Wangedrag van zichzelf voetbalsupporter noemende Nederlanders in Madrid |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Verontwaardiging in Spanje om gedrag PSV-supporters»1 en «Spaanse justitie gaat PSV-supporters mogelijk vervolgen»2? Herinnert u zich de antwoorden op de vragen over voetbalgeweld door Nederlanders in Rome?3
Ja.
Voelt ook u de afschuw en de plaatsvervangende schaamte voor de wijze waarop die Nederlanders zich in Madrid hebben gedragen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het vertoonde gedrag hoort noch thuis op en rond het voetbalveld noch elders in deze samenleving. Omdat het incident heeft plaatsgevonden in Spanje is het in eerste instantie aan de Spaanse instanties om maatregelen te nemen. Nederland zal waar mogelijk volledige medewerking verlenen aan de Spaanse autoriteiten. Daarnaast heeft de betreffende club maatregelen genomen tegen de betrokkenen. De club heeft met de geïdentificeerde betrokkenen gesprekken gevoerd en heeft stadionverboden uitgedeeld, variërend in duur van 12 tot 36 maanden. De stadionverboden zijn opgelegd omdat de betrokken personen de club in diskrediet hebben gebracht.
Deelt u de mening dat de wijze waarop deze Nederlanders zich in Madrid heeft misdragen niet getolereerd mag worden? Zo ja, staan behalve wat de Spaanse autoriteiten gaan doen, ook u middelen open om tegen dit soort gedrag maatregelen te nemen en zo ja, welke? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 2.
Weet u of de burgemeesters van de woonplaats van deze Nederlanders op grond van artikel 172a van de Gemeentewet in verband met deze misdragingen vrijheid beperkende maatregelen, waaronder een meldplicht, hebben opgelegd of overwegen?
Het is aan de burgemeester van de gemeente waaruit een persoon afkomstig is om te bepalen of er aanleiding is om een maatregel op grond van de Gemeentewet op te leggen en te bezien of dat mogelijk is. Dit behoort tot het domein van de burgemeester. Ik vind het daarnaast niet juist om te treden in de beoordeling van individuele casussen.
Kan op basis van racistisch gedrag het genoemde artikel in de Gemeentewet worden gebruikt voor het opleggen van gedragsbeperkende maatregelen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en acht u het dan wenselijk om dat wel mogelijk te gaan maken?
Aan een beslissing op grond van artikel 172a van de Gemeentewet worden relevante verstoringen van de openbare orde ten grondslag gelegd. Een bepalend criterium is dat de burgemeester die de maatregel oplegt ernstige vrees heeft voor verdere verstoring van de openbare orde in zijn eigen gemeente. Indien dit het geval is, kan een burgemeester een maatregel opleggen ter bescherming van de openbare orde in zijn gemeente.
Wanneer treedt de onlangs ook in de Eerste Kamer aangenomen Wet bestrijding van voetbalvandalisme en ernstige overlast (Kamerstuk 33 882) in werking? Welke mogelijkheden voegt deze wet dan toe aan de middelen die ter beschikking staan om op te treden tegen Nederlandse supporters die zich in het buitenland misdragen?
De Wet tot wijziging van de Gemeentewet en het Wetboek van Strafrecht ter aanscherping van de maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme en ernstige overlast is op 1 juli 2015 in werking getreden4.
Aan de mogelijkheden die de officier van justitie en de strafrechter al hadden om op te treden tegen Nederlandse supporters die in het buitenland strafbare feiten hebben gepleegd en nog niet in het buitenland voor de feiten zijn veroordeeld, is de mogelijkheid voor de strafrechter toegevoegd om aan een veroordeelde van een strafbaar feit een gebiedsgebod op te leggen. Tevens kan de rechter door de inwerkingtreding van deze wet een gebiedsverbod, contactverbod, meldplicht of gebiedsgebod opleggen voor een termijn van vijf jaar in plaats van twee jaar.
Voor de burgemeester maakt deze wet het mogelijk om aan supporters, die de openbare orde herhaaldelijk of eenmalig ernstig hebben verstoord in binnen- en buitenland en er ernstige vrees is voor verdere verstoring van de openbare orde in de eigen gemeente, een maatregel op te leggen verspreid over negentig dagen binnen een tijdsvlak van ten hoogste vierentwintig maanden. Tot slot kan de burgemeester een persoon, aan wie door een private organisatie een sanctie is opgelegd, een maatregel opleggen wegens gedrag dat bij de burgemeester de ernstige vrees doet ontstaan dat die persoon de openbare orde zal verstoren in zijn gemeente.
De aantasting van de pensioenen |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Pensioenproblemen door Draghi»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de grote zorgen over de aantasting van de pensioenen als gevolg van het huidige ECB-beleid?
Het kabinet heeft begrip voor de moeilijke financiële positie van pensioenfondsen. In de Kamerbrief «Uitkomsten van overleg met DNB over situatie pensioenfondsen» (Kamerstukken II, 2015/2016, 32 043, nr. 312) heeft het kabinet aangegeven wat de uitkomsten zijn van het overleg met DNB van 18 maart jl. Daarin wordt aangegeven dat in mei DNB met een rapportage komt over de financiële situatie van de fondsen. We blijven in gesprek met sociale partners, toezichthouder, CPB en de pensioensector om het cijferbeeld helder te krijgen. In die gesprekken zal gekeken worden wat ieders verantwoordelijkheden zijn en welke mogelijkheden er zijn vanuit die verantwoordelijkheden om met de huidige situatie om te gaan. Het kabinet vindt het van groot belang om hierin gezamenlijk op te trekken. In mei stuurt het kabinet de rapportage van DNB met een appreciatie van het cijferbeeld naar uw Kamer.
Kunt u aangeven wat de verwachtingen zijn ten aanzien van de meevallers bij de rente over de staatsschuld (als gevolg van datzelfde ECB-beleid)?
De rente staat momenteel historisch gezien op een uitzonderlijk laag niveau en is in de ontwikkelde economieën al sinds de jaren ’80 aan het dalen (zie Figuur 1). De rente wordt bepaald door de vraag en aanbod van geld op de financiële markten. De ECB is een speler op deze markten en kan de rente dus beïnvloeden. Naast korte termijn vraag en aanbod, wordt de dalende rente echter ook veroorzaakt door structurele factoren die losstaan van ECB beleid. Vergrijzing zorgt ervoor dat de potentiële groei en daarmee het verwachte rendement op investeringen (en dus de vraag naar geld) afneemt en de behoefte om te sparen (en dus het aanbod van geld) juist toeneemt. Ook zijn er moderne bedrijfstakken (zoals de IT-sector) die minder kapitaalintensief zijn dan meer traditionele kapitaalintensieve bedrijven en dus minder hoge investeringen vergen. Daarnaast zijn er conjuncturele factoren die een rol spelen die losstaan van het ECB beleid. Zo leidt balansherstel bij huishoudens en bedrijven na de financiële crisis tot hogere besparingen en een lagere kredietvraag. Dit heeft een drukkend effect op de rente.
In hoeverre bent u bereid om de meevaller(s) bij de rente over de staatsschuld (als gevolg van de renteverlaging door de ECB) in te zetten om de AOW te verhogen of anderszins het korten op pensioenen te compenseren?
Het kabinet zal bij de koopkrachtbesluitvorming ten behoeve van Prinsjesdag kijken naar de brede koopkrachtontwikkeling. Hierbij zal, zoals gebruikelijk, ook gekeken worden naar de positie van gepensioneerden.
Bent u bereid toe te werken naar een opt-out-regeling, waardoor werknemers meer vrijheid krijgen om hun pensioeninleg te besteden zoals zij dat zelf willen?
In de Kamerbrief «Hoofdlijnen van een toekomstig pensioenstelsel» (Kamerstukken II 2014/15, 32 043, nr. 263) heeft het kabinet aangegeven het belangrijk te vinden dat álle werkenden een toereikend aanvullend pensioen kunnen opbouwen dat kan worden afgestemd op de individuele situatie. Het kabinet vindt dat een vorm van verplichtstelling voor werknemers daarbij moet worden gehandhaafd.
Dit sluit aan bij de opbrengst van de Nationale Pensioendialoog die ik gevoerd heb. Vrijwel alle deelnemers aan de dialoog beschouwen de verplichte deelname aan een pensioenregeling voor werknemers als één van de sterke punten van ons pensioenstelsel. Zo wordt genoemd dat mensen uit zich zelf te laat of te weinig geld voor pensioen opzij leggen en dat verplicht pensioensparen mensen beschermt tegen de gevolgen hiervan (Kamerstuk 32 043, nr. 241). Ook verschaft een vorm van verplichtstelling de continuïteit die nodig is om de welvaartswinst van collectieve risicodeling te kunnen incasseren en kan hij neerwaartse concurrentie op arbeidsvoorwaarden tegengaan.
Tegelijkertijd ziet het kabinet dat er sprake is van een grote variatie in de huidige pensioenopbouw tussen groepen, mede ingegeven door een regelmatig veranderende «werkstatus». Ook de wensen ten aanzien van de opbouw van het pensioen lopen uiteen. Daarom kiest het kabinet voor een gedifferentieerde aanpak. Zo zijn er verschillende manieren om de groepen die nu te weinig pensioen opbouwen te ondersteunen om meer pensioen op te bouwen, uiteenlopend van goede voorlichting tot automatische pensioenopbouw als standaardoptie met een uitstapmogelijkheid («opt out») of een specifiek fonds voor bijvoorbeeld flexwerkers. Daarnaast kan de introductie van meer maatwerk en keuzevrijheid een oplossing bieden voor de groep die door een verplichtgestelde pensioenregeling te veel spaart. Op dit moment wordt er gewerkt aan een uitwerkingsnota waarin deze oplossingsrichtingen zullen worden opgenomen. Deze nota zal voor de zomer naar de Tweede Kamer worden verstuurd.
Deelt u de mening dat het verplichte karakter van het collectieve aanvullende pensioen geen recht doet aan de wens van 40% van de Nederlanders dat af wil van dit systeem? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre deelt u de visie dat het verplichte aanvullende pensioen niet meer van deze tijd is, geen recht doet aan de belangen van zowel de huidige als de volgende generaties en wij dus uiteindelijk toe moeten naar een systeem waarbij de pensioeninleg volledig wordt opgeteld bij het brutosalaris van de werknemer?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat getraumatiseerde veteranen op straat dreigen te belanden |
|
Salima Belhaj (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Getraumatiseerde veteranen dreigen op straat te belanden»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht. De Compound in Assen geeft invulling aan de behoefte van bepaalde veteranen om bij lotgenoten te wonen. De financiering van de Compound was op het moment dat het bericht verscheen een probleem.
Klopt het dat er niemand wil betalen voor de zorg geleverd door de Compound in Assen?
De gemeente Assen heeft inmiddels in een overeenkomst met de Compound vastgelegd om te voorzien in de kosten voor het jaar 2016. De gemeente en de Compound zoeken gezamenlijk naar een meerjarige oplossing.
Klopt het dat de zorg die wordt geleverd door de Compound in Assen niet alleen ten goede komt aan de gemeente Assen, maar een bovenregionale functie heeft? Zo nee, waarom niet?
Bij de Compound wonen ook enkele veteranen die afkomstig zijn van buiten Assen. De Compound verbiedt dat niet. Dat betekent niet direct dat er sprake is van een regionale of zelfs bovenregionale functie.
In de huidige structuur van verantwoordelijkheden die zijn afgesproken tussen het Rijk en gemeenten is geen rol weggelegd voor het Rijk ten aanzien van een aanvullend landelijk arrangement voor zorg en ondersteuning voor de voorzieningen die de Compound in Assen aan veteranen biedt. Wanneer de gemeente Assen en de Compound gezamenlijk constateren dat deze zorg en ondersteuning inderdaad een (boven)regionaal karakter hebben, dan is het allereerst aan hen om hier regionaal afspraken over te maken.
Deelt u de mening dat er een rol is weggelegd voor de rijksoverheid, gezien de bovenregionale functie van de zorg geleverd door de Compound in Assen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als deze woonvorm, waarin getraumatiseerde veteranen een stabiele thuissituatie wordt geboden, verdwijnt? Zo nee, waarom niet?
De woonvorm geeft invulling aan de behoefte van bepaalde veteranen om bij lotgenoten te wonen en kan bijdragen aan het welzijn van deze veteranen. Van een generiek aanbod van dergelijke woonvormen voor veteranen – al dan niet met PTSS – is echter geen sprake.
Bent u bereid om een overleg te starten tussen VWS, Defensie en de gemeente Assen om zo te bekijken of er een oplossing kan worden gevonden voor de problematiek van de financiering van de Compound in Assen? Zo nee, waarom niet?
De financiering voor de Compound is voor dit jaar geborgd. De mogelijkheden voor een meerjarige oplossing worden op dit moment in eerste instantie op gemeentelijk niveau verkend. Ik zie op dit moment daarom geen reden voor aanvullende betrokkenheid vanuit VWS of Defensie.
Bent u tevens bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten van deze gesprekken en de uiteindelijke oplossing voor de Compound in Assen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Een voorzorgslanding door een Apache gevechtshelikopter |
|
Ronald Vuijk (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Apache maakt voorzorgslanding in weiland»?1
Ja, op 17 maart jl. heeft een Apache een voorzorgslanding gemaakt.
Kon de Apache na het incident nog doorvliegen en is uit voorzorg besloten het toestel per truck te vervoeren voor verder onderzoek? Was het technisch onmogelijk voor het toestel om door te vliegen na het incident?
De Apache maakte een vliegbeweging die niet door de bemanning was ingezet, eenUncommanded Flight Manoeuvre. In een dergelijke situatie is een voorzorgslanding vereist. De onderhoudsprocedures bepalen dat daarna eerst onderzoek wordt uitgevoerd waarna de eventuele oorzaak wordt verholpen. Pas daarna mag verder worden gevlogen. Defensie kon het onderzoek niet uitvoeren op de plek waar de helikopter was geland. Daarom is het toestel over de weg naar de vliegbasis Gilze-Rijen vervoerd. In een dergelijke situatie zijn dat de gebruikelijke procedures met het oog op de veiligheid.
Kunt u op hoofdlijnen toelichten welk onderzoek is uitgevoerd aan het toestel na het incident? Zijn ook andere toestellen onderzocht?
Defensie onderzoekt met fabrikant Boeing de oorzaak en verzamelt daartoe vlucht- en systeemdata van de helikopter. Het onderzoek is nog niet voltooid. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek bepaalt Defensie of deze klacht tot maatregelen leidt en, zo ja, welke. Daarbij wordt ook bezien of er gevolgen zijn voor de overige Nederlandse Apaches. Als dat zo is, worden ook andere landen die de Apache gebruiken op de hoogte gesteld. Dit zijn standaardprocedures in het kader van de Militaire Luchtvaart Eisen.
Is reeds bekend welke oorzaak de foutmelding had die de piloot in de cockpit kreeg? Zo ja, wat veroorzaakte de foutmelding? Was er sprake van technisch falen? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de oorzaak van de foutmelding een relatie met het technisch falen van een Apache gevechtshelikopter in Mali (maart 2015), waardoor een Apache crashte? Zo ja, hoe heeft herhaling kunnen plaatsvinden na maatregelen die na de crash in Mali zijn genomen door Boeing en Defensie? Graag een toelichting.
Of er een relatie met het ongeval in Mali is, kan pas worden vastgesteld als de uitkomsten van het onderzoek bekend zijn.
Hebben de foutmelding en de oorzaak daarvan gevolgen voor het gebruik, de inzet en de inzetgereedheid van Nederlandse Apaches? Zo ja, welke?
Gedurende het onderzoek en de afwikkeling daarvan is het toestel niet beschikbaar voor de uitvoering van het vliegprogramma. De gevolgen daarvan zijn beperkt omdat slechts een beperkt aantal oefenvluchten vervalt. Voor de inzet en inzetbaarheid van de overige Apaches heeft dit geen gevolgen.
Zijn maatregelen nodig om een herhaling van deze foutmelding en de oorzaak daarvan in de toekomst te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen zijn dat en wanneer worden deze maatregelen genomen?
Zie antwoord vraag 3.
Nederlandse subsidies aan de Israëlische NGO Breaking the Silence |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u de berichten «Report: NGO Breaking the Silence collected classified information on IDF»1 en «Outrage over report alleging NGO collects data on IDF tactics?»2
Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichtgeving. Het onderzoek door de Israëlische autoriteiten heeft tot dusver niet geleid tot een aanklacht tegen Breaking the Silence. In het algemeen geldt dat het kabinet zich zorgen maakt over de bewegingsruimte van NGO’s in Israël, zoals eerder uiteengezet in antwoorden op Kamervragen van het lid Grashoff van 10 november 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 566). Het kabinet constateert dat mensenrechtenorganisaties in Israël die kritiek hebben op de regering en op militaire acties vaker negatief worden geportretteerd in de media en het publieke discours. Nederland blijft bij Israël het belang benadrukken van het werk van mensenrechtenorganisaties voor een vrije en diverse samenleving.
Wat is uw reactie op de suggestie naar aanleiding van het onderzoek dat Breaking the Silence geheime en gevoelige informatie verzamelt over de operaties en werkwijze van het Israëlische Defensieleger? Deelt u de mening van de Israëlische premier Benjamin Netanyahu dat Breaking the Silence hiermee onrechtmatig handelt en een «rode lijn» heeft overschreden?
Zie antwoord vraag 1.
Welke criteria hanteert de regering bij het financieren van NGO’s, specifiek Breaking the Silence, via het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat? Wat is het doel van deze specifieke subsidie? Hoe vergewist de Nederlandse regering zich ervan dat dergelijke subsidies rechtmatig worden besteed, en dat het Nederlandse beleid hierdoor niet ondermijnd wordt?3
Mensenrechten zijn de hoeksteen van het buitenlands beleid. In dat kader verleent Nederland onder meer via het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat ondersteuning aan Palestijnse en Israëlische NGO’s. Deze NGO’s komen op voor de rechten van Palestijnse burgers en stellen schendingen door de Palestijnse en Israëlische autoriteiten aan de orde. In dat kader verleent Nederland, samen met Denemarken, Zweden en Zwitserland, via het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat ondersteuning aan de Israëlische NGO Breaking the Silence. Het secretariaat hanteert een zorgvuldige selectieprocedure. Betrokken organisaties dienen zich te houden aan de strenge voorwaarden die het secretariaat stelt. Bij de beoordeling van financieringsaanvragen wordt gekeken of financiering van het donorconsortium niet gebruikt wordt voor activiteiten die in strijd zijn met internationaal recht. De procedures van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat bieden waarborgen op het terrein van monitoring, transparantie en accountability. Indien geconstateerd zou worden dat er sprake is van schending van de subsidievoorwaarden door een organisatie kunnen maatregelen worden getroffen, waaronder de mogelijkheid de bijdrage op te schorten of te beëindigen. Van een dergelijke constatering is in het geval van de Israëlische NGO Breaking the Silence evenwel geen sprake. Zie tevens het antwoord op vragen 1 en 2.
In hoeverre is en wordt onderzocht of gecontroleerd of de Nederlandse subsidies voor Breaking the Silence op rechtmatige en doelmatige wijze besteed worden?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer de aantijgingen over de onrechtmatigheid van de activiteiten van Breaking the Silence inderdaad kloppen, welke gevolgen heeft dit dan voor de Nederlandse subsidiëring van Breaking the Silence?
Zie antwoord vraag 3.
De benoeming van bestuurders aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Vindt u de benoemingsprocedure voor nieuwe UvA-bestuurders democratisch verlopen?1
Ik heb van de UvA begrepen dat de procedure voor de benoeming van de twee nieuwe bestuurders tot stand is gekomen na uitgebreid overleg tussen de Centrale Studentenraad (CSR) en de Centrale Ondernemingsraad (COR) van de UvA, de Centrale Medezeggenschapsraad (CMR) van de HvA, de domeinvoorzitters HvA en decanen UvA en de Raad van Toezicht UvA-HvA. Daarbij is afgesproken dat de medezeggenschap instemmingsrecht heeft op het profiel, vertrouwelijke draagvlakgesprekken voert, adviesrecht heeft op de benoeming en dat de medezeggenschap vier leden afvaardigt in de benoemingsadviescommissies. Daarnaast is afgesproken dat de procedure vertrouwelijk is. Ik vind dat de UvA de medezeggenschap op deze manier goed heeft betrokken bij de benoemingsprocedure.
Deelt u de mening van studentenorganisatie ASVA, dat de benoemingsprocedure «volstrekt belachelijk» is, omdat «studenten en medewerkers totaal geen inspraak hebben»? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?2
Zie mijn antwoord op vraag 1.
In hoeverre komt het UvA-bestuur met deze benoemingsprocedure tegemoet aan uw oproep aan bestuurders om voortaan «heel goed te luisteren» naar studenten?3
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het potsierlijk is geworden om de draagvlakgesprekken met de kandidaat-bestuurders nog langer in beslotenheid te voeren, aangezien de namen van de kandidaten zijn uitgelekt? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Een sollicitatieprocedure is doorgaans een vertrouwelijke aangelegenheid en daarover zijn op de UvA afspraken gemaakt met de medezeggenschap. Tevens is afgesproken dat de kandidaten snel na hun benoeming een presentatie zullen geven aan de academische gemeenschap. Dat er informatie gelekt is uit de procedure doet niet aan die afspraken af.
Bent u bereid om studenten en docenten te ondersteunen in hun roep om meer inspraak en openheid rond de benoeming van bestuurders? Zo ja, op welke manier gaat u dit vormgeven?
Ik heb al eerder benadrukt dat ik een transparante procedure waarbij studenten en personeel via de medezeggenschap worden betrokken belangrijk vind. Daarom is in wetsvoorstel Versterking Bestuurskracht opgenomen dat de medezeggenschap adviesrecht krijgt op het profiel en op de benoeming en dat er twee medezeggenschapsleden, waaronder een student, in de sollicitatiecommissie zitten.
Is het waar dat UvA-bestuurder, de heer Amman, is opgestapt vanwege een conflict met de voorzitter van de Raad van Toezicht, de heer Nicolaï, over het opsplitsen van de UvA en de HvA?4
Ik heb begrepen dat de heer Amman heeft aangegeven zijn functie te willen neerleggen om zich meer te kunnen richten op zijn academische taken. Naast persoonlijke overwegingen speelde de UvA-HvA-samenwerking een rol in die beslissing, maar de heer Amman heeft aangegeven dat er geen sprake is van een conflict.
Klopt het dat de heer Amman zich meermaals duidelijk heeft uitgesproken voor een opsplitsing van de UvA en de HvA, terwijl de heer Nicolaï juist groot voorstander was van een gemeenschappelijk CvB?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Raad van Toezicht de splitsing van de UvA en de HvA tegenhoudt? Deelt u de mening dat dit soort beslissingen niet aan de Raad van Toezicht is, zeker niet omdat de wens om de twee instellingen te splitsen al jaren leeft?5
Besluiten over het voortzetten of stopzetten van de samenwerking tussen de HvA en de UvA gaan zeker ook de Raden van Toezicht van beide instellingen aan. Ik heb van de UvA begrepen dat het bestuur van de UvA en de HvA en de Raden van Toezicht gezamenlijk hebben besloten dat het nieuwe bestuur de opdracht krijgt de bestuurlijke samenwerking zorgvuldig te evalueren en op basis daarvan een nieuwe strategie te bepalen. Dit is vervolgens met de medezeggenschap en de decanen besproken en opgenomen als opdracht in het profiel van de nieuwe voorzitter van het College van Bestuur. Ik kan mij voorstellen dat het verstandig is om eerst alle voor- en nadelen af te wegen alvorens een beslissing te nemen.
Deelt u de mening van de voorzitter van de Centrale Medezeggenschapsraad van de HvA, dat de Raad van Toezicht tekst en uitleg moet geven over deze gang van zaken? Bent u bereid om in te grijpen indien de uitleg onvoldoende bevredigend is?
Ik heb al vaak benadrukt dat overleg tussen medezeggenschap en Raad van Toezicht van groot belang is en ik kan me goed voorstellen dat de samenwerking tussen UvA en HvA in dat gesprek op de agenda staat. Ik heb geen intentie om in dit gesprek te interveniëren.
Het hoge tempo waarin Palestijnse gebouwen op de Westelijke Jordaanoever worden gesloopt |
|
Michiel Servaes (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Israël sloopt in hoog tempo huizen Palestijnen»?1
Ja.
Herkent u het zorgwekkende beeld dat plaatsvervangend VN-Gezant Robert Piper schetst dat er in de laatste maanden sprake is van een ongekend hoog aantal vernielingen van Palestijnse gebouwen door Israël «zoals we nog nooit gezien hebben sinds we deze statistieken bijhouden»?
De situatie is zeer zorgwekkend. Het hoge aantal gevallen waarbij Palestijnse huizen en gebouwen zijn gesloopt dit jaar, verslechtert de situatie ter plaatse en staat haaks op oproepen van de internationale gemeenschap om door positieve stappen de huidige spanningen te verminderen.
Kunt u aangeven om hoeveel gesloopte gebouwen het in 2016 tot nu toe precies gaat? Kunt u aangeven hoe groot de stijging in het tempo van de sloop is ten opzichte van vergelijkbare periodes in 2015 en eerdere jaren?
Volgens de VN (OCHA) zijn in de periode van 1 januari tot en met 8 april 2016 539 gebouwen in Area C vernield door het Israëlische leger. Hierdoor zijn dit jaar 804 personen getroffen. In heel 2015 zijn 453 Palestijnse gebouwen in Area C gesloopt. Het zijn in de regel kwetsbare gemeenschappen en personen die getroffen worden door deze slooporders.
De EU en andere humanitaire organisaties ondersteunen deze gemeenschappen, met humanitaire hulpgoederen om te kunnen overleven op de plek waar zij wonen. Ook deze noodvoorzieningen (zoals tenten) zijn onderhevig aan vernieling en confiscatie. Nederland en andere donoren ondersteunen organisaties die juridische bijstand verlenen, zodat deze personen bij de rechter de slooporders kunnen aanvechten.
Kunt u aangeven hoeveel van de in 2015 en 2016 gesloopte gebouwen zijn gefinancierd door internationale donoren? Kunt u per donor, inclusief Nederland en de EU, uitsplitsen hoeveel belastinggeld hiermee verloren is gegaan?
De schade aan lopende Nederlandse ontwikkelingsprojecten door sloop- of stop-work orders in 2015–2016 bedraagt € 77.000. De schade aan door ECHO en EU-lidstaten gefinancierde humanitaire projecten in deze periode bedraagt € 416.000. Hierbij moet worden aangetekend dat niet alle lidstaten op dezelfde manier schade bijhouden of openbaar maken.
Kunt u aangeven hoeveel schade er daarnaast in 2015 en 2016 is geleden door andere acties van de Israëlische regering zoals het uitvaardigen van zogenaamde «stop-workorders»? Kunt u ook hierbij een uitsplitsing per internationale donor overleggen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om te onderzoeken op welke wijze de schade door de sloop van door Nederland of de EU gefinancierde projecten kan worden verhaald op de Israëlische autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Dit is al onderwerp van gesprek binnen de EU. Nederland stelt in geval van slooporders of confiscaties schadevergoeding aan de orde. Als financierder van projecten is Nederland echter geen eigenaar en ontbreekt er een rechtsbasis voor een schadevergoeding. Nederland vraagt wel om een schadevergoeding voor de getroffen eigenaren. Israël keert geen schadevergoedingen uit, omdat in Israëlische optiek de Palestijnse boeren hun grond niet hadden mogen ontwikkelen zonder vergunningen aan te vragen. Israël beschouwt daarom de sloop als rechtmatig.
Deelt u de stelling van plaatsvervangend VN-gezant Robert Piper dat vaak kwetsbare mensen slachtoffer zijn van de vernielingen? Klopt het dat dit jaar, als gevolg van de vernielingen, meer dan 500 Palestijnen dakloos zijn geraakt, van wie de helft nog kind is? Zo ja, wat wordt er gedaan om de mensen die slachtoffer zijn van de vernielingen onderdak en andere hulp te bieden?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze heeft u invulling gegeven aan uw toezegging in het Algemeen overleg over de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van 10 maart jl. om de situatie rondom de vernieling van projecten nauwlettend te blijven volgen en om de verontwaardiging over deze onacceptabele acties, zowel bilateraal als in Europees verband, aan de Israëlische autoriteiten over te brengen? Bent u bereid u in te zetten voor een veroordeling van deze vernielingen namens de EU? Bent u tevens bereid het onderwerp te agenderen voor de eerstvolgende Raad Buitenlandse Zaken? Kunt u toelichten welke lidstaten van de EU zich eveneens zorgen maken over de vernieling van door de EU gefinancierde projecten?
In de Raadsconclusies van 18 januari heeft de EU zich als geheel opnieuw uitgesproken tegen slooporders.
Voor de Nederlandse inbreng bij de RBZ en discussie over de slooporders verwijs ik u naar het Verslag van de Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken d.d. 18 maart jl. (Kamerstuk 21 501-02 nr. 1594). Het Midden-Oosten Vredesproces en de verslechterende situatie staan, mede op verzoek van Nederland, met grote regelmaat op de agenda van de RBZ.
Het onderzoek van de Rutgers Stichting dat kinderen te weinig les krijgen over verliefdheid, relaties en puberteit |
|
Marith Volp (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Rutgers Stichting, waaruit blijkt dat kinderen te weinig les krijgen over verliefdheid, relaties en puberteit?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de resultaten van dit onderzoek van de Rutgers Stichting over thema’s als verliefdheid, relaties, seksualiteit en puberteit, waarbij veel kinderen aangeven interesse te hebben in deze onderwerpen, maar dat slechts weinigen hier op de basisschool les over krijgen?
Zoals uit het onderzoek ook blijkt, spelen ouders en verzorgers de belangrijkste rol in de opvoeding en (seksuele) vorming van hun kinderen. Kinderen praten hierover ook het liefst met hun ouders.
Het behoort ook tot de opdracht van het onderwijs om aandacht te besteden aan seksualiteit en seksuele diversiteit. Deze thema’s zijn sinds 2012 expliciet opgenomen in de kerndoelen. Omdat het van belang is vast te stellen hoe scholen hieraan invulling geven, brengt de Inspectie van het Onderwijs hierover een themarapport uit. Hierbij worden ook leerlingen betrokken. Dit themarapport verschijnt deze zomer. Ik wacht daarom eerst de uitkomsten van dit themaonderzoek van de Inspectie van het Onderwijs af, om vervolgens tot een afgewogen standpunt te komen over de wijze waarop scholen invulling geven aan hun verantwoordelijkheid voor onderwijs over deze onderwerpen.
Deelt u het beeld van de Rutgers Stichting dat scholen te weinig aandacht besteden aan dergelijke thema’s, zoals wel is opgenomen via de kerndoelen van het basisonderwijs met betrekking tot seksualiteit en seksuele diversiteit? Zo ja, deelt u dan de zorgen over deze achterblijvende aandacht voor deze thema's op school vanuit het belang van de seksuele weerbaarheid van kinderen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u het beeld van de Rutgers Stichting dat slechts 25% van de kinderen les krijgt over seksuele grenzen en slechts 27% over seksuele diversiteit? Zo ja, deelt u de mening dat dit onwenselijk is en wat doet u daaraan? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om scholen nadrukkelijker aan te sporen op aandacht voor de thema’s verliefdheid, relaties, seksualiteit, zowel over seksuele grenzen en seksuele diversiteit, en puberteit binnen de lessen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Heeft u een beeld van de beoordeling van de manier waarop aandacht wordt besteed aan thema’s als verliefdheid, relaties, seksualiteit en puberteit door de kinderen zelf? Zo ja, hoe beoordelen kinderen de aandacht die geschonken wordt aan deze thema’s op scholen? Zo nee, waarom niet en acht u het niet van belang dit te weten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u van mening dat het belangrijk is om ook ouders actiever bij de bovengenoemde thema’s te betrekken nu kinderen aangeven dit graag met hun ouders te bespreken, door bijvoorbeeld een ouderavond over deze thema’s? Zo ja, wordt dit nu voldoende gedaan? Hoe bevordert u dit? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Mogelijke bedreigingen van heterogene woon- en werkgemeenschappen in de verstandelijk gehandicaptenzorg |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven in hoeverre u, sinds de decentralisaties, signalen heeft ontvangen over mogelijke knelpunten bij het voortbestaan van heterogene (verschillen in zorgzwaarte) woon- en werkgemeenschappen in de verstandelijke gehandicaptenzorg? Heeft u een helder beeld welke rol de decentralisaties hier wel/niet in hebben gespeeld? Zo nee, waarom heeft u dit niet?
Ik heb geen signalen ontvangen dat er knelpunten zijn rond het voortbestaan van woon- en werkgemeenschappen in de gehandicaptenzorg waar cliënten wonen met verschillende niveaus van zorgzwaarte. Wel weet ik dat er een zorginstelling is die zich zorgen maakt dat op termijn de mogelijkheden van een heterogene cliëntenpopulatie worden ingeperkt en dat daarmee het unieke karakter van de woon- en werkgemeenschap zal verdwijnen. Het gaat daarbij om een instelling die zorg levert op basis van een specifieke levensovertuiging in een gemeenschapsvormende cultuur. Voor deze instelling geldt, net als voor andere instellingen, dat de toekomst gelegen kan zijn in het verhuren van kamers en appartementen aangevuld met ondersteuning en zorg op maat of de zorg voor zwaardere groepen.
Omdat er op dit moment geen sprake is van een knelpunt, zie ik thans geen aanleiding deze mogelijke problematiek te onderzoeken. Uiteraard blijf ik zeer alert op signalen. Zie voorts antwoord vraag 3.
Heeft u signalen ontvangen dat door het wegvallen van zorgzwaartepakketten 1 en 2 het voorzieningsniveau en de bestaanszekerheid van heterogene unieke woongemeenschappen in het gedrang kunnen komen? Zo nee, kunt u dit uitsluiten, indien dit niet mogelijk is kunt u hier een onderzoek naar doen? Zo ja, wat heeft u met deze signalen gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een aantal voorbeelden noemen van heterogene woongemeenschappen waar zowel sprake is van mensen die gebruik maken van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en mensen met een Wet langdurige zorg (Wlz) indicatie? Zo nee, kunt u onderzoeken of deze combinaties nog bestaan, en of er mogelijke knelpunten zijn waar zij tegenaan lopen?
Op dit moment zijn er over het land verspreid woonvoorzieningen waar zowel cliënten wonen met een Wlz-indicatie als cliënten die zorg en ondersteuning ontvangen vanuit de Zvw en Wmo. Cliënten met een lage zorgzwaarte, die al vóór 1 januari 2015 in een Wlz-instelling woonden, kunnen daar blijven wonen. Hun zorg en ondersteuning wordt dan bekostigd vanuit de Wlz.
Als deze cliënten met een lage zorgzwaarte overlijden of als zij gaan verhuizen, kan hun plek worden gebruikt door een cliënt met een Wlz-indicatie of door een cliënt die zorg en ondersteuning ontvangt vanuit de Zvw en Wmo.
Deelt u de mening dat heterogene woon- en werkgemeenschappen bijzonder waardevol kunnen zijn, zeker in de verstandelijke gehandicaptenzorg? Zo ja, kunt u aangeven op welke manier u hieraan bijdraagt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Om deze reden is het binnen de wet- en regelgeving mogelijk dat zowel cliënten met een Wlz-indicatie als cliënten die zorg en ondersteuning ontvangen via de Wmo en Zvw, in een Wlz-instelling kunnen wonen.
Het bericht ‘Betalen is brevet behalen’ |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent het bericht «Betalen is brevet behalen»?1
Ja, ik ken het bericht.
Herkent u het beeld dat wordt geschetst van de CAE Oxford Aviation Academy Amsterdam?
De CAE Oxford Aviation Academy Amsterdam is de voormalige Nationale Luchtvaartschool (NLS) die 8 april 2014 is opgegaan in de Britse CAE Oxford Aviation Academy. Sinds die datum vindt toezicht plaats door de Britse autoriteit. Ten tijde van het overgaan heeft de ILT met de Britse autoriteit gesproken en is alle informatie over het toezicht gedeeld inclusief de punten die verbeterd moesten worden. Het is vervolgens aan de Britse autoriteit om deze zaken mee te nemen en het toezicht voort te zetten.
Ik kan slechts een uitspraak doen over de tijd dat het toezicht op de NLS door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft plaatsgevonden. De ILT heeft conform de Europese regelgeving toezicht gehouden op de kwaliteit van het lesprogramma en het management. Ik herken het beeld gedeeltelijk zoals het geschetst wordt. Er is sprake geweest van zaken die niet voldeden aan de wettelijke eisen en waarbij termijnen zijn gesteld waarbinnen verbeteringen doorgevoerd dienden te zijn. De ILT heeft de NLS onder verscherpt toezicht gesteld en er zijn extra inspecties uitgevoerd. Doordat de NLS de verbeteringen tijdig heeft doorgevoerd is er geen sprake geweest van een fase die voor ILT aanleiding zijn geweest om de erkenning van de NLS in te trekken.
Hoe verklaart u dat de kwaliteitseisen die gelden voor de opleiding en het diploma van de CAE Oxford Academy Amsterdam dusdanig versoepeld zijn dat opleiding en diploma niet meer voldoen aan de eisen die luchtvaartmaatschappijen aan piloten stellen?
De noodzakelijke kwaliteit van de vliegopleidingen wordt geborgd doordat de opleidingsprogramma’s van de vliegopleidingen moeten voldoen aan strenge Europese eisen. Er hebben geen aanpassingen in de Europese regelgeving plaatsgevonden waarbij er sprake is van een versoepeling van de eisen. Deze eisen zijn uitgewerkt in richtsnoeren uitgegeven door de EASA. De opleidingsprogramma’s van de vliegopleidingen worden goedgekeurd door de autoriteit van het land waar de hoofdvestiging van de opleiding geregistreerd staat.
De toelatingscriteria voor een vliegopleiding zijn de aangelegenheid van de vliegopleiding zelf. Daarvoor bestaan geen wettelijke criteria met uitzondering van een minimum leeftijd als enige voorwaarde.
Indien een luchtvaartmaatschappij bij voldoende aanbod er voor kiest om aanvullende specifieke eisen te vragen dan kan dit. Zoals het artikel beschrijft kunnen deze bijvoorbeeld betrekking hebben op minimale entree eisen, examenresultaten of snelheid waarmee de opleiding is doorlopen.
Waarom heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport na meerdere controles met negatief resultaat de CAE Oxford Aviation Academy Amsterdam geen sancties opgelegd?
Zoals bij antwoord 2 aangegeven houdt de ILT geen toezicht op de CAE Oxford Aviation Academy Amsterdam sinds 8 april 2014.
Deelt u de mening dat winstbelang nooit de kwaliteit van de pilotenopleiding mag bepalen? Zo nee, waarom niet?
De noodzakelijke kwaliteit van de pilotenopleiding is geborgd door middel van de Europese regelgeving die van toepassing is. Het winstbelang kan en mag er nooit toe leiden dat er sprake is van opleidingen die niet aan de Europese eisen voldoen. Zoals bij antwoord 3 aangegeven is er sprake van Europese eisen en waarop de autoriteit van het land waar de hoofdvestiging van de vliegschool gevestigd is.
Indien een opleiding aanvullende eisen stelt om daarmee de kwaliteit verder te verbeteren en de kansen van de afgestudeerde op de arbeidsmarkt te vergroten en zijn instroom te vergroten, bestaat daar geen bezwaar tegen.
Denkt u dat het in het artikel geschetste aanbodoverschot van piloten invloed heeft gehad op de keuze van ABN-AMRO om te stoppen met nieuwe leningen voor piloten?
ABN-AMRO heeft aangegeven dat onder de huidige omstandigheden deze activiteit niet meer past bij hun productaanbod. In het Financieel Dagblad van 29 februari wordt gemeld dat de slechte arbeidsmarkt voor een piloten een rol heeft gespeeld bij het besluit.
Op welke wijze kan in de toekomst door toekomstige piloten toch een betrouwbare, betaalbare en toegankelijke opleiding tot piloot worden gevolgd? Wat is daarbij uw rol en wat de rol van de luchtvaartbranche?
De minimumkwaliteit van de opleidingen wordt geborgd doordat de opleidingsprogramma’s van de vliegopleidingen moeten voldoen aan strenge Europese eisen die in detail zijn uitgewerkt in EASA richtsnoeren. De opleidingsprogramma’s van de opleidingen worden goedgekeurd door de ILT die ook toezicht houdt op de kwaliteit van de vliegopleidingen.
Zoals ook in mijn antwoorden op eerdere Kamervragen2 aangegeven vind ik de toegankelijkheid van de vliegopleiding primair de aangelegenheid van de sector en heb ik daartoe geen specifiek beleid. In de afgelopen jaren zijn er door de sector maatregelen genomen door het beperken van het aantal opleidingsplaatsen, meer transparantie in de markt en de kosten van de opleiding. De sector zal bij het zoeken naar de langere termijn oplossingen rekening moeten houden met de situatie op de arbeidsmarkt.
Ik vind het belangrijk dat er voldoende goed opgeleide piloten beschikbaar blijven voor de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen. Daarom zal ik het gesprek faciliteren tussen de betrokken partijen over de toekomst van de vliegopleidingen in Nederland.
Het niet meer in behandeling nemen van schades door het Centrum Veilig Wonen (CVW) buiten de contour |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het niet meer in behandeling nemen van schades door het Centrum Veilig Wonen (CVW) buiten de contour?1
Ja.
Waarom worden eerst de resultaten van een onderzoek in opdracht van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) afgewacht?
Uit onderzoek door Arcadis in opdracht van NAM komt naar voren dat de waarschijnlijkheid van schade door aardbevingen buiten het schadeafhandelingsgebied verwaarloosbaar is2. Onder regie van de NCG onderzoekt een onafhankelijk deskundige momenteel of de gehanteerde onderzoeksmethode en getrokken conclusies correct zijn.
Wanneer gaat dit onderzoek afgerond worden?
De resultaten worden rond de zomer verwacht. Ik zal uw Kamer op dat moment informeren.
Waarom worden niet toch alvast de schadeclaims in behandeling genomen? Niet iedere claim is toch afhankelijk van dat onderzoek? Registratie en inventarisatie kunnen nu toch ook al plaatsvinden, evenals het uitkeren van voorlopige schadevergoedingen?
NAM is wettelijk verplicht alle schade als gevolg van bodembeweging door gaswinning te vergoeden, ongeacht de locatie van de schade. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 komt uit onderzoek door Arcadis in opdracht van NAM naar voren dat de waarschijnlijkheid van schade door aardbevingen buiten de schadecontour verwaarloosbaar is. Onder regie van de NCG onderzoekt een onafhankelijk deskundige momenteel of de gehanteerde onderzoeksmethode en getrokken conclusies correct zijn. De resultaten van deze validatie worden rond de zomer verwacht. NAM heeft aangekondigd dat iedereen die een melding doet zal worden bezocht, maar wil eerst de resultaten van het validatieonderzoek afwachten, zodat deze kunnen worden betrokken bij het bezoek van de schade-expert. Een oordeel op grond van de nu beschikbare kennis zou op dit moment vrijwel zeker resulteren in afwijzing van de claim.
Hoe kunnen u en de NCG dit bevorderen? Kunt u hiertoe in overleg treden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat dit onderwerp zich niet leent voor verder uitstel, ook niet als er nog een onderzoek loopt?
Zie antwoord vraag 4.
Het visserijplan Oostzee waarmee de deur voor structurele overbevissing is opengezet |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel in de Guardian waarin staat dat het Europese visserijplan Oostzee vissers carte blanche geeft voor overbevissing?1
Het artikel in de Guardian is gebaseerd op een vertrouwelijk en intern stuk van de Europese Commissie. Ik betreur dat het stuk ten tijde van de onderhandelingen is uitgelekt. Ik ben blij dat er desondanks op 15 maart 2016 toch een politiek akkoord kon worden bereikt tussen de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie over het meerjarenplan Oostzee. Met het akkoord is een belangrijke stap gezet naar de verduurzaming van de visserijen in Europese wateren. Sinds 2009 was er een impasse over meerjarenplannen vanwege een dispuut over de rechtsbasis. Dit akkoord creëert een belangrijk precedent voor plannen in andere EU-wateren.
De Europese Commissie heeft het stuk in kwestie opgesteld op verzoek van het Europees Parlement en de Raad, in nauwe samenwerking met de wetenschappers van ICES (International Council for the Exploitation of the Sea), met de bedoeling een aantal nieuwe elementen in het meerjarenplan toe te lichten en teksten te verhelderen. Deze verhelderende tekst heeft bijgedragen aan het behalen van het politiek akkoord.
Volgens het artikel in de Guardian maakt de Europese Commissie overbevissing mogelijk. Dat is onjuist. Wetenschappers geven aan dat het gebruik van ranges past bij het concept van MSY (Maximale Duurzame Opbrengst) in een gemengde visserij of in geval van interacties tussen vissoorten. De boven- en ondergrenzen die door ICES zijn berekend, bieden op de lange termijn slechts een afwijking van 5% in oogst (vangst) ten opzichte van een Fmsy-punt. De kans dat een bestandsomvang binnen de range desondanks onder een biologische grens zakt, is kleiner dan 5%. Als een bestand onder deze grens zakt, zullen maatregelen worden getroffen.
Dit voldoet aan de normale voorzorgbenadering zoals ICES die hanteert. Wetenschappers achten het vaststellen van vangstmogelijkheden binnen de MSY-range in lijn met de principes voor duurzaamheid.
Ik wil benadrukken dat de lidstaten gebonden zijn aan de doelstelling van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid om waar mogelijk MSY in 2015 te bereiken, doch uiterlijk in 2020. Het is niet mogelijk hiervan af te wijken.
Kunt u bevestigen dat dit visserijplan mogelijkheden biedt om, via zogenaamde FUPPER ranges, boven het niveau van het wetenschappelijk vastgestelde maximaal duurzame opbrengst (Maximum Sustainable Yield, MSY) te vissen? Zo ja, deelt u de mening dat dit visserijplan mogelijkheden biedt tot structurele overbevissing? Zo nee, waarom niet?
Het met het Europees Parlement bereikte akkoord bevat «upper» en «lower» ranges én «safeguards» indien bestanden onder een bepaald minimumniveau dreigen te raken. De door beide partijen overeengekomen niveaus zijn conform het wetenschappelijke advies en door wetenschappers bestempeld als duurzaam. Dat het plan mogelijkheden biedt tot structurele overbevissing, is derhalve een onjuiste stellingname.
Welke rol heeft Nederland gespeeld in het besluit van de Europese Raad om de Fish Mortality Sustainable Yield (FMSY) niet als absolute bovengrens te accepteren?
Nederland heeft in 2015 ingestemd met het mandaat van de Raad.
Het visserijplan zou moeten dienen om vispopulaties te herstellen en overbevissing tegen te gaan; is met die doelstelling in het achterhoofd een evaluatie uitgevoerd naar hoe de voorgestelde «ranges» visbestanden herstellen en behouden op een biomassaniveau dat de maximaal duurzame opbrengst kan opleveren? Zo ja, wat zijn daar de uitkomsten van? Zo nee, waarom niet en bent u voornemens dit alsnog te doen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven hoe visserij boven het punt FMSY vispopulaties geleidelijk laat herstellen en een biomassaniveau behoudt dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren (BMSY)?
De doelstelling van het plan is het bereiken van MSY, door te sturen op de visserijsterfte. Bestanden zouden minimaal de grootte moeten hebben van MSY Btrigger, een niveau dat is vastgesteld volgens het voorzorgsniveau en waarvoor geldt dat bestanden voldoende reproductiecapaciteit hebben. Mocht een bestand toch zakken onder dat niveau, dan zullen maatregelen genomen worden waardoor het bestand in kwestie weer snel terugkeert naar boven het niveau (MSY Btrigger).
Onderschrijft u de International Council for Exploration of the Seas (ICES)-adviezen2 dat visserij op het niveau FUPPER, zoals nu vastgelegd als bovengrens in het Oostzeeplan a) leidt tot meer benodigde visserijinspanningen om eenzelfde hoeveelheid vis te vangen als op het duurzamere niveau FLOWER, b) leidt tot gemiddeld lagere vangsten en kleinere vissen, en c) de kans vergroot dat vis-biomassa beneden een veilig niveau komt? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het voornemen om dit visserijplan als blauwdruk te gebruiken voor de Noordzee, een ernstige bedreiging vormt voor bepaalde kabeljauwsoorten?3 Zo nee, waarom niet?
Nee, het gebruik van duurzame MSY-ranges is belangrijk in de gemengde visserij, om de vangstmogelijkheden van verschillende visbestanden beter op elkaar af te stemmen. Het werken met ranges is nodig vanwege zich snel ontwikkelende bestanden, maar ook vanwege de aanlandplicht.
Bent u bereid om voor nieuwe visserijplannen, waaronder dat voor de Noordzee, binnen de Europese Raad te pleiten geen visserij boven het niveau van maximaal duurzame opbrengst toe te staan en pogingen om dit begrip op te rekken of hier uitzonderingen op te bedingen niet te steunen? Zo nee, waarom niet?
Ik zal bij alle meerjarenplannen pleiten voor vangstmogelijkheden die worden vastgesteld op basis van wetenschappelijke onderbouwing voor een duurzame visserij.
De verduurzaming van sportcomplexen |
|
Pia Dijkstra (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat het verduurzamen van sportcomplexen een van de maatregelen is die de partijen van het Energieakkoord eind 2015, begin 2016 zijn overeengekomen om het Energieakkoord te intensiveren om alsnog de doelstelling van 100 petajoule energiebesparing in 2020 te halen?
Nee, de subsidieregeling is tot stand gekomen op basis van de motie van de leden Bruins Slot en Pia Dijkstra (Kamerstuk 33 400 XVI, nr. 108). Daarmee staat de regeling los van het energieakkoord. Wel wordt overwogen om de resultaten mee te nemen.
Is de subsidieregeling energiebesparing sportaccommodaties, die in de zomer van 2015 aan de begroting is toegevoegd, inderdaad het belangrijkste instrument om deze maatregel uit te voeren? Zo niet, welke andere instrumenten wilt u gaan inzetten?
Nee, dit is niet de belangrijkste maatregel om het energieakkoord te intensiveren. Energiebesparende maatregelen zijn op de lange termijn financieel gunstig voor de verenging zelf.
Indien de subsidieregeling energiebesparing sportaccommodaties inderdaad het belangrijkste instrument is om de maatregel ter intensivering uit te voeren, bent u dan van plan om dit jaar het budget van de subsidieregeling bij de Voorjaarsnota nog aan te vullen, aangezien deze regeling nu al voor 2016 is uitgeput?
Nee, zowel mijn collega van Economische Zaken als ik zien geen mogelijkheden binnen onze begrotingen om het budget nog aan te vullen. Wel kunnen verenigingen nog gebruik maken van andere mogelijkheden zoals de SDE+, voor de grootverbruikers, en de Investeringssubsidie duurzame energie1.
Als het budget van de al reeds bestaande subsidieregeling energiebesparing sportaccommodaties niet wordt aangevuld, wat is dan de meerwaarde van de afspraak tot extra intensivering van de verduurzaming van sportcomplexen die de partijen van het Energieakkoord eind 2015, begin 2016 zijn overeengekomen?
Zoals aangegeven is deze subsidieregeling geen onderdeel van het energieakkoord, nog van een extra intensivering. Wel kunnen sportverenigingen in de komende 4 jaar nog vier maal gebruik maken van de regeling met een gepland budget van 6 mln.
Gedragstherapieën voor Gilles de la Tourette voor jeugd |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de Europese richtlijnen voor de behandeling van tics (een plotselinge, spontane, korte samentrekking van een spier of spiergroepen) en Gilles de la Tourette, en de voorkeur die deze richtlijn uitspreekt voor gedragstherapie ten opzichte van medicatie?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat na de invoering van de Jeugdwet 2015 de mogelijkheden voor gedragstherapieën bij tics en Gilles de la Tourette flink zijn afgenomen? Zo ja, in welke mate, en wat is hiervoor de reden? Zo nee, kunt u dat cijfermatig onderbouwen?
Gedragstherapie voor de behandeling van Gilles de la Tourette wordt zowel regionaal als bovenregionaal ingekocht door gemeenten. Daarbij wordt de beschikbaarheid per regio of gemeente niet bijgehouden. Ik heb evenwel geen signalen ontvangen dat sinds de invoering van de Jeugdwet het aanbod van gedragstherapie voor kinderen met Gilles de la Tourette is afgenomen.
De therapeutische behandeling van tics en Gilles de la Tourette vergt specifieke deskundigheid. De HSK Groep is één van de aanbieders die deze deskundigheid in huis heeft. Overigens heeft de Vereniging Nederlandse Gemeenten in het voorjaar 2015 de bereidheid uitgesproken om voor het zorgaanbod dat door HSK Expertisecentrum Tics wordt geboden aan jeugdigen een landelijk raamcontract te sluiten. Dit betekent dat als kinderen uit een bepaalde gemeente een behandeling krijgen van die aanbieder, dit dan gebeurt tegen het landelijk overeengekomen tarief en de landelijk overeengekomen voorwaarden. Het HSK Expertisecentrum Tics heeft hier echter geen gebruik van gemaakt.
Zijn u problemen bekend met het vergoeden van gedragstherapie door gemeenten?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre klopt het dat het expertisecentra, zoals HSK Expertise Tics, niet gelukt is om contracten met gemeenten af te sluiten, omdat er veelal sprake is van bovenregionale zorg? Kunt u aangeven of deze zorg wel bovenregionaal wordt ingekocht? Zo ja, op welke wijze en in welke mate?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als er onnodig naar medicatie wordt gegrepen, omdat de gedragstherapiebehandeling niet meer lokaal te krijgen is, waardoor mensen vanwege bijvoorbeeld een te lange reisafstand daarvan afzien? Zo ja, welke oplossingen ziet u hiervoor ogen?
Het is de professionele verantwoordelijkheid van de behandelaar om te beoordelen hoe tics en Gilles de la Tourette in het individuele geval moet worden behandeld. De professional stelt in samenspraak met de patiënt een behandelplan op. Ik vind het van belang dat bij de behandeling van een patiënt door de behandelaar een goede afweging gemaakt wordt tussen de medische noodzaak en het belang van de patiënt, en dat bij die behandeling zoveel mogelijk de richtlijn van de beroepsgroep gevolgd wordt. Voor de behandeling van de patiënt dient er overeenstemming te zijn tussen de behandelaar en de patiënt (of diens wettelijk vertegenwoordiger).
Heeft u inzicht in hoeverre er sprake is van een trend naar meer medicatiegebruik bij de behandeling van tics en Gilles de la Tourette? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken? Zo ja, kunt u de cijfers daarvan met de Kamer delen?
Nee, er bestaat geen inzicht in hoeverre geneesmiddelen gebruikt worden bij de behandeling van tics en Gilles de la Tourette. Er zijn geen specifieke geneesmiddelen die voorgeschreven worden bij Gilles de la Tourette. Wel kan in sommige gevallen een antipsychoticum, zoals Haldol of Risperdal, worden voorgeschreven bij ernstige tics, maar deze hebben veel bijwerkingen. Omdat deze middelen ook bij andere psychische stoornissen (met psychoses) worden voorgeschreven is niet duidelijk in hoeverre deze geneesmiddelen worden gebruikt bij de behandeling van tics en Gilles de la Tourette.
Van belang is tevens dat voor de behandeling van de tics bij Gilles de la Tourette, niet medicamenteuze behandeling, maar gedragstherapie een eerste keuze is. Daardoor kan bij een groot deel van de patiënten een aanzienlijke vermindering van de tics worden bereikt. Gelet hierop zie ik onvoldoende aanleiding om hier onderzoek naar te laten doen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Stichting Gilles de la Tourette om te kijken naar mogelijke oplossingen om onnodige medicalisering tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Doordat gemeenten de inkoop van gedragstherapeutische behandeling voor kinderen met tics en Gilles de la Tourette zowel regionaal als bovenregionaal hebben ingekocht, kan er een wisselend beeld ontstaan in de mate de beschikbaarheid van deze zorg. Dit laat onverlet dat gemeenten deze zorg wel moeten kunnen aanbieden. Wanneer er problemen ontstaan bij de mate van beschikbaarheid moet dit in het gemeentelijke domein worden opgelost.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het verzamel-Algemeen overleg Jeugdhulp voorzien op 31 maart 2016?
Ja.
Dumping van drugsafval in Gelderland |
|
Carla Dik-Faber (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Steeds vaker drugsafval gedumpt in Gelderland»?1
Ja.
Heeft u contact gehad met de provincie Gelderland over de toegenomen dumping van drugsafval in Gelderland?
Nee, de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu noch ik hebben contact gehad met de provincie Gelderland over de toegenomen dumping van drugsafval in die provincie.
Wat zijn volgens u verklaringen voor de toenemende dumping van drugsafval in Gelderland?
In het antwoord op vraag 4 wordt ingegaan op de aantallen drugsdumpingen per provincie in 2014 en 2015. Daaruit blijkt dat het aantal geregistreerde drugsdumpingen in Noord-Brabant in 2015 is gedaald ten opzichte van 2014 en in Limburg en, in mindere mate, in Gelderland is gestegen. In enkele andere provincies is ook een toename te zien, maar dat betreft relatief geringe aantallen.
Op basis van deze cijfers zou geconstateerd kunnen worden dat sprake is van een verschuiving van dumplocaties van Noord-Brabant naar omliggende provincies zoals Gelderland en Limburg. Het feit dat de meeste geregistreerde dumpingen in Gelderland hebben plaatsgevonden in het aan Noord-Brabant grenzende deel van de provincie (het rivierengebied), versterkt de indruk dat het om afval gaat van drugslabs die voorheen in Noord-Brabant dumpten. Dumplocaties, maar ook productielocaties kunnen zich naar aangrenzend gebied in Gelderland verplaatst hebben. Een verklaring hiervoor kan zijn dat in het zuiden van het land de aanpak van drugscriminaliteit is geïntensiveerd. Of er sprake is van een waterbed-effect richting Gelderland kan echter niet met zekerheid worden gezegd.
Kunt u inzicht geven in het aantal incidenten met dumping van drugsafval in heel Nederland?
De onderstaande tabel geeft het aantal drugsafvaldumpingen per provincie in 2014 en 2015 dat is geregistreerd bij de Nationale Politie, Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO). In 2014 waren er 159 geregistreerde dumpingen, in 2015 ging het om 160 geregistreerde dumpingen.
Gr
Fr
Dr
Ov
Gel
Ut
Fl
NH
ZH
Zl
NB
Lim
2014
0
0
6
1
9
4
4
4
5
1
77
48
2015
1
1
2
1
16
5
2
8
8
1
47
68
Er zijn geen vergelijkbare cijfers van voorgaande jaren per provincie. Er zijn wel totaalcijfers voor heel Nederland: in 2010 waren er 25 geregistreerde dumplocaties, in 2011 67, in 2012 70 en in 2013 124.
Opgemerkt moet worden dat de aantallen bij de LFO geregistreerde dumpingen lager zijn dan het werkelijke aantal, omdat niet alle aangetroffen dumpingen worden gemeld. De provincies Noord-Brabant en Limburg melden zelf grotere aantallen. Limburg heeft vanuit haar samenwerkingsverband met de politie weet van 59 dumpingen in 2014 en 106 dumpingen in 2015. Noord-Brabant meldt 63 aanvragen voor kostenvergoeding voor opruiming van in 2015 gedumpt drugsafval en gaat ervan uit dat het feitelijk aantal dumpingen het aantal aanvragen overtreft. Daarnaast is er een ontwikkeling te zien naar alternatieve manieren van dumpen, waarover eerdere Kamervragen2 zijn beantwoord. Deze dumpingen komen veel minder vaak aan het licht.
Is het fonds dat u heeft ingesteld en waarmee tegemoet wordt gekomen in de kosten van het opruimen van gedumpt drugsafval ook beschikbaar voor Gelderland? Zo ja, is het bedrag van één miljoen euro dat beschikbaar is voor dat fonds met de recente toename van dumpingen nog wel toereikend? Kunt u een onderbouwd inzicht geven in de mate waarin op dit fonds een beroep wordt gedaan en de mate waarin de omvang van het fonds toereikend is?
Ook gedupeerden van drugsafvaldumping in de provincie Gelderland kunnen cofinanciering van de opruimkosten krijgen (maximaal 50% van de kosten), zoals voorzien door het amendement van de leden Cegerek (PvdA) en R. Dijkstra (VVD) van 29 oktober 2014 op de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu3.
De door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu conform het amendement in de periode 2015–2017 jaarlijks beschikbaar gestelde € 1 miljoen wordt ingezet voor kostenvergoeding van dumpingen in alle provincies. In een op 3 december 2015 tussen de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en de provincies afgesloten convenant zijn afspraken gemaakt over de verdeling van het geld over de provincies en de uitkering ervan aan rechthebbende gemeenten en grondeigenaren. De provincie Noord-Brabant verricht ten behoeve van de andere provincies een groot deel van de benodigde werkzaamheden.4
De meeste provincies hebben voor aanvragen met betrekking tot dumpingen in 2015 een openstellingsperiode bepaald tot en met 31 maart 2016. Uit informatie van de provincie Noord-Brabant5 volgt dat per 31 maart aanvragen waren ontvangen voor cofinanciering van in totaal een kleine € 400.000 aan opruimkosten. Van de 98 aanvragen kwamen er 63 uit Noord-Brabant, 33 uit Limburg, 1 uit Noord-Holland en 1 uit Gelderland. Het totaal aan gevraagde subsidie blijft ruim onder het beschikbare bedrag van € 1 miljoen en ook het aantal aanvragen is kleiner dan verwacht. De oorzaak hiervan wordt onderzocht in het kader van de (tussen)evaluatie van het convenant per 1 oktober 2016.
Hoeveel verzoeken worden er aan dit fonds gedaan en hoe vaak wordt een verzoek aan dit fonds om vergoeding van kosten toegewezen en hoe vaak wordt dat afgewezen?
Wat betreft het aantal ontvangen verzoeken om kostenvergoeding verwijs ik naar het antwoord op vraag 5. Over de mate van toewijzing en afwijzing van aanvragen heb ik nog geen informatie beschikbaar, omdat de aanvragen over 2015 nog niet zijn afgehandeld.
In het genoemde convenant van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu met de provincies is bepaald dat een stuurgroep, waarin alle provincies zijn vertegenwoordigd, zal controleren of de uitvoering van het convenant en de verlening van bijdragen in de kosten van het opruimen van drugsafvaldumpingen op efficiënte en doelmatige wijze plaatsvindt. De werkgroep zal zo nodig verbeteringen voorstellen.
De stuurgroep rapporteert haar bevindingen aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu uiterlijk op 1 september van elk jaar waarin de verlening van de bijdragen aan de gemeenten en grondeigenaren heeft plaatsgevonden, inclusief een eindverslag van de uitvoering van het convenant en van de behaalde resultaten.
Klopt het dat in Brabant vorig jaar vier tot vijf miljoen euro kosten zijn gemaakt voor het opruimen van drugsafval? Welk percentage van deze kosten is door wie betaald?
In antwoord op vragen van de leden Oskam en Van Toorenburg (beiden CDA) van 8 september 20146 heeft mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer gemeld dat de gemiddelde opruimkosten per dumping € 20.000 zijn. In het antwoord op vraag 4 is aangegeven dat er in 2015 in Noord-Brabant 47 bij de LFO geregistreerde dumpingen waren, maar dat het werkelijke aantal dumpingen hoger ligt, omdat niet alle aangetroffen dumpingen worden gemeld en geregistreerd. Dit zou betekenen, uitgaande van gemiddelde opruimkosten van € 20.000 per dumping, dat de kosten voor het opruimen van drugsafval in Noord-Brabant in 2015 tenminste € 1 miljoen bedroegen.
Anderzijds laat de bij vraag 5 aangehaalde informatie van de provincie Noord-Brabant zien dat de feitelijk gemaakte kosten voor het opruimen van de 98 dumpingen in 2015 waarvoor vergoeding is aangevraagd gemiddeld veel minder dan € 20.000 per dumping bedroegen.
Ik kan vooralsnog niet aangegeven welk percentage van de gemaakte opruimkosten door wie is betaald. De ontvangen aanvragen voor vergoeding verschaffen mogelijk meer inzicht in de kosten en wie deze betaald heeft. Dit zal blijken uit de bij vraag 6 genoemde rapportage door de provincies per 1 september a.s.
Kunt u aangeven hoe vaak het voorkomt dat daders van dumping van drugsafval betalen voor de kosten van het opruimen daarvan? Om welk bedrag gaat dit? Hoe vaak komen deze kosten bij respectievelijk particulieren en gemeenten terecht? Om welk bedrag gaat het dan?
Ik heb geen overzicht van het aantal gevallen waarin daders van dumping van drugsafval betalen voor de opruimkosten daarvan. Indien het Openbaar Ministerie (OM) een verdachte strafrechtelijk vervolgt voor het dumpen van drugsafval kan een gemeente of grondeigenaar zich voegen in het strafgeding als benadeelde partij om zodoende de kosten van het opruimen, die direct door de dumping zijn veroorzaakt, vergoed te krijgen. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 10 februari 2015 een verdachte die drugsafval heeft gedumpt onder meer veroordeeld tot het betalen van € 1.011,34 aan schadevergoeding ten behoeve van de kosten die de benadeelde partij heeft moeten maken voor het opruimen. In het vonnis is niet aangegeven wie de benadeelde partij is. De rechtbank Gelderland heeft op 31 juli 2015 voor hetzelfde soort delict een verdachte onder meer veroordeeld tot het betalen van € 23.227,33 aan schadevergoeding aan de gemeente Noordenveld voor de kosten die zijn gemaakt voor het opruimen.
Bent u van plan om, net als in Brabant via onder andere de project-groep «Samen Tegen Dumpen» gebeurt, in Gelderland nauwer te gaan samenwerken met alle betrokken partijen om dumping van drugsafval daar tegen te gaan? Zo ja, op welke wijze?
In Noord-Brabant heeft de provincie het initiatief genomen om alle partijen die betrokken zijn bij het aanpakken van drugsdumpingen bijeen te brengen via onder andere de projectgroep «Samen Tegen Dumpen». Vanuit mijn departement wordt aan deze projectgroep deelgenomen. Als de provincie Gelderland daar prijs op stelt zal dat in deze provincie ook gebeuren.
Bent u bereid het oriënterend onderzoek van de provincie Brabant naar de effecten van bodemverontreiniging als gevolg van dumpingen in de natuur en een effectieve wijze om dit aan te pakken, te ondersteunen en waar mogelijk te versnellen, nu ook in andere provincies dumping van drugsafval toeneemt? Bent u bereid ook zelf onderzoek uit te laten voeren naar de maatschappelijke effecten en kosten van dumping van drugsafval?
Onderzoek naar effecten van bodemverontreiniging is een reguliere taak van de overheden die beheerder zijn van de bodem of de grond- en oppervlaktewaterlichamen die door de betreffende bodemverontreiniging aangetast kunnen worden. Een effectieve aanpak is mijns inziens slechts gelegen in het zo spoedig mogelijk adequaat opruimen van gedumpt afval. De door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu geboden cofinanciering beoogt dit te stimuleren.
Uiteraard is het nog beter de dumpingen te voorkómen. Daarop richt zich het beleid van mijn ministerie en de inmiddels goed ontwikkelde initiatieven van de provincies Noord-Brabant en Limburg, die de andere provincies eventueel tot voorbeeld kunnen nemen.
Over de maatschappelijke effecten en kosten van dumping van drugsafval is vanuit de provincies nadere informatie te verwachten in het kader van de rapportage over en de evaluatie van het convenant betreffende de cofinanciering van opruimkosten door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Hoe verhouden de uitspraken van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het matigen van de «war on drugs» bij de Commission on Narcotic Drugs zich tot uw inspanningen om drugscriminaliteit te bestrijden in Brabant en Gelderland? Bent u van plan die strijd ook te matigen of wilt u deze juist intensiveren?
De uitspraken van Staatssecretaris Van Rijn zijn gedaan bij de Commission on Narcotic Drugs van de Verenigde Naties en zijn een pleidooi om binnen het internationale drugsbeleid de nadruk vooral op volksgezondheid te leggen. Dit is in grote delen van de wereld niet (voldoende) het geval. Zijn uitspraken moeten dan ook vooral in internationaal verband worden bezien.
Dat de Staatssecretaris dit zou uitdragen, is ook eerder aan uw Kamer gemeld, onder meer bij brief van 29 februari 20167 waarin staat dat één van de speerpunten van Nederland voor het internationale drugsbeleid gelegen is in het «borgen van een brede benadering van het volksgezondheidsperpectief op het werelddrugsprobleem.» Het verschuiven van de balans van misdaadbestrijding naar aandacht voor volksgezondheid heeft met name betrekking op drugsgebruikers, niet op drugsproductie en -distributie.
Er is geen intentie het Nederlandse beleid te veranderen: de grootschalige en georganiseerde misdaad die – ook in Nederland – achter de drugsproductie en -distributie zit moet worden aangepakt. Daar gaan we dan ook mee door.
De overname van het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis (ADRZ) door het Erasmus MC |
|
Albert de Vries (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA), Joyce Vermue (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Erasmus redt ADRZ met overname» en «ADRZ in Rotterdamse handen»?1 2
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat het Erasmus MC een bedrag van 10 miljoen euro investeert in het ADRZ, en dat daarmee het ADRZ een dochteronderneming van het Erasmus MC wordt?
Er is op dit moment sprake van een voornemen tot overname, de beslissing dat ADRZ als zelfstandige holding binnen het Erasmus MC door gaat is nog niet definitief.
Het is aan de betrokken partijen om goed te kijken welke gevolgen overnameplannen hebben voor de betrokkenen zoals de patiënten, de kwaliteit en de continuïteit van het aanbod van ziekenhuiszorg en de samenwerking met de andere Zeeuwse zorgaanbieders. Dit zal de komende tijd duidelijk moeten worden. In dat verband zullen ook de Raden van Toezicht van beide ziekenhuizen, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in het kader van de zorgspecifieke fusietoets en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in het kader van haar concentratietoezicht op grond van de Mededingingswet zich hierover moeten uitspreken. Ik wil daar niet op vooruitlopen.
Ik vind het voor de toekomst van de zorg in Zeeland van groot belang dat de Zeeuwse ziekenhuizen ADRZ en ZorgSaam, ook in geval van overname van ADRZ door het Erasmus MC, gezamenlijk de Visie Toekomstige Zorg Zeeland (Bijlage bij TK 2015–2016, 29 247, nr. 216) uitvoeren. Een belangrijk uitgangspunt van deze visie is dat de tweedelijnszorg, daar waar dat kwalitatief kan, zoveel mogelijk in Zeeland wordt verleend, en dat de Zeeuwse ziekenhuizen op verschillende terreinen gaan samenwerken. Dat betreft het in stand houden van de basiszorg, de beschikbaarheid en kwaliteit van zorg, en de complexe medisch specialistische zorg die niet op beide locaties kan worden behouden. De ziekenhuizen zijn hierover met elkaar in overleg sinds de visie afgelopen zomer is vastgesteld, en zullen hier naar verwachting voor de zomer uitsluitsel over geven. Ik zal dit traject en de samenwerking tussen de Zeeuwse ziekenhuizen nauwgezet blijven volgen.
Wat zijn volgens u de gevolgen van deze voorgenomen overname voor het aanbod van ziekenhuiszorg in de Zeeuwse regio?
Zie antwoord vraag 2.
Welke invloed heeft de overname volgens u op de samenwerking met zorgverzekeraars en (eerstelijns-)zorgaanbieders in de regio, zoals Zorgsaam? Bent u het eens met de stelling in het artikel dat de overname de samenwerking met Zorgsaam niet in de weg staat en dat met de overname een bijdrage wordt geleverd aan het in stand houden van zorg in Zeeland?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaan patiënten van het ADRZ naar uw verwachting merken van deze overname door het Erasmus MC?
Hier kan ik nog niets over zeggen. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4 heb aangegeven is nog niet bekend of deze overname daadwerkelijk gaat plaatsvinden en hoe de samenwerking tussen ADRZ en Erasmus MC er in dat geval gaat uitzien. Het is aan partijen om dit inzichtelijk te maken.
Op welke manier krijgen de inwoners van Zeeland inspraak over de inrichting van hun zorg? Op welke manier worden de patiënten van het ADRZ op de hoogte gehouden van de verwikkelingen rond het ADRZ? Op welke wijze is de cliëntenraad van het ADRZ betrokken geweest bij het besluit?
In het kader van de zorgspecifieke fusietoets moeten ADRZ en Erasmus een effectrapportage opstellen. In deze rapportage moeten zij uitleggen hoe zij cliënten, personeel en andere belanghebbenden hebben betrokken bij de besluitvorming. Dit wordt getoetst door de NZa. Indien cliënten, personeel en andere betrokkenen naar het oordeel van de NZa niet op een zorgvuldige wijze zijn betrokken, zal zij geen goedkeuring verlenen.
Zoals ik daarnaast in de Voortgangsbrief Curatieve zorg in krimpregio’s (Bijlage bij TK 2015–2016, 29 247, nr.216) heb aangegeven, zijn de inwoners van Zeeland betrokken bij het opstellen van de Visie Toekomstige Zorg Zeeland. Deze visie is vanuit het perspectief van de Zeeuwse burger geschreven. Dit heeft geleid tot een visie die de contouren schetst van de toekomstige zorg in Zeeland. Ook bij het uitvoeren van de acties die voortkomen uit de visie zal worden gemonitord of de plannen voldoende aansluiten bij de behoeften van de inwoners. Ook de zorgverzekeraars hebben hierin een belangrijke rol, want zij kunnen namens hun verzekerden keuzes maken over de inkoop van zorg.
Op welke wijze wordt, als de fusie wordt doorgezet, de continuïteit en kwaliteit van ziekenhuiszorg en de spoedeisende hulp in Zeeuws-Vlaanderen gegarandeerd? Kunt u uw antwoord, gelet op de groeiende ongerustheid, zorgvuldig toelichten?
Zoals ik heb toegelicht in mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4 zal de voorgenomen overname in het kader van de zorgspecifieke fusietoets moeten worden voorgelegd aan de NZa. Zij toetst daarbij ook op de continuïteit van cruciale zorg en zal enkel goedkeuring verlenen als deze naar haar oordeel niet in gevaar komt als gevolg van een overname. Anderzijds kan versterking van ADRZ juist continuïteit van zorg garanderen, omdat het ziekenhuis een betere financiële basis krijgt.
Zorgverzekeraars hebben vanuit hun zorgplicht een belangrijke rol en verantwoordelijkheid hebben met betrekking tot de toegankelijkheid en kwaliteit van de zorg in de regio. Zorgverzekeraar CZ heeft daarom ook vorig jaar het initiatief genomen tot het instellen van de Commissie Toekomstige Zorg Zeeland en ook verzekeraars Achmea en VGZ hebben de visie van deze commissie ondertekend.
De verschuiving van drugsdumpingen van Noord-Brabant naar Gelderland |
|
Marith Volp (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oosten vaker dumpplek gevaarlijk drugsafval»?1
Ja.
Kunt u reageren op de stelling van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) dat er sprake is van een waterbedeffect, omdat criminelen kiezen hun activiteiten vanuit Noord-Brabant naar andere provincies te verleggen?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 3 van de leden Dik-Faber en Segers (beiden ChristenUnie) (2016Z05664).
Kunt u een overzicht geven van het aantal drugsdumpingen per jaar in de periode 2010–2015, waarbij een onderscheid per provincie wordt gemaakt?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 4 van de leden Dik-Faber en Segers (beiden ChristenUnie) (2016Z05664).
Hoe verhoudt de handhavingscapaciteit van de provincie Gelderland en andere provincies zich tot de capaciteit in de provincie Noord-Brabant? Hebben andere provincies genoeg handhavingscapaciteit om deze zaken aan te pakken? Zo nee, welke stappen gaat u zetten om te zorgen dat deze capaciteit zo snel mogelijk beschikbaar is? Wat is volgens u de oorzaak van het verschil in het aantal drugsdumpingen per provincie?
Ik heb geen overzicht van de gevraagde verhoudingen in handhavingscapaciteit.
De verschillen in aantallen drugsafvaldumpingen per provincie houden logischerwijs verband met de ligging van de productielocaties van synthetische drugs. Een logische verklaring voor een groot aantal dumpingen in een provincie is dat in die provincie relatief veel drugslabs aanwezig zijn. Drugscriminelen kunnen, om de kans op opsporing van hun illegale activiteiten te verkleinen, ervoor kiezen het afval verder weg van het drugslab te dumpen, althans in een gebied van een andere toezichthoudende overheid. Zo kan de keuze vallen op locaties in andere provincies. Daarbij wordt de eenvoudigste optie uiteraard gevormd door locaties in naastgelegen provincies op relatief korte afstand van het drugslab. Naarmate de opsporingskans van drugslabs in een bepaalde provincie toeneemt, zouden de criminelen kunnen besluiten ook de drugslabs zelf te verplaatsen naar elders. De provincies Noord-Brabant en Limburg noemen als mogelijke verklaring voor de concentratie van druglabs op hun grondgebied de ligging nabij de grens en de goede logistieke situatie.
Wat is de rol van de verschillende omgevingsdiensten met betrekking tot deze zaak?
De omgevingsdiensten zijn in opdracht van provincies en gemeenten belast met uitvoerende taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Afhankelijk van de vraagstelling vanuit provincies en gemeenten kan een omgevingsdienst taken uitvoeren met betrekking tot het beleid tegen dumping van drugsafval.
Een effectieve aanpak van de problematiek is echter niet te borgen door de omgevingsdiensten alleen. Daarvoor is een brede samenwerking tussen betrokken overheidsinstanties nodig, zoals in Noord-Brabant en Limburg is opgezet. In Noord-Brabant is een projectgroep «Samen Tegen Dumpen» ingesteld, waarin het Rijk, de provincie, waterschappen en gemeenten, de Nationale politie, de LFO, het Nederlands Forensisch Instituut, de Taskforce Brabant Zeeland en (chemisch) afvalmanagement samenwerken. Een vergelijkbaar initiatief bestaat in Limburg, het Masterplan «Limburg Drugslab-vrij», welk plan in RIEC2-verband, onder aansturing van de Provincie Limburg, tot stand is gekomen.
Het rapport van de Raad voor Regionaal Veevoer over de kansen en knelpunten voor eiwitrijke veevoergrondstoffen |
|
Fatma Koşer Kaya (D66), Jaco Geurts (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het adviesrapport van de Raad voor Regionaal Veevoer «Naar 100% regionaal eiwit – Kansen en knelpunten voor eiwitrijke veevoergrondstoffen», waarin aanbevelingen worden gedaan over hoe we in Nederland kunnen komen tot meer gebruik van regionaal geteeld eiwitrijk veevoer?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit rapport?
Ik onderschrijf dat met de productie van regionale teelt en afzet van eiwitgewassen meer kan worden bijgedragen aan het verbeteren van de regionale kringloop, de beschikbaarheid van grondstoffen en de eiwittransitie. En dat daarvoor ook in Nederland mogelijkheden zijn.
In het rapport wordt een heldere uiteenzetting gegeven over de voorwaarden die hiervoor gelden, hoewel niet alle aannames door het kabinet worden gedeeld. Ik constateer met het rapport dat een brede ketenaanpak essentieel is om dit te realiseren.
Het kabinet heeft in de reactie op het advies van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), «Naar een voedselbeleid», aangegeven minder afhankelijk van import van eiwitgewassen te willen worden en in Europa ruimte te zien voor meer regionale teelt en afzet van eiwitgewassen (Kamerstuk 31 532, nr. 156, dd. 30 oktober 2015). Het kabinet heeft bedrijfsleven, consumenten en maatschappelijke organisaties uitgenodigd om dit aspect in de bredere voedselagenda verder vorm te geven en de uitvoering ervan te versnellen. In het najaar van 2016 zal het kabinet aan uw Kamer rapport uitbrengen over concrete invulling van activiteiten, voortgang en resultaten van dit voedselbeleid.
Zoals het rapport aangeeft, is voor de ontwikkeling naar meer regionale teelt en afzet van eiwitgewassen extra onderzoek nodig naar geschikte rassen, teeltoptimalisatie en verwerking. Ik wil dit met het topsectorenbeleid faciliteren door focus te geven aan investeringen in veredeling, verbetering teelt en oogstmaatregelen en verwerking van innovatieve eiwitteelten en -producten. Verder wil ik, in lijn met de aanbevelingen van het rapport, samen met het bedrijfsleven en de Topsectoren Agri&Food en Tuinbouw&Uitgangsmateriaal overleggen of en zo ja, welke nieuwe initiatieven voor publiek private samenwerking opgestart kunnen worden. Het heeft mijn voorkeur tot ketenbrede initiatieven te komen, zodat er marktconforme eindproducten ontstaan en er in alle onderdelen sprake kan zijn van een rendabele productie met een eerlijke prijs voor de boer.
Voor wat betreft de aanbevelingen die gaan over directe overheidssturing op de teelt van eiwit, ben ik van mening dat producten met name daar geteeld moeten worden waar dat economisch gezien het beste kan met in achtneming van randvoorwaarden als duurzaamheid. Dat kan zeker ook in Nederland zijn. Daartoe dienen gewassen aangepast te worden en de teelt geoptimaliseerd, zodanig dat het economisch rendabeler wordt ze op te nemen in het teeltplan van Nederlandse telers. Het creëren van een markt voor en op de Nederlandse markt brengen van regionaal geteelt eiwitrijke gewassen, zal naar verwachting in een langzamer tempo gaan dan het rapport voor ogen heeft.
Kunt u reageren op de aanbevelingen gericht aan de overheid (pagina 4 van het rapport)? Welke aanbevelingen gaat u overnemen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een «eiwitvisie» op te stellen met daarbij een duidelijke en ambitieuze doelstelling voor de teelt van eiwithoudende gewassen in Nederland en de rest van Europa?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze gaat u zich ook in Europees verband inzetten voor het wegnemen van belemmeringen voor de teelt van eiwithoudende veevoergewassen?
Ik heb het bedrijfsleven uitgenodigd om aan te geven welke wet- en regelgeving de ontwikkeling van regionale eiwitteelten remt. Deze kunnen zowel nationaal als ook Europees zijn. In dit laatste geval zal ik dit in Europees verband bespreken.
Bent u bereid dit rapport te betrekken bij de uitwerking van het (topsectoren)beleid gericht op het verminderen van de afhankelijkheid van de import van eiwitgewassen (Kamerstuk 31 532, nr. 156)?
Ik maak mij er hard voor dat eiwitteelt en -verwerking een focusonderwerp wordt binnen de topsector Agri&Food. Dit rapport ondersteunt die wens.
Kunt u aangeven met welke partijen u wilt samenwerken om de afhankelijkheid van de import van eiwitgewassen voor veevoer te verminderen?
Allereerst constateer ik dat het bij het bedrijfsleven zelf ligt om de samenwerking met andere schakels in de keten op te zoeken. Ik faciliteer dit onder meer via de topsectoren. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 2 t/m 4.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het plenaire debat over het WRR-rapport «Naar een voedselbeleid»? .
Ja.
De inname van Palestijns land door Israël |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Israël neemt land in op Westelijke Jordaanoever»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Israël zich 240 hectare land op de Westelijke Jordaanoever heeft toegeëigend? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Het betreft een toe-eigening van 234 hectare. Dit is de afronding van het besluit van Israël op 21 januari jl. om dit gebied toe te eigenen. Zie ook de antwoorden op Kamervragen van het lid Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk, d.d. 24 februari 2016, Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2015–2015, aanhangselnummer 1651)
Bent u bereid contact met uw Israëlische collega’s op te nemen om dit te veroordelen en in EU-verband aan te dringen op een sterke veroordeling van dit Israëlische optreden? Indien neen, waarom niet?
De EU heeft vanaf het begin zich publiekelijk uitgesproken tegen dit besluit. Ook in de reguliere contacten met Israël heeft het kabinet diens zorgen uitgesproken en aangedrongen op het ontwikkelen van Area C ten behoeve van de Palestijnse bevolking. Het kabinet betreurt dit besluit, dat een onrechtmatige toe-eigening vormt in strijd met internationaal recht en is bezorgd over berichtgeving dat dit gebied gebruikt zal worden voor uitbreiding van nederzettingen. Deze stap staat haaks op de inzet van de internationale gemeenschap om het vertrouwen tussen partijen te vergroten en de kansen op een succesvolle hervatting van onderhandelingen groter maken.
Het feitelijk niet verkrijgbaar zijn van het generieke dimethylfumaraat voor de behandeling van MS en andere zaken omtrent dure geneesmiddelen |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat dimethylfumaraat kan worden voorgeschreven door neurologen in plaats van het peperdure Tecfidera? Bent u bereid af te spreken dat bereidingen door apothekers worden gerealiseerd, dan wel dat doorgeleverde bereidingen door zorgverzekeraars worden vergoed, conform de motie Leijten waarin de regering wordt verzocht: «te voorkomen dat uitsluitend Tecfidera voorgeschreven kan worden voor de behandeling van psoriasis en multiple sclerose»?1 2 3
Ik zie dat de markt voor apotheekbereidingen van dimethylfumuraat voor MS-patiënten niet tot stand komt. Apothekers kiezen er voor om Tecfidera af te leveren en niet zelf dimethylfumaraat te bereiden hoewel dit voor eigen patiënten wel is toegestaan.
Doorgeleverde bereidingen van dimethylfumuraat voor MS-patiënten zijn volgens de circulaire niet toegestaan als er een geregistreerd alternatief beschikbaar is. De vraag of zorgverzekeraars de doorgeleverde bereidingen van dimethylfumuraat willen vergoeden is hypothetisch van aard, omdat de circulaire uitsluit dat apothekers dimethylfumuraat bereid door een andere apotheker kunnen afleveren.
In antwoord op de motie Leijten heb ik al eerder aangegeven dat er meerdere behandelingen voor MS beschikbaar zijn. Er zit een scala aan MS-geneesmiddelen in het pakket. Maar als een patient met MS op dimethylfumuraat is aangewezen en er geen magistrale bereiding beschikbaar is, dan is in de praktijk alleen Tecfidera voor deze patiënt beschikbaar.
Zoals ik in mijn geneesmiddelenvisie heb aangegeven wil ik ervoor zorgen dat het registreren van bekende werkzame stoffen niet zal leiden tot onmaatschappelijk hoge prijsverhogingen van die werkzame stof. In een werkgroep met het College ter beoordeling van geneesmiddelen, het Zorginstituut en de IGZ onderzoek ik mogelijke oplossingen.
Wat is uw definitie van een seeding trial? Bent u, evenals uw voorganger, nog steeds tegenstander van seeding trials? Zijn seeding trials verboden in Nederland? Wat is hieromtrent thans in de Geneesmiddelenwet geregeld?4 5
Met seeding trials wordt onderzoek bedoeld dat voornamelijk of alleen maar marketingdoeleinden kent (Kamerstuk, 29 477, nr. 205). Ik ben geen voorstander van seeding trials. Seeding trials worden door fabrikanten geïnitieerd en vaak onder het mom van Fase IV-onderzoek gedaan. Fase IV-onderzoek betreft in beginsel onderzoek dat niet onder de reikwijdte van de WMO valt. Voor dergelijk onderzoek gelden geen specifieke wettelijke eisen. Niet-WMO plichtig onderzoek met geneesmiddelen dat is geïnitieerd door farmaceutische industrie wordt verplicht preventief getoetst op grond van het Toetsingskader niet-WMO-plichtig onderzoek. In overleg met partijen is een kader opgesteld om te borgen dat dergelijk niet-WMO onderzoek om goede redenen en op een goede manier wordt uitgevoerd. Eén van de afspraken geeft aan dat deelname aan het niet-WMO onderzoek geen reden mag zijn voor het extra voorschrijven van het onderzochte geneesmiddel.
Is het waar dat het bij het onderzoek naar de effectiviteit van fampridine (Fampyra) in het voorwaardelijke toelatingstraject om twee onderzoeken gaat, het ENHACE-onderzoek, hetgeen een gerandomiseerd dubbelblind en placebogecontroleerd onderzoek is, en het LIBERATE-onderzoek, dat een niet gerandomiseerd observationeel onderzoek betreft? Zo neen, hoe zit het dan?
In het voorwaardelijke toelatingstraject van Fampyra gaat het om drie onderzoeken. Naast het hoofdonderzoek «ENHANCE» en het eerste nevenonderzoek «LIBERATE», is er een tweede nevenonderzoek, «Fampyra Treatment Monitoring Program», bedoeld om gegevens te verzamelen over het gebruik van Fampyra in de dagelijkse klinische praktijk.
Hoeveel neurologen doen thans mee aan deze twee onderzoeken van fabrikant Biogen Idec? Ontvangen zij hiervoor een vergoeding? Zo ja, hoe hoog is deze vergoeding, en welke activiteiten van de neuroloog staan daar tegenover? Zo ja, wat is uw oordeel over de hoogte van de vergoeding?
Aan het hoofdonderzoek nemen drie onderzoekers deel. Er zijn ongeveer 30 onderzoekers beoogd om deel te nemen aan de twee nevenonderzoeken.
Onderzoekers ontvangen een vergoeding voor de kosten die verbonden zijn aan deelname aan en uitvoering van het onderzoek. De vergoeding wordt vastgesteld in een contract. Voor de ENHANCE-studie krijgt een onderzoeker ongeveer € 5.300 per patiënt voor het uitvoeren van bepaalde handelingen per protocol. Voor de LIBERATE-studie is de vergoeding ongeveer € 1.250 per patiënt voor het per protocol uitvoeren van bepaalde handelingen die geen onderdeel zijn van het regulier medisch handelen in de dagelijkse klinische praktijk.
Deze vergoeding is passend wanneer deze onder één van de uitzonderingen van gunstbetoon (Artikel 94 Gnw) valt en als aan bepaalde voorwaarden is voldaan (beleidsregels gunstbetoon geneesmiddelen).
Is er bij het LIBERATE-onderzoek sprake van een seeding trial? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daartegen ondernemen?
Er is geen sprake van een seeding trial. Voorwaardelijke toelating heeft twee doelen: het doen van onderzoek naar veelbelovende, maar nog niet voldoende bewezen effectieve zorg en eerdere toegang van de patiënt tot veelbelovende medicijnen. Alle patiënten die een medische indicatie hebben voor Fampyra moeten kunnen deelnemen aan onderzoek tijdens de voorwaardelijke toelatingsperiode.
Naast het hoofdonderzoek «ENHANCE» zijn twee nevenonderzoeken toegevoegd, zodat in principe alle patiënten die in aanmerking komen voor behandeling met Fampyra kunnen deelnemen. Op die manier wordt voldaan aan het tweede doel van voorwaardelijke toelating: eerdere toegang voor de patiënten die hiervoor een medische indicatie hebben.
Met de drie verschillende onderzoeken wordt voldaan aan de criteria van een voorwaardelijke toelatingstraject. Het Zorginstituut heeft dit getoetst.
Is het waar dat fabrikant Eurocerpt dexamfetamine 5 mg voor ADHD-patiënten door Eurocerpt onder de merknaam Amfexa tegen een veel hogere prijs dan het door de apotheek bereide dexamfetamine op de markt heeft gebracht?6 7 Zo ja, wat is daarover uw oordeel? Hoe verhouden de prijzen zich exact tot elkaar?
De fabrikant Eurocept Pharmaceuticals heeft dexamfetamine 5 mg geregistreerd voor de toepassing bij ADHD-patienten. Amfexa wordt aangeboden voor € 31 per 30 tabletten.
De prijs van 30 tabletten magistraal bereidt is € 8 per 30 tabletten (bron Zorginstituut).
Het uitgangspunt van beleid is het gebruik van geregistreerde geneesmiddelen. Immers, die zijn getoetst op veiligheid en werkzaamheid, en voor geregistreerde geneesmiddelen bestaat een goed systeem van geneesmiddelenbewaking. Na registratie blijkt de prijs van een geneesmiddel vaak hoger te liggen dan de prijs waarvoor de bereiding beschikbaar was. Voor zover de prijsverhoging verklaard kan worden uit de registratiekosten ten gevolge van het extra gedane onderzoek, is dat acceptabel.
Is het waar dat circa 30.000 patiënten dexamfetamine 5 mg gebruiken, en dat de kosten voor deze patiënten kunnen oplopen tot 100 euro per maand, als alleen Amfexa nog mag worden afgeleverd door apothekers?
Amfexa is op dit moment nog niet opgenomen in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS). Het dossier ligt ter beoordeling bij het Zorginstituut.
Volgens de GIP databank (bron: Zorginstituut) waren er in 2014 ongeveer 21.000 gebruikers van de doorgeleverde bereiding dexamfetamine. Op dit moment kost een doorgeleverde bereiding ongeveer € 32,– per maand (op basis van 3 tabletten van 5 mg/dag). De totale omzet van dexamfetamine was € 4,3 miljoen in 2014.
De kosten van Amfexa zullen liggen op ongeveer € 93,– per maand (op basis van 3 tabletten van 5 mg/dag).
De uitgaven voor Amfexa zullen afhangen van het advies van het Zorginstituut over de plaats in het pakket. Indien Amfexa geclusterd wordt met bestaande ADHD-medicatie zal er een bijbetaling op Amfexa komen en zullen de kosten voor het farmaciebudget niet stijgen.
In dit ADHD cluster zijn er verschillende geneesmiddelen die al vele jaren een bijbetaling kennen.
Welke rol speelt het Zorginstituut Nederland in dezen? Welke rol speelt u daarin, of kunt u daarin spelen?
Amfexa is op dit moment nog niet opgenomen in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS). Het dossier ligt ter beoordeling bij het Zorginstituut.
Indien het Zorginstituut een advies uitbrengt over de plaatsbepaling van Amfexa in het GVS dan zal ik dat advies overwegen en vervolgens een besluit nemen. Ik kan daar niet op vooruit lopen.
Wat is uw oordeel over de zeer sterke toename van prescriptie van medicatie bij ADHD, de sterke betrokkenheid van de industrie door middel van sponsoring van vele onderzoeken, en de twijfels die het Geneesmiddelenbulletin uit over de NHG-standaard (Nederlands Huisartsen Genootschap), en het nut van medicatie bij ADHD?8
Voor mijn mening over de forse stijging in het gebruik en voorschrijven van medicatie bij ADHD verwijs ik naar het antwoord van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op vraag 1 van vragen van de leden Dijkstra en Bergkamp (D66) over de ADHD-epidemie (Tweede Kamer, vergaderjaar 2015 – 2016, 1411, Aanhangsel).
In de praktijk is vooral de producerende farmaceutische industrie betrokken bij onderzoek naar de werkzaamheid en bijwerkingen van geneesmiddelen. Hierover dient naar mijn mening transparantie te bestaan bij het opstellen van richtlijnen en standaarden.
Voor de gang van zaken bij het opstellen van de NHG -Standaard ADHD bij kinderen heb ik navraag gedaan bij het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG). Het NHG liet mij weten dat hiervan ook melding is gemaakt bij het opstellen van de NHG- Standaard ADHD bij kinderen. Het NHG heeft in de NHGStandaard terughoudendheid ten aanzien van het stellen van de diagnose en het starten met medicatie bij ADHD opgenomen. In de standaard is vermeld dat «De kwaliteit van het bewijs (ten aanzien van het effect van medicatie) is echter laag. De werkzaamheid en veiligheid op lange termijn zijn onbekend en niet onderzocht. Daarom beveelt de standaard medicamenteuze behandeling van ADHD conform de geregistreerde indicatie pas aan als psycho-educatie en gedragsmatige interventies onvoldoende effect hebben.»
Verder heeft het NHG mij laten weten dat ter voorkoming van belangenverstrengeling met de farmaceutische industrie het NHG de Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) onderschrijft. Alle kandidaatwerkgroepleden van de op te stellen standaard dienen een belangenverklaring in te vullen. Indien sprake is van bezwaarlijke belangenverstrengeling worden zij uitgesloten van deelname aan de werkgroep of van de discussie en besluitvorming over de aanbevelingen met betrekking tot medicamenteus beleid. Deze belangenverklaringen zijn openbaar toegankelijk en opvraagbaar bij het NHG.
Tenslotte meldde het NHG dat de zeventien leden van de werkgroep die de NHG- Standaard ADHD bij kinderen heeft opgesteld, geen binding hadden met de farmaceutische industrie van geneesmiddelen op het gebied van ADHD. Eén lid van de werkgroep was op verzoek van de industrie, spreker geweest op een congres en deze persoon is dan ook uitgesloten van het leveren van een bijdrage aan de besluitvorming van het medicamenteuze beleid van de standaard.
De stelling zoals deze is verwoord in het artikel in Geneesmiddelenbulletin dat de diagnose ADHD onderhandelbaar is, het dubieus is of de behandeling nuttig is, terwijl werkzaamheid op lange termijn niet is aangetoond en dat deze standaard oproept tot een noodzakelijke maatschappelijke discussie over ADHD, onderschrijf ik dan ook niet.
Over de werkzaamheid en lange termijn effecten van ADHD medicatie verwijs ik bovendien nog naar antwoord op vraag 5 naar aanleiding van vragen van het Kamerlid Ziens (VVD) over het gebruik van ADHD-middelen voor recreatieve doeleinden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2015 – 2016, 635, Aanhangsel) naar de aldaar vermelde onderzoeken in het kader van het ZonMw programma Goed Gebruik Geneesmiddelen en het programma Priority Medicines voor Kinderen.
Wat is uw oordeel over de volgende stelling van het Geneesmiddelenbulletin: «De diagnose ADHD is onderhandelbaar, het is dubieus of de behandeling nuttig is, terwijl werkzaamheid op de langere termijn niet is aangetoond. Deze standaard roept op tot een noodzakelijke maatschappelijke discussie over ADHD.»?9 Gaat u een dergelijke maatschappelijke discussie bevorderen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.