Zorg na coma |
|
Carla Dik-Faber (CU), Mona Keijzer (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen naar aanleiding van de IKON-uitzending De Wachtkamer «Vechten voor hoop»?1
Ja
Deelt u de mening dat er in het belang van zorg na coma en hersenletsel spoedig een beslissing genomen dient te worden door het Zorginstituut Nederland? Kunt u de stand van zaken schetsen van het onderzoek van het Zorginstituut Nederland naar vroege intensieve neurorevalidatie bij volwassenen (25+ categorie)?
De adviescommissie pakket (ACP) van het Zorginstituut heeft op 21 augustus gesproken over de duiding van vroege intensieve neurorevalidatie bij volwassenen. Het Zorginstituut betrekt de relevante literatuur in de beoordeling en consulteert de belanghebbende partijen. In het voorjaar van 2016 wordt de publicatie verwacht.
Kent u het onderzoek van promovenda Willemijn van Erp naar zorg voor mensen bij wie het bewustzijn niet is teruggekeerd? Wat vindt u ervan dat van deze groep meer dan de helft nooit is gezien door een gespecialiseerd team dat herstelkansen bevordert en volgt?
Diagnostiek en behandeling van comapatiënten heeft tot doel betere gezondheidsuitkomsten te realiseren. Het is aan de representatieve beroepgroepen om de kennisontwikkeling terzake te duiden en zo nodig te verdisconteren in de (nieuwe) richtlijnen voor verantwoorde zorg. Diagnostiek en behandeling waarvan voldoende bewezen is dat ze effectief zijn, kunnen deel uitmaken van het pakket. Dit is ter beoordeling van het Zorginstituut.
Wat vindt u ervan dat in 39% van de situaties sprake is van misdiagnose? Is de conclusie gerechtvaardigd dat in ons land de diagnostiek bij langdurige bewustzijnsstoornissen, en in het bijzonder niet-responsief waaksyndroom/vegetatieve toestand, verbeterd kan worden?
Zie antwoord vraag 3.
Is u bekend dat deskundigen van mening zijn dat ook voor mensen ouder dan 25 jaar meer neurologisch en functioneel herstel mogelijk is dan decennialang werd gedacht?2
Zie antwoord vraag 3.
Kent u het landelijk expertisenetwerk ernstig hersenletsel na coma? Deelt u de mening dat dit netwerk van belang is om expertise en kennis op te bouwen over de zorg na coma en hersenletsel? Wilt u in overleg met het netwerk bezien op welke wijze het haar taken kan vormgeven?
Het is aan de representatieve wetenschappelijke beroepsgroepen om hun kennis op het gebied van (coma)zorg op te bouwen, te onderhouden en te delen. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor het onderhoud daarvan.
E-ID pilots |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw toezeggingen, gedaan in het Algemeen overleg van 20 mei jl., om de (evaluatie)criteria voor de e-ID pilots nog aan te scherpen en voorafgaand aan de start van de pilots met de Kamer te bespreken?1
Ja, dat herinner ik mij.
Kunt u toezeggen de beloofde SMART-uitwerking (= Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdgebonden) van de (evaluatie)criteria zo spoedig mogelijk aan de Kamer te sturen, zodat zij voldoende tijd heeft om deze te analyseren voorafgaand aan het Algemeen overleg hierover? Zo neen, waarom niet? Zo ja, binnen welke termijn?
U ontvangt de criteria tijdig voor het Algemeen Overleg van 25 november aanstaande. Opgemerkt dient te worden dat de evaluatiecriteria in samenspraak met de evaluatiecommissie nog verder uitgewerkt zullen worden.2
Deze commissie bestaat uit wetenschappers en experts uit alle betrokken disciplines (privacy, beveiliging, communicatie, gebruikersperspectief, techniek) die zowel adviseert over de opzet van het evaluatieonderzoek als over de conclusies en aanbevelingen.3
De evaluatieonderzoeken worden uitgevoerd door onafhankelijke onderzoeksbureaus. Daarbij wordt zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoek uitgevoerd waarbij ingegaan wordt op:
Feitelijk gebruik van het middel in de pilots;
Ervaringen van burgers, dienstaanbieders en leveranciers;
De technische werking van publiek eID middel en Stelsel Idensys;
Privacy en beveiliging van publiek eID middel en Stelsel Idensys.
De onderzoeken richten zich onder andere op de criteria betrouwbaarheid, veiligheid, privacy. Ook richten de onderzoeken zich op de criteria gebruiksvriendelijkheid en toegankelijkheid vanuit het oogpunt van de leveranciers en dienstaanbieders.
Gaat u de evaluatiecriteria koppelen aan de toetredingsvoorwaarden voor de pilots, zoals gevraagd in het Algemeen overleg van 20 mei jl., aangezien een evaluatie juist een toets is op het al dan niet voldoen aan de eisen die vooraf zijn gesteld? Zo neen, waarom niet?
Zie voor beantwoording vraag 4.
Gaat u ook de toetredingsvoorwaarden, zoals in uw brief van 30 juni 2015 genoemd, nog verder uitwerken en SMART maken, zodat deze voorwaarden gekoppeld kunnen worden aan de evaluatiecriteria? Zo neen, waarom niet?2
De toetredingsvoorwaarden en de evaluatiecriteria zijn twee verschillende onderdelen.
Private partijen die middelen willen uitgeven onder het merk Idensys moeten voldoen aan alle technische, organisatorische en juridische eisen die zijn vastgelegd in het afsprakenstelsel elektronische toegangsdiensten voordat zij überhaupt kunnen toetreden. Om de naam Idensys te mogen voeren is het verplicht om te voldoen aan de afspraken zoals die zijn vastgelegd in het afsprakenstelsel. De Minister van EZ is verantwoordelijk voor het toezicht op het afsprakenstelsel.
De pilots die in het stelsel worden uitgevoerd worden na afloop geëvalueerd met behulp van onderzoeksvragen die betrekking hebben op alle technische organisatorische en juridische eisen uit het afsprakenstelsel. De pilots worden beoordeeld met behulp van evaluatiecriteria. De evaluatiecriteria vormen de meetlat waarlangs de pilots na afloop worden gelegd. Het zijn de normen waarmee het succes, het falen of het verloop van de pilots wordt beoordeeld.
Op basis daarvan kan de Kamer een gefundeerde afweging maken.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de pilots? In welke fase bevinden zich de voorbereidende handelingen voor de pilots? Wanneer denkt u daadwerkelijk de pilots te kunnen starten, nadat de criteria voor de pilots met de Kamer zijn besproken?
Aan de ene kant zijn de dienstverleners bezig om hun systemen gereed te maken voor deelname aan de pilots, onder andere door middel van het implementeren van de Idensys-knop op hun website/portal. Daarnaast stellen zij hun doelgroep samen.
Aan de andere kant zijn de eID leveranciers aan het toetreden tot het afsprakenstelsel elektronische toegangsdiensten met als doel om eind december / begin januari te kunnen starten met de pilots Idensys.
Het juridische kader dat nodig is om de pilots te kunnen laten draaien is vastgesteld. Dit bestaat uit wijziging van het Afsprakenstelsel elektronische toegangsdiensten (via de Publiek-Private Samenwerking), realisering van een wettelijke basis in de Wet Elektronisch Berichtenverkeer (Financiën – BZK) en op basis daarvan geformuleerde uitvoeringsregelgeving.
Momenteel doorlopen 14 eID leveranciers (makelaars5 en authenticatiediensten) het toetredingsproces. Deze fase is eind december afgerond. Daarna gaan de pilots van start.
Zoals gecommuniceerd in mijn brief van 30 juni jongstleden6 zal ik u in het najaar bij brief informeren over de criteria. De brief wordt binnenkort verzonden.
Hoeveel private partijen hebben zich inmiddels gemeld voor deelname aan de pilots?
Partijen die deelnemen aan de pilots zijn onder te verdelen in authenticatiediensten, makelaars, private dienstaanbieders en dienstaanbieders in het BSN-domein.
Momenteel doorlopen 14 eID leveranciers (authenticatiediensten en makelaars) het toetredingsproces tot het Idensys stelsel.
Daarnaast bereiden 10 private dienstaanbieders en 15 dienstaanbieders in het BSN-domein zich voor op de pilots.
Mogelijk falen van GGZ crisisdienst in Gilze en Rijen |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «burgemeester Gilze en Rijen: GGZ faalde bij incident asielzoeker?»1
Ja
Bent u bereid om via het reeds door burgemeester Boelhouwer gevraagde onderzoek van de betrokken instelling voor geestelijke gezondheidszorg (GGZ) helderheid te krijgen over het hetgeen dit weekend bij de crisisdienst in Gilze en Rijen is voorgevallen?
Ik heb mij laten informeren door de gemeente en de crisisdienst van GGZ Breburg over het betreffende incident. Het incident moet voor het slachtoffer een hele nare ervaring zijn geweest. Net als de gemeente en de betrokken instelling betreur ik dit.
Ik heb vernomen dat de Raad van Bestuurd (RvB) van GGZ Breburg zelf een onderzoek heeft laten doen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft met de instelling contact gehad over de resultaten van dit onderzoek. Uit het onderzoek zijn aandachtpunten naar voren gekomen die vooral liggen in de informatie-uitwisseling tussen de politie en de crisisdienst. Gemeente en crisisdienst hebben aangegeven dit op korte termijn met elkaar te bespreken, waarna zij afspraken maken om de onderlinge informatie uitwisseling en afstemming te verbeteren.
Wilt u op basis van deze rapportage de Kamer nader informeren over hetgeen is voorgevallen en aangeven welke lessen hieruit getrokken kunnen worden?
Het is aan lokale partijen zelf om oplossingen te vinden voor de aandachtspunten die zijn gesignaleerd.
Is het mogelijk om in deze rapportage aan te geven welke maatregelen door de diverse betrokkenen worden genomen om herhaling van een dergelijk incident te voorkomen?
Betrokken partijen zijn met elkaar in gesprek om afspraken te maken om herhaling van een dergelijk incident te voorkomen. Die afspraken gaan onder andere over een betere onderlinge informatie-uitwisseling.
In welke mate wordt het «aanjaagteam verwarde personen» hierbij betrokken?
Het aanjaagteam is niet betrokken bij individuele incidenten. Het is aan lokale partijen om oplossingen te vinden voor de geconstateerde problemen. Mocht blijken dat het probleem breder speelt dan zal ik het aanjaagteam vragen dit op te pakken en te betrekken bij haar plan van aanpak.
Bent u bereid om met het «aanjaagteam verwarde personen» en de GGZ te bespreken of het nodig is om in algemene zin nadere afspraken te maken over het afwegingskader binnen de crisisdiensten en de mate waarin burgemeesters hierbij worden betrokken?
Zie vraag 5.
Duizenden kalveren die langzaam stikken tijdens en na de slacht van de moederkoe |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u het Duitse ARD-programma gezien waaruit blijkt dat in Duitsland 18.000 drachtige koeien per jaar worden geslacht?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel drachtige koeien op jaarbasis in Nederlandse slachthuizen worden geslacht? Zo nee, waarom niet?
Nee. Hier wordt geen registratie van bijgehouden. Drachtige dieren mogen op basis van de transportverordening (Vo (EG) 1/2005) niet vervoerd worden indien de dracht 90% of verder gevorderd is.
Onderschrijft u de kritiek van Duitse dierenartsen dat, bij het slachten van drachtige koeien, ongeboren kalveren een langzame verstikkingsdood van soms wel twintig minuten moeten ondergaan? Zo nee, waarom niet?
Ongeboren kalveren zijn voor hun zuurstofvoorziening afhankelijk van de zuurstofaanvoer via de placenta, en hebben geen zelfstandige ademhaling of ademhalingsreflex). Bij het slachten van het moederdier zullen de dieren als gevolg van het wegvallen van de zuurstofvoorziening komen te overlijden.
Op basis van de geldende internationale wetenschappelijke opinie, conform de OIE, wordt aanbevolen, indien bij de slacht een ongeboren vrucht wordt aangetroffen, deze ongemoeid in de uterus te laten tot deze als gevolg van zuurstofgebrek overleden is. Recent worden er vraagtekens bij geplaatst of dit inderdaad in alle stadia van de dracht de meest diervriendelijke optie is.
Samen met mijn Duitse, Deense en Zweedse collega heb ik recent aan de EFSA advies gevraagd op welke wijze het aanbieden van drachtige dieren voor de slacht het beste teruggedrongen kan worden. En áls drachtige dieren desondanks toch geslacht worden, hoe dan het beste met de ongeboren vrucht omgegaan kan worden. De EFSA werkt momenteel aan deze vragen, en zal uiterlijk 30 november 2016 hierover rapporteren2. Op basis van de EFSA rapportage zal ik met mijn collega’s overleggen welke passende maatregelen gewenst zijn.
Ook heb ik recent Wageningen UR/Livestock Research opdracht gegeven hiernaar onderzoek te verrichten. Dit onderzoek kan tevens input leveren aan de EFSA-studie.
Bent u bereid, in navolging van uw Duitse collega, tot een verbod op het slachten van drachtige koeien? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet? Welke belangen verzetten zich tegen een verbod?
Er is in Duitsland geen verbod op het slachten van drachtige dieren. Op basis van de transportverordening (Vo (EG) 1/2005) mogen dieren niet vervoerd worden indien de dracht 90% of verder gevorderd is. Er wordt tussen de verschillende betrokken partijen momenteel wel gesproken om overeen te komen om geen drachtige dieren aan te voeren op het slachthuis gedurende de laatste drie maanden van de dracht. Het Duitse ministerie beziet hiervoor de mogelijkheid voor uitbreiding van de regelgeving voor nationale transporten. Voor internationale transporten is het niet mogelijk de transportverordening nationaal uit te breiden.
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 heb ik recent aan EFSA advies gevraagd en Wageningen UR opdracht gegeven voor onderzoek. Op basis hiervan zal ik bezien welke maatregelen gewenst zijn. Ik zal daarbij de uitkomsten van het overleg en de mogelijkheden die in Duitsland worden bezien voor aanpassing van de nationale wetgeving, betrekken.
Bent u bereid om samen met uw Duitse collega te pleiten voor een verbod op het slachten van drachtige koeien in de gehele Europese Unie? Zo ja, bij welke gelegenheid ziet u die kans? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om, in navolging van uw Duitse collega, het huidige vervoersverbod voor drachtige koeien uit te breiden naar drie maanden voor de uitgerekende kalverdatum? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het als nieuw verkopen van geïmporteerde sloopauto’s |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Sloopauto als nieuw verkocht» en «Glimmende Amerikaan was maanden terug nog total loss»?1
Ja.
Heeft u inzicht in de hoeveelheid naar Nederland via andere EU-landen vanuit de VS geïmporteerde auto’s die een schadeverleden hebben? Zo ja, kunt u deze cijfers met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen inzicht in de totale hoeveelheid voertuigen die met een schadeverleden vanuit de VS via andere EU-landen worden aangeboden in Nederland voor herinschrijving. Op grond van de Europese Richtlijn 1999/37/EG inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen is alleen het overlegde kentekenbewijs van het laatste EU-land voor de herinschrijving relevant. Daaraan valt niet de historie van een auto af te lezen, noch wat land betreft noch wat schadeverleden betreft. Het Algemeen Dagblad ontleent de cijfers van het bedrijf Carfax, dat gegevens verzamelt (en verkoopt) over de historie van tweedehandse Amerikaanse voertuigen. Ik beschik niet over deze gegevens; de onderhoudshistorie is namelijk niet bepalend voor de actuele staat van het voertuig.
Om een indicatie van de in het artikel geschetste problematiek met geïmporteerde voertuigen via Litouwen te geven heeft de RDW wel kunnen uitzoeken hoeveel voertuigen vanuit Litouwen zijn geïmporteerd naar Nederland. Daarbij is tevens onderzocht in hoeveel van deze auto’s vanwege schade een zogenoemde WOK-status (Wachten op Keuring) hebben gekregen. Een WOK-status houdt in dat het voertuig niet mag rijden op de openbare weg; deze status kan alleen worden opgeheven als het voertuig (na herstel) een technische keuring door de RDW positief heeft doorstaan. Het betreft:
2013: 185, waarvan 8 een WOK-status kregen
2014: 193, waarvan 10 een WOK-status kregen
2015 t/m september:185, waarvan 4 een WOK-status kregen.
Welke instrumenten heeft u om de onderhoudshistorie van geïmporteerde auto’s voor consumenten inzichtelijk te maken? Benut u deze instrumenten ten volle? Zo nee, waarom niet?
De onderhoudshistorie van voertuigen is niet bepalend voor de actuele staat van het voertuig. Alle voertuigen die van buiten de Europese Unie worden geïmporteerd moeten bij een van de Europese toelatingsautoriteiten een toelatingskeuring doorstaan om vast te stellen of ze aan de Europese eisen voldoen. Bij import van voertuigen uit een ander EU-land naar Nederland controleert de RDW of het voertuig voldoet aan bepaalde technische eisen en of deze moeten worden aangemerkt als een schadevoertuig. Hiervoor wordt getoetst aan zeven schadecriteria, zoals beschadiging frame, ernstige brand- of waterschade en ernstige vervorming van de dragende carrosseriedelen. Als dit het geval is krijgen deze voertuigen de WOK-status en wordt dit geregistreerd in het kentekenregister. Uiteraard moeten alle voertuigen een geldige APK hebben om te mogen rijden op de openbare weg. Via de website van de RDW is op te vragen of een voertuig een geldige APK heeft of de WOK-status en deze informatie kan daarmee van waarde zijn voor consumenten bij de aanschaf van een voertuig.
In hoeverre kunnen particulieren autohandelaren aansprakelijk stellen als zij een schadeverleden bij verkoop hebben verzwegen? In hoeverre is het hierbij relevant of de autohandelaar van dit schadeverleden op de hoogte was?
Kopers van een voertuig kunnen de civielrechtelijke middelen aanwenden als zij een voertuig kopen dat niet aan de verwachtingen voldoet die door de verkoper zijn gewekt of als de verkoper iets heeft verzwegen.
Wat zijn de laatste ontwikkelingen rondom het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening tot vereenvoudiging van de overbrenging van in een andere lidstaat ingeschreven motorvoertuigen binnen de interne markt?2
De onderhandelingen over het voorstel zijn recent weer opgepakt, nadat de Europese Commissie op verzoek van de Raad een aanvullend rapport heeft opgeleverd naar de mogelijke fiscale consequenties van het voorstel. De verwachting is dat volgend jaar de onderhandelingen kunnen worden afgerond.
Deelt u de mening dat een in de hele EU geaccepteerde keuring deugdelijk moet zijn, en geen papieren werkelijkheid mag zijn?
Ja.
Wat gaat u doen om de papieren werkelijkheid te doorbreken en ervoor te zorgen dat een keuring in Litouwen ook daadwerkelijk iets zegt over de kwaliteit van de geïmporteerde auto?
Hoewel er geen specifiek onderzoek naar is gedaan heb ik op dit moment geen concrete aanwijzingen dat de keuring in Litouwen van onvoldoende kwaliteit is. De RDW heeft mij laten weten geen bijzonderheden te signaleren bij geïmporteerde voertuigen uit Litouwen.
Bent u bereid met uw Litouwse collega in gesprek te gaan om de inspectie van van buiten de EU geïmporteerde auto’s te verscherpen? Zo ja, wanneer en hoe? Zo nee, waarom niet?
Ik heb hiervoor op dit moment geen aanleiding, maar als er concrete signalen komen waaruit blijkt dat er iets mis is met de Litouwse keuring zal ik dat niet nalaten.
Heeft u de mogelijkheid om de Litouwse keuring tijdelijk niet te erkennen? Zo ja, bent u voornemens van deze mogelijkheid gebruik te maken? Zo nee, bent u bereid in Europees verband een voorstel te doen dat het mogelijk maakt een keuring van in gebreke blijvende landen niet te erkennen?
Voertuigen die in een ander EU-land zijn toegelaten kan Nederland in beginsel niet weigeren voor registratie. Op dit moment heb ik geen aanleiding om in Europa te pleiten om dit te veranderen. Nederland mag, zoals eerder gesteld, wel controleren of het voertuig voldoet aan bepaalde technische eisen of moet worden aangemerkt als een schadevoertuig, zodat er voor wordt gewaakt dat er geen schadevoertuigen op de Nederlandse wegen terecht komen.
Welke andere landen (naast Litouwen) worden veel gebruikt om auto’s naar de EU te importeren? Bent u bereid eveneens met uw collega’s uit deze landen het gesprek aan te gaan?
Ik heb de Rai Vereniging en de RDW gevraagd of zij over de gevraagde informatie beschikken, maar het is helaas niet bekend welke landen veel worden gebruikt om auto’s naar de EU te importeren.
De steekpartij in PI Zoetermeer |
|
Marith Volp (PvdA), Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de dood van een 82-jarige gevangene in de gevangenis in Zoetermeer?1
Ja
Kunt u een feitenrelaas geven van wat er is gebeurd in de gevangenis in Zoetermeer? Kunt u daarin meenemen hoe de 25-jarige verdachte aan zijn wapen is gekomen en deze ongezien kon hanteren in de gevangenis?
Om onder andere de feitelijke toedracht van het incident te verifiëren, is direct na het incident zowel een strafrechtelijk onderzoek door de politie als een intern veiligheidsonderzoek door Bureau Veiligheid en Integriteit van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) gestart.
Het Veiligheidsonderzoek was gericht op (de werking van) de organisatorische, bouwkundige en elektronische beveiligingsmaatregelen rond dit incident en rond afdeling D (Extra zorgvoorziening) waar het incident heeft plaatsgevonden.
Het veiligheidsonderzoek is reeds afgerond en heeft een aantal aanbevelingen opgeleverd, welke zullen worden opgepakt door DJI.
In het belang van het nog lopende strafrechtelijk onderzoek kan ik vooralsnog geen uitspraken doen over deze zaak, anders dan dat het slachtoffer is gestoken met een smeermes, waarmee de gedetineerden hun maaltijden nuttigen. Dit smeermes behoort tot de standaard cel-inventaris.
Had deze moord voorkomen kunnen worden? Zo ja, wat is er misgegaan en wat had moeten gebeuren om dit te voorkomen? Zo nee, kunt u deze ontkenning toelichten?
Pas als de eindresultaten van alle onderzoeken bekend zijn, kunnen conclusies met betrekking tot het incident getrokken worden.
Wanneer is de laatste inspectie van de gevangenis in Zoetermeer geweest? Waren er toen al signalen van onveilige situaties? Zo ja, welke acties zijn ondernomen om het gevangenispersoneel en de gedetineerden meer bescherming te bieden?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft in juni 2014 naar aanleiding van het overlijden van een gedetineerde in de penitentiaire inrichting (PI) Haaglanden, locatie Zoetermeer onderzoek gedaan en verbeterpunten geformuleerd. Ter controle van de verbeterpunten heeft de Inspectie van de Gezondheidszorg 23 juli 2015 een bezoek gebracht aan voornoemde PI. Naar aanleiding van dat bezoek heeft de Inspectie middels een brief aan de directie van de PI laten weten dat er in de PI adequaat wordt gestuurd op naleving van de door hen geformuleerde verbeterpunten door executief personeel.
De Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) heeft PI Haaglanden, locatie Zoetermeer, in 2009 bezocht. Op basis van dit bezoek heeft de IVenJ geconcludeerd dat er ten aanzien van de veiligheid grote verbeteringen door de inrichting zijn gerealiseerd. Sindsdien is er voor de IVenJ geen aanleiding geweest om een (thema)onderzoek in PI Haaglanden, locatie Zoetermeer, uit te voeren.
Was u op de hoogte van de signalen die ook advocaat Sebas Diekstra heeft ontvangen, dat de situatie in de gevangenis niet veilig is? Zo ja, wat heeft u met die signalen gedaan?
Ik heb geen signalen ontvangen waaruit blijkt dat de veiligheidssituatie in PI Haaglanden, locatie Zoetermeer, in het geding is geweest. De signalen die de heer Diekstra heeft ontvangen, herken ik dan ook niet. De heer Diekstra is na het incident door de directie van PI Haaglanden, locatie Zoetermeer, uitgenodigd om zijn beweringen toe te lichten. Van deze mogelijkheid heeft hij nog geen gebruikgemaakt.
DJI acteert proactief waar het de veiligheid van personeel en ingeslotenen betreft en treft daar waar nodig maatregelen. Zoals ik ook heb aangegeven in het antwoord op vraag 2 zullen de aanbevelingen uit het Veiligheidsonderzoek door DJI worden overgenomen en uitgevoerd.
Wat is uw mening over de suggestie die in de media te lezen is dat dit incident misschien te wijten is aan de bezuinigingen op het gevangeniswezen? Was er sprake van een te lage personeelsbezetting? Kunt u uw antwoord toelichten?
De personeelsbezetting op de betreffende afdeling was – ten tijde van het incident – volledig op sterkte.
Conform het antwoord op vraag 2 moet de feitelijke toedracht van het incident nog worden vastgesteld. Nochtans wil ik benadrukken dat een randvoorwaarde bij de implementatie van het Masterplan DJI is dat de veiligheid van personeel en justitiabelen niet onder druk komt te staan. Echter, hoezeer veiligheid ook een belangrijk fundament vormt bij de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties, zijn incidenten nooit volledig uit te sluiten.
Herinnert u zich de vragen en antwoorden over de berichtgeving dat veel klachten bij de Abvakabo FNV zijn binnengekomen van het gevangenispersoneel over onder andere personeelstekort, intimidatie en geweldsincidenten en gevoelens van onveiligheid die leven onder het personeel?2
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verhoudt dit incident zich tot die klachten die het gevangenispersoneel destijds heeft geuit?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de Kamer op de hoogte te stellen van de resultaten van het onderzoek naar betreffende incident?
Indien uit de onderzoeksresultaten blijkt dat het incident is toe te schrijven aan structurele tekortkomingen in PI Haaglanden, locatie Zoetermeer, zal ik u hierover uiteraard informeren.
Het bericht ‘Onderzoeker kritisch over aanlandplicht’ |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderzoeker kritisch over aanlandplicht»?1
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek en de conclusies van Jochen Depestele? Wat is uw reactie op het onderzoek en de conclusies?
Ik ben bekend met het onderzoek en de conclusies van de heer Depestele. Zowel in Nederland als in België wordt vergelijkbaar onderzoek gedaan en er wordt veel samengewerkt tussen de onderzoekers. Ik ben blij met de conclusie van de heer Depestele dat de aanlandplicht waarschijnlijk zal leiden tot meer gebruik van selectievere vistuigen. Dat aan de andere kant de aanlandplicht tot gevolg heeft dat er minder voedselaanbod zal zijn voor zeevogels en aaseters in de zee, is geen nieuwe informatie. In welke mate dit effect heeft op aaseter- en zeevogelbestanden, blijkt nog moeilijk te kwantificeren. Monitoring zal nodig zijn om eventuele veranderingen te constateren. Zeevogels en aasetende bodemdieren worden reeds gemonitord.
Wat is uw reactie op de conclusie van de Vlaamse onderzoeker Depestele dat de aanlandplicht negatief uitpakt voor vogels en aasetende dieren die op de zeebodem leven? Deelt u de conclusie van de heer Depestele? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom u de conclusie niet deelt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de aanlandplicht juist negatief uitpakt voor de overlevingskans van jonge vissen?
Het is van belang dat er selectiever gevist wordt om ongewenste bijvangsten van ondermaatse vis te voorkomen. Ook zal in de vaststelling van de TAC (Total Allowable Catches) rekening worden gehouden met de duurzaamheid van de visbestanden op de lange termijn, de(Maximum Sustainable Yield.
Vissen waarvoor wetenschappelijk is aangetoond dat deze een hoge overlevingskans hebben in een specifieke visserij, kunnen worden uitgezonderd van de aanlandplicht. Op dit moment vinden in zowel België als Nederland pilotstudies plaats naar de overlevingskans van vissoorten. Op 1 juni 2015 heb ik samen met de Coöperatieve Visserij Organisatie een stappenplan naar uw kamer gestuurd waarin wordt aangegeven dat wij inzetten op een combinatie van een reductie van de ongewenste bijvangsten met 35% en een uitzondering voor soorten met een hoge overlevingskans (Kamerstuk 29 675, nr. 180).
Wat is uw reactie op de conclusie dat een maatregel bedoelt om verspilling te voorkomen en het herstel van de visstand te bevorderen juist een negatief ecologisch effect kan hebben?
Uit het onderzoek kan echter niet de conclusie getrokken worden dat de aanlandplicht tot gevolg heeft dat bepaalde zeevogelbestanden of aaseters in gevaar komen. Dit zal blijken uit de monitoring van zeevogels en aasetende bodemdieren.
Kunt u nader aangeven welke uitzonderingen er op de aanlandplicht bestaan? Hoever is de Europese Commissie met het vaststellen van de grens op overleven voor het gebruik van bepaalde vistechnieken? Welke vistechnieken komen hiervoor in aanmerking?
Op grond van de basisverordening van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (EU 1380/2013) gelden de volgende uitzonderingen op de aanlandplicht:
De discussie over wat een «hoge» overlevingskans is, zal per soort plaatsvinden op regionaal niveau op basis van onderzoeksresultaten. Ook Nederland voert hiernaar op dit moment onderzoek uit.
In de gezamenlijke aanbevelingen voor een discardplan voor 2016 zijn in de verschillende regio’s enkele uitzonderingen in verband met een hoge overleving aangevraagd voor Noorse kreeft in de visserij met manden (fuiken) en voor Noorse kreeft in trawlvisserij met bepaalde scheidingspanelen in het net.
In de regionale groepen zijn de werkzaamheden voor gezamenlijke aanbevelingen voor discardplannen voor 2017 en 2018 in september weer begonnen.
Kunt u aangeven hoe de conclusies van dit onderzoek mee kunnen worden genomen bij de verdere implementatie van de aanlandplicht en de mogelijke uitzonderingen?
Zie antwoord vraag 4.
De herijking van de spoorbudgetten en de gevolgen hiervan voor de regio’s en voor het programma hoogfrequent spoorvervoer |
|
Arie Slob (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gelderland woedend: Mansveld veegt verbetering Gelders spoor van tafel» en «Provincies moeten bloeden voor tekort ProRail»?1 2
Ja
Kunt u de Kamer zo spoedig mogelijk een overzicht sturen van alle door de provincies en vervoerders ingediende wensen voor de herijking inclusief een inschatting van de kosten van deze wensen?
Bijgevoegd treft u twee overzichten aan van de ingediende maatregelen en projecten. In de twee overzichten is aangegeven welke mogelijke investeringen met het betreffende voorstel volgens de indieners gemoeid zijn. De aangegeven investeringskosten per ingediend project betreffen indicaties, omdat de ingediende voorstellen in uiteenlopende fases van planvorming, onderbouwing en uitwerking zijn.
Klopt het dat door de tegenvallers bij ProRail en door risicoreserveringen van de in totaal circa 900 miljoen euro investeringsruimte voor het spoor tot 2028 nog slechts 9 miljoen euro vrije ruimte resteert?
Mogelijk wordt hier bedoeld de budgettaire spanning op beheer, onderhoud en vervanging (€ 475 mln.). Dit is overigens geen tegenvaller en gaat ook niet ten koste van de beschikbare middelen voor de herijking. Hier worden kostenbesparende maatregelen tegenovergesteld. Hierover bent u op 15 september 2015 per brief geïnformeerd (Kamerstuk 29 984, nr. 621).
Gedurende het proces is met alle betrokken partijen aan de OV en Spoortafels alsook met de Tweede Kamer steeds besproken dat voor de herijking beperkte middelen beschikbaar zijn. Daarbij was al rekening gehouden met een risicoreservering voor de beheer en onderhoudsmiddelen van € 400 mln. De recente PwC-audit bevestigt dat het verstandig is om voor het spooronderhoud in de periode 2018 tot en met 2028 een risicoreservering aan te houden.
De vrije investeringsruimte Spoor van € 906 mln. is zoals aangegeven in de begroting 2016 (artikel 13.08) in hoofdzaak bestemd voor het dekken van prijsbijstellingen, risico’s voor beheer en onderhoud en reserveringen van kosten bij lopende projecten.
Op dit moment is er in totaal nog € 9 mln. aan vrije investeringsruimte spoor over die anders kan worden ingezet. Hierbij geldt de kanttekening dat dit huidige inzichten betreft. Nieuwe risico’s en omstandigheden kunnen zowel een positief als negatief effect hebben op de vrije investeringsruimte spoor.
Klopt het dat er voor miljarden aan wensen is neergelegd en u slechts 167 miljoen euro beschikbaar heeft en dat dit bedrag naast de vrije investeringsruimte spoor van 9 miljoen euro is opgebouwd uit het benutten van vrije investeringsruimte regionaal/lokaal, het programma kleine functiewijzigingen en het programma kleine stations?
Het klopt dat er door landsdelen, NS en ProRail een groot aantal wensen en ambities is neergelegd. De projecten die door de indieners zijn aangemerkt als prioritair voor de korte en middellange termijn hebben een gezamenlijke waarde van ten minste € 1,6 miljard tot € 2,4 miljard. Dit is een gevolg van de uiteenlopende kosteninschattingen per maatregel die door de indieners zijn aangeleverd. Deze ingediende wensen zijn nieuwe voorstellen boven op de verschillende projecten die reeds onderdeel zijn van het huidige investeringspakket spoor van € 11,1 miljard.
Voor het beschikbare bedrag, de herkomst en aanwending daarvan verwijs ik u naar het voorstel dat nog onderwerp is van gesprek aan de bestuurlijke overleggen MIRT (zie bijlage)3. De uitkomsten van de MIRT- overleggen worden via de gebruikelijke MIRT-cyclus aan uw Kamer voorgelegd.
Klopt het dat u de genoemde 167 miljoen euro grotendeels wilt besteden aan extra geld voor de Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS)-corridor A2 Amsterdam–Eindhoven, voor besturing en bijsturing van ProRail, voor het voldoen aan arbonormen op emplacementen en aan enkele Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport (MIRT)-projecten en dat voor de regio’s slechts 2,6 miljoen euro studiegeld resteert en 12 miljoen euro voor «wayfinding» op de stations?
Zie antwoord op vraag 4.
Klopt het dat u geen geld meer beschikbaar stelt voor de kwartierdienst op de Valleilijn en voor een volgende fase investeringen op de veel geplaagde spoorlijn Arnhem-Winterswijk? Klopt het dat u in totaal slechts 200.000 euro beschikbaar heeft voor studies voor Oost-Nederland maar geen geld hebt voor realisatie van deze studies?
Zie antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat er geen sprake mag zijn van «A-reizigers» in de Randstad en «B-reizigers» in de regio’s daarbuiten? Waaruit blijkt dit in uw voorstellen voor de herijking voor investeringen en spooronderhoud tot 2028?
Er is maar één reiziger relevant en dat is de reiziger die gebruik maakt van het OV, ongeacht waar. Die reiziger heeft recht op een goed en betrouwbaar OV dat hem of haar op een snelle manier van deur tot deur brengt. Uitgangspunt bij de herijking is dat voor zoveel mogelijk reizigers een merkbare verbetering wordt bereikt.
Betekent het benutten van het Programma kleine stations voor de herijking dat er stationsprojecten tot 2028 worden geschrapt? Kunt u aangeven welke stations tot 2028 nog worden gerealiseerd en welke stationsprojecten niet doorgaan?
Zie antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven wat concreet de gevolgen zijn van uw herijking voor de projecten voor grensoverschrijdend spoor vanuit Groningen en Limburg waarvoor net EU-subsidies zijn toegekend voor onderzoeken? Betekent dit dat u tot 2028 geen geld heeft voor deze projecten en dat hierdoor deze projecten alleen kunnen worden gerealiseerd indien de regio’s het volledig zelf financieren? Zo ja, hoe kunt u dit verantwoorden aangezien u zelf deze subsidieverzoeken heeft gesteund?3
Zie antwoord op vraag 4.
Klopt het dat er ook nog tekorten zijn voor de andere drie PHS-corridors zodat ook deze voor 2028 niet volledig kunnen worden gerealiseerd? Hoe groot zijn de financiële tekorten op PHS-corridors die niet worden gedekt door de herijking? Kunt u een indicatie geven van de gevolgen hiervan voor de door u voorgestelde PHS-dienstregeling?
Wat betreft PHS is er – zoals aangegeven in de begroting 2016- sprake van extra spanning op het PHS budget als gevolg van het afschaffen van de leenfaciliteit. Tevens is er sprake van eerder ingeboekte bezuinigingen op PHS (door vorige kabinetten), die in de diverse voortgangsrapportages van PHS zijn gemeld. In de komende voortgangsrapportage van november (VGR-11) van PHS zal het totale beeld worden geschetst.
Over de gevolgen voor de PHS-dienstregeling is nu geen uitspraak te doen, omdat de dienstregeling door een groot aantal factoren wordt bepaald, waaronder de beschikbaarheid van PHS-infrastructuur.
Kunt u dit uitleggen aan de reiziger die eerder al geconfronteerd is met uitstel van de realisatie van PHS van 2020 tot 2028 en nu nog jaren moet wachten op hoogfrequent spoorvervoer in de Randstad, terwijl deze zelfde reiziger wel ziet dat voor miljarden euro’s de snelwegen rond de vier grote steden worden verdubbeld?
Met het PHS- pakket en de andere investeringen in het spoor die in het MIRT zijn opgenomen, worden de maatregelen genomen die nodig zijn om te verwachte vervoergroei in de Randstad op te kunnen vangen en de frequenties van het spoor stap voor te stap te verhogen.
De mogelijke betrokkenheid van Nederlandse banken bij valutafraude |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Megaclaims valutafraude bereiken Europa»?1
Ja.
Klopt het dat er internationaal al voor ongeveer 10 miljard euro is geschikt in valutafraudezaken?
Ik beschik niet over nadere informatie over schikkingen met buitenlandse autoriteiten inzake valutafraude, anders dan de informatie die hierover in de media is verschenen. Ik kan daarom geen uitspraak doen over het (totaal)bedrag van eventuele schikkingen.
Doen buitenlandse toezichthouders onderzoek naar valutafraude door Nederlandse banken?
Ik heb geen signalen ontvangen dat dit het geval is.
Klopt het dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en/of De Nederlandsche Bank (DNB) momenteel onderzoek naar valutafraude door Nederlandse banken? Zo ja, wanneer is dat onderzoek naar verwachting afgerond?
De AFM en DNB doen op dit moment onderzoek naar betrokkenheid van Nederlandse financiële instellingen bij valutahandel en -benchmarks; dit onderzoek zal naar verwachting dit jaar worden afgerond.2 Het primaire doel van dit onderzoek is om in kaart te brengen of, en zo ja in hoeverre, Nederlandse banken betrokken zijn bij valutahandel en hoe zij omgaan met eventuele risico’s die daaruit voortvloeien. Mocht het onderzoek hier aanleiding toe geven, dan zullen de AFM en DNB bezien of in een individueel geval handhavend opgetreden kan worden.
Zijn er bij Nederlandse banken mensen ontslagen vanwege (vermeende) valutafraude? Zo ja, waar en hoeveel medewerkers zijn ontslagen, en welke sancties zijn aan deze medewerkers opgelegd?
Ontslag van medewerkers of andere (disciplinaire) maatregelen die een onderneming oplegt aan haar medewerkers zijn arbeidsrechtelijke aangelegenheden van de onderneming zelf. Ik heb daarom, anders dan de berichtgeving in de media, hierover geen nadere informatie.
Deelt u de mening dat medewerkers die dit soort benchmarks manipuleren ook strafrechtelijk vervolgd dienen te worden? Zo ja, worden medewerkers die ontslagen zijn vanwege valutafraude ook strafrechtelijk vervolgd?
Ik ben met u eens dat personen die benchmarks manipuleren strafrechtelijk vervolgd moeten kunnen worden. Per 1 januari 2015 is daarom, vooruitlopend op Europese regelgeving, een verbod op het manipuleren van benchmarks in de Wft opgenomen. De AFM is belast met het toezicht op de naleving van dit verbod en kan bij overtreding hiervan bijvoorbeeld een bestuurlijke boete opleggen. Via de Wet op de economische delicten is voornoemd verbod ook strafrechtelijk vervolgbaar. Het Openbaar Ministerie zal in een concreet geval – na overleg met de AFM – de afweging maken of het opportuun is om over te gaan tot strafrechtelijke vervolging.
Bij de Liborfraude zijn er boetes opgelegd van tezamen honderden miljoenen euro’s; zijn er risico’s voor de bufferposities en daarmee de financiële stabiliteit van Nederlandse banken?
Wat betreft de LIBOR-fraude, heeft de enige betrokken Nederlandse bank – in dit geval Rabobank – aangegeven dat de transactiebedragen, hoewel aanzienlijk in omvang, geen gevaar vormden voor de kapitaalspositie van de bank. Op dit moment zijn bij mijn weten geen schikkingen getroffen of boetes opgelegd aan Nederlandse financiële instellingen voor valutafraude. Ik zie op dit moment dan ook geen risico’s voor de kapitaalposities van Nederlandse banken.
Nederlandse banken hebben naar aanleiding van een AFM-rapport over de betrokkenheid van Nederlandse banken bij financiële benchmarks toegezegd de interne processen aan te scherpen om manipulatie te voorkomen; wat is de stand van zaken met betrekking tot het doorvoeren van deze verbeteringen?
De AFM en DNB hebben aangegeven dit najaar te rapporteren over de voortgang van instellingen met het realiseren van verbeteringen in de risicobeheersing, inclusief de opvolging van de door de toezichthouders opgestelde good practices zoals opgenomen in de rapportage van de toezichthouders van februari dit jaar.
De aanstelling van een Saoediër als voorzitter van VN mensenrechtenpanel |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de Saoedische ambassadeur in Genève, Faisal Trad, onlangs is aangesteld als hoofd van de VN Mensenrechtenraad?1
Deelt u de mening dat het toewijzen van deze positie aan een vertegenwoordiger van Saoedi-Arabië – dat tot de grootste mensenrechtenschenders ter wereld wordt gerekend en bijvoorbeeld door de organisatie Freedom House is ingedeeld in de categorie «worst of the worst» – de geloofwaardigheid van de VN Mensenrechtenraad en van de VN als geheel ernstig schaadt? Zo nee, waarom niet?2
Deelt u de mening dat deze aanstelling een klap in het gezicht is van alle mensenrechtenactivisten, vrouwen, Lesbische, Homoseksuele, Biseksuele personen en Transgenders (LHBT) en anderen van wie fundamentele rechten dagelijks in Saoedi-Arabië worden geschonden?
Deelt u de opvatting van de vrouw van de Saoedische blogger Raif Badawi, die vanwege zijn blogs onrechtmatig is opgepakt en gestraft wordt met stokslagen, dat dit een vrijbrief is voor de Saoedische overheid om door te gaan met grove mensenrechtenschendingen? Zo nee, waarom niet?
Was Nederland als lid van de VN Mensenrechtenraad op de hoogte van deze benoeming en heeft u zich hiertegen verzet? Zo ja, op welke wijze heeft u dit gedaan? Zo nee, bent u bereid zich alsnog publiekelijk en op de eerstvolgende zitting van de VN Mensenrechtenraad uit te spreken tegen de benoeming van de Saoedische diplomaat?
Kunt u zich vinden in de uitspraak van Hillel Neuer, directeur van de niet-gouvernementele organisatie UN Watch, dat deze VN-benoeming is «als het aanstellen van een pyromaan tot brandweerchef»?3
Bent u bereid steun te geven aan de oproep van UN Watch aan Hoge Vertegenwoordiger Mogherini om de aanstelling van de Saoediër te veroordelen en aan te sturen op het terugdraaien van zijn benoeming? Zo ja, hoe zult u aan deze oproep gehoor geven? Zo nee, waarom niet?
Fossiele reserves die mogelijk zullen moeten worden afgeschreven |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over fossiele reserves die mogelijk zullen moeten worden afgeschreven, ook wel omschreven als «stranded assets» in een «carbon bubble»?1
Ja, ik ben op de hoogte van deze berichtgeving.
Deelt u de mening dat een bindend klimaatakkoord in Parijs er toe zou kunnen leiden dat energie- en grondstofbedrijven ingrijpend afgewaardeerd zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Het is mijns inziens voorbarig om vooruit te lopen op de uitkomsten van en effecten op energie- en grondstofbedrijven van een eventueel klimaatakkoord in Parijs.
Klopt het dat zakenbank Citigroup de af te schrijven reserves waardeert op 100.000 miljard dollar? Waarop baseert Citigroup dit zeer hoge bedrag?
In het rapport «Energy Darwinism II» stelt Citigroup dat sommige studies suggereren dat wereldwijd 33% van de oliereserves, 50% van het aardgas en ruim 80% van de kolenreserves in de grond zal moeten blijven om binnen de 2 graden opwarming te blijven. Op basis hiervan schat Citigroup dat de waarde van niet te verbranden reserves in de periode tot 2050 meer dan 100.000 miljard dollar zou kunnen bedragen.
Er is nog veel discussie over het concept «carbon bubble» en de daarbij behorende risico’s. Bovendien leven er verschillende verwachtingen over de rol van fossiele brandstoffen in de toekomst. Dit leidt ertoe dat onder beleggers verschillende ideeën bestaan over de wijze waarop klimaatrisico’s ingeprijsd moeten worden.
Klopt het dat dit gegeven moeilijk te rijmen is met de efficiënte markthypothese, waarin alle beschikbare informatie in de markt reeds is ingeprijsd in de beurskoers? Of ziet de «markt», oftewel de beleggers, dit helemaal verkeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Bank of England, de Financial Stability Board en De Nederlandsche Bank (DNB) de mogelijke gevolgen van de carbon bubble onderzoeken? Bent u bereid om DNB een soortgelijk onderzoek uit te laten voeren?
De Bank of England (BoE) heeft recent een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van klimaatverandering voor de Britse verzekeringssector. Dit onderzoek is op 29 september jl. gepubliceerd.2 Uit het onderzoek komt naar voren dat de voornaamste risico’s van klimaatverandering voor de verzekeringssector zijn: (i) fysieke schade als gevolg van klimaatverandering; (ii) transitierisico’s door de versnelde afwaardering van carbonintensieve bezittingen en; (iii) aansprakelijkheidsrisico’s van partijen die verantwoordelijk worden gehouden voor klimaatverandering.
Ook de Financial Stability Board (FSB) heeft het onderwerp op haar agenda gezet. Op 24 september jl. organiseerde de FSB op verzoek van de G20 een conferentie over klimaatverandering en financiële stabiliteit. De FSB zal de G20 informeren over mogelijke vervolgstappen die de FSB onderneemt.3 Mark Carney, de voorzitter van de FSB, heeft in dit kader geopperd dat meer en betere transparantie over klimaatrisico’s door private partijen wenselijk is, zodat de markt de aard van de risico’s beter kan inschatten. Op dit moment bestaan er meerdere klimaatstandaarden en verdere standaardisatie lijkt dan ook wenselijk. Tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen (AFB) op 1 oktober jl. is toegezegd dat de Kamer t.z.t. geïnformeerd zal worden over de resultaten die uit het FSB proces komen.
De Kamer is eerder al geïnformeerd over de werkzaamheden die De Nederlandsche Bank (DNB) verricht op het terrein van klimaatrisico’s en financiële stabiliteit.4 Tijdens de AFB van 1 oktober jl. is tevens toegezegd dat DNB verzocht zal worden om in het licht van een recente speech van Mark Carney5 en de plannen van de FSB, in brede zin te kijken naar de risico’s van klimaatverandering voor de financiële sector. DNB streeft ernaar deze analyse begin volgend jaar gereed te hebben.
Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van deze onderzoeken?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zouden mogelijke gevolgen kunnen zijn van de carbon bubble voor de jaarverslaggeving? Moet daarbij gedacht worden aan een uitbreiding van de risicoparagraaf in het jaarverslag, waarin de gevolgen van het klimaatbeleid worden ingeschat?
Op grond van artikel 2:391 BW moet een rechtspersoon in het jaarverslag een beschrijving geven van de voornaamste risico’s en onzekerheden waarmee de rechtspersoon wordt geconfronteerd. De voorschriften over het jaarverslag in het BW zijn gebaseerd op Europese regelgeving over de jaarrekening. Deze regels zijn recent aangepast door de EU richtlijn jaarrekening (richtlijn 2013/34/EU, vgl. Kamerstukken 34 176). Deze richtlijn bevat geen wijzigingen in de regels over de risicoparagraaf in het jaarverslag. Wel zullen grote organisaties van openbaar belang (beursvennootschappen, banken en verzekeraars) met meer dan 500 werknemers op basis van de EU richtlijn over de bekendmaking van niet-financiële informatie (richtlijn 2014/95/EU) dienen te rapporteren over hun beleid ten aanzien van, onder andere, milieuaangelegenheden. Deze richtlijn dient uiterlijk 6 december 2016 in nationale regelgeving te zijn omgezet.
De Nederlandse corporate governance code voor beursvennootschappen heeft verschillende best practice bepalingen die zien op risicoverslaggeving. Op basis van best practice bepaling II.1.4 geeft het bestuur in het jaarverslag bijvoorbeeld een beschrijving van de voornaamste risico’s gerelateerd aan de strategie van het bedrijf. Voor de volledigheid merk ik op dat de Monitoring Commissie Corporate Governance Code is begonnen met de actualisering van de Nederlandse corporate governance code.
De jaarverslaggevingregelgeving encorporate governance codestellen dus al voorschriften aan de rapportage van risico’s en deze kunnen ook gerelateerd zijn aan het klimaat. Zoals hiervoor aangegeven is de voorzitter van de FSB voornemens een initiatief op te starten om te komen tot verdere standaardisatie van klimaatstandaarden, zodat de markt de aard van de risico’s beter kan inschatten.
Waarom vinden sommige aandeelhouders van Chevron dat een lagere winstverwachting door stranded assets zou moeten leiden tot een hogere dividenduitkering? Een lagere winst leidt toch juist tot lagere dividenduitkeringen?
De zaak Chevron is een goed voorbeeld van een situatie waarin investeerders op basis van de nu beschikbare analyses met elkaar van mening kunnen verschillen. Deze kleine groep aandeelhouders is klaarblijkelijk van mening dat Chevron zonder koerswijziging minder geld waard is. Chevron zou volgens deze aandeelhouders beter dividend kunnen uitkeren dan het huidige bedrijfsmodel continueren of uitbreiden.
Het wel of niet verdwijnen van expertises bij het NFI |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw eigen uitspraken tijdens het debat naar aanleiding van het verslag van een Algemeen overleg (VAO) over de bezuinigingen op het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) d.d. 2 september 2015, namelijk dat handschrift-, verf- en haaronderzoek niet zullen verdwijnen bij het NFI, het NFI verantwoordelijk blijft voor de opdracht en dat de kwaliteit door het NFI kan worden gegarandeerd?
Ja.
Hoe staan deze uitspraken in verhouding tot de interne berichtgeving dat deze drie expertises uit het Service Level Agreement worden gehaald en dus wel weggaan bij het NFI, de verantwoordelijkheid van het NFI stopt en de medewerkers de kwaliteit niet meer kunnen toetsen omdat die deskundigheid er niet meer is?1
Gegeven de geringe vraag naar deze kleine gebieden is de continue beschikbaarheid ervan niet vanzelfsprekend en bedrijfseconomisch niet verantwoord. De drie betreffende onderzoeksgebieden worden weliswaar uit het SLA gehaald, maar het NFI blijft de onderzoeksgebieden wel aanbieden.
Het NFI zal dit type onderzoek niet meer zelf uitvoeren maar hiertoe de samenwerking met andere partijen zoeken. De noodzakelijke capaciteit blijft hiermee voor OM en politie beschikbaar.
De verantwoordelijkheid van het NFI stopt niet op het moment dat het onderzoek via samenwerking door andere partijen wordt gedaan, maar zal wel anders worden ingevuld. Het NFI gaat alleen met aanbieders in zee die aan grondige en objectieve kwaliteitsnormen voldoen. Waar dat toepasbaar is betekent dit accreditatie, registratie bij NRGD en/of vergelijkbare internationale instantie (zoals bv de Forensic Regulator in het Verenigd Koninkrijk).
Klopt het dat de deskundigen op het gebied van handschrift-, verf- en haaronderzoek in de toekomst niet meer (in die hoedanigheid) werkzaam zullen zijn bij het NFI? Wat zijn de verwachte kosten die gepaard gaan met hun ontslag?
Dat klopt, de betreffende deskundigen vallen onder de Van Werk Naar Werk -regeling (VWNW). Dat betekent dat nu samen met hen wordt gewerkt aan mobiliteit binnen of buiten de rijksoverheid. Zo kan het zijn dat deze deskundigen bij een particuliere aanbieder in dienst treden die een grotere markt kan bedienen dan het NFI. Ik sluit niet uit dat het NFI via deze route gebruik blijft maken van de expertise van deze deskundige.
De kosten die met de VWNW regeling gemoeid zijn, zijn voor een groot deel afhankelijk van individuele afspraken die gemaakt worden. Zo mogelijk leiden die afspraken tot eenmalige extra kosten in 2015 (indien een vertrekregeling wordt overeengekomen) en eventueel in 2016 of volgende jaren. Een en ander conform het rijksbrede VWNW-beleid.
Op welke manier zal de politie resp. het openbaar ministerie (OM) resp. het NFI kunnen controleren of de inhoudelijke kwaliteit van een rapportage voldoende is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de zorgen van het OM geuit naar aanleiding van de reorganisatie?2
Zoals ik reeds aan uw Kamer heb gemeld tijdens het VAO aangaande de bezuinigingen bij het NFI op 2 september jl., ben ik met alle partijen in goed overleg over de uitvoering van de taakstellingen bij het NFI en de gevolgen voor politie en OM. Dat proces is nog niet afgerond.
Daarnaast heb ik met instemming van de politie, het OM en het NFI, het door u aangehaalde concept-document doorgestuurd naar professor Zouridis van de Tilburg Law School om de hier aan de orde gestelde punten mee te nemen in de reeds lopende driejaarlijkse signalering. Hierin wordt onder ander ingegaan op de strategische ontwikkelingen in het veld van de forensische opsporing en de wisselwerking tussen politie, OM, NFI en particuliere instituten. Ik heb u in het voornoemde VAO reeds toegezegd dat ik de uitkomsten van dit onderzoek begin volgend jaar met uw Kamer zal delen.
Wat is de beoogde besparing door het opheffen van de drie expertises? Wat zijn de verwachte kosten voor de uitbesteding? Klopt het dat deze neerkomen op ruim 326.000 euro?
De maatregelen leveren naar verwachting een besparing op van ongeveer een half miljoen Euro. De verwachte kosten voor uitbesteding zijn 326.250 euro gebaseerd op 60 handschrift onderzoeken, 30 verfonderzoeken en 30 haaronderzoeken. De verwachting is dat deze inschatting aan de hoge kant is aangezien de huidige instroom al lager lijkt uit te vallen en naar verwachting de komende jaren nog verder zal teruglopen door de steeds geringer wordende strafrechtelijke impact en voortschrijdende technische ontwikkelingen op andere onderzoeksgebieden die deze onderzoeken kunnen vervangen.
Zoals ik uw Kamer bij brief van 13 juli heb geïnformeerd, heb ik het NFI verzocht de taakstelling op dit punt op een andere wijze in te vullen zodat het NFI onderzoek op de gebieden van handschriftanalyse, verfonderzoek en morfologisch vergelijkend haaronderzoek kan blijven aanbieden tot de vraag is opgedroogd. Om de capaciteit te blijven garanderen, zal het NFI het onderzoek niet ten alle tijden zelf uitvoeren, maar zal er via outsourcing een samenwerking met andere partijen worden gecreëerd.3
Waarom is er bijvoorbeeld niet voor gekozen om handschriftonderzoek onder te brengen bij de afdeling Biometrie, haaronderzoek onder te brengen bij de afdeling Biologie/DNA-onderzoek en verfonderzoek onder te brengen bij de afdeling Microsporen en Materiaalonderzoek?
Het NFI heeft een ombuigingsopdracht en een vernieuwingsopdracht. De betreffende gebieden zijn in zaaksomvang klein (en kwetsbaar), met in de regel een geringe strafrechtelijke impact. Overigens zijn waar mogelijk kleine onderdelen van deze gebieden ondergebracht bij bestaande groepen waardoor zij bijvoorbeeld beschikbaar blijven als selectie instrument.
Hoe verklaart u de financiële tegenvaller van ongeveer 7 miljoen euro en hoe worden deze kosten opgevangen?3
Het doorvoeren van de reorganisatie brengt ook kosten met zich. Onder andere in het kader van het Van Werk Naar Werk traject. Het betreft dan ook geen tegenvaller in de uitvoering van de structurele taakstelling, maar incidentele kosten over een reeks van jaren van in totaal 7 miljoen Euro. Ik ben dan ook nog met het NFI in overleg over de daadwerkelijke hoogte van deze reorganisatievoorziening en de invulling ervan.
Verwacht u dat er in de toekomst andere expertises zullen verdwijnen bij het NFI? Kunt u uw antwoord toelichten?
Innovatie is een continu proces. Expertises zullen door ontwikkelen en op termijn soms zelfs vervangen worden door andere. Een periodieke portfolio herijking in afstemming met de ketenpartners is dan ook gegeven de diverse (o.a. technologische) ontwikkelingen een goede zaak en kan leiden tot het afstoten van bepaalde expertises (ten gunste van andere/nieuwe). Dit is dan ook niet uit te sluiten, maar ik wil dit niet echter niet duiden als een negatieve ontwikkeling.
Wat is uw reactie op het negatieve advies van de ondernemingsraad van het NFI over de reorganisatie, onder andere vanwege het ontbreken van onvoldoende financiële en forensisch wetenschappelijke onderbouwing? Hoe wordt gehoor gegeven aan dit advies?
Ik heb kennis genomen van het advies van de ondernemingsraad van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) ten aanzien van het O&F rapport. Het advies van de ondernemingsraad is primair onderwerp van overleg tussen de directie van het NFI en de OR.
Over de voortgang, eventuele knelpunten en financiële tegenvallers in de uitvoering van het O&F rapport vindt regelmatig overleg plaats tussen het NFI en mijn departement. Ik heb er alle vertrouwen in dat de directie van het NFI op een juiste wijze invulling geeft aan de taakstelling en daarbij voldoende rekening houdt met de positie van haar werknemers.
Heeft de door u serieus te nemen motie-Roemer c.s. gevolgen voor de financiële middelen bij het NFI? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Over het ter beschikking te stellen budget voor 2016 voer ik binnenkort op basis van het jaarplan van het NFI overleg.
Het bericht dat gemeenten in Gelderland 1,1 miljoen willen investeren in een ondersteuningsbureau dat de inkoop voor Jeugdzorg en Wmo regelt |
|
Nine Kooiman , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel dat de gemeenten Beuningen, Druten, Groesbeek, Heumen, Mook en Middelaar, Wijchen en Nijmegen 1,1 miljoen euro gaan investeren in een zorginkoop ondersteuningsbureau?1
Ik heb kennis genomen van het artikel en vastgesteld dat de gemeenten in regionaal verband investeren in de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet.
Vindt u het wenselijk dat 1,1 miljoen euro besteed wordt aan mensen die niet daadwerkelijk zorg verlenen, maar slechts ondersteunen bij het inkopen van zorg? Zo ja, waarom vindt u dit wenselijk? Zo nee, wat gaat u doen om de oprichting van dit ondersteuningsbureau tegen te gaan?
Ik vind het wenselijk dat gemeenten investeren in een goede uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Inkoop van adequate zorg en ondersteuning is een noodzakelijke voorwaarde voor een goede uitvoering van de genoemde wetten. De wijze waarop gemeenten de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet organiseren, is de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Dit geldt ook voor de besteding van de financiële middelen die zij daarvoor inzetten.
Hoeveel procent van het totale budget is de 1,1 miljoen euro investering in de zorg? Wat is het landelijk gemiddelde percentage dat gemeenten van hun zorgbudget besteden voor zorgbemiddeling?
Het totale budget voor de betreffende gemeenten is € 108 mln. De besteding aan het ondersteuningsbureau bedraagt dus 1% van het totale budget.
Welke overheadkosten maken deze gemeenten nog meer voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning en voor jeugdzorg? Hoe verhoudt het totaal percentage aan overheadkosten van deze gemeenten zich tot het landelijk gemiddelde?
Uit informatie van de betrokken gemeenten blijkt dat de uitvoering van de Wmo 2015 en van de Jeugdwet in deze gemeenten zeer is verweven met de uitvoering van andere gemeentelijke taken, waarbij bestaande capaciteit wordt ingezet voor nieuwe taken. Dit maakt dat het, aldus deze gemeenten, niet mogelijk precies aan te geven welke overheadkosten nog meer zijn verbonden aan de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Deze gemeenten geven aan ernaar te streven om de overheadkosten voor nieuwe taken te beperken tot 1% van het budget voor de lokale uitvoering en 1% van het budget voor de regionale uitvoering.
Is dit bedrag een eenmalige investering of wordt dit bedrag jaarlijks van het totaalbudget voor Wmo en jeugdzorg van deze gemeenten uitgegeven?
Uitgangspunt van deze gemeenten is dat jaarlijks 1% van het totale budget wordt besteed aan regionale uitvoering.
Hoe garandeert u als stelselverantwoordelijke dat iedereen in de genoemde gemeenten de zorg ontvangt die hij of zij nodig heeft?
Zowel in de Jeugdwet als in de Wmo 2015 zijn naar mijn oordeel voldoende waarborgen opgenomen dat cliënten de zorg en of ondersteuning ontvangen die noodzakelijk is. Hierbij is het uitgangspunt dat de gemeenteraad primair toeziet op de juiste uitvoering van beide wetten. Indien blijkt dat een gemeente meer dan incidenteel afwijkt van de wettelijke kaders en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid niet neemt, dan kan ik gebruik maken van de bevoegdheden zoals die zijn vastgelegd in de Jeugdwet, de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht.
Wat zijn de gemiddelde transactiekosten van gemeenten bij de inkoop van jeugdzorg en voorzieningen Wmo vergeleken met de situatie toen deze zaken nog onder de AWBZ/zorgkantoor dan wel provincie vielen? Wat is uw oordeel over deze verschillen in transactiekosten?
Er is landelijk geen inzicht in de gemiddelde transactiekosten van gemeenten bij de inkoop van jeugdzorg en voorzieningen op basis van de Wmo 2015. Vanwege het ontbreken van dit inzicht is het niet mogelijk deze vraag te beantwoorden.
Het krimpbeleid in Oost Groningen |
|
Albert de Vries (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het uitblijven van gezamenlijk krimpbeleid in Oost Groningen?1
Allereerst wil ik erop wijzen dat de verantwoordelijkheid voor het krimpbeleid in Oost-Groningen primair berust bij de desbetreffende gemeenten, in samenwerking met de provincie (in het bijzonder vanuit haar regierol op het ruimtelijk-economisch terrein), de maatschappelijke organisaties, bewoners en bedrijven. Mijn rol is coördinerend (in het bijzonder binnen het Rijk, voor de aanpak van knelpunten in wet- en regelgeving en de bijdragen aan de Samenwerkingsagenda Bevolkingsdaling), faciliterend en stimulerend.
Na het opstellen van het Regionaal Woon- en Leefbaarheidbasisplan (RWLP) in 2011, zijn er in deze regio op meerdere thema’s waaronder wonen, primair onderwijs en de aanpak van de particuliere woningvoorraad activiteiten ontplooid. Hoe belangrijk op zich deze activiteiten ook zijn, is er voor een volwaardig krimpbeleid een bredere aanpak nodig. Zoals de Noordelijke Rekenkamer in haar rapport «Het Krimpbeleid van de provincie Groningen constateert, is er in Oost-Groningen nog geen gedeelde visie op de spreiding van voorzieningen en functies. Het college van gedeputeerde staten van de provincie Groningen heeft in reactie op het rapport aangegeven dat ze aan de slag wil om vooruitgang in deze regio te boeken.
Ik constateer dat er in de regio nu een traject is ingezet om te komen tot een uitvoeringsplan RWLP 2015–2018 dat voorziet in een meer integrale aanpak. Voor deze aanpak wordt nu binnen de regio draagvlak gezocht. Daarna volgt de stap naar het opstellen van het uitvoeringsplan.
Deelt u de mening dat dit een gemiste kans lijkt te worden voor deze regio, nu de gemeenten in deze regio niet in staat blijken om tot goede plannen te komen om de gevolgen van krimp te verzachten?
Die mening zou ik delen als het huidige ingezette traject om te komen tot een uitvoeringsplan tot niets gaat leiden. Vooralsnog is er nog steeds sprake van beweging om te komen tot een uitvoeringsplan.
Welke inspanningen heeft u gepleegd om de gemeenten in Oost Groningen te helpen met het ontwikkelen van krimpbeleid en kan het ontbreken van plannen consequenties hebben voor de extra middelen die de gemeenten ontvangen in deze regio?
Vanaf de publicatie van het Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling in 2009 zijn er inspanningen gepleegd vanuit het Rijk in samenwerking met de provincies om de krimpregio’s te ondersteunen bij het opstellen van krimpbeleid en de uitvoering daarvan met behoud van ieders eigen verantwoordelijkheid. In de periode 2012–2014 heeft de ondersteuning van Oost-Groningen onder andere plaatsgevonden op basis van de afspraken die waren opgenomen in het Convenant «Groningen op Koers». Momenteel wordt er gewerkt aan nieuwe samenwerkingsafspraken tussen Rijk, Provincie en de regio voor de komende jaren. Ambtenaren van BZK vervullen een adviserende rol in een projectgroep en een stuurgroep die zijn opgericht ten behoeve van de aanpak van de krimp in de regio. Oost-Groningen kan als krimpregio ook profiteren van de vormen van kennisdeling die ik voor alle krimp- en anticipeerregio’s ondersteun, zoals de website VanMeerNaarBeter, de kennisagenda Bevolkingsdaling, het faciliteren van het Nationaal Netwerk Bevolkingsdaling en het organiseren van congressen en seminars.
Het beleid van individuele krimpregio’s kan geen gevolgen hebben voor de middelen die deze regio’s ontvangen via het gemeentefonds. De uitkering uit het gemeentefonds is namelijk vrij besteedbaar. Afgezien daarvan zie ik op grond van het beschreven traject bij het antwoord op vraag 1 ook geen aanleiding voor financiële maatregelen.
Bent u bereid uw kennis en kunde actief aan te bieden aan de gemeenten in deze regio zodat zij tot goede samenwerking komen inzake de aanpak van de krimpproblematiek?
Zie antwoord vraag 3.
De aanpak van luchtvervuiling door scooters |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van EenVandaag over de luchtvervuiling door scooters op fossiele brandstoffen en herinnert u zich uw antwoord op schriftelijke vragen over vervuilende tweetakt scooters?1 2
Ja, daar heb ik kennis van genomen en ook de eerder gegeven antwoorden op uw schriftelijke vragen over tweetakt scooters herinner ik me.
Wanneer in 2017 gaan de nieuwe Euro 4 normen voor scooters exact in?
Verordening Nr. 168/2013 bepaalt dat bij nieuw af te geven typegoedkeuringen voor scooters vanaf 1 januari 2017 de Euro 4 eisen moeten worden gehanteerd.
Klopt het dat de Euro 4 norm alleen voor nieuwe modellen geldt en dat een oud model dat niet aan deze norm voldoet dus in productie kan blijven? Zo ja, wanneer wordt naar verwachting de laatste tweetakt scooter verkocht? Ziet u mogelijkheden om dit binnen Europa aan te scherpen zodat deze verouderde modellen vanaf de ingangsdatum van Euro 4 niet meer worden geproduceerd?
Voertuigen die zijn typegekeurd volgens de Euro 2 en Euro 3 voorschriften mogen nog tot 1 januari 2018 in Nederland worden geregistreerd. Dat betekent dus dat, aangenomen dat de introductie van Euro 4 zoals algemeen verwacht het einde betekent van tweetakt, vanaf 1 januari 2018 geen tweetakt scooters meer worden toegelaten tot het verkeer. Voor zover het om handelsvoorraad gaat, kunnen lidstaten toestaan dat aantoonbaar voor die datum geproduceerde voertuigen nog wat langer worden geregistreerd. In overleg met de RDW wordt bezien of het mogelijk is voor Nederland van die laatste mogelijkheid geen gebruik te maken, en de registratie van voertuigen die niet aan de Euro 4 eisen voldoen op een zo vroeg mogelijk moment als de Europese wetgeving toestaat te beëindigen.
Op welke manier gaat u de komende maanden aan de slag om de luchtverontreiniging door scooters en de gezondheidseffecten daarvan verder terug te dringen?
De Europese toelatingsregels zijn met verordening Nr. 168/2013 voor een langere periode vastgelegd. Hiermee wordt de uitstoot door scooters sterk teruggedrongen. Het is aan de decentrale overheden om de bestaande vloot aan te pakken waar en hoe zij dat wenselijk achten.
Bent u op de hoogte van de plannen van verschillende gemeenten om een milieuzone in te stellen voor vervuilende scooters?3
Ja.
Bent u bereid om gemeenten tegemoet te komen door technische- en emissiekenmerken van tweewielers centraal te registreren en te koppelen aan het kenteken, zodat gemeenten hier handhaafbaar beleid op kunnen maken? Zo nee, bent u bereid om de steden op een andere manier tegemoet te komen om lokaal de vervuiling en overlast van scooters terug te dringen?
Bij de registratie van de brom- en snorfietsen enkele jaren geleden is mede op verzoek van de Kamer gekozen voor een wijze van registratie die minimale kosten voor de betrokken eigenaren betekende. Het met terugwerkende kracht vastleggen van de technische kenmerken van de gehele bestaande vloot van brom- en snorfietsen is daarmee niet verenigbaar.
Klopt het dat scooters met de Euro 4 norm nog steeds vervuilender zijn dan moderne auto’s?
Dat is juist. Pas met de introductie van Euro 5 geldt een pakket van eisen dat vergelijkbaar is met de Euro 5 eisen voor auto’s.
Wat is de reden dat niet gelijk wordt overgestapt op de Euro 5 norm? Deelt u de mening dat er totaal geen technische of economische noodzaak meer is om nog verkoop van kleine tweewielers met verbrandingsmotor toe te staan aangezien voor alles waar een scooter of brommer voor wordt gebruikt een elektrisch exemplaar voldoet, e-scooters vaak nauwelijks duurder dan viertakt scooters zijn en veel goedkoper zijn in het gebruik?
In Europees verband is afgesproken dat niet meteen op Euro 5 wordt overgestapt. De Nederlandse inzet tijdens de onderhandelingen was om de fase van Euro 3, die niet veel voorstelde, te schrappen en de fasen Euro 4 en Euro 5 naar voren te halen. Hier was helaas geen meerderheid voor te vinden in Europa.
Voor veel gebruikers zijn de gebruiksmogelijkheden van de nu op de markt zijnde e-scooters (aanschafprijs, actieradius) waarschijnlijk voldoende om in hun behoeften te voorzien. Er zijn echter ook gebruikers voor wie de huidige in aanschafprijs concurrerende e-scooters qua actieradius niet voldoen. Er zijn wel e-scooters op de markt met een grotere actieradius, maar die zijn voorzien van zodanig dure batterijen dat zij in aanschafprijs op dit moment nog niet kunnen concurreren. Een zakelijke gebruiker zal daarbij wellicht de afweging maken dat de lagere gebruikskosten de hogere aanschafkosten kunnen compenseren. Particuliere gebruikers hebben in de regel minder oog voor de Total Cost of Ownership.
Waarom bent u niet bereid hiervoor in Europa te pleiten, gezien de milieuwinst die hiermee te boeken is en gezien het feit dat de Kamer in de motie Dik-Faber heeft gepleit voor het uiterlijk in 2017 toevoegen van de emissie-eisen voor ultrafijnstof voor bromfietsen bovenop de eisen ten aanzien van koolwaterstoffen en dus voor het invoeren van de Euro 5 norm in 2017? Wat is de stand van zaken betreffende de uitvoering van deze motie?4
Nederland heeft tijdens de onderhandelingen die voorafgingen aan de vaststelling van verordening Nr. 168/2013 vergeefs gepleit voor eerdere invoering van strengere eisen. In antwoord op eerdere vragen van uw Kamer (kst. 33 750 XII, nr. 64) is aangegeven dat de invoering van een expliciete norm voor ultrafijnstof in 2017 niet realistisch is. De eisen voor 2017 (Euro 4) liggen vast. Er is voorts nog geen geharmoniseerde meetmethode voor de uitstoot van ultrafijnstof door bromfietsmotoren. Voor de inwerkingtreding van Euro 5 in 2020 zal de Europese Commissie een analyse uitvoeren om te bezien of zij tot een voorstel kan komen ten aanzien van ultrafijnstof. Daarbij is relevant dat de huidige relatief hoge uitstoot van ultrafijnstof door bromfietsen voor een belangrijk deel uit gecondenseerde koolwaterstoffen bestaat, die via de eisen aan de uitstoot van koolwaterstoffen ook met Euro 4 al sterk wordt aangescherpt. Verlaging van de uitstoot van koolwaterstoffen draagt nog op een andere manier bij aan de vermindering van de blootstelling van burgers aan ultrafijnstof. Koolwaterstoffen zijn namelijk een belangrijke bouwsteen voor de vorming van secundaire aerosolen, die een belangrijk deel vormen van de totale concentraties fijnstof en ultrafijnstof.
Bent u bereid om met de scooterbranche in overleg te treden om zo tot afspraken te komen die tot een versnelde stop op de import en verkoop van vervuilende twee-takt scooters en zo mogelijk ook vier-takt scooters leidt en elektrische tweewielers als schoon alternatief stimuleert? Bent u bereid om hierover een GreenDeal te sluiten?
In de brief van 6 juli 2015 aan uw Kamer is aangegeven welke acties in gang zijn gezet ter uitvoering van de motie Cegerek c.s. (kst. 34 000-XII, nr. 32) die aandrong op de stimulering van de verkoop van elektrische scooters als alternatief voor tweetaktscooters. Voorts heb ik tijdens het AO Leefomgeving van 1 oktober jl. aangegeven altijd open te staan voor Green Deals. Ook op dit terrein.
Wat is de stand van zaken betreffende de uitvoering van de motie Hoogland/Van Veldhoven over het verplaatsen van de snorscooter van het fietspad naar de rijbaan? Kun u de uitwerking van deze motie vóór de behandeling van de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu naar de Kamer sturen?5
De brief waarin wordt uiteengezet hoe uitvoering gegeven wordt aan de motie Hoogland/Van Veldhoven zal voor de begrotingsbehandeling van het ministerie aan uw Kamer worden gestuurd.
Kunt u aangeven wanneer het wetsvoorstel dat uitvoering geeft aan de motie Dik-Faber over het verscherpen van de controle op voertuigeisen voor bromfietsen bij de Kamer wordt ingediend?6 Kunt u aangeven in hoeverre het reeds binnen de bestaande regelgeving mogelijk is om de controle op voertuigeisen conform deze motie aan te scherpen bijvoorbeeld door intensivering van het toezicht en het vervangen van de papieren testen door een emissietest af-fabriek?
Voor het verscherpen van het toezicht is naar het zich thans laat aanzien geen wijziging van een wet in formele zin nodig. Verbetering van het toezicht moet allereerst plaatsvinden binnen de relatie tussen fabrikanten en typekeuringsautoriteiten. Streng toezicht bij de registratie na import in Nederland is dweilen met de kraan open als de kwaliteit bij de fabricage niet in orde is. Bovendien is uit een juridische analyse gebleken dat er geen Europeesrechtelijke basis is voor fysieke controles op het voldoen aan de eisen als de importeur en fabrikant over een geldige typegoedkeuring beschikken. Die typegoedkeuring is overigens niet gebaseerd op een «papieren» test, maar op een emissietest onder toezicht van de typekeuringsautoriteit, veelal uitgevoerd in het testlaboratorium van de fabrikant. Na het verlenen van de typegoedkeuring moet de fabrikant tot genoegen van de typegoedkeuringsautoriteit aantonen met documentatie en vervolgtesten dat zijn kwaliteitsborgingsysteem zo functioneert dat alle geproduceerde exemplaren, waarvoor naar de typegoedkeuring wordt verwezen, aan de eisen voldoen. Dit toezicht door de typekeuringsautoriteit is in de nieuwe verordening verder gespecificeerd en nu minder vrijblijvend. Het huidige momentum rond de fraude bij Volkswagen kan de aandacht voor een effectiever toezicht door de typekeuringsautoriteiten een impuls geven. De Europese Commissie heeft daartoe inmiddels ook een klemmend beroep op de lidstaten gedaan om hun toezichthoudende rol serieus te nemen.
De aanstelling van een Saoediër als hoofd van de VN-mensenrechtenraad |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het dat een notoire ontkenner van mensenrechten voor Lesbische, Homoseksuele, Biseksuele personen en Transgenders (LHBT), die iedere uitspraak over mensenrechten in Saoedi-Arabië betitelt als een ongeoorloofde inmenging in binnenlandse aangelegenheden, benoemd is tot voorzitter van een VN mensenrechtenpanel dat tot doel heeft om personen te selecteren die toezicht moeten houden op mensenrechten in landen?1
Heeft Nederland, als lid van de Mensenrechtenraad, op enige wijze een rol gespeeld bij deze benoeming? Wat was en is het standpunt van de regering over deze benoeming?
Deelt u de mening dat de – toch al beroerde – reputatie van de VN Mensenrechtenraad door deze benoeming is aangetast? Zo neen, waarom niet?
Deelt u de mening dat de VN Mensenrechtenraad net zo ongeloofwaardig is geworden als de VN mensenrechtencommissie die om die reden tien jaar geleden werd afgeschaft?
Deelt u de mening dat Nederland niets te zoeken heeft in een Mensenrechtenraad die een travestie van het begrip «mensenrechten» is? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Gaat u zich inzetten om Saoedi-Arabië alsnog uit de Mensenrechtenraad te verwijderen en bij gebreke daarvan geen cent van de Nederlandse belastingbetaler meer aan die Raad te spenderen?
Het bericht “Levensbeëindiging pasgeborenen niet gemeld” |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Levensbeëindiging pasgeborenen niet gemeld», en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over levensbeëindiging bij pasgeborenen?1 2
Ja.
Vloeit het niet melden van late zwangerschapsafbrekingen nog steeds voort uit het gebrek aan vertrouwen dat artsen in de Regeling centrale deskundigencommissie late zwangerschapsafbreking in een categorie 2-geval en levensbeëindiging bij pasgeborenen (hierna: de Regeling) hebben? Zo nee, waarom zijn er dan nauwelijks meldingen?
Uit de evaluatie van de Regeling centrale deskundigencommissie late zwangerschapsafbreking in een categorie 2-geval en levensbeëindiging pasgeborenen (hierna: de Regeling) is naar voren gekomen dat veel artsen de zorgvuldigheidseisen onduidelijk vinden en weinig vertrouwen hebben dat de regeling rechtszekerheid biedt. Daarom is in het kabinetsstandpunt op de evaluatie van de Regeling van 10 juli 2014 aangekondigd de Regeling aan te passen op een wijze die recht doet aan de bevindingen van de evaluatie en werkbaar is voor de medische professionals.
Bent u nog steeds van mening dat niet melden niet goed is, omdat er dan geen maatschappelijk toezicht mogelijk is? Zo ja, wat gaat u doen om er voor te zorgen dat er wel zorgvuldig met de meldingsplicht zal worden omgegaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben nog steeds van mening dat maatschappelijk toezicht van groot belang is in het kader van transparantie en het waarborgen van de zorgvuldigheid in het medisch handelen. De wijzigingen in de regeling zullen met name zien op de verduidelijking van de zorgvuldigheidseisen en de rollen die alle betrokken partijen vervullen. Dit biedt een helder kader voor de medische professionals. Uit de evaluatie van de Regeling kwam naar voren dat onduidelijkheid van de Regeling een belangrijke reden is voor medische professionals om niet te melden.
Welke nieuwe Regeling treedt er in januari 2016 in werking? Waarom heeft u reden om te veronderstellen dat er vanaf die tijd wel goed omgegaan zal worden met de meldingsplicht met betrekking tot levensbeëindiging bij pasgeborenen?
Met «nieuwe Regeling» wordt de gewijzigde huidige regeling bedoeld. Op dit moment wordt gewerkt aan de wijziging van die regeling. Op het moment dat de Regeling in werking treedt zal ook een nieuwe commissie ingesteld worden.
Zie verder het antwoord onder vraag 3.
Bedreigingen, geweldsdelicten en brandstichtingen gericht tegen Turkse of Koerdische buurthuizen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Hoeveel berichten kent u over bedreigingen, geweldsdelicten en brandstichtingen gericht tegen Turkse of Koerdische buurthuizen of andere instellingen gedurende het afgelopen half jaar in Nederland? Hoeveel meldingen en aangiften zijn u bekend?
De incidenten tegen Koerdische en Turkse verenigingsgebouwen in Amsterdam en Rotterdam zijn mij bekend. De politie registreert aantallen incidenten zoals bedreigingen, geweldsdelicten en brandstichtingen, maar registreert daarbij niet standaard tegen welk soort objecten dit is gericht, zoals «Turkse of Koerdische buurthuizen». Omdat dit niet standaard geregistreerd wordt, kunnen geen betrouwbare uitspraken worden gedaan over aantallen of over patronen en ontwikkelingen.
Kent u het bericht «Rotterdamse Koerden en Turken vrezen toename geweld»?1
Ja.
Wat is naar uw mening de achtergrond van de in het bericht genoemde incidenten in Rotterdam of elders in Nederland?
Geconstateerd kan worden dat de spanningen tussen Koerdische en Turkse gemeenschappen in Nederland oplopen en dat dit samenhangt met de situatie in Turkije. Tot de bomaanslag op 20 juli 2015 in de Turkse grensplaats Suruç was de situatie in het eerste halfjaar van 2015 in Turkije betrekkelijk rustig. Hierna werd de situatie in Turkije grimmiger en namen de spanningen tussen Turken en Koerden toe.
Gegeven deze oplopende spanningen in Turkije heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) onmiddellijk na de zomervakantie een groot aantal Turkse en Koerdische organisaties uitgenodigd voor een spoedoverleg op 8 september jl. Door verscheidende afzeggingen heeft hij helaas moeten besluiten dit overleg te annuleren. Op ambtelijk niveau zijn door het Ministerie van SZW de gesprekken echter wel voortgezet. Zo vond op 8 september jl. op ambtelijk niveau een overleg plaats met het Landelijk Platform Koerden en de Federatie Koerden in Nederland.
In navolging van de recente gesprekken tussen Turkse en Koerdische organisaties op lokaal niveau in Rotterdam en Amsterdam op initiatief van burgemeesters Aboutaleb en Van der Laan, heeft de Minister van SZW op 28 oktober jongstleden gesproken met Turkse en Koerdische organisaties als ook met vertegenwoordigers van de Alevitische gemeenschap. Daarbij is afgesproken dat deze organisaties hun achterban oproepen om beheerst om te gaan met meningsverschillen en spanningen en dat de organisaties met elkaar in gesprek blijven om bedreigingen, vernielingen en andere escalaties te voorkomen. De Minister van SZW heeft de vertegenwoordigers van de gemeenschappen gevraagd incidenten te melden bij zijn ministerie. Hij heeft aangegeven lokale initiatieven die de spanningen verminderen te willen ondersteunen. Tijdens de bijeenkomst is afgesproken dat de organisaties en de Minister van SZW regelmatig bij elkaar blijven komen om naast maatschappelijk spanningen ook zaken als discriminatie en de positie van migrantenjongeren op de arbeidsmarkt te bespreken. De organisaties Milli Görüş en Diyanet gingen overigens niet in op de uitnodiging voor het gesprek van 28 oktober jl.
Is er sprake van een toename van genoemde incidenten? Zo ja, in welke mate?
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u aanwijzingen dat de spanningen in Turkije tussen de Koerdische PKK en de Turkse regering overslaan naar Nederland? Zo ja, waar bestaan die aanwijzingen uit?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kijkt u aan tegen de spanningen tussen Turken en Koerden in Nederland? Wat doet u of gaat u doen, in overleg met lokale bestuurders, om te voorkomen dat deze spanningen verder escaleren?
Zie antwoord vraag 3.
Brengen de komende Turkse verkiezingen, waarbij ook Turken in Nederland mogen stemmen, mogelijk extra spanningen met zich mee? Zo ja, wat betekent dat voor de beveiliging van stembureaus in Nederland? Zo nee, waarom niet?
We volgen deze situatie op de voet. Vanuit verschillende verantwoordelijkheden wordt gemonitord of er rond de stembureaus extra spanningen ontstaan. Indien het naar aanleiding van extra spanningen op basis van dreiging en risico nodig is aanvullende maatregelen te treffen, kunnen beveiligingsmaatregelen worden getroffen.
Hoeveel bedragen de op pagina 12 van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor 2016 genoemde extra middelen voor het bewaken en beveiligen van objecten? Kunnen deze middelen desgewenst ook ingezet worden voor het bewaken en beveiligen van Koerdische of Turkse objecten? Zo nee, waarom niet?
In het kader van versterking van de veiligheidsketen zijn er extra middelen voor de uitbreiding van de beschikbare capaciteit voor het bewaken en beveiligen van objecten. Capaciteit in het kader van bewaken en beveiligen wordt ingezet op basis van dreiging en risico. Indien dreiging en risico daar aanleiding toe geven, kunnen beveiligingsmaatregelen worden getroffen voor de bewaking en beveiliging van Koerdische en/of Turkse objecten. Voor de specifieke bedragen verwijs ik u naar de brief die op 27 februari 2015 naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 29 754, nr. 302).
De brief eerste tussentijdse meting banenafspraak |
|
Sadet Karabulut , Linda Voortman (GL), Fatma Koşer Kaya (D66), Carola Schouten (CU) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Hoeveel Wsw-dienstverbanden zijn in de kalenderjaren 2013 en 2014 beëindigd cq. hoeveel arbeidscontracten zijn niet verlengd?1
Uit de Wsw-statistiek van Panteia blijkt dat in 2013 dit aantal 6.105 was. In 2014 was dit 6.143.
Hoe heeft de Wsw-wachtlijst zich in de jaren 2013 en 2014 ontwikkeld? Hoeveel mensen zijn er in 2013 en 2014 op de wachtlijst Wsw bijgekomen en afgegaan?
Onderstaande tabel geeft de in- en uitstroom van de Wsw-wachtlijst in de jaren 2013 en 2014, en de eindstanden van deze jaren.
Instroom
Uitstroom
Eindstand
2013
8.440
10.732
13.297
2014
9.194
11.426
11.185
Bron: Panteia, Wsw-statistiek
Hoe ziet de ontwikkeling van het aantal gewerkte uren per week van Wsw-ers in die jaren eruit, buiten de gedetacheerde werknemers? Zijn zij gemiddeld meer of minder uren per week gaan werken?
Onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal verloonde uren per week van de werkzame mensen met een Wsw-indicatie. Bij de monitoring van de banenafspraak wordt altijd naar het aantal verloonde uren van de maand december gekeken. Het gaat hier dus om het gemiddelde aantal verloonde uren per week in december 2012 en december 2014.
Gemiddeld aantal verloonde uren per week va werkzame mensen met een Wsw-indicatie
1 januari 2013
1 januari 2015
Begeleid werken
30,7
31,4
Wsw-detacheringen
31,4
32,6
Wsw-binnen
30,4
30,9
Wsw-wachtlijst1
24,6
22,9
Bron: UWV, polisadministratie / Panteia, Wsw-statistiek
de groep «WIW/ID én Wsw wachtlijst of begeleid werk of Wajong» is hierbij meegeteld bij de Wsw-wachtlijst. Dit betreft een kleine groep van 62 banen op 1 januari 2013 en 26 banen op 1 januari 2015.
De tabel laat zien dat het gemiddeld aantal verloonde uren voor werkzame mensen met een Wsw-indicatie stijgt. De stijging is het grootst bij de Wsw-detacheringen. Daarnaast is te zien dat er ook een kleine groep mensen van de Wsw-wachtlijst verloonde uren heeft. Dit komt onder andere omdat deze mensen een deel van de maand, via de Wsw of buiten de Wsw om, gewerkt hebben en een deel van de maand op de Wsw-wachtlijst stonden. Dat deze mensen maar een deel van de maand gewerkt hebben verklaart ook dat het gemiddeld aantal verloonde uren van deze groep lager is.
Kunt u inzicht geven in het totaal aantal banen in de Wsw ten tijde van de nulmeting en op 1 januari 2015, berekend conform de banen in de banenafspraak (1 baan = 25,5 verloonde uren), uitgesplitst naar detacheringen en banen binnen de muren van de Sociale Werkplaatsbedrijven (SW-bedrijven)?
Onderstaande tabel geeft het aantal banen van mensen met een Wsw-indicatie tijdens de nulmeting (1 januari 2013) en de tussenmeting (1 januari 2015) weer. Hierbij staat, zoals afgesproken in de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten, één baan gelijk aan 25,5 verloonde uren per week.
Wsw-binnen
Wsw-detacheringen
Begeleid werken
Wsw-wachtlijst1
Totaal
1-jan-13
81.127
33.600
7.186
1.666
1-jan-15
78.398
40.061
7.906
1.090
Bron: UWV, polisadministratie / Panteia, Wsw-statistiek
de groep «WIW/ID én Wsw wachtlijst of begeleid werk of Wajong» is hierbij meegeteld bij de Wsw-wachtlijst. Dit betreft een kleine groep van 62 banen op 1 januari 2013 en 26 banen op 1 januari 2015.
Deze cijfers tonen aan dat er in 2013 en 2014 een beweging is van binnen (Wsw-binnen) naar buiten (met name Wsw-detacheringen) het sw-bedrijf. Dit betekent dat er meer mensen met een arbeidsbeperking aan de slag gaan bij reguliere werkgevers. In de jaren 2013 en 2014 zijn er door reguliere werkgevers in totaal 6.461 extra banen via Wsw-detacheringen gecreëerd ten opzichte van het aantal tijdens de nulmeting. Hoe er bij de monitoring van de banenafspraak wordt omgegaan met Wsw-detacheringen is terug te vinden in de brief over de tussenmeting banenafspraak van 3 juli 20152 en mijn reactie op het schriftelijk overleg de over de brief «resultaten eerste tussentijdse meting banenafspraak» van 4 september 2015.3
Kunt u aangeven hoe het totaal aantal banen voor arbeidsgehandicapten, zowel de Wajong als de SW-dienstverbanden, zich heeft ontwikkeld in de periode 2013–2014?
In de beantwoording van de vragen van het schriftelijk overleg over de brief «resultaten eerste tussentijdse meting banenafspraak» van 4 september 2015 is onderstaande tabel opgenomen. Hierin wordt de ontwikkeling van het aantal werkende mensen aangegeven en het aantal banen (uitgedrukt in 25,5 uur per week = 110,92 uur per maand) die meetellen voor de banenafspraak. Deze tabel geeft de toename, en in sommige gevallen de afname, van zowel het aantal mensen als het aantal banen per specifieke groep in de jaren 2013 en 2014.
Het aantal Wsw-dienstbetrekkingen binnen het sw-bedrijf was niet in onderstaande tabel opgenomen aangezien deze banen niet meetellen voor de banenafspraak. In dezelfde periode is het aantal mensen met een Wsw-dienstbetrekking die binnen het sw-bedrijf werken met 3.432 gedaald. Daar tegenover staat dat de mensen die eind 2014 via een Wsw-dienstbetrekking binnen het sw-bedrijf werkten gemiddeld meer uren zijn gaan werken (zie vraag 3). In totaal is het aantal banen met 2.729 gedaald (zie vraag 4).
Toename eerste tussentijdse meting t.o.v. de nulmeting
Aantal extra personen met een baan
Aantal banen (obv van 110,92 uur per mnd)
oWajong
– 1.257
– 440
studieregeling nWajong
720
695
werkregeling nWajong
3.959
4.147
Wajong (o en nWajong) én wachtlijst Wsw
– 217
– 188
Wajong (o en nWajong) én begeleid werk
104
158
Wsw Wachtlijst
– 268
– 353
Wsw Begeleid werk
358
561
WIW/ID
– 554
– 713
WIW/ID én Wsw wachtlijst of begeleid werk of Wajong
– 29
– 36
Aantal inleenverbanden
557
439
Wsw detachering (incl inleen)
2.805
4.566
Wsw detachering en Wajong/WIW/ID (incl inleen)
1.204
1.895
De totalen in deze kolom tellen op tot 7.382 personen. Dit komt doordat er personen zijn die zowel werkzaam zijn bij een formele werkgever als werkzaam zijn op basis van een inleenverband/detachering. Voor het aantal extra personen met een baan uit de doelgroep, is deze dubbeling eruit gehaald. Het aantal van 7.304 personen betreft dan ook het unieke aantal extra personen met een baan uit de doelgroep.
Wanneer stuurt u de resultaten van de meting over 2015 naar de Tweede Kamer?
De resultaten van de eerste officiële meting over 2015 worden rond de zomer van 2016 naar de Tweede Kamer gestuurd.
Bent u bereid de antwoorden op deze vragen uiterlijk 26 oktober 2015 (voorafgaand aan het Algemeen overleg Participatiewet voorzien op 29 oktober) toe te zenden aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?
U ontvangt de antwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Participatiewet van 29 oktober.
De waarschuwing voor massasterfte van herten in de Oostvaardersplassen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Waarschuwing voor massasterfte herten Oostvaardersplassen»?1
Ja.
Hoe duidt u de waarschuwing dat er mogelijk 5.000 herten zullen verhongeren in het betreffende gebied? Wat zijn de kosten die hiermee samen zullen hangen?
In het aangehaalde bericht wordt gesproken over de mogelijke sterfte van 2.000 grote grazers van de in totaal 5.000 grote grazers in het Oostvaardersplassengebied. Het aantal van 2.000 is een schatting van de Vereniging Het Edelhert bij de eerstkomende strenge winter. Bij een gemiddelde winter overlijdt ongeveer 30% van de populatie, wat weer aangevuld wordt door de geboorte van jongen in het voorjaar. Het zogeheten vroeg-reactief beheer biedt de beheerder de mogelijkheid om in te spelen op natuurlijke ontwikkelingen en zowel bij een strenge als bij een milde winter controle te behouden. Het vroeg-reactief beheer, dat na het advies van de commissie Gabor (Kamerstuknummer 32 563, nr. 1) door Staatsbosbeheer in de Oostvaarderplassen is ingevoerd, heeft als doel heeft het minimaliseren van onnodig lijden van de grote grazers. Zo worden er geen gezonde dieren afgeschoten en is er steeds een goed zicht op het dierenwelzijn. De kosten van dit beheer vormen onderdeel van de reguliere beheerkosten van het gebied.
Deelt u de visie dat het experimentele beheersplan is mislukt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs u naar mijn brief van 12 maart (Kamerstuknummer 32 563, nr. 54), waarin ik heb aangegeven van mening te zijn dat Staatsbosbeheer zorgvuldig met de kudden in het gebied omgaat en daarbij rekening houdt met het welzijn van de populaties grote grazers. Dat heb ik nader toegelicht in de beantwoording van het schriftelijk overleg over de Oostvaardersplassen van 6 juli 2015 (Kamerstuk 32 563, nr. 56).
Bent u bereid in te zetten op de verkoop van alle grazers zodat de onzalige situatie, zoals we die nu al enige jaren kennen, resoluut wordt opgelost? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs u hiervoor ook naar mijn brief van 12 maart jl. (Kamerstuknummer 32 563, nr. 54). De Beheers Advies Commissie Oostvaardersplassen (BAC) is in grote lijnen positief over het gevoerde beheer, waarin een evenwicht is gevonden tussen natuurlijke ontwikkeling van de populatie en het voorkomen van onnodig lijden van de edelherten, konikpaarden en Heckrunderen in de winterperiode. Daarbij speelt ook mee dat de kudden van belang zijn voor het behalen van de doelen van het Natura 2000-beheerplan voor de Oostvaardersplassen en vormen op zichzelf ook onderdeel van het ecosysteem van dit gebied.