Het bericht dat tientallen ouderen die in een huis van Florence wonen, verplicht moeten verhuizen |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat tientallen ouderen die wonen in een verzorgingshuis van Florence deze week te horen hebben gekregen dat ze gedwongen moeten verhuizen?1
Wat vindt u ervan dat zestien van de vaak hoogbejaarde bewoners te horen kregen zelfs al voor het eind van het jaar te moeten verhuizen?
Vindt u het wenselijk dat mensen gedwongen verhuisd worden naar een andere omgeving waar zij vaak hun vertrouwde kennissen en familiekring kwijt raken? Zo nee, wat gaat u ondernemen tegen deze gedwongen verhuizing?
Hoe rijmt u het op korte termijn gedwongen verhuizen van deze kwetsbare ouderen met uw uitspraak dat het beleid dient uit te gaan van passende zorg die mensen in hun waarde laat?
Erkent u dat deze verhuizing te maken heeft met uw beleid om de lage zorgzwaartepakketten niet meer te vergoeden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat gebeurt er als bewoners niet willen verhuizen? In hoeverre kan een zorginstelling mensen dwingen te verhuizen? Op grond waarvan?
Voorop staat dat niemand er bij gebaat is om in een dergelijke situatie te geraken. Dat komt de kwaliteit van zorg en welzijn naar mijn overtuiging niet ten goede. Deze situatie kan alleen in goed overleg tussen bewoners, zorgaanbieder en zorgkantoor tot een bevredigend einde worden gebracht, zodat de cliënt blijvend verzekerd is van verantwoorde zorg. De praktijk leert dat er langs deze weg uiteindelijk altijd een oplossing wordt gevonden.
Hoe oordeelt u over de redenen van de concentratie van bewoners met een bepaalde zorgvraag? Is dit bedrijfseconomisch ingegeven, organisatorisch of inhoudelijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Florence geeft aan dat het doel is om cliënten in een omgeving die veranderd is blijvend die zorg te bieden die zij, gezien hun zorgzwaarte, nodig hebben. Dit moet passen binnen personele, gebouwelijke en organisatorische randvoorwaarden. Het is aan de zorgaanbieder om daarin beslissingen te nemen en aan de IGZ om daarop toezicht te houden.
Gaat het ombouwen tot «moderne, zelfstandige zorgappartementen» gepaard met een huurverhoging? Zo ja, wat bedraagt die?
Volgens Florence wordt Woonzorgcentrum Loosduinse Hof binnen nu en twee jaar getransformeerd tot een woonzorghuis voor de wijk. Het woonzorgcentrum krijgt daarmee zelfstandige wooneenheden voor mensen die zorg thuis ontvangen.
Naar ik begrijp is het de bedoeling dat de woningcorporatie op termijn de exploitatie van de huisvesting overneemt. Een woningcorporatie is er niet voor mensen met een groot inkomen, dus ik ga ervan uit dat deze wooneenheden ook voor mensen met lage inkomens beschikbaar zijn.
Erkent u dat Florence hiermee de stap zet naar scheiden van wonen en zorg, en dat ze zich daardoor kan richten op de welvarende oudere, en hiermee de mogelijkheid voor ouderen met zorgbehoefte maar zonder dikke portemonnee verkleind worden? Hoe kijkt u aan tegen deze tweedeling?
Zie antwoord vraag 8.
Met hoeveel ontslagen gaat de reorganisatie/verhuizing gepaard? Worden gedwongen ontslagen uitgesloten? Is er al contact met de vakbond?
Uit de door Florence aangereikte informatie leid ik af dat door de overplaatsing van cliënten met een zwaardere zorgvraag en een verminderde vraag naar de woningen, er boventalligheid ontstaat van medewerkers. Het zou gaan om 24,5 fte. De boventallige medewerkers vallen onder het sociaal plan dat in samenwerking met de vakbonden tot stand is gekomen. Het feit dat deze maatregel wordt genomen terwijl de taakstelling op de Wlz van € 500 miljoen vanaf 2017 structureel is teruggedraaid, toont aan dat instellingen altijd te maken kunnen krijgen met veranderende voorkeuren van groepen cliënten, waaraan zij zich moeten aanpassen.
Hoe verklaart u dat er gedwongen ontslagen vallen, terwijl u beweert dat u niet bezuinigt op de verpleeghuiszorg?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid de Raad van Bestuur van Florence, die maar liefst vier noteringen heeft in de Actiz 50, de lijst met grootste graaiers in de ouderenzorg, hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?2
Het Kabinet wil maatschappelijk acceptabele inkomens voor zorgbestuurders. Normen voor bezoldiging zijn vastgelegd in de Wet normering topinkomens (WNT). Binnen de grenzen die de wet, in het bijzonder de WNT, is het aan de raden van toezicht om te bepalen wat een passende beloning is voor de bestuurders van een zorginstelling.
Vindt u deze aangekondigde gedwongen verhuizing, inclusief de gedwongen ontslagen, de juiste prioriteit van een zorginstelling dat op de zorgenlijst van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) prijkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 7.
Hoe oordeelt de IGZ over deze verplichte verhuizingen? Draagt dit bij tot de veiligheid van bewoners en hun kwaliteit van leven?
De IGZ gaat niet over de plaatsing van de bewoners en het besluit dat een organisatie hierin neemt. Dit is de verantwoordelijkheid van de bestuurder. De IGZ volgt wel of de kwaliteit en veiligheid van de bewoners bij Florence is gewaarborgd. Mochten er signalen binnenkomen dat dit niet het geval is dan zal de IGZ deze signalen onderzoeken.
Het bericht "Onderzoek gevolgen eigen bijdragen Wmo flink vertraagd" |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u bovengenoemd bericht?1
Ja.
Waarom duurt het wederom langer voordat het onderzoek naar de Tweede Kamer komt?
Zoals ook in mijn brief van 28 juli jl. (Kamerstuk 29 538, nr. 225) aan uw Kamer gemeld, heb ik uw Kamer in mijn brief van 15 februari dit jaar (Kamerstuk 29 538/ 34 104, nr. 203) laten weten dat het CBS verwachtte voor de zomer voorlopige resultaten van het onderzoek te kunnen leveren op basis van de gegevens over 2013, 2014 en de eerste helft van 2015. In deze brief stond ook aangegeven dat het CBS het onderzoek kan uitvoeren als de gegevens, die voor het onderzoek benodigd zijn, beschikbaar zijn. Door middel van mijn brief van 28 juli jl. en de daaraan toegevoegde brief van het CBS heb ik u geïnformeerd over het feit dat het CBS tot de conclusie is gekomen, dat het onderzoek zich als gevolg van de hervormingen nog niet in de fase bevindt waarin het CBS een tabellenset kan samenstellen. Wat betreft de voorlopige resultaten van het onderzoek geldt dus helaas dat de gegevens niet tijdig beschikbaar waren om voor de zomer een voorlopig resultaat aan uw Kamer te doen toekomen. Over de definitieve resultaten van het onderzoek stond in mijn brief van 28 juli jl. dat het CBS verwachtte de tabellen met cijfers over heel 2013, 2014, en 2015 in november 2016 op te leveren.
Ligt de oorzaak hiervan bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), of heeft u besloten dit onderzoek op een later moment naar buiten te brengen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Zou het niet correct zijn met spoed dit onderzoek te doen, zodat mensen die nu afzien van zorg vanwege de te hoge eigen bijdragen tegemoet gekomen worden? Zo ja, uit welk deel van uw handelen blijkt dat dan?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is het CBS afhankelijk van de data die zij beschikbaar heeft. In het debat van 10 maart jl. over de problemen bij het CAK inzake de eigen bijdrage Wmo heb ik uw Kamer toegezegd om naast het CBS-onderzoek kwalitatief onderzoek uit te voeren. De focus van het CBS-onderzoek ligt op alle huishoudens waarvan minimaal één persoon van 18 jaar of ouder in 2013 en 2014 eigenbijdrageplichtige AWBZ- en/of Wmo-zorg zonder verblijf in natura ontving. Voor deze huishoudens wordt de verandering in eigen bijdragen tussen 2014 en 2015 door het CBS op basis van CAK gegevens berekend. Ongewenste zorgmijding is geen onderdeel van het CBS-onderzoek. Het kwalitatieve onderzoek – in aanvulling op het onderzoek van het CBS – zal ingaan op ongewenste zorgmijding, eigen bijdragen en maatwerk op grond van de Wmo 2015. De planning van het kwalitatieve onderzoek sluit aan op het CBS-onderzoek.
Zou het niet correct geweest zijn om in overeenstemming met eerdere voorstellen van de CDA-fractie, voordat alle zorghervormingen ingevoerd zijn onderzoek te doen naar de inkomenspositie van middeninkomens, en daarmee de put te dempen voordat het kalf verdronken is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft u dat dan niet gedaan?
Bij de totstandkoming van de wetgeving in het kader van de vernieuwing van zorg en ondersteuning en in de parlementaire behandeling daarvan is veel aandacht besteed aan de eigen bijdragen van mensen voor de door hen ontvangen zorg en ondersteuning. Uitgangspunt is dat mensen naar vermogen een bijdrage leveren. De inzet hierbij was om deze eigen bijdragen zoveel mogelijk ongewijzigd te laten, anders dan de effecten vanuit andere wetgeving (bijvoorbeeld afschaffing Wtcg korting op eigen bijdragen). Het wettelijk kader waarborgt dat mensen de toegang tot zorg en ondersteuning niet kan worden geweigerd met een verwijzing naar inkomen en vermogen. Daarbij zijn het instrumentarium en bijbehorende middelen voor gemeenten verruimd om daar waar aangewezen (meer) financieel maatwerk te kunnen bieden.
Het CBS-onderzoek moet een antwoord geven op de vraag of de eigen bijdragen voor huishoudens waarvan ten minste één persoon eigen bijdrageplichtinge AWBZ- en/of Wmo-zorg heeft ontvangen veranderd is tussen 2014 en 2015 voor verschillende inkomens- en vermogensgroepen.
Klopt het dat bij het onderzoek door het CBS geen onderzoek gedaan wordt naar zorgmijding vanwege hoge eigen bijdragen? Zo ja, waarom is dat?
Zorgmijding maakt geen onderdeel uit van het CBS-onderzoek gezien dat niet mogelijk is door het ontbreken van data hierover. Het CBS-onderzoek is gebaseerd op CAK-gegevens. De uitstroom uit de Wmo 2015 kan op basis van CAK-gegevens in beeld worden gebracht indien de reden overlijden of een verhuizing naar een instelling betreft. Overige redenen voor uitstroom zijn dat ondersteuning niet meer nodig is of niet meer betaalbaar wordt geacht of op een andere manier wordt verkregen, bijvoorbeeld in de vorm van een algemene voorziening, Zvw-zorg, private zorg of mantelzorg. De CAK-bestanden bieden echter geen mogelijkheid om uitstroom anders dan door overlijden of de overgang naar zorg met verblijf te onderzoeken. In mijn brief van 14 april jl. (Kamerstuk 29 538, nr. 212) heb ik uw Kamer aangegeven dat met behulp van het kwalitatieve onderzoek hiervan wel een indicatie kan worden gegeven. Voorts verwijs ik u specifiek naar de offerte en het vooronderzoek van het CBS dat ik uw Kamer heb doen toekomen met mijn brieven van 7 september (Kamerstuk 34 104, nr. 71) en 3 december 2015 (Kamerstuk 34 104, nr. 88). Ik zal u met de beantwoording van deze vragen de offerte en het vooronderzoek nogmaals doen toekomen2.
Waarom «behoort het niet tot de mogelijkheden om op basis van de beschikbare gegevens onderzoek te doen naar de overige redenen voor uitstroom uit de Wmo 2015»? Kunt u zeer specifiek per «overige redenen», waaronder zorgmijding, aangeven waarom hier geen onderzoek naar kan worden gedaan? Indien de daarvoor beschikbare gegevens niet voorhanden zijn, waarom kunt u die dan niet voorhanden krijgen?
Zie antwoord vraag 6.
De vestiging van een asielzoekerscentrum in Maastricht |
|
Attje Kuiken (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Maastricht en Den Haag hekelen koppigheid Penn-Te Strake»?1
Ja.
Bevat het bericht feitelijke onjuistheden ten aanzien van het eigendom en de overdracht daarvan van het genoemde pand? Zo ja, welke zijn dat?
Ja. Voor zover mij bekend bevat het artikel de volgende feitelijke onjuistheden t.a.v. de eigendom en overdracht:
Uit navraag bij het COA blijkt dat de overdracht van het pand aan de Parkweg heeft plaatsgevonden drie dagen2 (en niet 1 dag) nadat het COA heeft aangegeven dat er voldoende basis was om een huurovereenkomst aan te gaan.
Verder wordt in het artikel gesproken over een «geheimzinnige eigenaar» van een asielzoekerscentrum». De eigenaar is bekend namelijk LEA Immobilienvermittlungs GmbH en uit het onderzoek van een notariskantoor (zie ook voetnoot3 is niet gebleken van enige band tussen de heer Vos en Immobilienvermittlungs GmbH anders dan de levering van het complex aan de Parkweg 20.
Overigens wil ik hierbij aangeven dat noch het COA, noch de gemeente Maastricht contractpartij was bij de verkoop. Het COA huurt het pand aan de Parkweg 20 van de eigenaar en tevens verhuurder, LEA Immobilienvermittlungs GmbH. De verhuurder is tevens verantwoordelijk voor de verbouwing van het pand. De gemeente Maastricht heeft een aanvraag voor het afgeven van een omgevingsvergunning van LEA Immobilienvermittlungs GmbH ontvangen.
Bent u van mening dat de overheid op zijn minst zeer terughoudend moet zijn bij deals met vastgoed waarvan de (recente) eigenaar verdacht wordt van strafbare feiten met vastgoed? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is in het belang van de integriteit en het aanzien van de overheid om te voorkomen dat de overheid illegale praktijken faciliteert.
Bent u van mening dat indien er een vermoeden is dat de overdracht van een pand via een stromanconstructie heeft plaatsgevonden, dat dan ook de integriteit van de betrokkenen bij deze deal zou moeten worden gecheckt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Juist in dergelijke gevallen dient, indien mogelijk, nader onderzoek plaats te vinden om te voorkomen dat de overheid criminele activiteiten faciliteert.
Bent u van mening dat in het geval de overheid betrokken is bij transacties met vastgoed, die overheid bij de geringste twijfel over de integriteit van een van de betrokken partijen onderzoek zou moeten laten doen naar die integriteit? Zo ja, waarom en is een Bibob2-toets daarvoor geschikt? Zo nee, waarom niet?
Ja. In algemeenheid geldt dat de Wet Bibob bestuursorganen mogelijkheden biedt om zelfstandig onderzoek te doen naar betrokken partijen bij vastgoedtransacties waar de overheid zelf ook partij is. Daarbij kunnen zij zich eventueel laten ondersteunen door een advies van het Landelijk Bureau Bibob.
Welke rol heeft het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) in het algemeen bij vastgoedtransacties met betrekking tot de vestiging van asielzoekerscentra en behoort tot die rol ook het toetsen van de integriteit van betrokkenen bij een dergelijke transactie? Welke rol had of heeft het COA concreet als het gaat om de genoemde transactie in Maastricht?
Het COA is een zelfstandig bestuursorgaan dat bij vastgoedtransacties optreedt als huurder, koper of verkoper. Het COA controleert voor ondertekening van een overeenkomst met een commerciële partner of deze de juridische bevoegdheid heeft tot het sluiten van de betrokken overeenkomst. Is er ten tijde van de gesprekken en de onderhandelingen rond, en de ondertekening van, de overeenkomst geen reden of aanleiding tot twijfel omtrent de beoogde contractpartner dan wordt geen nader onderzoek5 verricht.
In het geval van LEA Immobilienvermittlungs GmbH zijn door het COA notariële verklaringen ontvangen waaruit blijkt dat de gemachtigde van LEA Immobilienvermittlungs GmbH daadwerkelijk de gemachtigd is namens het bedrijf te handelen. Er was op dat moment geen aanleiding nader onderzoek te verrichten.
Nadat het COA op de hoogte was geraakt van de berichtgeving omtrent dhr. Vos (15 juli 2016), heeft het COA op 20 juli 2016 nader onderzoek laten verrichten door een notariskantoor. Deze notaris heeft onderzoek gedaan naar de banden tussen de eigenaar LEA Immobilienvermittlungs GmbH en de heer B. Vos, dan wel een van de aan de heer Vos gelieerde vennootschappen. Uit de openbare registers is niet gebleken van enige band tussen de heer B. Vos en LEA dan wel de enige bestuurder en aandeelhouder van LEA Immobilienvermittlungs GmbH, anders dan de levering van het pand Parkweg 20 aan LEA Immobilienvermittlungs GmbH door Vos Vastgoed Beleggingsmaatschappij B.V.
Overigens is het COA dit moment niet bevoegd tot het toepassen van de Wet Bibob. Het COA heeft enige tijd nadat de grote vluchtelingenstroom op gang kwam wel reeds contact gezocht met het Ministerie van Veiligheid en Justitie om te bezien of deze bevoegdheid kan worden verkregen. Momenteel beziet de Minister van Veiligheid en Justitie hoe de Bibob-bevoegdheid voor het COA, door middel van een aanpassing van het Besluit Bibob, op korte termijn kan worden gerealiseerd. Onderdeel van de wijzigingsprocedure is een voorhang van het ontwerpbesluit bij de Tweede Kamer (artikel 1, derde lid, Wet Bibob).
Wat is uw reactie op de bevindingen in het rapport: «The IMF and the crises in Greece, Ireland, and Portugal: an evaluation by the Independent Evaluation Office»1, waarin het IEO zeer kritisch is over het handelen van het IMF rond het verstrekken van leningen aan diverse Europese landen in de periode 2010 tot en met 2013?
De onafhankelijke evaluatiedienst van het IMF – het Independent Evaluation Office (IEO) – heeft op 29 juli j.l. een evaluatierapport openbaar gemaakt over de rol van het IMF bij de aanpak van de eurocrisis. De Managing Director Lagarde heeft in een separate verklaring gereageerd op de aanbevelingen van de evaluatiedienst. Ik ben van mening dat het IMF uit de verschillende evaluaties van programma’s en beleidsherzieningen lessen heeft getrokken over haar rol bij de aanpak van de eurocrisis. Het is tegelijkertijd van belang dat het IMF haar rol continu blijft evalueren en waar nodig haar beleid bijstelt. Het werk van de IEO draagt hier in belangrijke mate aan bij.
Voor een appreciatie van het rapport en de aanbevelingen verwijs ik u ook naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 29 augustus over de evaluatie van het IEO over de rol van het IMF bij de aanpak van de eurocrisis (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1391).
Kunt u zich vinden in de kritiek uit het IEO-rapport dat het IMF met betrekking tot de Griekse crisis mogelijk al in een vroeg stadium haar oren heeft laten hangen naar politieke druk vanuit de Europese Commissie, die handelde namens de Eurogroep? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van het IEO stelt in algemene zin dat de samenwerking in Trojka-verband de technische beoordelingen van het IMF mogelijk blootstelde aan politieke druk. Het rapport geeft echter ook aan dat het IMF op technisch niveau in de trojka doorgaans niet vatbaar was voor druk vanuit de Europese instellingen (zie ook het antwoord op vraag 8). De Managing Director van het IMF heeft in haar reactie op het evaluatierapport van het IEO gewezen op de uitzonderlijk lastige en ongeëvenaarde omstandigheden van de eurocrisis. Volgens de Managing Director heeft het IMF in een zeer korte periode programma’s verstrekt aan landen in een muntunie, terwijl de ervaring hiermee beperkt was. Deze beginjaren waren volgens de Managing Director een leerproces voor zowel het IMF als de Europese instellingen. Ondanks de grote systeemrisico’s is het gelukt om het marktvertrouwen te herstellen. Volgens de Managing Director heeft het IEO in haar rapport onvoldoende onderbouwd dat er sprake was van politieke interventie in de technische analyses van het IMF, waardoor er geen noodzaak is voor nieuwe procedures. Tegelijkertijd heeft ze onderstreept dat de technische analyses van het IMF onafhankelijk moeten blijven. Ik kan mij ook niet vinden in de stelling dat het IMF in een vroeg stadium haar oren heeft laten hangen naar politieke druk vanuit de Europese Commissie, dan wel de Eurogroep. Mijn indruk is dat het IMF altijd zelfstandig tot een besluit is gekomen over betrokkenheid van het IMF bij het eerste, maar ook de latere Griekse programma’s. Dit was juist voor Nederland ook een belangrijke reden om het IMF te betrekken bij de steunprogramma’s. Het antwoord op vraag 7 gaat verder in op het besluit van het IMF om in 2010 in te stemmen met een steunprogramma voor Griekenland zonder schuldherstructurering.
Kunt u ontkennen, danwel bevestigen dat de Europese Commissie het IMF daadwerkelijk politiek heeft willen beïnvloeden?
Nee, dit is een vraag die de Europese Commissie zelf zou moeten beantwoorden.
Kunt u bevestigen dat de optie van herstructurering van de Griekse schulden al van tafel was op het moment dat het IMF in maart 2010 werd uitgenodigd?
Schuldherstructurering is bij de besluitvorming omtrent het eerste Griekse leningenprogramma door de landen van de eurozone niet als voorwaarde gesteld voor steun aan Griekenland. Tijdens de informele Europese Raad van 11 februari 2010 hebben de eurolanden zich bereid verklaard om indien nodig actie te nemen om de stabiliteit van het eurogebied als geheel te waarborgen.2 In een verklaring van 25 maart 2010 hebben de regeringsleiders van de eurozone aangegeven bereid te zijn om samen met het IMF bilaterale leningen te verschaffen aan Griekenland.3 Op 11 april heeft de Eurogroep een mandaat aan de Commissie gegeven om samen met het IMF en de ECB te bepalen hoe een eventueel steunprogramma eruit zou moeten zien. Hierbij is ook overeenstemming bereikt over de voorwaarden waartegen steun verleend zou kunnen worden.4 Schuldherstructurering behoorde niet tot deze voorwaarden die door de Trojka werden geformuleerd en dit was dus ook geen onderdeel van de inzet van de lidstaten van de eurozone. Op 2 mei 20105 besloten de Eurogroep en het IMF uiteindelijk om respectievelijk bilaterale leningen en een Stand-by arrangement aan Griekenland
Was de beslissing om niet te herstructureren al genomen op het moment dat het IMF in maart 2010 aanschoof? Zo nee, welke informatie had er van het IMF moeten zijn gekomen om tot een ander besluit te komen?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre was het de Nederlandse overheid bekend dat er binnen het IMF verschil van mening heerste over schuldenherstructurering voor Griekenland en de mate waarin er sprake was van een houdbare schuld?
Het IEO-rapport beschrijft dat er verschil van mening was onder «senior IMF officials» over de noodzaak tot schuldherstructurering. Het is vanzelfsprekend dat binnen een organisatie in de aanloop naar besluitvorming over steunprogramma’s verschillende meningen bestaan en worden onderzocht. Uiteindelijk presenteert de Managing Director een voorstel aan de raad van bewindvoerders waarin de verschillende leden van het IMF vertegenwoordigd zijn. Het IEO-rapport geeft aan dat het ook (qua stemgewicht) de voorkeur had van een meerderheid van de leden van de raad van bewindvoerders van het IMF om geen schuldherstructurering na te streven. Het uitgangspunt van de besluitvorming in de IMF raad van bewindvoerders is unanimiteit. Waar dit niet mogelijk is dient minimaal een meerderheid akkoord te gaan met een besluit.
Hoe belangrijk is de schuldhoudbaarheidsanalyse van het IMF geweest voor de beslissing om al dan niet over te gaan op een herstructurering van de Griekse schulden? Hoe heeft het ministerie zich er van vergewist dat deze op juiste manier tot stand is gekomen?
De schuldhoudbaarheidsanalyse staat altijd centraal in beslissingen van het IMF om schuldherstructurering als voorwaarde te stellen voor programmasteun. Het is een onafhankelijke technische analyse van het IMF zelf, waar de raad van bewindvoerders niet bij betrokken is. Het IMF constateerde in de schuldhoudbaarheidsanalyse voor aanvang van het eerste Griekse programma dat de Grieks schuld onder het basisscenario houdbaar was, maar dat er door onzekerheid en neerwaartse risico’s geen sprake was een houdbare schuld op de middellange termijn. Deze analyse werd destijds door het Nederlandse kabinet gedeeld.
Het besluit van het IMF om geen herstructurering te bepleiten voor aanvang van het eerste Griekse leningenprogramma was gebaseerd op de aanvullende analyse dat er een groot risico was op spillovers naar andere landen bij gebrek aan een vangnet in Europa en dat een schuldherstructurering door de grote mate van onzekerheid het besmettingsgevaar kon vergroten. Het IMF heeft de raad van bewindvoerders hierover geraadpleegd bij de besluitvorming over het eerste Griekse programma. De raad van bewindvoerders van het IMF heeft vervolgens unaniem ingestemd met goedkeuring van het eerste Griekse leningenprogramma.
Bent u het met de uitspraak in het rapport eens dat het handelen van het IMF in ieder geval de illusie heeft gewekt dat het IMF Europese landen anders behandelt dan niet-Europese landen? Zo ja, denkt u dat deze andere behandeling komt door de politieke interventie van de Europese Commissie/Eurogroep? Zo nee, waarom niet?
Het IEO stelt in haar rapport dat de wijze waarop het IMF handelde, en met name de wijze waarop besluiten tot stand kwamen, de illusie wekte dat Europa anders behandeld werd. Het IEO constateert echter niet dat Europese landen ook daadwerkelijk anders behandeld werden dan niet-Europese landen. De Managing Director van het IMF heeft in haar reactie op het evaluatierapport van het IEO gewezen op de uitzonderlijk lastige en ongeëvenaarde omstandigheden van de eurocrisis. Volgens de Managing Director heeft het IMF in een zeer korte periode programma’s verstrekt aan landen in een muntunie, terwijl de ervaring hiermee beperkt was. Deze beginjaren waren volgens de Managing Director een leerproces voor zowel het IMF als de Europese instellingen. Ondanks de grote systeemrisico’s is het gelukt om het marktvertrouwen te herstellen.
Uniek was daarnaast ook de grote financiële betrokkenheid van Europa bij de financiële steunprogramma’s. Het IEO stelt in haar evaluatierapport dat het IMF in financieel opzicht een junior partner was ten opzichte van de Europese instellingen, doordat de financiering grotendeels uit Europa kwam. Deze grote financiële betrokkenheid van Europa leidde tot de nauwe samenwerking van het IMF met de Europese Commissie en de ECB in de Trojka. Het IEO concludeert in haar rapport dat het IMF in beleidsopzicht geen junior partner was ten opzichte van de Europese instellingen. Ook stelt het IEO dat het IMF op technisch niveau in de Trojka doorgaans niet vatbaar was voor druk vanuit de Europese instellingen. Beide conclusies, die mijns inziens van groot belang zijn, onderschrijven dat het IMF de Europese landen niet anders behandeld heeft.
Bent u van mening dat het IMF, zeker gezien de ferme kritiek in het IEO-rapport, onafhankelijk genoeg heeft kunnen optreden, en ook daadwerkelijk heeft opgetreden in de Europese crises tussen 2010 en 2013? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Managing Director Lagarde heeft in haar reactie op het IEO rapport aangegeven dat ze de aanname van de IEO dat er ruimte was voor politieke interventie in de technische analyses van het IMF niet deelt. Ik deel deze opvatting en ben van mening dat het IMF voldoende onafhankelijk heeft kunnen optreden (zie ook mijn brief van 29 augustus hierover, Kamerstuk 21 501-07, nr. 1391). Het IEO rapport constateert dat er soms interne verschillen van mening waren over de rol van het IMF, maar stelt tegelijkertijd dat het IMF management tot eigen conclusies kwam en de raad van bewindvoerders raadpleegde voorafgaand aan besluiten. Ook de conclusie dat het IMF op beleidsvlak geen junior partner was in de samenwerking met de Europese instellingen onderschrijft dit beeld.
Wat vindt u er van dat voorheen het IMF steeds miljarden euro’s bij droeg aan de steunplannen voor Griekenland, zonder dat daar kwijtschelding van Griekse schulden tegenover hoefde te staan, maar dat bij het derde steunplan voor Griekenland het IMF wél kwijtschelding van Griekse schulden eist?
Het is aan het IMF om te beoordelen of een steunprogramma binnen het hiervoor opgestelde leningenbeleid past of dat schuldherstructurering noodzakelijk is. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 was het besluit van het IMF om geen herstructurering te bepleiten voor aanvang van het eerste Griekse leningenprogramma gebaseerd op de aanvullende analyse dat er een groot risico was op spillovers naar andere landen bij gebrek aan een vangnet in Europa en dat een schuldherstructurering door de grote mate van onzekerheid het besmettingsgevaar kon vergroten. Toen in de loop van het eerste Griekse leningenprogramma bleek dat de schuld niet langer houdbaar was, is bij de totstandkoming van het tweede Griekse leningenprogramma besloten tot een vrijwillige schuldherstructurering door de private sector. Hier had Nederland overigens al in een relatief vroeg stadium voor gepleit.
Met betrekking tot het huidige programma heeft Managing Director Lagarde in augustus 2015 aangegeven dat het bereiken van een akkoord over mogelijke schuldmaatregelen een voorwaarde voor het IMF is om deel te nemen aan het programma. De Eurogroep is op 24 mei 2016 een voorlopig pakket aan schuldmaatregelen overeengekomen. Deze zullen gefaseerd worden geïmplementeerd, als dit nodig is om te voldoen aan de afgesproken benchmark voor de jaarlijkse financieringsbehoefte en op voorwaarde van naleving van de afspraken uit het ESM-programma.
De Eurogroep heeft op 24 mei jl. tevens de intentie verwelkomd van het IMF Management om de IMF Board te adviseren een IMF-leningenprogramma voor Griekenland voor het einde van 2016 goed te keuren. Het is uiteindelijk aan de IMF Board om een beslissing te nemen over deelname aan het programma. Conform IMF-beleid, zal goedkeuring door de Board geschieden op basis van een update van de schuldhoudbaarheidsanalyse en een beoordeling van de schuldmaatregelen overeengekomen in de Eurogroep.
Bemoeilijkt het IEO-rapport volgens u een verdere betrokkenheid van het IMF aan het derde steunplan voor Griekenland? Zo nee, waarom niet?
Het IEO-rapport staat los van het derde leningenprogramma voor Griekenland. Zoals deels ook uiteen gezet in het rapport van het IEO en in de reactie van Managing Director Lagarde op het rapport, heeft het IMF de afgelopen jaren verschillende lessen getrokken uit de beginjaren van de eurocrisis. Zo heeft het IMF onder andere de wijze waarop macro-economische voorspellingen voor programma’s tot stand zijn gekomen geëvalueerd, zoals bijvoorbeeld aannames over toekomstige groei of inflatie. Ook heeft het IMF het leenraamwerk voor programma’s met exceptionele toegang aangepast om de schuldhoudbaarheid van programma’s beter te borgen. Daarnaast heeft het IMF de informatie uitwisseling met de raad van bewindvoerders en het bredere publiek verbeterd. De aanpassingen die het IMF heeft doorgevoerd zijn generiek van toepassing op alle IMF leden.
Bent u het eens met de aanbevelingen uit het IEO-rapport? Zo ja, gaat u er op aandringen bij het IMF dat de aanbevelingen worden overgenomen en uitgewerkt? Zo nee, waarom niet?
Ik verwelkom het IEO- rapport van de eurocrisis en de aanbevelingen die de evaluatiedienst geformuleerd heeft. Deze aanbevelingen kunnen ervoor zorgen dat het IMF in de toekomst effectiever kan optreden bij een crisis in een muntunie. Ik ben het met de Managing Director eens dat de eerste aanbeveling van het IEO, waarin gesteld wordt dat het IMF procedures moet ontwikkelen om ervoor te zorgen dat de technische analyse van het Fonds zo min mogelijk beïnvloed wordt door politieke overwegingen,onvoldoende onderbouwd wordt en dat er geen noodzaak is voor nieuwe procedures. De onafhankelijkheid van de technische analyses van het IMF kan mijns inziens ook geborgd worden door bestaande procedures nauwkeurig te volgen. De raad van bewindvoerders heeft een belangrijke taak om hiervoor zorg te dragen. Net als de Managing Director steun ik daarnaast de overige aanbevelingen.
Ik verwijs u ook naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 29 augustus over de evaluatie van de IEO over rol van het IMF bij de aanpak van de eurocrisis (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1391).
Bent u bereid een onafhankelijke analyse te laten uitvoeren naar de rol die de Nederlandse overheid heeft gehad in de Griekse schuldencrisis?
Nee. Op nationaal niveau heeft de Algemene Rekenkamer in 2015 reeds een grondige onafhankelijke analyse gedaan naar de noodsteun aan eurolanden tussen 2010 en 2015. Daarnaast is er in 2015–2016 een beleidsdoorlichting geweest van artikel 4, Internationale Financiële Betrekkingen, van de Begroting van het Ministerie van Financiën. In de beleidsdoorlichting wordt gekeken naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde beleid in de periode 2010–20146. Zoals ik ook eerder heb aangegeven in de bestuurlijke reactie7 op het rapport «Noodsteun voor eurolanden tijdens de crisis» van de Algemene Rekenkamer ben ik van mening dat het belangrijk is om te evalueren en lessen te trekken uit de afgesloten steunprogramma’s. De afgelopen jaren zijn er diverse evaluaties uitgevoerd naar de leningenprogramma’s die aan de lidstaten van de eurozone zijn versterkt door o.a. het IMF en de Europese Commissie. Ook zal het ESM onafhankelijke evaluaties gaan uitvoeren8.
Het interview met de Turkse zaakgelastigde in Nederland |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het interview met de Turkse zaakgelastigde in ons land, de heer Kurtulus Aykan?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Turkse zaakgelastigde vijf «hooggeplaatste stafmedewerkers» heeft ontslagen? Klopt het dat hun banden met de «Gülen»-beweging daartoe de aanleiding zijn geweest?
Het kabinet kan bevestigen dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken een diplomatieke nota heeft ontvangen van de Turkse ambassade in Den Haag waarin 6 stafmedewerkers van de ambassade zijn afgemeld. Als gevolg daarvan is hun diplomatieke accreditatie in Nederland komen te vervallen. Het kabinet draagt geen verantwoordelijkheid voor interne personeelsaangelegenheden van een buitenlandse ambassade.
Bent u bekend met de uitspraak die de heer Aykan in het interview doet als antwoord op de vraag wat hij ervan vindt dat er namen van Turkse Nederlanders op sociale media worden genoemd als Gülen-aanhangers: «Wie veertig jaar heeft geïnfiltreerd, wordt vroeg of laat door onze diensten opgespoord»? Bent u van mening dat uit deze uitspraak valt op te maken dat er sprake is van bemoeienis door Turkse veiligheidsdiensten met in Nederland woonachtige burgers, die via sociale media te maken hebben gekregen met intimidatie en bedreigingen waarvan ook aangiften zijn gedaan? Is deze verregaande bewering van een vertegenwoordiger van de Turkse overheid aanleiding voor u om nadere uitleg van de Turkse regering te vragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Heeft u kennis genomen van de uitspraak van de heer Aykan dat in Nederland woonachtige burgers die zich organiseren of geld inzamelen op een wijze die binnen de Nederlandse wet is toegestaan, toch steun hebben gegeven aan de mislukte militaire coup in Turkije en dus als «terrorist» bestempeld kunnen worden, simpelweg omdat zij Gülen-aanhangers zijn? Wat vindt u van deze uitspraak van de heer Aykan? Is dit, indien hij juist is geciteerd, aanleiding voor u om nadere uitleg te vragen aan de Turkse regering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Heeft u kennis genomen van de uitspraak van de heer Aykan dat gewelddadige incidenten die in Nederland hebben plaatsgevonden – zoals de poging tot brandstichting in Deventer en het ingooien van ruiten bij een gebouw van een Turkse Stichting in Rotterdam – ofwel niet hebben plaatsgevonden, danwel door Gülen-aanhangers zijn geënsceneerd? Wat vindt u van deze uitspraak van de heer Aykan en is dit, indien een juist citaat, aanleiding voor u om nadere uitleg te vragen aan de Turkse regering en er bij de zaakgelastigde op aan te dringen zijn kennis over de gewelddadige incidenten te delen met het Openbaar Ministerie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Heeft u kennis genomen van de klacht van de Turkse zaakgelastigde over het vermeende gebrek aan begrip en steun vanuit Nederland voor het afwenden van de militaire coup en ons gebrek aan inzicht in de directe betrokkenheid van de Gülen-beweging daarbij? Bent u van plan nogmaals duidelijk te maken dat Nederland de militaire coup afwijst en verwerpt en wij de Turkse democratie steunen, maar dat wij de reactie die op de coup volgde – inclusief systematische zuivering, grootschalige arrestaties en het uitschakelen van delen van de rechtspraak en media – op geen enkele manier kunnen billijken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat weet de Nederlandse regering inmiddels over de betrokkenheid van de Gülen-beweging bij de coup / de steun van de Gülen-beweging aan de coupplegers? En zijn er ook relaties bekend met Gülen-aanhangers in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het nieuws dat de FBI vooraf zou hebben geweten van de aanslag in Garland op 3 mei 2015 |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichten in Vrij Nederland van 8 augustus 2016 «FBI wist vooraf van terreuraanslag waaraan Wilders in Texas ontsnapte»1, in The Daily Beast van 5 augustus 2016 «FBI Agent Apparently Egged on «Draw Muhammad» Shooter»2, en van de beëdigde verklaring van een FBI undercover agent waarvan sprake is in deze berichten?3
Ja.
Is het waar dat een FBI undercover agent vóór de aanslag in Garland contact had met één van de terroristen en hem mogelijk tot deze misdaad heeft aangezet, terwijl de Amerikaanse autoriteiten wisten dat er naast de aanwezige Amerikaanse burgers ook een Nederlands parlementslid, die al jaren zwaar beveiligd wordt, met Nederlandse politiemensen in de zaal in Garland aanwezig was?
De mediaberichtgeving, waaronder een transcript met een verklaring van een FBI undercover agent, is mij bekend. Ik heb de Amerikaanse autoriteiten verzocht om een nadere duiding van de mediaberichten met het oog op de vermeende voorkennis van de FBI.
Nee, de Amerikaanse autoriteiten hebben de Nederlandse autoriteiten niet op de hoogte gesteld van de vermeende voorkennis van de FBI. Er is op de gebruikelijke wijze informatie uitgewisseld met de Amerikaanse autoriteiten in relatie tot de aanwezigheid van een Nederlandse persoon die valt in het rijksdomein, zowel voorafgaand, tijdens als na de aanwezigheid in Garland.
De Nederlandse overheid zorgt er in nauwe samenwerking met buitenlandse autoriteiten voor dat het benodigde niveau van beveiligingsmaatregelen rondom bepaalde reizen van personen die vallen in het rijksdomein4 wordt gerealiseerd.
Hebben de Amerikaanse autoriteiten de Nederlandse autoriteiten op enige manier (via ministeries, de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, de Dienst Bewaken en Beveiligen (DBB), ambassade, etc.) op de hoogte gesteld van de informatie die de FBI volgens de beëdigde verklaring van de FBI undercover agent zou hebben gehad over een mogelijke aanslag in Garland? Zo ja, wanneer en wat is hiermee gedaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de VS onmiddellijk om opheldering te vragen over deze berichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen nog deze week beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Berichten inzake de Zuid-west 380 kV Oost-hoogspanningsverbinding |
|
Henk Leenders (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met recente artikelen in BN DeStem inzake de Zuid-west 380 kV Oost-hoogspanningsverbinding (ZW380 Oost)1 2 3 en met publicaties op de website www.zw380.nl?4
Ja.
Wat vindt u ervan dat vrijwel alle indieners van alternatieven voor ZW380 Oost (namelijk: Hoogspanning Haagse Beemden, 380kVOosterhoutNee, Halderberge380kVNee, Bewonerscomité Oosterheide, Breda380kVNee en de Groep Fransen), zich niet erg serieus genomen voelen? Is daar naar uw opvatting een grond voor? Hoe beoordeelt u deze situatie in het licht van het verwerven van voldoende draagvlak in de regio, niet alleen bestuurlijk, maar ook bij de burgerbevolking?
Naar mijn mening worden de door u genoemde indieners serieus genomen. De indieners hebben acht alternatieven (met veel varianten) ingediend voor het tracé tussen Roosendaal / Borchwerf en Tilburg. Vanwege de overlap heeft Deltares geadviseerd op basis van de regionale voorstellen een beperkt aantal tracé-alternatieven / varianten te ontwikkelen. Met het advies van Deltares hebben alle indieners grotendeels ingestemd. Daarbij zijn de nieuwste inzichten ten aanzien van risicozonering windturbines, afstandsnormering buisleidingen en mogelijkheden voor ondergrondse aanleg meegenomen. Ook zijn de meest recente ruimtelijke ontwikkelingen in beschouwing genomen. In mijn brief d.d. 2 december 2015 (Vergaderjaar 2015–2016, Nr. 201) heb ik u hierover geïnformeerd.
In een intensief interactief proces met in totaal drie consultatierondes, werksessies en bilaterale contacten zijn de meest optimale realistische tracés ontwikkeld met de indieners. Vanzelfsprekend wijken zodoende de vier tracés en twee varianten af van de acht ingediende tracés en vele varianten.
De samenwerkende overheden hebben in een brief aan de Minister van I&M en mij aangegeven dat er zorgvuldig is gewerkt met respect voor de ingediende tracés bij het bepalen van de optimale tracés in het tracédocument. De bewoners zijn geïnformeerd over het tracédocument in een nieuwsbrief en tijdens vijf goed bezochte informatieavonden.
Dat betekent echter niet dat indieners van alternatieven, overheden en anderen zich kunnen vinden in alle onderdelen van het tracédocument. Vanuit de verschillende en conflicterende belangen wordt verschillend geoordeeld over het tracédocument. Dat blijkt ook uit de door u aangehaalde bronnen.
Wat is uw opvatting over de stelling (in één van de artikelen in BN DeStem) dat het tracédocument, als basis voor de milieueffectrapportage (MER), subjectief is en dat de doorsnijding van 20 kilometer Natuurnetwerk Nederland wordt gemaskeerd?
Ik ben het niet met deze stelling eens. In het tracédocument is op basis van de beleidsuitgangspunten van SEV III- en m.e.r.-principes onderbouwd waarom de onderscheidende realistische alternatieven in beschouwing zijn genomen. Vervolgens zijn de tracés beschreven in het tracédocument. In zowel het kaartmateriaal als in de beschrijvingen is aangegeven waar de tracés het Natuurnetwerk Nederland doorsnijden. Van maskeren van de effecten is geen sprake. De milieueffecten (inclusief de gevolgen voor het Natuurnetwerk Nederland) worden in de vervolgstap inzichtelijk gemaakt bij de actualisering van de milieueffectrapportage. Ook is aangegeven welke oplossingsrichtingen (toolbox) er zijn om knelpunten op te lossen.
Wat vindt u van de stelling (in één van de artikelen in BN DeStem) dat de natuurprestaties van tracé Rood (het voormalige tracé Zuid) worden opgehemeld, terwijl de alternatieve tracés Geel en Blauw veel minder doorsnijding van natuurgebieden inhouden?
Ik ben het niet met de stelling eens. Er geen sprake van ophemeling van het rode tracé (zie ook het antwoord op vraag 3). TenneT heeft alle tracés in het tracédocument op identieke wijze opgenomen op de kaart en in de toelichting. Dit geldt tevens voor de wijze waarop de doorsnijdingen van het Natuurnetwerk Nederland zijn weergegeven en beschreven. In de volgende fase zullen de effecten op natuur, landschap, woonomgeving, ruimtegebruik et cetera in beeld worden gebracht voor alle tracés. Knelpunten worden zo goed mogelijk opgelost. Vervolgens wordt het Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA) bepaald. Een onafhankelijke monitoringscommissie met een deskundige, die is aangewezen door de samenwerkende overheden, zal de kwaliteit van het proces en het resultaat borgen.
Bent u bekend met de «Richtlijnen voor het MER van ZW380», die zijn gebaseerd op een advies van de Commissie voor de MER, dat door de ministers van Infrastructuur en Milieu en van Economische Zaken integraal is aangewezen als uitgangspunt voor de MER van ZW380?
Ja.
Is het waar dat in deze richtlijnen wordt gesteld dat, bij de keuze tussen tracéalternatieven voor de ZW380 (West en Oost), centraal moet staan het vrijspelen van bestaande gevoelige bestemmingen, het tegengaan van verrommeling in het landschap en het meewegen van de levensduur van nieuwe, maar ook van bestaande hoogspanningsverbindingen, en dat bij de effectbeoordeling het vrijspelen van bestaande gevoelige bestemmingen zwaarder moet worden gewogen dan het aspect «bundeling»?
In de richtlijnen staatniet dat vrij te spelen gevoelige bestemmingen en verrommeling van het landschap centraal staan bij de keuze. Het vrijspelen van gevoelige bestemmingen weegt ook niet zwaarder dan het aspect «bundeling».
In de richtlijnen en startnotitie m.e.r. wordt aandacht gevraagd voor deze én andere aspecten. In de Milieueffectrapportage worden om die reden beide (naast andere aspecten) in beeld gebracht en bij de bepaling van het voorgenomen voorkeursalternatief (VVKA) meegewogen. (Zie ook het antwoord bij vraag 8).
Is het waar dat in het tracédocument, dat onlangs ten behoeve van de actualisering van het MER voor ZW380 Oost is gepubliceerd, wordt gesteld dat de oorspronkelijke richtlijnen uit 2009 nog steeds van toepassing zijn?
Ja.
Is het waar dat dat TenneT in de concept-MER voor ZW380 (2010), in weerwil van deze richtlijnen, het vrijspelen van bestaande gevoelige bestemmingen door sommige alternatieven buiten beschouwing heeft gelaten bij de effectbeoordeling en -weging ten behoeve van de bepaling van het meest milieuvriendelijke alternatief (MMA)?
Dat is niet waar. De richtlijn adviseert om knelpunten bij bestaande verbindingen mee te wegen bij de tracékeuze. In dat verband worden woningen binnen de bestaande 0,4 tesla-zone genoemd.
In de richtlijn staat niet dat gevoelige bestemmingen van bestaandeverbindingen bij het bepalen van een MMA in beschouwing dienen te worden genomen. Bij het bepalen van een MMA gaat het om de afweging van de nieuweverbindingen. In het gepubliceerde concept-MER van 2015 zijn de bestaandegevoelige bestemmingen dan ook niet meegewogen bij het bepalen van het MMA.
Conform beantwoording van vraag 6 wordt bij het bepalen van het voorgenomen voorkeurstracé het vrijspelen van gevoelige bestemmingen wel meegewogen. Deze invulling van de richtlijn is eveneens toegepast bij de andere hoogspanningsprojecten.
Is het waar dat tracé Noord, onder de nieuwe naam tracé Paars, nu een tweede kans krijgt, en bij de actualisering van het MER opnieuw wordt beoordeeld? Is het waar dat TenneT en het Ministerie van Economische Zaken herhaalde verzoeken vanuit de regio, om bij de actualisering van de MER dit keer wel de richtlijnen te volgen, naast zich neer hebben gelegd? Dit omdat men, naar eigen zeggen, in plaats van de specifiek voor dit project opgestelde richtlijnen, alleen rekening wenst te houden met het algemene magneetveldzonebeleid?
Nee, dat is onjuist. In de m.e.r.-procedure is in 2009 een noordelijk tracé opgenomen, dat bundelt met de bestaande 380 kV-verbinding. De ligging van het alternatief (paars) is gebaseerd op de richtlijnen en uitgangspunten zoals genoemd in de startnotitie. Wel is de ligging van het tracé geactualiseerd op basis van het ingediende regionale alternatief, nieuwe technische inzichten en de recente ruimtelijke ontwikkelingen.
Bent u van plan om TenneT en uw ministerie opdracht te geven om ook op dit punt de richtlijnen te volgen, en bij de effectbeoordeling en -weging van tracés bij de keuze van het MMA in de MER, vrijgespeelde gevoelige bestemmingen zwaarder mee te wegen dan het aspect bundeling?
Nee, ik ben niet van plan om deze opdracht te geven. Uit het tracédocument blijkt immers dat de richtlijnen al worden gevolgd. Voor verdere beantwoording verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 8.
Is het waar dat er, naast de door de regio ingediende alternatieven die nu worden meegenomen in de MER-procedure, meer alternatieven zijn ingediend? Is het waar dat sommige van deze alternatieven nog meer gevoelige bestemmingen vrijspeelden dan de resterende alternatieven, en tegelijkertijd ook capaciteitsknelpunten op bestaande hoogspanningsverbindingen oplosten? Is het waar dat TenneT deze alternatieven inhoudelijk niet heeft beoordeeld, met als motivatie dat alternatieven niet meer oude hoogspanningslijnen overbodig mochten maken (lees: meer gevoelige bestemmingen mochten vrijspelen) dan in de bestaande tracés van het Ministerie van Economische Zaken/TenneT?
Nee, dat is niet waar. In 2015 heb ik de regio in de gelegenheid gesteld om met alternatieven te komen voor het gedeelte tussen Roosendaal/Borchwerf en Tilburg. Nagenoeg alle voorstellen zijn meegenomen bij het bepalen van de optimale ligging van de tracés in het tracédocument. Andere alternatieven zijn mij en TenneT niet bekend.
Is het waar dat, tegen de wens van de indieners van tracé Paars, dit tracé door TenneT is ingetekend ten oosten, in plaats van ten westen van de snelweg A17 en dat ook dit tracé nu meer gevoelige bestemmingen raakt dan de ingediende versie van dit alternatief? Zo ja, wat is hiervoor het motief?
Ja, dat is waar. Met de regio ben ik van mening dat het alternatief, conform de uitgangspunten uit het SEV III, maximaal gebundeld dient te worden met de A17. Ik hecht er echter ook aan dat het tracédocument alternatieven en varianten bevat die met de huidige kennis realistisch zijn. Op dit moment ligt er aan de oostzijde een realistisch tracé-alternatief. Dat kan nog niet worden vastgesteld voor een tracé ten westen van de A17. Zoals in het concept-tracédocument is aangegeven, zal nader onderzoek plaatsvinden naar de wijze waarop een tracé ten westen van de A17 mogelijk kan worden gemaakt. Daartoe zal een aantal opties uit de «toolbox» in beeld worden gebracht. Wanneer blijkt dat een tracéligging aan de westzijde van de A17 realistisch is, dan zal deze als variant worden meegenomen in het MER. Daarbij wordt vanzelfsprekend ook gekeken naar gevoelige bestemmingen.
Is het waar dat de ingediende zuidelijke middenalternatieven door TenneT zijn samengevoegd tot tracé Geel, en dat TenneT dit tracé tegen de wil van de indieners heeft ingetekend via een andere route dan door hen is ingediend (namelijk dwars door het Markiezaatsmeer, een Natura 2000-gebied, in plaats van over de Brabantse Wal)? Zo ja, wat is hiervoor het motief?
In uw vraag spreekt u van «zuidelijke middenalternatieven». Ik neem aan dat u het zogenoemde «midden-alternatief» bedoeld dat loopt van Roosendaal/Borchwerf, gedeeltelijk naast de A 59 en de bestaande 380 kV-verbinding naar Tilburg.
Het is niet waar dat dit ingetekende tracé afwijkt van door het ingediende voorstel. Conform de afspraak met de regio zijn er immers alternatieven ingediend voor het gedeelte Roosendaal/ Borchwerf en Tilburg, en niet over het tracégedeelte Rilland naar Roosendaal/Borchwerf.
Inderdaad is het wel zo dat dat het «midden-alternatief» onderdeel uitmaakt van het gele tracé van Rilland via het Markiezaat naar Tilburg. Ik merk daarbij op dat de eventuele keuze voor het doorkruisen van het Markiezaat geen invloed zal hebben op de keuze voor een alternatief tussen Roosendaal/Borchwerf en Tilburg. Per deelgebied wordt immers bezien wat het beste alternatief is. Het Markiezaat en het «midden-alternatief» liggen in verschillende deelgebieden.
Is het waar dat TenneT, na de laatste consultatieronde met de indieners, de afgesproken route van tracé Geel ter hoogte van Oudenbosch (zonder nader overleg met de indieners) een kilometer naar het westen heeft geschoven, waardoor er door dit alternatief nu meer gevoelige bestemmingen worden geraakt? Zo ja, wat is hiervoor het motief?
Nee, dat is niet waar. In een derde afsluitende consultatieronde is een concept-tracédocument voorgelegd aan de indieners. Ook zijn op dat moment de verschillen tussen de ingediende en de concept-tracés gepresenteerd. In het concept-tracédocument is het tracé ter hoogte van Oudenbosch enigszins aangepast. De hoek in het ingediende tracé was te scherp. Bij aanpassing van de hoek naar een technisch maakbare hoek werden er meer gevoelige bestemmingen geraakt. Door het tracé meer naar het zuiden te verplaatsen is het aantal gevoelige bestemmingen verkleind. Daarmee is het meest optimale tracé gevonden. De indieners hebben hun visie kunnen geven op het concept-tracédocument c.q. deze aanpassing. Zij hebben over de aanpassing geen opmerking gemaakt.
In de milieueffectrapportage worden de effecten op gevoelige bestemmingen nader onderzocht. Eventuele knelpunten worden zo goed mogelijk opgelost.
Is u bekend dat de variant «Bosroute» is ontwikkeld in samenspraak met onder meer Natuurmonumenten? Is het waar dat deze variant tientallen gevoelige bestemmingen in en om De Moer oplost en dat Natuurmonumenten voor deze variant grote natuur- en milieuvoordelen ziet (onder meer omdat in deze variant ook alle bestaande doorsnijdingen van het Lobelia natuurherstelgebied worden opgeheven, en worden vervangen door gebundelde verbindingen aan de rand van het gebied, nabij snelweg N261)? Is het waar dat TenneT hier in het tracédocument geen gewag van heeft gemaakt? Zo ja, waarom niet?
De indieners van het alternatief hebben aangegeven dat zij over de «bosroute» overlegd hebben met verschillende organisaties. Het klopt dat TenneT geen gewag heeft gemaakt van de milieueffecten. De milieueffecten worden immers bepaald in de Milieueffectrapportage. Dan ook zal blijken of er sprake is van de door u veronderstelde voordelen.
Is het waar dat TenneT een vierde mogelijke stationslocatie in het tracédocument heeft opgenomen (in het natuurgebied Galgeneind onder De Moer), en dat TenneT bij de presentatie van het tracédocument verklaarde dat deze locatie is toegevoegd op verzoek van Natuurmonumenten? Is het waar dat Natuurmonumenten ontkent dit te hebben verzocht, en dat voor Natuurmonumenten deze locatie niet bespreekbaar is, en dat Natuurmonumenten als vierde locatie in plaats van natuurgebied het Galgeneind, industriegebied de Wildert in Tilburg had voorgesteld? Zo ja, wat is uw oordeel over deze handelwijze van TenneT?
Dat is niet waar. De locatie Galgeneind is als extra onderzoekslocatie voor het 380 kV-station bij Tilburg opgenomen vanwege het verzoek van Natuurmonumenten om het natuurgebied Lobelia te ontzien (vooral bij de aansluiting van tracé Rood op het station). Het voorstel van Natuurmonumenten voor de vierde locatie voldeed niet aan de uitgangspunten voor de nieuwe stationslocatie. TenneT heeft vervolgens gezocht naar een mogelijke locatie, die voldoet aan alle uitgangspunten voor een stationslocatie en die het natuurgebied Lobelia zo veel als mogelijk ontziet. Dit bleek de locatie Galgeneind te zijn. De milieueffecten van de vier mogelijke locaties worden in het MER inzichtelijk gemaakt.
Is het waar dat TenneT vragen en opmerkingen van indieners van alternatieven alleen nog plenair wil beantwoorden, tijdens overlegrondes? Is het waar dat TenneT heeft aangegeven: «Omdat er geen formele inspraakprocedure geldt voor het tracédocument komen wij dan ook niet met een formele reactie op ingediende vragen.» Verhoudt deze opstelling van TenneT zich tot het open en transparante proces dat de indieners van alternatieven is beloofd? Zo nee, wat gaat u hieraan doen? Zo ja, hoe verklaart u dit?
Dat is niet waar. De planontwikkeling conform de Rijkscoördinatieregeling (RCR) kent twee inspraakmomenten: een bij de vaststelling van de startnotitie en een bij de publicatie van het inpassingsplan. Bij het opstellen van het tracédocument, de Milieueffectrapportage en het vaststellen van een voorkeursalternatief is er in formele zin geen sprake van inspraak.
Dit neemt niet weg dat het bij het opstellen van de deze documenten van belang is kennis, kunde en visie van vooral (samenwerkende) overheden en indieners van de regionale alternatieven te benutten.
De opstelling van TenneT is open in een transparant proces (zie ook de beantwoording van vraag 2). Ook de komende periode worden indieners en samenwerkende overheden geconsulteerd bij het oplossen van knelpunten. De indieners worden echter niet geconsulteerd bij de bepaling van milieueffecten en het Meest Milieuvriendelijk Alternatief. Om de kwaliteit te borgen is een monitoringscommissie aangesteld.
Is er in uw opinie een grond voor de opvatting van indieners van alternatieven dat het Ministerie van Economische Zaken en TenneT hun alternatieven doelbewust saboteren, om te voorkomen dat een alternatief tracé MMA zou kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Daarvoor is geen grond. Ik zou ook niet weten welk belang gediend zou zijn bij het saboteren van dit proces.
Ik vind het van groot belang om doelbewust op basis van de RCR en de m.e.r.-procedure te komen tot een optimaal tracé voor West-Brabant. Dit conform de vervolgstappen die ik met de samenwerkende overheden heb afgesproken. De effecten van de vier alternatieven worden in de vervolgfase in beeld gebracht en op basis van hiervan wordt een MMA bepaald en een VVKA vastgesteld.
Wat is, alles samenvattende, uw oordeel over het proces dat is ingezet nadat in de regio West- en Midden-Brabant kritiek kwam op het toen voorgestelde tracé, waarna u ruimte heeft gegeven voor het indienen van alternatieven?
De Ministeries van Infrastructuur en Milieu, Economische Zaken en de regio hebben alle hetzelfde belang om te komen tot een optimaal tracé in West-Brabant. Ik ben blij dat ik de regio in de gelegenheid heb gesteld om met alternatieven te komen. Conform de afgesproken vervolgstappen met de samenwerkende overheden maak ik zodoende gebruik van de kennis en kunde uit de regio. Dit heeft geresulteerd in een tracédocument dat een prima fundament vormt voor de op te stellen Milieueffectrapportage.
Het bericht 'Illegale inzet koper in biologische aardappel' |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Illegale inzet koper in biologische aardappel»?1
Ja.
Wat vindt u van het bericht dat biologische aardappeltelers koperoxichloride ongeoorloofd toepassen als bestrijdingsmiddel tegen phytophthora?
Het gebruik van koperverbindingen als gewasbeschermingsmiddel in de verschillende biologische teelten is in principe mogelijk op grond van bijlage II van de Verordening (EG) nr. 889/20082. Dit kan echter alleen als deze gewasbeschermingsmiddelen in Nederland zijn toegelaten op grond van Verordening (EG) nr. 1107/20093. Gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof koperoxychloride zijn in Nederland sinds 1 maart 2000 niet meer toegelaten. Dit betekent dat aardappeltelers die middelen met koperoxychloride gebruiken ter bestrijding van Phytophthora de wet overtreden.
Wat vindt u van de reactie van Skal, dat zij niet kan handhaven omdat de overtreding juridisch niet aantoonbaar te maken is?
Het juridisch aantoonbaar maken van het gebruik van koperoxychloride als gewasbeschermingsmiddel tegen Phytophthora is lastig, omdat het gebruik van koperoxychloride in Nederland wel is toegestaan als bladmeststof op grond van de Verordening (EG) nr. 2003/20034, waarnaar ook wordt verwezen in de Verordening (EG) nr. 889/2008. Op uw vraag of ik Skal wil verzoeken controles te verscherpen, verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 6 tot en met 8.
Kunt u aangeven waar de onmogelijkheid van juridische aantoonbaarheid zit? Bent u voornemens Skal te verzoeken de controles in het veld te verscherpen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het niet vreemd dat er relatief meer/veel koperoxichloride wordt afgenomen terwijl het gewas waar dit voor bedoeld is, in veel gevallen de tarwe in geval van kopertekort, geen bladbemesting meer nodig heeft?
Het gebruik van sporenelementen, zoals koper, is bedoeld om de groei van een plant te bevorderen en beperkt zich niet tot de toepassing bij tarwe.
Welke rol heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in het toezien op naleving van de voorschriften van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb)-besluit? Wordt er in dit geval ook actief toezicht gehouden? Zo nee, waarom niet?
Skal is niet aangewezen als toezichthouder in het kader van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Dit betekent dat Skal de NVWA – die wel is aangewezen als toezichthouder – op de hoogte moet brengen van een vermoeden van het overtreden van deze wet; in dit geval het gebruik van koperoxychloride in de biologische teelt van aardappelen ter bestrijding van Phytophthora. De NVWA pakt zo’n signaal op en zal – ook in dit geval – toezien of gewasbeschermingsmiddelen volgens de regels worden toegepast. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen gangbare en biologische landbouw.
Is er onderscheid in het toezicht op gangbare landbouw en biologische landbouw? Kunt u de verschillen toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u voornemens de NVWA gerichte controles uit te laten voeren op naleving van de besluiten van het Ctgb zoals zij dat ook voor de gangbare landbouw doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het toelaatbaar dat koperoxichloride gebruikt wordt tegen phytophthora om de biologische oogst daarmee te beschermen?
Nee, ik acht dit niet toelaatbaar en vind dit strijdig met het streven naar verdere verduurzaming van de landbouw. Het biologische bedrijfsleven heeft zich vergelijkbaar hierover geuit en grijpt deze situatie nu aan om de aanpak gericht op de productie van robuuste biologische aardappels te intensiveren. Daarbij wil men tevens regie voeren op afstemming tussen marktpartijen in de keten om acceptatie bij de consument van deze aardappels te vergroten, een belangrijk aandachtspunt voor verdere marktintroductie.
Het Ministerie van Economische Zaken investeert samen met de sector in verschillende methoden om op verantwoorde wijze biologische aardappelen te telen. In het door het Ministerie van Economische Zaken gefinancierde programma «Groene Veredeling» wordt gewerkt aan de ontwikkeling van Phytophthora-resistente aardappels.
Bent u bekend met het feit dat op percelen waar vorig jaar biologische aardappelen geteeld werden, dit jaar de spinazie niet wilde groeien vanwege de grote hoeveelheid koperoxichloride in de grond? Wat vindt u hiervan?
Nee, dit specifieke geval is mij niet bekend.
Het bericht dat de ambulancedienst in de regio Haaglanden het werk niet aan kan |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Ambulancedienst kan werk niet aan»?1
Iedereen die acute zorg nodig heeft, moet deze zorg binnen een redelijke tijd kunnen krijgen. Tegelijkertijd zijn er signalen over overbelasting van het personeel binnen de spoedzorg.
De toegenomen werkdruk die het ambulancepersoneel in de regio Haaglanden ervaart, sluit aan bij andere signalen over een toegenomen druk binnen de keten van acute zorg, zoals de signalen die TraumaNet AMC in mei heeft afgegeven.2 Evenals RAV Haaglanden noemen ook andere partijen onder meer de veranderende en groeiende zorgvraag en de schaarste van gekwalificeerd personeel als oorzaken voor deze drukte. Zoals ik in mijn reactie op de brief van TraumaNet AMC heb aangegeven, neem ik deze signalen zeer serieus en zal ik de Kamer na de zomer nader informeren over de te zetten stappen.
Deelt u de mening dat de acute zorg in de regio Haaglanden in gevaar is?
Zoals ik reeds heb aangegeven neem ik de signalen over de hoge belasting binnen de spoedzorg in de regio Haaglanden uiterst serieus. Een groeiende zorgvraag maakt de keten van acute zorg kwetsbaar als die niet gepaard gaat met voldoende capaciteit. Zowel RAV Haaglanden, als de grootste verzekeraar in de regio Haaglanden – CZ – hebben mij echter laten weten van oordeel te zijn dat de acute zorg in de regio niet in gevaar is, maar dat zij wel de noodzaak zien van maatregelen. Voorbeelden die RAV Haaglanden daarbij noemt, zijn het werven van nieuw personeel en een efficiëntere inzet van de capaciteit, zoals de inzet van meer ambulances ten koste van het aantal rapid responders.
Wat is uw verklaring voor de toenemende werkdruk van de ambulancedienst Haaglanden?
Uit gesprekken die zijn gevoerd met vertegenwoordigers van de spoedzorg lijkt de toegenomen druk binnen de acute zorg veroorzaakt te worden door verschillende factoren, zoals een grotere zorgvraag van kwetsbare ouderen die langer thuis wonen, een verkorte opnameduur, een gebrek aan gekwalificeerd personeel en een soms haperende doorstroming van patiënten in de keten. Dit zijn factoren die ook een hogere belasting voor de ambulancedienst en het ambulancepersoneel met zich meebrengen. Daarnaast kunnen de invoering van geprotocolleerde triage en Directe Inzet Ambulance – waarbij ambulances, zodra er zekerheid is over de locatie van het incident, al direct gaan rijden om tijdwinst te boeken – geleid hebben tot een toename van het aantal ritten.
Is het waar dat er een tekort aan ambulancebroeders is? Zo ja wat gaat u daar aan doen?
Het bestrijden en voorkomen van personeeltekorten is primair de verantwoordelijkheid van de werkgever. Brancheorganisatie Ambulancezorg Nederland (AZN) heeft dan ook in juli 2016 een raming laten maken van de landelijke ontwikkeling van vraag en aanbod naar ambulanceverpleegkundigen in de komende 5 tot 10 jaar. Conclusie van het rapport is dat de instroom in de opleiding voor ambulanceverpleegkundige de komende jaren omhoog moet.
AZN heeft hierbij aangegeven dat de arbeidsmarkt wel per regio verschilt. De brancheorganisatie ziet verschillende oplossingrichtingen voor de krapte op de arbeidsmarkt. Bijvoorbeeld verbreding van de instroommogelijkheden voor de opleiding tot ambulanceverpleegkundige en de mogelijke inzet van de Bachelor medisch hulpverlener binnen de ambulancezorg.
Ik zal de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt voor ambulancepersoneel nauwgezet volgen en blijf daarover in gesprek met AZN.
Is het waar dat er een tekort aan ambulancewagens is? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
RAV Haaglanden geeft aan dat zij zich niet herkennen in het signaal dat er binnen hun RAV sprake zou zijn van een daadwerkelijk tekort aan voertuigen. Sterke groei van het aantal ritten kan er echter toe leiden dat op bepaalde momenten krapte wordt gevoeld in de beschikbaarheid van voertuigen. Dit kan zich voordoen bij bijvoorbeeld dienstwissels met aansluitende diensten. De laatste rit van de ene dienst is dan nog niet afgelopen terwijl de volgende dienst eigenlijk moet starten. Elke RAV is hierop ingericht en beschikt daarom in principe ook over reservevoertuigen die op zo’n «krapte-moment» ingezet kunnen worden. Deze incidenteel gevoelde knelpunten worden met regelmaat besproken. Zo hebben zorgverzekeraars en de RAV Haaglanden eind vorig jaar al met elkaar gesproken over de toenemende vraag naar ambulancezorg. Om te voorkomen dat er capaciteitsproblemen ontstaan, hebben verzekeraars extra budget toegekend om de beschikbaarheid aan ambulancezorg te waarborgen.
Op de vraag wat de rol van VWS hierin is, kan ik u mededelen dat ik door middel van het referentiekader spreiding en beschikbaarheid ambulancezorg in 2013 heb vastgesteld wat de spreiding van ambulances is om 97% van Nederland binnen 12 minuten rijtijd per ambulance te kunnen bereiken en welke capaciteit nodig is om, gegeven deze spreiding in 95% van de gevallen binnen deze tijd aanwezig te kunnen zijn. Dit referentiekader is een hulpmiddel voor de verzekeraars en de RAV’en bij hun onderhandeling over de zorginkoop. Het staat partijen vrij om, indien zij daar aanleiding toe zien, binnen regio’s voor een andere (dus ook hogere) inzet van de toegewezen middelen te kiezen. Momenteel vindt een herijking van het referentiekader plaats door het RIVM. Dit is op basis van de productiecijfers over het jaar 2015 (Ambulances in Zicht 2015). De productiecijfers laten voor RAV Haaglanden een toename zien in verhouding tot de productie in 2012 (waar het referentiekader in 2013 op was gebaseerd). In september 2016 stel ik – na overleg met AZN en Zorgverzekeraars Nederland- het nieuwe referentiekader vast waarmee verzekeraars en de RAV in gesprek kunnen over de planning van het aantal ambulancewagens per regio. Ik zal het Referentiekader na vaststelling aan uw Kamer doen toekomen.
Kunt u een overzicht geven van het aantal ritten waarbij de vereiste aanrijtijd is overschreden in de regio Haaglanden?
Het aantal overschrijdingen A1-ritten (hoogste spoed) binnen de regio Haaglanden was in 2015: 2305 (5,7%).
Kunt u een overzicht geven van de wachttijden van de afdelingen Spoedeisende Hulp (SEH’s) in de regio Haaglanden?
Nee, ik beschik niet over dergelijke cijfers. Ook het Medisch Centrum Haaglanden (MCH) heeft mij laten weten niet over concrete cijfers te beschikken. Het MCH geeft aan dat echter geen sprake is van lange wachttijden; bij binnenkomst kan de ambulanceverpleegkundige een patiënt (vrijwel) direct overdragen aan de SEH-verpleegkundige, zeker bij spoed, aldus het MCH.
Zijn zorgverzekeraars nog steeds van plan de SEH in het Medisch Centrum Haaglanden (MCH) Antoniushove in Leidschendam te sluiten?
Het besluit om de SEH op locatie Antoniushove te sluiten, is een besluit van het Medisch Centrum Haaglanden (MCH). Het ziekenhuis heeft aangegeven te verwachten dat sluiting van de SEH op locatie Antoniushove geen problemen oplevert voor de capaciteit en kwaliteit van zijn spoedeisende hulp in de regio Haaglanden. De SEH van Antoniushove behandelt slechts een bepaald segment van de patiënten die acute zorg nodig hebben, patiënten die complexe acute zorg nodig hebben (bijvoorbeeld patiënten met een herseninfarct of patiënten die ernstig gewond zijn) zijn nooit naar de SEH van Antoniushove gegaan. Ook ambulancepatiënten, kinderen die ernstig ziek zijn en vrouwen die moeten bevallen gaan naar Bronovo en Westeinde, niet naar Antoniushove. Daarnaast heeft het MCH aangegeven bezig te zijn met verbouwingen van de SEH’s van de locaties Westeinde en Bronovo, waardoor er op deze locaties meer capaciteit beschikbaar zal zijn. Zorgverzekeraar CZ heeft aangegeven het besluit tot sluiting van de SEH op locatie Antoniushove te ondersteunen. De zorgverzekeraar heeft daarbij laten weten dat Den Haag op grond van de historie een grote SEH capaciteit heeft. Veel van die capaciteit werd gevuld met zelfverwijzers, vooral bij de locaties Leyweg en Westeinde. Door de integratie van de HAP met de SEH op die locaties worden nu veel patiënten in de eerste lijn gezien. Ook dit biedt ruimte om de sluiting van de locatie Antoniushove op te vangen op de andere locaties van het MCH, aldus het ziekenhuis.
Binnen welke termijn verwacht u dat de genoemde problemen opgelost zijn?
De diverse signalen over de toegenomen werkdruk binnen de spoedzorg maken duidelijk dat de problematiek complex is: de verschillende ketenpartners ervaren de genoemde problemen in verschillende mate en bovendien lijken er daarbij regionale verschillen te bestaan. Deze complexe problematiek betekent dat er ook een veelvoud aan maatregelen binnen de acute zorg nodig is.
In de door mij aangekondigde terugkoppeling van het ronde tafel overleg van het acute zorgnetwerk in de regio Amsterdam zal ik ook ingaan op de maatregelen die partijen en ikzelf in gang hebben gezet of zullen treffen.
Het bericht 'FNV: Slachterij Hilckmann weigert vergoeding aan ex-werknemers' |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «FNV: Slachterij Hilckmann weigert vergoeding aan ex-werknemers»?1
Ja
Bent u op de hoogte van verdere publicaties over de gang van zaken rondom de sluiting van slachterij Hilckmann in Nijmegen?
Ja
Wat vindt u van het feit dat slachterij Hilckmann zijn (ruim 300) werknemers, die vaak tientallen jaren in dienst waren van het bedrijf, heeft ontslagen door tot sluiting over te gaan terwijl met de gemeente Nijmegen andere afspraken waren gemaakt omtrent juist het behoud van werkgelegenheid?
Het is niet aan mij, maar aan de rechter, om te oordelen over het wel of niet naleven van vermeende afspraken tussen het bedrijf en de gemeente Nijmegen. Ik ga daar dan ook niet op in.
Dat het bedrijf, dat al 100 jaar bestaat, als gevolg van marktomstandigheden tot sluiting heeft moeten overgaan is tragisch, niet alleen voor de werknemers die het betreft, ook voor de eigenaren van het bedrijf die het uiteraard graag anders hadden willen zien. Uit contact met één van hen blijkt dat het bedrijf al enige tijd verlieslijdend was en – tegen de verwachting in – uitzicht op spoedig herstel ontbrak. Dat heeft hen doen besluiten het bedrijf te sluiten.
Bezien vanuit het perspectief van werknemers heeft, in de genoemde omstandigheden, sluiting van een bedrijf voorkeur boven het aansturen op een faillissement. Daardoor blijven de rechten van werknemers bij ontslag volledig in stand hetgeen bij een faillissement niet het geval is. Dat geldt ook voor het recht op transitievergoeding.
Uit het feit dat met ongeveer 50 van hen de arbeidsovereenkomst inmiddels op basis van een vaststellingsovereenkomst is beëindigd, waarbij genoemde werknemers aan vergoeding een bedrag is toegekend overeenkomend met het loon over de opzegtermijn en de transitievergoeding waar zij bij opzegging van de arbeidsovereenkomst recht op zouden hebben gehad, blijkt niet dat het bedrijf omwillig zou zijn als het gaat om het naleven van wettelijke verplichtingen. Voor de overige ongeveer 60 vaste werknemers geldt dat bij opzegging van hun arbeidsovereenkomst op grond van de wet een transitievergoeding verschuldigd zal zijn. De eigenaar van het bedrijf heeft aangegeven die te willen betalen en daarvoor middelen te hebben gereserveerd, zoals ook al blijkt uit publicaties waar in de vraagstelling naar wordt verwezen. Men twijfelt echter of de uitspraak van de rechter in kort geding – waar in de vraagstelling tevens naar wordt verwezen en die ertoe heeft geleid dat op verzoek van de gemeente Nijmegen beslag is gelegd op tegoeden van het bedrijf en haar eigenaren – hiervoor de ruimte biedt.
Mijns inziens kan het naleven van wettelijke verplichtingen een werkgever niet worden tegengeworpen, maar ook hier is het oordeel uiteraard aan de rechter. De eigenaar van het bedrijf heeft aangegeven geen verweer te zullen voeren als de rechter wordt verzocht haar op te dragen de transitievergoeding te betalen. Ook hieruit blijkt de bereidheid tot het naleven van wettelijke verplichtingen bij ontslag (in casu het betalen van de transitievergoeding). Een andere optie is uiteraard dat de gemeente Nijmegen toestemming verleent voor het betalen van genoemde vergoedingen. Dat zou een gang naar de rechter overbodig maken.
Vindt u het nu klaarblijkelijk weigeren de zogenaamde «transitievergoeding» te betalen aan desbetreffende werknemers, getuigen van goed werkgeverschap? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben desbetreffende werknemers naar uw mening recht op de hiervoor bedoelde vergoeding? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke extra inspanningen kan het UWV (Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen) verrichten ten aanzien van voormalig werknemers van slachterij Hilckmann die tot op heden geen ander werk hebben weten te vinden?
In april 2016 is UWV gestart met de landelijke uitrol van een nieuw dienstverleningsconcept, dat zich kenmerkt door meer persoonlijke dienstverlening aan de individuele uitkeringsgerechtigde. Deze uitrol is uiterlijk eind september 2016 afgerond. In dit nieuwe concept wordt de online dienstverlening aangevuld met meer persoonlijke dienstverlening voor WW-gerechtigden die dit nodig hebben en als aannemelijk is dat dit de kans op werkhervatting substantieel vergroot. UWV gebruikt hierbij de zogenoemde «Werkverkenner». Aan de hand van dit instrument wordt bij instroom in de WW voor iedere werkloze de kans op langdurige werkloosheid ingeschat. Mensen met een verhoogd risico op langdurige werkloosheid worden uitgenodigd voor een gesprek. Dit betreft in ieder geval de groep met een zwakke of matige arbeidsmarktpositie, of WW-gerechtigden voor wie online dienstverlening zonder ondersteuning niet mogelijk is. Ook wanneer de WW-gerechtigde een goede arbeidsmarktpositie heeft kan hij of zij zelf om een gesprek vragen. Op basis van de uitkomsten van dit gesprek wordt de in te zetten dienstverlening bepaald. Dit geeft de mogelijkheid om gerichte dienstverlening in te zetten die varieert in intensiteit, aangepast aan de persoonlijke behoeften en mogelijkheden voor deze werkzoekenden. De dienstverlening kan bestaan uit bijvoorbeeld persoonlijke gesprekken, workshops, competentietests, netwerktrainingen en eventueel in combinatie met scholing (scholingvouchers). Ook de voormalig medewerkers van Slachterij Hilckmann krijgen dienstverlening aangeboden volgens deze werkwijze.
Het bericht “Arjo Klingens van rockband 'De Staat' geeft € 1 miljoen subsidie aan zichzelf” |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Arjo Klingens van rockband «De Staat» geeft € 1 miljoen subsidie aan zichzelf»?1
Ja.
Vindt u het ook te gek om los te lopen dat een rockband meer dan een miljoen subsidie krijgt? Deelt u de mening dat rockbands die subsidie krijgen per definitie geen rockbands zijn?
Deze mening deel ik niet. De door mij goedgekeurde regeling meerjarige activiteitensubsidies staat open voor de professionele podiumkunsten in de volle breedte. Hieronder valt dus ook popmuziek.
Wat vindt u ervan dat Arjo Klingens een subsidie van meer dan een miljoen – die ze onder uw verantwoordelijkheid mag weggeven – verstrekt aan een band waarvan ze zelf de manager is?
Alle aanvragen zijn door onafhankelijke commissies beoordeeld. De commissies worden heel zorgvuldig samengesteld zodat van belangenverstrengeling geen sprake kan zijn. Elke commissie die heeft geoordeeld over de meerjarige subsidies 2017–2020 bestond uit zeven of acht mensen. Zij zijn de enige personen die subsidieaanvragen hebben beoordeeld. Arjo Klingens is niet betrokken geweest bij de beoordeling van de aanvraag van De Staat of andere aanvragen binnen de regeling subsidie meerjarige activiteiten 2017–2020.
Vindt u dat hierbij procedures zijn overtreden en dat -nog los van dat een subsidie voor een rockband te gek voor woorden is- dit geld zo snel mogelijk moet worden teruggevorderd en/of niet moet worden uitgekeerd?
Ik ben van mening dat het Fonds Podiumkunsten integer heeft gehandeld en dat er geenszins sprake is van een onterechte subsidieverstrekking. Ik ben dan ook niet van mening dat het geld zou moeten worden teruggevorderd.
Het stoppen van kindhuwelijken in Tanzania |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het hoger beroep dat de regering van Tanzania is gestart tegen een uitspraak van het Tanzaniaanse hooggerechtshof, waarin wordt gesteld dat het huwen van kinderen onder de 18 jaar in strijd is met de huidige Grondwet van Tanzania?1
Formeel is er nog geen sprake van een hoger beroep. Het is mij bekend dat via verschillende Tanzaniaanse mediakanalen is bericht over een hoger beroep dat zou worden ingesteld door de Advocaat-Generaal tegen een uitspraak van het Tanzaniaans Hooggerechtshof van 8 juli 2016. In die uitspraak bepaalde het Hooggerechtshof dat enkele bepalingen uit de huwelijkswet, die betrekking hebben op de huwelijksleeftijd, discriminatoir en daarom onconstitutioneel zijn.
Deelt u de mening dat minderjarigen beschermd dienen te worden tegen zowel gedwongen als ongedwongen huwelijken?
Ja.
Heeft de Nederlandse regering reeds gereageerd op het hoger beroep? Zo ja, hoe luidde deze reactie? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat een reactie van de Nederlandse regering op dit moment voorbarig is.
Allereerst heeft Rebecca Gyumi- die de rechtszaak is begonnen- aan de Nederlandse ambassade laten weten dat het hoger beroep (of een aankondiging daarvan) nog niet is ontvangen. De gronden ven het hoger beroep zijn op dit moment dan ook niet bekend.
Daarnaast gaf de Minister voor Constitutionele en Juridische zaken van Tanzania eerder dit jaar, op 27 april 2016, aan dat een wetsvoorstel voor het verbieden van kindhuwelijken in voorbereiding is. Er kan dan ook niet automatisch van uitgegaan worden dat het hoger beroep wordt ingesteld ter handhaving van de betrokken bepalingen uit de huwelijkswet. De officiële lezing van Tanziaanse overheid (Ministerie van Constitutionele en Juridische Zaken) luidt dat het hoger beroep als doel heeft om de uitspraak voor geheel Tanzania te doen gelden.
Welke mogelijkheden ziet u om, mede gesteund door de recente uitspraak van het hooggerechtshof, het stoppen van kindhuwelijken in Tanzania te bevorderen? Hoeveel belang hecht u er in dit licht aan dat de overheid van Tanzania haar hoger beroep intrekt en op welke wijze kan Nederland daaraan bijdragen?
Nederland ondersteunt het GirlsnotBrides partnerschap, dat met lobby-activiteiten en het genereren van aandacht via sociale media betrokken is bij deze zaak. De Nederlandse ambassade is in contact met Rebecca Gyumi, één van haar advocaten, de Tanzania Media Women Association die onderdeel uitmaakt van het Tanzania Ending Child Marriage Network en collega’s bij de Europese Unie (EU)-Delegatie en ambassades van gelijkgestemde landen. Ook is er via de EU contact geweest met het Tanzaniaanse Ministerie van Constitutionele en Juridische Zaken. Nederland zal in EU-verband en met collega’s van andere ambassades de ontwikkelingen nauw blijven volgen. Afhankelijk van de gronden van het hoger beroep en de vraag vanuit Tanzaniaanse belangenorganisaties, zal Nederland samen met andere landen de mogelijkheden onderzoeken voor verdere ondersteuning.
Gezien het antwoord op vraag 3, is intrekking van een hoger beroep nog niet aan de orde.
De berichten ‘Ophef om subsidie De Staat’ en ‘Ophef over dubbelrol manager De Staat’ |
|
Michiel van Veen (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Ophef om subsidie De Staat»1 en «Ophef over dubbelrol manager De Staat»2?
Ja.
Hoe beoordeelt u de ophef die is ontstaan naar aanleiding van de toewijzing van een vierjarige subsidie ter hoogte van 236.200 euro per jaar door het Fonds Podiumkunsten aan de band De Staat?
Keuzes over het al dan niet toekennen van subsidies, kunnen leiden tot ophef. Ik respecteer de keuzes die door het Fonds zijn gemaakt.
Wat is de reden dat de band De Staat een structurele subsidie toegekend heeft gekregen, dat wil zeggen voor een periode van vier jaar?
De Staat heeft, zoals nog 211 andere organisaties, een aanvraag voor de regeling subsidie meerjarige activiteiten 2017–2020 ingediend. Deze aanvragen zijn beoordeeld op artistieke kwaliteit, ondernemerschap, spreiding en pluriformiteit. De (onafhankelijke) adviescommissie heeft de aanvraag positief beoordeeld, het bestuur van het Fonds heeft alle adviezen van de verschillende commissies overgenomen
Kunt u toelichten op welke wijze de hoogte van het toegewezen subsidiebedrag tot stand is gekomen?
In de regeling subsidie meerjarige activiteiten 2017–2020 wordt de subsidiehoogte bepaald door 3 factoren: aantal speelbeurten, (publieks)omvang van het speelcircuit (kleine/middenzaal & grote zaal) en de omvang/complexiteit van hetgeen er op een podium plaats zal vinden. Aanvragers kunnen op deze manier van tevoren berekenen voor welk bedrag zij mogelijk in aanmerking komen. Daarbij geldt tegelijkertijd dat hoe hoger het aangevraagde subsidiebedrag is, hoe hoger de eigen inkomsten die een gesubsidieerde organisatie moet realiseren.
Op welke wijze verhoudt de hoogte van deze toewijzing zich tot andere toewijzingen? Wat is uw mening hierover?
Deze toewijzing is in lijn met de door mij goedgekeurde regeling.
Klopt het dat het Fonds Podiumkunsten slechts 40 procent van de 212 aanvragen heeft kunnen honoreren? Wat vindt u in dit kader van de opmerking dat De Staat «het wel redt» en dat het geld beter zou kunnen worden besteed aan anderen?
Het klopt dat het Fonds slechts 84 van de 212 aanvragen heeft kunnen honoreren en ik respecteer, zoals ik al heb opgemerkt, de keuzes die door het Fonds zijn gemaakt.
In hoeverre zal verantwoording worden afgelegd over de besteding van de toegewezen subsidie? Op welke wijze zal dit worden gedaan en wie zal deze verantwoordelijkheid op zich nemen?
Alle instellingen die een meerjarige activiteitensubsidie ontvangen dienen jaarlijks een verantwoording in. Dat gebeurt aan de hand van het door Fonds Podiumkunsten opgestelde Financieel Handboek. Dat schrijft onder andere voor dat er ook jaarlijks een accountantsverklaring wordt verstrekt. Het Fonds Podiumkunsten is verantwoordelijk voor de beoordeling van die verantwoordingen.
Kunt u toelichten wat redenen zouden kunnen zijn om het bedrag terug te storten?
Ik ben van mening dat het Fonds Podiumkunsten integer heeft gehandeld en dat er geenszins sprake is van een onterechte subsidieverstrekking. Ik ben dan ook niet van mening dat het geld zou moeten worden teruggevorderd.
Klopt het dat De Staat begin 2016 meermaals in het voorprogramma van de band Muse heeft gestaan tijdens hun Europese tour en hierdoor haar bekendheid in het buitenland zeer recent reeds heeft kunnen vergroten?
Het klopt dat De Staat in het voorprogramma van Muse heeft gestaan. De Staat is er goed in geslaagd om zich met deze tour internationaal in de kijker te spelen, maar heeft daar zelf flink in geïnvesteerd. Het is in de popwereld zelfs niet ongebruikelijk dat bands die in een voorprogramma spelen van een internationale act daarop financieel toeleggen.
In hoeverre heeft de manager van de band, tevens adviseur bij het Fonds Podiumkunsten, een rol gespeeld bij de toewijzing van de subsidie?
De manager van de band is geenszins betrokken geweest bij de beoordeling van de subsidieaanvraag van De Staat of van andere aanvragen voor een meerjarige activiteitensubsidie 2017–2020. Alle aanvragen zijn door onafhankelijke commissies beoordeeld. Het fonds podiumkunsten stelt de commissies zorgvuldig samen zodat van belangenverstrengeling geen sprake kan zijn. Elke commissie die heeft geoordeeld over de meerjarige subsidies 2017–2020 bestond uit zeven of acht mensen. Zij zijn de enige personen die subsidieaanvragen hebben beoordeeld.
Wat is uw mening over de opmerkingen dat er sprake zou zijn van belangenverstrengeling?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Bent u van mening dat individuele popmuzikanten subsidie zouden moeten kunnen ontvangen? Zo ja, welke criteria zouden er moeten gelden om hiervoor in aanmerking te komen?
De regeling meerjarige activiteitensubsidie staat niet open voor individuele podiumkunstenaars. Dus ook niet voor individuele popmuzikanten. Het Fonds Podiumkunsten kent wel diverse andere subsidiemogelijkheden voor individuele podiumkunstenaars.
Het uitblijven van internationale veiligheidsinterventies in Burundi |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het recente weigeren van een politiemacht van de VN-Veiligheidsraad en tweehonderd mensenrechtenwaarnemers en militaire experts van de Afrikaanse Unie (hierna AU) door de Burundeze overheid?1
Ja. De Burundese overheid heeft op 2 augustus aan de VN-Veiligheidsraad laten weten de politiemacht niet te accepteren. Een eerder aanbod van Burundi om een VN-macht van 50 politiemensen toe te staan trok de Burundese overheid tevens in. In dezelfde verklaring stellen de Burundese autoriteiten dat de AU waarnemers nog wel welkom zijn.
Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat de hierboven genoemde en aan veiligheid gerelateerde experts toch hun werk in Burundi gaan doen?
Voor het sturen van de VN politiemacht is instemming van de Burundese overheid vereist. Het is aan het VN-secretariaat om met de Burundese overheid tot overeenstemming te komen over een mogelijke oplossing.
Welke sanctiemogelijkheden hebben de VN en de AU momenteel om de druk op de president van Burundi verder op te voeren? Kan het weigeren van een politiemacht leiden tot het (tijdelijk) opschorten van een VN-lidmaatschap?
Op basis van hoofdstuk 7 artikel 41 van het VN Handvest kan de VN diverse maatregelen instellen tegen landen, personen of groepen. Hieronder vallen bijvoorbeeld economische sancties, reisverboden en bevriezing van tegoeden. Ook artikel 23 van de oprichtingsacte van de AU biedt mogelijkheid om dergelijke maatregelen te nemen. Het opschorten van VN lidmaatschap is een zeer vergaande maatregel die slechts in enkele uitzonderlijke gevallen wordt ingesteld.
Kunt u toelichten welke conclusies er zijn getrokken uit het bezoek dat een Europese delegatie begin juli j.l. aan Burundi bracht? Zit de westerse gemeenschap nog altijd op één lijn met de Tanzaniaanse oud-president Mkapa, die de Burundi-dialoog faciliteert? Hoe kijkt hij aan tegen het uitbreiden van sancties nu de dialoog verder vastloopt?
Het bezoek van de Europese delegatie dat gepland stond voor juli is uitgesteld naar september. Het bezoek heeft als doel om te evalueren in hoeverre Burundi heeft voldaan aan de voorwaarden voor hervatting van de EU steun, zoals uiteengezet tijdens de Artikel 96 dialoog.
De Westerse gemeenschap steunt het werk van oud-president Mkapa en zit met hem op één lijn. De EU heeft met Mkapa afgesproken dat eventuele additionele sancties dienend moeten zijn aan voortgang in de dialoog en deze niet mogen tegenwerken.
Welke mogelijkheden ziet u om de tekorten aan voedsel, onderwijs en het toenemende aantal malariaslachtoffers tegen te gaan?
Er is op dit moment geen tekort aan voedsel en onderwijs in Burundi. Nederland draagt in Burundi bij aan voedselzekerheid met programma’s gericht op verhoging van de voedselproductie, verbeterd zaaizaad en schoolmaaltijden. Nederland steunt daarnaast diverse onderwijsprogramma’s op het gebied van seksuele voorlichting. Er is in Burundi inderdaad sprake van meer malaria dan in voorgaande jaren. Nederland is een belangrijke donor van het Global Fund for Aids, Tuberculosis and Malaria, dat in Burundi actief malaria bestrijdt. Ook steunt Nederland de Wereldgezondheidsorganisatie, die recent door de Burundese overheid gevraagd is een gezamenlijk onderzoek te doen naar de toegenomen intensiteit en verspreiding van malaria in het land.
De heropstart van de olieproductie in Schoonebeek en afvalwaterinjectie in Twente |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NAM: lozing afvalwater bijna hervat»?1
Ja.
Heeft de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) u op de hoogte gesteld van het voornemen om de lozing van afvalwater te hervatten? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
NAM heeft Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) op 19 juli 2016 het verzoek tot instemming met de nieuwe pijpleiding gestuurd en dit op 3 augustus 2016 aangevuld met het definitieve deskundigenrapport. Eind juli 2016 is mijn ministerie geïnformeerd dat NAM rond 8 augustus 2016 de winning zou willen hervatten.
Herinnert u zich dat u in de Kamer gezegd heeft: «Bij de waterinjectie in Twente gaat het om productiewater vanuit Schoonebeek. Dat is stilgelegd. Er was over anderhalf jaar een evaluatie voorzien van wat wij daar aan het doen zijn. Ik heb die evaluatie anderhalf jaar naar voren gehaald. Vervolgens is op die evaluatie een begeleidingscommissie gezet van bestuurders uit Overijssel en Drenthe, die die evaluatie helemaal volgt. Op het resultaat van die evaluatie laat ik weer een second opinion los van Deltares om te bezien hoe Deltares aankijkt tegen het werk dat gedaan is. Vervolgens ga ik het geheel bespreken met de bestuurders in Overijssel en Drenthe. Op grond van de evaluatie, de second opinion, de bevindingen van de begeleidingscommissie en het overleg met de bestuurders ga ik bekijken wat voor de toekomst het beste is, of het op deze manier kan of dat het op een aangepaste manier moet. Zo doen wij dat. Wij doen geen onverantwoorde dingen. Wij doen dingen nadat daar goed over is nagedacht en daartoe besloten is. Wij zijn ook voortdurend bereid om op grond van nieuwe ontwikkelingen en nieuwe signalen over problemen die zich voordoen zaken te evalueren en te bekijken of het beter kan. Daar ben ik ook in dit geval toe bereid. Tot dat moment ligt de injectie van productiewater stil. Tot dat moment ligt ook de oliewinning in Schoonebeek stil.»?2
Ja, dat herinner ik mij. Op het moment dat wij hierover met elkaar spraken, was de verwachting dat ik begin van de zomer een besluit zou nemen over de verwerkingsmethode en dat de pijpleiding pas na de zomer hersteld zou zijn. Er was daarom voldoende ruimte om eerst met elkaar van gedachte te wisselen. Enkele dagen later kreeg ik echter het advies van de commissie voor de m.e.r. om een tussenstap in te bouwen, zodat in overleg met de regio een nadere selectie van alternatieven kan worden gemaakt. Hierdoor is de besluitvorming naar eind van dit jaar geschoven, terwijl de planning van het herstel van de pijpleiding na de zomer lag. Zolang NAM opereert binnen de huidige vergunning en niet is aangetoond dat er onaanvaardbare risico’s zijn dan wel dat de injectie van het productiewater milieutechnisch niet aanvaardbaar is, heb ik geen wettelijke mogelijkheden het hervatten van de productie tegen te houden. Voor het overige verwijs ik u naar mijn brief van heden.
Kunt u de evaluatie, het rapport van Deltares en de notulen van de gesprekken met de Twentse bestuurders aan de Kamer doen toekomen?
NAM heeft op 28 juni 2016 het «Tussenrapport alternatievenafweging: Herafweging verwerking productiewater Schoonebeek» op haar website gepubliceerd. De begeleidingscommissie, bestaande uit bestuurders uit de regio, heeft geconcludeerd dat dit onderzoek helder en transparant is uitgevoerd en de zorgen in de regio adresseert. De Commissie voor de m.e.r. werkt op dit moment aan haar advies over dit tussenrapport en neemt daarbij de second opinion van Deltares mee. Ik verwacht het advies van de Commissie en de second opinion van Deltares begin september 2016 naar uw Kamer toe te sturen. Op basis van de uitkomsten van het tussenrapport en de verschillende adviezen ga ik eind september 2016 in overleg met de regio na welke alternatieven nog verdere uitwerking behoeven.
Welk besluit heeft u genomen over de oliewinning in Schoonebeek en wanneer heeft u dat besluit genomen?
In mijn brief van heden ben ik ingegaan op het proces rondom de reparatie van de pijpleiding en het evaluatieonderzoek dat plaatsvindt over de verwerkingsmethode.
Waarom heeft u de Kamer daar niet onmiddellijk van op de hoogte gesteld?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich de belofte om eerst met de Kamer van gedachten te wisselen over dit besluit alvorens het uitgevoerd zou worden?3
Ja, zie mijn antwoord bij vraag 3.
Waarom wacht u niet op de uitkomsten van de in voorbereiding zijnde milieueffectrapportage met betrekking tot de heroverweging van mogelijkheden van de verwerking van het afvalwater uit het Schoonebeekerveld?
Zoals in mijn brief van heden aangegeven kan NAM, na reparatie, op basis van de huidige vergunning de productie hervatten inclusief de injectie van het productiewater.
Kunt u deze vragen uiterlijk 24 uur voor aanvang van de hervatting van de afvalwaterinjectie beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat ruim een half miljoen hartpatiënten problemen hebben omdat ze goedkopere medicijnen slikken |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat ruim een half miljoen hartpatiënten problemen hebben omdat ze goedkopere medicijnen slikken?1
NIVEL heeft in haar onderzoek, op basis van 209 patiënten, geconcludeerd dat van de groep mensen die gewisseld is van medicatie 15% het een groot probleem vindt, 26% een beetje en 59% het geen probleem vindt. Deze resultaten zijn door de media geëxtrapoleerd naar de gehele patiëntengroep, waardoor een getal van een half miljoen patiënten is gecommuniceerd.
Ik vind het vervelend dat patiënten problemen ervaren met het wisselen van medicatie. Uit het onderzoek blijkt dat de ervaren problemen met name te maken hebben met onvoldoende kennis en informatie over de oorzaak en het gevolg van wisselen. Hier ligt een duidelijke taak voor zorgverzekeraars en zorgverleners om de patiënt eenduidig voor te lichten.
Uit het onderzoek blijkt daarnaast dat de ervaren gezondheid en het onder controle houden van de aandoening niet verschilt tussen wisselaars en niet-wisselaars. Dat ligt ook in de lijn der verwachting omdat generieke, vaak goedkopere, medicijnen dezelfde werkzame stof bevatten als spécialité medicijnen.
Wist u dat het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL) hiernaar onderzoek deed? Zo ja, waarom heeft u de Kamer hier niet van op de hoogte gebracht?2
Het NIVEL heeft in opdracht van de Hart & Vaatgroep onderzoek gedaan naar de ervaringen van patiënten met hart- en vaatmedicatie bij het wisselen van medicatie. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en dus ik waren tot het moment van publicatie van het rapport hiervan niet op de hoogte.
Is het waar dat NIVEL u heeft verzocht de zogenoemde «verborgen kosten» van het preferentiebeleid in beeld te brengen? Zo ja, wanneer is dit verzoek gedaan en wat is uw antwoord hierop geweest?
Het NIVEL heeft een dergelijk verzoek nooit gedaan.
Heeft u inzage in de kosten die voortvloeien uit het preferentiebeleid? Zo ja, wat bedragen die kosten en hoe verhouden die zich tot de besparingen? Zo nee, bent u bereid die kosten inzichtelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik beantwoord deze vier vragen tezamen omdat ze allen ingaan op de eventuele lange termijn gevolgen wat betreft kosten of gezondheidsrisico’s door het wisselen van medicatie.
Preferentiebeleid heeft aanwijsbare voordelen voor verzekerden in Nederland. De lagere prijzen hebben geleid tot substantiële besparingen, waardoor het mogelijk is om voortdurend nieuwe en ook dure geneesmiddelen toe te laten tot het verzekerde pakket.
Er is geen onderzoek bekend naar de kosten of gezondheidrisico’s specifiek door het preferentiebeleid. Dit is ook een lastig te onderzoeken omdat preferentiebeleid slechts 1 factor is in de totale behandeling van een patiënt en er daarnaast nog vele andere factoren van invloed zijn op de gezondheidssituatie van patiënten. Uit het onderzoek van NIVEL blijkt wel dat de ervaren gezondheid en het onder controle houden van de aandoening gelijk is tussen wisselaars en niet-wisselaars van hart- en vaatmedicatie.
Ik zie op dit moment geen aanleiding om onderzoek specifiek naar preferentiebeleid te verrichten.
Heeft u naast de kosten en baten zicht op de gevolgen voor de therapietrouw bij het voortdurend wisselen van medicatie, onder andere voor hart- en vaatproblemen? Zo ja, wat zijn die gevolgen? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Uit het onderzoek van NIVEL blijkt een klein verschil in therapietrouw tussen patiënten die zijn gewisseld in medicatie en patiënten die niet zijn gewisseld. Voor wisselaars is dit 79% en voor niet-wisselaars 86%. Er ligt een duidelijke taak weggelegd voor huisartsen en apothekers om therapietrouw bij patiënten te bevorderen.
Heeft u er zicht op of sinds de invoering van het preferentiebeleid meer mensen gestopt zijn met het nemen van hun medicatie vanwege bijwerkingen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik beantwoord deze drie vragen tezamen omdat ze allen ingaan op mogelijke bijwerkingen door het wisselen van medicatie.
Het wisselen van medicijnen met dezelfde werkzame stof vind ik als zodanig geen probleem, dit vind ik juist wenselijk omdat wij hiermee de zorg betaalbaar houden. Zorgverzekeraars baseren hun preferentiebeleid voor het grootste deel op de handleiding geneesmiddelsubstitutie van de beroepsgroep van apothekers. Het gros van de patiënten reageert ook goed op gewisselde medicatie en heeft geen last van (andere) bijwerkingen.
Gebruik van medicatie kan altijd tot bijwerkingen leiden. Daarom raad ik patiënten aan om bij iedere farmaceutische behandeling in contact te blijven met apotheker en voorschrijver over effecten en bijwerkingen. Indien het gebruik van een preferent middel voor een patiënt niet medisch verantwoord is, kan een voorschrijver een ander medicijn voorschrijven, bijvoorbeeld het spécialité. In artikel 2.8 van het Besluit Zorgverzekering is vastgelegd dat de zorgverzekeraar dit niet-preferente middel dan moet vergoeden.
Is er een stijging waarneembaar van de behandelkosten voor mensen met hart- en vaatziekten sinds de introductie van het preferentiebeleid? Is hier een causaal verband aangetoond? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Brengt het wisselen van hart- en vaatmedicatie omwille van de prijs ook gezondheidsrisico’s met zich mee voor patiënten? Is er een toename van het aantal complicaties en/of overlijdens sinds de introductie van het preferentiebeleid? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u er op korte termijn aan doen om te voorkomen dat mensen gedwongen worden over te stappen op goedkopere hart- en vaatmedicatie en last krijgen van bijwerkingen en mogelijk in zijn geheel stoppen met hun medicatie?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat mensen na het krijgen van nieuwe, preferente medicatie risico lopen op een delirium of andere bijwerkingen door het wisselen van de medicatie? Zo ja, hoe vaak komt dit voor en bij welke medicatie? Zo nee, bent u bereid dit ook te laten onderzoeken?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe zit het met de verborgen kosten van het preferentiebeleid bij andere geneesmiddelen? Heeft u hier wel zicht op? Zo nee, bent u bereid ook die te laten onderzoeken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
De hervatting van de injectie van productiewater in Twente |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) over de hervatting van de injectie van productiewater in Twente?1
Ja.
Is het waar dat de aanvoerbuizen met dit giftige afvalwater dwars door een Natura2000-gebied en door een waterwingebied lopen?
Op 29 april 2016 heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd dat het injectiewater conform de Europese regelgeving geclassificeerd wordt als «niet gevaarlijk». Het injectiewater bestaat uit 99,97% zout water en 0,03% andere componenten (zoals anti-corrosiemiddelen, antibacteriële middelen en componenten afkomstig uit de aardolie waarmee het injectiewater in de diepe ondergrond in Schoonebeek in contact was). De exacte samenstelling van het productiewater wordt jaarlijks door NAM gerapporteerd aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM). Deze rapportage is beschikbaar op de website van NAM.
Het leidingnetwerk en de injectielocaties zijn voor het grootste gedeelte gelegen op een afstand van 800 en 2.500 meter van Natura 2000-gebieden. Er zijn drie uitzonderingen:
Er zijn geen watertransportleidingen of locaties van NAM binnen de grenzen van de waterwingebieden en de grondwaterbeschermingsgebieden van Vitens. De desbetreffende gebieden van Vitens in Twente liggen meer dan 1 kilometer van de transportleiding en waterinjectielocaties.
Is het waar dat dit veel onrust veroorzaakt onder de bewoners van dit gebied?
Ja, ik heb begrepen dat er onrust bij bewoners in het gebied is.
Is het waar dat 30.000 bewoners een petitie hebben ondertekend, waarin gesteld wordt dat de injectie van productiewater in Twente niet moet worden hervat?
Ja.
Is het waar dat de NAM de productie wil hervatten, terwijl nog niet duidelijk is of de NAM de daarvoor benodigde vergunningen heeft?
Ik deel de mening dat NAM over de juiste vergunningen moet beschikken. NAM beschikt over de juiste vergunningen om olie te winnen in Schoonebeek en het productiewater te injecteren in Twente, ik heb u dit toegelicht in mijn brief van heden.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de benodigde vergunningen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de injectie van productiewater in Twente niet kan worden hervat zolang de benodigde vergunningen daarvoor niet zijn verstrekt?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaan u en het Staatstoezicht op de Mijnen hierop toezien?
Toezicht op de juiste uitvoering van de vergunningen valt onder de verantwoordelijkheid van SodM. Net als veel andere inspecties in Nederland, werkt SodM op basis van systeemtoezicht en risicosturing. Bij systeemtoezicht wordt door middel van inspecties onderzocht in hoeverre een bedrijf aantoonbaar zijn processen beheerst, waarbij de focus ligt op grote risico’s. Indien NAM niet voldoet aan hetgeen in de vergunningen is voorgeschreven, dan kan SodM hier tegen optreden.
Het bericht dat het onderzoek naar het mijden van zorg vanwege eigen bijdragen Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) flink vertraagd is |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven waarom het onderzoek door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) naar het mijden van zorg vanwege de eigen bijdragen voor Wmo-voorzieningen flink vertraagd is?1
Zoals ik in mijn brief van 28 juli jl. (Kamerstuk 29 538, nr. 225) aan uw Kamer heb medegedeeld, heb ik uw Kamer in mijn brief van 15 februari (Kamerstuk 29 538/34 104, nr. 203) dit jaar laten weten dat het CBS verwacht om voor de zomer voorlopige resultaten van het onderzoek te kunnen leveren op basis van de gegevens over 2013, 2014 en de eerste helft van 2015. In deze brief staat ook dat het CBS het onderzoek kan uitvoeren als de gegevens, die voor het onderzoek benodigd zijn, beschikbaar zijn. Door middel van mijn brief van 28 juli jl. en de daaraan toegevoegde brief van het CBS heb ik u geïnformeerd over het feit dat het CBS tot de conclusie is gekomen, dat het onderzoek zich als gevolg van de hervormingen nog niet in de fase bevindt waarin het CBS een tabellenset kan samenstellen. Wat betreft de voorlopige resultaten van het onderzoek geldt dus helaas dat de gegevens niet tijdig beschikbaar waren om voor de zomer een voorlopig resultaat aan uw Kamer te doen toekomen. Over de definitieve resultaten van het onderzoek staat in mijn brief van 28 juli jl. dat het CBS verwacht de tabellen met cijfers over heel 2013, 2014, en 2015 in november 2016 op te leveren.
Is het waar dat het onderzoek in tegenstelling tot de uitdrukkelijke wens van de Kamer, géén antwoord zal geven op de vraag of de verhoogde eigen bijdragen leiden tot het mijden of opzeggen van zorg? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In mijn brief van 14 april jl. (Kamerstuk 29 538, nr. 212) ben ik ingegaan op de vraag die Kamerlid Leijten in de Regeling van werkzaamheden heeft gesteld over zorgmijding en gegevens van het CAK. Kamerlid Leijten stelt in haar vraag dat het CAK zou moeten kunnen aangeven hoeveel mensen afzien van zorg. Ik heb uw Kamer in mijn brief van 14 april jl. (Kamerstuk 29 538, nr. 212) toegelicht dat het CBS-onderzoek is gebaseerd op CAK-gegevens. De uitstroom uit de Wmo 2015 kan op basis van CAK-gegevens in beeld worden gebracht indien de reden overlijden of een verhuizing naar een instelling betreft. Overige redenen voor uitstroom zijn dat ondersteuning niet meer nodig is of niet meer betaalbaar wordt geacht of op een andere manier wordt verkregen, bijvoorbeeld in de vorm van een algemene voorziening, Zvw-zorg, private zorg of mantelzorg. De CAK-bestanden bieden echter geen mogelijkheid om uitstroom anders dan door overlijden of de overgang naar zorg met verblijf te onderzoeken. Vervolgens heb ik in mijn brief van 14 april jl. (Kamerstuk 29 538, nr. 212) aangegeven dat met behulp van het kwalitatieve onderzoek hiervan wel een indicatie kan worden gegeven. Het kwalitatieve onderzoek – in aanvulling op het onderzoek van het CBS – zal ingaan op ongewenste zorgmijding, eigen bijdragen en maatwerk op grond van de Wmo 2015. De planning van het kwalitatieve onderzoek sluit aan op het CBS-onderzoek. Er is derhalve geen sprake van het niet tegemoet komen aan de wens van uw Kamer. Er is aanvullend onderzoek uitgezet naar ongewenste zorgmijding en eigen bijdragen.
Wat was de exacte onderzoeksopdracht aan het CBS en is de wens van de Kamer om inzicht te krijgen in het mijden of opzeggen van zorg vanwege de hoogte van de eigen bijdrage, daarin verwerkt? Kunt u de opdracht per ommegaande aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, heb ik uw Kamer de offerte van het CBS met daarin de opzet van het onderzoek meegestuurd met mijn brief van 7 september 2015 (Kamerstuk 34 104, nr. 71). Ik zal u met de beantwoording van deze vragen de offerte nogmaals doen toekomen. In het antwoord op vraag 2 staat ook aangegeven dat ongewenste zorgmijding geen onderdeel van het CBS-onderzoek is omdat dat ook niet mogelijk is door het ontbreken van data hierover.
Kunt u zich uw volgende opmerking herinneren: «het feit dat mensen de eigen bijdrage niet kunnen betalen, mag geen belemmering zijn om die zorg te krijgen»?2 Vindt u het in dat licht bezien acceptabel dat het onderzoek vertraging oploopt?
Dat kan ik mij herinneren en daarom heb ik uw Kamer in hetzelfde debat toegezegd om aanvullend kwalitatief onderzoek te laten uitvoeren, naast het kwantitatieve CBS-onderzoek.
Hoe gaat u voorkomen dat in november zal blijken dat de vertraagde onderzoekresultaten niet tot concrete maatregelen zullen leiden om het mijden van zorg vanwege de eigen bijdragen tegen te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan niet op de resultaten vooruit lopen en wacht eerst de onderzoeksresultaten af.
Kunt u reageren op de volgende stelling: «de onderzoeksopdracht is bewust vaag geformuleerd zodat het resultaat ervan uitsluitend zal leiden tot nog meer onderzoek in plaats van een daadwerkelijke aanpassing van het beleid»?
Zoals eerder aangegeven en waarnaar verwezen wordt in het antwoord op vraag 2, is ongewenste zorgmijding geen onderdeel van het CBS-onderzoek en is dat ook niet mogelijk door het ontbreken van data hierover. Om die reden is aanvullend kwalitatief onderzoek uitgezet.
Bent u, gelet op de vertraging van het onderzoek en de onzekerheid over de bruikbaarheid van de uitkomsten ervan, bereid alsnog alle eigen bijdragen voor de Wmo op te schorten? Zo nee, hoe rijmt u dit met uw uitspraak dat die geen belemmering mogen zijn om zorg te krijgen?
Ik wil niet de op onderzoeksresultaten vooruitlopen. Zie voorts de antwoorden op voorgaande vragen.
Het bericht "Inburgeren vrijblijvend" |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Inburgeren vrijblijvend»?1
Ja.
Klopt het dat u nieuwkomers niet informeert over het intrekken van de verblijfsvergunning als een nieuwkomer niet voldoet aan de inburgeringseisen? Zo ja, waarom doet u dat niet en waarom heeft u de Kamer daar niet over geïnformeerd?
Nee, dit klopt niet. Nieuwkomers worden via diverse kanalen geïnformeerd over de (verblijfsrechtelijke) gevolgen bij het niet voldoen aan de inburgeringsplicht. Zo informeert de IND de vreemdeling bij het uitreiken van het verblijfsdocument dat het niet voldoen aan de inburgeringsplicht gevolgen kan hebben voor het verblijfsrecht. Dit staat ook op de website van de IND, waar ook brochures hierover te vinden zijn. Daarnaast worden inburgeraars via een brochure van DUO geïnformeerd dat het niet voldoen aan de inburgeringsplicht gevolgen kan hebben voor het verblijfsrecht.
Hoe vaak is sinds de wetswijziging een verblijfsstatus ingetrokken vanwege het niet voldoen aan de inburgeringseis? Kunt u deze opsplitsen naar vorm van de verblijfsstatus?
Voor de nieuwkomers die vanaf 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden en die nog niet voldaan hebben aan de inburgeringsplicht is de initiële inburgeringstermijn van drie jaar 1 januari 2016 verstreken. Er zijn nog geen verblijfsvergunningen ingetrokken vanwege het niet voldoen aan deze inburgeringsplicht.
Klopt het bericht dat verblijfsvergunningen niet ingetrokken kunnen worden vanwege nationale en internationale regels? Zo ja, welke zijn dat dan? Waarom heeft u de Kamer daar niet over geinformeerd?
Naar aanleiding van de motie Heerma (CDA) heb ik in mijn brief van 7 juli jl.2 uiteengezet voor welke groepen inburgeraars nationale en internationale wet- en regelgeving het verlies van verblijfsrecht in de weg staat. Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u naar deze brief.
Indien het klopt dat (inter)nationale regels in de weg staan aan het intrekken van een verblijfsvergunning, bent u dan voornemens om deze regels te (doen) veranderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het bericht dat voor het kabinet «al duidelijk was dat de sanctie niet voor alle inburgeraars geldt»?
In het regeerakkoord Rutte II is opgenomen dat inburgeringinspanningen consequent en vanaf het begin worden gevolgd. Wie zich onvoldoende inzet verliest de verblijfsvergunning, met uitzondering van degenen met een verblijfsvergunning asiel.3 Bij de totstandkoming van de Wet Inburgering is meerdere malen aan de orde gesteld dat intrekking van het verblijfsrecht niet voor alle inburgeringsplichtigen4 mogelijk is. Dit is ook de reden waarom de asielgerechtigden in de wet- en regelgeving zijn uitgezonderd van de maatregel om de verblijfsvergunning bij het niet behalen van het inburgeringsexamen in te trekken. Daarnaast was ook duidelijk dat bij de groep gezinsmigranten en geestelijk bedienaren het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (het EVRM) en de Gezinsherenigingsrichtlijn (2003/86/EG) zich tegen intrekking van het verblijfsrecht kan verzetten. Dit is ook aan de orde geweest tijdens de wetsbehandeling van de Wet inburgering met name tijdens de behandeling in de Eerste Kamer5.
Sinds wanneer was het kabinet op de hoogte dat blijkbaar de sanctie van intrekking van de verblijfsstatus niet voor alle nieuwkomers geldt? Was dat voor of na dat het huidige regeerakkoord was vastgesteld, waarin deze sanctie nogmaals is opgenomen?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 6.
De berichten “McGregor werkt oudgedienden eruit: 200 ontslagen” en “Een zaak waar je zo wordt ingeruild” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «McGregor werkt oudgedienden eruit: 200 ontslagen»1 en «Een zaak waar je zo wordt ingeruild»?2
Ja.
Hoe oordeelt u over het bericht dat Doniger «200 medewerkers met anciënniteit», ontslaat en vervangt door goedkopere uitzendkrachten, ook in het licht van de vrijwel onverminderd hoge werkloosheid onder 45-plussers?
In de berichtgeving in de media wordt gesteld dat een aantal werknemers dat langere tijd in dienst is geweest bij de failliete werkgever niet in dienst worden genomen door de doorstarter, de Doniger Fashion Group.
Het is niet aan mij als Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om deze specifieke praktijksituatie te beoordelen. Deze taak is voorbehouden aan de curator en eventueel aan de rechter als hier om wordt gevraagd. Wel wil ik in algemene zin opmerken dat ik vind dat bij een doorstart ook plaats zou moeten zijn voor oudere werknemers. De doorstarter heeft hier ook baat bij.
Kortheidshalve verwijs ik u in dit kader naar het antwoord op een schriftelijke vraag van het lid Kerstens (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 32) naar aanleiding van het bericht «Winkelpersoneel McGregor dupe van doorstart».
Deelt u de constatering dat dit beleid voornamelijk oudere medewerkers zal treffen, en dat hiermee op zijn minst de indruk van leeftijdsdiscriminatie wordt gewekt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de constatering dat hiermee nodeloos een schat aan kennis en ervaring verloren gaat, die juist van onschatbare waarde kan zijn voor een bedrijf? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over het beeld dat een faillissement soms wordt gebruikt om een reorganisatie door te voeren, waarbij te dure (vaak oudere) arbeidskrachten relatief eenvoudig ontslagen kunnen worden? Herkent u dit beeld?
Allereerst wil ik opmerken dat ik het beeld heb dat werkgevers in het algemeen een faillissement onwenselijk vinden. In de eerste plaats om de praktische reden dat het bestuur van de onderneming na de faillietverklaring vrijwel buiten spel komt te staan. De faillietverklaring leidt er immers toe dat de curator per direct het beheer en de beschikking over de onderneming overneemt van de (voormalig) bestuurders en dat zij daardoor de gang van zaken binnen de onderneming niet langer in eigen hand hebben. Bovendien ontstaat bij een faillietverklaring doorgaans een vrij onbeheersbare situatie met alle negatieve gevolgen voor de continuïteit van de levensvatbare onderdelen van de onderneming van dien.
Werkgevers zullen daarom in de regel proberen een faillissement zoveel mogelijk te voorkomen en op zoek gaan naar mogelijke oplossingen om het bedrijf te behouden. Daarbij komt dat een faillissement niet zomaar wordt uitgesproken. Er moet aan een aantal eisen zijn voldaan voordat een rechter hiertoe overgaat. Zo moet het gaan om een bedrijf in financiële problemen dat zijn betalingsverplichtingen niet (meer) na kan komen. Wanneer de bevoegdheid tot het doen van een faillissementsaanvraag wordt gebruikt met een ander doel dan waarvoor zij bedoeld is, bijvoorbeeld om het personeelsbestand snel en «goedkoop» te kunnen terugbrengen, dan levert dit volgens vaste jurisprudentie misbruik van recht op.
Kortheidshalve verwijs ik u in dit kader naar het eerder genoemde antwoord op een schriftelijke vraag van het lid Kerstens (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 32) naar aanleiding van het bericht «Winkelpersoneel McGregor dupe van doorstart». Daarin heb ik toegelicht wat in een dergelijk geval de stappen zijn die genomen kunnen worden.
Hoe oordeelt u over het pleidooi van vakbond CNV om de faillissementswetgeving zodanig aan te scherpen dat oudere werknemers niet zomaar kunnen worden ingeruild voor goedkopere krachten?
Zoals ik in antwoord op de vragen van het lid Kerstens (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 32) over ditzelfde onderwerp heb gemeld, heeft de arbeidsrechtelijke positie van werknemers in geval van faillissement mijn aandacht. Ik ben me ervan bewust dat een faillissement van een onderneming aanzienlijke gevolgen kan hebben voor de werknemers, ook wanneer onderdelen van de failliete onderneming een doorstart maken. Ik heb daarom ook onderzoek laten verrichten naar de arbeidsrechtelijke positie van werknemers bij faillissement van hun werkgever en hierover zal verder advies worden gevraagd en overleg worden gevoerd met de relevante belangenorganisaties.
Welke andere mogelijkheden ziet u om in kwesties als deze meer sturend op te treden?
Zie antwoord vraag 6.