Het te vaak urgent uitrukken van ambulances door een nieuw triagesysteem |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de enquête van De Monitor onder 640 medewerkers in de ambulancezorg waaruit blijkt dat volgens 85,6% van hen, ambulanceritten in zijn of haar regio te vaak een onterecht hoge urgentie krijgen?1
Ik heb ook signalen gekregen over een toename van ambulanceritten waarvan eenmaal ter plaatse blijkt dat de ambulance niet met spoed had hoeven uitrukken. Dit kan betekenen dat er op dat moment niet direct een ambulance beschikbaar is voor een ander wel acuut geval. Ik heb overigens geen signalen dat er als gevolg van de triagesystematiek gezondheidsschade bij patiënten is ontstaan.
Herkent u het beeld dat dit tot onwenselijke (medische) situaties leidt, zoals het niet kunnen vrijmaken voor een urgenter spoedgeval of zelfs gezondheidsschade bij patiënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Herkent u tevens het beeld dat het aantal spoedritten aanzienlijk toeneemt en dat het te vaak voorkomt dat de inzet van een ambulance eigenlijk niet nodig was? Kunt u uw antwoord wederom nader toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u er zicht op of de toename van het aantal spoedritten ook geleid heeft tot meer ongevallen waarbij ambulances betrokken zijn? Zo ja, bent u bereid die gegevens met de Kamer te delen? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Ongevallen met ambulances worden op dit moment niet landelijk geregistreerd. Ambulancezorg Nederland heeft mij laten weten dat deze meldingen in de toekomst in de landelijke registratie worden opgenomen.
Heeft de toename van het aantal spoedritten ook aantoonbaar geleid tot meer gezondheidsschade bij patiënten die hierdoor langer op een ambulance moesten wachten? Zo ja, kunt u die gegevens de Kamer doen toekomen?
Er is geen cijfermatig inzicht in de effecten van ambulancezorg in termen van gezondheidswinst of gezondheidsschade.
Vindt u dat zorgverzekeraars voldoen aan hun zorgplicht, wanneer de jarenlange toename van het aantal spoedritten niet heeft geleid tot meer ambulances maar wel tot onwenselijke (medische) situaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NZa heeft onderzoek gedaan naar de manier waarop verzekeraars omgaan met de zorgplicht in de ambulancezorg. Ik heb uw Kamer in april jl. geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek2. Inmiddels zijn alle verbeterplannen door de NZa beoordeeld. De zorgverzekeraars in de regio’s waar de responstijden niet worden gehaald moeten vanaf 2017 twee keer per jaar aan de NZa rapporteren over de voortgang, tot de responstijden wel worden gehaald en zij voldoen aan de zorgplicht.
Bent u het eens met de medewerkers in de ambulancezorg dat de hoofdoorzaak hiervan het triagesysteem is waarmee de meldkamers sinds enige tijd werken? Zo nee, waarom ziet 76,7% van de respondenten het volgens u verkeerd?
Dit is wel het signaal dat ik heb gekregen. Ik heb naar aanleiding daarvan meer informatie gevraagd. Ambulancezorg Nederland heeft mij laten weten dat zij voornemens is een beperkt onderzoek uit te laten voeren naar de relatie tussen ondersteunende triagesystemen en risicobeheersing. Het thema risicobeheersing heeft met name betrekking op de discussie rond onder- en overtriage.
Kunt u zich uw antwoord op eerdere vragen in 2014 herinneren, waarin u zegt dat, gezien de destijds recent gestarte en gefaseerde introductie van de triagesystemen (NTS en ProQA), het niet mogelijk is de ritgegevens te koppelen aan de systemen waarmee de meldkamers werken?2
Ja.
Bent u twee jaar later inmiddels wel in staat het verband te leggen tussen de toename van het aantal spoedritten en het geprotocolleerd werken? Zo ja, wat is dit verband nu? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Ik wacht de evaluaties af en het onderzoek van Ambulancezorg Nederland, zie antwoord op vraag 10.
Zijn er volgens u ook nog verschillen op te merken uit de twee voorkomende type triagesystemen, te weten NTS en ProQA? Zo ja, wat zijn die verschillen? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
De triagesystemen zijn rond 2012 geïmplementeerd. De sector heeft in 2014 de verschillen en overeenkomsten tussen NTS en ProQA in beeld gebracht, waarbij is ingezoomd op de onderwerpen werkwijze, taken en verantwoordelijkheden, samenwerking en kwaliteit. Beide triagesystemen zijn ondersteunende systemen, de keuze voor het ene of andere systeem is een verantwoordelijkheid van de individuele RAV. De meeste RAV’s hebben, nu een aantal jaren ervaring is opgedaan met de triagesystemen, een evaluatiemoment ingebouwd. Een uitkomst van een evaluatie kan zijn dat een RAV overstapt naar een ander triagesysteem. Op dit moment vinden in een aantal regio’s evaluaties plaats. De individuele RAV’s bepalen wanneer zij evalueren.
Ambulancezorg Nederland heeft mij laten weten dat zij voornemens is een beperkt onderzoek uit te laten voeren naar de relatie tussen ondersteunende triagesystemen en risicobeheersing. Het thema risicobeheersing heeft met name betrekking op de discussie rond onder- en overtriage.
Kunt u zich de uitspraak van een voormalig ambulancechauffeur voorstellen die gestopt is met het werk omdat hij de «onzinritten spuugzat was»?
Ik kan mij voorstellen dat ambulancepersoneel zinnige ritten wil maken en onnodig uitrijden wil voorkomen.
Zijn er maatregelen te treffen zodat het ambulancepersoneel zichzelf, patiënten en overige weggebruikers niet langer onnodig in gevaar hoeft te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is goed om te illustreren dat in de helft van het aantal ambulanceritten sprake is van een A1 urgentie waarbij met zwaailicht en sirene wordt gereden. Bij de overige ritten is dit niet het geval. Ik vind het van groot belang dat ambulancemedewerkers werken onder veilige omstandigheden. Daarom wordt er ook veel aandacht besteed aan de opleiding en periodieke bijscholing van ambulancechauffeurs zodat zij goed zijn toegerust voor het rijden onder bijzondere omstandigheden. Eventuele overige maatregelen overweeg ik na de evaluaties en het onderzoek dat loopt.
Moeten er geen aanpassingen plaatsvinden aan de manier van (geprotocolleerd) werken om de veiligheid te garanderen en het aantal onnodige spoedritten terug te dringen?
Dat acht ik heel goed mogelijk. Ik besluit dit zonodig na ommekomst van de evaluaties en onderzoeken.
De leegstand en personeelstekort bij PI Haaglanden |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat de penitentiaire inrichting (PI) Haaglanden, locatie Zoetermeer, een aantal vergaande maatregelen neemt om leegstand te concentreren? Zijn de maatregelen die worden genomen met u afgestemd?
Op 8 november jl. is door uw Kamer de motie van het lid Kooiman, waarin de regering is verzocht niet verder over te gaan tot al dan niet gedeeltelijke sluitingen van justitiële inrichtingen en alternatieve maatregelen te treffen om de werkdruk te verminderen en de veiligheid binnen gevangenissen te waarborgen, aangenomen (Kamerstuk 24 587, nr. 667). Deze motie is in lijn met de eerder door uw Kamer aangenomen motie van de leden Van Oosten en Volp, die inhoudt dat sluiting van gevangenissen, inclusief justitiële jeugdinrichtingen, aanvullend op het lopende masterplan nu niet aan de orde is en de regering oproept dienovereenkomstig te handelen. In reactie hierop heb ik – onder andere in mijn brief van 14 juni jl. – gesteld dat sluiting van penitentiaire inrichtingen deze kabinetsperiode niet aan de orde is (Kamerstuk 24 587, nr. 655). De maatregelen die thans binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) worden getroffen zien niet op het geheel of gedeeltelijk sluiten van gevangenissen, maar op het concentreren van gedetineerden en het personeel van DJI. Met deze concentratie worden twee doelen nagestreefd. Ten eerste bevordert de (tijdelijke) concentratie van leegstand het waarborgen van de veiligheid van gedetineerden en personeel en draagt het bij aan een beheersbare werkdruk. Ten tweede wordt met de maatregel ingezet op een gezonde en efficiënte bedrijfsvoering. Er wordt zoveel mogelijk voorkomen dat vast en extern ingehuurd personeel wordt ingezet in een slechts deels bezette inrichting. Waar mogelijk wordt personeel dat werkzaam is in niet volledig bezette PI’s tijdelijk te werk gesteld in PI’s waar sprake is van openstaande of niet vervulde functies binnen de functiegroep executief personeel. Het voorgaande kan leiden tot een tijdelijke buitengebruikstelling van gedeeltes van PI’s. Er is geen sprake van het geheel of gedeeltelijk sluiten van PI’s.
In lijn met het bovenstaande is – in overleg met mij – besloten over te gaan tot het nemen van een aantal zorgvuldig gekozen maatregelen binnen de Penitentiaire Inrichting (PI) Haaglanden, locatie Zoetermeer.
De PI Haaglanden, locatie Zoetermeer, bestaat uit een zogenoemd gevangenisdeel, een Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD) en een Huis van Bewaring. De thans getroffen maatregelen betreffen het gevangenisdeel en de ISD-afdeling. Ten aanzien van dit deel is besloten tot een opnamestop en het overplaatsen van de reeds aldaar aanwezige gedetineerden naar PI Haaglanden, locatie Scheveningen. Dit heeft tot gevolg dat de gedetineerden die vallen onder het in deze locatie (Scheveningen) uitgevoerde Zeer Beperkt Beveiligde Instelling-regime (ZBBI-regime) worden overgeplaatst naar de PI Dordrecht.
De consequentie van het nemen van bovengenoemde maatregelen is dat het gevangenisdeel van de PI Haaglanden, locatie Zoetermeer, met ingang van
1 januari 2017 niet meer in gebruik zal zijn.
Waarom wordt de leegstand niet opgelost door meer in te zetten op andere manieren, zoals bijvoorbeeld eenpersoonscellen en het oppakken van criminelen met een openstaande celstraf?
Uit het antwoord op de vragen 1, 3, 8 en 10 volgt dat over wordt gegaan tot geconcentreerde leegstand om kwesties rondom veiligheid, werkdruk en een gezonde en efficiënte bedrijfsvoering aan te pakken. Het gebruik van meerpersoonscellen is in lijn met een gezonde en efficiënte bedrijfsvoering, zodat ik wil vasthouden aan het gebruik hiervan. Van belang hierbij is dat het gebruik van meerpersoonscellen – zoals ook door de destijds nog geheten Inspectie voor de Sanctietoepassing (thans Inspectie Veiligheid en Justitie) in 2011 is geconcludeerd2 – een volwaardige vorm van detentie betreft.
Er wordt hard gewerkt door de verschillende diensten om openstaande vrijheidsstraffen terug te dringen. De effecten van de aanpak hiervan zullen naar verwachting geleidelijk aan optreden en een relatief beperkte verandering in de capaciteitsraming tot gevolg hebben, zodat deze ook bij een eventuele afbouw van de capaciteit kunnen worden opgevangen. Overigens, is het zo dat in het theoretische geval dat het totale bestand aan openstaande vrijheidsstraffen in één keer zou kunnen worden ingesloten, slechts twee grote inrichtingen gedurende één jaar kunnen worden gevuld.
Wat zijn de consequenties van de opnamestop op het gevangenisdeel van de locatie Zoetermeer?
Zie antwoord vraag 1.
Betekent het verplaatsen van de Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) Scheveningen naar een andere inrichting uiteindelijk niet het opheffen van deze ZBBI? Zo nee, waarom niet? In hoeverre acht u dit verstandig aangezien het wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet en het Wetboek van Strafrecht in verband met de herijking van de wijze van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties en de invoering van elektronische detentie (Kamerstuk 33 745) door de Eerste Kamer is verworpen en het wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en enkele andere wetten in verband met het vervoer, het medisch klachtrecht en enkele andere onderwerpen (Kamerstuk 33 844) nog niet volledig door de Tweede Kamer is behandeld?
Zoals ik reeds heb aangegeven in het antwoord op de vragen 1 en 3 worden de gedetineerden die vallen onder het in de PI Haaglanden, locatie Scheveningen, uitgevoerde ZBBI-regime overgeplaatst naar PI Dordrecht. Dit vindt begin december 2016 plaats. Er is derhalve geen sprake van het opheffen van het ZBBI-regime. Of uiteindelijk hiervan wel sprake zal zijn, hangt af van de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en enkele andere wetten in verband met het vervoer, het medisch klachtrecht en enkele andere onderwerpen (Kamerstuk 33 844). Op de nadere behandeling van dit wetsvoorstel wil ik niet vooruitlopen.
Wat zijn de consequenties van het verplaatsen van ZBBI Scheveningen voor het personeel en (de resocialisatie van de) gedetineerden?
Om de gevolgen van de in het ZBBI-regime geplaatsten gedetineerden zo beperkt mogelijk te houden, zullen de gedetineerden middels een warme overdracht worden geplaatst in de PI Dordrecht. Dit betekent dat alle relevante informatie door de PI Haaglanden, locatie Scheveningen, wordt gedeeld met de PI Dordrecht. De verplaatsing naar de PI Dordrecht kan een toename van de reisafstand betekenen. Voor zover dit aan de orde is, zal worden ingezet op continuïteit van school, werk, vrijwilligerswerk en (eventueel) weekendverlof. Op deze manier wordt getracht de consequenties zo beperkt mogelijk te houden. Het personeel dat werkzaam is binnen het ZBBI-regime wordt elders binnen de PI Haaglanden ingezet op voor hen passende functies.
Betekent het verplaatsen van de afdeling Inrichting Stelselmatige Daders (ISD-afdeling) van Zoetermeer naar een andere locatie uiteindelijk niet het opheffen van deze afdeling? Zo nee, waarom niet?
Door de ISD-afdeling van de PI Haaglanden, locatie Zoetermeer, inclusief het thans op deze afdeling werkzame personeel, te handhaven binnen de PI Haaglanden blijft de expertise van het personeel, alsook het rond de ISD-afdeling benodigde netwerk gehandhaafd. De resocialisatie en behandeling van de op de ISD-afdeling geplaatste veroordeelden zal derhalve op de bekende wijze worden voortgezet. Dit geldt eveneens voor de werkzaamheden van het personeel van deze afdeling, met dien verstande dat er voor hen wellicht een klein verschil in het woon-werkverkeer zal ontstaan. Uit het voorgaande blijkt wel dat het opheffen van de ISD-afdeling niet aan de orde is.
Wat zijn de consequenties van het verplaatsen van de ISD-afdeling van Zoetermeer voor het personeel en (de resocialisatie en behandeling van de) gedetineerden?
Zie antwoord vraag 6.
Betekent het overplaatsen van gedetineerden vanuit de gevangenis van Zoetermeer naar andere gevangenissen uiteindelijk niet het opheffen van deze afdeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de consequenties van overplaatsen van gedetineerden vanuit de gevangenis van Zoetermeer voor het personeel en (de resocialisatie en behandeling van de) gedetineerden?
Zoals ik reeds heb aangegeven zal het personeel van de betreffende ISD-afdeling werkzaam zijn binnen de PI Haaglanden, locatie Scheveningen. Het overige personeel van de locatie Zoetermeer dat te maken heeft met de concentratie wordt zoveel mogelijk binnen de PI Haaglanden geplaatst. Voor zover dit niet mogelijk is, zal in samenspraak met het betreffende personeelslid een arbeidsplek binnen een andere PI worden gezocht.
De betrokken gedetineerden zullen worden overgeplaatst naar andere PI’s. Bij de selectie van de betreffende PI zal met alle omstandigheden rekening gehouden worden, zodat de overplaatsingen zo min mogelijk gevolgen hebben voor de gedetineerden. Het staat buiten kijf dat ongewijzigd zal worden gewerkt aan de resocialisatie van gedetineerden. Zoals uit het antwoord op de vragen 6 en 7 blijkt, zal de behandeling van de in de ISD-geplaatste gedetineerden eveneens ongewijzigd worden voortgezet.
Betekenen voorgaande maatregelen uiteindelijk niet gewoon dat voorgesorteerd wordt op de sluiting van gevangenissen, waardoor in strijd wordt gehandeld met de motie-Van Oosten/Volp1 waarin de Tweede Kamer heeft uitgesproken dat sluiting van gevangenissen aanvullend op het lopende masterplan nu niet aan de orde is en dienovereenkomstig door de regering moet worden gehandeld? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat er een toenemend aantal vacatures is, terwijl het personeel wel wordt gedwongen op zoek te gaan naar ander werk en hierbij worden begeleid via Van-Werk-Naar-Werk (VWNW)? Waarom kunnen ze niet blijven als er een personeelstekort dreigt?
Van belang is in dit kader voorop te stellen dat niet iedere functie kan worden uitgevoerd door elke Van-Werk-Naar-Werk-kandidaat (VWNW-kandidaat). Iedere functie heeft immers zijn eigen specifieke functie-eisen. Uiteraard wordt bij iedere vacature bekeken of er een VWNW-kandidaat beschikbaar is die aan de benodigde functie-eisen voldoet, dan wel of er een kandidaat – middels opleiding of training – aan deze eisen kan gaan voldoen. Slechts als dat niet het geval is, wordt er een vacature opengesteld.
Waarom wordt het dreigende personeelstekort niet opgelost door het aantrekken van meer personeel?
Zoals ik uit de beantwoording van de vragen 1, 3, 8 en 10 volgt, bestaat de verwachting dat de dalende behoefte aan celcapaciteit zich zal voortzetten. Dit heeft tot gevolg dat zowel vanuit financiële en personele overwegingen als ook vanuit goed werkgeverschap verstandig moet worden omgegaan met het aantrekken van nieuw personeel. Met het inhuren van extern personeel kan in een situatie waarin sprake is van een dalende behoefte aan personeel worden voldaan aan een wisselende behoefte aan personeel, zonder dat dit langdurige financiële gevolgen voor DJI met zich brengt en er vertrouwen wordt gewekt bij personeel dat zij langdurig arbeid kunnen gaan verrichten. Ik merk in dit verband op dat er minder onzekerheid bestaat over de behoefte aan personeel in de functiegroep inrichtingsbeveiligers en er zich onder de VWNW-kandidaten onvoldoende geschikt personeel bevindt, zodat er voor deze functiegroep op korte termijn een wervingsprocedure zal worden gestart. Er zal overigens ook na deze procedure – waar nodig – gebruik gemaakt worden van extern beveiligingspersoneel.
Wordt er nog steeds personeel ingehuurd via een extern beveiligingsbedrijf? Zo ja, wat zijn daarvan de redenen en waarom is er in de tussentijd niet gekeken of er intern personeel kan worden aangetrokken?2
Zie antwoord vraag 12.
Welke kosten zijn er inmiddels gemaakt voor het inhuren van extern personeel? Wat zouden de kosten zijn geweest als dit eigen personeel betrof?
Voor de inhuur van beveiligers bij een externe partij zijn in de periode januari tot en met september 2016 voor circa € 6,2 miljoen kosten gemaakt. De verwachting is dat dit voor geheel 2016 uitkomt op circa 9 miljoen. Afgezet tegen de gemiddelde kosten van beveiligers van DJI, rekening houdend met ziekte, verlof en opleidingen, resulteert het gebruik van een externe partij in een kostenverhoging van circa 28 procent. Van belang hierbij is dat de totale personeelskosten van DJI in de periode januari tot en met augustus 2016, te weten tot en met het tweede tertaal, € 615 miljoen bedroegen.
Klopt het dat Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) in verband met een dreigend personeelstekort van plan is bij een aantal inrichtingen hun personeel weg te trekken, met grote gevolgen voor de personeelsbezetting van dien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dit probleem zo snel mogelijk opgelost? In hoeverre wordt hierbij dan alsnog overgegaan tot het werven van eigen personeel in plaats van extern personeel?
Nee dat klopt niet. De Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) levert conform afspraak beveiligers aan PI’s. Indien binnen DV&O niet voldaan kan worden aan de vraag naar beveiligers, vindt externe inhuur plaats conform de bestaande raamovereenkomst met G4S. Van belang hierbij is dat – zoals ik reeds in de bij de beantwoording van vraag 12 en 13 heb aangegeven – voor de functiegroep inrichtingsbeveiligers op korte termijn een wervingsprocedure zal worden gestart.
Aalbeheerplannen in relatie tot de Europese aalverordening |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Voldoet de huidige visserij aan de hersteldoelstellingen uit de Europese aalverordening?1 Leidt de huidige aanpak tot voldoende herstel van het aalbestand?
Zoals aangegeven in mijn brief van 21 maart jl. (Kamerstuk 32 201, nr. 81) bevat het Nederlandse aalbeheerplan (2009) een breed scala aan maatregelen, welke moeten leiden tot het herstel van het aalbestand in Nederland. Van deze maatregelen hebben de visserijgerelateerde maatregelen tot nu toe het meeste resultaat opgeleverd. Dit blijkt uit het evaluatierapport van het Nederlandse aalbeheerplan van IMARES uit 2015. Over de maatregelen en resultaten rapporteren de lidstaten iedere drie jaar aan de Europese Commissie. Tot nu toe geeft de evaluatie geen aanleiding om de aalbeheerplannen aan te scherpen. Uit de evaluatie van 2015 bleek de visserijsterfte licht gedaald. Of de maatregelen uit het Nederlandse aalbeheerplan samen met die van de andere lidstaten op termijn het gewenst effect zullen hebben, valt op dit moment niet met zekerheid te stellen. Omdat de huidige maatregelen een lichte daling van de visserijsterfte tot gevolg hebben, zie ik op dit moment geen reden voor aanpassing van de visserij. Wel is een blijvende inspanning noodzakelijk.
Is er nog visserij op aal mogelijk, zowel ecologisch als economisch, als we vasthouden aan de veertig procent ontsnapping zoals bedoeld in de Europese aalverordening en de adviezen van eerdere commissies, waaronder de Commissie Eijsackers?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt uw uitgangspunt dat de sector verantwoordelijk is voor betrouwbare controle- en handhavingssystemen (inclusief financiering) zich tot de geringe nalevingsbereidheid van de sector?3
De geringe nalevingsbereidheid op het IJsselmeer is een grote zorg. De brief hierover (Kamerstuk 29 664, nr. 153) gaat specifiek om de problemen op het IJsselmeer en ik wil deze niet breder trekken.
Mijn ministerie stelt strenge voorwaarden aan de registratie van de vangsten en de controle- en handhavingssystemen van de sector. Bij de aanvraag van een ontheffing wordt hier op getoetst. Zo moeten bij de krabbenregeling controles onverwachts plaatsvinden door onafhankelijke controleurs en zijn vooraf voldoende afschrikwekkende sancties vastgesteld voor de verschillende overtredingen. Een visser kan bij een ernstige overtreding voor twee jaar uitgesloten worden van de regeling.
Elk jaar rapporteert de sector de resultaten van de controle- en handhaving. Op basis hiervan bepaald mijn ministerie, in overleg met de sector, of en zo ja hoe het controle- en handhavingsplan verder aangescherpt moet worden.
De vergoeding van vaccinaties bij kinderen |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de melding van een huisarts uit Rotterdam dat een vaccinatie van een negenjarige meervoudig gehandicapte jongen niet vergoed wordt, omdat hij op een andere locatie gevaccineerd moest worden dan de door het Centrum voor Jeugd en Gezin geplande omgeving?1
Ik heb kennis genomen van de melding en moet helaas constateren dat de communicatie in deze situatie niet goed is verlopen. Op 24 oktober 2016 heeft de programmamanager Rijksvaccinatieprogramma van het RIVM contact opgenomen met de betreffende huisarts. De programmamanager heeft uitgelegd dat deze situatie afwijkt van de normale gang van zaken en dat geleerd zal worden van deze casus. De huisarts zal de informatie doorgeven aan de cliënt en was tevreden over het contact.
Is het waar dat deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma alleen gratis is als kinderen van nul tot vier jaar de vaccinaties krijgen op het consultatiebureau en dat kinderen die naar school gaan de prikken krijgen bij de GGD of bij het Centrum voor Jeugd en Gezin? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen?2
Nee, dat is niet waar. Indien kinderen niet op de locatie van de jeugdgezondheidszorg gevaccineerd kunnen worden, wordt in eerste instantie door de jeugdgezondheidszorg een passend alternatief gezocht. Dit betekent dat op een andere locatie, een ander tijdstip of in uitzonderingsgevallen zelfs thuis gevaccineerd wordt. Voor vrijwel alle kinderen wordt op deze manier een oplossing gevonden. In al deze situaties wordt het vaccin gratis verstrekt.
In de uitzonderlijke gevallen waarin geen oplossing wordt gevonden door de jeugdgezondheidszorg wordt door de medisch adviseurs van het RIVM en de betrokken arts (bijvoorbeeld jeugdarts of huisarts) een passende individuele oplossing gezocht, waardoor het kind toch gevaccineerd kan worden. Ook in deze situatie wordt het vaccin gratis vertrekt.
Moeten de ouders die niet naar de beoogde locatie kunnen komen, omdat dit bijvoorbeeld niet goed is voor het welzijn van hun kind, altijd de vaccinatie zelf betalen? Zo nee, welke mogelijkheden hebben deze ouders? Zo ja, bent u bereid dit te veranderen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er momenteel op deze werkwijze uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld voor deze negenjarige meervoudig gehandicapte jongen? Zo nee, bent u bereid deze uitzonderingen mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Is bekend in hoeveel gevallen een vergelijkbare situatie zich de afgelopen jaren heeft voorgedaan? Is tevens bekend in hoeveel gevallen dit ertoe heeft geleid dat een kind niet is gevaccineerd?
Alle jeugdgezondheidszorgorganisaties hebben aanvullende mogelijkheden voor mensen die niet op de groepsvaccinaties kunnen komen. Dit behoort tot de gebruikelijke gang van zaken. Hoe vaak gebruik gemaakt wordt van dit aanbod wordt niet centraal geregistreerd en is dus niet bekend.
Het vaccineren aan huis is uitzondering. Een ruwe schatting is dat dit niet meer dan enkele tientallen keren per jaar plaatsvindt.
De situaties waarin door een medisch adviseur van het RIVM in overleg met de arts een andere oplossing gezocht wordt komt hooguit enkele keren per jaar voor.
In al deze gevallen wordt wel gevaccineerd en wordt het vaccin gratis verstrekt.
Deelt u de mening dat het Rijksvaccinatiebeleid gewoon vergoed behoort te worden, ook als vaccinatie plaats moet vinden op een andere locatie dan beoogd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik deel deze mening en in de praktijk is dat ook het geval. Zie hiervoor verder het antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
De taakstelling huisvesting statushouders en de aanpak sociaal domein in Den Haag |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe kan het dat er nog 144 plaatsen in de taakstelling resteren waarvoor het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) geen te koppelen statushouders voor Den Haag beschikbaar heeft? Kunnen die 144 plaatsen niet met statushouders bestemd voor andere steden ingevuld worden?
De instroom van asielzoekers is gedurende dit jaar substantieel gedaald en de herkomst van de asielzoekers is veranderd: er komen minder asielzoekers met kansrijke asielverzoeken naar Nederland. Er zijn afgelopen maanden dus minder asielvergunningen afgegeven dan eerder geprognosticeerd.
Het tempo waarin voor vergunninghouders huisvesting beschikbaar moet komen ligt dan ook lager dan vooraf verwacht en waarop de huidige taakstelling (voor de tweede helft van 2016) is gebaseerd. Bij de gemeente Den Haag waren, net als bij veel gemeenten, weliswaar op 1 oktober niet alle gekoppelde vergunninghouders beschikbaar, maar de gemeente heeft tegelijkertijd nog een wachtlijst van gekoppelde vergunninghouders te huisvesten. Aan die gemeenten die op schema liggen, worden met voorrang vergunninghouders gekoppeld om zo te zorgen dat alle gemeenten voort kunnen met de huisvesting.
Overigens gaat het koppelen van vergunninghouders aan gemeenten vooraf aan het beschikbaar stellen van woonruimte. Inmiddels zijn op peildatum 1 november jl. nog eens 77 vergunninghouders aan Den Haag gekoppeld.
Bij de vaststelling van de taakstelling voor de periode 2017 – I is overigens rekening gehouden met de lagere asielinstroom en daaruit volgende het lagere aantal vergunninghouders gedurende de periode 2016 – II, waardoor de taakstelling voor deze periode lager uitvalt. Dat stelt gemeenten in staat de eerder opgelopen achterstanden dan in te halen. Tegelijkertijd is relevant dat de IND deze maanden een voorraad MVV-nareisaanvragen aan het verwerken is, wat leidt tot aanvullende te huisvesten vergunninghouders.
Hoe kan het dat de taakstelling voor Den Haag op 1466 is vastgesteld terwijl het aantal te koppelen statushouders voor Den Haag 144 mensen lager ligt?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn in de wettelijke taakstelling van 393 statushouders in Den Haag voor het eerste halfjaar van 2016 ook de 144 overgebleven plaatsen uit 2015 meegenomen? Hoe gaat deze taakstelling nu wel opgevuld worden?
De taakstelling voor de eerste helft van 2016 bedroeg in totaal, dus inclusief de achterstand vanuit 2015 van 164, 769 te huisvesten vergunninghouders. De niet behaalde taakstelling van het vorige half jaar dient in de daarop volgende taakstellingsperiode (dus de huidige) te worden ingelopen. Tussen 1 januari en 1 juli 2016 diende Den Haag dus 769 vergunninghouders te huisvesten. In die periode zijn er 634 gehuisvest.
Voor de huidige taakstellingsperiode geldt voor Den Haag een opdracht om (inclusief achterstand) 831 vergunninghouders te huisvesten. Daarvan waren er op 1 november jl. 268 gehuisvest. Op 1 november jl. waren 488 vergunninghouders gekoppeld aan de gemeente Den Haag. Daarvan waren er 268 langer dan de afgesproken zoekperiode van 12 weken in afwachting van toewijzing van woonruimte door de gemeente Den Haag. Deze mensen wachten op dit moment in een AZC op woonruimte en het is van groot belang dat Den Haag deze vergunninghouders met snelheid gaat huisvesten.
Mocht de gemeente Den Haag na deze groep dit jaar nog meer vergunninghouders kunnen huisvesten, dan kan de gemeente in overleg met het COA tot verdere versnelling in de huisvesting komen.
Deelt u de mening dat de Haagse aanpak voor toegewezen statushouders positief lijkt en bent u bereid te onderzoeken of deze aanpak nationaal toegepast kan worden? Zo nee, waarom niet?
De huisvesting van vergunninghouders is een eigenstandige taak van de gemeenten. Iedere succesvolle aanpak om vergunninghouders snel en goed te huisvesten kan op mijn warme belangstelling en sympathie rekenen. Op zeer veel plekken in Nederland wordt gezocht naar oplossingen om vergunninghouders te huisvesten. Het Platform Opnieuw Thuis en het OTAV ondersteunen gemeenten bij het vinden van passende, vaak op de lokale situatie toegesneden, oplossingen. Indien gebleken dat de oplossingen werken, worden ze via onder andere de website van het Platform Opnieuw Thuis gedeeld (www.opnieuwthuis.nl).
Illegale huwelijken in moskeeën |
|
Sadet Karabulut , Enneüs Heerma (CDA), Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Undercover in Nederland: «Duistere praktijken in de moskee» van 9 oktober 2016? Wat is daarop uw reactie?
Ja, daar ben ik mee bekend. Ik keur het sterk af als blijkt dat in Nederland vrouwen gedwongen worden om te trouwen, slachtoffer zijn van huwelijkse gevangenschap of mogelijk de tweede of derde echtgenoot van iemand worden.
Was u reeds bekend met deze problemen? Zo ja, wat doet u er beiden concreet aan om dit aan te pakken en hoe kan het dat deze praktijken nog steeds mogelijk op grote schaal voorkomen? Zo nee, hoe kan dit?
Dat religieuze huwelijken zonder voorafgaand burgerlijk huwelijk voorkomen binnen de verschillende gemeenschappen in Nederland is bekend1. Het blijkt dat men in sommige gemeenschappen slecht op de hoogte is van de voorgeschreven volgorde van trouwen. Vooral de onbekendheid over de strafbaarheid van de geestelijke bedienaar lijkt groot te zijn.
De regel is helder: een huwelijk mag in ons land alleen door een geestelijke gesloten worden als er eerst een burgerlijk huwelijk heeft plaatsgevonden. Relevante partijen zoals geestelijke bedienaren, aanbieders van inburgeringcursussen, docenten en gemeenten worden begin 2017 op de wet- en regelgeving omtrent het huwelijk gewezen. Eerder dit jaar zijn professionals in het veld geïnformeerd over de mogelijkheden die het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating (LKHA) biedt bij de aanpak van deze problematiek. Het LKHA heeft een brochure uitgebracht die ingaat op mensen- en kinderrechten en de aanpak via het strafrecht en civielrecht. Deze werkwijze beoogt een bijdrage te leveren aan het voorkomen van gedwongen huwelijken.
In zaken waarbij sprake is van een religieus huwelijk waaraan geen burgerlijk huwelijk is vooraf gegaan, neemt het OM een vervolging in overweging. Daarbij wordt gekeken naar alle feiten en omstandigheden van de betreffende zaak. Overigens heeft een religieus huwelijk geen rechtsgevolg, omdat in Nederland alleen het burgerlijk huwelijk wordt erkend (art. 1:30 lid 2 BW).
Zijn er schattingen van de aantallen religieuze huwelijken zonder huwelijk voor de wet, polygame huwelijken, huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap in Nederland? Zo ja, wat zijn deze en in hoeveel moskeeën vindt dit plaats en hoeveel imams zijn hierbij betrokken? Zo nee, bent u bereid een plan van aanpak te maken om meer inzicht te krijgen in de gevallen waarin een religieus huwelijk zonder huwelijk voor de wet wordt gesloten en er sprake is van polygame huwelijken, huwelijksdwang en/of huwelijkse gevangenschap?
De omvang is niet bekend, maar het betreft geen incidenten. Uit het onderzoek ««Zo zijn we niet getrouwd»» dat in opdracht van het ministerie SZW in 2014 is uitgevoerd door het Verwey-Jonker Instituut, in samenwerking met de Universiteit Maastricht en Femmes for Freedom blijkt dat het voor de jaren 2011 en 2012 ging om 450 tot 1690 gevallen waarbij sprake was van huwelijkse gevangenschap2. In het onderzoek «Gewoon getrouwd» van de Universiteit Maastricht en het Verwey-Jonker Instituut uit 20153 is gekeken naar kindhuwelijken en (onwettige) religieuze huwelijken. Daaruit bleek dat het aantal religieuze huwelijken niet is vast te stellen. Vanwege de complexiteit van het probleem, en het feit dat uit het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut is gebleken dat de omvang van huwelijkse gevangenschap en religieuze huwelijken alleen op basis van schattingen bepaald kan worden, wordt er voor gekozen om geen nieuw onderzoek te doen naar de omvang, maar in te zetten op preventie en handhaving.
Huwelijkse gevangenschap is vaak een gevolg van een in het buitenland gesloten huwelijk. Naar aanleiding van een eerder door Yücel cs ingediende motie (over de uitzending van Brandpunt over verborgen vrouwen, ingezonden 29 september 2016) is aan uw Kamer gemeld dat dit vraagstuk zich vooral voordoet in relatie tot landen die niet tot de Europese Unie behoren, omdat de erkenning van echtscheidingen tussen de Unielanden wordt beheerst door de Brussel IIbis-verordening. Voor derde landen geldt dat, op grond van hun volkenrechtelijke soevereiniteit en afhankelijk van eventuele verdragen waarbij zij zijn aangesloten, zij in vergaande mate vrij zijn om te bepalen of zij een in het buitenland uitgesproken echtscheiding al dan niet erkennen.
Iemand dwingen tot ontbinding van een in het land van herkomst gesloten huwelijk is niet mogelijk. Wel kan de rechter in Nederland een dwangsom opleggen wanneer iemand niet meewerkt aan de ontbinding van zo’n huwelijk. Deze mogelijkheid is bij de Nederlandse Orde van Advocaten onder de aandacht gebracht.
Kunt u een wettelijk kader geven per mogelijke betrokkene, in het geval van het sluiten van religieuze huwelijken voordat er een huwelijk voor de wet is gesloten, polygame huwelijken, huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap?
Het is mogelijk om via het strafrecht op te treden tegen gedwongen huwelijken, dan wel polygame huwelijken.
Op grond van artikel 449 van het Wetboek van Strafrecht is het als bedienaar van de godsdienst verrichten van een huwelijksplechtigheid, voordat partijen hebben doen blijken dat hun huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand is voltrokken, strafbaar. Het delict is een overtreding, waarbij de straf ten hoogste een geldboete van de tweede categorie (4.100 euro) bedraagt.
Strafverhoging is mogelijk als binnen twee jaar na een veroordeling recidive plaatsvindt; er kan dan ook een hechtenis van ten hoogste twee maanden worden opgelegd (artikel 449, tweede lid, Sr).
Op grond van artikel 237 van het Wetboek van Strafrecht is voorts strafbaar het opzettelijk aangaan van een dubbel huwelijk, of een huwelijk aangaan wetende dat de wederpartij daardoor een dubbel huwelijk aangaat. Het delict is een misdrijf, waarbij de straf ten hoogste vier jaren gevangenisstraf of een geldboete van de vierde categorie (20.500 euro) bedraagt.
Strafverhoging is mogelijk indien het dubbel huwelijk opzettelijk is aangegaan, terwijl aan de wederpartij de gehuwde staat is verzwegen; de gevangenisstraf kan dan worden verhoogd tot ten hoogste zes jaren.
Daarnaast is op grond van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar het door geweld, bedreiging of andere feitelijkheden wederrechtelijk iemand dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden. Huwelijksdwang valt hieronder. Het delict is een misdrijf, waarbij de straf ten hoogste twee jaren gevangenisstraf of een geldboete van de vierde categorie (20.500 euro) bedraagt.
Kunt u een overzicht van de afgelopen tien jaar geven waarin u afzonderlijk aangeeft hoe vaak er onderzoek, vervolging en veroordeling heeft plaatsgevonden naar elk van de volgende zaken: het sluiten van religieuze huwelijken voordat er een huwelijk voor de wet is gesloten, polygame huwelijken, huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap? Kunt u daarbij ook aangeven in hoeveel gevallen het ging om islamitische huwelijken en indien er een veroordeling heeft plaatsgevonden welke straffen er zijn opgelegd?
Er zijn geen cijfers bekend over het aantal aangiftes en vervolgingen in deze situaties waarin sprake is van huwelijksdwang of huwelijkse gevangenschap. De registratie van dit soort aangiftes gebeurt niet altijd onder deze noemers, maar bijvoorbeeld ook onder bedreiging, mishandeling of moord (dit zijn zwaardere delicten dan huwelijksdwang). De politie registreert de aangifte op het zwaarste feit. Het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld vermeldt in het jaarverslag 2015 dat van de 452 complexe zaken waar zij bij betrokken waren, in 17 gevallen huwelijksdwang aan de orde was.
Vervolging van gedwongen huwelijken kan worden gebaseerd op meerdere strafbaar gestelde feiten uit het Wetboek van Strafrecht (WvS). De informatiesystemen van de rechtspraak geven geen antwoord op de vraag hoeveel zaken binnen de artikelen in het WvS huwelijksdwang betreffen.
Inzake Polygamie (artikel 237 Sr) zijn er in de periode 2005–2015 twaalf zaken voor de rechter geweest. Dat heeft in één geval tot vrijspraak geleid, vijf werkstraffen, vijf vrijheidsstraffen en één geldboete.
Tweemaal is er een zaak geweest (in 2013 en 2015) met een veroordeling tot een geldboete als gevolg van een strafzaak wegens het sluiten van een religieus huwelijk zonder burgerlijk huwelijk (en evt. huwelijkse gevangenschap) (artikel 449 Sr). De «geestelijke» die het verbod overtreedt, maakt zich schuldig aan een strafbaar feit, niet de «huwelijkskandidaten».
Welke zorg is er beschikbaar voor vrouwen die met voornoemde zaken te maken krijgen? Kunt u hierbij ingaan op preventie, zorg tijdens bijvoorbeeld huwelijkse gevangenschap en nazorg en opvang met betrekking tot bijvoorbeeld het voorkomen van eerwraak?
Preventie van een onwettig religieus huwelijk wordt aangepakt door de voorlichting en bewustwording zoals deze eerder in het antwoord op vraag 2 is omschreven. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het dragen van de zorg en nazorg voor vrouwen die slachtoffer zijn van bijvoorbeeld huwelijksdwang of huwelijkse gevangenschap. Gemeenten schakelen hiervoor gespecialiseerde hulporganisaties in zoals Fier, Veilig Thuis en de Blijf-groep. Zij bieden, coördineren en organiseren directe hulp op maat, thuis of in de opvang in situaties zoals huwelijksdwang of huwelijkse gevangenschap. Medewerkers van Veilig Thuis, Veiligheidshuizen en overige hulpverleners in het werkveld kunnen bovendien bij het LKHA (het landelijk kennis- en expertisecentrum op het gebied van huwelijksdwang en achterlating) terecht voor informatie, advies en ondersteuning bij deze complexe problematiek.
Wat zijn uw vervolgacties ten aanzien van de moskeeën die specifiek in de uitzending aan de orde zijn geweest: El Tawheed in Amsterdam, As-Sunnah in Tilburg, de niet bij naam genoemde moskeeën in Den Haag en de Al-Raza-moskee in Almere waar de undercoveroperatie plaatsvond?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 kan het OM vervolging instellen wanneer geestelijke bedienaren in moskeeën zich niet houden aan de wet- en regelgeving. Het OM zal per zaak bezien of vervolging of ontbinding van het huwelijk in de rede ligt. In de uitzending van Undercover in Nederland was geen sprake van een voltrokken huwelijk, maar van een poging om een illegaal huwelijk te sluiten (de overtreding van art. 449 Sr.). Een poging tot overtreding is niet strafbaar (art. 45 Sr.). Het OM heeft geoordeeld dat er onvoldoende concrete aanknopingspunten zijn voor een opsporingsonderzoek. Ik treed niet in de zelfstandige beslissing van het OM om een strafrechtelijke vervolging in te stellen.
De lokale overheid is verder verantwoordelijk voor eventuele bestuurlijke acties in deze specifieke casus.
Bekend is overigens dat slachtoffers van huwelijksdwang niet snel aangifte doen. De loyaliteit naar de ouders maar ook angst voor verergering van de situatie, zoals het verbreken van de relatie met de familie, spelen hierbij een rol. Het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating geeft aan dat tot op heden niemand vervolgd is wegens het afdwingen van een huwelijk. Aangifte van het slachtoffer is formeel niet nodig, maar in de praktijk wel belangrijk om huwelijksdwang te kunnen bewijzen.
Deelt u de mening dat strafrechtelijk onderzoek naar deze mogelijke strafbare feiten op zijn plaats zou zijn? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren, zodra dat mogelijk is?
Zie antwoord vraag 7.
De sluiting van de Merwedebrug A27 voor vrachtverkeer |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Is er vóór de sluiting van de Merwedebrug overleg geweest met de provincie Noord-Brabant en omliggende gemeenten? Zo ja, hoe zijn zij betrokken geweest bij de totstandkoming van het besluit om de Merwedebrug af te sluiten voor vrachtverkeer? Zo nee, waarom niet?
Nee. Om de veiligheid voor (vaar)weggebruikers te waarborgen is direct tot actie overgegaan.
Is er vóór de sluiting van de brug overleg geweest met openbaar vervoer- en transportbedrijven die dagelijks gebruik maken van deze brug? Zo ja, wat was hun reactie? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Hoe en met welke frequentie vind de inspectie en het onderhoud plaats aan de Merwedebrug? Hoe staat het met de inspectie en het onderhoud van de andere grote bruggen over de Maas en de Waal (Keizersveerbrug, Martinus Nijhoffbrug, Tacitusbrug). Kunt u verzekeren dat hetgeen afgelopen dagen gebeurd is rond de Merwedebrug niet ook gebeurt met één van deze bruggen?
Rijkswaterstaat voert dagelijkse schouw, jaarlijkse toestandsinspecties en zesjaarlijkse visuele instandhoudinginspecties uit. Daarnaast vinden detailonderzoeken plaats als er in het kader van een weguitbreiding of een project beoordeeld moet worden of een brug dat aan kan. De Merwede brug is in dat kader in 2015 tot aan heden gedetailleerd onderzocht. In datzelfde kader worden de Keizersveerbruggen nu onderzocht, waarbij geen vergelijkbare urgente bevindingen zijn gedaan als bij de Merwedebrug.
De Martinus Nijhofbrug in de A2 over de Waal bij Zaltbommel is in augustus en september 2014 geïnspecteerd. Er zijn geen noemenswaardige schades geconstateerd. De Marinus Nijhofbrug is een betonnen tuibrug uit 1991. Betonnen bruggen zijn in de regel minder gevoelig voor vermoeiingsschade.
De Tacitusbrug is de nieuwe brug in de A50 over de Waal bij Ewijk. Deze betonnen tuibrug is in 2012 opgeleverd. In 2012 is van deze brug een opleverinspectie uitgevoerd die geen bijzonderheden heeft aangetoond. De naastgelegen stalen brug uit 1972 wordt op dit moment gerenoveerd.
Klopt het dat de reden om de Merwedebrug af te sluiten voor vrachtverkeer niet zozeer te maken heeft met het totale gewicht dat de brug moet dragen maar voornamelijk met de dynamische belasting (de klappen die de brug krijgt wanneer een vrachtwagen er overheen rijdt)? Klopt het dat de dynamische belasting in hoge mate bepaald wordt door de passagesnelheid van een voertuig en dat deze dus eenvoudig gereduceerd kan worden door voertuigen langzamer te laten rijden? Leidt een snelheidsbeperking voor het vrachtverkeer op de rechter rijstrook tot 50km/u en op de linker rijstrook tot 70km/u (voor personenverkeer) ook tot het verlagen van het veiligheidsrisico tot een acceptabel niveau? Is deze of een vergelijkbare alternatieve oplossing van snelheidsbeperking over de brug overwogen in de besluitvorming voorafgaand aan de sluiting? Zo ja, waarom is er toch gekozen voor het sluiten van de brug voor vrachtverkeer met alle verkeerschaos tot gevolg?
De dynamische belasting op de brug is in dit geval de belangrijkste reden om vrachtverkeer te weren van de brug. Die belasting is vooral afhankelijk van de zich verplaatsende zware voertuigen en in beperkte mate van de rijsnelheid. Om de veiligheid te kunnen waarborgen is er voor gekozen om de dynamische belasting veel verder omlaag te brengen dan met een rijsnelheidsreductie kan worden bereikt.
Welke opties zijn er om tijdens het herstel van de brug toch weer vrachtverkeer over de Merwedebrug mogelijk te maken?
Het inspectieonderzoek is eind week 42 afgerond, waarna Rijkswaterstaat in week 43 over een analyse en totaalbeeld beschikt. In de tussentijd vinden de voorbereidingen plaats voor de herstelwerkzaamheden. De werkzaamheden zijn gestart (met het plaatsen van steigers) in het weekend van 22 en 23 oktober.
De hoofdliggers worden op verbindingspunten versterkt met stalen platen. De werkzaamheden duren naar verwachting tot in december dit jaar. Door eerst de meest kritieke verbindingen te herstellen wordt getracht om eind november – begin december weer zwaarder verkeer op de brug te kunnen toestaan.
Als uitvoeringswijze is gekozen voor de snelst mogelijke aanpak. Meerdere verbindingen worden tegelijkertijd versterkt en er wordt zeven dagen per week gewerkt. Door de werkzaamheden per boog uit te voeren – de brug heeft twee bogen – kan het scheepvaartkeer gebruik maken van de boog waar niet wordt gewerkt. Tijdens de werkzaamheden is er geen aanvullende hinder voor het wegverkeer.
Kunt u deze vragen, gezien de acute verkeerschaos ten gevolge van deze sluiting, zo snel mogelijk beantwoorden? Dit zijn aanvullende vragen op de vragen die door de zijn ingediend over hetzelfde onderwerp op 12-10-2016.
Ja.
Het voornemen tot verhuizing van het Financieel Service Centrum Defensie van Eygelshoven naar Utrecht |
|
Roland van Vliet (Van Vliet) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
Wat is de huidige stand van zaken omtrent het voornemen tot verhuizing van het Financieel Service Centrum (FSC) Defensie van Eygelshoven naar Utrecht? Waarom heeft u aan het aspect planning in uw brief geen aandacht besteed?1
Het Financieel Service Centrum (FSC), dat momenteel is gehuisvest in Eygelshoven, is onderdeel van het Financieel Administratie en Beheerkantoor (FABK). Het FABK is nu op twee locaties gehuisvest: in Utrecht en in Eygelshoven. De verhuizing van het FSC van Eygelshoven naar Utrecht is voorzien voor het voorjaar van 2017.
In mijn brief van 4 oktober 2016 over het voornemen tot verhuizing van het FSC (Kamerstuk 31 490, nr. 216) ben ik niet inhoudelijk ingegaan op de voorgenomen verhuizing, aangezien dit besluit primair tot de verantwoordelijkheid van de Minister van Defensie behoort en deze nog met Uw Kamer in gesprek is over het voornemen tot verhuizing.
Hoeveel werknemers zullen er uiteindelijk moeten verhuizen ofwel hun baan kwijtraken?
Op 1 januari 2017 zal het FABK uit 178 voltijds equivalenten (vte’n) bestaan, waarvan momenteel vijftig in Eygelshoven en 128 in Utrecht. Zestien van de vijftig functies in Eygelshoven zijn militaire functies. Voor de militairen geldt dat zij meestal niet uit de regio komen en maar een paar jaar op dezelfde locatie werkzaam zijn. Voor de resterende 34 burgerfuncties geldt wel dat deze veelal worden bezet door personen afkomstig uit de regio. Deze 34 medewerkers wordt een functie in Utrecht aangeboden. Daarnaast is het zo dat medewerkers van het FSC die solliciteren op functies bij de vestiging van de Amerikaanse krijgsmacht, in de sollicitatieprocedure voorrang zullen genieten (zie het antwoord op vraag2.
Heeft u als verantwoordelijk Minister voor krimp en bevolkingsdaling serieus en weloverwogen naar de door de burgmeester van Kerkrade aangedragen elf alternatieve plaatsen gekeken waar het FSC gehuisvest zou kunnen worden?2
Als coördinerend Minister voor de rijkswerkgelegenheid en voor krimp en bevolkingsdaling bericht ik Uw Kamer periodiek over de ontwikkeling van de rijkswerkgelegenheid per provincie en in de krimpregio’s. Het kabinet geeft daarbij uitvoering aan de motie Albert de Vries c.s., met de inspanning om de rijkswerkgelegenheid in de provincies Friesland, Drenthe, Limburg en Zeeland niet onevenredig te laten afnemen. In mijn brief van 4 oktober 2016 (Kamerstuk 31 490, nr. 216) heb ik nogmaals bevestigd dat deze oproep wordt meegenomen bij huisvestingsbesluiten van de rijksoverheid.
De Minister van Defensie heeft de alternatieven die de burgemeester van Kerkrade heeft aangedragen in overweging genomen. Geen van deze alternatieven beantwoordde aan de wens tot concentratie van alle onderdelen van het FABK op één locatie.
Kunt u begrijpen dat het personeel zich de speelbal van de politiek voelt, vanwege het feit dat het personeel in 2006 naar Zuid-Limburg is gehaald, en nu weer naar Utrecht moet verhuizen?3
In mijn brief van 4 oktober 2016 (Kamerstuk 31 490, nr. 216) ben ik ingegaan op de dynamiek in de Rijksdienst die leidt tot veranderingen binnen organisaties en soms verschuivingen in de vestigingslocatie van een organisatie. De huidige opzet van het FABK dateert van 2008. Het is goed gebruik om het functioneren van organisaties van tijd tot tijd te evalueren. De evaluatie van het FABK heeft geleid tot enkele conclusies die niet stroken met het destijds genomen besluit over de huisvesting van het FABK. Gebleken is dat met name de geografische scheiding van de locaties een doelmatige en doeltreffende bedrijfsvoering in de weg staat.
Is er inmiddels al overleg geweest met de medezeggenschap van het Financieel Administratie Kantoor (FABK), zoals half september nog niet het geval bleek te zijn?4
De medezeggenschap FABK is nauw betrokken geweest bij de uitgevoerde evaluatie. Deze evaluatie vormt de basis voor de boogde samenvoeging op één locatie en de daarvan afgeleide verhuizing van het FSC naar Utrecht. De medezeggenschap is geïnformeerd over de verhuizing en er wordt nu gesproken over de wijze waarop de verhuizing wordt uitgevoerd.
Wanneer zal de Amerikaanse krijgsmacht zich exact op de locatie van het FSC vestigen om legermateriaal te stationeren?
Op 1 oktober jl. is het terrein in Eygelshoven overgedragen aan de Amerikaanse krijgsmacht. Het materieel wordt vanaf november in verschillende fasen aangevoerd, doorlopend tot halverwege 2017. Het personeel voor de bewaking en beveiliging en het onderhoud van het materieel begint gedeeltelijk in november. De materieelonderhoudsorganisatie wordt gelijktijdig met de aanvoer van het materieel opgebouwd en zal dus in de loop van 2017 worden uitgebreid.
Tot hoeveel extra banen gaat de vestiging van de Amerikaanse krijgsmacht leiden?
Defensie ondersteunt de Amerikaanse krijgsmacht met personeel voor zowel het beoogde onderhoud als de bewaking en beveiliging van het terrein. Dit zorgt voor nieuwe werkgelegenheid in Zuid-Limburg. De materieelonderhoudsorganisatie zal uiteindelijk bestaan uit 76 vte’n in dienst van Defensie en uit een flexibele schil van tijdelijke medewerkers die niet in dienst van Defensie komen. Voor de bewaking en beveiliging zijn 29 nieuwe vte’n nodig die worden geworven voor de Defensie Bewakings- en Beveiligingsorganisatie (DBBO).
Komt er een voorrangsregeling bij de Amerikaanse krijgsmacht voor werknemers die op dit moment voor het FSC werken?
Ja, werknemers van het FSC krijgen voorrang als zij solliciteren op deze functies.
Bent u bereid in gesprek te gaan om een dergelijke voorrangsregeling te bewerkstelligen?
Dat is niet nodig. Deze regeling is er al.
Bent u de bereid de vragen vóór het algemeen overleg Rijksdienstaangelegenheden voorzien op 27 oktober 2016 te beantwoorden zodat de Kamer hierover met u in gesprek kan?
Ja. Voor de vragen die betrekking hebben op de inhoudelijke bespreking van de voorgenomen verhuizing verwijs ik u graag naar het AO Vastgoed Defensie op 3 november aanstaande.
Het bericht ‘Merwedebrug op A27 nog weken dicht voor vrachtverkeer wegens slijtage’ |
|
Duco Hoogland (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving rondom de stremming van de Merwedebrug voor vrachtverkeer?1
Ja.
Bent u bekend met de dagelijkse problemen die deze stremming veroorzaakt, in het bijzonder voor (school)kinderen en ziekenhuisbezoekers? Op welke wijze kunt u een oplossing mede dichterbij brengen voor deze groep reizigers?
Ik ben mij er van bewust dat de afsluiting van de brug voor verkeer zwaarder dan 3,5 ton tot problemen leidt voor veel gebruikers. Ook voor gebruikers van het OV-busvervoer zoals (school)kinderen en ziekenhuisbezoekers.
Busdienstondernemer Arriva heeft, mede na overleg met Rijkswaterstaat, een nooddienstregeling ingesteld waarbij het lokale vervoer wordt afgewikkeld met taxibusjes en de overige (lange afstand) diensten via A2 (Zaltbommel).
Hulpdiensten mogen ingeval van spoed de brug gebruiken.
Bent u bereid alle mogelijkheden te benutten die helpen de overlast voor deze regio te verminderen? Zo nee, waarom niet?
Hinder is helaas niet te voorkomen. Rijkswaterstaat heeft op grote schaal omleidingsroutes aangegeven, die het vracht- en ander zwaarder verkeer over het hoofdwegennet omleiden. De aankondigingsborden voor de omleidingen zijn langs de weg in twee talen uitgevoerd. Daarnaast zijn er flyers voor buitenlandse chauffeurs, zodat zij ook zo goed mogelijk worden ingelicht. Ook bij grensovergangen staan tekstkarren met waarschuwingen in twee talen.
Op de omleidingsroutes is verzwaard incidentmanagement ingezet, zodat incidenten en pechgevallen sneller dan normaal van de weg worden verwijderd en hinder op de omleidingsroutes beperkt wordt. Ook worden geplande werkzaamheden op de omleidingsroutes waar technisch mogelijk uitgesteld tot na de reparatie.
Rijkswaterstaat is in gesprek met onder andere provincies, gemeenten en bedrijven over mogelijke maatregelen om de doorstroming te verbeteren. Op sommige locaties zijn verkeersregelaars ingezet. Er wordt gekeken of dit op meerdere locaties noodzakelijk en haalbaar is. De maatregelen die getroffen zijn worden blijvend gemonitord en afhankelijk van de situatie waar nodig aangepast.
Deelt u de mening dat alles op alles moet worden gezet om de problemen op de Merwedebrug zo snel mogelijk te verhelpen?
Ja, die mening deel ik. Het inspectieonderzoek is eind week 42 afgerond, waarna Rijkswaterstaat in week 43 over een analyse en totaalbeeld beschikt. In de tussentijd vinden de voorbereidingen plaats voor de herstelwerkzaamheden. De werkzaamheden zijn gestart (met het plaatsen van steigers) in het weekend van 22 en 23 oktober.
De hoofdliggers worden op verbindingspunten versterkt met stalen platen. De werkzaamheden duren naar verwachting tot in december dit jaar. Door eerst de meest kritieke verbindingen te herstellen wordt getracht om eind november – begin december weer zwaarder verkeer op de brug te kunnen toestaan.
Als uitvoeringswijze is gekozen voor de snelst mogelijke aanpak. Meerdere verbindingen worden tegelijkertijd versterkt en er wordt zeven dagen per week gewerkt. Door de werkzaamheden per boog uit te voeren – de brug heeft twee bogen – kan het scheepvaartkeer gebruik maken van de boog waar niet wordt gewerkt. Tijdens de werkzaamheden is er geen aanvullende hinder voor het wegverkeer.
Zijn er eerder signalen geweest van (aanstaande) haarscheurtjes in de brugconstructie van de Merwedebrug? Zo ja, welke acties zijn naar aanleiding daarvan ondernomen?
Uit eerdere inspecties bleken indicaties voor vermoeiing van de stalen hoofdliggers. Daarom is besloten tot nader onderzoek. Op basis van tussentijdse resultaten is eind september besloten om een verbod in te stellen voor voertuigen zwaarder dan 60 ton en zijn versterkingsmaatregelen gepland om binnen een periode van twee maanden uit te voeren.
Bent u bereid – zodra dat vanuit veiligheidsperspectief kan – een ontheffing te verlenen voor lijnbussen en hulpdiensten? Zo nee, waarom niet?
De hulpdiensten kunnen in spoedeisende gevallen gebruik maken van de brug.
De mogelijkheid voor een ontheffing voor lijnbussen is door Rijkswaterstaat onderzocht. Mede omdat het totaalbeeld uit inspecties nog moet worden opgemaakt was het niet verantwoord om een ontheffing te verlenen.
Welke acties onderneemt u op korte termijn om de brug weer toegankelijk te maken voor vrachtauto’s tot 60 ton en vervolgens voor alle vrachtauto’s?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wanneer verwacht u dat de Merwedebrug weer opengesteld kan worden voor al het verkeer?
Zie het antwoord op vraag 4.
Op welke wijze draagt Rijkswaterstaat bij aan het zo goed mogelijk afwikkelen van het vracht- en busverkeer dat andere routes moet afleggen als gevolg van de stremming? Zijn dit ook financiële bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Verkeer dat de brug niet op mag wordt omgeleid via de A2, A59/A2, A15, A16. De informatie staat op borden boven en langs de weg. De omleidingsroutes worden op de knooppunten rondom de Merwedebrug aangegeven: Galder: A16/A15, Hooipolder: A59/A2/A15, Everdingen: A2/A59, Gorinchem: A15/A2/A59, Gorinchem: A15/A16
De omleidingen worden ook aangekondigd bij Tilburg, Utrecht en Breda, inmiddels ook bij grensovergang Hazeldonk op de A16 en bij Zevenaar op de A12
Zie voor andere maatregelen ook het antwoord op vraag 3.
Busdienstondernemer Arriva heeft een nooddienstregeling ingesteld waarbij het lokale vervoer wordt afgewikkeld met taxibusjes en de overige (lange afstand) diensten via A2 (Zaltbommel).
Alle personen en bedrijven die schade ondervinden en menen in aanmerking te komen voor compensatie, kunnen hiervoor een verzoek indienen. Over een verzoek tot nadeelcompensatie wordt door een (of meerdere) onafhankelijke commissie(s) geadviseerd op grond van de Beleidsregel Nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014. Het samenstellen van een (of meerdere) commissie(s) is gestart. De regeling biedt de mogelijkheid om zo nodig een voorschot op compensatie aan te vragen.
Op welke wijze draagt Rijkswaterstaat bij aan het zo goed mogelijk afwikkelen van het vracht- en busverkeer dat met andere voertuigen moet rijden als gevolg van de stremming? Zijn dit ook financiële bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Aan de afwikkeling van het vracht- en busverkeer, dat met andere voertuigen moet rijden als gevolg van de stremming, draagt Rijkswaterstaat niet bij. OV-bedrijven hebben reeds maatregelen getroffen en Rijkswaterstaat blijft met hen in gesprek over alternatieven voor de komende periode.
Voor de vraag over een financiële bijdrage verwijs ik naar antwoord 9.
Deelt u de mening van de gedeputeerde van de provincie Noord-Brabant dat zij «als collega-wegbeheerder en verantwoordelijk voor het openbaar vervoer niet adequaat over de afsluiting zijn geïnformeerd»? Zo nee, waarom niet? Deelt u voorts de mening van deze gedeputeerde dat zij «eerder actie [hadden] kunnen ondernemen en dat [dat] ongetwijfeld veel overlast, telefoontjes en bestuurlijke druk overbodig [had] gemaakt»?2
Ik betreur dat er veel overlast in de omgeving is ontstaan en het besluit om voertuigen zwaarden dan 3,5 ton te weren abrupt is genomen.
Op18 oktober heb ik overleg gevoerd met de gedeputeerde van de provincie Noord-Brabant en andere betrokken bestuurders en vertegenwoordigers van overheden en transportorganisaties. In dit overleg heb ik de bestuurlijke partners ingelicht over de herstelwerkzaamheden en zijn afspraken gemaakt over het vervolgen en versterken van de lopende samenwerking voor met name het begeleiden van het verkeer. Ook heb ik toegezegd het proces van de afsluiting met hen te evalueren.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden en over de alternatieven en oplossingen zo snel mogelijk te communiceren richting betrokken reizigers?
Ja
Opnieuw een formaldehydelek |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Klein formaldehydelek bij DuPont: productie stil»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat er opnieuw sprake is van een lek bij het betreffende bedrijf?
Zoals ik aangegeven heb bij de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Smaling en Ulenbelt2 is elke ongewenste emissie een reden tot zorg, en kan deze een reden voor het bevoegd gezag zijn om onderzoek in te stellen.
Klopt het dat chemiebedrijf Chemours tijdens het laatste overleg met de gemeenten Sliedrecht, Dordrecht en Papendrecht (21-9-2016) het lek bij een DuPont-fabriek op het terrein afgelopen augustus niet heeft genoemd, terwijl dit wettelijk verplicht is? Zo ja, wat is daaroveer uw oordeel?
Een bedrijf is verplicht ongewone voorvallen te melden bij het bevoegd gezag, in dit geval bij de provincie Zuid-Holland. Er bestaat voor het bedrijf geen wettelijke plicht tot het melden bij andere overheden.
In hoeverre bent u op de hoogte van het gegeven dat de zogenoemde snuffelpalen hun werk niet deden tussen 10 en 12 augustus 2016, waardoor de omgevingsdienst van Zuid-Holland Zuid niet werd gealarmeerd over de lekkage bij DuPont?
Ik heb geen indicatie dat de betreffende detectoren niet functioneerden. Uit voorlopig onderzoek van het bedrijf, dat door het bevoegd gezag met mij is gedeeld, blijkt dat deze detectoren op 10 augustus een verhoogde waarde maten waarna het bedrijf onderzoek instelde. Na die dag werden er volgens het bedrijf op leefniveau, waar de detectoren staan, geen verhoogde waardes formaldehyde gemeten.
Welke specifieke maatregelen zijn er genomen (en welk sanctiebeleid wordt toegepast) om dit soort voorvallen in de toekomst te voorkomen?
Op 14 oktober heeft het bevoegd gezag het bedrijf een last onder dwangsom opgelegd, inhoudende dat het bedrijf een veiligheidsstudie moet uitvoeren en de daarin geïdentificeerde maatregelen dient uit te voeren.
Daarnaast heeft het bevoegd gezag aangekondigd het inspectieregime voor het bedrijf te verzwaren, onder andere door het uitvoeren van extra inspecties.
Bent u bereid de provincie aan te sporen een onderzoek te laten doen naar de oorzaak van de problemen, zeker met het oog op de volksgezondheid? Zo neen, waarom niet?
De provincie Zuid-Holland heeft uit eigen beweging dit onderzoek al in gang gezet. Meer hierover kunt u lezen in de brief3 van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 11 oktober.
Het door derden onttrekken van gegevens aan het WOZ-waardenloket |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat na de lancering van het WOZ-waardenloket woningeigenaren voor commerciële doeleinden worden lastiggevallen door derden? Wat is uw reactie daarop?1
U noemt in uw bewering geen bron. Mij is geen specifieke casus bekend. Mogelijk bedoelt u het feit dat er bureaus zijn die op basis van «no-cure no-pay» bezwaar maken namens eigenaren van woningen bij gemeenten en dat deze bureaus middels het WOZ-waardeloket meer informatie verkrijgen waarmee zij commerciële activiteiten kunnen ontplooien richting eigenaren.
Klopt het dat het op grond van artikel 40a, eerste lid, Wet WOZ niet is toegestaan (voor derden) om op geautomatiseerde wijze gegevens aan het WOZ-waardeloket te onttrekken? Zo nee, waarom niet?2
Het is inderdaad niet toegestaan om op geautomatiseerde wijze gegevens aan het WOZ-waardeloket te onttrekken. Uitsluitend het inzien of verstrekt krijgen van het waardegegeven van een bepaalde woning via het WOZ-waardeloket is toegestaan. Op het WOZ-waardeloket is dit ook expliciet vermeld in de gebruiksvoorwaarden.
Op grond van artikel 40a, tweede lid Wet WOZ kan in een algemene maatregel van bestuur worden bepaald wie recht heeft op een verzameling van waardegegevens van woningen (massaal en geautomatiseerd). Deze verstrekking vindt dan echter niet plaats via het loket, omdat de algemene maatregel van bestuur dat op dit moment niet toelaat.
Op welke wijze wordt erop toegezien dat niet in strijd wordt gehandeld met artikel 40a, eerste lid, Wet WOZ? Hoe vindt toezicht, controle en handhaving hierop plaats?
Om te voorkomen dat op geautomatiseerde wijze, bijvoorbeeld via zogeheten scripts ook wel aangeduid als «crawlers», alsnog gegevens aan het WOZ-waardeloket worden onttrokken, zijn allerlei veiligheidsmaatregelen ingebouwd in het loket en de website waarop het loket is opgenomen. De gebruiker van het WOZ-waardeloket ervaart ook enkele van deze veiligheidsmaatregelen, die als een beperking van gebruiksvriendelijkheid kunnen worden ervaren. Bijvoorbeeld wanneer snel achter elkaar WOZ-waarden worden gevraagd, hanteert het loket een pauze.
Op basis van de ervaringen gedurende de eerste dagen zijn enkele veiligheidsmaatregelen aangescherpt. Het instrumentarium van toezicht, controle en handhaving is geregeld in het totale pakket van opdrachtgever en opdrachtnemer. Opdrachtgever van het WOZ-waardeloket is het Ministerie van Financiën, opdrachtnemer het Kadaster.
Door het Kadaster wordt actief gemonitord op het onttrekken van gegevens aan het loket en indien nodig worden – in overleg met de Waarderingskamer – maatregelen getroffen om problemen te voorkomen. Omwille van de veiligheid kan ik echter niet in detail in gaan op alle veiligheidsmaatregelen die zijn getroffen om geautomatiseerde onttrekking van gegevens tegen te gaan.
Het WOZ-waardeloket is gericht op het transparant beschikbaar maken van WOZ-waarden van woningen voor belanghebbenden, zodat deze belanghebbenden zich een goed beeld kunnen vormen van de onderlinge waardeverhoudingen. Het staat echter iedere gebruiker van het WOZ-waardeloket vrij om de WOZ-waarde die men heeft ingezien voor welk doel dan ook te gebruiken. Het bieden van een transparante toegang tot openbaar beschikbare WOZ-waardegegevens kan op gespannen voet staan met zeer stringente veiligheidsmaatregelen om geautomatiseerd bevragen te verhinderen. Het openbare karakter van de WOZ-waardegegevens staat in het WOZ-waardeloket centraal. Het 100% verhinderen van «geautomatiseerd raadplegen» van gegevens via internet is niet realiseerbaar, zonder het transparante karakter van het WOZ-waardeloket geweld aan te doen.
Zijn er mogelijkheden te bedenken waarmee de WOZ-waarden nog steeds vrij toegankelijk zijn, maar niet voor derden die deze gegevens slechts voor commerciële doeleinden willen gebruiken, zoals bijvoorbeeld via DigiD?
De vorm van openbaarheid van de WOZ-waarden van woningen waarvoor nu is gekozen is slechts een eerste stap. Het doel van deze stap is het bieden van transparante toegang tot de gegevens. Het noodzakelijk maken van een inlog op basis van DigiD doet geen recht aan deze transparante toegang. Verder biedt deze inlog ook geen beperking voor het door u bedoelde ongewenste gebruik. Immers wanneer men eenmaal met DigiD toegang heeft gekregen, zal men willekeurig elke woningwaarde kunnen opvragen. Op deze wijze zullen ook personen en/of bedrijven die de WOZ-waarde commercieel willen gebruiken altijd wel de beschikking hebben over een DigiD om de gegevens in te zien.
U stelt voor deze stap op het terrein van het openbaar maken van WOZ-waarden weer deels terug te draaien. Dat past niet bij het open databeleid dat dit kabinet voorstaat. Het kabinet wil na een evaluatie van het gebruik van het WOZ-waardeloket rond het bekend maken van de nieuwe WOZ-waarden in februari 2017 komen tot een besluit over de geautomatiseerde en massale verstrekking van WOZ-waardegegevens zoals bedoeld in het tweede lid van artikel 40a. Onlangs heeft het bestuurlijk overleg WOZ een ambtelijke werkgroep ingesteld die nader onderzoek doet naar de verdere openbaarheid van de WOZ-waarden, waaronder het openbaar maken van bulkdata. Uw punten zullen aan deze werkgroep worden meegegeven.
Welke maatregelen zullen worden genomen om te voorkomen dat massaal (geautomatiseerd) gegevens aan het WOZ-waardenloket worden onttrokken?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat Wit-Rusland weer begonnen is met het uitspreken en uitvoeren van de doodstraf |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Belarus resumes executions after EU sanctions dropped»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Wit-Rusland in de laatste maanden minimaal één persoon heeft geëxecuteerd, minimaal vier personen heeft veroordeeld tot de doodstraf en dat diverse lopende zaken zeer waarschijnlijk zullen resulteren in een veroordeling tot de doodstraf?
Het kabinet heeft kennis genomen van de berichten en maakt zich onverminderd zorgen over de recente uitspraken en de toepassing van de doodstraf. De Wit-Russische autoriteiten hanteren een hoog niveau van geheimhouding betreffende de doodstraf en maken geen officiële cijfers bekend. In het onderzoeksrapport van The International Federation for Human Rights (FIDH), waar het artikel «Belarus resumes executions after EU sanctions dropped» op gebaseerd is, staat dan ook dat het exacte aantal van executies onbekend is. Wel maakt het rapport aannemelijk dat sinds 2000 de doodstraf gemiddeld twee tot drie keer per jaar is opgelegd en twee tot drie keer per jaar is uitgevoerd.
Nederland blijft zich consequent uitspreken tegen de doodstraf. De doodstraf wordt door Nederland gezien als een wrede en inhumane wijze van bestraffing. Nederland zet zich in EU-verband onverminderd in voor wereldwijde afschaffing van de doodstraf, met als tussendoel een wereldwijd moratorium op de uitvoering. Secretaris-generaal van de Raad van Europa Jagland heeft zich, ook namens Nederland, uitgesproken tegen het uitvoeren van de doodstraf in Wit-Rusland.
Kunt u tevens bevestigen dat dit een negatieve trendbreuk is met de periode tussen 2013 en 2015 waarin de doodstraf niet of nauwelijks werd uitgesproken of uitgevoerd in Wit-Rusland?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de hervatting van het uitspreken en uitvoeren van de doodstraf op gespannen voet staat met het besluit van de EU eerder dit jaar om het grootste gedeelte van de sancties tegen Wit-Rusland op te heffen?
De EU zet zich in voor universele afschaffing van de doodstraf en is wereldwijd een van de meest actieve actoren op dit terrein. Zowel in bilaterale betrekkingen als in multilaterale fora spreekt de EU zich met grote regelmaat uit over de doodstraf. Daarnaast is de EU de grootste donor voor ngo’s die zich inzetten tegen de doodstraf. Echter, de EU stelt niet automatisch sancties in voor landen waar de doodstraf wordt uitgevoerd.
De EU stelde in 2010 sancties in tegen Wit-Rusland naar aanleiding van de onvrije verkiezingen van 2010, het gevangenzetten van politieke tegenstanders, journalisten en activisten uit het maatschappelijk middenveld en het smoren van vreedzame protesten. Deze sancties stonden niet in verband met het uitvoeren of opleggen van de doodstraf. In reactie op de vrijlating van alle politiek gevangen in 2015 verlengde de Raad de reeds opgeschorte sancties tegen verschillende individuen en entiteiten niet. De sancties tegen vier personen die ervan worden verdacht direct betrokken te zijn bij de verdwijning van politieke dissidenten, alsmede het wapenembargo, werden wel verlengd. De EU behield daarmee druk die van het sanctieregime uitgaat, tegelijk stelt de mogelijkheid van kritisch engagement de EU in staat de autoriteiten aan te spreken op de voortgang op het gebied van mensenrechten.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen waarin u stelt dat er «een aantal evenementen worden opgezet met VN-instanties om draagvlak te creëren voor een moratorium op de doodstraf»?2 Zo ja, wat voor evenementen hebben er plaatsgevonden? Hoe beoordeelt u op dit moment de effectiviteit van deze evenementen?
Ja. De Wit-Russische autoriteiten hebben begin dit jaar te kennen gegeven voortgang te willen boeken op het gebied van mensenrechten. In samenwerking met VN-instanties is een aantal evenementen opgezet om draagvlak te creëren voor een moratorium op de doodstraf. Zo organiseerde bijvoorbeeld UNDP in maart jl. een seminar over de doodstraf, waaraan zowel de Wit-Russische autoriteiten als verscheidene ngo’s hebben deelgenomen. Gezamenlijk hebben zij gesproken over eventuele vervolgstappen richting een moratorium op de doodstraf. Het is positief dat dit onderwerp op deze manier bespreekbaar is gemaakt, al kan pas op de langere termijn worden beoordeeld wat uiteindelijk de effectiviteit is van dergelijke initiatieven.
Heeft u tevens kennisgenomen van het OVSE-rapport over de Wit-Russische parlementsverkiezingen van 11 september jongstleden? Zo ja, deelt u de stevige conclusies dat fundamentele vrijheden structureel worden geschonden en dat er serieuze onregelmatigheden hebben plaatsgevonden?3
Ja, ik heb kennis genomen van het rapport over de Wit-Russische parlementsverkiezingen van 11 september jl. Het kabinet deelt de conclusies van de OVSE.
Deelt u de mening van activisten in Wit-Rusland dat de verkiezing van slechts twee oppositieleden in het Wit-Russische parlement feitelijk van hogerhand geregisseerd is, bedoeld is om het Westen vriendelijk te stemmen terwijl er in de praktijk niets zal veranderen?4
Het kabinet vindt het zorgelijk dat de Wit-Russische autoriteiten weinig gehoor hebben gegeven aan de aanbevelingen van ODIHR en wederom strakke controle hebben uitgeoefend op de verkiezingen. Over de vraag of de verkiezing van twee oppositieleden «geregisseerd» is, doet het kabinet geen uitspraak. Nederland zal de Wit-Russische autoriteiten consequent blijven aanmoedigen de aanbevelingen van ODIHR volledig op te volgen en te implementeren, opdat deze omgezet worden in concrete verbeteringen van de democratische ontwikkeling van Wit-Rusland.
Hoe beoordeelt u het besluit tot opheffing van het grootste deel van de EU-sancties tegen Wit-Rusland in februari van dit jaar in het licht van de genoemde bevindingen over het opnieuw uitspreken en uitvoeren van de doodstraf en de stevige conclusies over de parlementsverkiezingen van 11 september jl.?
In reactie op de vrijlating van de laatste zes internationaal erkende politieke gevangen in Wit-Rusland heeft de EU op de Raad Buitenlandse Zaken van 15 februari jl. besloten om de sancties tegen de 170 individuen en drie bedrijven, die reeds in oktober 2015 waren opgeschort, niet te verlengen. Het kabinet ondersteunt de duurzame transformatie naar een democratische rechtstaat in Wit-Rusland door middel van het voeren van dialoog enerzijds en druk blijven uitoefenen met het sanctie-instrument anderzijds. Het wapenembargo en gerichte maatregelen tegen vier personen die verband houden met de verdwijning van een aantal personen uit de oppositie in de jaren 1999–2000 zijn nog steeds van kracht. Deze maatregelen, en de situatie in Wit-Rusland in bredere zin, worden regelmatig in Raadskader besproken.
Wanneer staat de discussie over EU-sancties richting Wit-Rusland weer op de agenda van de Raad Buitenlandse Zaken?
Zie antwoord vraag 8.
Herinnert u zich uw uitspraak dat het schrappen van de sancties eerder dit jaar van tijdelijke aard kan zijn en dat deze «ook weer opnieuw ingesteld [kunnen] worden»?5
Ja.
Bent u, in het licht van bovengenoemde bevindingen, bereid om de discussie over EU-sancties tegen Wit-Rusland opnieuw aan te zwengelen in de Raad Buitenlandse Zaken en te bepleiten dat het eerdere besluit om sancties te verlichten zo spoedig mogelijk moet worden herroepen?
Het kabinet is van mening dat met kritisch engagement uiteindelijk meer kan worden bereikt dan met nieuwe sanctiemaatregelen. Door Wit-Rusland niet te isoleren, maar op bepaalde punten toenadering te zoeken, vergroot de EU haar beïnvloedingsmogelijkheden. Het door de UNDP georganiseerde seminar over de doodstraf, waar Nederland actief aan deelnam, laat zien dat het beleid van kritisch engagement kan bijdragen aan het ontstaan van een maatschappelijke dialoog over een gevoelig onderwerp als de doodstraf.
Nederland zet zich ervoor in dat de EU Wit-Rusland blijft aanspreken op de mensenrechtensituatie, inclusief de doodstraf, en blijft aandringen op democratische hervormingen. Nederland monitort de ontwikkelingen op dit gebied dan ook nauwlettend. Het is van belang dat de EU voldoende druk behoudt op Wit-Rusland om voortgang te maken. Een eensgezinde boodschap vanuit de EU is hierbij essentieel. Het kabinet is van mening dat de EU op deze wijze optimaal invloed kan uitoefenen op de verbetering van de situatie in Wit-Rusland.
Een nieuwe graaftechniek voor kabels |
|
Remco Bosma (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met nieuwe graaftechnieken (insnijden, sleuven graven, micro trenching) om kabels zoals gebruikt voor telefoon, televisie en internet onder de grond aan te leggen?
Ja.
Kunt u aangeven waarom er gekozen is voor een standaard diepte van 60 centimeter bij de aanleg van kabels?
Voor de aanleg van kabels bestaat geen wettelijk voorgeschreven diepte. De gewenste diepteligging van kabels kan voor een gebied waar veel leidingen dicht bij elkaar liggen anders zijn dan in een gebied waar er in de ondergrond nog volop ruimte is. Daarom zijn landelijke uniforme eisen niet geschikt.
In het verleden zijn, op initiatief van beheerders van kabel- en leidingnetwerken en gemeenten, door het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) een tweetal normen opgesteld over de diepteligging van kabels en leidingen. De diepte van 60 centimeter is uit deze normen afgeleid. Deze normen zijn niet verplicht maar adviserend. Overheden verwijzen in hun besluiten vaak naar deze NEN-normen.
De normen zijn goed van toepassing bij de ontsluiting van nieuwe objecten (woningen, bedrijven, enz.) als er nog geen kabels en/of leidingen in de grond aanwezig zijn. De normen geven echter minder houvast bij de veel vaker voorkomende situatie van aanleg van nieuwe kabels in grond waar reeds kabels of leidingen liggen. In dergelijke gevallen komt het neer op het vakmanschap en inzicht van de aannemer, en zo nodig overleg met grondbeheerder en de betreffende netwerkbeheerders hoe diep de nieuwe kabel neergelegd wordt.
In hoeverre kan de gemeente, provincie of de rijksoverheid een vergunning afgeven voor andere dieptes waarop bedrijven kabels willen aanleggen?
Voor het aanleggen van kabels geldt de zogenaamde gedoogplicht. Deze gedoogplicht houdt in dat de eigenaar van gronden (de gedoogplichtige) moet toestaan dat een telecomaanbieder kabels aanlegt ten behoeve van het telecomnetwerk.
Wel moet een telecomaanbieder die kabels wil aanleggen overeenstemming bereiken met de gedoogplichtige over onder andere de wijze waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd. In dat kader kan de gewenste graafdiepte aan de orde komen. Dit betekent dat in het geval dat de gemeente, provincie of rijksoverheid de eigenaar is van de grond, zij met de telecomaanbieder kan onderhandelen over de diepte waarop de kabels dienen te worden aangelegd. Deze zogenaamde overeenstemmingprocedure is voorgeschreven in artikel 5.3 van de Telecommunicatiewet en geldt voor de aanleg van kabels in zowel openbare gronden als niet-openbare gronden.
Het merendeel van de kabels wordt aangelegd in openbare gronden. Vanuit haar coördinerende taak voor de ondergrond is hiervoor de instemming vereist van de gemeente binnen wiens grondgebied de werkzaamheden plaatvinden (zie artikel 5.4 van de Telecommunicatiewet). Als de gemeente de graafdiepte die is afgesproken tussen de gedoogplichtige en de aanbieder niet verantwoord vindt of als er geen graafdiepte is afgesproken, kan de gemeente een andere graafdiepte voorschrijven. Dit kan uitsluitend om redenen die in artikel 5.4 zijn genoemd, zoals veiligheidsoverwegingen, het beperken van overlast dan wel uit oogpunt van ondergrondse ordening. In het geval de gedoogplichtige een andere lokale overheid betreft, bijvoorbeeld de provincie, dan ligt het voor de hand dat er een praktische oplossing wordt gezocht. Dat kan bijvoorbeeld door een nauwere afstemming tussen overheden in de overeenstemmingsprocedure op basis van artikel 5.3.
In het geval dat de gemeente ook de eigenaar is van de grond (en dus ook gedoogplichtig is) dan zullen de overeenstemmingsprocedure en het nemen van een instemmingsbesluit elkaar overlappen. Het is gebruikelijk dat de gemeente deze activiteiten in de praktijk tegelijkertijd uitvoert. Het ligt in de rede dat de gemeente bij het afgeven van het instemmingsbesluit niet zal afwijken van hetgeen in het kader van artikel 5.3 is afgesproken met de aanbieder.
Wie is er verantwoordelijk voor schades aan kabels en de daaruit ontstane vervolgschade als een kabel die minder dan 60 centimeter diep beschadigd raakt door bijvoorbeeld graafwerkzaamheden?
De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) bevat verplichtingen voor zowel beheerders van netten als bedrijven die graafwerkzaamheden verrichten (de grondroerder) om schade aan kabels en leidingen als gevolg van graafactiviteiten te voorkomen. Op de grondroerder rust de plicht om werkzaamheden te melden bij het Kadaster, waarna hij de gegevens ontvangt van op de graaflocatie aanwezige kabels en leidingen. Daarnaast dient hij zorgvuldig te graven en onderzoek te doen naar de kabels en leidingen op basis van de ontvangen gegevens. De beheerder dient ervoor te zorgen dat de gegevens actueel zijn. Verder moet de beheerder voldoen aan redelijke verzoeken van de grondroerder om ondersteuning bij het lokaliseren van de kabel of leiding. Agentschap Telecom houdt toezicht op deze verplichtingen.
Indien schade ontstaat, wordt onderzocht welke partij onzorgvuldig geweest is. Of de schade aan de beheerder van het net of aan degene die graaft moet worden toegerekend, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij zal de wijze waarop uitvoering is gegeven aan wettelijke verplichtingen een rol spelen. In dat kader is ook relevant hetgeen is vastgelegd omtrent graafdieptes. Bij eventuele geschillen is het uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen wie aansprakelijk is voor de schade.
Het bericht dat fabrikanten woest zijn over eenzijdige aanpassing van emissies innovatieve stalvloeren |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Jaco Geurts (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat fabrikanten woest zijn over eenzijdige aanpassing door het kabinet van meetrapporten bij nieuwe, emissiearme stalvloeren?1
Ja.
Waarom heeft u eenzijdig de uitkomsten van door de fabrikanten uitgevoerde metingen aangepast? Is de veronderstelling juist dat dit geen gebruikelijke handelwijze is?
Ik begrijp de onvrede die is ontstaan bij de fabrikanten. De vaststelling van de emissiefactoren voor de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) voor stalvloeren van melkveestallen heeft al een lange geschiedenis. De ingediende meetrapporten zijn de eerste meetrapporten voor melkrundveestallen die volgens het meetprotocol uit 2013 worden beoordeeld. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) heeft in opdracht van mij een deskundigenpanel ingeschakeld voor de beoordeling. Ook de fabrikanten zijn hierover geïnformeerd door RVO.nl. Nu de meetresultaten van de prestaties van deze innovatieve vloeren in de vorm van een groot aantal meetrapporten beschikbaar zijn gekomen, blijkt dat het meetprotocol niet op alle punten de gewenste duidelijkheid heeft geboden. Daarnaast is in een aantal gevallen niet geheel voldaan aan de randvoorwaarden die wel helder zijn. Het deskundigenpanel heeft daarom een aantal correcties voorgesteld, om toch een emissiefactor te kunnen vaststellen. Er is verschil van inzicht over deze correcties tussen de deskundigen die mij adviseren en de fabrikanten en meetinstanties.
Om tot een oplossing voor dit verschil van inzicht te komen, is overleg gaande met de fabrikanten en meetinstanties. Afgesproken is om een derde – niet betrokken -partij hierover advies te vragen. Het advies wil ik in november tot mijn beschikking hebben, zodat ik na overleg met betrokkenen begin 2017 de emissiefactoren definitief kan vaststellen.
Daarnaast werkt RVO.nl in mijn opdracht sinds 2015 samen met de meetinstanties aan een nieuw meetprotocol. Dit meetprotocol is gedetailleerder uitgewerkt dan het huidige en laat minder ruimte voor interpretatie. Uiterlijk 1 januari 2017 wil ik een versie hebben die gedragen wordt door de meetinstanties, zodat deze daarna in de Rav kan worden opgenomen.
Waarom worden de meetresultaten niet geaccepteerd, terwijl door de meetbedrijven het meetprotocol uit 2013 is gevolgd? Welke actie is hieruit voortgekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Is de veronderstelling juist dat tijdens deze meetperiode de interpretatie van het meetprotocol is gewijzigd? Zo ja, waarom worden dergelijke wijzigingen niet direct teruggekoppeld aan de betrokken bedrijven en hoe kunnen bedrijven zo op een goede wijze metingen uitvoeren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de onafhankelijkheid van de positie van Wageningen University die, én vertegenwoordigd is in zowel de commissie van deskundigen als de Technische Adviescommissie Regeling ammoniak en veehouderij (TacRav), én actief is als meetinstantie en verantwoordelijk is voor de exploitatie van de meetfaciliteit op de Dairy Campus in Leeuwarden?
Wageningen University heeft in Nederland de meeste kennis in huis op dit terrein. Ik acht het daarom noodzakelijk dat zowel in de TacRav als bij het deskundigenpanel van deze kennis gebruik wordt gemaakt. Bij de advisering over afzonderlijke aanvragen draagt RVO.nl er zorg voor dat metingen uitgevoerd door Wageningen University niet door deskundigen van Wageningen University worden beoordeeld. Als onderdeel van de professionaliseringsslag heb ik bij de TacRav ook andere partijen betrokken, zoals ECN, dat specifieke deskundigheid heeft over moderne meettechnieken.
Heeft u tevens kennisgenomen van het bericht dat ook de toekenning van een emissiefactor voor het innovatieve Aeromixsysteem niet vordert?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de onduidelijke communicatie van de TacRav inzake de beoordeling van het Aeromixsysteem?
RVO.nl heeft de adviezen van de TacRav over het Aeromixsysteem teruggekoppeld aan de aanvrager conform de procedure van de regeling. Deze terugkoppeling gebeurt sinds enige tijd eerder dan daarvoor. Het advies hield in om op dit moment geen voorlopige emissiefactor toe te kennen. Een systeem met een voorlopige emissiefactor kan namelijk onbeperkt op de markt worden gebracht. Innovatieve stalsystemen moeten daarom het ammoniakreducerende principe kunnen onderbouwen. Voor luchtwassers en emissiearme stalvloeren bestaat ten aanzien van het ammoniakreducerende principe een algemeen wetenschappelijk inzicht. Voor het Aeromixsysteem ontbreekt dit principe. Dat geen voorlopige emissiefactor is toegekend, is niet uniek. Er zijn meer systemen die geen voorlopige emissiefactor hebben gekregen. Mocht het werkingsprincipe tussentijds door de fabrikant worden aangetoond aan de hand van voorlopige meetresultaten, dan kan alsnog een voorlopige emissiefactor worden verkregen.
Kunt u het rekenmodel dat gebruikt wordt voor het berekenen van emissiefactoren van emissiearme vloeren naar de Kamer sturen?
Het model voor de berekening van de bijzondere emissiefactor kan naar de Tweede Kamer worden gezonden, maar dit computermodel is beperkt bruikbaar, omdat een toelichting ontbreekt. Het huidige model is slechts toepasbaar voor stalsystemen met emissiearme stalvloeren. Er is een nieuw model in ontwikkeling dat in principe breed toepasbaar is. Dit model zal begin 2017 in gebruik worden genomen. Ik zal RVO.nl verzoeken om dit model op de website te plaatsen.
Waarom heeft het Aeromixsysteem ondanks de onderbouwing en alle bijbehorende metingen en uw positieve woorden nog steeds geen Voorlopige Emissiefactor toegewezen gekregen?3 Gaat u hiervoor zorgen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening van de betrokkenen dat voor stalsystemen met luchtwassers en emissiearme stalvloeren veel minder onderbouwing geleverd hoeft te worden dan voor andere innovatieve emissiearme stalsystemen en dat zo met twee maten gemeten wordt? Hoe gaat u dat voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u een overzicht geven van de verschillende systemen waarvoor wel een meetrapport is ingeleverd, maar waarvoor op dit moment nog geen definitieve emissiefactor is vastgesteld?
Op dit moment staan er 19 stalsystemen voor de melkveehouderij op de Rav met een voorlopige emissiefactor. En er staan drie systemen op de lijst met een definitieve factor, die aan de aangescherpte emissie-eisen voor 2018 voldoen. In de integrale beoordeling die op dit moment plaatsvindt, worden zes stalsystemen in samenhang beoordeeld door het hierboven al genoemde expertpanel. Ik verwacht dat het merendeel van de zes systemen waarover nu discussie is begin 2017 over een definitieve factor kunnen beschikken. RVO.nl verwacht daarnaast dit jaar de beoordeling van meetrapporten van nog drie stalsystemen. Ook in de loop van 2017 verwacht ik nog een flink aantal emissiefactoren definitief te kunnen vaststellen.
Kunt u aangeven hoeveel gerechtelijke procedures er in de afgelopen drie jaar zijn gestart vanwege bezwaren tegen de gang van zaken rond de toewijzing van emissiefactoren?
In de afgelopen drie jaar is er één gerechtelijk procedure gestart over de toewijzing van een bijzondere emissiefactor, namelijk over het Aeromixsysteem.
Voor hoeveel systemen met een voorlopige emissiefactor is naar uw verwachting de kans groot dat de vermelding op bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij geschrapt zal worden? Wat betekent dat voor de keuzevrijheid van melkveehouders?
Zie mijn antwoord op vraag 11. Er zijn genoeg systemen op de markt om voor nu en in de toekomst aan de emissie-eisen te kunnen voldoen.
Wat betekent deze problematiek, de trage toewijzing van emissiefactoren voor innovatieve, emissiearme stalsystemen, voor de opgave van de melkveehouderij om de ammoniakemissie te reduceren en te voldoen aan de aangescherpte emissie-eisen?
Zie antwoord vraag 13.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de door de Kamer gewenste professionalisering van de TacRav (motie-Bisschop/Dik-Faber, Kamerstuk 34 300 XII, nr. 52)?
In mijn brief van 16 januari 2016 jl.4 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stappen die zijn gezet voor de professionalisering in 2015 en de stappen die in 2016 worden afgerond. Verschillende procedures zijn in kaart gebracht en gepubliceerd op de website van RVO.nl over de Rav. De rolverdeling en de verantwoordelijkheden onder de betrokkenen zijn verhelderd. In 2016 worden er nog stappen gezet in de optimalisatie van de samenstelling van de TacRav. Ik zal begin 2017 de professionaliseringsslag laten toetsen en de uitkomsten van deze toetsing aan uw Kamer doen toekomen.
Gebeurt de professionaliseringsslag in nauwe samenspraak met de betrokken sector?
Ja, er zijn diverse bijeenkomsten gehouden door RVO.nl met fabrikanten en meetorganisaties. Daarnaast is er ambtelijk overleg tussen mijn ministerie en brancheorganisaties van de veehouderij over dit onderwerp.
Zijn naast de administratieve organisatie en de aanvraagprocedure, inmiddels ook de toetsingskaders, rollen en verantwoordelijkheden gedetailleerd uitgewerkt, zoals aanbevolen door Berenschot?
Zie antwoord vraag 15.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ook in de praktijk de innovatie en verduurzaming van stalsystemen niet afgeremd, maar gestimuleerd wordt?
Zie mijn antwoorden op vraag 13, 15 en 16. In een brief die ik nog dit jaar naar uw Kamer wil sturen, zal ik nader ingaan op een aantal andere vernieuwingen, zoals het opnemen van certificaten in de Rav, een voorstel voor de verbreding van de regeling onder de Omgevingswet en mijn inspanningen om te komen tot een verzelfstandiging van onderdelen van het systeem.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de plenaire begrotingsbehandeling Infrastructuur en Milieu voor 2017 (ingezonden 13 oktober 2016)
Ja.
De onterechte suggestie dat de fysiotherapie van mensen in de aanvullende verzekering vergoed is |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat mensen met een dure aanvullende verzekering denken dat fysiotherapie (maar ook andere paramedische zorg) vergoed is, terwijl de zorgverzekeraar bij de fysiotherapeut afdwingt dat deze korter behandelt dan het aantal vergoede behandelingen?1
Op basis van de zorgvraag van de patiënt is het aan de professional om te oordelen of fysiotherapie de in te zetten behandeling is en hoeveel behandelingen hij of zij nodig acht. Ik vind het van belang dat fysiotherapeuten hierin de beroepsrichtlijnen en standaarden volgen. Het (door)ontwikkelen van de richtlijnen en indicatoren vraagt daarbij nog aandacht. Ik ben dan ook blij met het initiatief van het KNGF om in overleg met zorgverzekeraars, Zorgverzekeraars Nederland en de Patiëntenfederatie Nederland een gezamenlijke opdracht te geven aan een onafhankelijke organisatie om gericht onderzoek te doen naar een objectieve indicator voor mogelijke afwijkingen in kwaliteit of doelmatigheid.
Erkent u dat het niets te maken heeft met wat mensen nodig hebben, maar puur met geld te maken heeft dat fysiotherapeuten worden gedwongen korter te behandelen dan de patiënt nodig heeft? Zo neen, op welke wetenschappelijke basis is de behandelindex gebaseerd? Zo ja, is dit een overtreding van de zorgplicht van de zorgverzekeraar?
Zoals ik ook in de beantwoording van vraag 1 heb aangegeven is het aan de professional om samen met de patiënt te oordelen over het aantal benodigde behandelingen.
De behandelindex is een cijfermatig gewogen weergave van de door de fysiotherapeut ingediende declaraties. Het is een maatstaf voor praktijkvariatie. Een behandelindex van 100 betekent dat een praktijk verzekerden gemiddeld even vaak behandelt als het gemiddelde van andere praktijken in Nederland. Een behandelindex van 90 betekent dat een praktijk gemiddeld 10% minder behandelingen geeft. Een behandelindex van 200 betekent dat een praktijk gemiddeld verzekerden twee keer meer behandelt dan andere praktijken.
Zoals ik op 3 november jl. bij de beantwoording van de eerdere Kamervragen over de contractering fysiotherapie heb aangegeven wordt de behandelindex door de zorgverzekeraars naar eigen zeggen primair gebruikt als spiegelinformatie, om zorgaanbieders inzicht te geven in hoe de door hen geleverde en gedeclareerde zorg zich verhoudt tot het gemiddelde in de sector. Deze week heb ik aanvullende informatie gevraagd en daaruit blijkt dat enkele zorgverzekeraars in bijzondere gevallen aan de behandelindex ook consequenties verbinden voor het contract of het tarief. Dat is geen automatisme en gebeurt pas als de aanbieder niet kan onderbouwen waarom hij (substantieel) meer behandelt dan gemiddeld, daar geen verandering in te zien is na een gesprek en de aanbieder ook geen inhoudelijke onderbouwing kan geven voor het aantal behandelingen.
Erkent u tevens dat de behandelindex de relatie tussen behandelaar en patiënt ernstig onder druk zet? Welk een voordeel heeft dit volgens u?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u de klacht van de Nederlandse Patiëntenfederatie dat patiënten moeten wisselen van fysiotherapeut, terwijl ze nog niet klaar zijn met de benodigde behandeling, omdat hun vertrouwde fysiotherapeut bij verder behandelen financieel gestraft wordt?
Het kan niet zo zijn dat een zorgverlener uit financiële motieven een noodzakelijke behandeling stopzet. Ik begrijp van de Patiëntenfederatie Nederland dat zij een beperkt aantal signalen heeft ontvangen. Zij gaat via een meldactie onderzoeken wat de ervaringen van patiënten zijn met betrekking tot de behandelindex/duur van de behandelingen en wisselingen van behandelaars verzamelen. De resultaten worden eind van dit jaar verwacht. Verzekeraars hebben aangegeven dat zij de samenwerking niet onderbreken omdat dat niet in het belang is van de verzekerden. Patiënten worden volgens de verzekeraars dus niet gedwongen om halverwege het jaar naar een andere zorgaanbieder over te stappen. Het is goed dat de Patiëntenfederatie inventariseert of dit gebeurt.
Op welke wijze draagt het gebruik van de behandelindex bij aan transparantere zorg, en minder bureaucratie?
De behandelindex geeft inzicht in praktijkvariatie en geeft zorgaanbieders inzicht in hoe de door hen geleverde en gedeclareerde zorg zich verhoudt tot het gemiddelde in de sector. De behandelindex wordt gebaseerd op declaraties die fysiotherapeuten toch al indienen. Er lijkt dus geen sprake van extra administratieve lasten.
Zoals ik op 3 november jl. bij de beantwoording van de eerdere Kamervragen over de contractering fysiotherapie heb aangegeven heb ik op 25 oktober met alle partijen de stand van zaken besproken en afspraken gemaakt om het proces van de werkgroepen van «het roer gaat om» – waaronder de werkgroep Paramedie – te versnellen. De betrokken partijen werken momenteel verder aan de implementatie van deze resultaten en aan nieuwe oplossingen voor knelpunten. Op korte termijn, namelijk op 15 november, overleg ik verder met hen hoe gezamenlijk op korte termijn tot merkbaar minder regeldruk in de paramedische zorg te komen. Daarbij zal ik ook het gebruik van de behandelindex aan de orde stellen.
Bent u bereid in te grijpen en de behandelindex te verbieden als basis voor zorginkoop?
Zie antwoord vraag 2.
De bescherming van Nederlandse militairen tegen jihaddrones in Irak |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat er in Irak een aanslag is gepleegd op Franse militairen en Peshmerga-strijders met behulp van een met explosieven beladen drone?1
Ja.
Heeft deze droneaanval plaatsgevonden nabij één van de locaties waar de Nederlandse militairen in Irak zich ophouden?
De droneaanval is waarschijnlijk uitgevoerd op ongeveer 15 tot 20 kilometer van een locatie waar ook Nederlandse militairen aanwezig zijn.
Welke risico’s lopen de Nederlandse militairen om ook aangevallen te worden door jihaddrones? Zijn de militairen op dit gevaar gewezen?
Zodra Nederlandse militairen in Irak zich aan het front en enkele kilometers daarachter bevinden, lopen ze het risico van een aanval met een UAV die is voorzien van een explosieve lading die kan worden afgeworpen. Het is ook mogelijk dat de UAV in zijn geheel explodeert. De Nederlandse militairen verzorgen de huidige trainingen in Erbil en Bagdad op veilige afstand van het front. Defensie besteedt in de voorbereiding op een uitzending aandacht aan alle gevaren waaraan personeel kan worden blootgesteld, dus ook aan het gevaar van drones.
Op welke wijze worden de Nederlandse militairen in Irak, maar ook elders op missie, beschermd tegen dergelijke drone-aanvallen? Over welke capaciteit beschikt u om deze drones te detecteren en uit te schakelen? Op welke termijn kunt u die capaciteit inzetten in Irak?
Defensie bereidt haar personeel voor op droneaanvallen. In verband met de veiligheid worden hierover verder geen mededelingen gedaan. De dreiging van offensieve drones en kleine UAV’s is relatief nieuw en ontwikkelt zich snel, zowel in missies als in Nederland. Defensie beschikt over een beperkte capaciteit om drones te detecteren en heeft een uitbreiding daarvan gepland in 2023. Defensie heeft thans wapens in gebruik die niet specifiek zijn bestemd voor het uitschakelen van drones, maar daarvoor wel kunnen worden gebruikt. Defensie neemt deel aan diverse technologieontwikkelingsprojecten om de afweer tegen drones verder te verbeteren. Vooralsnog kan in Irak de dreiging van drones grotendeels worden ondervangen met de bestaande procedures en middelen.
Hoe beoordeelt u de analyse dat islamitische terreurgroepen als Islamitische Staat, Al-Qaeda en Hezbollah in toenemende mate met explosieven beladen drones inzetten om dood, verderf en paniek te zaaien?2
Het aantal meldingen van het gebruik van UAV’s met een explosieve lading in Syrië en Irak door voornamelijk ISIS neemt toe. Het militaire effect is tot op heden zeer beperkt.
Waarom heeft u onlangs besloten de aanschaf van drone-detectiecapaciteit opnieuw uit te stellen?3
De dreiging van offensieve drones en kleine UAV’s is relatief nieuw en ontwikkelt zich snel. Daarom is besloten de capaciteit om kleine UAV’s te detecteren op te nemen in het project «Counter Rockets, Artillery and Mortars(C-RAM) en Class 1 UAV-detectiecapaciteit». Niet alle behoeften kunnen tegelijkertijd worden geaccommodeerd. Daarom wordt het project «C-RAM en Class 1 UAV-detectiecapaciteit» met één jaar vertraagd.
Bent u bereid om de aanschaf van drone-detectiecapaciteit juist te versnellen zodat onze militairen ook tegen hedendaagse gevaren beschermd kunnen worden?
Zie de antwoorden 3, 4 en 6.
Draagmoederschap |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de eerdere vragen over het standpunt van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie (NVOG) over geassisteerde voortplanting?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom u in de beantwoording van die vragen een koppeling legt met de staatscommissie Herijking Ouderschap, aangezien de vragen een medische invalshoek hadden? Kunt u uitleggen waarom u stelt dat voor de staatscommissie op korte termijn inbreng wenselijk was? Kunt u aangeven welke inbreng er is geleverd?
De Staatscommissie Herijking ouderschap is ingesteld naar aanleiding van (medisch-) technologische en maatschappelijke ontwikkelingen, die leiden tot nieuwe mogelijkheden en inzichten en veranderende gezinssamenstellingen. Deze ontwikkelingen leiden ook tot nieuwe vragen omtrent de rol van ouders, de band tussen ouder en kind en de wijze waarop individuen zich ontplooien. De Staatscommissie heeft zich vanuit een breed scala aan disciplines laten voorlichten door specialisten en ervaringsdeskundigen. In dat licht is het ook niet verwonderlijk dat, zoals ik in mijn eerdere antwoorden reeds stelde, voor de Staatscommissie Herijking ouderschap inbreng van de NVOG wenselijk was.
Tot vóór het uitkomen van het huidige standpunt van de NVOG bestond er een verouderde richtlijn Hoogtechnologisch draagmoederschap. Daarin was onder andere de voorwaarde opgenomen dat bij hoogtechnologisch draagmoederschap (dus draagmoederschap met behulp van in vitro fertilisatie, ivf) beide gameten door de wensouders geleverd moesten worden. Daarmee werden onder meer homoseksuele stellen bij voorbaat uitgesloten. De NVOG had zich al eerder voorgenomen deze richtlijn te actualiseren, evenals het Modelreglement bij de Embryowet. De totstandkoming van het standpunt over geassisteerde voortplanting met gedoneerde gameten en embryo’s was dus een initiatief van de NVOG en het proces is op verzoek van de Staatscommissie bespoedigd.
Deelt u de mening dat indien, zoals u stelt, te weinig wetenschappelijke kennis beschikbaar is over medische en psychologische aspecten rond behandeling met donorgameten, waardoor geen richtlijn opgesteld kan worden maar alleen een standpunt, het wenselijk is dat er meer onderzoek gedaan gaat worden? Zo nee, waarom niet?
Voor meer op evidence gebaseerde zorg is het van belang dat er wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan. De beschikbaarheid van onderzoek is niet alleen afhankelijk van bereidwillige onderzoekers en middelen, maar ook van een doelgroep die voldoende groot is, zodat het onderzoek statistisch significante resultaten oplevert. Ik steun dan ook de aanbeveling van de NVOG dat alle behandelingen zorgvuldig moeten worden geregistreerd, inclusief de medische en psychologische follow-upgegevens van de wensouders, donoren en kinderen.
Daarnaast neemt de NVOG haar verantwoordelijkheid door zichzelf aan te bevelen om de gesignaleerde kennishiaten te prioriteren voor het vrijmaken van subsidiegelden. De recent gepresenteerde kennisagenda van de NVOG2 volgde te snel op het uitgebrachte standpunt, waardoor de kennishiaten hierin nog geen plek hebben kunnen krijgen. De verwachting is echter dat de komende periode concrete onderzoeksvragen zullen worden geformuleerd, zodat deze een plek zullen krijgen in een volgende kennisagenda van de NVOG. Dat neemt niet weg dat onderzoekers daarvóór al aan de slag kunnen met elders verworven onderzoeksgelden.
In hoeverre is het mogelijk om als organisatie/instelling hoogtechnologisch draagmoederschap aan te bieden aan homostellen? Zo ja, zou u dit dan willen bevorderen, gezien de behoefte? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen juridische belemmeringen voor ziekenhuizen om hoogtechnologisch draagmoederschap aan te bieden aan homostellen, op voorwaarde dat het niet gaat om commercieel draagmoederschap, dat het ziekenhuis een vergunning heeft voor het uitvoeren van ivf en dat aan de vereisten van de Embryowet en Wet Donorgegevens Kunstmatige Bevruchting wordt voldaan (naast uiteraard de algemene wettelijke kaders voor geneeskundige zorg). Omdat de vraag naar hoogtechnologisch draagmoederschap volgens de NVOG klein is en de behandeling complex, beveelt de NVOG aan om deze behandeling te concentreren in een of twee centra in Nederland. Aangezien ik geen andere informatie heb over de bestaande behoefte, zie ik nu geen aanleiding om in algemene zin te bevorderen dat ziekenhuizen de behandeling gaan aanbieden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de behandeling van de VWS-begroting voor 2017?
Ja.
Het bericht ‘1 op de 5 gecontroleerde vrachtwagens mag eigenlijk de weg niet op, volgens Belgisch onderzoek’ |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de Belgische cijfers omtrent technische mankementen van gecontroleerde vrachtwagens?1
Ja, deze cijfers zijn mij bekend.
Deelt u de mening dat vrachtwagens met technische mankementen een groot gevaar voor de verkeersveiligheid opleveren?
Ja, ik deel deze mening. Het spreekt voor zich dat vrachtwagens met technische mankementen een groot gevaar opleveren voor de verkeersveiligheid. Een voertuig dat niet aan de permanente eisen van de Regeling Voertuigen voldoet, mag niet op de openbare weg rijden.
Kunt u toelichten waarom we deze cijfers in Nederland niet registreren? En deelt u de mening dat het tijd wordt om dat wel te gaan doen?
Conform richtlijn 2000/30/EG registreert Nederland de resultaten van technische controles van bedrijfsvoertuigen door de politie, met assistentie van de RDW. Elke twee jaar worden de resultaten door de RDW gerapporteerd aan de Europese Commissie.
Acht u de middelen waarover de inspectie beschikt toereikend om een registratiesysteem in Nederland effectief te laten functioneren?
Er zijn mij geen signalen bekend dat het huidige registratiesysteem in Nederland niet effectief zou functioneren. Wel is het zo dat rapportages van de verschillende lidstaten moeilijk zijn te vergelijken, omdat de classificatie van gebreken niet Europees is geharmoniseerd. Hier komt verandering in als de nieuwe richtlijn 2014/47/EU voor technische controles langs de weg in mei 2018 moet zijn geïmplementeerd. Dan worden de keuringspunten, wijze van beoordeling en classificatie van gebreken in klein, groot en gevaarlijk geharmoniseerd. Vanaf dat moment worden ook de rapportageverplichtingen van de lidstaten richting de Europese Commissie uitgebreid.
De gevolgen van het sluiten van de Merwedebrug A27 voor vrachtverkeer |
|
Barbara Visser (VVD), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Helemaal geen vrachtauto's meer over Merwedebrug A27»?1
Ja.
In dat kader, bent u ook bekend met het bericht «Extreem zware trucks verboden op brug A27 bij Gorinchem» van woensdag 5 oktober?2
Ja.
Kunt u toelichten wat er in één week tijd is veranderd, dat het verbod op vrachtwagens van 60 ton en meer nu is doorgetrokken naar al het zwaardere vervoer (vrachtwagens en bussen boven de 3,5 ton)? Zo ja, op basis van welke informatie en bronnen is deze beslissing genomen? Kunt u garanderen dat de Merwedebrug wel open blijft voor al het verkeer lichter dan 3,5 ton? Zo nee, waarom niet?3
Uit de resultaten van de lopende inspecties bleken eerdere indicaties voor vermoeiing van de stalen hoofdliggers ernstiger dan verwacht. Op basis van die gegevens is besloten om op de brug geen verkeer met een gewicht boven de 3,5 ton toe te staan. Nadere inspecties over de precieze staat van de brug, zijn in week 42 afgerond. Het risico dat het verkeer lichter dan 3,5 ton geen gebruik meer kan maken van de brug is uitermate klein, dit verkeer vormt slechts een klein deel van de maatgevende belasting.
Wanneer heeft u voor het eerst vernomen van de problemen en welke acties zijn sindsdien ondernomen? Hoe kan het dat een besluit met zo een grote impact pas op de dag zelf wordt genomen en gecommuniceerd? Was dit niet eerder te voorzien?
Begin oktober ben ik geïnformeerd over het besluit om verkeer zwaarder dan 60 ton niet meer toe te staan op de brug. De nog lopende inspecties zijn toen vervolgd en door Rijkswaterstaat zijn maatregelen voor herstel gepland, met als doel deze binnen een periode van twee maanden uit te voeren.
Over het niet meer toestaan van verkeer zwaarder dan 3,5 ton ben ik geïnformeerd, nadat dit besluit in de vroege ochtend van 11 oktober is genomen.
Het besluit om per direct geen verkeer zwaarder dan 3,5 ton toe te staan is genomen om de veiligheid voor (vaar)weggebruikers te waarborgen. De wijze waarop besluitvorming is verlopen zal op een later moment worden geëvalueerd.
Op welke wijze moeten busdiensten nu over de Merwede komen?
De lijndienstbussen van het openbaar vervoer zijn zwaarder dan 3,5 ton en mogen niet over de Merwedebrug. Busdienstondernemer Arriva heeft mede na overleg met Rijkswaterstaat een nooddienstregeling ingesteld, waarbij het lokale vervoer wordt afgewikkeld met taxibusjes en de overige (lange afstand) diensten via de A2 (Zaltbommel).
Wat is de staat van het onderhoud van de Merwedebrug? Wanneer zijn de laatste inspecties verricht? Wat is de huidige stand van zaken met de haarscheurtjes? Is er sprake van een verhoogd veiligheidsrisico? Wat betekent dit voor de aanleg van de nieuwe brug naast de Merwedebrug en de aanpak van de Merwedebrug zelf?
Rijkswaterstaat voert dagelijkse schouw, jaarlijkse toestandsinspecties en zesjaarlijkse visuele instandhoudinginspecties uit. Daarnaast vindt detailonderzoek plaats als er in het kader van een weguitbreiding of een ander project beoordeeld moet worden of een brug dat aan kan. De Merwedebrug is in dat kader van 2015 tot aan heden onderzocht. Daarbij zijn ook de huidige indicaties van scheurvorming gevonden. Door geen verkeer zwaarder dan 3,5 ton toe te staan en het op korte termijn uitvoeren van herstelmaatregelen er is er geen sprake van een verhoogd risico.
Voor zover ik nu kan overzien heeft dit geen consequenties voor de aanleg van de nieuwe brug naast de Merwedebrug.
Wat wordt er gedaan om de Merwedebrug weer zo snel mogelijk open te stellen voor het (vracht)verkeer zwaarder dan 3,5 ton? Wanneer verwacht u de brug weer open te kunnen stellen? Kunt u een toelichting geven op de uitspraak van Rijkswaterstaat dat versteviging aan de onderkant van de brug binnen nu en twee maanden kan beginnen? Kan dit worden versneld en zo ja, is met deze versteviging de veiligheid van de Merwedebrug gegarandeerd?
Het inspectieonderzoek is eind week 42 afgerond, waarna Rijkswaterstaat in week 43 over een analyse en totaalbeeld beschikt. In de tussentijd vinden de voorbereidingen plaats voor de herstelwerkzaamheden. De werkzaamheden zijn gestart (met het plaatsen van steigers) in het weekend van 22 en 23 oktober.
De hoofdliggers worden op verbindingspunten versterkt met stalen platen. De werkzaamheden duren naar verwachting tot in december dit jaar. Door eerst de meest kritieke verbindingen te herstellen wordt getracht om eind november – begin december weer zwaarder verkeer op de brug te kunnen toestaan.
Als uitvoeringswijze is gekozen voor de snelst mogelijke aanpak. Meerdere verbindingen worden tegelijkertijd versterkt en er wordt zeven dagen per week gewerkt. Door de werkzaamheden per boog uit te voeren – de brug heeft twee bogen – kan het scheepvaartkeer gebruik maken van de boog waar niet wordt gewerkt. Tijdens de werkzaamheden is er geen aanvullende hinder voor het wegverkeer.
Klopt het dat de kosten voor het omrijden minimaal € 500.000 per dag zijn?4 Zo nee, wat is dan de schade? Is de schade voor de transportsector überhaupt meegewogen in het besluit van gistermorgen om alle vrachtwagens van de Merwedebrug te weren?
Als gevolg van de stremming van de brug voor vrachtverkeer ontstaat er schade voor particulieren en bedrijfsleven. Het genoemde bedrag kan ik vooralsnog niet beoordelen. Het besluit om geen verkeer zwaarder dan 3,5 ton toe te staan is genomen om de veiligheid van (vaar)weggebruikers te waarborgen. Dat dit schade oplevert is helaas onvermijdelijk.
Kunt u een beeld schetsen van de gevolgen van de afsluiting door toename van vrachtverkeer over lokale en provinciale wegen? Wat zijn de consequenties voor de (regionale) economie en bent u bereid om bedrijven en regionale vervoerders te ondersteunen bij de problemen die ze ondervinden?
Uit gesprekken met andere wegbeheerders in de regio en de politie blijkt dat er veel verkeer (zowel vrachtauto’s als personenauto’s) aan de files probeert te ontsnappen via provinciale en gemeentelijke wegen. Zo wordt er aanmerkelijk meer verkeer binnen de gemeente Gorinchem, in de kernen van Lexmond en Meerkerk en op provinciale wegen waargenomen. Een zelfde beeld is zichtbaar aan de zuidzijde van de Merwede.
Door overdag weer meer rijstroken beschikbaar te stellen op de A27 aan beide kanten van de brug, kan het verkeer daar beter doorstromen en zal de druk op provinciale en lokale wegen naar verwachting minder groot zijn.
Alle personen en bedrijven die schade ondervinden en menen in aanmerking te komen voor compensatie, kunnen hiervoor een verzoek indienen. Over een verzoek tot nadeelcompensatie wordt door een (of meerdere) onafhankelijke commissie(s) geadviseerd op grond van de Beleidsregel Nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014. Het samenstellen van een (of meerdere) commissie(s) is gestart. De regeling biedt de mogelijkheid om zo nodig een voorschot op compensatie aan te vragen.
Bent u bereid extra maatregelen te treffen om hinder voor de vrachtwagenchauffeurs en andere automobilisten op het traject A27 en/of de A2 en A59 tot een minimum te beperken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen zijn dat dan?
Hinder is helaas niet te voorkomen. Rijkswaterstaat heeft op grote schaal omleidingsroutes aangegeven, die het vracht- en ander zwaarder verkeer over het hoofdwegennet omleiden. De aankondigingsborden voor de omleidingen zijn langs de weg in twee talen uitgevoerd. Daarnaast zijn er flyers voor buitenlandse chauffeurs, zodat zij ook zo goed mogelijk worden ingelicht. Ook bij grensovergangen staan tekstkarren met waarschuwingen in twee talen.
Op de omleidingsroutes is verzwaard incidentmanagement ingezet, zodat incidenten en pechgevallen sneller dan normaal van de weg worden verwijderd en hinder op de omleidingsroutes beperkt wordt. Ook wordt er gekeken of geplande werkzaamheden op de omleidingsroutes uitgesteld kunnen worden tot na de reparatie.
In hoeverre ligt voor de verdere aanpak van de A27 het gevaar van vertraging op de loer nu de Merwedebrug haarscheurtjes blijkt te hebben? Kunt u deze vragen, gezien de ernst van de hinder voor het (vracht)verkeer op de A27, zo snel mogelijk beantwoorden, in ieder geval voor het notaoverleg MIRT?
De huidige bevindingen bij de brug hebben voor zover nu kan worden overzien geen invloed op de planning van de verdere aanpak.
Wachtlijsten en geldtekort bij jeugdzorg |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «De wachtlijst bij jeugdzorg groeit»1, en «Almere staakt tijdelijk deel jeugdzorg door geldtekort»?2
Ja.
Erkent u het probleem dat kinderen die worden aangemeld voor psychologische zorg bij de helft van de psychologen op de wachtlijst komen, en dat het percentage psychologen dat een wachttijd heeft van langer dan vier weken in 2016 gestegen is van 50 tot 62 procent? Welke stappen bent u bereid te zetten in dezen, en op welke termijn?
Voor wat betreft wachttijden in algemene zin, ben ik, mede naar aanleiding van de motie Keijzer c.s.3, met gemeenten en branches in gesprek over normen voor verantwoord wachten en transparante wachttijden. In de voortgangsbrief Jeugd die ik voor 14 november aan Uw Kamer zal toesturen, zal ik u nader informeren over de uitkomsten van het gevoerde overleg.
Bent u van mening dat het toelaatbaar is dat een gemeente als gevolg van de Rijksbezuinigingen – in dit geval Almere – tijdelijk een deel van de jeugdzorg stop zet, en dat kinderen in deze gemeente die specialistische jeugdzorg nodig hebben dit jaar alleen bij acute nood op hulp kunnen rekenen? Hebben gemeenten geen wettelijke zorgplicht? Gaat u ermee akkoord dat gemeenten, zoals de gemeente Almere, alleen nog «in uitzonderingsgevallen» jeugdzorg beiden? Zo nee, waarom niet? Welke stappen bent u bereid te zetten om deze trend te corrigeren, en op welke termijn?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1 van de schriftelijke vragen van het Kamerlid Kooiman, waarop uw vragen een aanvulling zijn.