Onderscheppen correspondentie van journalisten door GCHQ |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Britse inlichtingendienst onderschept e-mails journalisten»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat voor het in stand houden van een vrije pers het van vitaal belang is dat journalisten met elkaar en bronnen kunnen communiceren zonder dat de staat onderschept of meeluistert?
Bescherming van journalistieke bronnen is één van de basisvoorwaarden voor persvrijheid. Artikel 10 van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) vereist dan ook een «overriding requirement in the public interest» om hierop een inbreuk te maken. In het belang van de nationale veiligheid kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in beginsel op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv 2002) bijzondere bevoegdheden inzetten tegen journalisten. Van de mogelijke toepassing van bijzondere bevoegdheden is niemand uitgezonderd. Dat zou zich niet met de goede taakuitvoering van de diensten verdragen. De diensten kunnen in het kader van hun wettelijke taakuitoefening slechts onder strikte voorwaarden overgaan tot het uitoefenen van bijzondere bevoegdheden jegens journalisten. Het belang van bescherming van journalistieke bronnen wordt dan expliciet afgewogen in de motivering van het verzoek tot deze inzet. Er dient een afgewogen oordeel te worden gegeven over de vraag of een dergelijke inzet van bijzondere bevoegdheden beantwoordt aan de daarvoor gestelde wettelijke vereisten, waaronder de noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit.
Op 22 november 2012 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in een door De Telegraaf c.s. aanhangig gemaakte zaak tegen de Staat der Nederlanden uitspraak gedaan. In deze uitspraak geeft het EHRM aan dat in de Wiv 2002 ten onrechte niet is voorzien in de aanwezigheid van een onafhankelijke toets voorafgaand aan de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens journalisten ten einde hun journalistieke bronnen te achterhalen. Zoals aangegeven in de reactie van de regering op de uitspraak richting uw Kamer erkent de Staat de uitspraak en geeft hij daaraan volledig uitvoering. Daartoe is een wetswijziging bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt, die er in voorziet dat in de Wiv 2002 een bepaling wordt opgenomen, waardoor de rechter toestemming moet verlenen voor de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens journalisten, gericht op het achterhalen van hun bronnen (Kamerstuk 34 027). In afwachting van de wetswijziging wordt in de praktijk gewerkt in overeenstemming met de uitspraak van het EHRM.
Kunt u, zo nodig na contact met uw Britse ambtsgenoot, uitsluiten dat er ook van Nederlandse journalisten in het bericht genoemde e-mails onderschept zijn?
Zoiets kan nooit worden uitgesloten. Inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen over en weer geen mededelingen over hun werkwijze. In de berichtgeving wordt gesproken van e-mails van journalisten van buitenlandse media. In de samenwerking met buitenlandse diensten draagt Nederland actief de eigen uitgangspunten uit, waaronder het respect voor de mensenrechten.
Bent u bereid om, voor zover er dergelijke informatie over Nederlandse journalisten bij de Britse inlichtingendienst aanwezig is, er op aan te dringen dat deze onmiddellijk verwijderd wordt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitsluiten dat in Nederland communicatie van (onderzoeks)journalisten met elkaar of met bronnen onderschept wordt? Zo nee, waarom zouden journalisten een bedreiging voor de staatsveiligheid zijn?
Zie het antwoord op vraag 2.
De slechte werkomstandigheden en kinderarbeid in textielfabrieken in Bangladesh |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitzendingen van «De Slag om de Klerewereld: prijzenslag in Bangladesh»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat in «De Slag om de Klerewereld» geschetst wordt dat in veel textielfabrieken in Bangladesh kinderen onder zeer slechte en onverantwoorde arbeidsomstandigheden teveel uren werken? Zo nee, waarom niet?
In de grotere, voor Westerse merken producerende fabrieken in Bangladesh is kinderarbeid fors teruggedrongen. Dit blijkt uit een evaluatieonderzoek van de ILO naar de effecten van een gezamenlijk kinderarbeid programma van UNICEF en de Bangladesh Garment Manufactures & Exporters Association (BGMEA) in de periode 1996–2002. Dankzij dit programma werd kinderarbeid teruggedrongen tot minder dan 1% in de bij de BGMEA aangesloten fabrieken (ILO evaluatie rapport, 2004). «De Slag om de Klerewereld» laat echter zien dat er dieper in de keten, bij fabrieken die niet zijn aangesloten bij BGMEA, nog wel kinderarbeid voorkomt. Via het ILO-programma steunt Nederland de bestrijding van kinderarbeid ook in de kleinere fabrieken.
Hoe beoordeelt u de praktijk dat veel Bengaalse kledingproducenten gebruik maken van onderaannemers, om zo de afspraken zoals opgenomen in het Bangladesh Convenant over bijvoorbeeld goede en veilige arbeidsomstandigheden, te kunnen schenden?
Zie antwoord vraag 5 en 6.
Herkent u het probleem dat in «De Slag om de Klerewereld» getoond wordt dat veel kinderen, tegen de bestaande regels in, nog steeds aan het werk zijn, doordat zij of werkgevers gebruik maken van valse identiteitsbewijzen? Vindt u het de verantwoordelijkheid van afnemers van producten van die fabrieken om toe te zien op het voorkomen van kinderarbeid, ook door te controleren of identiteitsbewijzen echt zijn? Zo nee, waarom niet?
De werkgever (fabrikant) is verantwoordelijk voor fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en naleving van arbeidswetten in zijn fabriek. Daar hoort ook het toezien op de betrouwbaarheid van documenten bij.
Tegelijkertijd zijn de inkopers en modemerken verantwoordelijk voor wat er in hun productieketens plaatsvindt. Naar aanleiding van alle mondiale (media-) aandacht rondom het probleem van vervalste identiteitsbewijzen, zou het controleren van dergelijke documenten onderdeel moeten zijn van hun «due diligence» zoals verwoord in de OESO richtlijnen.
Uiteindelijk is het de overheid van Bangladesh die er op moet toezien dat de arbeidswet door de werkgevers wordt nageleefd. De capaciteit van de arbeidsinspectie wordt met Nederlandse steun versterkt door de ILO, maar is nog niet berekend op deze taak. Vooralsnog blijft samenwerking met internationale modemerken daarom hard nodig. Het baart mij zorgen dat de implementatie van de nieuwe arbeidswet op zich laat wachten. Daardoor lopen verbeterprogramma’s van de Alliance, het Veiligheidsakkoord en de ILO vertraging op. Ook de politieke onrust is zorgwekkend. Ik zal dit tijdens mijn bezoek aan Bangladesh in juni met de overheid van Bangladesh bespreken.
Ziet u mogelijkheden om met de partijen die het Bangladesh Convenant getekend hebben, de getoonde mazen in dit convenant te dichten? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Binnen het Veiligheidsakkoord is onderaanbesteding toegestaan zolang de ondertekenaar en het Veiligheidsakkoord weten bij welke fabriek(en) dat gebeurt. Deze onderaannemers horen, net zoals hoofdaannemers, onder de inspecties van het Veiligheidsakkoord te vallen. Er zijn geen aanwijzingen voor de stelling dat fabrikanten gebruik maken van onderaannemers met als specifiek doel om de afspraken in het Veiligheidsakkoord te omzeilen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft contact gehad met het Veiligheidsakkoord over de kwestie rondom Inditex. Het Veiligheidsakkoord heeft aangegeven samen met het betrokken merk te onderzoeken of het hier om onbekende (en daarmee ongeautoriseerde) onderaanbesteding of bijvoorbeeld namaakproductie gaat. Indien er sprake is van ongeautoriseerde onderaanbesteding, dan dient de ondertekenaar van het Veiligheidsakkoord corrigerende vervolgstappen te nemen.
Het merk kan er dan voor kiezen de ongeautoriseerde fabriek op te nemen in zijn keten waarna de fabriek op de lijst van het Veiligheidsakkoord komt te staan. Ook kan het merk consequenties verbinden aan het gedrag van de hoofdaannemer die zich niet aan de afspraken heeft gehouden.
Momenteel zijn er nog geen afspraken en procedures om ondertekenaars van het Veiligheidsakkoord misstanden in ongeautoriseerde fabrieken bij de overheid en werkgeversorganisatie te laten melden. Dit zou echter wel een logische stap zijn. Ik ga dit tijdens mijn eerstvolgende bezoek in juni met de overheid van Bangladesh en het management van het Veiligheidsakkoord bespreken.
Wat is uw mening over het feit dat in «De Slag om de Klerewereld» aangetoond wordt dat Pull&Bear, een merk van Inditex, een van de ondertekenaars van het Bangladesh Convenant, nog steeds kleding laat produceren in Bengaalse fabrieken waar de arbeidsomstandigheden erbarmelijk zijn? Ziet u mogelijkheden om Inditex hierop aan te spreken, in samenwerking met andere partijen, zoals de International Labour Organization (ILO) en/of andere ondertekenaars van het Bangladesh Convenant? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u de uitbuiting van uit Syrië gevluchte kinderen in de katoenproductie in Turkije? Is er onderzoek naar de positie van Syrische vluchtelingen in de buurlanden van Syrië en naar wat zij (moeten) doen om te overleven? Zo nee, waarom niet? Wat kan er gedaan worden om te voorkomen dat vluchtelingen in een zo kwetsbare positie terecht komen? Kunt u daarbij ingaan op de afzonderlijke mogelijkheden van Nederland, de EU, de VN, kledingproducenten en hulpverleningsorganisaties?
Alle vormen van uitbuiting zijn kwalijk. Kinderarbeid komt niet alleen voor in de Turkse katoenpluk, maar ook in de hazelnootteelt. Kinderarbeid in Turkije treft niet alleen Syrische vluchtelingen, maar ook Turkse kinderen. Met het ratificeren van ILO conventie 182 verplicht Turkije zich tot het uitbannen van de ergste vormen van kinderarbeid. Turkse ministeries, lokale overheden, maatschappelijke organisaties, de ILO en sinds enige jaren ook het internationale bedrijfsleven zetten zich in voor bestrijding van kinderarbeid.
De activiteiten van het Turkse bedrijfsleven op dit terrein zijn helaas nog beperkt, maar er wordt vooruitgang geboekt als gevolg van druk van de internationale hazelnoot verwerkende industrie, verenigd in de brancheorganisatie CAOBISCO. Lokale ondernemers uit de hazelnootsector nemen deel aan een ILO programma voor de bestrijding van kinderarbeid in de gehele keten. CAOBISCO en de Nederlandse ambassade in Ankara ondersteunen dit programma, waarin tevens goed wordt samengewerkt met de Turkse overheid.
De Nederlandse textielsector bereidt in het kader van hun «Plan van Aanpak Verduurzaming Nederlandse Textiel- en Kledingsector 1.0» een activiteit voor gericht op bestrijding van kinderarbeid in de katoenpluk in Turkije. Het programma in de hazelnootteelt en het Better Cotton programma dat sinds 2011 op initiatief van de Turkse katoensector actief is in Turkije bieden voorbeelden voor de aanpak van kinderarbeid in de katoenpluk.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk een week voor het aankomende Algemeen overleg Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) te beantwoorden?
Ja.
Bijlage 1: «De slag om de klerewereld» driedelige documentaire serie uitgezonden op NPO2 op 2, 9 en 16 januari 2015:
Het risico op aardbevingen door afvalwaterinjectie |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de zeer sterke toename van het aantal geïnduceerde aardbevingen in de Verenigde Staten, die in verschillende wetenschappelijke publicaties wordt toegeschreven aan de sterk toegenomen injectie van afvalwater bij schaliegaswinning?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte. De situatie in de Verenigde Staten wordt goed beschreven het rapport «Induced seismicity potential in energy technologies» dat de U.S. National Research Council in 2013 in opdracht van het Congres heeft opgesteld. Uit dit rapport blijkt dat slechts een klein deel (3%) van de injectie-activiteiten tot merkbare seismiciteit heeft geleid. Daarbij merk ik op dat in de Verenigde Staten het water dat bij schaliegaswinning vrijkomt, in grote hoeveelheden wordt geïnjecteerd in waterlagen (aquifers), die zich op hydrostatische (originele) druk bevinden. Deze injectie vindt dus plaats onder een druk die de oorspronkelijke reservoirdruk te boven gaat, wat de kans op bevingen vergroot. In Nederland geldt als norm dat de maximale reservoirdruk tijdens en na waterinjectie niet boven de originele (gas)reservoirdruk mag komen, om eventuele scheurvorming in de afsluitende lagen boven het reservoir te voorkomen en daarmee het risico op aardbevingen the minimaliseren. Dit is ook vastgelegd in de vergunningen. Nagenoeg alle waterinjectie in Nederland vindt plaats in gedepleteerde gasreservoirs. De uitzondering hierop vormt het Rotterdamveld, waar water wordt geïnjecteerd in een oliereservoir, om de olie naar de productieputten te stuwen. In Nederland wordt sinds 1972 het water dat met de olie- en gaswinning mee geproduceerd wordt, weer teruggebracht in de diepe ondergrond. Tot op heden is er in Nederland één beving geweest waarvan het KNMI opmerkt dat deze mogelijk een relatie heeft met waterinjectie. Deze beving vond plaats op 26 november 2009 bij De Hoeve (Friesland) en had een kracht van 2,8 op de schaal van Richter. Ten slotte is het van belang dat men zich realiseert dat in de Verenigde Staten deze activiteiten op een grotere schaal worden uitgevoerd dan in Nederland. In de VS zijn er ruim 150.000 putten die worden gekwalificeerd als waterinjectieputten. Dat de situatie in Nederland verschilt van die in de VS blijkt ook uit het aantal geïnduceerde bevingen dat zich heeft voorgedaan.
Houdt u in het beleid rekening met het risico op aardbevingen, die ontstaan door activering van breuken bij de diepe injectie van afvalwater in lege olie- en gasvelden?
Ja, bij het verstrekken van injectievergunningen wordt rekening gehouden met het risico op geïnduceerde bevingen. Injectievergunningen worden alleen verleend voor locaties waar door winning van gas of olie ruimte is ontstaan voor het te injecteren water. Tevens wordt er uit voorzorg een maximum gesteld aan de injectiedruk (bepaald door de hoeveelheid geïnjecteerd water per dag) en de reservoirdruk (bepaald door het totaal geïnjecteerde volume) ten einde het risico van aardbevingen te minimaliseren. Verder worden in de voor waterinjectie benodigde milieueffectrapportages de mogelijke risico’s op aardbevingen beschreven, waarbij voor het injecteren van water waar mogelijk gekozen wordt voor waterinjectie in die reservoirs waar in het verleden, bij het winnen van gas, geen aardbevingen zijn opgetreden.
Het KNMI beheert een landelijk netwerk van geofoons, dat voorziet in de detectie van alle voelbare bevingen, onder meer op plaatsen waar olie en gas wordt geproduceerd en waar geproduceerd water geherïnjecteerd wordt. Dit schept de mogelijkheid om de aannames op grond waarvan vergunningen zijn verleend periodiek te evalueren, mochten zich op plekken waar waterinjectie plaatsvindt toch meetbare aardbevingen voordoen.
Bent u op de hoogte van het feit dat zich bij een injectieput bij De Hoeve in Friesland in 2009 al een geïnduceerde aardbeving heeft voorgedaan die wordt toegeschreven aan de injectie van een relatief geringe hoeveelheid afvalwater door KNMI en Staatstoezicht op de Mijnen? Welke maatregelen heeft u genomen naar aanleiding van deze aardbeving?
Ja. Deze beving heeft zich voorgedaan op 26 november 2009 bij het Stellingerwerf gasveld (vlakbij De Hoeve), volgens KNMI op een diepte van ongeveer 2 km, en had een magnitude van 2,8 op de schaal van Richter. Deze zogenaamde «De Hoeve»-beving wordt beschreven in KNMI document WR 2012-3, waarbij het KNMI overigens geen directe relatie legt, maar wel coïncidentie signaleert tussen waterinjectie en deze beving.
Modelstudies wijzen erop dat de kans op herhaalde seismische activiteit in de toekomst klein is en deze in elk geval van een kleinere intensiteit zal zijn. SodM heeft deze conclusie overgenomen.
Bent u op de hoogte van de injectie van grote hoeveelheden afvalwater van de NAM in lege gasvelden in Twente?
Het is mij bekend dat er in Twente water wordt geïnjecteerd in lege gasvelden. Het betreft hier water dat samen met de olie uit het Schoonebeek veld wordt geproduceerd en na scheiding van deze olie op veilige wijze in voormalige, nu leeg geproduceerde gasvelden in Twente wordt geïnjecteerd. Dit water bevat zeer lage concentraties elementen die van nature in de ondergrond voorkomen, zoals zouten en olie, en daarnaast zeer lage concentraties «mijnbouwhulpstoffen» zoals middelen die corrosie tegengaan. Omdat de concentraties van de bestanddelen in het productiewater zo laag zijn, is het water als zodanig niet gevaarlijk. Een aantal van de bestanddelen die zich in het water bevinden, kunnen op zich als gevaarlijk bestempeld worden. Hierbij kan een vergelijking worden getroffen met een zwembad waaraan chloor is toegevoegd. De keuze voor het injecteren van het water is gebaseerd op onderzoek dat in 2004 door het onderzoeks- en adviesbureau CE Delft als onderdeel van de vergunningprocedure is uitgevoerd.2 Dit onderzoek heeft uitgewezen dat milieutechnisch gezien de beste manier om met dit water om te gaan is om het terug te brengen in vergelijkbaar gesteente, diep onder de grond.
Waarom is voorafgaand aan deze injectie in Twente geen onderzoek gedaan naar het aardbevingsrisico?
Voorafgaand aan de injectie is wel degelijk onderzoek gedaan naar het aardbevingsrisico. In de milieueffectrapportage die in 2006 voor deze waterinjectie is opgesteld, zijn de mogelijke risico’s op aardbevingen beschreven. Bij het kiezen van geschikte waterinjectielocaties is daarbij nadrukkelijk gezocht naar lege gasvelden waar in het verleden, bij het winnen van gas, geen aardbevingen zijn opgetreden. De factoren die een rol spelen bij het al dan niet optreden van aardbevingen en de overwegingen die daarbij zijn gemaakt, zijn beschreven in de milieueffectrapportage. Overigens wordt er in het water injectie management plan, dat aan de vergunning is gekoppeld, 6 jaar na aanvang van de injectie van het productiewater (2011) een evaluatie voorzien. In die evaluatie zal ook nadrukkelijk het aardbevingsrisico aan de orde zijn.
Ik ben momenteel met de provincie Overijssel in gesprek over dit onderwerp en er wordt gekeken naar de mogelijkheid deze evaluatie naar voren te halen. Bovendien wordt momenteel gewerkt aan de uitbreiding van het bestaande geofoonnetwerk in Noord Nederland. Ook in Twente zullen geofoons bijgeplaatst gaan worden.
Bent u op de hoogte van de verschillende incidenten die zich volgens gegevens van Staatstoezicht op de Mijnen hebben voorgedaan bij de injectie van afvalwater van de NAM in Twente, waaronder niet nader gespecificeerde emissies naar de lucht, een brand en twee ondergrondse lekkages van injectieputten? Welke maatregelen heeft u genomen naar aanleiding van deze incidenten?
Ja. Het betreft hier reguliere meldingen van NAM aan SodM. Hierbij worden ook gebeurtenissen gemeld, die geen relatie hebben met de waterinjectie zelf, maar wel zijn voorgevallen op de waterinjectielocaties. In de periode vanaf 2011 zijn door NAM aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) acht voorvallen en één ongeval gemeld, die hebben plaatsgevonden op de waterinjectielocaties in Twente. De acht voorvallen bestaan uit rookontwikkeling door een te warm aangelopen lager met onvoldoende smering en zeven onbedoelde emissies naar de lucht. Het betrof hier lekkages van koelvloeistof uit airconditioning apparatuur in de gebouwen op het NAM-terrein. Kenmerkend voor deze koelvloeistof is dat deze direct verdampt bij contact met de lucht. Het ongeval betrof een werknemer met een verzwikte enkel. Aan bovengenoemde incidenten is door SodM een lage ernstcode toegekend, waarvoor verder onderzoek niet noodzakelijk werd geacht. Bij geen van deze incidenten is er sprake geweest van lekkages of emissies naar de bodem. Het gaat hier dus om voorvallen met een laag risico waarbij geen gevaar is opgetreden voor mens of milieu. De voorvallen zijn conform de voorschriften afgehandeld.
Ten aanzien van de injectieputten zijn er op twee locaties gebeurtenissen gerapporteerd. Dit betreft:
De waterinjectielocatie «Rossum-Weerselo-6» van NAM aan de Loweg in Oldenzaal:
De voormalige gaswinlocatie aan de Boortorenweg in Tubbergen:
Waarom wordt één van de lekkende putten nog steeds gebruikt voor afvalwaterinjectie? Wat is hiervan de milieuschade?
De put waar gerefereerd aan wordt is de in het antwoord op vraag 6 beschreven put Tubbergen 10 (TUB10). NAM heeft verschillende controlemetingen in deze put gedaan en heeft geen aanwijzingen gevonden voor lekkage, noch voor enig gevaar met betrekking tot aantasting van de boven het voormalige gasveld gelegen afsluitende zoutlaag. Er is hier dan ook geen sprake van milieuschade.
Bent u ervan op de hoogte dat mogelijke lekkages van afvalwater naar het grondwater gedetecteerd moeten worden met grondwaterpeilbuizen die volgens gegevens van Staatstoezicht op de Mijnen slechts eens per jaar bemonsterd worden? Deelt u de mening dat dit voor het tijdig detecteren van lekkages volstrekt onvoldoende is?
De grondwaterpeilbuizen maken onderdeel uit van een geheel van beheersmaatregelen die gezamenlijk afdoende bescherming van de bodem garanderen. In dat licht is de frequentie waarmee de grondwaterpeilbuizen worden gemonitord afdoende.
In de verleende milieuvergunningen zijn diverse voorschriften opgenomen ter bescherming van de bodem. Het meten van de kwaliteit van het grondwater in de bodem door middel van een monitoringssysteem, bestaande uit een peilbuizenmeetnet rondom de locatie, is daar een voorbeeld van. In de vergunningen zijn echter ook specifieke voorschriften opgenomen over bodembeschermende voorzieningen conform de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB). De wijze waarop de waterinjectielocatie is aangelegd in combinatie met deze vergunningsvoorschriften heeft als doel om mogelijke verontreiniging naar de bodem te voorkomen. Tevens worden naast het bemonsteren van de peilbuizen ook frequent uitgebreide inspecties aan ondergrondse pijpleidingen en waterinjectieputten uitgevoerd, die er allen op gericht zijn om mogelijke lekkages te voorkomen.
De installaties op de waterinjectielocaties vormen, met ondoordringbare bodembedekkingen, gesloten systemen en leveren bij normale bedrijfsvoering geen emissies naar de bodem op. Door de combinatie van diverse bodembeschermende voorzieningen en de getroffen beheersmaatregelen is de bescherming van de bodem tijdens de activiteiten op de waterinjectielocaties geborgd.
Doen zich bij afvalwaterinjecties in Groningen (Borgsweer) hetzelfde type problemen (lekkages bovengronds en lekkages van putten ondergronds) voor als zich in Twente hebben voorgedaan? Zijn hierover gegevens van de NAM en Staatstoezicht op de Mijnen beschikbaar? Kunnen deze gegevens openbaar gemaakt worden? Zo nee, waarom niet?
In principe kunnen zich op alle olie- en gaswinnings- en waterinjectielocaties in Nederland lekkages voordoen. Echter, de condities van de vigerende vergunningen en het toezicht op de naleving daarvan door het Staatstoezicht op de Mijnen zorgen ervoor dat de kans op dergelijke incidenten geminimaliseerd wordt. Als incidenten zich onverhoopt toch voordoen dan wordt er door het Staatstoezicht op de Mijnen op toegezien dat correctieve dan wel herstelmaatregelen afdoende worden uitgevoerd.
Ten aanzien van de injectielocatie bij Borgsweer zijn mij de volgende incidenten bekend:
Aan bovengenoemde incidenten is door SodM een lage ernstcode toegekend. Gezien de geringe hoeveelheid vrijgekomen water en de verplichte wettelijke bodembeschermende voorzieningen op alle waterinjectielocaties van NAM, is er nooit sprake geweest van enig gevaar voor de omgeving.
Op Borgsweer zijn momenteel drie putten beschikbaar voor waterinjectie (BRW-2, 4, 5). Momenteel wordt alleen water geïnjecteerd in BRW-2. In het verleden zijn twee andere voormalige waterinjectieputten (BRW-1, 3) geabandonneerd. Voor zover bekend hebben zich in geen van deze injectieputten lekkages voorgedaan in de ondergrond.
Bent u op de hoogte van het feit dat zich in de omgeving van Borgsweer verschillende aardbevingen en afwisselende bodemstijging en -daling zijn waargenomen? Is onderzocht of de bodembewegingen of geïnduceerde aardbevingen in Borgsweer mogelijk zijn toe te schrijven aan de injectie van afvalwater? Is er sprake van monitoring van bodembewegingen bij Borgsweer met een GPS netwerk?
Voor zover mijn informatie strekt is in de omgeving van Borgsweer geen bodemstijging opgetreden ten gevolg van waterinjectie. De bodemdaling in de provincie Groningen wordt met een aantal technieken gemonitord, onder meer met behulp van een GPS netwerk. Hieruit blijkt niet dat er in Borgsweer bodemstijging is opgetreden
Sinds het begin van de winning hebben zich bij Borgsweer enkele aardbevingen voorgedaan. Deze bevingen hadden allen een kracht kleiner dan 1,5 op de schaal van Richter. Het is waarschijnlijk dat deze bevingen, net als elders in het Groningenveld, het gevolg zijn geweest van drukdaling door gasproductie. Borgsweer ligt in het noordelijke deel van het Groningenveld, waar ook gas wordt geproduceerd. Dit deel van het Groningenveld kent betrekkelijk weinig seismische activiteit, vergelijkbaar met andere perifere delen van het Groningenveld. Bij Borgsweer wordt water geïnjecteerd in het Groningenreservoir. Het netto effect van productie en waterinjectie is dat de reservoirdruk bij Borgsweer iets achterloopt bij andere delen van het veld en dat ook de bodemdaling in dit deel van het veld minder sterk is geweest dan elders in het veld. In 2014 bedroeg de cumulatieve bodemdaling bij Borgsweer tussen de 10 en 20 cm. Dat is 10 tot 20 cm minder dan in het centrum van het veld. Er is geen bodemstijging opgetreden als gevolg van waterinjectie, aangezien de reservoirdruk in het gasveld (ook ter plekke van de injectieputten bij Borgsweer) lager is dan de originele reservoirdruk.
Ten aanzien van de monitoring geldt dat vanaf de start van gasproductie uit het Groningenveld in 1963 de bodemdaling is gemeten; vanaf 1964 door middel van waterpassingen en sinds 1993 door middel van een combinatie van waterpassingen en satellietmetingen (InSar). Sinds begin 2014 wordt de bodemdaling in en rond het Groningenveld ook met behulp van een GPS netwerk gemeten, ook bij Borgsweer. Seismiciteit wordt gemeten met behulp van een dicht netwerk van geofoon- en versnellingsmeter stations. Vier van dergelijke stations staan binnen een straal van 5 kilometer van Borgsweer.
Wat zijn de veiligheidsmaatregelen die zijn genomen om ongewenste emissies naar lucht of grondwater te voorkomen bij de injectie van afvalwater in Borgsweer? Zijn deze vergelijkbaar met de veiligheidsmaatregelen in Twente?
Ja, die veiligheidsmaatregelen zijn vergelijkbaar. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 9.
Uit de milieueffectrapportage van de oliewinning in Schoonebeek blijkt dat de NAM gekozen heeft voor injectie van afvalwater in Twente, mede omdat in een eventueel geschikt veld (Roswinkel) in Drenthe tijdens de gaswinning al geïnduceerde aardbevingen hadden plaatsgevonden; waarom wordt bij Borgsweer dan wel afvalwater geïnjecteerd in een veld met een lange voorgeschiedenis op het gebied van geïnduceerde aardbevingen?
Een belangrijk verschil is dat het Groningenveld veel groter is dan een veld als Roswinkel. De seismische activiteit is niet evenredig over het Groningenveld verdeeld en in het gebied rond Borgsweer is die activiteit veel geringer. De her-injectie van productiewater bij Borgsweer is in 1972 begonnen. De afweging om in Borsgweer te injecteren werd dus genomen in een tijd dat aardbevingen niet aan de orde waren. De geringe seismiciteit in het deel van het Groningenveld bij Borgsweer is vergelijkbaar met die in andere perifere delen van het Groningenveld en maakt het zeer aannemelijk dat deze geringe seismiciteit niet aan waterinjectie te wijten is maar aan gasproductie.
Het bericht dat actiegroep Zij Is Hier een pand kraakt voor de opvang van kwetsbare en verborgen vrouwen |
|
Keklik Yücel (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat actiegroep Zij Is Hier een pand in Nieuw West in Amsterdam heeft gekraakt, met als doel kwetsbare vrouwen die een veilige plek zoeken op te vangen?1
Ja.
Hoeveel vrouwen hebben sinds de oprichting van de actiegroep Zij Is Hier gebruik gemaakt van de opvangvoorziening in het kraakpand?
De gemeente Amsterdam heeft ons op ons verzoek een feitenrelaas doen toekomen over het bericht dat een actiegroep een pand heeft gekraakt in Amsterdam. Hieruit blijkt dat de gemeente Amsterdam niet precies heeft kunnen vaststellen hoeveel vrouwen in het pand verbleven gedurende de periode dat het pand is gekraakt. De GGD heeft meermaals geprobeerd in gesprek te gaan met de actievoerders om inzicht te verkrijgen in de situatie in het pand en de eventuele zorgvraag van de personen in het pand. Medewerkers van de GGD werden niet toegelaten tot het pand en hebben niet kunnen vaststellen hoeveel vrouwen gebruik hebben gemaakt van het kraakpand. Inmiddels is het kraakpand verlaten.
De gemeente Amsterdam geeft aan dat de vrouwen uit het kraakpand zijn opgevangen in het stadsdeel Nieuw West en dat dit acht personen betreft (vier alleenstaande vrouwen, en een moeder met drie kinderen). Hierbij geldt het aanbod dat zij beroep kunnen doen op hulpverlening indien dat nodig is.
Is het waar dat veel van deze achtergelaten vrouwen, die tevens slachtoffer zijn van huiselijk geweld, seksueel misbruik of psychische mishandeling, niet terecht kunnen bij de gemeentelijke opvangvoorzieningen in Amsterdam vanwege hun afhankelijke verblijfsstatus? Zo ja, deelt u de mening dat veilige opvang en adequate hulpverlening voor deze vrouwen noodzakelijk is, en dat het huidige beleid hier momenteel in tekort schiet? Welke aanvullende acties bent u bereid te nemen, zodat deze vrouwen ondersteund kunnen worden in hun proces naar een veilige en zelfstandige leefsituatie?
Nee, dat is niet waar. Ook met een afhankelijke verblijfsstatus is het mogelijk te worden opgevangen in Amsterdam, mocht daartoe reden zijn. De rechten en mogelijkheden zijn hetzelfde als voor andere burgers.
Veilige opvang en adequate hulpverlening voor deze vrouwen is in Amsterdam gewaarborgd via:
De wijze van opvang zal afhangen van de betreffende persoonlijke situatie waarin de vrouw in kwestie zich bevindt. Gemeenten hebben voldoende mogelijkheden deze vrouwen te ondersteunen in hun proces naar een veilige en zelfstandige leefsituatie.
Op welke wijze kunnen volgens u de nog in te stellen mensenrechtenambassadeurs bijdragen aan een veilige en zelfstandige leefsituatie van deze vrouwen?
In 2013 en 2014 zijn vrijwilligers getraind om gevoelige onderwerpen bespreekbaar te maken in hun eigen gemeenschappen. Deze vrijwilligers en hun organisaties kunnen worden ingezet door gemeenten, organisaties en instellingen rondom het brede thema van zelfbeschikking en mensenrechten, waaronder achterlating. De vrijwilligers kunnen informatie geven over de rechten die vrouwen hebben en behulpzaam zijn bij de juiste verwijsroute naar hulpverlening en opvang.
Deelt u de mening dat de problematiek van achterlating van vrouwen in landen van herkomst vaak samengaat met eerkwesties, vormen van huiselijk geweld en seksueel misbruik? Zo ja, waarom heeft deze groep vrouwen dan geen toegang tot de reguliere crisisopvang? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Zie voor het beleid van de gemeente Amsterdam het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Zelfbeschikking en het Algemeen overleg Kindermishandeling/Geweld in afhankelijkheidsrelaties op 11 februari 2015?
Er is een Algemeen Overleg Kindermishandeling/Geweld in afhankelijkheidsrelaties gepland op 26 maart 2015.
Het bericht dat veel geheimen van de JSF in Chinese handen zijn |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u evenals de «Five Eyes» op de hoogte gesteld van de ernstige schade die aan het JSF-project is aangericht omdat veel geheimen van de JSF in Chinese handen zijn gevallen?1 Zo ja, wanneer bent u over deze zeer ernstige problemen ingelicht?
Het F-35 Joint Program Office (JPO) houdt Defensie op de hoogte van ontwikkelingen rondom het F-35 programma. Er is vaak en op diverse niveau’s contact tussen Defensie en het JPO, zoals ook generaal Bogdan op 13 januari jl. in de Kamer heeft verklaard. Het JPO heeft gereageerd op het nieuws en stelt dat het verwijst naar een oud voorval waarover de Amerikaanse media al eerder schreven. Er is geen gerubriceerde informatie ontvreemd. Van ernstige schade is dus geen sprake.
Kunt u de Kamer inlichten over het informatielek en de omvang daarvan? Welke informatie is gestolen? Kunt u daarbij uitgebreid ingaan op de vraag hoe de Chinezen de vele JSF-geheimen hebben bemachtigd?
Het JPO heeft gereageerd op het nieuws en stelt dat geen gerubriceerde informatie is ontvreemd. Het JPO verstrekt om veiligheidsredenen geen nadere details. Dat geldt ook voor specifieke tegenmaatregelen. Het is bekend dat vrijwel dagelijks, ook in andere landen, wordt getracht via het internet in computersystemen in te breken. Het Amerikaanse Ministerie van Defensie neemt dergelijke pogingen serieus en bestrijdt die intensief. Al bij het ontwerp en de inrichting van computersystemen die vertrouwelijke informatie bevatten, wordt terdege rekening gehouden met de bescherming daarvan. Aangezien informatie over de operationele capaciteiten van de F-35 hoog gerubriceerd is, zijn maatregelen genomen die toegang tot deze informatie door digitale inbraak nagenoeg uitsluiten. De operationele veiligheid en capaciteiten van de F-35 zijn niet in gevaar.
Zoals bekend neemt ook Defensie de beveiliging van vertrouwelijke informatie serieus. De MIVD is voortdurend actief om (digitale) spionage tegen Defensie en met Defensie verbonden bedrijven op te sporen en te verstoren. Hiertoe werkt de MIVD nauw samen met partnerdiensten in het buitenland.
Welke maatregelen zijn er tot op heden genomen door het Joint Program Office (JPO) om oude informatielekken te dichten en nieuwe lekken te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u niet bent ingelicht over het informatielek, bent u dan bereid om vandaag nog naar Amerika af te reizen en als JSF-partnerland opheldering te eisen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bij de Amerikanen tevens nagaan in hoeverre de unieke eigenschappen van de JSF nog wel uniek zijn nu de Chinezen op cruciale punten beschikken over terabytes aan JSF-geheimen en zij naar verluidt werken aan vrijwel exacte kopieën van de JSF?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u nagaan of er ook informatie over de software van de JSF in Chinese handen is gevallen? Welke informatie betreft dat?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt deze vragen uiterlijk drie dagen vóór het Algemeen overleg DMP-D vervanging F-16 (d.d. 26 februari 2015) beantwoorden?
Ja.
De opkomst van Apple en Google in het betalingsverkeer |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Arnold Merkies (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Banken vrezen opkomst Apple» en «Pas op, de Amerikanen komen eraan»?1
Ja.
Bent u het met de banken eens dat er een ongelijk speelveld dreigt te ontstaan in het betalingsverkeer, gezien het feit dat banken en verzekeraars wel en IT-bedrijven niet onder de gedragscode verwerking persoonsgegeven financiële instellingen vallen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Alle genoemde partijen, dus zowel financiële instellingen als andere bedrijven, moeten voldoen aan dezelfde privacywetgeving. De EU-richtlijn bescherming persoonsgegevens en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) gelden in volle omvang. De Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen is geen overheidsregelgeving, maar een vrijwillig overeengekomen nadere invulling van de regels waaraan de partijen die tot deze gedragscode zijn toegetreden zich vrijwillig houden. De Gedragscode is geen van de Wbp afwijkende regelgeving, maar een nadere invulling. Zo beschrijft bijvoorbeeld § 5.4 van de Gedragscode in welke specifieke gevallen financiële instellingen persoonsgegevens mogen gebruiken voor directmarketingactiviteiten. Instellingen of bedrijven die geen partij zijn bij de Gedragscode zullen hun beleid terzake rechtstreeks op grond van de Wbp moeten vaststellen.
Klopt het dat IT-bedrijven, nadat zij zich laten registreren als betaalinstelling, met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens aan andere regelgeving moeten voldoen dan banken en verzekeraars? Kunt u uitleggen in hoeverre deze regelgeving afwijkt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat enkel en alleen de klant moet kunnen beslissen wat er met zijn data gebeurt, en dat banken enerzijds en IT-bedrijven als Google en Apple anderzijds, de informatie die zij verkrijgen alleen mogen gebruiken waarvoor deze is bedoeld, zoals beschreven in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen?
De Wbp biedt het kader waarbinnen persoonsgegevens mogen worden verwerkt, het is niet zo dat uitsluitend persoonsgegevens met toestemming vna de betrokkene mogen worden verwerkt. Gebruik van persoonsgegevens is wel altijd toegestaan als er instemming is van de betrokkene. De Wbp biedt ook andere mogelijkheden om persoonsgegevens te verwerken. Cliënten en hun betaaldienstverleners kunnen afspraken over het gebruik van klantgegevens ook vastleggen in een overeenkomst. De Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen geeft daarnaast een nadere invulling aan de Wbp voor die instellingen die, op vrijwillige basis, bij de Gedragscode zijn aangesloten. Instellingen of bedrijven die geen partij zijn bij de Gedragscode stellen hun beleid rechtstreeks op grond van de Wbp vast.
Bent u voornemens dit ongelijke speelveld weg te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hiervoor aangegeven moeten alle partijen voldoen aan dezelfde privacywetgeving.
In de richtlijn betaaldiensten 2, die momenteel nog in onderhandeling is, wordt waarschijnlijk een registratie-eis opgenomen voor organisaties die betaaldata van klanten opvragen met toestemming van die klanten. Deze organisaties staan onder toezicht en moeten net als anderen voldoen aan de privacyregelgeving.
In hoeverre zou de nieuwe Europese betaalrichtlijn, PSD2, dit ongelijke speelveld wegnemen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw opvatting over het feit dat betaaldata in de privacyrichtlijn geen verhoogde bescherming genieten? Bent u bereid u ervoor in te zetten dat ook betaaldata een verhoogde bescherming genieten? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad zo dat persoonsgegevens met betrekking tot betalingen in de EU-privacyrichtlijn niet als bijzondere persoonsgegevens zijn aangemerkt. Bijzondere persoonsgegevens, zoals bijvoorbeeld politieke overtuiging of religie of etnische achtergrond, hebben een ander regime gekregen om bescherming te bieden tegen ongelijkheid en discriminatie. Dit soort bijzondere persoonsgegevens mogen slechts worden verwerkt indien de Europese privacyregelgeving daarvoor een uitdrukkelijke grondslag biedt. Betaalgegevens worden niet beschouwd als bijzondere persoonsgegevens. Dat wil niet zeggen dat onrechtmatige verwerking van betaalgegevens geen vervelende consequenties zou kunnen hebben. Mede om deze reden wordt in de nieuwe Privacyverordening, die momenteel nog in onderhandeling is, een risico-georiënteerde benadering opgenomen voor de verwerking van persoonsgegevens. Uit deze risicobeoordeling kan volgen dat zwaardere verplichtingen worden opgelegd bij de verwerking. Eén van de risicofactoren is de kans op het ontstaan van financieel nadeel bij de betrokkene wanneer zijn persoonsgegevens onrechtmatig worden verwerkt. De zwaardere verplichtingen voor verantwoordelijken die dan kunnen worden opgelegd kunnen bijvoorbeeld bestaan uit een documentatieplicht, de verplichting om privacy impact assessments op te stellen of de verplichting om voorafgaand aan het starten van de gegevensverwerking overleg te voeren met de toezichthouder. Nederland heeft zich voor het toepassen van deze risico-georiënteerde benadering bijzonder ingespannen.
Activiteiten van Turkije in de exclusieve economische zone van Cyprus |
|
Harry van Bommel (SP), Mark Verheijen (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw uitlating dat u het moeilijk te beoordelen vindt of het seismisch onderzoek van Turkije in de exclusieve economische zone van Cyprus legaal of illegaal is?1
Ja.
Kunt u aangeven wat het doel en de reikwijdte is van het seismisch onderzoek van Turkije?
Het commerciële schip Barbaros dat onder Turkse vlag vaart doet wetenschappelijk seismisch onderzoek naar koolwaterstofvoorraden rondom het eiland Cyprus op verzoek van de Turks Cypriotische gemeenschap. Turkije begeleidde het onderzoeksschip met een drietal militaire schepen. Het onderzoek van de Barbaros volgde op een eerdere beslissing van de Cypriotische autoriteiten om gasvoorraden rondom het gehele eiland te gaan exploreren, ook zonder een oplossing voor een hereniging van Cyprus. De missie van de Barbaros werd recentelijk verlengd tot 6 april a.s.
Is het waar dat het VN-zeerechtverdrag stelt dat een staat het soevereine recht heeft onderzoek te doen in de eigen exclusieve economische zone?2 Indien ja, moet de conclusie dan niet zijn dat het onderzoek door Turkije illegaal is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Turkije is geen partij bij het VN-zeerechtverdrag UNCLOS. Turkije en Cyprus zijn het niet eens over de afbakening van hun beider exclusieve economische zones. Vanuit het oogpunt van Cyprus voert het schip Barbaros activiteiten uit binnen Cyprus» exclusieve economische zone, waarvoor het geen toestemming heeft verleend. De exploitatie van bodemschatten zou beide gemeenschappen op Cyprus ten goede moeten komen – zoals ook door beide gemeenschappen wordt erkend – en daardoor juist moeten dienen als een positieve katalysator voor de onderhandelingen. Provocatieve acties rondom de exploitatie van bodemschatten moeten vermeden worden.
Bent u bereid dit Turkse handelen als illegaal te veroordelen? Indien neen, waarom niet?
Nederland betreurt de acties van Turkije. Ongeacht de juridische context van deze acties is het duidelijk dat deze niet constructief zijn en niet bijdragen aan het creëren van een klimaat van vertrouwen. In de conclusies van de RAZ van 16 december jl. roept de Raad Turkije op om zich te houden aan goede nabuurschapsrelaties en conflicten vreedzaam op te lossen in overeenstemming met het Handvest van de Verenigde Naties, waaronder, indien nodig, de voorlegging van een conflict aan het Internationaal Gerechtshof.
De noodzaak van een wijziging van het pensioenstelsel |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Verandering pensioenstelsel noodzakelijk»?1
Ja.
Hoe duidt u de wens van 40% van de Nederlanders die af wil van het collectieve en verplichtende karakter van het huidige systeem?
Dit percentage komt mij niet bekend voor. Het blijkt niet uit het artikel, noch is dit het beeld dat ik heb gekregen uit de gesprekken die ik heb gevoerd en uit onderzoek in het kader van de Nationale Pensioendialoog. Op basis van die dialoog constateer ik in mijn brief van 19 januari jl. juist dat de verplichte deelname aan pensioen voor werknemers als één van de sterke punten van ons huidige aanvullende pensioenstelsel wordt gezien. Veel deelnemers aan de dialoog pleiten zelfs voor een verbreding van die pensioenplicht naar alle werkenden, dus ook zelfstandigen zonder personeel. Anderen, waaronder de zzp-organisaties, bepleiten ook een betere pensioenopbouw voor zelfstandigen, maar vinden een verplichting niet wenselijk.
Ziet u in dat de jongere generaties onevenredig zwaar belast worden door het huidige stelsel? Kunt u dat toelichten?
Hierover wordt verschillend gedacht. Tijdens de Nationale Pensioendialoog bleek dat veel deelnemers solidariteit positief waarderen, maar dat verschillend wordt gedacht over de vorm en de mate van die solidariteit. Daarbij worden met name vaak de interactie tussen jong en oud genoemd. Sommige mensen vinden dat iedereen alleen pensioen voor zichzelf moet opbouwen, anderen willen juist voorkomen dat er geluk- en pechgeneraties ontstaan. In mijn hoofdlijnennotitie over de toekomst van het pensioenstelsel zal ik onder meer op dit thema ingaan.
Begrijpt u dat het teruggeven van de 35 miljard aan pensioenpremies aan de werknemer zal leiden tot hogere inkomens van werknemers, hogere consumptieve bestedingen, grotere economische groei en meer werkgelegenheid? Zo neen, waarom niet?
Werknemers en werkgevers gaan zelf over de hoogte van hun pensioen en van de pensioenpremies, binnen de (fiscale) kaders die de overheid hieraan stelt. Een verlaging van de door sociale partners afgesproken premie-inleg zorgt doorgaans voor meer besteedbaar inkomen voor werknemers en kan leiden tot hogere consumptieve bestedingen op de korte termijn. Op de (middel)lange termijn treedt naar verwachting het tegenovergestelde effect op: gepensioneerden van de toekomst hebben bij een lager opgebouwd vermogen ook lagere uitkeringen. Dat leidt tot lagere consumptieve bestedingen.
In hoeverre bent u bereid in te zetten op het afschaffen van het collectieve en verplichte aanvullende pensioen, waarbij reeds opgebouwde pensioenrechten overigens in tact blijven, en werknemers zelf te laten beslissen wat zij met hun salaris willen doen?
Op dit moment ben ik de uitkomsten van de Nationale Pensioendialoog aan het bestuderen. Mede op basis van de uitkomsten wordt een hoofdlijnennotitie geschreven. Daarin worden de mogelijke bouwstenen voor een toekomstig stelsel geschetst en op basis daarvan enkele varianten beschreven. Ik zal daarbij ook gebruik maken van het advies van de SER over de toekomst van het pensioenstelsel en bijvoorbeeld ook de onderzoeken betrekken naar solidariteit (van het SCP) en de internationale voorbeelden van pensioenstelsels (van het CPB).
Het station in Eijsden |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u de oproep die de provincie Limburg vorige week deed, om in overleg te treden over de bediening van het station in Eijsden?1
Ja.
Waarom is er voor gekozen om station Eijsden in het hoofdrailnet op te nemen? Waarom is er tot nu toe niet voor gekozen om het station over te dragen aan de regionale overheid, nu dit wel is gebeurd met de twee intercitylijnen in Limburg die eerder (ook) bij NS in beheer waren?
Station Eijsden maakt van oudsher deel uit van het hoofdrailnet. Het station ligt aan Belgisch uitgerust spoor en wordt – in opdracht van de NS – bediend door de Belgische vervoerder NMBS op de lijn Maastricht-Luik. De grensoverschrijdende stoptreindienst Maastricht-Luik doet één keer per uur, per richting, station Eijsden aan. Dat is eind 2011 afgesproken tussen de provincie Limburg, NS en het Ministerie van IenM. Het Ministerie van IenM ziet geen reden daar nu verandering in aan te brengen.
In de vraag wordt gesuggereerd dat overdracht van stations aan decentrale overheden mogelijk zou zijn. Dat is niet het geval. Treindiensten kunnen wel overgedragen worden aan decentrale overheden. Zo worden de stoptreindiensten Roermond-Maastricht Randwijck en Sittard-Heerlen met ingang van 11 december 2016 gedecentraliseerd. Er zijn echter geen intercitylijnen in Limburg overgedragen aan de regionale overheid.
Deelt u de mening van de provincie Limburg dat NS hom of kuit moet bieden: ofwel NS gaat station Eijsden alsnog en snel bedienen, ofwel anderen moeten de kans krijgen om het station te bedienen en de lijn te exploiteren?
De NS bedient het station Eijsden op dit moment al. Zij doet dat via samenwerking met NMBS.
Vraagt bediening van het station Eijsden door een andere vervoerder dan NS een wijziging van het Besluit hoofdrailnet? Zo ja, binnen hoeveel tijd is zo een wijziging te realiseren? Bent u bereid om die wijziging door te voeren? Zo nee, waarom niet?
De reikwijdte van de concessie voor het hoofdrailnet staat in principe vast voor de duur van de concessieperiode. Dit is mede het gevolg van de motie Hoogland c.s. (Kamerstuk 29 984, nr. 356), waarin de regering werd verzocht tijdens de lopende concessieperiode voor het hoofdrailnet geen lijnen te decentraliseren en aan te besteden.
Daarnaast is er in artikel 2 lid 4 van de concessie voor het hoofdrailnet 2015–2025 de verplichting voor de NS opgenomen om «actief met regionale vervoerders en decentrale overheden samen te werken om binnen de formele marktordening integrale vervoersdiensten te ontwikkelen, over de grenzen van de wederzijdse concessies heen». Voorwaarde is dat extra spoorvervoerdiensten logistiek inpasbaar zijn en de NS niet belemmeren in het nakomen van de verplichtingen van de concessie voor het hoofdrailnet.
Ik zie geen reden hierin wijzigingen aan te brengen omdat het belang van alle reizigers te allen tijde voorop staat en daar in de formuleringen van de concessies ook van uit gegaan is.
Het internationaal spoorvervoer voor personen, zoals de grensoverschrijdende treindienst Maastricht-Luik, is overigens vrijgegeven als gevolg van de Europese liberaliseringsrichtlijn (die inmiddels is opgegaan in richtlijn 2013/34/EU tot instelling van één Europese spoorwegruimte). Dit betekent in beginsel dat elke vervoerder grensoverschrijdende diensten mag aanbieden, inclusief cabotage, op Maastricht-Eijsden-Luik.
Bij toetreding van een nieuwe vervoerder kan de NS als bestaande vervoerder aan Nederlandse zijde een toets aanvragen bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Is er inmiddels contact geweest met de provincie over haar oproep om het overleg over de overdracht van het station aan de provincie op te starten? Zo ja, wat is daar de uitkomst van?
Er vindt regelmatig overleg plaats tussen de provincie Limburg, het Ministerie van IenM en vervoerders over een reeks van spooronderwerpen, bijvoorbeeld tijdens de landsdelige OV- en spoortafels, die verankerd zijn in artikel 7 van de concessie voor het hoofdrailnet.
Tijdens enkele overleggen is ook gesproken over de grensoverschrijdende treindienst Maastricht-Luik en de bediening van station Eijsden. De provincie is daarbij geattendeerd op de bereidheid van NS om te overleggen over de ontwikkeling van de treindienst op dit traject, inclusief de bediening van station Eijsden. NS heeft mij laten weten dat er (nog) geen verzoek tot overleg is binnengekomen.
Zijn er feitelijke, technische of economische belemmeringen die in de weg staan aan het bedienen van station Eijsden door een andere partij dan NS? Zo ja, kunt u aangeven welke belemmeringen er volgens u bestaan en hoe die eventuele belemmeringen opgelost kunnen worden, respectievelijk welke maatregelen of middelen dat vraagt? Bent u bereid om over die noodzakelijke maatregelen met de provincie Limburg te overleggen, zodat een oplossing alsnog gerealiseerd wordt?
Ja, er zijn belemmeringen, van verschillende aard, maar deze zijn in principe oplosbaar.
Eijsden maakt onderdeel uit van het hoofdrailnet en daarmee heeft NS op basis van de vervoerconcessie een alleenrecht voor de bediening van het station. Zie antwoorden bij 4 en 5 voor de mogelijkheden en randvoorwaarden binnen dit kader.
Tussen Maastricht Randwyck en Eijsden wijzigen de technische systemen voor de tractie-energievoorziening en voor de treinbeveiliging. Ten noorden van deze overgang liggen systemen zoals die op de rest van het Nederlandse spoorwegnet worden toegepast. Ten zuiden van deze overgang liggen systemen zoals die op de rest van het Belgische spoorwegnet worden toegepast. Daarmee ligt station Eijsden de facto aan een spoortraject met Belgische infrastructuur-kenmerken op Nederlands grondgebied. Technische randvoorwaarde voor de bediening van station Eijsden is dan ook dat treinen op dit traject met deze Belgische systemen moeten zijn uitgerust. Omdat deze treinen ook ten noorden van deze «technische grens» onder de Nederlandse systemen moeten rijden, moeten ze dus zowel de Belgische als Nederlandse systemen aan boord hebben.
Volgens NS kunnen sommige NS-treinen bij zware belasting niet rijden op sporen die met het Belgische treinbeveiligingssysteem zijn uitgerust. Onbekend is in hoeverre dit bij ander materieel van andere vervoerders ook aan de orde zou kunnen zijn.
Voor de toekomstige bediening van station Eijsden is verder van belang dat ProRail momenteel de mogelijke aanleg van een nieuw treinbeveiligingssysteem tussen Maastricht en de Belgische grens bestudeert. Na definitieve besluitvorming hierover zouden de treinen wellicht ook hiermee moeten zijn uitgerust.
Economische belemmering is dat de bestaande stoptreinverbinding Maastricht-Eijsden-Luik jaarlijks verliest maakt. Een tweede treindienst per uur zal het verlies doen toenemen.
Dit dossier kan wat mij betreft worden besproken tijdens de reguliere en landsdelige overleggen tussen Limburg, ministerie IenM en/of vervoerders.
Als de in de vorige vraag bedoelde belemmeringen niet bestaan, bent u dan bereid om met de provincie te overleggen over een zo spoedig mogelijke overdracht van het station aan de regionale overheid?
Er is geen aanleiding om in overleg te treden over een overdracht van de treindienst naar Eijsden aan de decentrale overheid. Het station wordt immers bediend door NS. Daarnaast bestaan er nog voldoende mogelijkheden om over de ontwikkeling van de treindienst op dit traject te overleggen (zie antwoord bij 4 en 5).
Indien blijkt dat partijen niet tot een goede samenwerking kunnen komen, dan kan NS het Ministerie van IenM als concessieverlener verzoeken in overleg te treden met de betrokken decentrale concessieverlener.
Welke onafhankelijke instantie beoordeelt de vraag of sprake is van belemmeringen en of en op welke wijze deze belemmeringen weggenomen kunnen worden? Is dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM), de Europese Commissie, ProRail of een andere instantie?
Verschillende instanties hebben vanuit hun eigen verantwoordelijkheid een rol.
Hoe zit het nu precies met samenloop: is het bedienen van deze lijn door een andere vervoerder op dit moment toegestaan? Klopt het dat NS wel mag deelnemen aan regionale aanbestedingen van openbaar vervoer, als er sprake is van «substantiële samenloop»? Deelt u de mening dat dit criterium omgekeerd ook van toepassing zou moeten zijn, zodat andere vervoerders het spoor van NS mogen berijden als dat geen substantiële samenloop veroorzaakt volgens deze zelfde definitie? Bent u bereid om eventuele regels die hieraan in de weg staan, weg te nemen?
Zie antwoord 4 voor de mogelijkheid van een andere vervoerder.
In de Lange Termijn Spooragenda is benoemd dat de focus van NS moet liggen bij het hoofdrailnet. In de uitwerking hiervan is bepaald dat NS niet mag meedingen naar decentrale concessies, tenzij er sprake is van «substantiële samenloop». Van substantiële samenloop is sprake als er voor minimaal drie gezamenlijk bediende stations samenloop is tussen regionale treinen.
Nee, deze mening deel ik niet.
Het betreft twee andere situaties. Met het afbakenen van waar NS wel en niet mag meedingen met decentrale concessies, worden de grenzen van die decentrale concessies niet veranderd. De concessies betreffen een exclusief recht. Wanneer op het hoofdrailnet moet worden toegestaan dat andere vervoerders hierop mogen rijden voor zover het niet substantiële samenloop is, dan wordt aan de grenzen van het hoofdrailnet en daarmee het exclusieve recht van NS voor de exploitatie daarvan getornd. Wel is in de nieuwe vervoerconcessie bepaald dat NS en een decentrale overheid of regionale vervoerder in gesprek kunnen treden over een integrale spoorvervoersdienst, binnen de formele marktordening. Zie hiervoor antwoord bij vraag 4.
Overigens, zou bij samenloop door verschillende vervoerders een veiligheidsbeoordeling in verband met de verschillende treinbeveiligingssystemen van de verschillende vervoerders van belang kunnen zijn.
Welke technische noodzaak en ratio is er om samenloop op het traject naar Eijsden niet toe te laten, terwijl diezelfde samenloop op andere punten op het Limburgse spoor (en elders in het land) wel mogelijk is gebleken en ook daadwerkelijk en zonder problemen plaatsvindt?
Zie het antwoord op vraag 6 en 9. Bijzonder aan het spoor bij Eijsden is dat hier sprake is van Belgisch uitgerust spoor op Nederlands grondgebied. Een vergelijkbare situatie is ook aan de orde tussen Roosendaal en de Belgische grens, maar niet op andere punten op het Limburgse spoor of elders in het land.
Zijn er nog meer stations die wel deel uitmaken van het hoofdrailnet, maar desondanks door NS niet bediend worden? Om welke stations gaat dit en kunt u per station aangeven waarom er is afgezien van bediening, maar waarom zij desondanks wel aan het hoofdrailnet zijn toegevoegd? Kunt u tevens voor elk van deze stations aangeven of onderzocht is of andere vervoerders bereid zijn om die stations alsnog te bedienen? Zo ja, kunt u die onderzoeken naar de Kamer toesturen? Zo nee, bent u bereid om hier alsnog onderzoek naar te doen, te beginnen met het onderzoek naar de mogelijkheden rondom station Eijsden?
Station Eijsden wordt momenteel wel door NS bediend, maar NS heeft geen bedieningsplicht op grond van de nieuwe concessie voor het hoofdrailnet (vanwege de eerdergenoemde «Belgische infrastructuur»). Eijsden staat dan ook niet in bijlage 5 (Lijst van te bedienen stations) van de nieuwe concessie. Een vergelijkbare situatie bestaat verder niet op het hoofdrailnet. Wel zijn er enkele evenementenstations op het hoofdrailnet zonder bedieningsplicht die evenmin zijn opgenomen in bijlage 5. NS is bereid om samen met provincie Limburg de bedieningssituatie van station Eijsden te bespreken en waar mogelijk te verbeteren, zo heeft men mij laten weten.
Deelt u de mening dat door het station enerzijds onbenut te laten, maar anderzijds geen andere vervoerder de kans tot bediening te geven, de belangen van de Limburgse bevolking en reizigers geschaad worden en hen de mogelijkheid tot snellere overstap op internationale verbindingen wordt ontnomen? Zo nee, waarom niet?
Het station Eijsden wordt momenteel bediend door een grensoverschrijdende treinverbinding tussen Maastricht en Luik, en wordt daarmee niet onbenut gelaten.
Deelt u de gedachte dat Eijsden een internationale verbinding is, gelet op de verbindingen met Aken en Luik?
Station Eijsden wordt momenteel bediend door de grensoverschrijdende (internationale) treinverbinding Maastricht-Luik (zie antwoord 2 en 4). De treinreiziger vanuit Eijsden kan momenteel overstappen in Luik en vanaf 2017–2018 in Maastricht voor een trein naar Aken.
De ‘behoedzame’ beleggingsportefeuille van Alex Vermogensbank |
|
Arnold Merkies (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het item over Vermogensbank Alex in de uitzending van 17 januari 2015 in het tv-programma Kassa?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het «geautomatiseerde beleggingsmodel» van Alex, waarbij aandelen worden verruild voor obligaties wanneer de beurs omlaag gaat? Verkleint dit volgens uw inzicht de kans op verliezen? Bent u bereid uw antwoord toe te lichten?
Een beleggingsonderneming bepaalt zelf welk beleggingsmodel wordt toegepast, welke beleggingsstrategie er wordt gehanteerd en in welke beleggingscategorieën er wordt belegd. Daarnaast hanteren beleggingsondernemingen verschillende methodes om de risico’s in een beleggingsportefeuille te beheersen, bijvoorbeeld door beleggingen te spreiden over verschillende soorten beleggingscategorieën. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat er geen beleggingsmodel of beleggingsysteem is dat altijd positieve rendementen behaalt. Beleggingsrendementen zijn niet gegarandeerd en de waarde van beleggingen kan fluctueren.
Acht u een portefeuille die voor honderd procent is belegd in aandelen behoedzaam?2
Financiële ondernemingen zijn verplicht om bij het adviseren over (producten met) beleggingen en vermogensbeheer een goede inschatting te maken van de klant. Het gaat om persoonlijke en financiële gegevens, maar ook over de doelstellingen van de klant en welke risico’s een klant zou willen en kunnen nemen met zijn beleggingen. Aan de hand van deze inventarisatie delen veel financiële ondernemingen de klant in een risicoprofiel in. Een financiële onderneming mag gebruikmaken van eigen profielnamen. Veel beleggingsondernemingen verkopen onder de profielnaam een standaard portefeuille van specifieke beleggingen. Waar de AFM toezicht op houdt is of de wettelijk vereiste processen voor het beleggen correct en zorgvuldig door de beleggingsonderneming zijn ingericht. Voor beleggingsadvies en vermogensbeheer wordt hieronder mede begrepen dat de beleggingsonderneming informatie inwint over de klant en dat de klant op basis van deze informatie belegt in een portefeuille die aansluit bij zijn risicoprofiel. Daarnaast kijkt de AFM of de door de bank gebruikte naam voor een risicoprofiel niet misleidend is op grond van het reclametoezicht (artikel 4:19, tweede lid, van de Wet of het financieel toezicht (Wft)). Bij (signalen over) een evidente mismatch zal de AFM in actie komen.
Hoe wordt door de AFM vastgesteld of er sprake is van een behoedzaam risicoprofiel?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre zijn vermogensbeheerders vrij om een naam te geven aan een bepaald risicoprofiel? Bestaan hier wettelijke restricties voor en zo ja, welke?
Financiële ondernemingen zijn vrij in het kiezen van de profielnaam voor een bepaald risicoprofiel en zij bepalen zelf per profiel welke beleggingen en risico’s bij zo’n profiel passen. Dit maakt het vergelijken van beleggingsproposities van verschillende aanbieders door consumenten vaak ingewikkeld omdat profielen met dezelfde naam kunnen bestaan uit andere beleggingen en risico’s, die allemaal kunnen passen bij de doelen en de risicobereidheid van de klant. In 2009/2010 heeft de AFM in samenspraak met de sector getracht om tot uniformering van de benaming en bandbreedtes voor de bijbehorende risico’s van risicoprofielen te komen. Dit bleek lastig te realiseren omdat de sector uniformering als een beperking ervoer voor hun onderscheidend vermogen. Een aantal banken heeft onlangs aangegeven dit nogmaals te willen onderzoeken. Zoals eerder aangegeven houdt de AFM toezicht op of het product/portefeuille waar de klant in belegt aansluit op zijn of haar risicoprofiel en of de gebruikte naam voor een risicoprofiel niet misleidend is op grond van het reclametoezicht.
Heeft Alex een zorgplicht jegens zijn klanten met betrekking tot de hier besproken beleggingsportefeuille?
Een beleggingsonderneming die een individueel vermogen beheert of een consument adviseert heeft een zorgplicht ten aanzien van die consument. In artikel 4:90 van de Wft is deze zorgplicht geregeld. Deze zorgplicht wordt nader ingevuld in artikel 4:23 van de Wft. Op grond van dit artikel moeten beleggingsondernemingen die beleggingsadvies geven of een individueel vermogen van een klant beheren verplicht informatie over de klant inwinnen. Het gaat hierbij om informatie over de financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid voor zover dit redelijkerwijs relevant is voor het advies of de wijze van het beheer van het vermogen. Daarnaast moet het advies of de wijze van het beheer, voor zover redelijkerwijs mogelijk, mede gebaseerd zijn op deze informatie.
Verkeersveiligheid en faunabeleid naar aanleiding van wilde zwijnen op A1 |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Files op A1 door aangereden wild zwijn»?1
Ja.
Is er ter plaatse een sluitend net van zwijn-kerende rasters waardoor zwijnen niet de snelweg op kunnen komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven hoe de zwijnen ondanks dit zwijn-kerende raster op de snelweg konden komen?
Langs de rijksweg A1 is aan beide zijden een grootwildkerend raster aanwezig. Ondanks het wildkerende raster zijn er drie zwijnen waarschijnlijk via de (bermen van) toe- en afrit op de rijksweg gekomen. Vlak daarna hebben de zwijnen zelfstandig de rijksweg weer verlaten, waarschijnlijk via dezelfde toe- en afrit. Het past bij het gedrag van wilde zwijnen om de grenzen van hun leefgebied op te zoeken en op onverwachte plekken op te duiken.
Is het waar dat het voornemen bestond de dieren af te schieten? Zo ja, op basis waarvan en door wie is daar toe besloten?
Ja. Om de veiligheid van het verkeer te borgen is door politie en Rijkswaterstaat besloten om de snelweg af te sluiten en de jachtopziener in te schakelen om de wilde zwijnen af te schieten vanwege het gevaar voor de verkeersveiligheid. Uiteindelijk was het niet nodig om de wilde zwijnen af te schieten omdat bij aankomst van de jachtopziener de wilde zwijnen niet meer op de snelweg aanwezig waren en niet meer te traceren waren.
Is er een serieuze afweging gemaakt om te kiezen voor een verdovingsschot alvorens te besluiten de dieren af te schieten? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie ook mijn antwoord op vraag 3. De keuze om de zwijnen daadwerkelijk af te schieten, dan wel de wijze waarop (wel of niet verdoven), is niet gemaakt omdat de zwijnen inmiddels de rijksweg op eigen gelegenheid verlaten hadden.
Is het waar dat de overlevende zwijnen zelf een manier gevonden hebben om zich terug te trekken in hun leefgebied alvorens afschot kon plaatsvinden? Zo ja, wat zegt dat over de werking van het zwijn-kerende raster?
Zie mijn antwoorden op de vragen 2, 3 en 6.
Kunt u aangeven op welke wijze en in welke frequentie de kwaliteit van zwijn-kerende rasters gecontroleerd wordt? Acht u deze controles toereikend?
Het wildkerend raster wordt normaliter één keer per jaar door Rijkswaterstaat visueel gecontroleerd en vastgelegd in een rapportage faunavoorzieningen, conform de NEN 2767. Als gevolg van dit incident met wilde zwijnen heeft Rijkswaterstaat besloten om op de betreffende locatie éénmalig een extra inspectie uit te voeren.
Acht u het mogelijk dat het massale afschot van wilde zwijnen de groepshiërarchie in de populatie verstoort waardoor zwerfgedrag kan leiden tot verkeersgevaarlijke situaties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u aanleiding provincies te adviseren het afschotbeleid aan te passen mede uit het oogpunt van verkeersveiligheid?
De spontane wegtrek van wilde zwijnen naar andere gebieden kan gebeuren om meerdere redenen. Het kan zijn dat er hoge doelstanden worden aangehouden zoals recent in de afschotvrije gebieden gebeurt. Ook ingeval van voedseltekort en wanneer jonge zwijnen op zoek gaan naar nieuwe leefgebieden kan er sprake zijn van migratie van zwijnen. Indien de wegtrek van wilde zwijnen leidt tot een gevaar voor de verkeersveiligheid, zoals het geval was op de A1, kan besloten worden om over te gaan tot afschot. Het gaat hierbij om incidenten. In algemene zin geldt dat het beleid ten aanzien van het beheer van de wildezwijnenpopulatie en het beleid ten aanzien van afschot beide de verantwoordelijkheid van de provincies zijn.
Welk verband ziet u tussen de nachtelijke jacht, waarbij zelfs gebruik wordt gemaakt van restlichtversterkers, en het aantal aanrijdingen met wilde zwijnen in regio’s waar dit wordt toegestaan?
Uit onderzoek2 blijkt dat er te weinig bekend is over het effect van afschot op de dichtheid van de hoefdieren, daarmee dus ook op het aantal aanrijdingen met de hoefdieren.
Overigens verbiedt de Benelux-overeenkomst Jacht en Vogelbescherming het jagen in de nachtelijke uren en het gebruik van jachtmiddelen, anders dan de middelen die door het Comité van Ministers van de Benelux Unie zijn aangewezen, tenzij de provincie hiervoor ontheffing heeft verleend.
Vleesaanbiedingen onder 4,12 euro per kilo zonder dierenwelzijnskeurmerk |
|
Helma Lodders (VVD), Bart de Liefde (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Waarom heeft u op basis van een persbericht van Wakker Dier1 uitspraken gedaan over het uitbannen van vleesaanbiedingen onder de 4,12 euro per kilo?2
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 14 januari 2015 (Kamerstuk 31 532, nr. 144), vind ik het een zorgelijke zaak indien het aantal kiloknallers in supermarkten stijgt. Het hanteren van aanbiedingen voor vlees, waarbij het product soms zeer voordelig in de winkelschappen wordt aangeboden. vind ik om meerdere redenen onwenselijk. Zo kan hiervan het signaal uitgaan dat vlees een stuntartikel is, terwijl ik vind dat voor kwalitatief goed vlees een redelijke prijs moet worden betaald. Daarnaast kan er, wanneer de marges te klein worden, in de keten druk ontstaan om de grenzen van hetgeen wettelijk toegestaan is op te zoeken, zowel in termen van dierenwelzijn als voedselveiligheid.
Waarom baseert u uw beleid op de cijfers van Wakker Dier, zonder deze te verifiëren?3
Zie antwoord vraag 1.
Waarom hanteert u dezelfde definitie als Wakker Dier, namelijk een verkoopprijs onder de 4,12 euro en zonder dierenwelzijnskeurmerk?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven op basis van welke cijfers u uw beleid baseert tegen de verkoop van vlees onder 4,12 euro per kilo en zonder dierenwelzijnskeurmerk?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel vleesaanbiedingen waren er bijvoorbeeld in 2013 en 2014? Hoeveel daarvan waren een aanbieding die voldoet aan de Wakker Dier-prijsgrens van 4,12 euro per kilo?
Het Ministerie van Economische Zaken voert geen eigen onderzoek uit naar aanbiedingen in supermarkten. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 14 januari 2015 zijn de resultaten van het onderzoek van Wakker Dier voor mij niet verifieerbaar.
Welk percentage van het totaal verkochte vlees in supermarkten is onder de 4,12 euro en zonder dierenwelzijnskeurmerk verkocht?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat Wakker Dier alle vlees- en pluimveesectoren over één kam scheert?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het vreemd is om één verkoopprijs voor alle soorten vlees te hanteren, terwijl sommige vleessoorten een lagere inkoopprijs hebben dan andere en daardoor ook tegen een lagere prijs aan consumenten verkocht kunnen worden?
Ja, ik deel de mening dat differentiatie in inkoopprijs van vlees kan leiden tot differentiatie in de verkoopprijs.
Kunt u reageren op de berekening dat het percentage vleesaankopen onder de 4,12 euro per kilo en zonder dierenwelzijnskeurmerk zo’n 0,8% van de totale vleesaankopen in 2014 bedraagt?4 Indien u op een ander percentage uitkomt, kunt u dan aangeven op welke wijze dit berekend is en welke cijfers daarvoor als input zijn gehanteerd?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 5, 6 en 7.
Deelt u de mening dat u de veesector geen dienst heeft bewezen, omdat Wakker Dier de hele sector zwartmaakt, terwijl het slechts om zo’n 3,1% van alle vleesaanbiedingen in 2014 gaat, en dus 96,9% van de aanbiedingen volgens Wakker Dier wel prima vlees is? Zo nee, kunt u dan gemotiveerd en met cijfers gestaafd toelichten waarom u het niet met deze uitspraak eens bent?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe kijkt u aan tegen het afprijzen van vleesproducten in supermarkten omdat deze bijvoorbeeld dichtbij de houdbaarheidsdatum zijn? Zijn dit wat u betreft ook vleesaanbiedingen onder de 4,12 euro per kilo zonder dierenwelzijnskeurmerk die u wilt uitbannen? Hoe rijmt u dergelijke aanbiedingen met de wens voedselverspilling tegen te gaan? Vindt u de verkoop van vlees onder de 4,12 euro per kilogram mét een dierenwelzijnskeurmerk wel acceptabel?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1, 2, 3 en 4 heb aangegeven, vind ik de strategie waarbij vlees als stuntartikel wordt gebruikt onwenselijk. In de situatie van het afprijzen van vlees en vleesproducten die tegen de houdbaarheidsdatum aan zitten, is er echter sprake van het voorkomen van voedselverspilling. Ik juich het toe als de detailhandel zich inzet om voedselverspilling tegen te gaan.
De gevolgen van eenvoudiger bouwregels |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Te huur: woning zonder uitzicht?»1
Ja.
Is het door de vereenvoudiging van de bouwregels waarmee er voor uitbouw van woningen in de eigen tuin van ten hoogste 2,5 meter diep en maximaal 50% van de tuinoppervlakte geen vergunning meer nodig is, ook de mogelijkheid geschapen om bestaande bouwwerken die niet tot het hoofdverblijf behoren, dienovereenkomstig vergunningsvrij te mogen uitbouwen? Zo nee, kunt u aangeven op basis van welke regels het wel mogelijk is om dergelijke bijgebouwen in deze mate vergunningsvrij te mogen uitbouwen?
De regeling voor bouwvergunningsvrij bouwen staat reeds sinds 2003 uitbreiding toe van een bestaand bij een hoofdgebouw behorend bouwwerk. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het vergroten van een tuinschuurtje in de achtertuin van een woning. Bij die uitbreiding moeten de in de regeling opgenomen randvoorwaarden in acht worden genomen. Die randvoorwaarden betreffen onder meer de toegestane maximale hoogte en oppervlakte van dergelijke bouwwerken. Deze regels staan in het Besluit omgevingsrecht.
Zie ook het informatieblad dat hiervoor is gemaakt http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/bouwregelgeving/documenten-en-publicaties/brochures/2014/12/03/bij-een-hoofdgebouw-behorende-bouwwerken.html.
Deelt u de mening dat het ongewenst is om woongelegenheden te realiseren zonder ramen? Kunt u toelichten wat de wettelijke eisen zijn aan lichttoetreding in woongelegenheden?
Uit het Bouwbesluit 2012 vloeit de eis voort dat in een woonfunctie altijd daglicht moet kunnen toetreden. Dit kan op verschillende manieren worden bereikt, ook met dakramen en hoge ramen waar men niet door naar buiten kan kijken.
Welke rol ziet u in de toekomst voor de brandweer of het bouw- en woningtoezicht weggelegd om bij dergelijke – al dan niet vergunningsvrije – bouwprojecten de constructieve- en brandveiligheid te waarborgen?
De rol van brandweer of het bouw- en woningtoezicht zal bij dergelijke bouwprojecten die vergunningvrij zijn niet veranderen. De bouwer en de eigenaar moeten ook zorgen dat vergunningsvrije bouwprojecten voldoen aan het Bouwbesluit 2012, waaronder de voorschriften voor constructieve veiligheid en brandveiligheid. Bouw- en woningtoezicht houdt toezicht op de naleving en handhaaft als wordt geconstateerd dat er in strijd met het Bouwbesluit 2012 is gebouwd.
De rol ten aanzien van vergunningplichtige bouwwerken kan wel veranderen bij inwerkingtreding van het nieuwe stelsel voor kwaliteitsborging. Ik heb daarover een wetsvoorstel in voorbereiding. De brandweer blijft in de wetsvoorstel adviseur van de gemeente en zal ook betrokken worden bij inrichting van de toelatingsorganisatie ten aanzien van brandveiligheid. Bij vergunningverlening toetst de gemeente of van een geschikt instrument gebruik wordt gemaakt en of het instrument wordt toegepast door een kwaliteitsborger. Tijdens de bouw kijkt de gemeente of aan de omgevingsvergunning wordt voldaan en de kwaliteitsborger verklaart of er naar zijn oordeel wordt voldaan aan de bouwvoorschriften. Wel kan de gemeente ook tijdens de bouw ingrijpen als blijkt dat er gevaar ontstaat voor de veiligheid of gezondheid. De rol van de gemeente (bouw- en woningtoezicht) verandert niet ten aanzien van bestaande bouwwerken. In het wetvoorstel zal uitgebreider ingegaan worden op de rollen van beide partijen in het nieuwe stelsel. Ik hoop het wetsvoorstel voor de zomer van 2015 aan uw Kamer aan te bieden.
Censuur bij de Vrije Universiteit (VU) in Amsterdam |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Studenten voor Palestina woedend over censuur VU»?1
Ja. De VU heeft ruimtes die kunnen worden gebruikt voor externe bijeenkomsten. Op 12 januari werd bekend dat het college van bestuur van de VU heeft besloten de ruimte niet ter beschikking te stellen aan de organisatoren van het betreffende debat. Het is dus niet zo dat de VU het debat zelf heeft verboden.
De VU heeft mij aangegeven dat zij dit besluit zorgvuldig heeft genomen en toegelicht wat voor haar de redenen zijn geweest hiervoor geen ruimte beschikbaar te stellen.
De VU heeft een zeer diverse studentenpopulatie. Een belangrijke voorwaarde om die diversiteit optimaal tot haar recht te laten komen, is dat de universiteit voor alle studenten, ongeacht hun achtergrond, een veilige plek is. Volgens de VU is in aanloop naar het debat grote onrust ontstaan binnen de academische gemeenschap vanwege een gevoel van uitsluiting. De organisatoren van het debat, Studenten voor een Rechtvaardig Palestina (SRP), gebruikten leuzen als «VU Israël vrij». Dat gaf een deel van de studenten en docenten op de VU het gevoel dat er voor hen geen plaats zou zijn. Ook in het licht van de recente gebeurtenissen in Parijs was er voor de VU reden om geen medewerking te verlenen door de ruimtes niet ter beschikking te stellen.
Vindt u dat een maatschappelijk debat over de situatie in Palestina valt binnen de «bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef»?2 Zo nee, waarom niet?
Ik ben groot voorstander van open maatschappelijk debat, juist over belangrijke onderwerpen. Een dergelijk debat, bijvoorbeeld over de situatie in Palestina, kan bijdragen aan de bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef.
Deelt u de mening dat een debat over de situatie in Palestina valt binnen de vrijheid van meningsuiting, ook wanneer hier kritiek wordt geleverd op het Israëlische nederzettingenbeleid? Zo nee, waarom deelt u deze mening niet?
Ja. De vrijheid van meningsuiting en het mogen uiten van kritieken is, zeker ook in de academische wereld, een belangrijk recht. Zoals in antwoord op vraag 7 aan de orde komt, organiseert de VU juist debatten over de Israëlisch-Palestijnse kwestie. In onderhavige casus heeft het college van bestuur van de VU op basis van de onder vraag 1 benoemde elementen besloten geen ruimte ter beschikking te stellen aan de organisatoren van het debat waaraan gerefereerd wordt.
Komt met het annuleren van het debat door druk van «organisaties en mensen van buiten» de academische vrijheid in het geding? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft u hiertegen ondernomen om dit in de toekomst te voorkomen?
Het college van bestuur van de VU heeft me gemeld dat externe partijen geen invloed hebben gehad op hun besluit. Zie mijn antwoord op vraag 1 en 3.
Hoe beoordeelt u de beslissing van de VU om dit debat te censureren?
De VU heeft aangegeven de beslissing om geen zaal ter beschikking te stellen niet te hebben genomen om te censureren maar vanwege de ontstane onrust binnen de onderwijsgemeenschap.
Gaat u het bestuur van de VU aanspreken op het censureren van dit debat op de VRIJE Universiteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom kan een debat met enkel de ambassadeur van Israël en een delegatie van de Universiteit van Haifa wel, maar een debat dat kritisch is tegenover het beleid van de regering van Israël niet bij een Nederlandse universiteit?
Het debat waarnaar verwezen wordt, was onderdeel van de VU International Day 2014. Net als in 2013 waren vertegenwoordigers van Palestijnse en Israëlische zijde uitgenodigd voor de bijeenkomst. Door omstandigheden moest de Palestijnse gast en de diplomatiek vertegenwoordiger van de Palestijnse autoriteit kort voor aanvang afzeggen. De pogingen om een andere vertegenwoordiger te vinden waren helaas niet succesvol. Omdat er geen sprake meer was van een gebalanceerd debat is besloten om de vorm van de bijeenkomst te veranderen, en zijn de lezingen van de Israëlische deelnemers geschrapt. De bijeenkomst heeft doorgang gevonden met de mogelijkheid tot het stellen van kritische vragen aan de buitenlandse gasten en de Israëlische ambassadeur.
Hoe vaak heeft de VU debatten gecensureerd? Welke debatten waren dit en op welke gronden zijn die debatten gecensureerd?
Zie mijn antwoord op vraag 5 en 6. Mij zijn dergelijke debatten niet bekend.
Bent u bereid om met «studenten voor Palestina» en het bestuur van de VU in overleg te treden om het debat alsnog plaats te laten vinden? Zo nee, waarom niet?
De VU heeft mij aangegeven in gesprek te zijn met de Studenten voor een Rechtvaardig Palestina (SRP) over een mogelijk debat over de thema’s die zij aan de orde willen stellen. Ik vind dit een zaak tussen de VU en de SRP.
Kent u andere Nederlandse universiteiten die debatten hebben gecensureerd? Zo ja, aan de hand van welke criteria is dat gebeurd? Wat heeft u hier tegen gedaan?
Nee.
Het bericht dat de Levenseindekliniek weer op de vingers is getikt |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Levenseindekliniek weer op de vingers is getikt?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Levenseindekliniek voor de derde keer binnen een jaar op de vingers is getikt door de Regionale toetsingscommissie euthanasie?
De Stichting Levenseindekliniek (SLK) heeft tussen haar oprichting in 2012 en eind 2014 aan ruim 390 mensen euthanasie verleend. Onlangs is voor de derde keer een melding van euthanasie als onzorgvuldig beoordeeld. Deze is conform artikel 9 lid 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) doorgestuurd naar de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en het Openbaar Ministerie (OM). Beide instanties hebben binnen hun eigen bevoegdheid de taak om de zaak verder te onderzoeken en naar aanleiding daarvan een beslissing te nemen. Gelet hierop onthoud ik mij van een oordeel, zoals ik ook aangaf in reactie op Kamervragen van Kamerlid Van der Staaij (SGP) over de tweede onzorgvuldigverklaring van de SLK (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 62.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de directeur van de Levenseindekliniek dat de toetsingscommissie zich terughoudender moet opstellen?
In de Wtl is vastgelegd dat de Regionale toetsingscommissies euthanasie (Rte) de taak hebben meldingen van euthanasie en hulp bij zelfdoding te toetsen. Bij deze toetsing worden de wettelijke zorgvuldigheidscriteria gehanteerd en betrekken de Rte ook richtlijnen van de beroepsgroep. In de code of practice van de Rte, die binnenkort uitkomt, zal verder uitgewerkt zijn hoe de toetsing door de Rte plaatsvindt.
Deelt u de mening dat onderzocht moet worden of het bestaan van de Levenseindekliniek tot een grotere vraag naar levensbeëindiging leidt, en welke effecten dat heeft op de reguliere euthanasiepraktijk? Zo ja, bent u bereid op korte termijn een onafhankelijk onderzoek uit te laten voeren naar de praktijk van de Levenseindekliniek? Zo nee, waarom niet?
Over dit onderwerp ben ik in november met u tijdens een Algemeen Overleg euthanasie uitgebreid in gesprek geweest. Toen heb ik aangegeven dat ik het niet nodig vind om een onafhankelijk onderzoek uit te laten voeren naar de SLK. Ten eerste wordt de SLK, net zoals andere nieuwe ontwikkelingen, meegenomen in de evaluatie van de Wtl. Het evaluatierapport wordt zomer 2016 verwacht. Ten tweede is er onlangs een onafhankelijk onderzoek uitgevoerd door VUMC en AMC.
Bent u van mening dat de Regionale toetsingscommissies euthanasie voldoende kennis hebben op het gebied van psychiatrie?
Zoals wij besproken hebben tijdens het Algemeen Overleg afgelopen november, investeren de Rte in zijn algemeenheid veel in het vergroten van hun kennis en kunde, ook op het terrein van de psychiatrie. Onder andere door middel van discussie- en voorlichtingsbijeenkomsten, waarbij externe deskundigen, waaronder psychiaters, worden uitgenodigd. Het staat de Rte ook vrij om bij een concrete melding inlichtingen in te winnen bij de betrokken hulpverleners of bij de consulent(en), indien zij dat nodig achten. Dit neemt niet weg dat ik het van belang acht dat er ook binnen de Rte voldoende expertise op dit gebied is. Daarom heb ik tijdens eerdergenoemd Algemeen overleg toegezegd dat er standaard een psychiater betrokken wordt bij de beoordeling van complexe casus van euthanasie bij patiënten met psychiatrische problematiek. Over de invulling van deze toezegging ben ik met de Rte in gesprek.
Bent u bereid de Kamer direct te informeren over de uitkomsten van het justitiële onderzoek naar de Levenseindekliniek? Zo ja, binnen welke termijn kunnen de uitkomsten van dit onderzoek worden verwacht? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een justitieel onderzoek naar de Stichting Levenseindekliniek. De Rte zijn in drie gevallen van levensbeëindiging op verzoek tot het oordeel gekomen dat een arts verbonden aan de Stichting Levenseindekliniek, die bij de levensbeëindiging betrokken was, niet aan alle zorgvuldigheidseisen van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding heeft voldaan. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van deze wet hebben de commissies deze oordelen gezonden naar het College van procureurs-generaal. Het derde oordeel is zeer recent ontvangen door het College.
Zoals beschreven in de Aanwijzing vervolgingsbeslissing inzake actieve levensbeëindiging op verzoek moet het College zich een oordeel vormen over deze zaken. Met een grondige beoordeling van deze zaken is geruime tijd gemoeid. Op dit moment is nog niet te overzien wanneer het College een afdoeningsbeslissing in deze zaken kan nemen. De afdoeningsbeslissingen worden opgenomen in het jaarverslag van de Rte.
Welke rol heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg als het gaat om het leveren van verantwoorde zorg door de Levenseindekliniek?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven sturen de Rte meldingen die zij als onzorgvuldig beoordelen door naar de IGZ en het OM. Het is afhankelijk van de complexiteit van de casus binnen welke termijn de IGZ een oordeel over het handelen van de arts kan geven.
Daarnaast heb ik in mijn antwoord op de eerdergenoemde vragen van Kamerlid Van der Staaij aangegeven dat als een instelling die valt onder de Kwaliteitswet Zorginstellingen niet voldoet aan de randvoorwaarde voor verantwoorde zorg en als die instelling niet in staat wordt geacht adequate verbeteringen te treffen, de IGZ kan ingrijpen middels het haar ter beschikking gestelde wettelijk instrumentarium. De IGZ heeft hiervoor een handhavingskader opgesteld.
Foto's van Shabir Burhani waarop hij met wapens poseert |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Opstelten (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hoe wordt er opgetreden tegen geradicaliseerde personen waarvan bekend is dat zij zich hebben laten fotograferen met wapens?
In zijn algemeenheid geldt dat wanneer het redelijk vermoeden bestaat dat men zich schuldig maakt aan strafbare feiten, het Openbaar Ministerie een onderzoek kan starten.
Bent u bekend met de foto's van Shabir Burhani, ook bekend onder de naam Maiwand Al-Afghani, die circuleren op het internet waarop hij poseert met een machinegeweer, een automatisch wapen en een raketwerper?1 2
De foto’s die nu opnieuw circuleren op het internet zijn reeds gepubliceerd in de zomer van 2013 en zijn te relateren aan het verblijf van betrokkene in Afghanistan in waarschijnlijk datzelfde jaar. Zoals al gemeld in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Dijkhoff van uw Kamer (TK vergaderjaar 2013–2014, Aanhangsel Handelingen, nr. 647) doe ik geen uitspraken over individuele gevallen.
Is er naar aanleiding van genoemde foto's opgetreden tegen deze persoon? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet en bent u voornemens dat alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitdrukkelijk uitsluiten dat de genoemde persoon, toen hij deze foto's in Afghanistan heeft genomen en ontmoetingen had met de Afghaanse Taliban, daar niet ook trainingen heeft gevolgd?
Zoals gemeld kan ik over onderzoek naar individuele zaken geen uitlatingen doen. In algemene zin geldt dat voorbereiding van, samenspanning tot, deelneming aan en training voor terroristische misdrijven of deelneming aan een terroristische organisatie strafbaar is gesteld (Wetboek van Strafrecht artikelen 134a en 140a). In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme is een breed pakket aan maatregelen aangekondigd waarmee de risico’s die uitgaan van diegenen die (willen) deelnemen aan terroristische misdrijven met alle mogelijke middelen (strafrechtelijke, bestuurlijke en maatschappelijke) worden beperkt.
Welke instrumenten heeft de overheid om personen die bijvoorbeeld ontmoetingen hebben met de Afghaanse Taliban en een training volgen aan te pakken? Is er al overwogen deze instrumenten tegen de genoemde persoon in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ervan op de hoogte dat de genoemde persoon in Trouw heeft gezegd dat de aanslag op Charlie Hebdo vanuit sharia-oogpunt volledig toegestaan is en volgens de genoemde persoon zelfs aanbevelenswaardig is?3 Wat heeft u met deze informatie gedaan?
Het is bekend dat jihadisten het gebruik van geweld een «geoorloofd middel» vinden tegen diegenen die «volharden in de belediging van de islam of de profeet Mohammed». In deze zin komt deze uitspraak niet als een verrassing en onderstreept het slechts de noodzaak van een actieve bestrijding van dit gewelddadige gedachtegoed vanuit de overheid. Dit is waar ik met mijn beleid op blijf inzetten.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat iemand die zichzelf in Afghanistan bij de Afghaanse Taliban met wapens op de foto zet en mogelijk zelfs daar een training volgt, aangeeft dat de aanslag in Parijs aanbevelenswaardig is? Is hier niet sprake van een directe dreiging? Zo nee, wanneer dan wel?
Het oordeel of een bepaalde uitspraak moet worden aangemerkt als een dreiging, bijvoorbeeld omdat er een oproep tot geweld van uitgaat, is niet aan mij maar aan de rechter. De uitspraak is zonder meer ernstig, maar of hier sprake is van grootspraak of van een dreiging, is niet eenvoudig vast te stellen.
De Nieuwsuur uitzending “ De gemeente moet het doen” |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u bovengenoemde tv-uitzending gezien? Wat vond u daarvan?1
Ik heb kennis genomen van de betreffende uitzending.
Vindt u dat de getoonde voorbeelden voldoen aan de terminologie van een zogenaamd maatwerkgesprek, zoals bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Indien een cliënt zich meldt bij het college met een verzoek om maatschappelijke ondersteuning is het college verplicht een onderzoek uit te voeren dat voldoet aan de daaraan door artikel 2.3.2 Wmo 2015 gestelde eisen. Dit onderzoek is daarmee in opzet met tal van waarborgen omgeven. Daarbij is een fors aantal elementen die het college moet onderzoeken expliciet in de wet opgenomen. Het gaat dan bijvoorbeeld om onderzoek naar de daadwerkelijke behoeften, voorkeuren en persoonskenmerken van de cliënt, maar ook om onderzoek naar de vraag of de inzet van mantelzorg mogelijk is. Onderdeel van dit onderzoek zal ook een gesprek met de cliënt en diens vertegenwoordiger, bijvoorbeeld zijn mantelzorger, en/of een familielid zijn. Daarbij kan ook een cliëntondersteuner aanwezig zijn. Indien een gemeente, op grond van een gewijzigd beleidsplan of een gewijzigde verordening een lopende voorziening wil aanpassen zal zij ook een zorgvuldig onderzoek moeten doen, zoals hiervoor beschreven. Daarbij dient zij tevens rekening te houden met een zorgvuldige toepassing van het overgangsrecht in die betreffende situatie.
Uit het voorgaande zal duidelijk zijn dat het voor mij niet mogelijk is om op basis van gedeelte van een gesprek tussen een cliënt en een medewerker een afgewogen oordeel te geven over de toereikendheid van het onderzoek. Dit te meer omdat het gesprek slechts een onderdeel is van het door het college op grond van de wet in te stellen onderzoek.
Bent u het ermee eens dat de keukentafelgesprekken zoals ze in Nieuwsuur te zien zijn geweest tot meer druk op mantelzorgers en familie leiden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Onderdeel van het onderzoek waarop ik bij beantwoording van vraag 2 ben ingegaan is dat onder meer onderzocht wordt welke mogelijkheden er zijn voor de cliënt om met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van de zelfredzaamheid of participatie.
Ik kan en wil aan de hand van de tv-uitzending niet beoordelen of mensen uit het sociale netwerk van de cliënt druk ervaren om een bijdrage te leveren aan de verbetering van de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt. Duidelijk is echter ook dat, buiten de kring waarvan verwacht mag worden dat gebruikelijke hulp wordt verleend, het verlenen van hulp of mantelzorg geen verplicht karakter heeft.
Overigens is het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers op basis van de Wmo 2015 een belangrijke taak van de gemeente.
Bent u het er mee eens dat de handelwijze van de gemeente Apeldoorn, namelijk zonder onderzoek te doen naar de persoonlijke omstandigheden (artikel 2.3.2 Wmo 2015), in strijd is met de Wmo 2015?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangeef, is het voor mij niet mogelijk om op grond van het fragment in de uitzending van Nieuwsuur, conclusies te trekken over de toereikendheid van het onderzoek in de betreffende situatie, in relatie tot de door de wet daaraan gestelde eisen.
Bent u bereid de gemeenteraad en het college van de gemeente Apeldoorn te wijzen op een juiste wetsuitvoering?
Alle gemeenten zijn door mij herhaaldelijk, laatstelijk bij brief van 22 december 2014, gewezen op het belang van een zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015, in het bijzonder de daarin verankerde individuele benadering en het onderzoek. Onlangs heeft de VNG naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter Rechtbank Noord-Nederland over een concrete situatie in de gemeente Dantumadeel alle gemeenten nogmaals gewezen op de noodzakelijke zorgvuldigheid bij het tussentijds aanpassen van lopende voorzieningen op basis van de Wmo. Ik heb vastgesteld dat de gemeente Apeldoorn zich op dit moment zeer bewust is van de eisen die de Wmo 2015 aan de uitvoering van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet stelt.
Wat vindt u van het feit dat de gemeente Apeldoorn zelfredzaamheid uitlegt als financiële zelfredzaamheid? Is dat volgens u in de geest van de nieuwe Wmo?
Ik kan uit de uitzending niet opmaken dat Apeldoorn zelfredzaamheid uitlegt als financiële zelfredzaamheid. Overigens heeft de gemeente Apeldoorn mij verzekerd dat zij in het gesprek, dat onderdeel is van het in te stellen onderzoek, werkt met de opbouw zoals in de Wmo 2015 is verwoord. Er wordt niet gestart met een vraag naar de financiële situatie, maar eerst wordt de ondersteuningsbehoefte in beeld gebracht. Dan komt aan de orde wat de cliënt zelf of met zijn naasten kan oplossen. Daarna wordt besproken of een algemene voorziening een passende oplossing is. Als dit niet leidt tot een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid van betrokkene, wordt een maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp ingezet. Apeldoorn komt mensen die de algemene voorziening schoonmaakhulp niet (volledig) kunnen betalen, financieel tegemoet.
Ben u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid dat op 12 februari a.s. plaatsvindt?
Ja.
Het bericht “Opnieuw ongeval met vrachtwagens op A73” |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht1 dat op de A73 wederom een zwaar ongeluk gebeurd is? Zo ja, wat is uw reactie op dat bericht?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Op woensdag 14 januari is vroeg in de ochtend op de A2 ter hoogte van de gemeente Echt-Susteren een ongeval gebeurd met een vrachtwagen. Hierdoor is de weg langere tijd afgesloten geweest. Door deze afsluiting ontstond drukte op de alternatieve route, de A73. In de file op de A73 is vroeg in de middag een ongeval gebeurd en in de avond is nog een ongeval gebeurd. Bij beide ongevallen op de A73 waren vrachtwagens betrokken. Bij het eerste ongeval op de A73 was een tankwagen met gevaarlijke stoffen (zoutzuur) betrokken.
Een ongeval is altijd te betreuren, met name voor de betrokkenen.
Kunt u aangeven of op dit weggedeelte verhoudingsgewijs veel ongelukken gebeuren, en wat mogelijkerwijs de oplossing van dat probleem kan zijn? Als dat inzicht niet aanwezig is, bent u dan bereid dit te onderzoeken? Kunt u aangeven of er op dit wegdeel een toename van het aantal ongelukken is?
Uit de informatie van Rijkswaterstaat blijkt dat op de door u genoemde weggedeelten op de A73 (tussen de Roertunnel en knooppunt Het Vonderen) en op de A2 (ter hoogte van Het Vonderen) verhoudingsgewijs niet meer ongelukken gebeuren dan op andere weggedeelten van rijkswegen in Limburg. Het risico op een ongeval op de door u genoemde weggedeelten is ook niet groter dan het gemiddelde risico op een ongeval op een vergelijkbare weg (2x2 autosnelweg) elders in Nederland.
Verkeersveiligheid is voor mij een prioriteit op het hoofdwegennet. De jaarlijkse veiligheidsmonitor «Veilig over Rijkswegen» geeft inzicht in waar ongevallen plaatsvinden. Met het programma «Meer Veilig» worden periodiek de meest onveilige plekken aangepakt.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat de tank van de vrachtwagen, gevuld met zoutzuur, gescheurd is? Zijn de veiligheidsvoorschriften immers niet zodanig dat openscheuren feitelijk niet mogelijk zou moeten zijn?
Nederland heeft een strenge regelgeving op het gebied van het vervoer van gevaarlijke stoffen en daardoor behoort het transport ervan tot het meest veilige van de wereld. Zo moet een tank van de vrachtwagen qua constructie (materiaal, dikte), uitrusting en keuring (typegoedkeuring en periodieke keuring) aan een groot aantal voorschriften voldoen. Ondanks dat deze voorschriften in de meeste gevallen het risico op openscheuren zoveel mogelijk beperken, kunnen zich altijd niet voorziene, uitzonderlijke situaties voordoen, waarbij toch een tankwagen met gevaarlijke stoffen openscheurt. Dat is het ook het geval bij het ongeval op de A73. Uit onderzoek van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) blijkt dat een achterop komende vrachtwagen op ongelukkige wijze in aanraking kwam met de tankwagen en met zijn chassisbalk de zijkant van de tank met zoutzuur heeft doorboord. De ILT heeft tevens vastgesteld dat de tankwagen met zoutzuur aan alle voorschriften voldeed.
Het ongeval op de A2 betrof geen vervoer van gevaarlijke stoffen.
De begeleiding van pleegouders in de Jeugdwet |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Is u bekend dat er enige onduidelijkheid is over een passage in de Jeugdwet, waarin een scheiding wordt gemaakt in het begeleiden van pleegouders binnen dezelfde pleegzorgorganisatie, waardoor ervaren pleegouders mogelijk geen aspirant pleegouders kunnen begeleiden wanneer zij zelf pleegouder zijn bij deze organisatie? Zo ja, wat is de reden dat deze scheiding in de Jeugdwet is opgenomen?1 2
Het is mij bekend dat er in de praktijk onduidelijkheid bestaat over artikel 5.1, eerste lid, onderdeel b, van de Jeugdwet. Dit artikel belemmert dat een medewerker van een pleegzorgaanbieder die is belast met de begeleiding van pleegouders (hierna: pleegzorgbegeleider) tegelijkertijd pleegouder kan zijn bij dezelfde pleegzorgaanbieder. Hiermee wordt voorkomen dat een pleegouder pleegzorgbegeleiding ontvangt van een collega, waarbij onwenselijke belangenverstrengeling zou ontstaan. Iedere pleegouder ontvangt namelijk begeleiding van een pleegzorgaanbieder (zie ook artikel 5.2, eerste lid, Jeugdwet). Het is overigens wel mogelijk dat een pleegzorgbegeleider pleegouder is bij een andere pleegzorgaanbieder. De Jeugdwet belemmert niet dat pleegouders elkaar onderling begeleiden.
Ik begrijp dat er met de woorden «belast met begeleiding» enige onduidelijkheid is ontstaan over de vraag of ervaren pleegouders andere (aspirant-)pleegouders mogen ondersteunen in die zin dat zij die pleegouders wegwijs maken in de pleegzorg. Artikel 5.1, eerste lid, onderdeel b, vormt echter geen belemmering voor initiatieven waarbij pleegouders andere (aspirant-)pleegouders ondersteunen. Zij werken ten slotte niet als pleegzorgbegeleider voor de pleegzorgaanbieder. Integendeel, ik juich initiatieven waarbij pleegouders andere (apirant-)pleegouders ondersteuning bieden door bijvoorbeeld coaching en intervisie van harte toe.
Om verdere onduidelijkheid te voorkomen zal ik Jeugdzorg Nederland over de werking van artikel 5.1, eerste lid, onderdeel b, van de Jeugdwet informeren en haar vragen deze informatie te verspreiden onder haar leden.
Kunt u toelichten wat er precies wordt bedoeld met de woorden «belast met begeleiding»? Valt hieronder ook de situatie dat ervaren pleegouders aspirant pleegouders wegwijs maken in de pleegzorg? Op welke frequentie en duur van begeleiding doelt dit wetsartikel precies?3 4
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten in hoeverre het risico bestaat dat een verzameling pleegouders zich onder een corporatie afscheidt van een zorgaanbieder, waardoor de mogelijkheid van begeleiding van ervaren pleegouders aan aspirant pleegouders bij dezelfde zorgaanbieder mogelijk blijft? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
Zoals ik u in mijn antwoord hierboven heb aangegeven, belemmert artikel 5.1, eerste lid, onderdeel b, van de Jeugdwet niet dat pleegouders ondersteuning bieden aan (aspirant-)pleegouders. Zij kunnen voor dezelfde pleegzorgaanbieder alleen niet betrokken zijn bij pleegouders in de hoedanigheid van pleegzorgbegeleider. Daarom is het niet nodig dat pleegouders zich verenigen in een corporatie om de ondersteuning aan elkaar in stand te kunnen houden.
Indien pleegouders zich alsnog willen verenigen in een corporatie dan acht ik dat op zich niet onwenselijk. Naast deze samenwerking blijft de pleegzorgbegeleiding vanuit de pleegzorgaanbieder bestaan.
Verhindert dit artikel dat kwalitatief goede pleegouders, die een actieve plaatsing hebben bij dezelfde zorgaanbieder, ook pleegzorgbegeleider kunnen worden? Zo ja, acht u het niet juist wenselijk dat expertise met betrekking tot de pleegzorg binnen een zorgaanbieder kan worden overgedragen?
Pleegouders kunnen ondersteuning bieden aan andere (aspirant-)pleegouders bij dezelfde pleegzorgaanbieder. Daarmee kunnen pleegouders hun expertise gebruiken om andere (aspirant-)pleegouders te ondersteunen.
Zoals ik in mijn eerdere antwoord ook heb aangegeven, is het echter niet mogelijk dat een pleegouder tevens een pleegzorgbegeleider is bij dezelfde pleegzorgaanbieder. Dit moet juist voorkomen worden omdat die pleegouder dan begeleid zou worden door een collega.
Het bericht 'Geheime informatie over JSF in handen van China' |
|
Ronald Vuijk (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten dat geheime informatie van de F-35 in handen is van China?1
Ja.
Bent u hierover geïnformeerd door de VS? Wat is de reactie van het Joint Program Office (JPO)? Om welke informatie gaat het? Is het waar?
Hoe beoordeelt u dit nieuws?
Welke gevolgen heeft het feit dat China kennelijk beschikt over gedetailleerde informatie over de F-35 voor het F-35 programma?
Welke gevolgen heeft het toepassen van de gestolen informatie in Chinese jachtvliegtuigen voor de effectiviteit van de F-35 om in geval van een gewapend conflict luchtoverwicht te realiseren?
Wat is de reactie van de bondgenoten die ook deelnemen aan het F-35 programma op deze berichten?
Voor zover mij bekend heeft geen van de F-35 partnerlanden tot nu toe in het openbaar gereageerd op de recente berichtgeving.
Als de berichten waar zijn, hoe verhoudt zich dan het stelen van militaire geheimen tot onze gastvrijheid om bijvoorbeeld Chinese marineschepen te ontvangen?1
Het vlootbezoek van marineschepen van de Chinese People’s Liberation Army aan Nederland vloeit voort uit het bilaterale partnerschap dat Nederland en China hebben gesloten tijdens het Staatsbezoek van de Chinese president Xi Jinping aan Nederland in maart 2014. De schepen hebben deelgenomen aan de Chinese antipiraterijmissie bij de Hoorn van Afrika, waarna zij havenbezoeken afleggen in diverse landen, waaronder Nederland. Bij de antipiraterijmissies ontmoeten schepen uit Nederland en China elkaar met regelmaat en daarom doen de schepen Nederland nu aan.