De bestrijding van faillissementsfraude |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
![]() |
Bent u tevreden over de huidige aanpak van faillissmentsfraude? Vindt u de pakkans hoog genoeg? Voldoet de samenwerking tussen de diverse actoren (politie, openbaar ministerie, belastingdienst, curatoren en Kamer van Koophandel) naar uw mening? Kunt u uw antwoord toelichten?
De afgelopen jaren is de aanpak van faillissementsfraude verbeterd, onder andere door de opbouw van expertise bij het Openbaar Ministerie (OM) en in de afstemming tussen OM en de curatoren. Verdere verbetering is mogelijk en nodig, onder andere op het punt van de pakkans en de samenwerking tussen alle betrokken organisaties. Daarbij is het van belang te beseffen dat faillissementsfraude een typisch ketenprobleem is, dat alleen adequaat kan worden aangepakt als alle betrokken partijen samenwerken. Met de programmatische aanpak zijn in dat opzicht bij andere criminaliteitsvormen positieve ervaringen opgedaan. In het eerste kwartaal van 2011 zullen de direct betrokken actoren (ministerie van Veiligheid en Justitie, Openbaar Ministerie en de Vereniging van insolventierecht-advocaten) met elkaar overleggen om te komen tot een gezamenlijke strategie. Dit maakt onderdeel uit van de brede aanpak van het kabinet die gericht is op het versterken van de bestrijding van de criminaliteit die de integriteit van het financieel-economische stelsel ondermijnt, de aanpak van fraude en witwassen en het afnemen van crimineel vermogen. Voor deze aanpak zijn in het regeerakkoord ook gelden vrijgemaakt.
Wat is uw reactie op het artikel «Nederland is eldorado voor fraudeurs»?1 Hoe kan het dat de «beroepsoplichters die op grote schaal BV's leegplukken» niet tegen de lamp lopen?
Ik onderschrijf deze stelling niet. Ik ben van mening dat misbruik van rechtspersonen wel degelijk in een aantal gevallen met succes wordt bestreden en aangepakt. In dat verband is relevant om te vermelden dat de fiscus een speciaal team heeft geformeerd dat faillissementsfraude door dergelijke opkopers moet aanpakken. Daarnaast is van belang dat door de fiscus en door curatoren de bestuurders van rechtspersonen zowel fiscaal als civielrechtelijk aansprakelijk worden gesteld in verband met het genoemde misbruik.
Kunt u bevestigen dat BV-fraude jaarlijks 7 000 banen kost en een schadepost oplevert van één tot anderhalf miljard euro? Zo nee, hoe groot is dan volgens de meest recente schattingen de omvang van de jaarlijkse schade die ontstaat door faillissementsfraude?
De genoemde cijfers komen overeen met de bevindingen uit het WODC-onderzoeksrapport «Fraude en misbruik bij faillissement» uit 2005. Het rapport meldt dat indien de in het onderzoek gevonden bedragen worden geëxtrapoleerd naar alle faillissementen van vennootschappen, de totale schade over 2004 circa 1,7 miljard euro bedraagt. Over het aantal betrokken werknemers wordt in het rapport gemeld dat – op basis van extrapolatie – het totale aantal werknemers dat zijn baan verliest bij faillissementen waarin naar alle waarschijnlijkheid sprake is van frauduleus handelen tussen de 7000 en 7500 bedraagt. Ik benadruk overigens dat het hier om schattingen gaat.
Kunt u eveneens bevestigen dat de pakkans bij faillissmentsfraude uiterst gering is, dat slechts 2,5% van de fraudegevallen leidt tot een veroordeling? Zo nee, hoe groot is de pakkans dan wel?
Ik kan dit percentage niet bevestigen. Ik beschik slechts over bevindingen op enkele deelgebieden en over schattingen die een indruk geven van de omvang van faillissementsfraude in Nederland, en daaraan gerelateerde percentages zoals het aantal daders en de pakkans. Deze cijfers zijn evenwel te onbetrouwbaar en gefragmenteerd om een percentage pakkans voor faillissementsfraude op te kunnen baseren.
Herinnert u zich de antwoorden op mijn eerdere vragen over faillissementsfraude?2 Bent u nog steeds van mening dat de bestrijding van faillissementsfraude geen afzonderlijke prioriteit behoeft?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 1.
Waarom verwijst u in antwoord op mijn vraag waarom er nog steeds geen oplossing is voor het feit dat de faillissementsboedel vaak ontoereikend is om de curator uit te betalen, naar de garantstellingsregeling curatoren,2 waarvan bekend is dat deze in de praktijk nauwelijks werkt? Welke maatregelen gaat u nemen om dit knelpunt op te lossen zodat curatoren meer mogelijkheden krijgen vermoedens van onregelmatigheden nader uitzoeken?
Ik onderschrijf niet de stelling dat de garantstellingsregeling voor curatoren nauwelijks werkt. Het gebruik van deze regeling vertoont vanaf 2005 een stijgende lijn en stabiliseert daarna tot ieder jaar net boven de 100 nieuwe aanvragen. Dit gebruik van de regeling geeft mij geen aanleiding veranderingen aan te brengen.
Welke maatregelen gaat u nemen om te bevorderen dat curatoren eerder aangifte doen bij de politie bij vermoedens van onregelmatigheden bij faillissement?
Sinds 2009 bestaat voor curatoren een vergoedingsregeling voor de kosten die worden gemaakt bij het doen van aangifte wegens faillissementsfraude. Hiermee is een belangrijke belemmering voor het doen van aangifte weggenomen. Ik zie hiernaast twee mogelijkheden om het doen van aangifte verder te bevorderen. Ten eerste zou het Openbaar Ministerie curatoren die aangifte hebben gedaan consequenter en uitgebreider kunnen informeren over wat er met hun aangifte wordt gedaan. Ten tweede kan de rechter-commissaris die toezicht houdt op een curator hem aansporen tot het doen van aangifte indien de aangetroffen omstandigheden daar aanleiding toe geven. Beide mogelijkheden zal ik ter sprake brengen in het overleg over de nieuwe gezamenlijke strategie waaraan ik refereerde in antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat de Kamer van Koophandel een grotere rol zou kunnen spelen bij het signaleren van fraude met BV's? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat bevorderen?
Ik onderschrijf het cruciale belang van de informatie die bekend is bij de Kamers van Koophandel voor het signaleren van de genoemde malafide praktijken. Dit is ook de reden voor het project Herziening toezicht rechtspersonen (HTR), dat zich thans in een afrondende fase bevindt. Met het programma HTR wordt een systematiek opgezet waarmee JustID automatisch het Handelsregister van de Kamer van Koophandel kan screenen op signalen van fraude. Het doorgeven van signalen aan justitie wordt daarmee niet meer afhankelijk van de oplettendheid van een medewerker van de Kamer van Koophandel.
De invoering van HTR gaat gepaard met flankerende maatregelen. Het strafrechtelijk bestuursverbod is inmiddels ingevoerd (Staatsblad 2009, nr. 245), en het wetsvoorstel voor het civielrechtelijk bestuursverbod is in voorbereiding. Met een dergelijk civielrechtelijk bestuursverbod kan het misbruik op korte termijn worden gestopt, terwijl een strafrechtelijk bestuursverbod pas effectief wordt als het strafproces is afgerond. Met deze verboden wordt het mogelijk om personen die misbruik hebben gemaakt van rechtspersonen (zoals faillissementsfraudeurs) voor een bepaalde periode de toegang te ontzeggen tot bestuursfuncties. Dit betreft zowel formele als feitelijke bestuursfuncties. Het houdt tevens in dat bestaande bestuursfuncties kunnen worden beëindigd.
Wat vindt u van het voorstel om de Kamer van Koophandel meer bevoegdheden te geven om signalen van fraude, malafide doorstarters, notoire BV-opkopers en andere verdachte handelingen door te mogen geven aan justitie? Bent u bereid te onderzoeken welke maatregelen genomen zouden kunnen worden deze mogelijkheden uit te breiden en de Kamer hierover zo spoedig mogelijk te berichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De Tsjechische homotest |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Ophef over omstreden «homotest» Tsjechië»?1
Ik ben, met het EU-agentschap, van mening dat dergelijke testen niet verenigbaar zijn met bestaande Europese en internationale verdragen en een aantasting zijn van het recht op privacy.
Deelt u de mening van het Europees Agentschap van de Grondrechten dat het gebruik van deze «homotest», waarbij homoseksuele asielzoekers worden gecontroleerd op hun geaardheid door hen heteroporno te tonen terwijl de bloedtoevoer naar de penis wordt gemeten, een forse aantasting is van het recht op privacy?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat toepassing van de test is gestaakt? Zo nee, bent u bereid bij de Tsjechische regering uw afkeuring over het gebruik van deze test kenbaar te maken?
Ja, de test wordt niet langer toegepast.
Bent u bereid zich in EU-verband sterk te maken voor concrete maatregelen die ervoor zorgen dat dergelijke testen in de gehele Europese Unie niet zullen worden gebruikt? Zo ja, op welke manier? Welke maatregelen stelt u voor?
In het rapport van het EU grondrechtenagentschap worden verschillende argumenten opgesomd waarom een dergelijke test moeilijk verenigbaar zou zijn met bestaande Europese en internationale verdragen. Daarnaast heeft het Comité van Ministers van de Raad van Europa op 31 maart 2010 46 aanbevelingen gedaan over maatregelen om discriminatie op grond van seksuele geaardheid of «gender» identiteit. Hierbij waren ook aanbevelingen ten aanzien van asielzoekers. Alle lidstaten van de Raad van Europa hebben deze aanbevelingen onderschreven. Ik zie daarom geen noodzaak tot aanvullende maatregelen.
Bent u bekend met het bericht dat de Tsjechische autoriteiten gebruik maken van een «homotest» om asielaanvragen van asielzoekers die vanwege hun geaardheid in eigen land vervolgd worden, te testen?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe vaak dit soort testen in Tsjechië worden toegepast bij verhoren van asielzoekers en of dit in overleg wordt gedaan met de ondervraagden?
Het Tsjechische ministerie van Binnenlandse Zaken heeft aangegeven dat deze test tussen 2008–2009 op vrijwillige basis is uitgevoerd bij tien asielzoekers.
Wat is uw reactie op de uitspraak van het EU-agentschap die aangeeft dat «het dubieus is of de test wel tot voldoende heldere conclusies komt?» Deelt u de mening dat dit type testen helemaal geen «heldere conclusies» kan waarborgen en verboden zou moeten worden?
Ik ben, met het EU-agentschap, van mening dat dergelijke testen niet verenigbaar zijn met bestaande Europese en internationale verdragen en een aantasting zijn van het recht op privacy.
Heeft u uw zorgen geuit richting de Tsjechische autoriteiten over de merkwaardige wijze waarop asielaanvragen voor asielzoekers die vanwege hun geaardheid in eigen land worden vervolgd, worden getest? Zo niet, waarom niet?
Nee, aangezien het gebruik van de test begin 2010 is gestaakt. Bovendien heeft het Comité van Ministers van de Raad van Europa op 31 maart 2010 46 aanbevelingen gedaan over maatregelen om discriminatie tegen te gaan op grond van seksuele geaardheid of «gender» identiteit. Hierbij waren ook aanbevelingen ten aanzien van asielzoekers. Alle aanbevelingen zijn onderschreven door de Tsjechische autoriteiten. Ik ga ervan uit dat de testen definitief tot het verleden behoren.
Klopt het dat het kabinet de pakkans voor zware misdrijven waar een gevangenisstraf waar zes jaar of meer op staat, met 25% wil verhogen?1
Ja.
Klopt het dat het kabinet het aantal bestrafte daders bij overvalcriminaliteit wil verdubbelen?1
Ja.
Klopt het dat het kabinet in eenvoudige zaken de behandelduur wil versnellen zodat in twee derde van deze zaken de afdoening wordt teruggebracht tot ongeveer vier weken?1
Ja, met de kanttekening dat versnelling van de behandelduur in eenvoudige zaken zich richt op strafzaken.
Wat zijn de exacte doelen, uitgedrukt in meetbare indicatoren?
Het kabinet zal de voortgang van realisatie van de doelstellingen monitoren op basis van cijfermateriaal van onder meer de politie, het Openbaar Ministerie en de Raad voor de Rechtspraak. Via het jaarverslag van het Ministerie van Veiligheid en Justitie dat elk voorjaar aan de Tweede Kamer wordt gezonden – te beginnen bij het jaarverslag over 2011 – zal ik u informeren over de stand van zaken bij het bereiken van de doelstellingen. Daarnaast zal de Minister-president u, zoals toegezegd in een brief van 5 november 20102, ten behoeve van de eerstvolgende Verantwoordingsdag per brief informeren over de stand van zaken ten aanzien van de lijst «hervormingen en stelselherzieningen,» waaronder de aanscherping van het strafrecht.
Het kabinet zal de geformuleerde doelstellingen op het gebied van criminaliteit aan het eind van de kabinetsperiode hebben gerealiseerd. Om deze doelstellingen te bereiken zal de slagkracht van instanties als politie en OM worden vergroot, zullen misdrijven harder worden aangepakt en zal een offensief tegen ondermijnende en georganiseerde criminaliteit worden ingezet. De middelen die hiervoor onder meer worden ingezet zijn een scherpere prioritering binnen de opsporing en politiecapaciteit in haar geheel,versterking van de justitiële keten zoals vermeld in het Regeerakkoord, een versterking van de geïntegreerde aanpak van OM, politie, lokaal bestuur en fiscus en het versterken van het afnemen van crimineel vermogen. Daarnaast zal de bureaucratie bij de opsporingsinstanties worden tegengegaan – «blauw meer op straat» – en de slagkracht van deze instanties worden vergroot.
Ten aanzien van de versnelling van de behandeling van eenvoudige strafzaken wordt in februari 2011 een eerste stap gezet en op termijn zal de versnelling in alle arrondissementen worden toegepast. Ten behoeve van het realiseren van deze doelstelling zal de rechtspleging doelmatiger worden ingericht en zullen de hiermee verbonden processen beter worden gestroomlijnd.
Welke effect- en prestatie-indicatoren worden gehanteerd?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de uitgangspunten (nulmetingen) per 1 januari 2011 uitgedrukt in deze meetbare indicatoren?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de tussendoelen op 31 december in 2011, 2012, 2013, 2014 en 2015?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat het kabinet doen om deze doelstelling te bereiken?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer gaat het kabinet dit doen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke instrumenten en middelen zijn er beschikbaar om deze doelen te bereiken?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke manier en wanneer gaat het kabinet jaarlijks verantwoording afleggen?
Zie antwoord vraag 4.
Het vrijlaten van een man die verdacht wordt van het mishandelen van een agente en een politiebrigadier |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jonge mishandelaar vrij»?1
Ja.
Klopt dit bericht? Zo nee, wat klopt er niet?
Op 20 november 2010 is een minderjarige verdachte aangehouden door de politie en vervolgens in verzekering gesteld in verband met het plegen van geweld jegens, onder andere, ambtenaren van politie. Op 24 november 2010 is de verdachte op vordering van de officier van justitie voorgeleid aan de rechter-commissaris en in voorlopige hechtenis genomen. Op 2 december 2010 heeft de rechtbank de gevangenhouding van de verdachte bevolen, maar in de omstandigheden van dit geval aanleiding gezien de voorlopige hechtenis van de verdachte – mede op grond van advies van de Raad voor de Kinderbescherming – onder stringente voorwaarden te schorsen met ingang van 3 december 2010. Deze voorwaarden houden onder meer in dat hij zich moet houden aan aanwijzingen van de Jeugdreclassering en dat hij door middel van elektronisch toezicht in zijn bewegingsvrijheid is beperkt. Indien de verdachte zich niet aan deze voorwaarden houdt, kan hij weer in voorlopige hechtenis worden genomen.
De rechtbank heeft in een naar aanleiding van deze zaak uitgebracht persbericht laten weten dat de rechtbank, anders dan bij een meerderjarige verdachte, wettelijk verplicht is bij een beslissing over de voorlopige hechtenis de schorsingsmogelijkheden te bekijken. Bij de beslissing of een minderjarige naar huis mag spelen diverse aspecten een rol, waaronder de aard van het feit of de feiten, de reden van het voorarrest, het strafblad van de verdachte en zijn of haar leeftijd. Ook heeft de rechtbank in het persbericht aangegeven het van belang te achten of er een goed plan is gemaakt waarin de begeleiding en controle van de verdachte is gewaarborgd.
Kunt u de Kamer een feitenrelaas doen toekomen van deze zaak?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de betrokken politieambtenaren na het genoemde incident aan het werk gebleven of is/was er sprake van ziekteverzuim?
Bij één betrokken politieambtenaar is sprake geweest van één week ziekteverzuim. Na reïntegratie werkt deze ambtenaar thans weer volledig.
Hoe verhoudt het vrijlaten van deze jongen zich tot de Eenduidige Landelijke afspraken (ELA) bij agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak voor politie en Openbaar Ministerie?
In de Eenduidige Landelijke afspraken is de afspraak gemaakt dat hoge prioriteit wordt gegeven aan de vervolging van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak. Dat houdt onder andere in dat in dergelijke gevallen indien mogelijk voorlopige hechtenis wordt gevorderd. In de onderhavige zaak is conform deze landelijke afspraken de voorlopige hechtenis ook gevorderd en heeft de verdachte in voorlopige hechtenis verbleven, tot de rechtbank aanleiding zag de voorlopige hechtenis van verdachte onder stringente voorwaarden te schorsen.
Zijn in deze zaak de ouders onderworpen aan verhoor? Zijn ze aangesproken op hun verantwoordelijkheid en wat is daar het resultaat van?
In het kader van het strafrechtelijk onderzoek was er geen aanleiding (één van) de ouders van de verdachte te horen. Er is met één van de ouders gesproken over de aanhouding van de zoon.
Moordenaars die vrijuit gaan door geldgebrek |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Justitie laat tientallen moordenaars lopen»?1
Ja.
Is het waar dat moordenaars uit handen van politie en justitie blijven om financiële redenen?
Ik onderschrijf het belang van de aanpak van Cold Cases, vanwege de impact op de nabestaanden en de onrust in de samenleving. Ik vind dat deze «oude» ernstige delicten steeds betrokken moeten worden bij de prioriteitstelling van het Openbaar Ministerie en de politie. Daarom is het van belang dat regelmatig bezien wordt of er nieuwe opsporingsindicaties zijn in deze zaken, zodat verantwoord prioriteiten gesteld kunnen worden tegen de achtergrond van de beperkte opsporingscapaciteit.
Ook ben ik voornemens om de vervolgingsverjaring voor misdrijven waarop een maximum gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld en ernstige zedenmisdrijven gepleegd tegen kinderen af te schaffen. Een daartoe strekkend wetsvoorstel heb ik deze week ter consultatie aan de adviesorganen aangeboden.
Herkent en erkent u het in het bericht geschetst probleem dat door geldgebrek korpsen geen volwaardige Cold-case teams op kunnen zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de geciteerde officier van justitie dat politie en justitie een plicht naar de nabestaanden hebben om een moord op te lossen en dat alleen daarom al de Cold-case teams meer slagkracht moet krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat er op dit moment slechts twee coldcaseteams zijn? Zo nee, hoeveel zijn het er dan en waar zijn die coldcaseteams werkzaam?
Zie antwoord op vraag 3 van het lid Van Raak (vraagnummer 2010Z18596, ingezonden 6 december 2010).
Hoeveel coldcases hebben deze bestaande teams de afgelopen vijf jaar opgelost? Vindt u dit aantal hoopgevend of teleurstellend?
Er bestaat geen landelijk overzicht van het aantal zaken dat is opgelost of rijp is voor extra onderzoek. Uit informatie van de korpsen blijkt echter wel dat het loont om Cold Cases periodiek tegen het licht te houden en te bezien of er met de nieuwe mogelijkheden op gebied van techniek en regelgeving nieuwe opsporingsindicaties te vinden zijn. In 2009 is een landelijke Cold Case expertgroep opgericht met vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie en politie, waarin veel informatie en expertise wordt uitgewisseld.
Zie ook het antwoord op vraag 2 van het lid Van Raak.
Hoeveel zaken zijn rijp voor extra en verbeterd onderzoek, zoals de geciteerde teamleider van het Cold-case team van de politie Rotterdam-Rijnmond het noemt?
Zie antwoord vraag 6.
Zou u animal cops willen inzetten om deze onopgeloste moorden op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Animalcops doen onderzoek naar strafbare feiten die op dieren gericht zijn. Andere zaken die zich tijdens deze onderzoeken openbaren worden meegenomen. Animalcops zullen echter niet structureel ingezet worden voor onderzoek naar onopgeloste moorden.
Hoeveel animal cops zouden nodig zijn om de nog op de plankliggende coldcases extra en verbeterd (te) onderzoek(en)?
Zie antwoord vraag 8.
Particulieren die hun auto uitlenen en verliezen vanwege openstaande verkeersboetes van een ander |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wet Mulder dupeert auto-uitlener» en de tv-uitzending Meldpunt over dit onderwerp?1
Ja.
Klopt het gestelde dat een particulier die te goeder trouw een auto uitleent aan iemand die openstaande verkeersboetes heeft, het risico loopt dat die auto in beslag wordt genomen op grond van bepalingen in de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften (Wet Mulder)? Zo ja, wat heeft de wetgever precies met deze bepaling beoogd? Zo nee, wat is dan niet waar aan wat daar wordt gesteld?
Ja, als een eigenaar zijn voertuig ter beschikking stelt aan een derde bij wie geen (volledig) verhaal vanwege openstaande verkeersboetes heeft kunnen plaatsvinden, loopt de eigenaar het risico dat zijn voertuig op grond van artikel 28b Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften (Wahv) buiten gebruik wordt gesteld. Naast het voertuig waarmee de gedraging heeft plaatsgevonden mag namelijk ook een soortgelijk voertuig buiten gebruik worden gesteld waarover degene aan wie de sanctie is opgelegd «vermag te beschikken». Het dwangmiddel buitengebruikstelling is bedoeld als pressiemiddel om te komen tot betaling. Onder «beschikken» moet volgens de wetsgeschiedenis worden verstaan «het ten gebruike onder zich hebben». Uit de wetsgeschiedenis blijkt ook dat met deze regeling is beoogd te voorkomen dat de persoon die zich na oplegging van de sanctie heeft ontdaan van zijn voertuig bevoordeeld zou worden boven de persoon die nog steeds de beschikking heeft over hetzelfde voertuig (Kamerstukken II, 1987–1988, 20 329, nr. 3, p 49. Uit jurisprudentie en uitspraken van de Nationale ombudsman blijkt dat het begrip «vermag te beschikken» ruim dient te worden uitgelegd en zich bijvoorbeeld uitstrekt tot lease- en huurauto’s en geleende auto’s.
Hoever gaat de verantwoordelijkheid van iemand die zijn auto uitleent om na te gaan of degene aan wie hij de auto uitleent, verkeersboetes heeft openstaan?
Uitgangspunt van de Wahv is dat de kentekenhouder in beginsel verantwoordelijk is voor wat er met zijn voertuig gebeurt. Het buiten gebruik stellen van een geleende auto is wettelijk toegestaan op grond van artikel 28b Wahv. De wet stelt daarbij dus niet als voorwaarde dat het kenteken van de auto op naam staat van degene aan wie de sanctie is opgelegd. Uit jurisprudentie en rapporten van de Nationale ombudsman blijkt dat de toepassing van het dwangmiddel buitengebruikstelling voertuig, in het bijzonder de uitleg van het begrip «vermag te beschikken», als juist en behoorlijk wordt beoordeeld.
In de Wahv is er verder voor gekozen dat degene die de auto heeft uitgeleend deze terug kan krijgen tegen betaling van de openstaande boetes en de kosten van overbrenging en bewaring (artikel 29 Wahv). Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de toenmalige Minister van Justitie op vragen over een vergelijkbare casus heeft geantwoord dat de vraag of degene die de auto leende tegenover de uitlener zorgvuldigheid in acht neemt en dergelijke gevolgkosten aan de uitlener vergoedt, buiten het kader van de Wahv valt (Kamerstukken I, 1996–1997, 23 689, nrs. 5 (p. 6 en 5a (p. 4)).
Heeft de wetgever bij de totstandkoming van de Wet Mulder bewust rekening gehouden met de gevolgen voor auto-uitleners, zoals die in de tv-uitzending aan de orde kwamen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, deelt u dan de mening dat de Wet Mulder of het uitvoering geven aan die wet aanpassing behoeft?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de volgende zinsnede uit artikel 28b Wet Mulder «een voertuig waarover degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, vermag te beschikken» er niet toe zou mogen leiden dat degene die het desbetreffende voertuig te goeder trouw heeft uitgeleend, wordt geconfronteerd met de verdere gevolgen van het buitengebruik stellen van dat voertuig? Zo ja, op welke wijze gaat u bewerkstelligen dat de auto-uitlener niet op deze wijze wordt gedupeerd? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 2, 3 en 4.
Deelt u de mening dat, aangezien de officier van Justitie op grond van artikel 28b Wet Mulders kan bepalen een voertuig buiten gebruik te stellen of op grond van artikel 29 van die wet bevoegd is het voertuig naar een daartoe aangewezen plaats over te brengen, de officier bij het gebruik maken van die bepalingen zou moeten meewegen in welke mate de eigenaar van het voertuig aangerekend kan worden dat hij het voertuig heeft uitgeleend aan iemand die verkeersboetes heeft openstaan? Zo ja, op welke wijze gebeurt dat of zou dat moeten gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 2, 3 en 4.
Op grond van artikel 5 Besluit Administratieve handhaving verkeersvoorschriften ondersteunt het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) de officier van justitie bij het innen van deze administratieve sancties en de daarop gevallen verhogingen en kosten. In opdracht van de officier van justitie verstrekt het CJIB aan opsporingsambtenaren een opdracht tot het toepassen van het dwangmiddel buitengebruikstelling. Vervolgens kunnen opsporingsambtenaren op basis van de feiten en omstandigheden ter plaatse overgaan tot buitengebruikstelling van een voertuig. Of bij een uitgeleende auto daadwerkelijk sprake is van «vermag te beschikken» door degene aan wie de sanctie is opgelegd, is ter beoordeling van de opsporingsambtenaar. Alleen als de betrokkene of de kentekenhouder de buitengebruikstelling naderhand aanvecht (meestal in kort geding), beoordeelt ook het CJIB de feitelijke buitengebruikstelling. Daarbij vindt zo nodig overleg met het Openbaar Ministerie plaats. Alleen als vervolgens het vermoeden ontstaat dat de betrokkene niet over het voertuig vermocht te beschikken, kan worden besloten tot teruggave van het voertuig. Het gaat dan bijvoorbeeld om het vermoeden dat het voertuig onder druk is uitgeleend aan de betrokkene (denk aan machtsmisbruik van een zwakbegaafde). Voordat het CJIB overgaat tot teruggave, overlegt het met de opsporingsambtenaar.
Deelt u de mening dat het voor de rechthebbende van een voertuig, niet zijnde de verkeerszondaar, onbillijk kan zijn om van die rechthebbende te verwachten dat hij zowel de kosten van overbrenging en bewaring als ook de openstaande boetes moet betalen alvorens hij zijn voertuig kan terugkrijgen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit veranderen? Zo nee, waarom niet? Is hierbij van belang dat de mogelijkheid van verhaal van de rechthebbende van een voertuig op de verkeerszondaar illusoir moet worden geacht omdat de bewaring nu juist is toegepast omdat de verkeerszondaar geen verhaal biedt?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 2, 3 en 4.
De veronderstelling dat buitengebruikstelling van een voertuig wordt toegepast omdat betrokkene geen verhaal biedt, is onjuist. Het zwaardere middel van buitengebruikstelling wordt ingezet als het CJIB in het executietraject daaraan voorafgaand (met inzet van een aanschrijving, aanmaningen, een deurwaarder en het dwangmiddel inname rijbewijs) niet is geslaagd in het verkrijgen van een betaling van de betrokkene, terwijl het daartoe nog wel mogelijkheden ziet. Als zondermeer is komen vast te staan dat een betrokkene geen verhaal biedt, bijvoorbeeld bij een faillissement, wordt een dwangmiddel niet toegepast.
Kan de wettelijk vastgelegde mogelijkheid dat een rechthebbende, niet zijnde de verkeerszondaar, zijn voertuig vanwege verkeersboetes van een ander verliest een inbreuk opleveren op het eigendomsrecht, zoals dat is vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek dan wel in artikel 1 van het eerste protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)? Zo ja, in hoeverre is die beperking gerechtvaardigd en welke jurisprudentie bestaat er op dit punt? Zo nee, welke conclusie verbindt u hieraan? Is bij de beantwoording van deze vraag van belang of het voertuig is uitgeleend in de uitoefening van een bedrijf (bijvoorbeeld een autoverhuurder) of als particulier? Is voorts bij de beantwoording van deze vraag van belang het geval dat het voertuig voor ommekomst van de bewaartermijn van vier weken is verkocht of vernietigd omdat dit voertuig onvoldoende verhaal biedt?
Volgens de Hoge Raad komt de buitengebruikstelling van een auto op grond van artikel 28b Wahv niet in strijd met eigendomsrecht van de verhuurder zoals beschermd door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, aangezien bij inzet van dit middel een «fair balance» bestaat tussen de met het dwangmiddel gediende doelen en de nadelige gevolgen voor de rechthebbende (HR 10 maart 2006, C05/007HR en NJB 2006, nr. 549, p. 758–760). Deze uitspraak is ook van toepassing op gevallen waarin het eigendomsrecht van de auto berust bij een particulier. Ik verbind hieraan de conclusie dat er geen aanleiding is tot een wetswijziging op dit vlak.
Het is op grond van de Wahv niet toegestaan om een buiten gebruik gesteld voertuig al binnen vier weken te verkopen of vernietigen (zie artikel 29 Wahv).
Deelt u de mening dat de dwangmiddelen buitengebruikstelling, overbrenging en inbewaringstelling van een voertuig, zoals bepaald in de artikelen 28b en 29 van de wet Mulder, niet effectief zijn in de zin van het alsnog innen van de boetes als niet de auto van de verkeerszondaar in beslag is genomen maar die van een derde die de auto heeft uitgeleend? Zo ja, welke conclusie trekt u daaruit? Zo nee, waarom niet?
Nee. In 2009 werden ruim 150 000 opdrachten aan de politie verstrekt tot het buiten gebruik stellen van een voertuig. In bijna 49 000 zaken (ruim 30%) werd alsnog betaald door degene aan wie de sanctie was opgelegd. Hieronder bevinden zich ook gevallen waarin een geleende auto buiten gebruik was gesteld. Van het precieze aantal van die gevallen wordt geen registratie bijgehouden.
Deelt u de mening dat het onredelijk is om van de particuliere eigenaar van een auto te verwachten dat hij de kosten voor het buitengebruikstelling, overbrenging en inbewaringstelling van een voertuig plus de boete van de overtreder op wiens naam de boetes staan terugvordert, aangezien die eigenaar geen partij is of was bij het opleggen van de boete? Zo ja, welke conclusie trekt u hier uit? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 2, 3 en 4.
Manipulatie door de Europese Commissie van een onderzoek naar adoptie |
|
Nine Kooiman |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Europese Commissie onderzoekers onder druk heeft gezet om te concluderen dat er behoefte bestaat aan een Europees Adoptie Agentschap, terwijl het onderliggende onderzoek die conclusie niet staaft?1
Ik heb kennis genomen van het krantenartikel. De bescherming van de rechten van het kind is een van de prioriteiten van de Europese Commissie. Mede naar aanleiding van verzoeken van leden van het Europees Parlement en klachten van EU-burgers en organisaties over praktische problemen bij adopties binnen de Europese Unie, heeft de Europese Commissie besloten om dit onderzoek te laten verrichten. Aangezien het een onderzoek betreft dat namens de Europese Commissie is verricht, is het aan de Europese Commissie om te reageren.
Is het waar dat de conclusie die in het rapport wordt getrokken dat er behoefte is aan een Europees Adoptie Agentschap niet gestaafd wordt door het onderliggende onderzoek? Zo ja, is het waar dat (deze niet gestaafde) conclusie tot stand is gekomen doordat de Europese Commissie haar invloed als opdrachtgever heeft aangewend? Zo ja, bent u bereid dit gedrag van de Commissie te veroordelen en aan te dringen op waarborgen om de onafhankelijkheid van door de Commissie gevraagde onderzoeken te garanderen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat er pogingen worden ondernemen Roemenië te dwingen de grenzen voor adopties weer open te stellen? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Mij zijn geen berichten bekend dat er pogingen worden ondernomen Roemenië te dwingen de grenzen voor adopties weer open te stellen. Wel bereiken mij berichten dat er adoptieorganisaties uit andere landen zijn die dit wenselijk achten en daarop aandringen. Het is aan Roemenië om te besluiten of het interlandelijke adoptie uit Roemenië weer wil toestaan.
Is het waar dat dit onderzoek, dat € 250 000 aan Europees gemeenschapsgeld heeft gekost, in eerste instantie niet openbaar is gemaakt? Is dat gebruikelijk met dergelijke rapporten? Wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 1.
Welke bevoegdheden heeft de Europese Commissie momenteel op het gebied van interlandelijke adoptie? Met welke beweegredenen is dit onderzoek eigenlijk verricht?
In artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt aangegeven dat de Unie dient bij te dragen tot de bescherming van de rechten van het kind. Daarnaast maken Kinderrechten deel uit van de grondrechten die de EU en de lidstaten moeten eerbiedigen. Artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bepaalt dat kinderen recht hebben op de bescherming en de zorg die nodig zijn voor hun welzijn. Het onderzoek is verricht in het kader van de bescherming van de rechten van het kind.
Of de Europese Commissie bevoegdheden heeft op het gebied van interlandelijke adoptie zal beoordeeld moeten worden naar de aard en inhoud van een voorstel daartoe. De Commissie heeft een dergelijk voorstel nog niet gedaan.
Welke toegevoegde waarde heeft de betrokkenheid van de Europese Unie op dit gebied, gelet op de reeds bestaande internationale afspraken zoals het Haags Adoptieverdrag?
Uitgangspunt voor Nederland is dat duplicatie van activiteiten en maatregelen die reeds in andere internationale afspraken zoals het Haags Adoptieverdrag plaatsvinden, dient te worden vermeden. Betrokkenheid van de Europese Unie dient derhalve in beginsel complementair te zijn aan het Haags Adoptieverdrag. Uit het meerjarenbeleidskader voor Justitie en Binnenlandse Zaken – het Stockholm Programma – en het bijbehorende Actieplan blijkt dat de huidige Europese Commissie vooralsnog geen intenties heeft om te komen tot de ontwikkeling van een Europees adoptiebeleid.
Deelt u de mening dat er geen Europees Adoptie Agentschap dient te worden opgericht indien er geen noodzaak voor is?
Indien de Europese Commissie een voorstel tot de oprichting van een dergelijk agentschap doet, dan zal het voorstel worden getoetst aan het subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel. Nederland is in het algemeen terughoudend als het gaat om de oprichting van nieuwe agentschappen. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Deelt u eveneens de mening dat bij eventueel Europees beleid op het gebied van kinderbescherming daadwerkelijk de bescherming van het kind voorop moet staan, en niet het Europese adoptiebeleid, omdat adoptie geen doel op zich is maar slechts een van de middelen om kinderen kansen te geven?
Ja, ook bij de ontwikkeling van Europees beleid gericht op kinderen dient het belang van het kind voorop te staan. Indien er sprake is van de ontwikkeling van een Europees adoptiebeleid dan zal dit voor Nederland dan ook het uitgangspunt zijn.
De uithaal van de premier van Kenia naar homomannen |
|
Johan Driessen (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Premier Kenia haalt uit naar homomannen»?1
Ja.
Deelt u de afschuw over de uitspraak van de premier van Kenia, Raila Odinga: «Als homoseksuele mannen worden aangetroffen dan dienen zij gearresteerd te worden en naar de betrokken autoriteiten te worden gebracht»? Zo nee, waarom niet?
Wij hebben kennisgenomen van het artikel in de Volkskrant en van soortgelijke artikelen in andere media. Echter, volgens premier Odinga is hij verkeerd uitgelegd. Op 29 november 2010 heeft hij tijdens een redevoering, waarbij vrijwel het voltallige kabinet en vertegenwoordigers van de Keniaanse en internationale pers aanwezig waren, het geschetste beeld recht gezet.
Bent u bereid alle ontwikkelingshulp aan Kenia, op noodhulp na, te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Wij zijn van mening dat de Keniaanse regering het in de media geschetste beeld al overtuigend heeft rechtgezet en zien geen reden voor bilaterale stappen. Bovendien verloopt de bilaterale hulp aan Kenia niet via de overheid maar via maatschappelijke organisaties.
Het bericht dat moordenaars vrijuit gaan door geldgebrek |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Moordenaars vrijuit door geldgebrek»?1
Ik deel de ongerustheid over het niet oplossen van ernstige delicten. Deze hebben een grote impact op de samenleving en slachtoffers of hun nabestaanden. Gezien de ernstige aard en impact van deze Cold Cases ben ik van oordeel dat zij steeds volop betrokken moeten worden in de afweging welke zaken in onderzoek genomen worden door politie en Openbaar Ministerie. Daarom is het van belang dat regelmatig wordt bezien of er nieuwe opsporingsindicaties zijn in deze zaken. Om de opsporing verder mogelijk te maken wordt thans overigens gewerkt aan «herziening ten nadele met terugwerkende kracht» en wordt bijvoorbeeld DNA verzameld van veroordeelden.
Hoeveel oude moordzaken blijven nu precies op de plank liggen?
Veel politieregio’s hebben zicht op het aantal onopgeloste ernstige misdrijven in de betreffende regio. Er is echter geen landelijk overzicht van oude moordzaken die nooit zijn opgelost. Het aantal zal overigens toenemen als herziening ten nadele van de verdachte met terugwerkende kracht mogelijk wordt en de verjaringstermijnen voor doodslag en andere geweld- en zedendelicten worden aangepast. Overigens moet de term «moordzaken die op de plank liggen» goed worden verstaan. Politie en Openbaar Ministerie hebben in deze zaken met grote betrokkenheid en inzet langdurig onderzoek gedaan. Deze heeft echter helaas (nog) niet geleid tot aanhouding en veroordeling van een of meer verdachten. In 2009 is een landelijke Cold Case expertgroep opgericht met vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie en politie, waarin veel informatie en expertise wordt uitgewisseld.
Is het waar dat alleen Amsterdam en Rotterdam een team hebben om oude moorzaken op te lossen? In welke andere politiekorpsen zou voldoende reden bestaan zo'n team op te richten maar gebeurt dit nu niet door geldgebrek? Hoe groot is precies het financiële probleem bij deze korpsen?
Momenteel kennen de regio’s Rotterdam-Rijnmond, Amsterdam-Amstelland, Noord- en Oost Gelderland en Utrecht een eigen Cold Case-team. De noordelijke politieregio’s Groningen, Friesland en Drenthe hebben gezamenlijk een team. In andere regio’s zijn Cold Case teams ondergebracht in een Team grootschalige Opsporing of zijn er rechercheurs speciaal belast met behandeling en coördinatie van Cold Case zaken.
Vindt u het aanvaardbaar dat moordzaken, die mogelijk opgelost zouden kunnen worden, nu niet worden opgelost wegens gebrek aan geld en capaciteit? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit op te lossen?
Zie antwoord vraag 1.
Twee recente gerechtelijke uitspraken over de thuiskopieheffing en downloaden |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op twee recente gerechterlijke uitspraken, namelijk over de thuiskopieheffing1 en over het strafbaar stellen van het verwijzen naar downloadbare bestanden2?
De gerechtelijke uitspraken waar naar in de vraag wordt verwezen zijn de zaken FTD B.V. – Eyeworks Film en TV Drama B.V., Gerechtshof ’s-Gravenhage, 15 november 2011, LJN: BO3980 (verder «FTD-Eyeworks») en ACI ADAM B.V. e.a. – Stichting de Thuiskopie en Stichting Onderhandelingen Thuiskopie, Gerechtshof ’s-Gravenhage 15 november 2011, LJN: BO3982 (verder «ACI-Thuiskopie»).
In FTD-Eyeworks (hoger beroep in kort geding) is een bodemprocedure ingesteld bij de Rechtbank ‘s-Gravenhage. In ACI-Thuiskopie wordt naar ik heb vernomen cassatie ingesteld. Aangezien de rechter zich in beide zaken nog dient uit te spreken, kan ik op dit moment niet inhoudelijk op deze zaken ingaan.
Met betrekking tot de verhouding van de zaak FTD-Eyeworks tot de zaak Mininova – Stichting Brein (Rechtbank Utrecht, 26 augustus 2009, Mininova, LJN BJ6008) merk ik op dat anders dan in de vraag wordt gesteld, er geen sprake is van een strafbaarstelling. Zowel in de zaak FTD-Eyeworks als in Mininova – Stichting Brein heeft de rechter geoordeeld dat er geen sprake is van een inbreuk op het auteursrecht of een strafbaar feit maar FTD respectievelijk Mininova wel onrechtmatig hebben gehandeld. FTD handelde volgens het Hof onrechtmatig door het uploaden uit illegale bron te faciliteren en Mininova handelde onrechtmatig door (structureel) de gelegenheid te geven tot, aan te zetten tot en te profiteren van de door haar gebruikers gepleegde inbreuken op de auteursrechten en naburige rechten van de bij stichting Brein aangesloten rechthebbenden.
Hoe interpreteert u de gerechtelijke uitspraak over de thuiskopieheffing? Bent u het eens met de uitspraak dat de thuiskopieheffing bedoeld is als vergoeding voor het downloaden van materiaal? Zo ja, hoe groot acht u de kans dat de kopieerheffing wordt uitgebreid door deze uitspraak?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe interpreteert u de gerechtelijke uitspraak over het strafbaar stellen van het verwijzen naar downloadbare bestanden? Hoe oordeelt u over het feit dat de rechter het verwijzen naar downloadbare bestanden strafbaar heeft gesteld? Is hier naar uw mening een mogelijke tegenstelling met een eerdere gerechtelijke uitspraak in de zaak Minninova, zoals in het artikel gesuggereerd wordt? Wat is uw oordeel over deze tegenstelling?
Zie antwoord vraag 1.
Welke maatregelen kunt u nemen om de ontwikkeling van kwalitatief hoogwaardige en klantvriendelijke legale downloadmogelijkheden te stimuleren?
Begin 2011 zal ik een brief naar uw Kamer sturen waarin ik een aantal speerpunten in het auteursrecht vaststel en een aantal maatregelen aankondig.
De bescherming van persoonsgegevens van Europese consumenten in de Verenigde Staten |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Vindt u het «Safe-Harbor»-keurmerk voor Amerikaanse bedrijven van cruciaal belang om de privacy van Europese consumenten te beschermen, omdat alleen gecertificeerde Amerikaanse bedrijven privégegevens van Europese consumenten mogen verwerken en het keurmerk belangrijke principes bevat voor de verwerking van persoonsgegevens? Zo nee, waarom niet?
De doorgifte van persoonsgegevens uit de Europese Unie naar de Verenigde Staten en de daaropvolgende verdere verwerking van die gegevens met toepassing van de beschikking van de Europese Commissie van 26 juli 2000 (PbEG L 215), de zogenaamde «Safe Harbor»-beschikking, is inderdaad van groot belang voor de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens afkomstig uit de Europese Unie. Het is overigens niet zo dat alleen met toepassing van de «Safe Harbor»-beschikking doorgegeven persoonsgegevens Amerikaanse bedrijven rechtvaardigt die gegevens te verwerken. Daarvoor bestaan verschillende aanvullende grondslagen.
Wat is uw reactie op het artikel waaruit blijkt dat door Amerikaanse bedrijven al jarenlang grootschalige fraude wordt gepleegd met het «Safe-Harbor»-keurmerk?1
Het artikel in Webwereld.nl is gebaseerd op de weergave door derden van mondelinge uitlatingen van een vertegenwoordiger van een Australisch onderzoeksbureau. Het betreffende bureau, Galexia, heeft, naar het beweert op de eigen website, onderzoek gedaan naar de werking van het «Safe Harbor»-keurmerk, maar het rapport over dat onderzoek tot dusverre niet willen publiceren, of willen toezenden aan belanghebbenden. Onder deze omstandigheden onthoud ik mij van een oordeel over de beweringen in het artikel in Webwereld.nl die betrekking hebben op het desbetreffende rapport.
Hoe beoordeelt u de controle op de regels rondom «Safe-Harbor»? Is het waar dat het Amerikaanse ministerie van Handel geen enkel onderzoek doet naar privacybeleid noch enige controle uitoefent, en dat de bedrijven zichzelf certificeren en controleren?
De essentie van het «Safe Harbor»-systeem is dat bedrijven op basis van volstrekte vrijwilligheid verklaren zich te zullen houden aan de «Safe Harbor»- beginselen en de antwoorden die zijn gegeven op de Frequently Asked Questions (FAQ), zoals geformuleerd in de beschikking van de Commissie, genoemd in antwoord 1. In FAQ nr. 7 is het systeem van controle en toezicht op de verklaringen van de desbetreffende bedrijven opgenomen. Zakelijk weergegeven kunnen bedrijven de naleving van de regels verzekeren via een zelfevaluatie, of via een externe audit, die beide wel aan bepaalde eisen moeten voldoen. Bij niet-naleving van deze regels, bestaat de mogelijkheid voor belanghebbenden bij de Federal Trade Commission (FTC) een klacht in te dienen, om te bezien of de mededingings- en consumentenbeschermingswetgeving – waar gegevensbescherming een onderdeel van is – wordt nageleefd. De FTC kan een verbod opleggen tot het uitoefenen van praktijken in strijd met de «Safe Harbor»-beginselen, of zonodig de federale rechter inschakelen. Strafrechtelijke actie is ook mogelijk, zeker bij het afleggen van valse verklaringen. De taak van het Department of Commerce (DoC) is slechts beperkt tot het bijhouden van een openbaar bestand van bedrijven die onder de «Safe Harbor»-beginselen zijn gecertificeerd. Permanente niet-naleving van de regels kan leiden tot verwijdering van die lijst, maar er is niet voorzien in een actieve rol van het DoC bij de handhaving van die lijst. Dat vereist gerichte actie van, hetzij de FTC, hetzij belanghebbenden.
Bij dit systeem moet worden bedacht dat het Amerikaanse gegevensbeschermingsrecht voor de private sector sterk afwijkt van het Europese systeem. Er bestaat geen algemene wetgeving voor gegevensbescherming in de particuliere sector, en evenmin een algemeen bevoegde toezichthouder. De handhaving berust, in overeenstemming met de principes van het Amerikaans privaatrecht, op eigen initiatief van belanghebbenden.
Is het waar dat honderden Amerikaanse bedrijven ten onrechte claimen gecertificeerd te zijn en zich niet houden aan deze principes van bescherming van persoonsgegevens? Is het waar dat veel bedrijven die wel gecertificeerd zijn helemaal niet duidelijk maken hoe zij de principes handhaven en de gevoelige data van Europeanen beschermen?
Het College bescherming persoonsgegevens heeft mij bericht dat in het verleden in eerdere rapporten over het functioneren van het «Safe Harbor»-systeem die zijn uitgebracht aan de Europese Commissie kritisch is geoordeeld over de beperkte mogelijkheden van het DoC voor toezicht op de naleving en handhaving van de lijst met aanmeldingen. Tot welke misstanden dit aanleiding gaf, en in welke mate zich die hebben voorgedaan, is mij niet bekend.
Maakt u zich zorgen over de bescherming van persoonsgegevens van Europeanen in de Verenigde Staten? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat deze persoonsgegevens veel beter dan nu het geval is beschermd gaan worden?
De omstandigheid dat in de Verenigde Staten een ander gegevensbeschermingsrecht bestaat dan in de Europese Unie geeft mij op zichzelf genomen geen reden tot zorg over het niveau van de bescherming van persoonsgegevens afkomstig uit de Europese Unie in de Verenigde Staten. De handhaving van de «Safe Harbor»-beschikking is echter een zaak die uitsluitend op Europees niveau door de Commissie kan worden aangepakt. Het ligt dan ook op de weg van de Commissie om het niveau van uitvoering en handhaving van de door haar vastgestelde beschikking in de Verenigde Staten met de Amerikaanse autoriteiten op te nemen. Verder is, voor zover mij bekend, de «Safe Harbor»-beschikking nog niet geëvalueerd. Krachtens artikel 4 van de beschikking heeft de Commissie een verplichting daartoe. Ik ben bereid de Commissie daar op gepaste wijze over te benaderen.
Bent u van mening dat het hard nodig is dat er zo snel mogelijk een algemeen bindend verdrag wordt gesloten met de Verenigde Staten over de bescherming van persoonsgegevens, dat niet alleen ziet op justitiële gegevens maar op alle gegevens? Zo ja, hoe gaat u dit bevorderen? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen gaat u dan nemen om er voor te zorgen dat persoonsgegevens van Europese burgers in de Verenigde Staten beter beschermd worden?
De grote verschillen tussen het Amerikaans en Europees gegevensbeschermingsrecht voor de private sector zouden het opstellen van een verdrag tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten over gegevensbescherming tot een gecompliceerde en langdurige opgave maken. De vraag is dan ook of de Verenigde Staten en de Europese Unie daartoe bereid zullen zijn. Er zijn echter, juist in Europees verband, alternatieven beschikbaar. Naast een meer gerichte aandacht voor de werking van de «Safe Harbor»-beschikking in de praktijk, zijn er mogelijkheden om via door de Europese Commissie vastgestelde standaardcontracten persoonsgegevens rechtmatig aan ontvangers in de Verenigde Staten door te geven. Het lijkt zeker mogelijk om bij de komende herziening van de EU-privacyrichtlijn meer instrumenten te ontwikkelen die een verantwoorde gegevensoverdracht naar de Verenigde Staten mogelijk maken.
het onderzoek van het Openbaar Ministerie naar de rapporten van van den Bergh en de Commissie van Toezicht betreffende Inlichtingen -en Veiligheidsdiensten (CTIVD) |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichten dat Britse militairen in Irak gemarteld hebben gedurende hun tijd dat zij onderdeel waren van de bezettingstroepen en dat Nederlandse militairen op dat moment officieel onder Brits commando vielen tijdens hun verblijf in de provincie Al Muthanna?1 Is het waar dat deze martelingen vanuit een basis in Um Qasr werden georganiseerd?2
De genoemde berichten van The Guardianzijn bekend.
Nederlandse militairen zijn verantwoordelijk voor personen die door hen gevangen zijn genomen. Na overdracht gaat deze verantwoordelijkheid over op de ontvangende partij. Wel verplicht het derde Verdrag van Geneve inzake krijgsgevangenen om in geval van notificatie, bijvoorbeeld door het Internationale Comite van het Rode Kruis (ICRC) dat de ontvangende partij zich niet aan de verplichtingen onder het verdrag ten opzichte van krijgsgevangenen houdt, corrigerende maatregelen te nemen of om teruggave van gevangenen te vragen.
Nederland had en heeft geen aanleiding te veronderstellen dat Britse militairen zich schuldig maakten aan marteling van gevangenen die door Nederland aan het Verenigd Koninkrijk zijn overgedragen ten tijde van SFIR. Er zijn op basis van bronnenonderzoek geen aanwijzingen dat de namen die in de artikelen van
Kunt u uitsluiten dat van de in totaal 52 gevangenen die door Nederlandse troepen in het kader van SFIR-operatie in Al Muthanna aan de Britten in Um Qasr zijn overgedragen, mensen door de Britten zodanig zijn behandeld dat van marteling sprake is? Indien nee, wat is er met hen gebeurd?3
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de toezegging dat de minister van Justitie de rapporten van de commissie Van den Berg en de CTIVD onder de aandacht van het Openbaar Ministerie zou brengen om te bezien of de inhoud van deze rapporten aanleiding geeft tot het instellen van een (nader) oriënterend dan wel strafrechtelijk onderzoek?4
Ja.
Wat was het conclusie van het Openbaar Ministerie? Heeft het aanleiding gezien tot een oriënterend dan wel strafrechtelijk onderzoek? Zo ja, wat is de stand van zaken van dat onderzoek? Indien nee, waarom niet? Kunt u dat toelichten?
In de periode 2009/2010 is door de Koninklijke Marechaussee, onder leiding van het openbaar ministerie te Arnhem, een oriënterend feitenonderzoek ingesteld op basis van de reeds voorhanden en door de onderzoekscommissies beschikbaar gestelde documentatie (in totaal circa 14 000 pagina's).
In het kader daarvan is tevens een groot aantal getuigen (nader) gehoord. Op basis van de resultaten van dit onderzoek heeft het OM te Arnhem geconcludeerd dat geen sprake is van mogelijke vervolgbare strafbare feiten. Voor nader oriënterend en/of strafrechtelijk onderzoek bestaat, mede ook gezien de diepte en uitgebreidheid van het reeds uitgevoerde feitenonderzoek, geen aanleiding.
De verstoorde werksfeer bij strafrechters en de kwaliteit van de strafrechtspraak |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het boek getiteld «De nieuwe kleren van de rechter» en de krantenberichten naar aanleiding daarvan?1
Ja.
Herkent u zich in de alarmerende conclusies die de auteur trekt onder andere over de attitude en omgangsvormen van strafrechters, de onderlinge verhoudingen, de gebrekkige organisatie, de ontstane vertragingen, de financiële tekorten en het niet halen van afspraken over de behandeling en de duur van strafzaken? Zo ja, waarom? Bent u voornemens iets aan deze situatie te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
In het boek doet de auteur verslag van zijn belevenissen als gerechtsbestuurder in de strafsector van een gerecht. Het gaat om persoonlijk gekleurde waarnemingen, waarbij het niet voor de hand ligt deze automatisch op de gehele rechterlijke organisatie te betrekken. Dit neemt niet weg dat het beschrevene serieus genomen moet worden. De auteur beschrijft situaties waar verbetering mogelijk is. Ik heb hiervoor aandacht gevraagd bij de Raad voor de rechtspraak. Ik vind het belangrijk dat de Rechtspraak zelf kritisch kijkt naar de eigen organisatie. De ideeën van de auteur van dit boek verdienen daarbij serieuze aandacht.
Deelt u de mening van de auteur dat de kwaliteit van de strafrechtspraak zelf niet onder de door hem gesignaleerde problemen lijdt?
Ja. Overigens heeft de auteur ook in zijn onlangs gehouden oratie herhaald dat de kwaliteit van de strafrechtspraak naar zijn mening niet in het geding is.
Deelt u de bezorgdheid over het aanzien van de rechterlijke macht in de samenleving mede als gevolg van een aantal incidenten in de afgelopen periode? Zo nee, waarom niet?
Voor een goed functioneren van de rechtstaat is vertrouwen in de rechterlijke macht van groot belang. De beeldvorming die naar aanleiding van de incidenten is ontstaan doet hier afbreuk aan, en dat valt te betreuren. Het is echter ook van belang dat de incidenten in hun reële proportie worden gezien. Zij behoeven geen blijvend effect te hebben op het vertrouwen in de rechterlijke macht.
Deelt u de mening dat transparantie over het zelfreinigend vermogen van de rechterlijke macht (interne (kwaliteits)beoordelingen, intervisie en als ultimum remedium de ontslagprocedure bij de Hoge Raad) kan bijdragen aan het herstel van het vertrouwen in de rechterlijke macht? Zo ja, kunt u daaraan wat doen? Wat acht u wenselijk? Zo nee, waarom niet?
De Rechtspraak is doordrongen van het belang van transparantie en heeft daarom maatregelen genomen om de transparantie te vergroten. In het kwaliteitssysteem dat een aantal jaren geleden in de Rechtspraak is ingevoerd (RechtspraaQ) hebben interne kwaliteitsbeoordelingen en intervisie een vaste plaats. Verder worden, naast de meer traditionele gegevens over instroom, productie en financiën, sinds enkele jaren cijfers gepubliceerd over klachten, wrakingen, de uitkomsten van klantwaarderingsonderzoeken, publicatie van uitspraken, permanente educatie, gerealiseerde doorlooptijden, doorverwijzing naar mediation, en arbeidsproductiviteit.
De Rechtspraak is, zo blijkt uit de Agenda van de Rechtspraak 2011–2014, voornemens de zichtbaarheid van de inspanningen op het gebied van kwaliteit, de openheid over prestaties en de openheid over gevallen van (vermeende) inbreuken op de kernwaarden verder te vergroten. Indien zich incidenten voordoen, zal daarover sneller en effectiever worden gecommuniceerd. Ik verwacht dat deze transparantie zal bijdragen aan het vertrouwen in de Rechtspraak op de langere termijn.
Kent u het zogeheten digitaal klaagschrift waarmee burgers een klacht kunnen indienen bij een gerecht over de behandeling die hen ten deel is gevallen?
Alle rechtbanken en gerechtshoven beschikken al over de technische mogelijkheden om digitaal klachten te ontvangen. Over relevante opvattingen van burgers wordt reeds gerapporteerd. De suggestie om hieraan meer aandacht en zichtbaarheid te geven zal ik overbrengen aan de Raad voor de rechtspraak.
Bent u bereid in overleg met de Raad voor de rechtspraak dit digitaal klaagschrift verder te ontwikkelen en meer actief te promoten (bijvoorbeeld op www.rechtspraak.nl), zodat burgers makkelijker hun klachten, suggesties en wensen bij de rechterlijke macht kunnen neerleggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om met de Raad voor de rechtspraak te bespreken dat de reacties van burgers niet alleen worden betrokken bij de beoordeling van rechters, maar dat hierover ook actief en transparant (en uiteraard anoniem) wordt gerapporteerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u verder voornemens maatregelen te nemen om het aanzien en de kwaliteit van de rechterlijke macht te herstellen dan wel versterken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Momenteel wordt wetgeving voorbereid die erop is gericht de gerechtelijke kaart te herzien. Dit voorziet in het terugbrengen van het aantal arrondissementen en het aantal ressorten, hetgeen zal bijdragen aan de continuïteit, kwaliteit en flexibiliteit van de Rechtspraak. Tevens worden de externe oriëntatie en de gerichtheid op de samenleving versterkt door mensen van buiten de rechterlijke macht een plaats te geven in de besturen van de gerechten.
Vingerafdrukken in een landelijke database |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de voorzitter van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) de risico’s vreest van een centrale database voor de opslag van vingerafdrukken?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het CBP de vingerafdrukkenopslag in strijd acht met de privacybescherming zoals erkend in het EVRM?
Ik deel de opvatting van het CBP niet. Ik verwijs hierbij naar hetgeen hierover is gesteld in de memorie van toelichting bij de wijziging van de Paspoortwet en de behandeling van dit wetsvoorstel in zowel de Tweede als Eerste Kamer.
Wat vindt u van de door een onderzoeker van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid geconstateerde gevaren van fouten in de opslag van vingerafdrukken, door bijvoorbeeld de slechte kwaliteit van sommige vingerafdrukken en van fraude met andermans vingerafdrukken?
Voor het antwoord verwijs ik naar mijn beantwoording van de vragen (met name het antwoord op vragen 1 en 2) van het TK-lid Heijnen (TK 2010–2011, nr. 456).
Deelt u de mening dat, gezien de grote risico’s rondom de centrale opslag van vingerafdrukken, ervan afgezien moet worden om een dergelijke centrale database op te richten? Zo nee, waarom niet?
In de antwoorden op de hiervoor genoemde vragen van het TK-lid Heijnen en tijdens de recente behandeling van de begroting Binnenlandse Zaken in de Tweede Kamer heb ik gesteld dat ik mij de komende maanden op dit dossier wil oriënteren om tot een oordeel te kunnen komen over de wijze waarop de centrale reisdocumentenadministratie vorm zou kunnen krijgen. In de tussentijd worden er geen onomkeerbare stappen gezet richting de vorming van de centrale reisdocumentenadministratie.
De zaak van een gedetineerde Nederlander in Mexico |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
![]() |
Kent u de zaak van de heer Bronkhorst, die al sinds 15 oktober 2009 gedetineerd zit in Cancun in Mexico?1 Deelt u de zorgen over zijn kansen op een eerlijk strafproces?2 Bent u eveneens bezorgd over zijn veiligheidssituatie in detentie in Mexico?
Ja, de zaak van de heer Bronkhorst heeft vanaf het begin de aandacht van het ministerie van Buitenlandse Zaken en de ambassade.
Onze vertegenwoordigingen in Mexico-Stad (ambassade) en Cancún (honorair consulaat) hebben steeds in contact gestaan met de relevante autoriteiten, en aandacht gevraagd voor de juiste rechtsgang. Ook is steeds aandacht gegeven aan de veiligheidssituatie van de heer Bronkhorst die tot dusver gewaarborgd is.
Op welke wijze uw ministerie en de Nederlandse ambassade in Mexico zich ingespannen voor deze Nederlander?
Zowel de ambassade in Mexico-Stad als het honorair consulaat in Cancún volgen de zaak vanaf het begin nauwlettend. De ambassade en het honorair consulaat hebben de heer Bronkhorst het afgelopen jaar veelvuldig bezocht en de zaak aan de orde gesteld bij de desbetreffende autoriteiten.
Zowel schriftelijk als in gesprekken is bij de Mexicaanse autoriteiten aandacht gevraagd voor de zaak van de heer Bronkhorst. Bij die gelegenheden is de zorg uitgesproken over de duur van het proces en over zijn veiligheid. Ook is bij deze contacten aangedrongen op een zorgvuldige behandeling van de zaak.
Bent u bereid uw zorgen over zowel het strafproces als de situatie in detentie van de heer Bronkhorst over te brengen aan de Mexicaanse minister van Justitie? Zo nee, waarom niet?
In diverse gesprekken met de Nederlandse ambassade hebben de Mexicaanse autoriteiten meegedeeld begrip te hebben voor de geuite zorgen over de heer Bronkhorst, waar ook werd gesteld dat zij geen invloed kunnen uitoefenen op de rechtsgang, die een zaak is voor de onafhankelijke rechter.
Bent u eveneens bereid, in overleg met de Mexicaanse minister van Justitie en met respect voor de rechtsgang aldaar, te bezien welke mogelijkheden er zijn dat de heer Bronkhorst zijn strafproces buiten de gevangenis af kan wachten, zowel vanwege de feitelijke bestraffing die hij nu al ondergaat als vanwege zijn veiligheidssituatie in detentie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u voor u of de Nederlandse ambassade hierbij weggelegd?
Een verzoek van de advocaat van de heer Bronkhorst om zijn proces in vrijheid af te wachten is ingediend, maar werd door de rechter afgewezen. Het is in eerste instantie aan de advocaat van de heer Bronkhorst om de opportuniteit van een nieuw verzoek te beoordelen. Indien de advocaat daartoe besluit en daarbij om ondersteuning verzoekt, ben ik daartoe bereid.
De situatie van asielzoekers in griekenland |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich mijn eerdere vragen over de situatie van asielzoekers in Griekenland?1
Ja.
Naar aanleiding van uw antwoorden op die vragen: wat zijn de verwachte inwilligingscijfers in 2010 en in 2011? Hoe reëel is het dat Griekenland binnen drie jaar een inwilligingspercentage heeft dat aansluit bij het Europese gemiddelde? Kunt u dit toelichten?
Deze vraag kan ik niet concreet beantwoorden. In mijn beantwoording van uw eerdere vragen van 22 oktober jl., heb ik meegedeeld dat de Griekse Minister van Burgerbescherming heeft aangegeven dat hij ernaar streeft om het inwilligingspercentage van asielverzoeken aan te laten sluiten bij het Europese gemiddelde. Vanzelfsprekend is het niet aan mij, maar aan de Griekse regering om aan dit streven invulling te geven. De Griekse regering werkt momenteel een nieuwe asielprocedure uit. In die procedure zal niet langer de politie verantwoordelijk zijn voor het nemen van asielbeslissingen maar een «independent Asylum Agency» bemand door reguliere ambtenaren. De ambitie is dat deze asieldienst in het najaar van 2011 operationeel is. Voor de overgangsperiode is op 22 november jl. een Presidentieel Decreet in werking getreden dat regelt dat, in afwachting van de nieuwe asieldienst, asielaanvragen door 13 regionale politiedirecties worden behandeld. De politiebeambten die tijdens deze overgangsperiode zijn belast met het afnemen van interviews en het nemen van asielbeslissingen, worden opgeleid door onder andere de UNHCR. Hiertoe worden seminars georganiseerd. Het Decreet geeft voorts de asielzoeker het recht om tegen een afwijzing van zijn asielaanvraag bezwaar aan te tekenen. Het bezwaar wordt behandeld door een Comité waarin onder andere een vertegenwoordiger van de UNHCR zitting heeft. Deze ontwikkelingen kunnen mogelijk een effect hebben op het inwilligingspercentage.
Waarom gaat u in het antwoord op vraag 3 van mijn eerdere vragen geheel voorbij aan het zorgelijke gegeven dat een Europese rechter heeft geoordeeld dat de Griekse detentieomstandigheden in strijd zijn met mensenrechten en het gegeven dat Nederland nog steeds vreemdelingen terugstuurt naar Griekenland, van wie de kans bestaat dat een deel van hen direct in dat soort omstandigheden belandt?
Zonder voorbij te willen gaan aan de zorgen over de, in onder andere CPT-rapporten, beschreven toestand in de Griekse penitentiaire inrichtingen, wil ik nogmaals het uitgangspunt benadrukken dat problemen zoveel mogelijk binnen de Griekse rechtsorde moeten worden aangekaart en opgelost. Dit betekent dat indien een Griekse burger of een asielzoeker klachten heeft over bijvoorbeeld het regime tijdens detentie, hij die klachten eerst bij de Griekse autoriteiten moet indienen en daarna zonodig vanuit Griekenland bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM, Straatsburg). Daarnaast acht ik het van belang dat de Griekse regering, in zijn op 15 september jl. gepresenteerde «National Action Plan on the Reform of the Asylum System and on Migration» de ambitie heeft neergelegd dat elk dententiecentrum voldoet aan de richtlijnen van het European Committee for the Prevention of Torture (CPT). Om bij te dragen aan het verwezenlijken van dit streven heeft Nederland, via de Europese Commissie, Griekenland zijn expertise aangeboden.
Zoals bekend wordt op dit moment, onder de huidige omstandigheden waarin deze verbeteringen nog aan het begin van uitvoering staan, de aanvaardbaarheid van een overdracht aan Griekenland in het kader van artikel 3 EVRM beoordeeld door het EHRM. De uitspraak, die naar verwachting een leading judgment geeft, wordt eind 2010/begin 2011 verwacht (zaak M.S.S. vs België en Griekenland). Ten slotte verwijs ik u nog naar de brief die de toenmalige Minister van Justitie op 13 oktober jl. aan uw Kamer heeft toegestuurd (Kamerstuk 19 637, nr. 1363). In die brief wordt toegelicht dat de komende tijd vanuit Nederland overdrachten aan Griekenland naar verwachting niet kunnen worden geëffectueerd, tenzij de individuele asielzoeker daar zelf in berust.
Deelt u de mening dat het nationaal actieplan van Griekenland met betrekking tot migratiemanagement een eerste aanzet is, maar dat, gezien de omvang, breedte en historie van het probleem dat Griekenland heeft met de asielinstroom, dat actieplan voor de korte termijn onvoldoende is om te garanderen dat asielzoekers in Griekenland een menselijke behandeling, fatsoenlijke opvang en een behoorlijke procedure krijgen? Kunt u dit toelichten? Deelt u tevens de mening dat het enkel uitbreiden van het aantal grenswachters van Frontex aan de kust van Griekenland de kwaliteit van de asielprocedure en de opvang niet verbetert?
Uw menig deel ik niet zonder meer. Het lijkt mij aangewezen dat wij als lidstaten van de Europese Unie in onze samenwerking met Griekenland ons concentreren op de implementatie van dit plan, omdat een goede implementatie zal leiden tot structurele verbeteringen. Griekenland wordt als land aan de buitengrens van de Europese Unie (EU) geconfronteerd met grootschalige illegale immigratie van buiten de EU en lijkt door de jaren heen moeilijk in staat adequaat op dit probleem te reageren. Het is daarom van het grootste belang dat Griekenland zélf, geholpen en gestimuleerd door de EU, maatregelen neemt om de situatie structureel te verbeteren. In dit licht zie ik de introductie van het Griekse actieplan, waarvan de Griekse autoriteiten het «ownership» hebben, als een zeer positieve ontwikkeling. Het plan getuigt van de bereidheid van de Griekse regering om het asiel- en migratiesysteem te hervormen. Vanzelfsprekend ligt de verantwoordelijkheid voor de verbeteringen primair bij Griekenland zelf. De eerste concrete verbeteringen worden zichtbaar, waarbij ik verwijs naar het al genoemde Presidentieel Decreet van 22 november jl. Naast de genoemde procedurele verbeteringen, ziet dit Decreet ook op het instellen van speciale comités die de achterstanden in het behandelen van asielaanvragen gaan oppakken. Tevens regelt het Decreet het recht op juridische bijstand en voorziet het in de voogdij van alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Daarnaast heeft de Commissie imiddels laten weten dat zij een bedrag van circa 9.5 miljoen euro onder emergency measures heeft gereserveerd voor de korte termijn hulp aan Griekenland. Dit ziet onder meer op het creëren van nieuwe, en verbeteren van reeds bestaande, opvangvoorzieningen. Voor de langere termijn zijn vier terreinen geïdentificeerd (backlog management, training, registration & screening, quality management) waarvoor lidstaten die hun steun hebben aangeboden in december 2010 en januari 2011 op missie naar Griekenland gaan.
Realiseert u zich dat Nederland (net als andere lidstaten) in strijd met mensenrechten handelt als ons land asielzoekers de komende jaren terugstuurt naar een land (Griekenland) waar de omstandigheden en procedures voor asielzoekers beneden een acceptabel peil zijn?
In lijn met de opvattingen van het vorige kabinet, ben ik van mening dat de tekortkomingen in het Griekse asielsysteem nog niet betekenen dat Griekenland, ten aanzien van personen die onder de Dublin-verordening het land inreizen, zijn EVRM verplichtingen niet kan nakomen. Daarnaast wijs ik op de in antwoord op vraag 3 genoemde aanstaande uitspraak van het EHRM, die ik met belangstelling afwacht, en de brief van 13 oktober jl. van de toenmalige minister, waarin is uiteengezet dat en waarom de komende tijd nagenoeg geen overdrachten aan Griekenland zullen plaatsvinden.
Deelt u de mening – en hier is al meerdere malen door de Kamer op aangedrongen – dat het, ter aanvulling op het Griekse actieplan, voor de korte termijn noodzakelijk is dat er acute, praktische steun komt vanuit de Europese lidstaten voor Griekenland, gericht op het zo snel mogelijk verbeteren van de fundamenten van de asielprocedure, opvang en detentieomstandigheden aldaar? Bent u bereid daar in de Europese Unie (EU) een initiatief toe te nemen? Kunt u beide antwoorden toelichten?
Zoals aangegeven levert Nederland een substantiële bijdrage aan het Griekse actieplan, omdat dit bij een goede implementatie de asiel- en migratiesituatie in Griekenland structureel kan verbeteren. Het lijkt mij aangewezen dat wij ons richten op dit plan, ook omdat dit plan brede Europese en UNHCR ondersteuning heeft. Vanzelfsprekend zal Nederland binnen de diverse gremia van de Europese Unie het belang van een goede implementatie van het plan en praktische samenwerking met Griekenland blijven benadrukken.
Bent u op de hoogte van de opmerking van de Nederlandse rechter van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), dat het terugsturen van minderjarigen, moeders met kinderen of zwangere vrouwen naar de zuidelijke landen (dus ook Griekenland) te gevaarlijk is?2 Hoe kwalificeert u deze opmerking?
Ja, ik heb kennis genomen van deze in de media opgetekende uitspraken. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 heeft het EHRM nog geen uitspraak gedaan over de aanvaardbaarheid van een overdracht aan Griekenland in het kader van het EVRM. Die uitspraak wordt eind dit jaar/begin 2011 verwacht.
Is Nederland gehouden grote groepen Griekse asielzoekers die nu niet kunnen worden uitgezet, zelf in procedure te nemen? Hoe denkt het EHRM over de noodzaak voor onder andere Nederland om een groot aantal «Griekse zaken» zelf in procedure te nemen?
De Dublin-verordening bepaalt termijnen die tijdens de verschillende fasen van de asielprocedure dienen te worden gerespecteerd. Wanneer een lidstaat de termijnen niet naleeft, wordt hij geacht de verantwoordelijkheid voor de betrokken persoon (alsnog) te hebben aanvaard. In de Dublin-verordening is neergelegd dat de rechter de termijn kan stuiten, en wel bij voorlopige voorziening. Eind 2010 en najaar 2011 worden de uitspraken verwacht van respectievelijk het EHRM en het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU, Luxemburg).
Het antwoord op uw tweede vraag kan ik uiteraard niet geven, omdat dit aan het EHRM zelf is. Mogelijk zal de binnenkort te verwachten uitspraak van het EHRM daarover meer duidelijkheid bieden.
Nu u hebt uiteengezet dat overdrachten aan Griekenland niet kunnen worden geëffectueerd, betekent dit dat de grensdetentie van personen die (eventueel) overgedragen zouden worden aan Griekenland ook wordt opgeheven? Hoe wordt de groep van ruim 2 100 vreemdelingen die nu niet kunnen worden uitgezet, opgevangen?
Nu zowel Griekenland als Nederland onderdeel uitmaken van het Schengengebied zal in het algemeen van toegangsweigering en grensdetentie geen sprake zijn bij personen voor wie een Dublinclaim op Griekenland aan de orde is.
Op 1 november 2010 bedroeg het aantal geregistreerde Griekenland-procedures circa 1920 zaken. Deze personen verblijven in de centrale opvang.
Dient u op dit moment nieuwe verzoeken tot overname of terugname in bij Griekenland? Kunt u tevens toelichten hoe lang een asielzoeker op basis van de geldende termijnen maximaal in Nederland kan verblijven zonder dat zijn of haar asielverzoek in behandeling wordt genomen?
Ja, indien in een individuele zaak wordt vastgesteld dat op basis van de Dublin-criteria Griekenland verantwoordelijk is voor het behandelen van de aanvraag, wordt door de IND aan Griekenland verzocht de asielzoeker over te nemen. De situatie in Nederland is nu dat de rechters in veel Dublin-Griekenland zaken voorlopige voorzieningen treffen, omdat er geen uitspraak wordt gedaan op nationaal niveau voordat het Hof van Justitie van de EU arrest heeft gewezen. De overdracht van de asielzoeker aan Griekenland wordt daarmee, zoals volgt uit de beantwoording van vraag 8, opgeschort.
Onderzoek naar de uitvoerbaarheid van strafbaarstelling van illegaliteit |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht waaruit blijkt dat oud-minister Verdonk voor Vreemdelingenbeleid en Integratie in haar ambtsperiode een onderzoek instelde naar de mogelijkheid van het strafbaar stellen van illegaliteit?1
Ja.
Wat waren de belangrijkste conclusies uit dat onderzoek ten opzichte van noodzaak en haalbaarheid van het strafbaar stellen van illegaliteit? Hoe beoordeelt u deze conclusies?
Er is geen sprake van een onderzoek, maar van interne ambtelijke advisering waarvan de resultaten zijn neergelegd in de illegalennota die in 2004 naar de Tweede Kamer is gezonden (TK 2003–2004, 29 537, nr. 2).
In het regeerakkoord staat dat het kabinet zal inzetten op de strafbaarstelling van illegaliteit. Volgend jaar zal ik mijn visie op de aanpak van illegaliteit naar de Tweede Kamer sturen. In die visie zal ik, in afstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie, een voorstel doen voor de invulling van de strafbaarstelling van illegaliteit.
Is de situatie na het verschijnen van het onderzoek wat betreft noodzaak en haalbaarheid van strafbaarstelling van illegaliteit veranderd? Zo ja, wat is er veranderd en in hoeverre is dat van invloed op de huidige beleidsvoornemens?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u het betreffende onderzoek dat in opdracht van oud-minister Verdonk is uitgevoerd naar de Kamer sturen vóór de begrotingsbehandeling Immigratie en Asiel?
Zie antwoord vraag 2.
De wijziging van de Faillissementswet |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Nieuwe insolventiewet kan bedrijven redden»? Wat is uw reactie op de daarin geuite kritiek dat het ontwerp van de nieuwe insolventiewet, waarmee de faillissementswet wordt gemoderniseerd, al bijna twee jaar vrijwel onaangeroerd bij Justitie ligt?1
Het interview met prof. Kortmann in de Staatscourant is ons bekend. De Commissie insolventierecht heeft op 1 november 2007 een voorontwerp voor een herziene Insolventiewet afgerond, dat daarna via een internetconsultatie aan belanghebbenden is voorgelegd. De reactie van de Commissie insolventierecht op de vele commentaren in de consultatie is eind juli 2009 ontvangen. Bij de begrotingsbehandeling in het najaar van 2009 heeft de toenmalige Minister van Justitie de Tweede Kamer laten weten dat er, gelet op de taakstellingsoperatie van het vorige kabinet en de vele al bestaande wetgevingsprioriteiten, geen ruimte bestond om dit omvangrijke wetgevingsproject ter hand te nemen. De voorzitter van de Commissie insolventierecht, prof. Kortmann, is daarover schriftelijk geïnformeerd.
Deelt u de in het artikel geuite mening dat het wetsontwerp een betere regeling biedt, waarbij een onderneming meer kans krijgt een doorstart te maken in plaats van failliet te gaan en waarbij de restanten van een bedrijf (de boedel) eerlijker over de schuldeisers kunnen worden verdeeld?
Het streven van de Commissie naar een vereenvoudiging van de insolventieregels, een beter reorganiserend vermogen van bedrijven en aansluiting bij ontwikkelingen in het kader van de Europese Unie en UNCITRAL spreekt op zich aan. In het voorontwerp worden echter ook de nodige controversiële suggesties gedaan, zoals de afschaffing van de preferenties van de fiscus en het UWV alsmede het creëren van een andere balans tussen de verschillende crediteuren, onder meer ten laste van de (separatist)positie van banken in een faillissement. Verder voorziet het Voorontwerp in de nodige aanpassingen van het arbeidsrecht, waaronder de afschaffing van loon als boedelvordering en het gelijktrekken van opzegtermijnen in en buiten insolventie. Deze suggesties hebben tot – deels zeer – kritische reacties in de consultatie geleid. Daar komt bij dat wij de voorgestelde afschaffing van de preferentiële positie in faillissement van de fiscus en het UWV ongewenst achten in een tijd waarin de overheid verantwoordelijkheid neemt om de gevolgen van de economische crisis te dempen. Afschaffing van deze preferenties kan tot een toenemend beslag op de collectieve middelen leiden, bijvoorbeeld omdat het UWV wel lonen moet doorbetalen maar in een soortgelijke verhaalspositie komt te verkeren als andere crediteuren. Ook moet het risico worden vermeden dat een verminderde verhaalspositie van banken leidt tot teruglopende kredietverstrekking. Alles afwegende zien wij daarom geen aanleiding voor een integrale herziening van de faillissementswetgeving op basis van het voorontwerp.
Bent u ook van oordeel dat met deze nieuwe insolventiewet een aantal bedrijven, dat nu failliet gaat, gered zou kunnen worden? Hoeveel faillissementen van bedrijven zouden naar schatting kunnen worden voorkomen met deze nieuwe insolventiewet?
Nee. De vraag of de door de Commissie voorgestelde Insolventiewet al dan niet kan leiden tot een redding van meer bedrijven, wordt niet alleen positief beantwoord. Er wordt ook betoogd dat het voorontwerp juist de kans op een faillissement verhoogt.2 Het voorontwerp zelf bevat geen economische analyse, kwantitatieve indicatoren of een impact assessment. We moeten ons daarom van een oordeel onthouden.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat de curator niet langer (slechts) uit de boedel wordt betaald, omdat er vaak sprake is van een nagenoeg lege boedel waardoor faillissementsfraude niet of nauwelijks kan worden aangepakt? Hoe gaat u ervoor zorgen dat tenminste dit aspect van dit wetsontwerp zo spoedig mogelijk tot wet wordt verheven?
De betaling van het salaris van de curator uit de boedel moet worden onderscheiden van het eventueel door de curator starten van (gerechtelijke) procedures tegen (voormalige) bestuurders van de betrokken vennootschap wegens onbehoorlijk bestuur. Als de curator vermoedt dat dit laatste het geval is en hij de daaruit voortvloeiende schade wil verhalen of de mogelijkheid van een verhaalsactie wil onderzoeken, kan hij een beroep doen op voorfinanciering op grond van de Garantstellingsregeling curatoren (Stcrt. 3 januari 2005) als de boedel onvoldoende middelen bevat. Een dergelijk onderzoek kan bijdragen aan de vaststelling van faillissementsfraude en de mogelijke vervolging daarvan door het Openbaar Ministerie vergemakkelijken.
Hiervan is de financiering van het salaris van de curator uit de boedel te onderscheiden (artikel 16 lid 2 Faillissementswet). Zijn salaris wordt vastgesteld overeenkomstig daartoe door het overlegorgaan van rechters-commissarissen in faillissementen (Recofa) in samenspraak met de Nederlandse Orde van Advocaten en INSOLAD opgestelde richtlijnen. Blijkt dat de boedel na afwikkeling van het faillissement ontoereikend is ter voldoening van het uiteindelijk door de rechtbank vastgestelde salaris van de curator, dan ontvangt hij slechts een deel van het honorarium waarop op grond van de Recofa-Richtlijnen aanspraak bestaat. Ons is hierbij niet van zodanige problemen gebleken die rechtvaardigen dat het huidige uitgangspunt dat het salaris van de curator wordt voldaan uit de boedel moet wijken voor de door de Commissie insolventierecht voorgestelde medefinanciering door de Staat als de boedel onvoldoende blijkt.
Wij maken van de gelegenheid gebruik om in te gaan op de op 8 december 2010 ingediende motie van het lid Sap (GL) (Kamerstukken II 2010/11, 32 432, nr. 11). De bewindvoerder van een onderneming wordt door de rechtbank, nadat het faillissement is vastgesteld, doorgaans benoemd tot curator. Daarvoor zijn goede gronden, juist ook bij complexe faillissementen: de persoon in kwestie is al goed bekend met de geldstromen binnen, de vorderingen op en de verplichtingen van het betrokken bedrijf en kan daardoor het faillissement efficiënt en voortvarend afwikkelen. Het zou in veel gevallen onnodig duur zijn als de curator iemand anders zou moeten zijn dan de bewindvoerder. In dat geval zou de curator zich ook weer opnieuw de hele problematiek van het betrokken bedrijf en de schuldeisers eigen moeten maken. Dat leidt uiteindelijk tot een – in complexe zaken aanzienlijk – extra beslag op de boedel dat ten koste gaat van de schuldeisers. Anders dan de genoemde motie van het lid Sap, zien wij hierin geen scheve prikkel in de Faillissementswet, te meer omdat zowel de bewindvoerder als de curator onder toezicht van de rechter-commissaris staan en beiden over hun honorarium verantwoording aan de schuldeisers moeten afleggen.3 Wij ontraden derhalve deze motie.
Hoe kan het dat een wetsvoorstel zo lang op zich laat wachten? Wat zijn hiervoor de redenen?
In aanvulling op hetgeen hierover bij vraag 1 is opgemerkt, merken wij op dat ons niet is gebleken van tekortkomingen in de Faillissementswet die rechtvaardigen dat wordt overgegaan tot wat de voorzitter van de Commissie insolventierecht in het betrokken interview zelf aanduidt als een omvangrijke en complete renovatie. In het huidige tijdsgewricht en investeringsklimaat achten wij een stabiel wettelijk kader, en daarmee rechtszekerheid, belangrijker dan het vooruitzicht van een fundamentele herziening van onze wetgeving. Dat laat uiteraard onverlet dat concrete ervaringen aanleiding kunnen geven tot aanpassing van de wetgeving. Ter illustratie zij gewezen op de onlangs aangekondigde voornemens ter bescherming van de rechten met betrekking tot derivatencontracten bij faillissement van de intermediair en de mogelijkheid tot effectief en efficiënt ingrijpen bij financiële instellingen met onomkeerbare problemen (Kamerstukken II 2010/11, 32 545, nr. 1). Naar aanleiding van de onderhavige kamervragen heeft de Vereniging van Insolventierecht Advocaten (Insolad) ons bij brief van 3 december 2010 onder andere laten weten de huidige Faillissementswet vooral op het gebied van het reorganiserend vermogen van bedrijven voor verbetering vatbaar te achten. Wij zullen Insolad binnenkort uitnodigen om haar suggesties daaromtrent met ons te delen. Ook de standpunten van Insolad en eventuele andere betrokkenen kunnen aanleiding vormen tot bijstelling van onze faillissementswetgeving.
Wat zijn uw plannen met deze wijzigingen van de Faillissementswet? Op welke termijn kan de Kamer het wetsvoorstel verwachten?
Bankgegevens |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Justitie wil nog meer weten van burgers»?1
Ja.
Is het waar dat u voornemens bent het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT) een database te laten ontwikkelen om bankgegevens op te kunnen slaan? Zo ja, welke gegevens zullen in de database worden verzameld?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1 van de leden Schouw en Berndsen (vraagnummer 2010Z16726). Overigens was er bij de daarin genoemde ambtelijke verkenning geen sprake van een centrale opslag maar van een centraal raadplegingspunt, waarbij een centrale instantie zou zorgen voor het doorgeleiden van naw-vragen van politiemedewerkers naar de betreffende bank.
In welk stadium van ontwikkeling bevinden zich de plannen voor het opzetten van deze database?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt bij deze plannen rekening gehouden met de privacy van burgers? Hoe wordt deze database beschermd tegen onbevoegde toegang?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn bij u gevallen bekend waarin onbevoegde opsporingsambtenaren en of derden toegang hebben gehad tot de bestaande CIOT-database voor telecommunicatie gegevens? Zo ja, is hier onderzoek naar gedaan? Is hier aangifte van gedaan?
Zoals door de toenmalige Minister van Justitie is gemeld in antwoord op eerdere vragen van het lid Peters (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3260) is tijdens een audit van het CIOT over 2008 door de departementale auditdienst geconstateerd dat één korps zich niet heeft gehouden aan de opgestelde veiligheidsmaatregelen met betrekking tot de toegang tot de gegevens. Hiervan is geen aangifte gedaan.
Welke maatregelen heeft u genomen om te voorkomen dat onbevoegden toegang hebben tot de bestaande database?
Voor een opsomming van de door mij getroffen maatregelen verwijs ik naar het antwoord op vraag 7 van de hiervoor genoemde vragen van het lid Peters.