensief en tijdrovend individueel dossieronderzoek. Deze aantallen zijn niet automatisch te generen uit het informatiesysteem van de IND.
Zoals ik ook in mijn brief van 24 maart 2014 aan uw Kamer heb geschreven, is het niet (meer) mogelijk om een uitsplitsing te maken naar gevraagd verblijfsdoel in nareiszaken. De verblijfsdoelen (verblijf bij partner/echtgenoot of kind bij ouder) die voorheen in INDIS bij nareiszaken (MVV) waren geregistreerd, zijn in de conversie naar INDIGO overgezet naar de minder gedetailleerde kwalificatie «Nareis asiel» opdat deze zaken eenduidig in het systeem zouden zijn te onderscheiden binnen de categorie gezinsherenigingsaanvragen.
Welke mogelijkheden zijn er in het bestaande beleid om, indien één of twee meerderjarige kinderen noodgedwongen moeten achterblijven, deze kinderen toch te laten nareizen, bijvoorbeeld vanwege onevenredige hardheid?
Zoals ik heb geschreven in het antwoord op vraag 2, geldt de voorwaarde dat sprake moet zijn van een «meer dan normale emotionele afhankelijkheid» tussen het meerderjarig kind en zijn ouders. Alle individuele omstandigheden waarvan de vreemdeling meent dat deze in dit verband van belang zijn om deze meer dan normale emotionele afhankelijkheid aan te tonen, kunnen door hem of haar worden ingebracht bij de IND. Als er sprake is van een «meer dan normale emotionele afhankelijkheid», kan een meerderjarig kind nareizen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg over partner- en gezinsmigratie op 14 januari 2015?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de massale arrestatie van Turkse journalisten het afgelopen weekend?
Ja.
Deelt u de mening van Hoge vertegenwoordiger Mogherini en Europees Commissaris Hahn dat «de politie-invallen en arrestatie van journalisten en vertegenwoordigers van de media vandaag in Turkije incompatibel zijn met mediavrijheid, een kernprincipe van democratie» (statement 14/2640 van de EU Commissie van 14 december)?
Ja.
Herinnert u zich de afspraken «more for more» en «less for less» in het kader van de zogenaamde «pre-toetredingsgelden», waarbij er ook expliciet sancties zouden zijn voor landen die willen toetreden tot de Europese Unie wanneer zij zich afwenden van de Europese waarden?
Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer over de instrumenten van het extern beleid (Kamerstuk 21 501-20, nr. 837) is het pre-toetredingsinstrument (IPA) voor de periode 2014–2020 aangepast in de zin dat er een duidelijkere koppeling is gemaakt tussen hervormingen en steun; waarbij middelen meer worden ingezet ter ondersteuning van belangrijke maar weerbarstige hervormingen waaronder op het terrein van de rechtsstaat. Nederland heeft hier tijdens de onderhandelingen over de IPA-verordening ook voor geijverd. In het geval van Turkije heeft deze nieuwe benadering geleid tot een groter aandeel van middelen op het gebied van de rechtsstaat (toename van 19 procent). Dit betreft nieuwe programma's die in de loop van volgend jaar gaan lopen.
De IPA-verordening voorziet eveneens in een performance reward voor de (potentieel) kandidaat-lidstaten. Deze biedt de mogelijkheid landen die goed hervormen te «belonen» in de vorm van meer steun (more for more) en landen die achterblijven te korten (less for less). De Commissie werkt deze performance reward nog nader uit en voorziet een overall weging bij de mid-term review van IPA in 2017. Overigens zijn tussentijdse kortingen ook mogelijk, zoals in het geval van Bosnie-Herzegovina dat in 2013 50 procent gekort werd op IPA-steun. Deze 50 procent korting werd onlangs voor de periode 2014–2017 gehandhaafd. Voor een korting van IPA-middelen voor Turkije bestaat geen steun. Beslissingen hierover geschieden met QMV.
Deelt u de mening dat Turkije totaal de verkeerde kant opgaat en dat het tijd is om de toetredingssteun (IPA-II gelden) van de Europese Unie aan Turkije te bevriezen en/of te korten?
Recente ontwikkelingen in Turkije baren zorgen. Arrestaties van journalisten en invallen bij media druisen rechtstreeks in tegen de democratische beginselen van de Unie en zijn onverenigbaar met mediavrijheid. Nederland verwacht van Turkije als kandidaat-lidstaat dat het zich committeert aan Europese waarden. Wat het afgelopen weekend is gebeurd, is duidelijk in strijd daarmee.
De conclusies van de Raad Algemene Zaken over het uitbreidingsproces bevatten op voorstel van Nederland een duidelijke veroordeling van de recente politie-invallen en arrestaties van journalisten en mediavertegenwoordigers. Nederland heeft tijdens de Raad eveneens gewezen op de prestatiebeloning die in de nieuwe IPA-verordering verankerd zit en ervoor gepleit dat de huidige ontwikkelingen consequenties zouden moeten hebben voor de financiële steun aan Turkije. De Commissie steunde de Nederlandse oproep om kritisch te blijven kijken naar hoe we IPA-geld uitgeven en hierin de belangen van de Unie scherp in het oog te houden. Hoewel er geen steun was onder andere lidstaten om verdergaande stappen ten aanzien van IPA te zetten, bevatten de conclusies in de algemene IPA-paragraaf op Nederlands aandringen wel een verwijzing naar de relatie tussen voortgang in de implementatie van de pre-accessie strategie en financiële assistentie vanuit het pre-toetredingsinstrument. Het is aan de Commissie terzake voorstellen te doen. Nederland heeft daarbij zijn positie duidelijk gemarkeerd. Voor verdere informatie wordt uw Kamer verwezen naar het verslag van de RAZ van 16 december 2014 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1446).
Bent u bereid dit voorstel op tafel te leggen bij de Raad Algemene Zaken op dinsdagochtend 16 december?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wilt u uitgebreid verslag doen van de discussie over Turkije in de Raad Algemene Zaken en deze vragen beantwoorden voor dinsdagavond 16 december, zodat zij deel kunnen uitmaken van het debat over de Europese Raad in de Tweede Kamer op woensdag 17 december?
Ja.