Het modelcontract voor de energiemarkt |
|
Aukje de Vries (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het rapport «De verwarring voorbij, een verkennend onderzoek naar de positie van het modelcontract in de huidige energiemarkt» van Energieleveranciers.nl?1 Wat vindt u van dit rapport?
Ja, ik ben bekend met het rapport. Het rapport geeft een weergave van de bevindingen van Energieleveranciers.nl over de rol die het modelcontract speelt in de huidige energiemarkt. In het rapport wordt de conclusie getrokken dat het modelcontract verwarrend werkt, doordat het niet in alle gevallen ook daadwerkelijk af te sluiten zou zijn en daardoor geen realistisch instrument is om energieleveranciers met elkaar te vergelijken. Het rapport vat ik op als een signaal over de vorm en het nut en de noodzaak van een modelcontract.
Het doel van het modelcontract was om het voor consumenten eenvoudig te maken energieleveranciers met elkaar te vergelijken; herkent u het signaal dat het eerder verwarrend werkt en/of een wassen neus is? Zo ja, welke signalen heeft u daarover gekregen en wat gaat u doen om het te verbeteren? Zo nee, welke signalen heeft u dan over het modelcontract?
Bij mij zijn er, naast bovengenoemd rapport, geen signalen bekend over een tegenvallende werking van het modelcontract. Ook navraag bij de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) leert dat daar het afgelopen jaar geen signalen van bedrijven of consumenten zijn ontvangen die specifiek over het modelcontract gaan.
Een signaal zoals dat van Energieleveranciers.nl wordt bij voorkeur meegenomen wanneer er een wijziging van de regels ten aanzien van de consumentenmarkt aan de orde is. Wanneer het nut en de noodzaak van het modelcontract heroverwogen worden, zijn ook de resultaten van het traject «Aanbod op maat»2 van belang, dat de ACM samen met de sector is gestart en dat in 2015 in werking is getreden. Conform «Aanbod op maat» moeten aanbiedingen voor energiecontracten gebaseerd zijn op het daadwerkelijke verbruik van de betreffende consument. Hierdoor ontstaan er bijvoorbeeld geen verschillen, doordat leveranciers verschillende aannames gebruiken over het gemiddelde verbruik. Daarnaast is ook afgesproken dat er duidelijke termen worden gebruikt die bij alle aanbieders hetzelfde zullen zijn.
Moet een energieleverancier consumenten daadwerkelijk de mogelijkheid aanbieden om een modelcontract (gemakkelijk) af te kunnen sluiten? Zo ja, hoe moet het dan actief aangeboden worden en ook in de praktijk bereikbaar zijn? Zo nee, waarom niet en welk nut heeft een modelcontract dan?
In de wet3 staat dat de leveranciers verplicht zijn om levering volgens een modelcontract aan te bieden. In het modelcontract, zoals vastgesteld door de ACM, is opgenomen dat de meest recente tarieven die van toepassing zijn op het modelcontract te vinden zijn op de website van de leverancier onder het kopje «Modelcontract». Dit betekent dat iedere leverancier het modelcontract als zodanig herkenbaar op zijn website moet hebben staan.
Herkent u het signaal dat er soms een verschil is tussen het gepresenteerde modelcontract en het daadwerkelijk afsluitbare contract? Wat vindt u daarvan?
Er zijn mij naast het rapport van Energieleveranciers.nl geen signalen bekend over een verschil tussen het gepresenteerde modelcontract en het daadwerkelijk afsluitbare contract. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 moeten leveranciers daadwerkelijk de mogelijkheid bieden om het modelcontract daadwerkelijk af te kunnen sluiten. Hier zou dus geen verschil in mogen zitten.
Wat vindt u ervan dat vier van de 26 energieleveranciers geen modelcontract aanbieden? Wat gaat u daaraan doen?
In de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet worden leveranciers verplicht een modelcontract aan te bieden. Het is onwenselijk als leveranciers niet aan de wettelijke verplichtingen voldoen. De ACM is toezichthouder ten aanzien van deze wettelijke bepalingen. Het signaal over het modelcontract heb ik dan ook aan de ACM doorgegeven. Het is aan de ACM om op basis van dit signaal al dan niet op nader onderzoek of handhaving over te gaan.
Wat vindt u van de aanbevelingen in het verkennend onderzoek?
Het rapport vat ik op als een signaal over de vorm en het nut en de noodzaak van een modelcontract. Zie verder het antwoord op vraag 1 en 2.
Wanneer is de werking en de uitvoering van het modelcontract voor energieleveranciers geëvalueerd? Als dit de afgelopen paar jaar niet is gebeurd, bent u dan bereid om dit te (laten) doen?
De uitvoering van het modelcontract is tot op heden niet geëvalueerd. In het kader van een wetgevingstraject kan te zijner tijd een evaluatie of een consultatie onder stakeholders over de werking van het modelcontract worden gehouden.
Wat doet de Autoriteit Consument en Markt (ACM) als het gaat om dit modelcontract, dan wel wat heeft de ACM daar de afgelopen tijd aan gedaan? Bent u bereid om een ander te delen en te bespreken met de ACM?
In 2012 heeft de ACM het modelcontract voor het eerst vastgesteld. Vervolgens is in 2016 het modelcontract door de ACM aangepast aan consumentenregelgeving en zijn er enkele redactionele wijzigingen doorgevoerd. De ACM heeft voorafgaand aan de wijziging van het modelcontract betrokkenen in de gelegenheid gesteld op het conceptbesluit te reageren en heeft daarop van een klein aantal partijen een reactie ontvangen. Het signaal dat naar voren komt in het rapport over het modelcontract heb ik aan de ACM doorgegeven. Het is aan de ACM om op basis van dit signaal al dan niet op nader onderzoek of handhaving over te gaan.
Zie verder ook de beantwoording van de vragen 2 en 5.
Het bericht dat gemeenten worstelen met de groei van het aantal geitenstallen |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van Nieuwsuur over gemeenten die worstelen met de groei en de komst van lucratieve en schadelijke geitenstallen?1
In mijn brief aan uw Kamer van 16 juni 2017 (Kamerstuk 28 973, nr. 192) staat dat de aanvullende studies van het Veehouderij en Gezondheid Omwonenden onderzoek (VGO) onder meer laten zien dat rondom geitenhouderijen mensen een grotere kans hebben om een longontsteking op te lopen. De onderzoekers geven hierbij aan dat de Q-koortsepidemie waarschijnlijk tijdens de vroege jaren heeft bijgedragen aan het verhoogde aantal longontstekingen. Het is echter geen verklaring van het verhoogde risico vanaf 2011. Wat deze toename wel veroorzaakt, is nog onduidelijk.
Ik vind de verhoogde ziektedruk een zorgelijk signaal. Omdat de oorzaak van de ziektedruk rond geitenhouderijen onduidelijk is, zullen wij op dit punt vervolgonderzoek uit laten voeren. Dit is precies waar mevrouw van de Ven op doelt in de uitzending.
Wat is uw reactie op de komst van een stal voor 2700 geiten op nog geen twee kilometer van het centrum van het Noord-Brabantse dorp Bavel in de gemeente Breda?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de oproep van de voorzitter van de Geitenhoudersvakbond om op zoek te gaan naar de bron van Q-koorts of mogelijke andere schadelijke bacteriën en schimmels?
Zie antwoord vraag 1.
Wat kunnen lokale bestuurders in de praktijk met uw advies om bij het verlenen van vergunningen rekening te houden met de conclusies van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?
In mijn brief aan uw Kamer van 16 juni 2017 (Kamerstuk 28 973, nr. 192) staat dat het van belang is dat het bevoegde gezag, bij het nemen van besluiten op het gebied van ruimtelijke ordening en, voor zover mogelijk, bij het nemen van besluiten over het verlenen van vergunningen, rekening houdt met de verhoogde ziektedruk rond geitenhouderijen. Zoals in mijn brief aan uw Kamer van 1 juni 2017 (Kamerstuk 28 973, nr. 191) staat, laat de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu een handreiking veehouderij en gezondheid opstellen om provincies, gemeenten en omgevingsdiensten te ondersteunen bij het ruimtelijk beleid en beslissingen over vergunningaanvragen van veehouderijen die effect hebben op de gezondheid van omwonenden.
De inhoudelijke afweging over het verlenen van een omgevingsvergunning is een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Provincies en gemeenten kunnen op grond van het instrumentarium van de Wet ruimtelijke ordening, indien zij dat wensen, de ontwikkeling van bepaalde bouw- of aanlegactiviteiten bevriezen of, al dan niet onder voorwaarden, beperken. De wijziging van het gebruik van gronden of bouwwerken kan ook worden beperkt. Zij kunnen dat doen door een voorbereidingsbesluit te nemen waarmee de bouw en uitbreiding van geitenstallen of wijziging van het gebruik naar geitenstallen wordt verboden of beperkt, vooruitlopend op een wijziging van het gemeentelijke bestemmingsplan of provinciale verordening met dat doel. Of de wijziging van het gebruik van stallen voor het houden van geiten in deze situatie tegen kan worden gehouden door het nemen van een voorbereidingsbesluit hangt primair af van de vraag of de activiteit al is aangevangen. In onderhavige situatie was geen sprake van een geldend voorbereidingsbesluit, blijkt uit navraag. Daarom was er geen juridisch aanknopingspunt om de Brabantse Zorgvuldigheidsscore toe te passen.
Inmiddels heeft de provincie Noord-Brabant voor uitbreiding en nieuwbouw van geitenstallen een moratorium ingevoerd.
In geval van plannen of besluiten die nadelige milieugevolgen voor de omgeving kunnen hebben wordt een Milieu Effect Rapportage (MER) bij de afweging betrokken, voor zover het gaat om activiteiten die MER-plichtig zijn. Als er een MER wordt gemaakt, worden hierin ook gezondheidsaspecten meegenomen. De gemeente is op basis van de wet Publieke Gezondheid gehouden om gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen te bewaken, bijvoorbeeld door de GGD om advies te vragen bij zaken die de gezondheid van inwoners kunnen raken. In het onderhavige geval heeft een MER-beoordeling plaatsgevonden en heeft de GGD een positief advies uitgebracht aan de gemeente.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de verantwoordelijk wethouder van de gemeente Breda dat uw brief hem «geen juridische haak geeft om «nee» te kunnen zeggen»?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid een helder advies te geven aan lokale bestuurders op basis waarvan zij een mogelijke vergunningaanvraag kunnen weigeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'In je blootje op Dumpert' |
|
Ockje Tellegen (VVD), Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «In je blootje op Dumpert»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de in het artikel beschreven schendingen van horizontale privacy (de bescherming van privacy van burgers onderling) hard aangepakt dienen te worden?
Het zonder toestemming delen van seksueel getinte beelden op internet, zoals bij de in het artikel beschreven situatie, kan voor slachtoffers verstrekkende gevolgen hebben. Ik acht het dan ook van belang dat burgers zich bewust zijn van de risico’s van het delen van seksueel getinte beelden en hoe ze zich kunnen verweren als beelden worden verspreid. Zo geeft de hulplijn Help Wanted slachtoffers van online misbruik advies en tips over welke stappen in hun specifieke situatie het beste gezet kunnen worden, zoals bijvoorbeeld hoe zij belastende beelden van het internet kunnen laten verwijderen.
Voor een overzicht van de wettelijke mogelijkheden binnen het Nederlands recht om op te kunnen treden tegen het ongewenst verspreiden of delen van seksueel getinte beelden op het internet verwijs ik u naar de antwoorden van mijn ambtsvoorganger op schriftelijke vragen van 24 november 2014 gesteld door het lid Rebel (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 933).
Vermelding verdient voorts dat met het wetsvoorstel computercriminaliteit III nieuwe strafbaarstellingen worden geïntroduceerd op grond waarvan het strafbaar wordt om niet openbare gegevens van personen, zoals seksueel getint beeldmateriaal, wederrechtelijk te kopiëren of gegevens die door misdrijf zijn verkregen voorhanden te hebben of bekend te maken. Dit wetsvoorstel is thans aanhangig bij de Eerste Kamer. Daarnaast wordt op dit moment in het kader van de modernisering van de zedentitel de mogelijkheid onderzocht of seksuele afpersing strafbaar gesteld kan worden als zedendelict.
Kunt u, aangezien een deel van de inbreuken op horizontale privacy online seksuele afpersing betreft, inzage geven in de omvang van dat probleem? Hoeveel meldingen, vervolgingen en veroordelingen van online seksuele afpersing zijn u bekend? Bestaat er een redelijk vermoeden dat dergelijke schendingen door slachtoffers niet gemeld worden, omdat zij zich machteloos voelen of omdat zij denken dat politie en justitie hen niet zullen of kunnen helpen?
Zoals eerder gemeld in de beantwoording van de vragen van het lid Kuiken (PvdA) over het bericht dat kinderen van zeven jaar slachtoffer zijn van sekschantage (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2410) wordt sekschantage (ook wel sextortion genoemd) in de politiesystemen niet als apart fenomeen geregistreerd. Meldingen van (seksuele) afpersing van een volwassene met een financieel of seksueel motief kunnen worden geregistreerd onder smaad, laster of afpersing. Ik kan dus geen inzage geven in de omvang van sekschantage.
Vooralsnog heb ik geen reden om aan te nemen dat slachtoffers dit soort schendingen niet melden.
Zijn websites als Dumpert voldoende toegankelijk, efficiënt en effectief bij het inwilligen van verzoeken van personen om bepaald materiaal te verwijderen?
In het antwoord op vraag 2 en de eerdere antwoorden op Kamervragen waarnaar ik in dat antwoord verwijs, is een overzicht gegeven van de huidige wettelijke mogelijkheden die er zijn om tegen dergelijke voorvallen op te kunnen treden.
Websites als Dumpert hebben veelal een meldknop waarmee onwenselijke inhoud gemeld kan worden. Ook kunnen gedupeerden zelf verwijderingsverzoeken doen. Op de website van de Autoriteit Persoonsgegevens (www.autoriteitpersoonsgegevens.nl) worden daartoe mogelijkheden aangereikt en staan voorbeeldbrieven die door burgers daarvoor kunnen worden gebruikt. Op verzoek van een gedupeerde kan de Autoriteit Persoonsgegevens ook bemiddelen bij een (afgewezen) verwijderingsverzoek.
Verder hebben overheid, bedrijfsleven en belangenverenigingen in 2008 samen de gedragscode «Notice and Take Down» (NTD) opgesteld en gelanceerd. De gedragscode, op vrijwillige basis, beschrijft hoe particulieren en bedrijven in de online sector omgaan met meldingen en klachten over onrechtmatige inhoud op internet, zoals kinderporno, plagiaat, discriminatie en aanbod van illegale goederen. Met de gedragscode wordt bevorderd dat binnen de geldende wettelijke kaders partijen zorgvuldig omgaan met verzoeken van derden om degelijke informatie te verwijderen. Internet Service Provider’s (ISP’s) en webhosters zijn bijvoorbeeld aansprakelijk voor de informatie die ze hun klanten aanbieden, wanneer zij deze informatie na een terechte klacht niet weghalen. Daarnaast biedt de gedragscode meer duidelijkheid bij het bepalen of een klacht terecht is en welke stappen bij afhandeling gevolgd dienen te worden.
De ervaring leert dat als een Officier van Justitie op basis van de NTD een verzoek doet om op te treden in geval er sprake is van onmiskenbaar onrechtmatige inhoud, er heel weinig bedrijven zijn die hier geen gevolg aan geven.
Door de werkgroep NTD van het Electronic Commerce Platform Nederland (ECP) wordt een informatiewebsite ontwikkeld voor alle gebruikers van de gedragscode.
Welke wetten en regels staan er bij online providers als Facebook aan in de weg om de naam- adres- en woongegevens van een dader van het verspreiden van inbreuken op de horizontale privacy vrij te geven?
Facebook Ierland is formeel verantwoordelijk voor de verwerking van persoonsgegevens van alle Europese Facebook-gebruikers. Krachtens de Europese richtlijn bescherming persoonsgegevens (95/46/EG) die ook op Ierland van toepassing is, is het delen van persoonsgegevens van gebruikers uitsluitend toegestaan indien daarvoor een van de in de richtlijn opgesomde wettelijke grondslagen aanwezig is. Dit is bijvoorbeeld het geval indien de betrokkene toestemming geeft voor het doorgeven van zijn gegevens of wanneer er een formeel verzoek van de politie of een daartoe strekkende uitspraak van een rechter ligt. Ingeval het gaat om private partijen in Nederland en er geen sprake is van een opsporingsonderzoek door de politie, zal er door de gedupeerde partij een civiele rechtszaak tegen de provider (de verantwoordelijke in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens) gevoerd moeten worden.
Zou het nuttig zijn om samen met de betrokken partijen standaard procedures te ontwikkelen om deze schendingen sneller en effectiever aan te pakken?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht “Angstcultuur bij DNB belemmert innovatie van het geldsysteem” |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Angstcultuur bij DNB belemmert innovatie van het geldsysteem»?1
Ja.
Kunt u reageren op de volgende uitspraak van de terugtredend voorzitter van Stichting Full Reserve: «Alle innovatie die de kern van het geldsysteem raakt, stuit op een enorme drempel»?
Ik kan mij niet vinden in de uitspraak van de terugtredend voorzitter van Stichting Full Reserve. Op 16 maart 2016 heb ik met de Kamer gedebatteerd over innovatie die de kern van het geldsysteem raakt en in dat debat ben ik, evenals in de kabinetsreactie op het burgerinitiatief Ons Geld2, uitvoerig ingegaan op deze materie. Hierbij heb ik echter wel aangegeven dat er grote onzekerheid heerst over de werking van een ander soort stelsel of initiatieven die aan de kern daarvan raken.
Het is dan ook belangrijk dat in brede zin onderzoek wordt gedaan naar geldschepping en dat de voordelen en de risico’s van alternatieven nauwgezet in kaart worden gebracht. Academici en meerdere centrale banken, waaronder de ECB3 en DNB, zijn hiermee bezig. Deze kennisontwikkeling juich ik toe en ondersteun ik waar nodig. Daarom heb ik ook bijgedragen aan een tweedaags congres over geldschepping dat november vorig jaar plaatsvond bij DNB en op het Ministerie van Financiën. Daarnaast heb ik, naar aanleiding van een motie in de Tweede Kamer4, de WRR verzocht een advies uit te brengen over de werking van het geldstelsel inclusief alle vormen van geldschepping door banken, en hierbij in ieder geval de voor- en nadelen van alternatieve systemen van geldschepping te betrekken. De WRR zal in zijn advies ook de optie van depositobanken betrekken in algemene zin en de betekenis ervan voor het functioneren van het huidige geldscheppingssysteem. De WRR streeft ernaar dit onderzoek begin 2018 te publiceren.
Op welke wijze stimuleren De Nederlandsche Bank (DNB) en het Ministerie van Financiën de innovatie van het geldsysteem? Is er een duidelijke rolverdeling tussen DNB en het Ministerie van Financiën op dit punt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verklaren waarom het twee jaar heeft geduurd voordat DNB en het Ministerie van Financiën tot de slotsom kwamen dat de Depositobank niet mogelijk te maken is, zelfs niet als de Tweede Kamer hierom vraagt? Had dit niet veel sneller gekund?
Vorig jaar zomer tijdens het AO Nederlandse bankensector5 heb ik uitgebreid met de vaste commissie voor Financiën van gedachte gewisseld over het initiatief «Depositobank». Dit naar aanleiding van een motie van het lid Koolmees c.s. in het debat over het burgerinitiatief »Ons Geld», waarin werd gevraagd te onderzoeken hoe de huidige wetgeving voor vergunningverlening moet worden aangepast om een Depositobank mogelijk te maken.6
Tijdens bovengenoemd AO heb ik reeds de juridische onverenigbaarheid aangegeven van de drie eisen waar Depositobank aan vasthield.7 Daarbij heb ik wel gezegd dat het jammer zou zijn als het initiatief stuk loopt op de geconstateerde beperkingen en dat ik daarom gemotiveerd ben om met de hulp van alle betrokkenen te bekijken of een dergelijk initiatief tot stand kan komen op een andere wijze dan geopperd in het initiatief.
Hierop is samen met DNB en Depositobank verder gekeken naar concrete oplossingen. DNB heeft daarbij een nieuw alternatief onderzocht waarbij Depositobank over een beperkte bankvergunning zou beschikken, gericht op het verrichten van uitsluitend betaaldiensten, en waarbij de in ontvangst genomen geldmiddelen zouden zijn veiliggesteld door middel van een geldmarktfonds met uitsluitend uitzettingen in centrale bank geld.8 De initiatiefnemers van Depositobank zijn echter van mening dat hiermee onvoldoende hun idee tot uitdrukking zou komen, omdat middelen niet direct maar via tussenkomst van een geldmarktfonds bij de centrale bank worden gestald.
Deelt u de mening dat het voor de bescherming van spaarders tegen kredietrisico’s niet noodzakelijk is voor depositobanken om deel te nemen aan het Deposito Garantie Stelsel, omdat de spaargelden per definitie volledig gegarandeerd zijn? Kunt u in uw antwoord rekening houden met het feit dat de operationele risico’s door de initiatiefnemers van de Depositobank middels verzekeringen zullen worden afgedekt?
Indien spaargelden van spaarders volledig gegarandeerd zouden kunnen worden, deel ik de mening dat deelname aan een DGS niet noodzakelijk is. Hoewel de kredietrisico’s beperkt zijn als Depositobank de volledige depositogelden van haar cliënten door zou storten op een rekening bij de centrale bank, loopt Depositobank echter ook andere risico’s, zoals operationele- of frauderisico’s.
Onder operationele risico’s worden de risico’s begrepen van tekortschietende of falende interne procedures en systemen, en de risico’s van materiële inkomstenderving of verliezen als gevolg van externe gebeurtenissen, inclusief juridische risico’s. Het voor banken geldende prudentiële raamwerk voorziet in solvabiliteitsregels voor het afdekken van dit type risico. Een verzekering van dergelijke – op zichzelf verzekerbare – risico’s wordt onder dat raamwerk niet aanvaardt als alternatief voor een permanent en onvoorwaardelijk beschikbare solvabiliteitsbuffer. De beschikbaarheid van een verzekering als buffer voor het opvangen van de gevolgen van operationele risico’s is namelijk afhankelijk van de soliditeit van de verzekeraar(s) in kwestie en is daarmee niet volledig gegarandeerd.
Onder frauderisico’s worden de risico’s begrepen van materiële inkomstenderving of van reputatieschade die het gevolg zijn van frauduleus handelen van de onderneming in kwestie of van haar werknemers. Dergelijke risico’s zijn naar hun aard in de regel niet verzekerbaar. In het financiële toezicht9 worden dergelijke risico’s beheerst door middel van robuuste vereisten met betrekking tot de geschiktheid en betrouwbaarheid van beleidsbepalers van de onderneming, de integere bedrijfsuitoefening, en de inrichting van de bedrijfsvoering. Dergelijke regels wegen zwaarder naarmate de omvang van de tegoeden van het publiek in beheer toeneemt, ongeacht of zich krediet- of marktrisico’s voordoen.
Deelt u de mening van advocate Hakvoort dat de voorwaarden voor het nationale Target2-NL deelsysteem door DNB aangepast kunnen worden zonder toestemming van de Europese Centrale Bank (ECB)?2 Zo niet, waar baseert u dit op? Zo ja, bent u bereid om DNB te verzoeken om de voorwaarden voor toegang tot het nationale Target2-NL systeem te veranderen, zodat ook «opt-in b» vrijwillige banken de mogelijkheid krijgen om klanten betalingen vanuit hun bankrekening te kunnen laten verrichten?
De voorwaarden van TARGET2-NL kunnen niet door DNB aangepast worden zonder instemming van de ECB. «TARGET2» is een betalingssysteem dat in eigendom en beheer is van het «Eurosysteem». Het Eurosysteem bestaat uit de Europese Centrale Bank en het Europese stelsel van centrale banken (ESCB) van het eurogebied. TARGET2 is essentieel voor de realisatie van de fundamentele taken van het Eurosysteem betreffende de uitvoering van het monetaire beleid van de Unie en het bevorderen van de goede werking van het betalingsverkeer. TARGET2 geeft uitvoering aan de taken van het ESCB en de ECB, neergelegd in artikel 3.1 van het Protocol betreffende de statuten van het Europees stelsel van centrale banken en de Europese centrale bank (Statuten).
Op grond van artikel 12, lid 1, van de Statuten kan de Raad van bestuur van de ECB richtsnoeren vaststellen en besluiten nemen die nodig zijn voor het vervullen van de bij de Verdragen en de Statuten aan het ESCB opgedragen taken. Op grond van artikel 14, lid 3, van de Statuten dienen nationale centrale banken (waaronder DNB) te handelen in overeenstemming met de instructies en de richtsnoeren van de ECB.
De TARGET2-NL Voorwaarden betreffen een implementatie van het Richtsnoer van de Europese Centrale Bank van 5 december 2012 betreffende een geautomatiseerd trans-Europees realtime-brutovereveningssysteem (TARGET2) (herschikking) (ECB/2012/27) (TARGET2 Richtsnoer). Aangezien DNB op grond van artikel 14 lid 3 van de Statuten dient te handelen in overeenstemming met de richtsnoeren van de ECB, is zij bij de implementatie van het TARGET2 Richtsnoer in de TARGET2-NL Voorwaarden gebonden aan het TARGET2 Richtsnoer. Dit betekent dat DNB niet naar eigen inzicht de TARGET2-NL Voorwaarden kan aanpassen.
Eventuele aanpassing van de voorwaarden van het TARGET2 Richtsnoer is een aangelegenheid waarover in Eurosysteem verband moet worden besloten. Voordat in Europa gepleit kan worden voor verstrekkende hervormingen in het geldstelsel is het mijn inziens eerst belangrijk dat de risico’s nauwgezet in kaart worden gebracht. Ik wacht hiervoor het advies van de WRR af.
Indien de voorwaarden voor toegang tot enig Nederlandse deelsysteem dat indirecte toegang tot Target2 geeft alleen met toestemming van de ECB gewijzigd kunnen worden, bent u dan bereid om de ECB om toestemming te vragen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven op welke gronden volgens u de «richtlijn en verordening kapitaalvereisten» en «richtlijn depositogarantiestelsels» een beperking vormen om de vrijwillige bankvergunning onder artikel 3:4 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) te verruimen (bijvoorbeeld met een c-variant), zodat deze depositobanken mogelijk maakt? Waarom ontbrak een dergelijke specifieke argumentatie in uw brief van 2 mei 2017?
Met name de combinatie van het niet willen deelnemen aan het DGS, het niet willen voldoen aan de voor banken geldende prudentiële vereisten, en het niet willen voldoen aan de op banken van toepassing zijnde regels met betrekking tot de Depositogarantiestelsels, maar wel direct toegang willen krijgen tot TARGET2, is vanwege het geldende Europese juridische kader niet mogelijk. Alleen banken met een bankvergunning als bedoeld in de richtlijn kapitaalvereisten en opt-in a variant banken11 kunnen rechtstreeks toegang hebben tot TARGET2.
Deelt u de suggestie dat de Bank of England en de Nationale Bank van België meer open lijken te staan voor financiële innovatie dan DNB? Zo ja, bent u van plan daar verandering in te brengen? Zo nee, kunt u uw antwoord onderbouwen?
Deze suggestie kan ik niet onderschrijven. Toezichthouder DNB neemt nadrukkelijk een actieve rol als het gaat om de bredere discussie over innovatie in de financiële sector. Zo heeft zij onder meer samen met collega-toezichthouder AFM de mogelijkheden verkend om innovatie in de financiële sector als toezichthouder (meer) te accommoderen en op basis van deze verkenning een aantal concrete maatregelen ingezet gericht op het faciliteren van FinTech en toetreding. Zo hebben AFM en DNB voor het verbeteren van het vergunningverleningproces speciale kennisteams opgezet en is in 2016 gezamenlijk de InnovationHub gelanceerd. De InnovationHub is een plek waar nieuwe en bestaande innovatieve marktpartijen in de financiële sector met beide toezichthouders tegelijk in contact kunnen komen over vraagstukken op het gebied van financiële innovatie en regulering. Daarnaast hebben de AFM en DNB de toegang voor innovatieve diensten verruimd door middel van een nieuwe aanpak, «Maatwerk voor Innovatie». Hierbij wordt bij het toelaten van nieuwe innovatieve dienstverlening voortaan nadrukkelijk gekeken naar de ruimte die de wetgever biedt bij de naleving van de regels. Ook wordt bestaand beleid opnieuw bekeken en zo nodig aangepast in het licht van de nieuwe ontwikkelingen.
Overigens is het relevant op te merken dat de Bank of England recent heeft aangekondigd12 onder stringente eisen directe toegang tot haar sterling payment system ook mogelijk te maken voor elektronischgeldinstellingen en betaalinstellingen. Bij parlementaire goedkeuring, kan die toegang in 2018 worden gerealiseerd. Omdat het Verenigd Koninkrijk geen deel uit maakt van het Eurosysteem, is een dergelijk besluit niet afhankelijk van goedkeuring door het Eurosysteem.
Wat zou de impact zijn van depositobanken op (fractional-reserve) grootbanken?
De impact van depositobanken op het huidige bancaire stelsel raken aan de bredere discussies over de werking van het huidige geldstelsel en de internationale academische discussies over de toegang tot centralebankgeld. Zoals gezegd heb ik in het kader van het burgerinitiatief «Ons Geld» de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) verzocht een onderzoek uit te voeren naar de verschillende aspecten van geldschepping en naar mogelijke alternatieven en verbeteringen van het huidige stelsel. De WRR betrekt daarin de optie van depositobanken in algemene zin en de betekenis ervan voor het functioneren van het huidige geldscheppingssysteem. Het rapport zal niet in detail ingaan op de mogelijke specifieke vormgeving van depositobanken en de waarborgen die daarbij horen. De WRR streeft ernaar dit onderzoek begin 2018 te publiceren.
De rechtmatigheid van de afvloeiingsregeling bij de douane en de FIOD in de slotwet 2016 |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat medewerkers van de Douane en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) ook gebruik mochten maken van de vertrekregeling inclusief de vertrekbonus, ook al werd er met de Investeringsagenda niet gereorganiseerd of bezuinigd bij die diensten?
Ja.
Herinnert u zich dat voor deze reorganisatie gebruik gemaakt werd van de remplaçantenregeling in het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR)?
Ja.
Herinnert u zich dat er bij de Douane 301 en bij de FIOD 82 medewerkers vertrokken met een vertrekpremie?
Ja.
Wat waren de totale kosten van de premies (inclusief naheffing) die de douanemedewerkers en de FIOD-medewerkers ontvangen hebben?
Er is in 2016 circa € 34,5 miljoen uitbetaald. In 2017 is nog een bedrag uitbetaald van circa € 5,4 miljoen aan medewerkers die in 2016 gebruik hebben gemaakt van de regeling.
Herinnert u zich dat de heren Borstlap en Joustra daarover schrijven: «Bij een vergelijking met de remplaçantenregeling uit het ARAR, valt op dat met voormelde uitstroommogelijkheid voor de medewerkers van de Douane en de FIOD:
Ja.
De twee situaties waarop de remplaçantenregeling van het ARAR ziet, zijn dan ook niet van toepassing op medewerkers van de Douane en de FIOD»?1
Ja.
Herinnert u zich dat de Algemene Rekenkamer hierover opmerkt: «Een andere vraag was of de remplaçantenregeling (artikel 49xx van het ARAR) juist is toegepast voor de medewerkers van Douane en FIOD. Er was namelijk geen sprake van een directe plaatsing van een geremplaceerde. Wij constateren dat het ARAR geen termijn stelt aan het moment waarop een geremplaceerde de plaats moet innemen van een remplaçant. Als we ervan uitgaan dat dit op enig moment wel gebeurt, lijkt toepassing van dit artikel mogelijk voor de medewerkers van Douane en FIOD.»?2
Ja.
Herinnert u zich dat u aan de Kamer schreef: «Een 1-op1-koppeling tussen de geremplaceerde en de remplaçant is echter niet noodzakelijk. Wel zal inzichtelijk moeten zijn dat het vertrek van een medewerker als remplaçant (op termijn) tot gevolg heeft dat een VWNW-kandidaat wordt geplaatst.»?3 Herinnert u zich dat u functies bij de Douane en FIOD eerst heeft opengesteld voor van werk naar werk-kandidaten (VWNW-kandidaten)?4
Ja.
Hoe komt het dan dat u, getuige de antwoorden op de feitelijke vragen over de wijzigingen samenhangende met de Voorjaarsnota over de begroting van het Ministerie van Financiën, nog steeds de vraag niet kunt beantwoorden hoeveel VWNW-kandidaten een van de vervulde vacatures die bij de Douane (201) en de FIOD (99) hebben gekregen?
Dit is nader bekeken en hieruit komt naar voren dat tot nu toe vijf VWNW- kandidaten ingestroomd zijn op functies bij de Douane en FIOD.
Van hoeveel vrijgekomen arbeidsplaatsen bij de Douane en de FIOD (vacatures) kunt u op dit moment aantonen dat zij direct door een VWNW-kandidaat zijn vervuld?
Zie antwoord vraag 9.
Van hoeveel vrijgekomen arbeidsplaatsen bij de Douane en de FIOD (vacatures) kunt u op dit moment aantonen dat zij middels meerdere stappen (ketens) van medewerkers met een nieuwe functie uiteindelijk door een VWNW-kandidaat zijn vervuld?
Naast de 5 VWNW-kandidaten, zoals genoemd bij vraag 10, zijn 129 medewerkers binnen de Belastingdienst doorgestroomd naar Douane en 4 naar de FIOD. Op dit moment wordt nader bekeken of deze kandidaten onder de voorwaarden van de remplaçantenregeling vallen. Ook voor de openstaande en toekomstige plekken wordt eerst gekeken naar interne doorstroming.
Binnen hoeveel tijd moeten deze stappen (ketens) te identificeren zijn om nog te passen binnen het ARAR? Kunt u aangeven wat een redelijke termijn zou kunnen zijn op grond van doel en strekking van het ARAR?
Het ARAR stelt geen termijn. De Belastingdienst wil de plekken waarop medewerkers bij Douane en FIOD met toepassing van de remplaçantenregeling zijn vertrokken, laten vervullen door een VWNW-kandidaat dan wel dat met het vertrek van de medewerker een bijdrage wordt geleverd aan een taakstelling. In het AO van 8 juni jl. heb ik gezegd het een hele klus te vinden, maar de Belastingdienst doet er alles aan.
Hoeveel van deze stappen (ketens) mogen er maximaal gevormd worden om nog te kunnen kwalificeren als passend binnen het ARAR? Kunt u aangeven wat een redelijke termijn zou kunnen zijn op grond van doel en strekking van het ARAR?
In de nota van toelichting bij het artikel 49xx ARAR en in de Circulaire uitvoering Overeenkomst Sociaal Beleid Rijk: van werk naar werk (VWNW) beleid is aangegeven dat het de bedoeling is dat remplaceren op een transparante, navolgbare wijze plaatsvindt. Daarin is niet bepaald hoe lang de keten mag zijn en/of binnen welke termijn de keten moet zijn afgerond, maar is wel aangegeven dat deze transparant en navolgbaar moet zijn.
Kunt u, voordat de Kamer bij de slotwet moet besluiten over kwijting over het jaar 2016 aangeven of de remplaçantenregeling juist en rechtmatig is toegepast?
Bij toepassing van de remplaçantenregeling (in het bijzonder artikel 49xx van het ARAR) worden specifieke aanvragen op dat moment getoetst aan het voldoen aan de voorwaarden van de voorliggende regeling. De Algemene Rekenkamer heeft in het Verantwoordingsonderzoek 2016 bij het jaarverslag van de Financiënbegroting geconstateerd dat het ARAR geen termijn stelt aan het moment waarop een geremplaceerde de plaats moet innemen van een remplaçant. Na toetsing, toekenning en feitelijke betaling is dan ook sprake van een rechtmatige uitgave overeenkomstig de remplaçantenregeling.
Kunt u deze vragen daarom een voor een en vóór maandag 3 juli 2017 om 18.00 uur beantwoorden?
De vragen zijn binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoord.
Het bericht ‘studenten weg vanwege collegegeldschuld’ |
|
Frank Futselaar (SP), Harry van der Molen (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Adviescollege: toeslagenbeleid verergert schuldenproblemen en moet op de schop», waarin de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) wordt opgevoerd met het advies om zorg- en huurtoeslag voortaan direct over te maken aan verzekeraar en woningcorporatie om problematische schulden te voorkomen en waarin wordt gesteld dat de Staatssecretaris «dat een goed idee» vindt?1
Ja.
Deelt u de mening dat de reactie van de Staatssecretaris haaks staat op het antwoord van de Minister op eerdere vragen over het bericht dat 300 studenten vanwege collegegeldschuld hun studie aan de Hogeschool Rotterdam moesten staken, aangezien uw antwoord luidde dat het direct overmaken aan een onderwijsinstelling van het collegegeld geen gewenste optie zou zijn?2
Nee, die mening deel ik niet. De staatsecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik zijn het erover eens dat deze studenten vooral gebaat zijn bij steun en coulance van hun onderwijsinstelling. Ik ga ervan uit dat zij een betalingsregeling treffen en samen tot een oplossing komen. Wanneer een student zijn betalingsverplichting dan nog niet kan voldoen, dan kan de schuldhulpverlening mogelijk uitkomst bieden. Instellingen kunnen een belangrijke rol vervullen door studenten tijdig te verwijzen naar de (gemeentelijke) schuldhulpverlening.
Met subsidie van SZW is het lectoraat Schulden en Incasso van de Hogeschool Utrecht een project gestart dat is gericht op de preventie van studievertraging en -uitval als gevolg van financiële problematiek onder hbo-studenten. Het project bestaat uit een verkenning van de problematiek en doelgroep, de ontwikkeling van een interventiepakket (voorlichtingsmateriaal, trainingen) en het landelijk implementeren hiervan. Het projectteam van de Hogeschool Utrecht wil hierin samenwerken met andere hogescholen. Uit de eerste gesprekken is gebleken dat de Hogeschool Rotterdam belangstelling heeft om mee te doen.
Ik vind het verstandig eerst de resultaten van het onderzoek van de Hogeschool Utrecht af te wachten. Daarna kan worden bezien wat de meerwaarde is van het direct overmaken van het collegegeldkrediet (op verzoek van de student) aan de instelling. Deze maatregel betekent een forse toename van de administratieve lasten voor de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en voor de instellingen, zo blijkt uit navraag bij DUO en de Vereniging Hogescholen. In 2016 maakten gemiddeld circa 124.000 studenten gebruik van het collegegeldkrediet. Tegelijkertijd is nog niet gegarandeerd dat deze groep studenten daadwerkelijk geholpen is met het direct overmaken van het collegegeldkrediet. Met de laagdrempelige hulp die gemeenten aan kunnen bieden, bijvoorbeeld met budgetcoaching, zijn zij op de korte en lange termijn meer gebaat.
In antwoord op de bovengenoemde vragen geeft de Minister aan het aantal van 300 gedupeerde studenten bij Hogeschool Rotterdam te herkennen, maar geen landelijke cijfers te kunnen geven; is uw indruk dat de hogescholen de administratie van deze gevallen op orde hebben? Bent u bereid de Kamer jaarlijks landelijke totaalcijfers te verstrekken over het aantal studenten die wegens het niet betalen van collegegeld en op basis daarvan uitgeschreven worden?
Ik heb geen reden om te twijfelen aan de administratie van de hogescholen. Uiteraard weten zij wie zich uitschrijven vanwege betalingsachterstanden. Instellingen zijn niet verplicht deze informatie te rapporteren en ik beschik derhalve niet over landelijke totaalcijfers. Wel zal ik instellingen melden dat ik uitschrijven een vergaande maatregel vind, waarmee terughoudend moet worden omgesprongen. Individueel contact, maatwerk en mogelijke doorverwijzing naar gemeentelijke schuldhulpverlening moeten wat mij betreft eerst zijn ingezet.
Zowel de schuldhulpverlening, als het niet afronden van een studie leiden tot aanzienlijke maatschappelijke kosten, wat is uw inschatting van deze maatschappelijke kosten en staan deze in verhouding tot de kosten van het aanpassen van het administratieve systeem bij DUO (rechtstreeks overmaken aan de instelling)?3
Als toegelicht in antwoord op vraag 2 wil ik de resultaten van het onderzoek afwachten alvorens nadere uitwerking te geven aan eventuele aanpassingen van het huidige systeem. Afhankelijk van de uitkomsten hiervan vraag ik DUO en de instellingen de kosten in kaart te brengen.
Zijn er technische of juridische obstakels, of beide, voor het invoeren door DUO van de keuzemogelijkheid voor studenten om hun collegegeld rechtstreeks te laten overmaken naar hun onderwijsinstellingen? Zo ja, welke zijn dat? Kunt u een schatting maken van de administratieve kosten die het voor DUO met zich mee zou brengen om studenten deze optie te bieden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Staat de afwijzing van de mogelijkheid om DUO in voorkomende gevallen het studiegeld rechtstreeks aan de onderwijsinstelling over te laten maken niet haaks op de mede door de Staatssecretaris gepresenteerde Rijksincassovisie waarin wordt gesteld dat het uitvoeringsorganisaties mogelijk wordt gemaakt «waar noodzakelijk maatwerk te kunnen bieden»?4
Nee. De Rijksincassovisie heeft betrekking op het innen van vorderingen, waarbij overheidsinstanties beter rekening houden met de mogelijkheden en omstandigheden van iemand met schulden. Ook DUO levert waar nodig maatwerk bij het innen van schulden, bijvoorbeeld door het treffen van betalingsregelingen, en werkt in lijn met deze visie. Collegegeldkrediet aan onderwijsinstellingen overmaken staat los van het invorderen van schulden.
Hoe kijkt de Staatssecretaris naar het antwoord van de Minister dat studenten die vanwege schulden dreigen te worden uitgeschreven bij hun onderwijsinstelling, dit kunnen afwenden door extra collegegeldkrediet op te nemen tot maximaal 1.033,01 euro per maand? Acht zij dit een verstandige keuze voor studenten die kampen met problematische schulden? Deelt u de constatering dat het hier dikwijls gaat om studenten met een sociaaleconomische achtergrond waarbij doorstuderen verre van vanzelfsprekend is?
Voor studenten (ook met problematische schulden en ongeacht hun sociaaleconomische achtergrond) is doorleren een verstandige keuze. Studieleningen, waaronder het collegegeldkrediet, zijn een verantwoorde manier om de studie te financieren. Tijdens de studie hoeft er niet worden te terugbetaald. De aflossing begint -bij toereikend inkomen- ruim twee jaar na afronding van de studie. Het aflosbedrag bedraagt nooit meer dan 4 procent van het meerinkomen boven een drempel van het minimumloon. Mocht het financieel tegenzitten, dan kan de aflossing vijf jaar worden gepauzeerd. Het behalen van een diploma in het hoger onderwijs is goed voor het latere inkomen van betrokkenen en een zeer verstandige keuze om de financiële problemen te boven te komen.
Deelt u de mening dat de rijksoverheid hier probleemeigenaar is vanwege het wettelijk kader? En dat dit probleem derhalve verder gaat dan simpele schuldhulpverleningsproblematiek, aangezien het hier gaat om een specifieke groep studenten die aandacht nodig heeft en waar specifiek beleid van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor nodig is?
Ja, en daarom kunt u ervan verzekerd zijn dat deze problematiek de volle aandacht heeft. Vandaar dat wij genoemd project steunen. Daarnaast vraag ik aandacht voor deze problematiek bij onderwijsinstellingen en schuldhulpverleners. Ook beziet de Dienst Uitvoering Onderwijs hoe het verder invulling kan geven aan de Rijksincassovisie.
Wat is de uitkomst van het door u aangekondigde ambtelijk overleg tussen de ministeries van OCW en SZW en de NVVK op dit gebied, zoals aangekondigd in de antwoorden op de eerdergenoemde eerdere vragen?5
De NVVK, de branchevereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren, is bekend met jongeren, jongvolwassenen en studenten die schuldenproblemen hebben. In 2016 deden circa 90.000 personen een aanvraag tot schuldhulpverlening bij leden van de NVVK. De groep jongeren en jongvolwassenen van 18 tot 27 jaar die een beroep op de schuldhulpverlening doet is niet exact bekend. De specifieke aantallen van studenten die hun studie moeten staken vanwege betalingsachterstanden op het collegegeld, waren de NVVK niet bekend.
De schuldhulpverlening kan ook voor studenten maatwerkoplossingen bieden, bijvoorbeeld met budgetcoaching of een combinatie van financiële dienstverlening die inzet op het voorkomen, beheersen en oplossen van schulden. Het is daarbij cruciaal om schuldenproblematiek tijdig te onderkennen. Daarbij kan de onderwijsinstelling een belangrijke (verwijzende) rol spelen.
De enorme bezuiniging die het bestuur van de Ziekenhuis Groep Twente (ZGT) in Hengelo en Almelo wil doordrukken |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ook zo geschrokken van de berichtgeving dat het bestuur van Ziekenhuis Groep Twente (ZGT) in Hengelo en Almelo tussen de € 10 miljoen en € 15 miljoen wil bezuinigen op hun ziekenhuiszorg?1
Het is nooit prettig om te horen dat een ziekenhuis financieel gezien in zwaar weer zit, zeker niet wanneer dit mogelijk tot gedwongen ontslagen leidt.
Is het waar dat het ziekenhuis gedwongen is om te bezuinigen omdat er meer kosten worden gemaakt vanwege de toename van ouderen met complexe zorgvragen, hoge kosten voor dure geneesmiddelen, dure diagnostiek, een toename van patiënten en verminderde vergoedingen door zorgverzekeraar Menzis? Kunt u nader toelichten wat de exacte redenen zijn voor deze enorme bezuiniging?
De Ziekenhuis Groep Twente (ZGT) heeft mij laten weten te maken te hebben met een toenemende en complexere zorgvraag en stijgende kosten, terwijl de tarieven volgens ZGT gelijk blijven of dalen. Ook geeft ZGT aan dat de toename van het gebruik van dure medicijnen een druk legt op de begroting van het ziekenhuis, terwijl de huidige kostenstructuur van het ziekenhuis hierop nog niet is aangepast.
Zoals ZGT zelf ook aangeeft spelen verschillende van deze ontwikkelingen niet alleen bij ZGT, maar breder in de ziekenhuissector. Dat is ook de reden waarom in het Addendum 2018 bij het onderhandelaarsakkoord medisch-specialistische zorg 2014 t/m 2017 (het «Hoofdlijnenakkoord») is afgesproken dat er voor de medisch-specialistische zorg voor het jaar 2018, «mede op grond van de toenemende financiële druk op de medisch-specialistische zorg door onder meer de ontwikkeling van (nieuwe) dure geneesmiddelen en de toeloop van kwetsbare ouderen in de acute zorg», een landelijk maximum groeipercentage van 1,6%, exclusief jaarlijkse indexatie voor loon- en prijsbijstelling geldt (Bijlage bij Kamerstuk 29 248, nr.304). Daarbij is aangegeven dat dit een landelijk maximum groeipercentage is, en dat dit onverlet laat de keuzes die in contractafspraken kunnen worden gemaakt tussen individuele zorgverzekeraars en zorgaanbieders op basis van de reële zorgvraag in de lokale/regionale situatie. Uiteindelijk sluit het ziekenhuis een contract met verzekeraars. De verzekeraar zal van het ziekenhuis vragen goede zorg te leveren voor een redelijke prijs. De invulling hiervan gebeurt in deze contracten.
Was u op de hoogte van de financiële toestand van deze twee ziekenhuizen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb evenals uw Kamer kennisgenomen van de berichtgeving over de voorgenomen bezuinigingen binnen de ZGT. Het is aan het instellingsbestuur om de organisatie financieel gezond te houden en zo nodig bij te sturen. In die verantwoordelijkheid treed ik als Minister niet. Als daarbij de patiëntveiligheid en/of kwaliteit van zorg naar het oordeel van de Inspectie van de Gezondheidszorg (IGZ) op enig moment in het geding komt, zal de IGZ onverwijld maatregelen nemen.
Is het waar dat het bestuur van de ZGT nog geen plan heeft waarop zij precies willen bezuinigen? Waarom staat de verhuizing van de Hengelose huisartsenpost naar het ziekenhuis in Hengelo dan op losse schroeven?2
ZGT heeft mij laten weten de komende maanden een pakket van maatregelen samen te zullen stellen, om een structurele resultaatsverbetering van 10 à 15 miljoen euro te kunnen realiseren. Het gaat daarbij zowel om korte termijn maatregelen als structurele maatregelen. Niet direct noodzakelijke investeringen worden uitgesteld. ZGT geeft aan onder meer keuzes in zijn zorgpakket te gaan maken en kritisch te kijken welke zorg op welke locatie zal worden aangeboden.
Voor zover mij bekend is er dan ook nog geen beslissing genomen over het al dan niet sluiten van een SEH van ZGT, en over de vraag of de verhuizing van de Hengelose huisartsenpost naar de locatie van het ziekenhuis in Hengelo op termijn alsnog door zal gaan. Zoals u weet meng ik mij hier niet in. Het beleid is erop gericht dat de voor de «45-minutennorm» «gevoelige» SEH’s niet verdwijnen. Aangezien noch de SEH op locatie Hengelo, noch de SEH op locatie Almelo «gevoelig» is voor de 45 minuten norm is de organisatie van de zorg in de regio een zaak van het ziekenhuis en de betrokken zorgverzekeraars, in overleg met alle betrokken partijen, en het is belangrijk dat hierover een dialoog wordt aangegaan met de inwoners uit de omgeving. De open communicatie van ZGT over de huidige stand van zaken richting vele betrokken partijen, waaronder ook de cliëntenraad en de gemeenten Almelo en Hengelo, vind ik in dat licht positief.
Is het waar dat het bestuur van de ZGT de spoedeisende hulppost wil sluiten en kijkt naar het concentreren van zorg? Vindt u in het kader van het noodzakelijke belang van volwaardige streekziekenhuizen dit verantwoord, gezien veel vormen van zorg in beide ziekenhuizen al geconcentreerd zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de Kamer informeren, wanneer duidelijk is waar het bestuur van de ZGT precies op wil bezuinigen? Zo neen, waarom niet?
Ik zie dat niet als mijn verantwoordelijkheid. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 4 en 5 heb aangegeven is het van belang dat dergelijke besluiten zorgvuldig, in overleg met alle betrokken partijen worden genomen en dat hierover ook goed wordt gecommuniceerd met de inwoners uit de omgeving. ZGT heeft mij laten weten veel waarde te hechten aan transparantie en zo snel mogelijk te zullen communiceren over nieuwe ontwikkelingen. ZGT verwacht in oktober meer duidelijkheid te hebben over de te nemen maatregelen.
Hoe verhoudt dit besluit van het bestuur van de ZGT zich met de eerdere vernietigende kritiek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg, die aangaf dat het ziekenhuis op heel veel onderdelen slecht scoort?3
Zoals ik u in mijn antwoorden op eerdere Kamervragen van het lid Marijnissen (SP) (AH-TK 2016–2017, 1763) reeds heb laten weten, blijkt uit het verslag van het jaargesprek met ZGT dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) kritisch is over dit ziekenhuis. Op verschillende terreinen zijn verbeteringen mogelijk. Dat is echter wat anders dan uw kwalificatie dat sprake is van «vernietigende kritiek» van de IGZ. De geconstateerde verbeterpunten houden voor zover mij bekend geen verband met de financiële positie van het ZGT.
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg betrokken bij de bezuinigingsplannen die het bestuur van de ZGT wil inzetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ is niet betrokken bij de bezuinigingsplannen van de ZGT. De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van zorg en de patiëntveiligheid. De financiële positie van een ziekenhuis wordt slechts als contextinformatie betrokken bij het risicogestuurde toezicht. De IGZ heeft geen aanwijzingen dat de kwaliteit van zorg en patiëntveiligheid binnen het ZGT in het gedrang zijn als gevolg van de financiële positie van het ziekenhuis.
Hoe verhoudt dit besluit van het bestuur van de ZGT zich met de patiëntveiligheid binnen beide ziekenhuizen? Bent u bereid de Inspectie voor de Gezondheidszorg te vragen hier extra alert op toe te zien? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Betrekt de top van de ZGT ook personeel, huisartsen, verloskundigen, de gemeente en andere betrokken professionals bij het maken van het plan om te bezuinigen? Bent u bereid dit uit te zoeken? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 4 en 5 heb laten weten vind ik het van belang dat beslissingen over het wijzigen van het zorgaanbod op een bepaalde locatie zorgvuldig, in overleg met alle betrokken partijen, worden genomen en dat hierover goed wordt gecommuniceerd met de inwoners uit de omgeving. ZGT heeft mij laten weten bij het samenstellen van het pakket van maatregelen nauw samen te werken met de Coöperatie Medisch Specialisten ZGT en maximaal afstemming te zoeken met belangrijke strategische partners zoals de zorgverzekeraars, huisartsen en andere zorgaanbieders in de regio. Ik ga ervan uit dat hierbij ook de inwoners uit de omgeving, al dan niet (tevens) via de betrokken gemeenten, worden betrokken.
Kunt u reageren op de eerdere uitspraken van M. Schmidt (ZGT) die waarschuwde voor de financiële gevolgen ten aanzien van de ambitieuze nieuwbouwplannen van het buurtziekenhuis het Medisch Spectrum Twente (MST)?4
Als reden voor de bezuinigingen noemt het ZGT een toenemende en complexere zorgvraag, gecombineerd met druk op de opbrengsten. Ik zie daarin geen verband met de eerdere uitspraken van de heer Schmidt over de nieuwbouwplannen van het nabijgelegen MST. Zie ook mijn eerdere beantwoording van de Kamervragen over de nieuwbouw van het MST (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1552).
Hoe oordeelt u over de plannen van het bestuur van de ZGT om de bezuinigingen op te vangen door te investeren in eHealth en elektronische hulpjes om patiënten meer eigen regie te geven? Vindt u dit een prioriteit dat de ZGT nu moet maken om financieel er weer bovenop te komen?4
ZGT heeft aangekondigd maatregelen te moeten treffen om weer een toekomstbestendig en financieel gezond ziekenhuis te worden. Het lijkt mij niet meer dan verstandig om daarbij ook te kijken naar de mogelijkheden die ICT biedt om zorg patiëntgerichter en doelmatiger in te zetten.
Wat voor eHealth wil de ZGT precies inzetten? Wat zijn de kosten hiervan? Hoeveel geld denkt het bestuur hiermee op te brengen? Welke eHealth bedrijven profiteren hiervan? Hoeveel gesprekken voorafgaand aan de beslissing om te bezuinigen heeft het bestuur van de ZGT gevoerd met eHealth bedrijven? Hoeveel zorgverlening en/of banen gaan ten koste van dit eHealth programma? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
De informatie die u vraagt heb ik uiteraard niet omdat deze gedetailleerde vragen bedrijfsvertrouwelijke informatie betreffen.
Openbare informatie over de plannen van ZGT met betrekking tot e-health kunt u vinden in de meerjarenbeleidsvisie ZGT2020 (http://www.zgt2020.nl/). Hierin geeft de ziekenhuisgroep onder meer aan dat men technologische innovatie wil inzetten ter ondersteuning van beleidsthema’s, waaronder met name; preventie, co-makership, de speerpunten behandeling obesitas en complexe diabetes, kwetsbare ouderen en oncologie (prostaat-, slokdarm-, maag-, borst- en huidkanker. Dit sluit aan bij mijn beleid dat e-health geen doel op zich is, maar een middel om de zorg te kunnen verbeteren. De inzet van e-health kan ondersteunend zijn aan de zorgverlening, omdat de zorg minder tijd- en plaatsgebonden wordt en veranderingen in de gezondheidstoestand van de patiënt sneller kunnen opgemerkt. Ook biedt ICT, zoals ik in mijn antwoord op vraag 12 al heb aangegeven, de mogelijkheid om de zorg doelmatiger in te zetten.
Vindt u het verantwoord dat het bestuur van de ZGT wil investeren in eHealth-prestige projecten die ten koste gaat van goede zorg en voldoende personeel, nu juist in tijden dat deze ziekenhuizen in financieel zwaar weer verkeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik weet niet waarop u de conclusie baseert dat de plannen van het ziekenhuis op het gebied van e-health ten koste gaan van goede zorg en voldoende personeel.
ZGT heeft mij laten weten te kijken naar de mogelijkheden van e-health om de zorg patiëntgerichter en doelmatiger in te richten. Ik ken veel voorbeelden die laten zien dat e-health kan bijdragen aan kwaliteit van zorg en kwaliteit van leven. Vanwege de kansen die e-health biedt voor de zorg is in het Addendum 2018 bij het onderhandelaarsakkoord medisch-specialistische zorg 2014 t/m 2017 (het «Hoofdlijnenakkoord») afgesproken dat het belangrijk is dat kansrijke e-health toepassingen en procesinnovaties breed in de zorg ingevoerd kunnen worden.
Vindt u het acceptabel dat het bestuur van de ZGT met zorgpartners aan de slag wil om patiënten buiten het ziekenhuis op te vangen en bijvoorbeeld ouderen elders onder te brengen omdat het bestuur van mening is dat ziekenhuisbedden voor ouderen te duur zijn? Hoewel dat deels de schuld is van het kabinet, deelt u de mening dat mensen niet zomaar in een ziekenhuis terecht komen en dat het daarom van extra belang is dat iedereen de zorg krijgt die nodig is? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?5
Het is belangrijk dat patiënten de zorg krijgen die zij nodig hebben. Als een patiënt medisch-specialistische zorg nodig heeft, moet hij of zij die ook krijgen, ongeacht de leeftijd. Maar als patiënten onterecht in het ziekenhuis terecht komen, patiënten die wel zorg of ondersteuning nodig hebben, maar geen medisch-specialistische zorg, dan is het van belang dat die patiënten op de juiste plaats deze zorg krijgen, en dat is dan niet het ziekenhuis. Als een patiënt geen medisch-specialistische zorg (meer) nodig heeft, is een ziekenhuis niet de beste plek voor hem of haar, dan kan de patiënt op een andere plek die zorg (of ondersteuning) krijgen die veel beter aansluit bij zijn of haar zorgvraag. Dergelijke vormen van passende zorg kunnen bijvoorbeeld worden geleverd door de huisarts, paramedicus, wijkverpleegkundige en binnen de langdurige zorg of het eerstelijns verblijf.
Wilt u de garantie geven dat beide ziekenhuizen niet verder uitgekleed worden door concentratie van zorg, uitplaatsing van zorg en dure onzinnige eHealth projecten en wilt u tevens de garantie geven dat u alles op alles zet om te voorkomen dat waardevol personeel ontslagen wordt? Zo neen, waarom bent u daartoe niet bereid?
Zie hiervoor de antwoorden op voorgaande vragen.
Leraren die worden gekort op salaris voor deelname aan staking |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat vijftien basisscholen van scholenstichting Kans & Kleur in de regio Nijmegen leraren die op 28 juni jl. het werk hebben neergelegd, korten op hun salaris?1
Naar ik heb begrepen hebben de instelling en de vakorganisaties CNV en AOB inmiddels met elkaar gesproken en wordt het salaris doorbetaald over de periode dat het werk is neergelegd.
Begrijpt u het onbegrip bij veel betrokken leraren over deze salariskorting mede in het licht van de steun van de PO-Raad en het strijdpunt van de staking dat leraren in het primair onderwijs zich onderbetaald voelen?
Stakingen en werkonderbrekingen zijn een zaak van werkgevers en werknemers. Werkgevers kunnen het salaris over de tijd van werkonderbreking doorbetalen, maar zijn daartoe niet verplicht.
Gaat u het schoolbestuur in morele zin hierop aanspreken? Zo ja, wilt u de Kamer over de uitkomsten hiervan informeren? Zo nee, waarom niet?
Inmiddels is besloten dat het salaris door de instelling wordt doorbetaald.
Het bericht “De zorg is een goudmijn” |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De zorg is een goudmijn»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van het aantal zorg-BV’s dat winst uitkeert? Kunt u deze aantallen uitsplitsen binnen de Wet langdurige zorg (Wlz), Zorgverzekeringswet (Zvw) en Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)? Zo nee, waarom niet? Als dit overzicht er niet is, bent u dan wel bereid te onderzoeken hoeveel zorg-BV’s winst uitkeren?
Ik heb dat overzicht niet. Overigens is dit met name relevant daar waar het de Wmo betreft. Het is een taak voor zowel de instellingen zelf als de partijen die de zorg en ondersteuning inkopen, zoals gemeenten voor de Wmo, om kritisch te kijken naar de voorwaarden waaronder zorg en ondersteuning wordt geleverd zoals de prijs. Ook ligt op hun pad maatregelen te treffen indien het patiëntbelang niet wordt gediend.
In dat verband heeft de gemeente Eindhoven over de berichtgeving waarnaar u verwijst mij laten weten dat zij momenteel haar reguliere jaarlijkse analyse uitvoert van de jaarrekeningen van partijen waarmee ze een inkooprelatie heeft. De gemeente heeft ook toegelicht dat zij zal ingrijpen indien uit de analyse naar voren zou komen dat zaken naar haar oordeel niet in de haak zijn. De analyse van de gemeente is nog niet gereed en daarom vindt zij het nog te vroeg om conclusies te trekken.
In de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) die betrekking heeft op Zvw- en Wlz-zorg, is winstuitkering door zorgaanbieders in beginsel verboden. Artikel 5, tweede lid, van de WTZi bepaalt dat aan instellingen met een winstoogmerk slechts een toelating kan worden verleend indien die instelling behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie. Het toezicht op de naleving van het verbod op winstoogmerk is neergelegd bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Indien een overtreding van een WTZi-toegelaten instelling wordt geconstateerd, kan worden ingegrepen.
Gelet op het bovenstaande acht ik het niet nodig zelf nader onderzoek te doen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als winstuitkering in de zorg niet ten goede komt aan zorg zelf, zeker als er vaak tekorten zijn op gemeentelijke budgetten wat betreft het Sociaal Domein? Zo nee, waarom niet?
Ik vind primair van belang dat kwalitatief goede zorg en ondersteuning wordt geboden aan mensen die daarop zijn aangewezen. Winstuitkering vormt een vergoeding voor het verschaffen van (risicodragend) kapitaal, waarmee een instelling financieringsmogelijkheden krijgt om bijvoorbeeld te investeren in de kwaliteit van zorg en ondersteuning. De beoordeling of winstuitkering daadwerkelijk de zorg en ondersteuning ten goede komt en dus in de praktijk wenselijk is, behoort tot de verantwoordelijkheid van de instellingen zelf en de partijen die de zorg inkopen zoals gemeenten. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Bent u van plan om gemeenten beter te faciliteren om hun controlerende taak wat betreft het controleren van zorgcontracten en de daadwerkelijk geleverde zorg uit te voeren? Zo nee, hoe bent u van plan deze taak anders op te pakken?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inhoud en de voorwaarden van de contracten die zij afsluiten met aanbieders van diensten in het kader van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Het is aan gemeenten om ter zake regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit.
Gemeenten worden door het Rijk ondersteund bij het opstellen van contracten. Zo legt het Besluit reële prijs2 dat 1 juni 2017 in werking is getreden, de kostprijselementen vast waar het college een reële prijs op moet baseren. Ook helpt PIANOo, het expertisecentrum aanbesteden van het Ministerie van Economische Zaken, bij de ontwikkeling van het gemeentelijke opdrachtgeverschap in het kader van het programma Sociaal Domein.
Om gemeenten en aanbieders te ondersteunen bij de informatie-uitwisseling en de financiële verantwoording over de geleverde diensten, subsidieert het Ministerie van VWS samen met de Vereniging Nederlandse Gemeenten het programma Informatievoorziening Sociaal Domein (ISD).
Bent u bereid een boetesysteem in te stellen voor zorg-BV’s die oneigenlijk winst uitkeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vragen 2 en 3 is toegelicht, houdt de IGZ al toezicht op de naleving van de regels in de WTZi omtrent winstoogmerk. Indien een overtreding van een WTZi-toegelaten instelling wordt geconstateerd, kan worden ingegrepen. De IGZ heeft bijvoorbeeld de bevoegdheid om een last onder dwangsom op te leggen, waarmee de verplichting wordt opgelegd om de situatie voor overtreding te herstellen en om een geldsom te betalen indien herstel van de overtreding niet of niet tijdig wordt uitgevoerd. Ook kan overtreding van het verbod op winstoogmerk er uiteindelijk toe leiden dat op advies van de IGZ de toelating van de desbetreffende instelling wordt ingetrokken.
Bent u bereid om, nu de transitie van de zorg naar gemeenten is gerealiseerd, te onderzoeken of het geld wat naar de zorg moet gaan goed is besteed? Zo nee, waarom niet?
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wmo 2015 inclusief de controle. Over de besteding van middelen in het sociaal domein vindt horizontale verantwoording plaats via de gemeenteraad. Via de rapportage sociaal domein die jaarlijks uitkomt, worden de belangrijkste aspecten van het sociaal domein samen gebracht. Naast de financiën wordt daarbij ook gekeken naar andere ontwikkelingen in het sociaal domein, zoals de vraag of mensen goede zorg en ondersteuning ontvangen, de kwaliteit van leven en de verschuivingen tussen algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. Dit blijft daarmee een belangrijke informatiedrager voor een landelijk beeld van de stand van zaken van het gedecentraliseerde domein. In november 2017 komt de tweede overall rapportage sociaal domein uit. Naast de overall rapportage sociaal domein worden de doelen van de Wmo en de Jeugdwet momenteel geëvalueerd. Gezien deze lopende trajecten en monitors acht ik een nader onderzoek niet nodig.
Terugkerende jihadisten naar Zweden die een nieuwe identiteit krijgen |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Zweedse autoriteiten sommige terugkerende jihadisten uit Syrië/Irak een nieuwe identiteit geven en dat de lokale autoriteiten niet op de hoogte zijn waar zij leven?1
Ja.
Is het bij u bekend hoeveel Zweedse jihadisten een nieuwe identiteit gekregen hebben?
Uit navraag bij de Zweedse autoriteiten blijkt dat deze berichtgeving onjuist is. Zie ook de antwoorden op de vragen van de leden De Roon, De Graaf en Wilders (PVV) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2535).
Staan deze jihadisten gesignaleerd in de Europese systemen?
Uit navraag bij de Zweedse autoriteiten blijkt dat deze berichtgeving onjuist is.
Welke landen in de EU geven aan jihadisten een nieuwe identiteit?
Van geen van de landen in de EU is bekend dat zij beleid voeren om jihadisten een nieuwe identiteit te geven om zo te kunnen re-integreren in de maatschappij na terugkeer.
Hoe beoordeelt u het beleid van een land in de EU en in de Schengenzone, waar je dus zonder belemmering naar toe kan reizen, om een aantal jihadisten een nieuwe identiteit te geven en zo een tweede kans te geven, inclusief de mogelijkheid om door de hele EU te reizen?
Van geen van de landen in de EU is bekend dat zij beleid voeren om jihadisten een nieuwe identiteit te geven om zo te kunnen re-integreren in de maatschappij na terugkeer.
Levert deze aanpak een gevaar op voor andere EU landen?
Deelt u de mening dat hier grote risico's aan verbonden zijn en bent u bereid dit in de EU aan te kaarten?
Uit navraag bij de Zweedse autoriteiten blijkt dat deze berichtgeving onjuist is.
Kunt u deze vragen een voor een en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja
Een resolutie van het Europees parlement over de bestrijding van antisemitisme |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de resolutie die het Europees parlement op 31 mei jl. over de bestrijding van antisemitisme heeft aangenomen?1
Ja.
Bent u bekend met de werkdefinitie van antisemitisme van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA) waar deze resolutie naar verwijst en de oproep aan de EU en haar lidstaten die definitie aan te nemen en toe te passen?2
Ja.
Herinnert u zich het kabinetsstandpunt «dat het van belang is om onderscheid te blijven maken tussen stellingname ten aanzien van Israël en antisemitisme»?3
Ja.
Deelt u de juridische analyse en conclusie van de Britse strafrechtadvocaat Tomlinson dat de werkdefinitie, door haar formulering («Antisemitism is a certain perception of Jews, which may be expressed as hatred toward Jews») en toelichting, «onduidelijk en verwarrend» en juridisch onbruikbaar is? Zo nee, waarom niet?4
De analyse van de heer Tomlinson betreft de toepassing van de IHRA-definitie in het Verenigd Koninkrijk. Definities hebben in verschillende rechtssystemen een verschillende doorwerking. In Nederland is het strafrecht leidend.
Deelt u Tomlinsons conclusie dat overheidsinstellingen de definitie door haar tekortkomingen niet zonder meer kunnen gebruiken en altijd in overeenstemming met hun verplichtingen onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens moeten handelen? Zo nee, waarom niet?
Overheidsinstellingen zijn uiteraard gebonden aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, waaronder Artikel 10 (vrijheid van meningsuiting) en Artikel 11 (vrijheid van vergadering). Instellingen mogen de vrijheden die door het EVRM worden beschermd slechts inperken op de daarin genoemde gronden.
Deelt u de zorgen van joodse vredesorganisaties dat de IHRA-definitie de vrijheid van meningsuiting dreigt in te inperken, door de onduidelijkheid die zij creëert over wat wel en niet gezegd kan worden en de vermenging met meningen over de staat Israël, die het gevolg is van deze «voorbeelden van hedendaags antisemitisme» in de toelichting van de IHRA-definitie? Zo nee, waarom niet?5 6
Nee. Uitlatingen over Israël worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting. Deze vrijheid is onder meer vervat in de Nederlandse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het gebruik van de IHRA-definitie als instrument van en voor de IHRA leidt in Nederland niet tot een andere juridische weging van uitingen die de staat Israël betreffen.
Deelt u Tomlinsons mening dat de gedragingen in deze voorbeelden, indien niet ook sprake zou zijn van haat tegenover joden, geen uitingen zijn van antisemitisme? Zo nee, waarom niet?
De analyse van de heer Tomlinson betreft de toepassing van de IHRA-definitie in het Verenigd Koninkrijk.
Klopt het dat de aanname van de IHRA-definitie door de Britse en Oostenrijkse regering geen juridische gevolgen heeft en overheidsinstellingen niet verplicht zijn de definitie over te nemen?
Ja.
Klopt het dat de Europese Commissie en de EU Agency for Fundamental Rights (FRA) de IHRA-definitie niet formeel hebben aangenomen en niet toepassen?
De Europese Commissie en het Bureau voor de Grondrechten (Fundamental Rights Agency, FRA) hebben de IHRA-definitie inderdaad niet formeel aangenomen. Daartoe zijn zij ook niet bevoegd. Alleen de EU-wetgever kan een definitie aannemen en pas daarna kunnen de Europese Commissie en het FRA deze toepassen.
Kunt u een overzicht geven van de in Nederland reeds beschikbare wetten en regels om uitingen van racisme, waaronder antisemitisme en islamofobie, aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
De Grondwet geeft in artikel 1 een algemeen verbod van discriminatie op grond van onder meer ras en godsdienst. Dit verbod is nader uitgewerkt in de gelijkebehandelingswetgeving en het strafrecht.
Bent u van mening dat deze instrumenten een effectieve bestrijding van racisme waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Deze instrumenten bieden in samenhang met de integrale aanpak van het Nationaal actieprogramma een effectieve bestrijding van racisme.
Deelt u de mening dat de bestrijding van alle vormen van racisme, waaronder antisemitisme en islamofobie, van groot belang is en het noodzakelijk is dat de regering daar veel aandacht aan besteedt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Discriminatie is onaanvaardbaar. Het kabinet staat voor een samenleving waarin iedereen gelijke kansen krijgt, en niet afgerekend wordt op vermeende groepskenmerken maar op individuele kwaliteiten. Een samenleving waar iedereen zich veilig voelt om in vrijheid vorm te geven aan de eigen etnische, religieuze, seksuele en culturele identiteit binnen de kaders van de rechtsstaat. Het kabinet zet zich voortdurend in om racisme en discriminatie effectief te bestrijden. Het nationaal actieprogramma tegen discriminatie omvat een samenhangende aanpak om discriminatie te voorkomen en tegen te gaan. Met dit actieprogramma wordt ingezet op bestrijding van alle vormen van discriminatie en een evenwichtige combinatie van generiek en specifiek beleid, gericht op bepaalde groepen.
Deelt u de zorg, die ook door joodse vredesorganisaties is geuit, dat de bestrijding van antisemitisme niet gediend is bij een definitie van antisemitisme die zo onduidelijk, verwarrend en gepolitiseerd is als de IHRA-definitie? Zo nee, waarom niet?
Elke definitie, en dus ook een definitie van antisemitisme, is gebaat bij duidelijkheid. Voor doorwerking van de definitie in Nederland verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 4 en 6.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en de antwoorden zo spoedig mogelijk aan de Tweede Kamer aanbieden?
Ja.
De verbreding van de A2 tussen Weert en Eindhoven |
|
Martijn van Helvert (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u het bericht gelezen «Geen geld voor verbreding snelweg Weert–Eindhoven»1
Ja. Het rapport van Goudappel is meegenomen in de beslissing. Bij spitsmijden wordt gehandeld volgens de brief die ik heb gestuurd als reactie op de moties uit het VAO spitsmijden van 7 juli 2016 (Kamerstuk 29 398 nr. 538).
Heeft u voor het innemen van uw standpunt nog gekeken naar de conclusies uit het onderzoek in het kader Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) inzake de A2 Weert–Eindhoven van 30 november jl. en de door de Kamer aangenomen moties inzake toekomstige spitsmijdenprojecten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de gedachte dat conform de uitspraak van de Kamer het rechtstreeks uitkeren van geld aan automobilisten in ruil voor het mijden van de spits alleen nog zou zijn toegestaan bij spitsmijdenprojecten waarbij sprake is van grote werkzaamheden? Zo ja, welke grote werkzaamheden zijn tussen Weert en Eindhoven aan de orde?
Ja ik deel deze gedachte. De programmaraad van het programma Smartwayz.nl heeft opdracht gegeven voor het uitwerken van een pakket No Regret maatregelen die op relatief korte termijn kunnen worden uitgerold die de problematiek op en om de A2 verlichten. Op dit moment worden verschillende maatregelen uitgewerkt. Indien spitsmijden in de definitieve uitwerking van het MIRT-traject wordt opgenomen zal de door de Kamer gestelde voorwaarden ook voor dit project van toepassing zijn.
Deelt u nog steeds uw standpunt dat de periode waarbij een deelnemer rechtstreeks een beloning uitgekeerd kan krijgen gemaximeerd dient te worden tot drie maanden? Zo ja, op welke wijze wordt daaraan gestalte gegeven bij de A2 tussen Weert en Eindhoven?
Ja dit standpunt deel ik. Deelnemers bij nieuwe spitsmijdenproject worden sinds de Kamermotie (nr. 519) maximaal drie maanden geldelijk beloond. Deze voorwaarde geldt ook voor een eventueel toekomstig spitsmijdenproject op de A2 tussen Weert en Eindhoven.
Deelt u de conclusies van dat MIRT-onderzoek dat «Op de A2 tussen Weert en Eindhoven elke werkdag files staan, dat vooral in de ochtendspits richting Eindhoven sprake is van structurele congestie en dat naast de weggebruikers ook de betrokken gemeenten en provincies hiervan de negatieve gevolgen voor de bereikbaarheid van Zuid-Nederland ondervinden»?
Het afgelopen jaar is het MIRT onderzoek A2 Weert Eindhoven uitgevoerd. Dit onderzoek maakt onderdeel uit van het Programma SmartwayZ.NL. Het MIRT-onderzoek is in nauwe samenwerking uitgevoerd tussen de betrokken regiopartijen en het rijk. In de Programmaraad SmartwayZ.NL van 14 juni 2017 was dit onderzoek geagendeerd. De Programmaraad bestaat uit vertegenwoordigers van rijk, regionale overheden, marktpartijen en kennisorganisaties. De provincies Brabant, Limburg en enkele gemeenten zijn in de Programmaraad vertegenwoordigd. Het Regionaal Bestuurlijk Overleg, waarin gemeenten langs de A2 Weert-Eindhoven zijn vertegenwoordigd heeft een adviserende functie naar de Programmaraad. Op deze wijze is de regio bij de besluitvorming betrokken.
Uit het onderzoek komt naar voren dat er op werkdagen in de ochtendspits structureel files staan op de A2 in de richting Eindhoven. Op het onderliggend wegennet en in de woonkernen in de omgeving van de A2 is daardoor sprake van sluipverkeer. Het Regionaal Bestuurlijk Overleg heeft op basis hiervan geadviseerd een verkenning te starten. Hoewel uit het onderzoek blijkt dat op de A2 congestie optreedt, blijkt uit de NMCA ook dat er (landelijk en) in de regio Zuid-Nederland grotere mobiliteitsknelpunten zijn dan de A2 tussen Weert en Eindhoven, waarbij op andere trajecten grotere economische verlieskosten optreden. De A2 Weert Eindhoven komt daardoor ondanks optredende files, niet in de top-50 van knelpunten uit de NMCA terecht. De economische verlieskosten kunnen effectiever worden beperkt door elders knelpunten aan te pakken. In de Programmaraad SmartwayZ.nl is daarom afgewogen nu geen verkenning door het rijk te laten starten voor een verdergaand maatregelenpakket op de A2. Aan de hand van de periodieke monitoring van de economische en mobiliteitsontwikkelingen in de regio zal vanuit de doelstellingen van het programma worden bezien waar in de regio de prioriteit gelegd moet gaan worden en welke maatregelen gepast zijn. Wel heeft de programmaraad Smartwayz.nl besloten tot uitvoering van een no regret pakket waarmee de problematiek op en om de A2 wordt verlicht. Hiervoor wordt geld vrij gemaakt.
Om welke redenen heeft u niet gekozen voor de optie van verbreding, die naast de optie van gedragsbeïnvloeding is onderzocht in het kader van het MIRT? Heeft u voor dat besluit draagvlak bij de betrokken gemeenten en provincies? Zijn budgettaire redenen daarbij leidend geweest?
Zie antwoord vraag 5.
Op basis van welke overwegingen, anders dan financiële, zijn een extra rijstrook bij Valkenswaard, het toevoegen van spitsstroken of het verbreden van het complete traject in beide richtingen, nu afgevallen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe is het mogelijk dat tussen Weert en Eindhoven elke dag een file staat, maar dat het bij uw berekeningen niet als knelpunt dat opgelost moet worden wordt gesignaleerd?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het voor Brainport Eindhoven, maar ook voor de logistieke hotspot Venlo, alsmede voor de bereikbaarheid van de Chemelot Campus, de Maastricht Health Campus en de Smart Services Hub in Heerlen, kortom voor een belangrijk deel van de Nederlandse economie, van groot belang is dat rond Eindhoven doorgereden kan worden?
Het programma SmartwayZ.NL is gestart om te zorgen dat de bereikbaarheid van de regio rond Eindhoven op termijn gewaarborgd blijft, juist met het oog op het belang van de economie van deze regio. Daarnaast vormt deze regio een belangrijke schakel in de logistiek tussen Rotterdam en het achterland. Binnen het programma wordt afgewogen welke investeringen het meest bijdragen aan de economische ontwikkelingen van (Zuid) Nederland.
Deelt u de mening dat er door de geografische vorm van Limburg geen alternatief is voor automobilisten en truckers als het op de A2 tussen Weert en Eindhoven vast staat?
De A2 tussen Weert en Eindhoven is in veel gevallen de kortste route door Zuidoost Brabant. Er zijn alternatieve routes, maar daarbij moet wel rekening gehouden worden met een langere reistijd. Een verbreding maakt deze verbinding wel robuuster, maar lost dit probleem bij incidenten niet op.
Wat gaat u ondernemen tegen het overmatige sluipverkeer, als gevolg van de vele files op de A2 tussen Weert en Eindhoven, in veel woonkernen langs de A2, zoals in Leende?
Als onderdeel van het No Regret pakket worden maatregelen tegen sluipverkeer uitgewerkt. De programmaraad Smartwayz.nl heeft hier budget voor beschikbaar gesteld.
Het bericht ‘Hoofd toelatingsorganisatie aangehouden om ambtelijke corruptie’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hoofd toelatingsorganisatie aangehouden om ambtelijke corruptie»?1
Ja.
Kunt u toelichten op welke manier er gesjoemeld is met verblijfsvergunningen en verblijfsvergunningsaanvragen?
Inhoudelijke informatie over deze zaak, anders dan in de pers wordt vermeld, is mij niet bekend.
In hoeverre kan het gevolg van deze fraudezaak zijn dat er Nederlandse paspoorten worden gegeven aan personen die hier geen recht op hebben?
Het enkele feit dat aan personen door de autoriteiten in Curaçao mogelijk op onjuiste gronden een verblijfstitel is verleend, betekent niet dat nu aan deze personen een Nederlands paspoort wordt gegeven. Na het verkrijgen van een verblijfsvergunning kan een vreemdeling in beginsel eerst na 5 jaar legaal verblijf een verzoek tot naturalisatie tot Nederlander indienen. Naast het bezit van een verblijfsvergunning gelden voor de naturalisatie nog andere voorwaarden. Een in Curaçao woonachtige vreemdeling dient zijn naturalisatieverzoek in bij de Gouverneur van Curaçao, die het verzoek doorstuurt aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De beoordeling van het naturalisatieverzoek vindt plaats bij de (Nederlandse) Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Het recht op afgifte van een Nederlands paspoort ontstaat pas na de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit.
In hoeverre wordt Nederland betrokken bij de verdere afhandeling van deze zaak gezien de impact op het land Nederland?
Het strafrechtelijk onderzoek dat nu loopt is een aangelegenheid van het Land Curaçao. Nederland is daarbij niet betrokken.
Een schip dat in de nabijheid van marineschepen is geëxplodeerd voor de kust van Somalië |
|
Gabriëlle Popken (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving over een geëxplodeerd schip voor de kust van Somalië?1 2
Het kabinet kan de berichtgeving niet bevestigen. De berichten over een mogelijk incident op 26 juni jl. betroffen zeer waarschijnlijk geen marineschip. Naar aanleiding van deze berichtgeving heeft EUNAVFOR Atalanta het Italiaanse fregat Espero, dat zich ten tijde van het gemelde incident op een afstand van ongeveer 40 zeemijl van de positie van de melding bevond, de opdracht gegeven op onderzoek uit te gaan maar dit fregat heeft ter plaatse geen bijzonderheden waargenomen.
Zowel de initiële incidentmelding als de daaropvolgende acties van EUNAVFOR Atalanta geven geen aanleiding om verder onderzoek te verrichten. Het Nederlandse marineschip, dat dit najaar in EUNAVFOR Atalanta wordt ingezet, treft de gebruikelijke beschermingsmaatregelen.
Klopt het getuigenverslag dat het een marineschip betreft en twee andere marineschepen vrijwel direct hulp boden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat, zoals EUNAVFOR bericht, bij het incident geen marineschepen van EU-lidstaten betrokken zijn geweest?3
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u nagaan van welke landen de marineschepen in kwestie dan wél waren en wat zij daar op dat moment deden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om exact te achterhalen wat de explosie en het zinken van het schip heeft veroorzaakt, aangezien Nederland dit najaar een marineschip die kant op stuurt?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat juffen en meesters die staakten een uur minder loon krijgen |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het niet door de beugel kan dat de stichting Kans en Kleur in Wijchen en omgeving een uur op het loon inhoudt van leraren die meededen aan de actie van het PO-front en dus het eerste uur geen lesgaven, Kunt u uw antwoord toelichten?1
Inmiddels is duidelijk geworden dat na overleg tussen de stichting Kans en Kleur en de vakorganisaties AOB en CNV het loon wordt doorbetaald.
Zijn er ook andere schoolbesturen die naar aanleiding van deze actie van het PO-front waarbij basisschoolleraren het eerste uur geen lesgaven, besloten hebben om een uur op hun loon in te houden? Zo ja, om hoeveel scholen gaat het? Bent u bereid deze schoolbesturen daarop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Uit navraag bij de PO-Raad is naar voren gekomen dat er geen andere schoolbesturen zijn die een uur op het loon inhouden vanwege de actie.
De confiscaties door Turkse overheid van Aramese kerken en kerkbezittingen |
|
Sadet Karabulut (SP), Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD), Raymond de Roon (PVV), Lammert van Raan (PvdD), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Turkse overheid een decreet heeft uitgevaardigd waarmee meer dan 50 kerken en kloosters in eigendom komen van het Turkse ministerie voor godsdienstzaken (Diyanet)?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het hier inderdaad gaat om confiscatie van Aramese kerken en bezittingen?
Formeel is er sprake van eigendomsoverdracht naar aanleiding van bestuurlijke herindeling binnen de provincie Mardin. Volgens de Turkse autoriteiten is dit conform de geldende wet- en regelgeving gebeurd en gaat het niet om confiscatie. Het Turkse Directoraat voor Godsdienstzaken Diyanet heeft op 23 juni jl. berichten ontkend dat sommige eigendommen aan deze instantie zijn overgedragen. Op 5 juli jl. bevestigde de grootstedelijke gemeente Mardin dat deze eigendommen niet aan Diyanet zijn overgedragen. Het effect van de bestuurlijke herindeling is wel dat een aantal eigendommen die al meer dan duizend jaar in gebruik zijn bij de Aramese gemeenschap nu eigendom zijn geworden van de Turkse staat.
Wat is de rechtvaardiging die de Turkse overheid hiervoor geeft?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u deze jongste maatregel gericht tegen deze christelijke minderheid?
De ambassade in Ankara onderhoudt over deze zorgelijke kwestie nauw contact met de Aramese gemeenschap en NGO’s die zich bezighouden met de rechten van minderheden in Turkije. Nederland zal de rechten van religieuze minderheden in Turkije bij de autoriteiten blijven aankaarten. Samen met een aantal andere EU-ambassades zal de situatie van de christelijke minderheden ter plekke zo spoedig mogelijk door middel van een veldbezoek verder worden onderzocht.
Bent u bereid hierover opheldering te vragen bij de Turkse overheid? Bent u tevens bereid uw Europese collega’s op te roepen tot een gezamenlijke krachtige stellingname hiertegen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Rijksdienst: 'Maak van niet te redden monumenten ruïnes' |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Rijksdienst: «Maak van niet te redden monumenten ruïnes»»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) bepaald cultureel erfgoed al lijkt op te geven door met aanbevelingen te komen over het behouden van ruïnes van monumenten en beeldbepalende panden in het aardbevingsgebied?
De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) heeft, in het kader van het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen 2017–2021 van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG), een extern onderzoeksbureau de opdracht gegeven een afwegingskader te maken dat gemeenten kan helpen met de versterkingsopgave voor monumentale gebouwen. Dit kader is op dit moment nog niet afgerond, maar richt zich juist op behoud van en zorgvuldige omgang met monumenten bij de versterkingsopgave. Er is geen sprake van dat de RCE daarbij de aanbeveling zal doen om monumenten als ruïne te behouden.
Vindt u het ook onverteerbaar dat cultureel erfgoed als «niet meer te behouden» wordt gezien? Vindt u ook dat dit niet past bij het doel in het Meerjarenprogramma om het Groningse erfgoed, de landschappelijke kwaliteit en de gebiedsidentiteit te behouden?
De inzet van de NCG en van de RCE is om al het mogelijke te doen om het erfgoed te behouden. Niettemin kan het in een enkel geval zo zijn dat een monument zodanig beschadigd is of door versterking zodanig aangetast zou worden dat behoud van het monument niet mogelijk is. De eigenaar en de gemeente besluiten vervolgens wat er met het monument gebeurt.
Kunt u inschatten hoeveel gebouwen als «niet meer te behouden» worden gezien?
Op dit moment hebben wij nog niet voldoende gegevens beschikbaar om hier een betrouwbare uitspraak over te kunnen doen.
Wat doet u er aan om het proces om Gronings erfgoed te redden, te versnellen aangezien uit het advies van de RCE blijkt dat de urgentie en de risico’s hoog zijn?
Zoals de Minister van Economische Zaken in zijn antwoorden op recente vragen van het lid Dik-Faber over het Gronings erfgoed heeft aangegeven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2150), wordt door de twaalf gemeenten in het aardbevingsgebied, de provincie, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de RCE en de NCG gewerkt aan een gezamenlijk erfgoedprogramma. Van hieruit worden in programmatisch verband concrete acties uitgevoerd die zijn gericht op een toekomstbestendig Gronings erfgoed bij schadeherstel en versterking. Wij streven ernaar het erfgoedprogramma voor het einde van het zomerreces aan uw Kamer aan te bieden.
Kunt u toezeggen dat, ook voor het cultureel erfgoed dat buiten de contourenkaart ligt, er alles aan gedaan zal worden om dit te behouden?
Zie antwoord vraag 5.
In een eerdere beantwoording van vragen heeft u toegezegd met lokale organisaties in gesprek te gaan; heeft u al geïnventariseerd wat de reactie van de betrokken organisaties op de aanbevelingen van de RCE? Zo ja, wat doet u met hun inbreng?2
De RCE geeft aan dat bij de totstandkoming van het concept afwegingskader diverse organisaties, eigenaars en bewoners van monumenten betrokken zijn geweest. De NCG en de RCE zullen de voorgestelde werkwijze gezamenlijk uitwerken en toetsen in de praktijk, in samenwerking met de gemeenten en eigenaren. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Het bericht dat de ombouw naar gasloze woningen al snel € 60.000 per woning kost |
|
Alexander Kops (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hengstdal als eerste oude Nijmeegse wijk gasloos»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de ombouw naar gasloze woningen maar liefst € 60.000 per woning kost (exclusief verwijdering van gasleidingen en vernieuwing van transformatorhuisjes)?
Vorig jaar heeft het kabinet de Energieagenda uitgebracht. Daarin schetst het kabinet een perspectief hoe de energietransitie vorm moet krijgen richting 2030 en 2050. In de gebouwde omgeving wordt ingezet op vergaande reductie van de warmtevraag door energiebesparing en sterke vermindering van aardgasgebruik via stimuleren en inpassen van CO2-arm opgewekte elektriciteit en warmte.
Nijmegen is onderdeel van de Green Deal Gasvrije wijken waarin gemeenten samenwerken om ervaring op te doen met de opgave om de meeste wijken in de komende dertig jaar af te koppelen van het aardgas. In het kader van de green deal onderzoekt Nijmegen wat nodig is om een complexe wijk als Hengstdal CO2-arm te maken. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente Nijmegen om met burgers en bedrijven dit verder uit te werken en te bezien welke kosten acceptabel zijn.
Welke bijkomende kosten voor aanpassing van de infrastructuur verwacht u?
Het elektriciteitsnet zal verzwaard moet worden voor de geplande warmtepompen. Hier staat tegenover dat de keuze voor Hengstdal erop is gebaseerd dat juist hier over ongeveer tien jaar de noodzakelijke vervanging van de oude gasinfrastructuur vermeden kan worden. De hierbij behorende kosten worden dus ook vermeden in de aanpassing van de infrastructuur.
Kunt u cijfermatig onderbouwd uiteenzetten hoe en op welke termijn het ombouwen naar gasloze woningen rendabel zou moeten kunnen worden?
De transitie naar een CO2-arme energievoorziening is een complexe opgave en zal grote inspanning vergen van burgers, bedrijven en overheden. Door te sturen op CO2-reductie kan de meest optimale en kosteneffectieve mix van energiebesparing, hernieuwbare energie en andere CO2-arme opties in de markt tot stand komen. Maatregelen gericht op energiebesparing zullen zorgen voor een structureel lagere energierekening voor de bewoners. Door de opschaling die de komende jaren nodig is zullen de prijzen voor energiebesparende maatregelen naar verwachting gaan dalen. Het is op dit moment niet mogelijk om te voorspellen wanneer het ombouwen naar gasloze wijken rendabel is.
Hoe gaat u voorkomen dat deze absurd hoge kosten uiteindelijk op de bewoners worden afgewenteld?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre belemmeren deze kosten het bouwen van nieuwe woningen? Deelt u de mening dat woningcorporaties dit geld beter kunnen besteden aan de uitbreiding van de woningvoorraad en/of de verlaging van de huren? Zo nee, waarom niet?
In de Woningwet is het realiseren van een energiezuinige sociale huurwoningvoorraad opgenomen als één van de volkshuisvestelijke prioriteiten, naast andere prioriteiten als betaalbaarheid en beschikbaarheid, het huisvesten van urgente doelgroepen en wonen met zorg. Deze thema’s zijn benoemd in samenwerking met huurdersorganisaties, gemeenten en woningcorporaties. De verduurzaming van de woningvoorraad is daarbij niet alleen een doel op zich, maar draagt ook bij aan andere prioriteiten door energielasten voor de huurder te beperken, het wooncomfort te verhogen en door ervoor te zorgen dat ook in de toekomst een geschikte woningvoorraad van voldoende omvang beschikbaar is voor de doelgroep.
Het kabinet hecht sterk aan de afspraken die zijn gemaakt over energiebesparingen in de corporatiesector. Zoals toegezegd zal ik de Tweede Kamer op zeer korte termijn informeren over opties om woningcorporaties een labelverplichting op te leggen, gericht op het behalen van de afgesproken energiebesparing uit het Energieakkoord (Kamerstuk 29 453, nr.447). Het is aan een volgend kabinet om hier definitieve keuzes in te maken.
Het Landelijk Asbest Volgsysteem (LAVS) en de programmatische aanpak asbestdaken |
|
Jaco Geurts (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven welke problemen er ten aanzien van stabiliteit, snelheid en toegankelijkheid de afgelopen vier jaar zijn geweest met het Landelijk Asbest Volgsysteem (LAVS), waarnaar ook gevraagd werd bij het verslag over het inmiddels in de Tweede Kamer aangenomen voorstel tot Wijziging van de Wet milieubeheer en van de Woningwet in verband met het invoeren van het landelijk asbestvolgsysteem en enige andere wijzigingen van de Wet milieubeheer (Kamerstuk 34 679, nr. 4)?
In overleg met de betrokken branches is ervoor gekozen om het LAVS in gebruik te nemen en tegelijkertijd verder te ontwikkelen, waarbij op het moment van verplichtstelling de essentiële toepassingen van het systeem gerealiseerd waren en goed functioneerden. In de afgelopen jaren zijn er tijdens de ontwikkeling van het LAVS diverse incidenten geweest die betrekking hadden op fouten in de functionaliteit van het LAVS (bijvoorbeeld onjuiste doorverwijzingen), hetgeen bij de ontwikkeling van een ICT-systeem niet ongebruikelijk is. Het LAVS wordt met iedere aanpassing uitgebreid getest door IT-experts en gebruikerstestpanels, maar desondanks kunnen bij gebruik in de praktijk onvoorziene gebreken blijken.
Onmiddellijk na de verplichtstelling (maart 2017) zijn er problemen ten aanzien van stabiliteit, snelheid en toegankelijkheid geconstateerd. Dit had te maken met de enorme toename in gebruik. Inmiddels worden 500 tot 600 projecten per dag in het LAVS ingevoerd. Van tevoren is nooit precies in te schatten hoe een systeem reageert bij een forse toename in gebruik en is het lastig daarop te anticiperen. In overleg met de gebruikers worden problemen besproken en zo snel mogelijk geadresseerd.
Kunt u toelichten of er na de verplichtstelling van het LAVS nog meer storingen optraden en het systeem traag was en wat daarvan de oorzaak is?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u garanderen en toelichten of met de extra servercapaciteit, waaraan u refereert in de nota naar aanleiding van het in de vorige vraag genoemde verslag (Kamerstuk 34 679, nr. 6), de stabiliteit, snelheid en toegankelijkheid substantieel zullen verbeteren?
De extra servercapaciteit heeft inmiddels de toegankelijkheid en stabiliteit verbeterd, maar de snelheid van het systeem heeft extra aandacht. De beheerder onderzoekt in samenwerking met de leveranciers de mogelijkheden om de snelheid van het LAVS op een hoger niveau te brengen.
Kunt u aangeven hoe vaak de gebruikersoverleggen waaraan u refereert in die nota naar aanleiding van het verslag plaatshebben en wie daarvoor uitgenodigd worden? Wordt in deze overleggen gesproken over oplossingen om de stabiliteit, snelheid en toegankelijkheid te verbeteren?
In onder meer de gebruikersoverleggen wordt gesproken over maatregelen om snelheid, toegankelijkheid en stabiliteit te verbeteren. Dit jaar hebben er reeds afzonderlijke gebruikersoverleggen plaatsgevonden met softwareleveranciers, LAVS-gebruikers (asbestinventarisatie- en saneringsbedrijven en eindinspectie-instellingen), en toezichthouders. Afgesproken is deze afzonderlijke gebruikersoverleggen drie keer per jaar te laten plaatsvinden. Daarnaast is er een regiegroep ingesteld met de branchevertegenwoordigers van de asbestsector (inventarisatie-, saneringsbedrijven en eindinspectie-instellingen), Aedes, vertegenwoordigers van opdrachtgevers uit de industrie (VIA), de ministeries van Infrastructuur en Milieu en Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en de beheerder. Dit overleg vindt regelmatig plaats en is bedoeld om knelpunten en nieuwe ontwikkelingen te bespreken.
Bent u op de hoogte van de klachten van gebruikers over de lay-out en de zoekfunctie van het LAVS? Bent u bereid om dit samen met gebruikers te verbeteren?
Het betreft hier aanvullende wensen van gebruikers. Deze wensen worden in de gebruikersoverleggen verder uitgewerkt, geprioriteerd en mogelijk in een volgende release van het LAVS geïmplementeerd.
Bent u ervan op de hoogte dat nu om de paar minuten ingelogd moet worden met e-herkenning in het LAVS? Is het mogelijk deze tijdspanne te verlengen?
Ik herken het geschetste beeld niet. In mijn eerdere beantwoording1 heb ik reeds aangeven dat voor een nieuwe invoer opnieuw moet worden ingelogd als de gebruiker het LAVS heeft afgesloten of als het LAVS door inactiviteit (half uur) niet is gebruikt. Dit zijn eisen vanuit beveiliging en om ongeautoriseerde toegang te voorkomen.
Is het mogelijk het inventarisatiegedeelte van het LAVS inzichtelijk te maken voor handhavende instanties in verband met gerichtere controle en betere communicatie bij gevallen waar wel asbest is geïnventariseerd maar sanering nog niet is gestart?
Het LAVS zorgt ervoor dat betrokken toezichthouders worden geïnformeerd. Hiertoe behoort ook de Certificerende Instelling (CI) die controleert op de naleving van het certificatieschema asbestinventarisatie. Een CI krijgt automatisch een melding vanuit het LAVS wanneer een asbestinventarisatiebedrijf een startmelding doet om een inventarisatie van het asbest uit te voeren. Daarmee kan de CI gericht controleren op de eisen die zijn gesteld aan afgifte en behoud van een certificaat. Andere handhavende instanties krijgen een melding zodra een saneerder in het LAVS aangeeft te zullen starten met een sanering. Het LAVS volgt de vigerende wet- en regelgeving.
Bent u op de hoogte van de gebrekkige communicatie tussen de helpdesk en de beheerders van het LAVS? Zo ja, bent u bereid dit te verbeteren?
Het geschetste beeld van gebrekkige communicatie en onvoldoende expertise bij de helpdesk herken ik niet. Het beheer en de gebruikersondersteuning is in handen van één organisatie, Rijkswaterstaat. Er is derhalve geen sprake van structureel gebrekkige communicatie tussen beheerder en helpdesk. Er is ook expertise nodig van ICT-leveranciers bij het beantwoorden van sommige vragen. Waar dit problemen opleverde, zijn inmiddels verbeteringen doorgevoerd.
Herkent u zich erin dat de helpdesk niet genoeg expertise in huis heeft om specifieke problemen met betrekking tot het LAVS accuraat op te lossen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u op de hoogte van de klacht dat eenmaal ingevoerde gegevens, zoals stortbonnen, nauwelijks meer te wijzigen zijn? Is hier iets aan te doen?
Nadat gegevens zijn ingevoerd, gecontroleerd en geaccordeerd is wijziging niet meer mogelijk, juist om fraude te voorkomen. De stortbon is het bewijs van afgevoerde hoeveelheden asbestafval en dient ter controle dat de gesaneerde hoeveelheid asbest correct is afgevoerd. Het is derhalve illegaal om bijvoorbeeld stortbonnen of andere geüploade documenten achteraf te wijzigen.
Is het mogelijk dat het LAVS automatisch de juiste instantie op de hoogte brengt bij wijzigingen in de ingevoerde gegevens?
Een bestaande startmelding kan niet worden gewijzigd. Als een wijziging in de startmelding toch nodig is, dan moet een nieuwe startmelding worden aangemaakt die wederom automatisch wordt doorgestuurd naar toezichthoudende instanties. Voor de overige gevallen verwijs ik naar mijn beantwoording bij vraag 10.
Is het mogelijk dat handhavende instanties op de hoogte blijven van wanneer welke storting is gedaan?
Op het moment dat een saneringsproject is afgerond, wordt vanuit het LAVS een eindmelding naar het bevoegd gezag gestuurd. Het asbestsaneringsbedrijf voert vervolgens het geleidebiljet en/of de weegbon van de stortplaats in het LAVS in. Het bevoegd gezag heeft een inkijkfunctie in het LAVS en kan daarmee kennisnemen van de afgevoerde asbesthoeveelheden en afvoerbestemming.
In hoeverre is er in het LAVS de mogelijkheid om onderscheid te maken tussen bedrijven (met één Kamer van Koophandelnummer) met meerdere vestigingen?
Die mogelijkheid bestaat. Gebruikers kunnen voor ondersteuning voor het gebruik van deze mogelijkheid contact opnemen met de helpdesk.
In hoeverre is er in het LAVS de mogelijkheid om wat betreft de verwijderingsopdracht onderscheid te maken tussen asbesthoudende producten die wel gesaneerd zullen worden, en producten die niet gesaneerd gaan worden?
In het LAVS worden alle geïnventariseerde asbestbronnen ingevoerd. Op het moment dat wordt overgegaan tot verwijdering moeten de te verwijderen bronnen in het LAVS worden aangegeven. Daarmee is duidelijk welke bronnen op dat moment worden gesaneerd en welke vooralsnog niet.
Aangezien de huidige gebruikshandleiding van het LAVS vrij lang is en daardoor niet goed te lezen, is het mogelijk een handzamere introductie te maken?
Er zijn voor de verschillende doelgroepen aparte gebruikershandleidingen beschikbaar waarin stapsgewijs aan de hand van screenshots wordt uitgelegd hoe het LAVS gebruikt moet worden. De handleiding is als naslagwerk aanvullend op de aangeboden trainingen en daarom uitputtend en gedetailleerd. Het is niet bedoeld als introductie van het LAVS. De website biedt per doelgroep wel een introductie van het LAVS. Daarnaast worden er trainingen gegeven en zijn er filmpjes beschikbaar. In het in antwoord 4 genoemde gebruikersoverleg kunnen aanvullende wensen met betrekking tot ondersteuning worden besproken.
Bent u bekend met het aparte traject voor binnen- en buitensanering van asbest (waar zich asbesthoudende beplating onder de asbesthoudende golfplaten bevindt, wat voorkomt bij agrarische gebouwen) waar volgens de regels eerst binnen- en daarna pas buiten gesaneerd kan worden?
Elke asbestsanering is anders en is afhankelijk van de situatie ter plekke, hetgeen vraagt om maatwerk bij de inrichting en organisatie van het werk. In de regelgeving en de certificatieschema’s voor het veilig verwijderen van asbest zijn geen regels opgenomen die voorschrijven dat eerst binnen en daarna pas buiten gesaneerd moet worden. Wel moet conform het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) bij het uitvoeren van de werkzaamheden de concentratie van asbestvezels in de lucht zo laag mogelijk onder de grenswaarden worden gehouden en moet verspreiding van asbeststof worden voorkomen. Dat betekent dat degene die het asbest verwijdert deugdelijke maatregelen moet treffen en de werkmethode daarop moet inrichten. Hierbij hoort het volgen van de arbeidshygiënische strategie door het treffen van bronmaatregelen.
Klopt het dat lekkages tussen deze binnen- en buitensanering nagenoeg niet te voorkomen zijn?
Dat is op voorhand niet te zeggen. Het beheersen van vezelverspreiding bij asbestverwijdering is onder meer afhankelijk van de situatie ter plaatse, zoals de inrichting en de staat van het bouwwerk.
Welke redenen zijn er om binnen- en buitensanering bij deze agrarische gebouwen niet toe te staan en wegen die op tegen de voordelen van eenvoudigere, snellere en goedkopere sanering van asbest?
Saneringsmethoden die bijdragen aan een eenvoudigere, snellere en goedkopere sanering zijn niet bij voorbaat uitgesloten. Binnen- en buitensaneringen zijn toegestaan. Wel moet het werk gezond en veilig worden uitgevoerd en voldoen aan de regels. Het gelijktijdig uitvoeren van een binnen- en buitensanering van agrarische gebouwen is niet verboden. Het deugdelijk inrichten van een goed werkplan en bijbehorende werkmethoden is de verantwoordelijkheid van de professionele, gecertificeerde asbestverwijderaar.
Kunt u aangeven hoe u invulling heeft gegeven aan uw toezegging van februari 2015 om werk te maken van optimalisatie en het voorkomen van twee verschillende saneringstrajecten gedaan tijdens het Algemeen overleg Externe veiligheid over het mogelijk maken van asbestsanering in één werk (Kamerstuk 25 834, nr. 105)?
In de brief van 23 februari 20162 is aangegeven dat bezien wordt welke mogelijkheden er zijn om het saneringsproces te optimaliseren. In de programmatische aanpak asbestdaken is een aantal knelpunten in de uitvoering benoemd, waaronder het optimaliseren van de uitvoering van binnen- en buitensaneringen. In overleg met betrokken partijen is een handleiding opgesteld ten behoeve van de uitvoering van binnen- en buitensaneringen. Deze handleiding ligt ter beoordeling voor bij betrokken instanties.
Waarom is hiervan in de overleggen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en met de asbestverwijderingsbranche en sinds december 2016 in het kader van de Programmatische Aanpak Aasbestdaken nog steeds geen werk gemaakt, zoals blijkt uit de brief Stand van zaken asbestdakensanering en Versnellingsaanpak van 22 juni 2017 (bijlage bij Kamerstuk 28 089, nr. 47)?
In het antwoord op vraag 19 geef ik aan wat er is gedaan aan deze toezegging. De toezegging wordt niet separaat benoemd in de stand van zaken versnellingsaanpak omdat deze toezegging nog niet afgerond is.
Bent u bereid om, net als de uitzondering die mogelijk was in het kader van de aanpak na de hagelschade in zuidoost Brabant, vlot werk te gaan maken van sanering in één werk? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij vraag 18 en 19. Wanneer bedoeld wordt het verwijderen van het asbestdak en het plaatsen van een nieuw dak als één werk, dan is dat al toegestaan en gebeurt dat al. Wanneer gedoeld wordt op het gelijktijdig uitvoeren van een binnensanering en een buitensanering als één werk, dan is dat ook niet verboden mits wordt voldaan aan het Arbobesluit. Hierin wordt voorgeschreven dat de concentratie van asbestvezels in de lucht zo laag mogelijk onder de grenswaarden moet worden gehouden.
Bent u bereid om er op korte termijn voor te zorgen dat het mogelijk wordt om deze gevallen van asbesthoudende platen onder het asbestdak te mogen inventariseren en te mogen saneren als zijnde één buitensanering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 21.
Het bericht dat werkenden een steeds kleiner deel van de koek krijgen |
|
Renske Leijten , Jasper van Dijk (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat van iedere euro die in de marktsector wordt verdiend, een steeds kleiner deel naar werknemers gaat?1
De arbeidsinkomensquote (AIQ) wordt gebruikt als een indicator voor de loonruimte bij bedrijven. Een lagere AIQ kan het gevolg zijn van een verandering in de productiestructuur, met gebruik van minder arbeid en meer kapitaal. Een lagere AIQ kan ook wijzen op een toegenomen winstgevendheid bij bedrijven, wat ruimte kan bieden voor loonsverhoging of werkgelegenheidsgroei. Op deze manier is de AIQ een belangrijke indicator in de loononderhandeling, waarin de afweging tussen loon en werkgelegenheid een belangrijk rol speelt. De loonruimte is als baken alleen betekenisvol op de middellange termijn, omdat de AIQ op korte termijn aanzienlijke conjuncturele schommelingen kent2.
Bij een sterke daling van de werkloosheid is het de verwachting dat de lonen gaan stijgen door de krapte die ontstaat op de arbeidsmarkt. Gezien de sterke daling van de werkloosheid van gemiddeld 7,4% in 2014 naar 4,7% in 2018, noemt het CPB de huidige loonontwikkeling echter gematigd. Zowel DNB als het CPB wijzen op de omvang van het onbenut arbeidsaanbod als mogelijke verklaring voor het achterblijven van de loonontwikkeling. Wanneer zij zich nu en in de komende tijd weer aanbieden op de arbeidsmarkt, is de arbeidsmarkt minder krap dan op basis van de werkloosheidscijfers wordt verondersteld. Het is belangrijk dat ook deze groep zo veel mogelijk op de arbeidsmarkt gaat meedoen.
Het is lastig te zeggen in welke sectoren er precies ruimte is. De verschillen tussen sectoren zijn groot, en de ruimte voor loonsverhoging hangt af van de winstgevendheid van bedrijven en van de economische vooruitzichten van een sector. Tegelijkertijd stijgt de reële loonvoet voor bedrijven iets sneller dan de arbeidsproductiviteit; tussen 2016 en 2018 zal de AIQ naar verwachting met ruim 1 procentpunt toenemen. De totale loonkosten voor bedrijven nemen ook sneller toe dan de contractlonen. Zo stijgen de incidentele lonen in 2017 en 2018, omdat de kans op een bonus of een gunstige baanwissel toeneemt.
Acht u het gewenst dat werknemers een steeds kleiner deel van de koek krijgen, terwijl het aandeel dat naar bedrijven gaat, groeiende is? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet? Wat gaat u doen om de arbeidsinkomensquote te verhogen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is voor u het gewenste niveau van de arbeidsinkomensquote? Is dat hoger of lager dan het huidige niveau? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke invloed heeft u op de ontwikkeling van de arbeidsinkomensquote? Welke mogelijkheden ziet u om (in directe of indirecte zin) invloed uit te oefenen op de hoogte van de arbeidsinkomensquote?
De loonstijging is beperkt of indirect te beïnvloeden door het kabinetsbeleid. De contractloonstijging wordt in de marktsector bepaald door de sociale partners in cao’s. De overheid kan sociale partners wel aanmoedigen om, daar waar ruimte is voor loonsverhogingen, ook deze loonsverhogingen te realiseren.
Het kabinet heeft mede naar aanleiding van de publicaties door onder andere DNB en de rondetafel in de Tweede Kamer vorig jaar met sociale partners gesproken over de inzichten omtrent de AIQ en de eventuele loonruimte. Gesproken is ook over het mogelijke belang van eventuele loonsverhogingen voor verdere economische groei en werkgelegenheid. Belangrijkste conclusie was echter dat loonbeleid maatwerk vereist en (dus) aan decentrale (cao-)partijen is. De situatie is immers van sector tot sector verschillend, zo wordt ook door de verschillende rapporten bevestigd. Afhankelijk van de omstandigheden stellen decentrale partijen prioriteiten, waarbij de primaire beloning één van de afwegingen is.
Welke stappen heeft u gezet om het aandeel dat naar werkenden gaat te verhogen? In hoeverre is dit beleid succesvol geweest? Gaat u verdere stappen zetten om het aandeel dat naar werkenden gaat te verhogen? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke invloed heeft de verlaging van de winstbelasting voor bedrijven die meer dan 200.000 euro omzet hebben op de arbeidsinkomensquote en de winstquote?
De verlaging van de winstbelasting voor bedrijven die meer dan 200.000 euro omzet hebben heeft geen directe invloed op de winstquote en arbeidsinkomensquote. De winstquote en arbeidsinkomensquote geven het deel van het nationaal inkomen weer dat ten goede komt aan respectievelijk kapitaal en arbeid. Dit wordt gemeten voor belastingen en herverdeling waardoor belasting geen direct effect heeft op de winst- en arbeidsinkomensquote.
Bent u voornemens flex duurder te maken teneinde vaste contracten voor werkgevers aantrekkelijker te maken? Zo ja, op welke termijn? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet heeft met de Wet werk en zekerheid (Wwz) onder meer beoogd een nieuw evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid op de arbeidsmarkt te bereiken en de doorstroom van flexibele naar vaste arbeidsrelaties te bevorderen. De tendens om steeds vaker (onnodig) gebruik te maken van flexibele contracten was dan ook een belangrijke reden voor de invoering van de Wwz. Het kabinet heeft daarnaast maatregelen genomen om schijnconstructies tegen te gaan en om het in dienst nemen van mensen met een laag inkomen gericht goedkoper te maken. Het is aan het volgende kabinet om te besluiten wat daarin de volgende stappen zijn.
Bent u het met de heer Teulings eens die in zijn column zegt dat de overheid wel degelijk invloed heeft op lonen in de marksector omdat deze, als grootste werkgever, de ambtenarensalarissen kan verhogen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Vorig jaar is 300 miljoen euro uitgetrokken om te zorgen dat er ruimte is voor een loonsverhoging voor ambtenaren. Hierdoor zijn ambtenaren van de nullijn af. De loonstijging in de sector overheid is in principe gebaseerd op de referentiesystematiek en volgt de marktsector.
Welke invloed heeft het feit dat een steeds groter deel van de totale koek naar (aandeelhouders van) bedrijven gaat op het niveau van de investeringen door bedrijven? Kunt u uw antwoord onderbouwen met cijfers?
Enerzijds leidt een hogere winstgevendheid van bedrijven tot een hoger rendement op investeringen en tot grotere financieringsruimte voor bedrijven, wat in theorie leidt tot een hoger niveau van bedrijfsinvesteringen. Anderzijds leidt een lagere AIQ mogelijk tot minder vraag naar goederen en diensten vanuit huishoudens, wat op termijn juist kan leiden tot lagere bedrijfswinsten en dus een lagere vraag naar investeringen. Het is niet duidelijk welk effect doorslaggevend is.
Hoe verklaart u dat, ondanks een verdubbeling van de winstquote sinds 1995, de investeringsquote nu lager ligt dan in 1995?
Hiervoor verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 3 van eerdere Kamervragen van de leden Leijten en Hijink (beiden SP) met kenmerk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1937), die de Minister van Financiën mede namens de Minister van Economische Zaken op 23 mei jl. naar de Tweede Kamer heeft verstuurd.
Bent u bereid, indien er dan nog geen nieuw kabinet is aangetreden, op Prinsjesdag voorstellen te doen om de lonen te verhogen? Zo ja, welke voorstellen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.