Het bericht dat de zaak van Jannie Knot nog altijd niet is afgehandeld |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Jannie Knot, ondanks dat zij op 31 oktober 2017 in het gelijk is gesteld door de Arbiter Bodembeweging en ondanks een toezegging van het Centrum Veilig Wonen (CVW) op 15 december 2017, nog steeds wacht op schadeloosstelling van haar gaswinningsschade?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ronduit schandalig is dat Jannie Knot zo lang moet wachten op de schadeloosstelling waar zij recht op heeft?
Zoals ik steeds benadruk sta ik op het standpunt dat schade als gevolg van gaswinning moet worden vergoed, en wel op een manier die de benadeelde niet onnodig opzadelt met juridisch of administratief gedoe. Daarbij merk ik op dat de actie van de hongerstakers aantoont dat er gevoelens van angst, frustratie en onzekerheid zijn bij de inwoners van Groningen als gevolg van de schadelijke gevolgen van de gaswinning. Het kabinet zet zich daarom in om de veiligheid in het gebied te herstellen en de schade te vergoeden. We brengen de gaswinning zo snel mogelijk terug, verbeteren de schadeafhandeling en werken aan toekomstperspectief van Groningen.
Ten aanzien van de oude schademeldingen, waar de hongerstakers met hun actie aandacht voor vragen, heb ik met NAM afgesproken dat zij een ultieme poging doet om al deze schadegevallen vóór 1 juli 2018 naar tevredenheid van bewoners af te handelen. In mijn brief van 9 maart 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 455) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop NAM invulling geeft aan deze afspraak. De commissaris van de Koning van Groningen en ik volgen dit en hebben hierover contact met de NAM.
Over de specifieke zaak waar uw vragen over gaan heb ik me door de NAM laten informeren. Omdat het hier over een individuele casus gaat en over de persoonlijke situatie van een bewoonster met schade wil ik hier niet in detail op ingaan. Het betreft in ieder geval een ingewikkelde schadezaak die de Arbiter Bodembeweging, op voorspraak van de NCG, met voorrang in behandeling heeft genomen. De afhandeling van deze schade heeft naar mijn mening veel langer geduurd dan nodig en gepast was, gezien de situatie van de bewoonster en haar gezin.
NAM en de zaakwaarnemer van de bewoonster zijn met elkaar in overleg om zo spoedig mogelijk tot een oplossing te komen. NAM heeft toegezegd vooruitlopend daarop een voorschot te verstrekken zodat zij in haar persoonlijk levensonderhoud kan voorzien.
Wat is de reden dat de uitspraak van de Arbiter Bodembeweging van ruim vier maanden geleden nog steeds niet is uitgevoerd? Kan zij de aan haar verschuldigde schadeloosstelling zo spoedig mogelijk ontvangen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, gezien de ernst van de situatie, deze zaak zelf op te pakken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen, gezien de urgentie, binnen een week beantwoorden?
Ja.
Regeldruk voor kleine evenementen en festivals zoals de Lauwersland Fietsvierdaagse |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen over onnodige regeldruk voor kleine evenementen en festivals naar aanleiding van het rapport van Actal (heden: Adviescollege Toetsing Regeldruk) die ertoe leidt dat het steeds lastiger is voor vrijwilligers om kleine evenementen en festivals te organiseren?1
Ja.
Welke landelijke regelgeving leidt ertoe dat de Lauwersland Fietsvierdaagse voor het eerst in zeventien jaar een vergunning bij de gemeenten moest aanvragen waar de routes doorheen gaan? Wat is de reden van deze landelijke regelgeving?2
Anders dan wordt verondersteld betreft het hier gemeentelijke regelgeving. De Lauwersland Fietsvierdaagse is op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Kollumerland c.a. een evenement waarvoor een vergunning vereist is. Deze fietsvierdaagse werd al enige jaren georganiseerd, maar in het verleden werd de vereiste vergunning niet aangevraagd. De organisatie is nu er nu door het gemeentebestuur op gewezen, dat de vereiste vergunning moest worden aangevraagd.
Omdat de route van de fietsvierdaagse door meerdere gemeenten gaat, heeft de gemeente Kollummerland c.a. aan de evenementenvergunning de voorwaarde verbonden dat de desbetreffende andere gemeenten een verklaring van geen bezwaar verlenen om wegen en paden te gebruiken.
Behalve de leges voor de evenementenvergunning van de gemeente Kollumerland c.a., brengen gemeenten ook voor het afgeven van een verklaring van geen bezwaar leges in rekening. Deze legesheffing vormde voor de organisatie van de fietsvierdaagse een probleem. Overigens zal de fietsvierdaagse in 2018 gewoon doorgaan.
Erkent u het belang dat bij lokale en landelijke regelgeving en uitvoering vooral uit wordt gegaan van de vrijwilligersorganisaties en verenigingen, zoals Oranje-, scouting-, carnavals-, sport- en andere verenigingen, omdat zij 95% van het aantal te organiseren evenementen uitmaakt? Bent u bereid om samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te verkennen hoe meer eenvoud (of regelvrije ruimte) in de regelgeving kan worden gebracht zodat buurtfeesten, festivals of de activiteiten van de Oranjevereniging makkelijker te organiseren zijn?
Ik onderschrijf het maatschappelijk belang van vrijwilligersorganisaties en verenigingen, zoals Oranje-, scouting-, carnavals-, sport- en andere verenigingen. Gemeenten zien ook dit belang. Juist daarom zijn gemeentelijke organisaties en
– werkwijzen er steeds meer op ingericht om de genoemde organisaties zo goed mogelijk te faciliteren, ook bij het organiseren van evenementen. Bij het opstellen van een evenementenvergunning maken gemeenten een evenwichtige afweging tussen het belang van het evenement en het belang van het voorkomen van overlast (bijvoorbeeld geluidsoverlast), het handhaven van de openbare orde, enz. Juist op het niveau van de gemeente kan in die afweging lokaal maatwerk worden geboden.
Daarbij houden de gemeenten samen met de VNG en het Ministerie van BZK de vinger aan de pols om te bezien of regeldruk bij (kleine) evenementen nog verder kan worden verminderd. Hierover vindt ook overleg plaats met vertegenwoordigers van relevante organisaties, zoals bijvoorbeeld de Bond van Oranjeverenigingen. De uitkomsten van dat overleg kunnen voor gemeentebesturen aanleiding zijn tot aanpassing van de plaatselijke verordeningen.
Bent u bereid om samen met de VNG te verkennen welke regelgeving in de praktijk tot hoge kosten leidt voor vrijwilligers en organisatoren van kleine evenementen en festivals en hoe dit aangepast kan worden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van het toenmalige Actal om bijvoorbeeld in het geval van geluidsnormen een maximum te stellen waarna lokale overheden binnen een bandbreedte hiervan mogen afwijken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u de ervaren regeldruk die zich uit in bijvoorbeeld relatief hoge kennismakingskosten (min. € 1,7 miljoen) bij het bereiken van overeenstemming met alle betrokken organisaties (gemeenten, provincies, vervoersbedrijven, e.d.) voor organisatoren van kleine evenementen en festivals verkleinen?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat veel organisatoren van kleine evenementen en festivals te maken hebben met een tijdelijk bouwwerk (circa 80%) en dat de vereisten die worden gesteld in het Bouwbesluit zijn gebaseerd op bouwwerken met een blijvend karakter?
Organisatoren van kleine evenementen en festivals hebben vaak te maken met regelgeving voor tijdelijke constructies. Tijdelijke podia, tribunes en andere bouwconstructies bij kortdurende evenementen en festivals zijn geen bouwwerk in de zin van het Bouwbesluit 2012; de eisen van dat besluit zijn dus niet van toepassing. Voor tijdelijke constructies bij kortdurende evenementen is sinds 1 januari jl. het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen van toepassing. In dit besluit zijn aan de constructie van deze bouwsels voorwaarden verbonden om de veiligheid van de gebruikers te garanderen. Het besluit beperkt zich tot brandveiligheid en hulpverlening voor die bouwsels. Voor overige aspecten van dit soort bouwsels, zoals de zogenaamde constructieve veiligheid, kan de gemeente nadere eisen stellen.
Heeft de evaluatie over het gebruik van de «Richtlijn voor constructieve toetsingscriteria bij een aanvraag voor een evenementenvergunning» van het Centraal overleg bouwconstructies (COBc) al plaatsgevonden? Bent u het met het toenmalige Actal eens dat bij een positieve evaluatie van de richtlijn dit omgezet dient te worden in een algemene maatregel van bestuur? Zo nee, waarom niet?
Er heeft tot op heden geen evaluatie plaatsgevonden van het gebruik van de «Richtlijn voor constructieve toetsingscriteria bij een aanvraag voor een evenementenvergunning» van het Centraal overleg bouwconstructies (COBc). De constructieve veiligheid van evenementenaanvragen valt overigens, zoals hiervoor is aangegeven, niet onder de landelijke bouwregelgeving. De aanbeveling van het toenmalige Actal over de betreffende richtlijn van het Centraal overleg bouwconstructies (COBc) was daarom in de eerste plaats gericht aan de VNG. Zonder een nadere standpuntbepaling van de VNG ter zake acht ik het niet opportuun om de wenselijkheid van een dergelijke algemene maatregel van bestuur te overwegen.
Zijn er mogelijkheden onderzocht om op landelijk niveau tot een eenduidige classificatie te komen voor de types A-, B- of C-evenement, omdat door ontbrekende criteria gemeenten hier verschillend invulling aan geven waardoor organisatoren van kleine evenementen en festivals rechtsongelijkheid ervaren?
In het verleden is geprobeerd tot een eenduidige classificatie te komen. Politie, brandweer, gezondheidsdiensten en andere betrokken diensten hanteren echter verschillende invalshoeken met betrekking tot de classificatie van evenementen. Wat voor de ene dienst een zeer risicovol evenement is, hoeft dat niet te zijn voor de andere dienst. Dat maakt het moeilijk om tot een eenduidige classificatie te komen. Gemeenten proberen in de praktijk in gezamenlijk overleg met hulpdiensten de juiste voorwaarden te bepalen waaronder een specifiek evenement kan plaatsvinden. Dit vertaalt zich vervolgens in voorschriften in de evenementenvergunning.
Zijn er al oplossingen gekomen voor het tot een goed einde brengen van meldings- en vergunningprocedures die laten zien dat er eindeloze afstemming tussen afdelingen, diensten en organisaties plaatsvindt? Heeft u al overleg gepleegd met gemeenten over bijvoorbeeld het instellen van een evenementenloket, zodat het makkelijker wordt voor vrijwilligers om kleine evenementen en festivals te organiseren?3
Gemeenten nemen al veel initiatieven ter verbetering van de klantgerichtheid en vermindering van administratieve lasten voor organisatoren van evenementen. Er zijn goede gemeentelijke ervaringen opgedaan met een coördinatiepunt of vaste coördinator voor evenementen. Gemeentebesturen zijn goed in staat om, rekening houdend met de plaatselijke omstandigheden, te beslissen of dergelijke «best practices» worden overgenomen en zo ja, in welke vorm. Wel zal ik de VNG om aandacht te vragen voor mogelijkheden tot vermindering van de administratieve lasten voor organisatoren bij evenementen die het grondgebied van meerdere gemeenten betreffen.
Op welke wijze gaat u de aanbevelingen uit het evaluatieonderzoek Handreiking Evenementenveiligheid uitvoeren?4
De Handreiking Evenementenveiligheid wordt momenteel in opdracht van het Veiligheidsberaad herzien, waarbij de aanbevelingen van het evaluatieonderzoek worden betrokken. Naar verwachting is de bijgestelde handreiking in de loop van dit jaar gereed. Een dergelijke handreiking geldt als richtinggevend advies voor de gemeentebesturen.
Welke gemeenten zijn samen met evenementenorganisatoren aan het werken aan een ander Handboek Evenementenveiligheid dan de bestaande Handreiking Evenementenveiligheid?
Er bestaan verscheidene instrumenten om de veiligheid van evenementen lokaal te borgen. Daarbij verwijs ik naar de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie aan de Tweede Kamer d.d. 17 maart 2016 (vergaderjaar 2015–2016, 28 684, nr. 463). Naast de eigen verantwoordelijkheid van de organisator van een evenement verbindt de gemeente voorwaarden en/of voorschriften aan een evenementenvergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening. In aanvulling op de Handreiking Evenementenveiligheid – gericht op advisering van gemeenten door veiligheidsregio’s – is het Handboek Evenementenveiligheid gemeenten gericht op het verschaffen van praktische inzichten en tips geven bij het zorgen voor een veilig evenement. Tezamen bieden beide documenten voor overheden een waardevolle basis, om de veiligheidszorg rond evenementen op een effectieve wijze te kunnen borgen. Het staat gemeenten vrij om zelf, of in samenwerking met andere partners een handboek naar eigen keuze te hanteren.
Hoe zorgt u ervoor dat er niet twee regimes ontstaan voor de evenementenveiligheid? Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat deze trajecten afgestemd dan wel samengevoegd worden? Hoe wordt voorkomen dat in het nieuwe door gemeenten vastgestelde Handboek Evenementenveiligheid de norm teveel uitgaat van professionele evenementenorganisaties en niet van vrijwilligersorganisaties?
Zie antwoord vraag 12.
De opvang van Venezolanen op Aruba en Curaçao en de Nederlandse bijstand daarbij |
|
André Bosman (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «regering vraagt Nederland bijstand voor mogelijke toekomstige opvang Venezolanen»?1
Ja.
Hebben de Curaçaose en/of Arubaanse regering Nederland al officieel gevraagd om financiële en operationele ondersteuning bij de opvang? Deelt u de mening dat ondersteuning niet plaats kan vinden als landen als Aruba tegelijkertijd migratie aantrekken door vanuit de regering uitspraken te doen dat ze alle vluchtelingen «tolerant en gastvrij zal ontvangen», zoals voormalig Minister-President van Aruba Mike Eman in het verleden deed?
De regering van Curaçao heeft Nederland recent een verzoek om ondersteuning gedaan vooruitlopend op een eventuele situatie waarin zij de opvang van migranten en vluchtelingen zelf niet meer aankan. Het kabinet ziet in dit verzoek vooral een wens om nog nauwer samen te werken in de voorbereiding op een eventueel noodscenario. Uitgangspunt daarbij blijft dat de toelating en uitzetting van vreemdelingen een landsaangelegenheid betreft. Het kabinet is hier ook in gesprekken met de regeringen van Aruba en Curaçao uiterst duidelijk in geweest. Dat betekent echter niet dat de landen aan hun lot worden overgelaten. Ik heb de regering van Curaçao laten weten dat Nederland – mocht zo’n geval zich voordoen – waar mogelijk ondersteuning zal bieden, bijvoorbeeld in de vorm van kennis en expertise op bijvoorbeeld het terrein van migratie. Daar zijn we ook nu al toe bereid. Eenzelfde aanbod staat vanzelfsprekend ook voor Aruba.
Ondertussen is het aan de landen om zoveel als mogelijk zelf de nodige maatregelen te treffen om eventuele voorziene problemen bij de opvang te mitigeren. In dat kader ondersteunt het kabinet zoals eerder vermeld – met inachtneming van de beperkte absorptiecapaciteit van de (ei)landen en met inachtneming van geldende internationale verdragen – het restrictief vreemdelingenbeleid dat in het Caribisch deel van het Koninkrijk wordt gevoerd.
Hoe beoordeelt u de oproep van de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties om Venezolaanse migranten de vluchtelingenstatus toe te kennen?2 Geldt ook op Aruba en Curaçao dat de vraag of iemand een vluchteling is individueel en niet categoriaal getoetst moet worden?
De oproep van UNHCR moet worden gezien als een dringende, niet bindende, oproep om vanwege de schrijnende situatie in Venezuela een veilige haven te bieden aan die personen die dat land ontvluchten. Of personen uit Venezuela kunnen worden gekwalificeerd als vluchteling, zal afhangen van hun individuele omstandigheden. Aanvragen om bescherming dienen derhalve – ook op Aruba en Curaçao – individueel te worden getoetst. In Caribisch Nederland wordt een aanvraag om bescherming van een Venezolaan individueel getoetst aan de criteria die staan in artikel 12a van de Wet toelating en uitzetting BES. Dat brengt met zich dat zowel wordt gekeken of iemand vluchteling is als bedoeld in het VN-vluchtelingenverdrag met bijbehorend Protocol, evenals of iemand terug kan zonder dat hij of zij een reëel risico loopt te worden onderworpen aan folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, zoals bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Bent u bekend met de mededeling van de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 27 februari 2018 dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid in samenwerking met het Openbaar Lichaam Bonaire, de uitvoeringsorganisaties (o.a. Koninklijke Marechaussee, Korps Politie Caribisch Nederland en de Immigratie- en Naturalisatiedienst Caribisch Nederland) en Defensie een noodplan heeft ontwikkeld voor het scenario, waarin het aantal migranten verder toeneemt? Kunt u schetsen welke gevolgen de inwerkingtreding van dit noodplan kan hebben voor Nederland?
Ik kan u net als de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking melden dat Nederland – zeker daar waar het Bonaire betreft – net als Aruba en Curaçao de nodige maatregelen treft om voorbereid te kunnen zijn op een eventuele migratiestroom. Voor Bonaire draagt Nederland immers een bijzondere verantwoordelijkheid. De mogelijke gevolgen voor Nederland van de inwerkingtreding van dit noodplan zullen afhankelijk zijn van de grootte van een eventuele instroom van migranten. Derhalve worden door de betrokken organisaties en diensten te Bonaire en in Nederland noodzakelijke voorbereidingen getroffen.
Kunt u aangeven hoeveel Venezolanen zich inmiddels bevinden op Aruba, Curaçao en Bonaire? Is het nog steeds onduidelijk hoeveel Venezolanen zich in het Caribisch deel van het Koninkrijk bevinden? Zo ja, kunt u in elk geval schetsen welke officiële cijfers er zijn en hoe deze zich verhouden tot de schattingen van de bestuurders van de eilanden?
Hoeveel illegale Venezolanen zich op Aruba, Curaçao en Bonaire bevinden is mij niet bekend. Hier bestaan naar mijn weten ook geen concrete cijfers over, hetgeen ook inherent is aan het feit dat illegaliteit vooral onder de radar plaatsvindt. Inzake de beschikbare officiële cijfers kan ik u het volgende melden. De autoriteiten van Aruba melden dat er in 2017 bijna 3.000 mensen met de Venezolaanse nationaliteit, niet zijnde een dubbele nationaliteit, waren ingeschreven in het bevolkingsregister. In het bevolkingsregister van Curaçao staan 3.756 personen met de Venezolaanse nationaliteit ingeschreven. Op Bonaire is de afdeling Burgerzaken van het Openbaar Lichaam Bonaire verantwoordelijk voor de «Basisadministratie persoonsgegevens». Uit hun gegevens blijkt dat er 751 personen met de Venezolaanse nationaliteit zijn ingeschreven op Bonaire.
Hoe verhoudt de constatering van het kabinet dat er in de loop van 2017 op Aruba 16 asielaanvragen van Venezolanen zijn geregistreerd tot de constatering van politici op Aruba dat er op het eiland duizenden vluchtelingen rondlopen?3 4
De constatering van het kabinet is gebaseerd op de mij verstrekte cijfermatige gegevens over de registratie van het aantal verzoeken om bescherming van Venezolanen door de bevoegde autoriteiten van Aruba. Mij is niet bekend op welke gegevens de constateringen van de betreffende politici zijn gestoeld, dan wel of hierbij onverhoopt geen acht is geslagen op het onderscheid tussen (illegale) migranten, verzoekers om bescherming en vluchtelingen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Curaçaose Minister-President dat de opvang van Venezolanen een koninkrijksaangelegenheid is, in het bijzonder in het licht van de uitspraak van de vorige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat de toelating van vreemdelingen een landsaangelegenheid is en dat de landen gaan over toelating en het proces rondom in- en uitreis?5 6
In lijn met het antwoord op vraag 2, onderschrijf ik de uitspraak van mijn ambtsvoorganger dat de toelating en uitzetting van vreemdelingen, inclusief de opvang van verzoekers om bescherming, een landsaangelegenheid betreft en dat de autonome landen in het Koninkrijk derhalve ook zelf verantwoordelijk zijn voor de opvang van Venezolanen.
Bent u tevens bekend met het bericht «Aruba heeft geen locatie om vluchtelingen op te vangen»?7 Klopt het dat Aruba de opvang nog steeds niet op orde heeft, ondanks het feit dat de regering er naar eigen zeggen al sinds 2006 mee bezig is? Deelt u de indruk dat het ontbreken van een locatie niet zozeer te maken heeft met de mate van financiële ondersteuning, als wel met trage besluitvorming en politieke onwil?
Ja, de berichten zijn mij bekend. Zoals in het antwoord op de vragen 2 en 7 aangegeven, betreft de toelating en uitzetting van vreemdelingen, inclusief de opvang van verzoekers om bescherming een landsaangelegenheid. Zolang zij zich daarbij houden aan het internationale recht, past bemoeienis van het Koninkrijk niet. Wel kan zoals gesteld sprake zijn van een concreet verzoek om ondersteuning door de regering van Aruba of Curaçao.
Een beschrijving van de geldende regelgeving op Aruba, Curaçao en Bonaire kunt u vinden in de reactie d.d. 4 april 2017 naar aanleiding van de Kamervragen van het lid Sjoerdsma (D66) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1565) en de brief aan uw Kamer d.d. 5 juli 2017 (Kamerstuk 29 653, nr. 33).
Ik kan u voorts melden dat alle betrokken landen voortdurend blijven investeren in het verder uitwerken en updaten van de eigen crisisplannen. Waar mogelijk en gewenst staan we elkaar daarin bij met benodigde kennis en expertise. Aruba, Curaçao en Bonaire kunnen daarnaast ook gebruikmaken van kennis, expertise en trainingen van internationale hulporganisaties.
Kunt u aangeven in hoeverre Curaçao de faciliteiten en regelgeving met betrekking tot de opvang van vluchtelingen op orde heeft?
Zie antwoord vraag 8.
Welke stappen onderneemt u om te verhinderen dat op Aruba en Curaçao verblijvende Venezolanen kunnen doorreizen naar Nederland?
Toegang tot het grondgebied van of toelating tot verblijf in Aruba, Curaçao of Bonaire, is territoriaal beperkt tot die landen, resp. de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Toegang of toelating betekent daarom niet zonder meer ook toegang of toelating tot Europees Nederland.
Venezolanen zijn vrijgesteld van de visumplicht kort verblijf (Schengenvisum), op grond van Verordening (EG) 539/2001 van de Raad van de Europese Unie. Zij hebben daarom geen visum nodig voor reizen met kort verblijf naar Europa. Voor verblijf in Europees Nederland langer dan 90 dagen binnen een periode van 180 dagen, moeten Venezolanen echter vooraf een machtiging tot voorlopig verblijf aanvragen bij een Nederlandse ambassade of consulaat in het buitenland, dan wel de kabinetten van de Gouverneurs te Aruba, Curaçao of Sint Maarten.
De beloning van de directie van de Nederlandse Waterschapsbank |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat de directie van de Nederlandse Waterschapsbank (NWB) is uitgebreid naar drie personen? Hoe hoog is de beloning van de directie van de NWB?
De directie van de NWB Bank bestaat sinds 1993 uit drie personen. Enkel in de periode 2008–2011 en op momenten dat er een vacature was, bestond de directie (tijdelijk) uit twee personen.
De beloning van de directie van de NWB Bank in 2016 was:
In duizenden euro’s
Vaste beloning
Variabele beloning
Totaal
Menno Snel1 (directievoorzitter)
79
12
91
Lidwin van Velden (directielid)
214
32
246
Frenk van der Vliet (directielid)
214
32
246
Ron Walkier2 (directievoorzitter
94
0
94
in dienst per 1 september 2016
afgetreden per de algemene vergadering van 26 april 2016 wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd
De NWB Bank zal op 19 april 2018 haar jaarverslag 2017 publiceren waarin de beloning van de directie in 2017 te raadplegen zal zijn.
Welke normen gelden er met betrekking tot de beloning van de directie van de NWB? In hoeverre past de beloning van de leden van de directie binnen deze normen?
Het beloningsbeleid voor de directie van de NWB Bank wordt door de algemene vergadering van aandeelhouders vastgesteld. Bij de aanstelling van nieuwe directieleden bepaalt de raad van commissarissen de hoogte van de beloning, binnen het op dat moment geldende beloningsbeleid.
Het huidige beloningsbeleid is in 2015 vastgesteld en is in lijn met het beloningskader dat het Ministerie van Financiën hanteert voor staatsdeelnemingen. Verder is de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen van toepassing. De maximale beloning voor de voorzitter van de directie van de NWB Bank bedraagt per 2015 € 272.000 en 85% daarvan voor overige leden van de directie. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd conform de indexatie zoals vermeld in de CAO Banken. Bij de vaststelling is bepaald dat het beloningsbeleid elke 5 jaar wordt geëvalueerd door een aandeelhouderscommissie.
Vindt u dat de beloning van de directie in verhouding staat tot de activiteiten van de directie, alsmede tot de grootte van de organisatie, mede in overweging nemende het aantal medewerkers (slechts 60) en het risicoprofiel (laag) van de bank?
Het beloningsbeleid van de NWB Bank is in lijn met het beloningskader voor staatsdeelnemingen van het Ministerie van Financiën. Dat beloningskader probeert een evenwicht te vinden tussen een bij het publiek belang passende sobere beloning en het bij een private instelling passende rekenschap geven van beloningen bij vergelijkbare instellingen. Het beloningsbeleid van de NWB Bank wordt periodiek herijkt, dit gebeurde voor het laatst in 2015. Die herijking leidde tot een versobering van het beloningsbeleid._ De beloningsverhouding tussen de directievoorzitter en de mediaan van de overige medewerkers van de NWB Bank bedraagt 4 en is daarmee laag in verhouding tot andere (financiële) instellingen.
Waarom is besloten tot uitbreiding van de directie naar drie personen? Kon de bank niet meer bestuurd worden door twee personen? Neemt de werkdruk per directielid af met dit besluit?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat er binnen waterschappen en gemeenten grote bezwaren bestaan ten aanzien van de uitbreiding van de directie, alsmede de beloning van de directie? Wat onderneemt u teneinde de oorzaak van deze bezwaren weg te nemen?
Ik heb geen signalen ontvangen dat de waterschappen grote bezwaren hebben tegen het aantal directieleden van de NWB Bank of tegen het beloningsbeleid. Op grond van de statuten van de bank bepalen de aandeelhouders het aantal directeuren. Na een korte periode (2008–2011) waarin de directie van de bank uit twee directieleden bestond, hebben de aandeelhouders in 2011 besloten de directie weer uit te breiden naar drie leden vanwege de toegenomen eisen die aan de bank werden gesteld op het gebied van governance en regelgeving alsmede een intensivering van de dienstverlening aan de klanten. Sinds 2014 staat de NWB Bank, die een balanstotaal heeft van ca. € 90 miljard, als significante bank onder direct toezicht van de Europese Centrale Bank.
De algemene vergadering van aandeelhouders stelt het beloningsbeleid en daarmee de maximale beloning van de directie vast. 81% van de aandelen van de NWB Bank worden gehouden door waterschappen, 17% door de staat en 2% door provincies. In 2015 is het huidige beloningsbeleid vastgesteld door de algemene vergadering van aandeelhouders op voorstel van een aandeelhouderscommissie. De commissie bestond uit vertegenwoordigers van vier aandeelhouder-waterschappen en van het Ministerie van Financiën.
Het bericht ‘Wirwar van gemeentelijke milieuzones groeit: automobilist kan Maastricht straks alleen nog met milieusticker in’ |
|
Erik Ziengs (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Martin Wörsdörfer (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Wirwar van gemeentelijke milieuzones groeit: automobilist kan Maastricht straks alleen nog met milieusticker in»?1
Ja. Zoals u eerder bent geïnformeerd (Kamerstuk 30 175, nr. 289, heb ik gemeenten, waaronder Maastricht, en de VNG uitgenodigd voor een bestuurlijk overleg medio mei om concrete afspraken te maken over de harmonisatie van milieuzones.
Hoe beoordeelt u het systeem in Maastricht met milieustickers/vignetten?
Ik streef naar een eenduidig systeem voor het hele land. Het is belangrijk dat Maastricht, waar veel buitenlandse bezoekers komen, hier ook mee uit de voeten kan.
Hoe effectief is het invoeren van een milieuzone om luchtkwaliteit te verbeteren?
Het effect is afhankelijk van de lokale situatie. Het is aan de gemeente om deze effecten inzichtelijk te maken en de proportionaliteit van deze maatregel te beoordelen.
Deelt u de mening dat een wirwar van milieusystemen in gemeenten onwenselijk is?
Ja, die mening deel ik.
Deelt u de mening dat ondernemers in de binnenstad onevenredig hard getroffen worden door de strenge milieuzones?
Het afwegen van de belangen en effecten van de milieuzone is aan de gemeenten. Zij zullen daarbij ook de belangen van de ondernemers meewegen.
Welke voorstellen kunt u doen om ondernemers te beschermen met betrekking tot de milieuzones?
Ik zet mij in voor een eenduidig en helder systeem van milieuzones, zodat alle belanghebbenden weten waar zij aan toe zijn.
Op welke termijn kan de Kamer regels met betrekking tot uniformering van milieuzones ontvangen?
Ik heb de nieuwe gemeentebestuurders en de VNG uitgenodigd om hierover om tafel te gaan. Voor de zomer wil ik tot concrete afspraken komen. Ik wil hierbij gebruik maken van de kennis en ervaringen van onze buurlanden. Om de uniforme bebording te regelen, is een aanpassing van het RVV nodig. Het veranderen hiervan kost tijd. Ik verwacht dat dit uiterlijk 1 januari 2020 is geregeld.
Bent u bereid om, totdat de regelgeving er is, in gesprek te gaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om de wirwar aan milieuzones in te dammen?
Zie antwoord vraag 7.
De berichten dat oude diesels niet meer welkom zijn in Arnhem en Maastricht |
|
Maurits von Martels (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u de berichten gelezen dat oude diesels niet meer welkom zijn in Arnhem en Maastricht?1 2 3
Ja.
Kunt u aangeven hoe zich dit verhoudt tot hetgeen in het regeerakkoord ten aanzien van milieuzones is afgesproken?
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb gemeld (Kamerstuk 30 175, nr. 289), wil ik concrete afspraken maken over de harmonisatie van milieuzones met gemeenten, waaronder Arnhem en Maastricht, en de VNG.
Ik vind het van groot belang dat er één helder landelijk vastgesteld systeem komt, dat effectief stuurt op het reduceren van luchtverontreinigende stoffen en eenvoudig is voor de automobilist. Het blijft de bevoegdheid van de gemeente om te bepalen of en waar een milieuzone wordt ingevoerd en in hoeverre deze proportioneel is als maatregel om luchtkwaliteit te verbeteren.
Deelt u de visie dat een wirwar van gemeentelijke milieuzones dreigt te ontstaan, nu Maastricht met een milieuvignet vervuilende auto’s wil weren?
Ik ben met gemeenten, waaronder Maastricht en Arnhem, in gesprek over harmonisatie van de milieuzone en de wijze van handhaving. Uitgangspunt daarbij is om te komen tot een eenduidig en herkenbaar systeem van milieuzones.
Kunt u aangeven wanneer een landelijke indeling van categorieën van vervuilende auto’s te verwachten is en hoe die indeling in hoofdlijnen zal zijn?
Voor de zomer wil ik tot concrete afspraken komen. Ik wil hierbij gebruik maken van de kennis en ervaringen van onze buurlanden.
Kunt u ook aangeven hoe en wanneer een uniforme bebording ingevoerd kan worden, zodat verwarring over de strekking van bebording bij gemeentelijke milieuzones tot het verleden gaat behoren?
Om de uniforme bebording te regelen, is een aanpassing van het RVV nodig. Het veranderen hiervan kost tijd. Ik verwacht dat dit uiterlijk 1 januari 2020 is geregeld. Ik wil afspraken met gemeenten maken hoe we de harmonisatie tot die tijd gezamenlijk kunnen vormgeven.
Kunt u aangeven hoe de uitspraak van de Minister-President dat het voornemen van de gemeente Arnhem om de milieuzone in te stellen niet verstandig is vanwege economische schade, kan worden geduid?
De gemeente weegt bij de instelling van een milieuzone de verschillende belangen, zoals luchtkwaliteit, leefbaarheid en economische gevolgen tegen elkaar af.
Deelt u de uitspraken van de Minister-President dat de milieuzone ten koste van de economie en banen gaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om spoedig met de gemeenten in overleg te treden om de versnippering van de aanpak, kort voor de invoering van een landelijke werkwijze, te voorkomen?
Ja, ik wil voor de zomer concrete afspraken maken met gemeenten over de harmonisatie van milieuzones.
Deelt u de visie dat het volstrekt onacceptabel zou zijn als buitenlandse automobilisten eventuele boetes niet zouden betalen?
Ja, het boeteregime zou voor iedereen gelijk moeten zijn.
Bent u bereid met de betrokken gemeenten te bezien hoe de inning van buitenlandse boetes verbeterd kan worden aangezien het inningspercentage gemiddeld slechts circa 75% procent.
Ja, ik ben daartoe bereid.
De euro’s die het raam uitvliegen voor het betalen van het luxeleven van Europarlementariërs |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Kosten Europees parlement schieten door het plafond»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen valt dat Europarlementariërs bovenop hun salaris van € 8.484 bruto per maand nog de beschikking hebben over een chauffeursdienst en allerlei onkostenvergoedingen ontvangen, zoals € 4.342 voor «kantoorkosten» waarover geen verantwoording hoeft te worden afgelegd?
Het kabinet hecht eraan dat het Europees parlement de middelen heeft om zijn verdragsrechtelijke taken als medewetgever van de Europese Unie en zijn taken ten aanzien van de controle van de EU-begroting waar kan maken.
Het Europees parlement is zelf verantwoordelijke voor transparantie en verantwoording over zijn uitgaven. Het gaat dan eveneens om de verantwoordelijkheid van politieke groepen in het Europees parlement voor correcte uitgaven van toegekende financiële middelen.
In het verlengde hiervan acht het kabinet het van belang dat leden van het Europees parlement zelf transparantie en verantwoording afleggen over de eigen administratieve uitgaven. Hiervoor zijn leden van het Europees parlement zelf verantwoordelijk.
Bent u van plan om tijdens de onderhandelingen over de komende meerjarenbegroting voor de Europese Unie de eis op tafel te leggen dat het maar eens afgelopen moet zijn met het financieren van de luxe levensstijl van deze overbodige instelling? En bent u van plan aan te geven dat zolang het Europees parlement nog bestaat de salarissen en onkostenvergoedingen fors omlaag moeten?
De kabinetsinzet voor het nieuwe MFK is gericht op een ambitieuze modernisering van de EU-begroting en op het vermijden van hogere Nederlandse afdrachten als gevolg van de uittreding van het Verenigd Koninkrijk. Ten aanzien van administratieve uitgaven, waaronder worden begrepen de kosten van het Europees parlement, is het kabinet van mening dat deze uitgavencategorie ook een bijdrage dient te leveren aan de bezuinigingsopgave. In het algemeen maakt het kabinet zich ten aanzien van de EU-instellingen en internationale organisaties sterk voor versobering en modernisering van arbeidsvoorwaarden in lijn met het publieke karakter van de instelling en de sector waarin de instelling opereert.
Deelt u de mening dat het Europees parlement zo snel mogelijk moet worden opgedoekt zodat we ons aandeel in de vrijgekomen miljarden daarmee mooi in Nederland kunnen besteden? Zo nee, waarom niet?
Neen, het kabinet is geen voorstander van het opdoeken van het Europees parlement, onder andere vanwege zijn bijdrage aan de democratische legitimiteit van de totstandkoming van regelgeving op EU-niveau.
Het bericht ‘350 hectare grond opgeheven overheidsdienst in de verkoop’ |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «350 hectare grond opgeheven overheidsdienst in de verkoop»?1
Ja. Ik teken hierbij aan dat de bedoelde overheidsdienst, Bureau Beheer landbouwgronden (BBL), pas eind 2018 zijn taken zal beëindigen.
Is het waar dat de verhuur van het genot van de jacht op dit moment plaatsvindt voor een prijs van plusminus 2,50 euro per hectare per jaar?2
Ja. De prijzen die worden gerekend voor verhuur van het jachtgenot, worden onder andere bepaald door de mogelijkheden om de jacht uit te oefenen en de beheerstaken die worden verbonden aan de huurovereenkomst. In het gebied waarop de bijgevoegde jachtverhuurovereenkomst betrekking heeft zijn de jachtmogelijkheden, gelet op de geringe aanwezigheid van bejaagbare soorten zeer beperkt.
Is het waar dat in de nieuwe uitgifte een optie is verstrekt aan de Wildbeheereenheid Zuid-Veluwe (West)? Zo ja, waarom?
BBL geeft in principe geen nieuwe jachthuurovereenkomsten uit. Bij de verkoop van BBL-gronden wordt alleen een bestaande jachthuurovereenkomst meegeleverd, want verkoop breekt geen jachtverhuur. Bij verkoop van BBL-gronden zonder bestaande jachthuurovereenkomst worden er geen nieuwe jachthuurovereenkomsten gevestigd vlak voor de verkoop. Het is mij niet bekend dat er in de nieuwe uitgifte aan de Wildbeheereenheid Zuid-Veluwe (West) een optie voor verhuur van de jacht is verstrekt.
Deelt u de mening dat het verpachten van het genot van de jacht op grote maatschappelijke bezwaren stuit en dat dergelijke prijsstellingen de indruk wekken van een niet-marktconforme prijsstelling in relatie tot ander overheidsaanbod? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke verandering wilt u daarin brengen?
Het uitoefenen van de jacht is geregeld in de Wet natuurbescherming, die sinds
1 januari 2017 van kracht is. De wet kon bij stemming in de Kamer rekenen op een grote meerderheid. De prijsstelling in het aangedragen voorbeeld zijn marktconform (zie ook antwoord op vraag 2). Ik zie geen aanleiding in de praktijk zoals die wordt gehanteerd door BBL verandering aan te brengen.
Bent u bereid het genot van de jacht te verpachten aan de hoogste bieder, ook wanneer die aangeeft geen gebruik te zullen maken van het genot in kwestie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Uitoefening van de jacht geschiedt op basis van het door de Faunabeheereenheid vastgesteld faunabeheerplan dat is goedgekeurd door de provincie. De jachthouder, voor zover hij niet zelf het jachtgenot uitoefent, verpacht de jacht aan leden van de regionale Wildbeheerseenheid. Ik zie geen aanleiding om wijzigingen aan te brengen in dit systeem van verpachten van het jachtgenot.
Deelt u de mening dat privatisering van onze natuur grote risico’s met zich mee kan brengen voor soortenbehoud en natuurbescherming? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid paal en perk te stellen aan deze uitverkoop?
Het stelsel van internationale en nationale wet- en regelgeving op het gebied van soortenbehoud en natuurbescherming biedt voldoende waarborgen tegen risico’s bij privatisering van gronden.
De verkoop van gronden leidt naar mijn mening niet tot onaanvaardbare risico’s voor de te beschermen soorten en gebieden.
Het bericht ‘Gemeentes moeten zich beter voorbereiden op klimaatverandering’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gemeentes moeten zich beter voorbereiden op klimaatverandering»?1
Ja
Deelt u de mening dat Nederlandse gemeenten meer kunnen doen om met extreme weersomstandigheden ten gevolge van klimaatverandering om te gaan? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten spelen een zeer belangrijke rol bij het aanpassen aan klimaatverandering. Zij hebben taken op het gebied van stedelijk waterbeheer en de ruimtelijke inrichting. Er zijn al veel goede voorbeelden van gemeenten die daarbij rekening houden met het steeds vaker voorkomen van extreem weer. In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie uit 2017, onderdeel van het Nationale Deltaprogramma, hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen afgesproken dat deze aanpak wordt versneld en geïntensiveerd en dat partijen landsdekkend aan de slag gaan met ruimtelijke adaptatie.
Kunt u bevestigen dat alle gemeenten direct dan wel indirect te maken (zullen) krijgen met de gevolgen van klimaatverandering2, evenals de hoog oplopende maatschappelijke kosten die het met zich meebrengt wanneer die uitdagingen niet worden geadresseerd?3 Zo ja, kunt u aangeven wat de laatste inschattingen zijn van het risico en de daarmee gepaard gaande maatschappelijke kosten?
Heel Nederland heeft te maken met klimaatverandering en de gevolgen daarvan. We zien nu al dat extreme neerslag steeds vaker voorkomt, evenals langere perioden van droogte en hitte. Het is dan ook van belang ons daaraan aan te passen om schade zo mogelijk voor te zijn. De laatste inschatting van de maatschappelijke kosten door wateroverlast, hitte, droogte en overstromingen is gedaan door Deltares in 2012. Uit dat onderzoek kwam een geschatte schade van 71 miljard euro tot 2050 in onze steden, als we niets doen aan klimaatadaptatie.
Deelt u de mening dat klimaatadaptatie voor gemeenten vooral een kans is om hun wijken, dorpen en steden mooier, slimmer en aangenamer te maken om in te wonen, werken en recreëren, aangezien veel maatregelen een prettig leefklimaat in een gemeente versterken, zoals groene daken, meer groen in de wijk, de aanleg van nieuwe natuurgebieden om wateroverloop te managen (klimaatbuffers) etc. en aangezien veel maatregelen ook daadwerkelijk kunnen lonen voor particulieren en ondernemers?
Klimaatadaptatie biedt inderdaad ook kansen. Door de opgave te combineren met andere opgaven kan een verbetering van de stedelijke kwaliteit worden bereikt. In veel gevallen, vooral in hoog dynamische stedelijke gebieden, is het bovendien niet efficiënt en niet effectief om alleen voor ruimtelijke adaptatie «de straat open te breken». De komende decennia spelen ook andere grote ruimtelijke opgaven, zoals nieuwbouw, herstructurering, de energietransitie, de transitie naar een circulaire economie, natuurontwikkeling en aanleg en onderhoud van infrastructuur. De inzet van het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie is om bij al dit soort ontwikkelingen de kansen voor een klimaatbestendige inrichting te benutten.
Deelt u de mening dat om deze kansen in kaart te brengen het cruciaal is dat gemeenten allemaal een klimaatstresstest doen, zoals die is voorgeschreven in het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie? Zo nee, waarom niet?
Om de uitdagingen van klimaatverandering goed in beeld te brengen is het inderdaad van belang om door middel van stresstesten inzicht te krijgen in de kwetsbaarheden voor wateroverlast (door zowel hoosbuien als langdurige regen), hittestress, droogte en overstromingen. Daarom hebben gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk in het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie afgesproken om uiterlijk eind 2019 voor hun eigen beheergebied deze stresstesten te hebben uitgevoerd.
Klopt het dat tijdens het laatste Deltacongres bleek dat de stresstest nog niet breed bekend is, en dat uit de cijfers inderdaad blijkt dat eind 2017 pas de helft van de gemeentes bezig was met «een vorm van» een klimaatstresstest?4 Zo nee, waarom niet? Hoeveel gemeentes hebben inmiddels een klimaatstresstest gedaan, uitgesplitst naar de kwetsbaarheidsscan en de daadwerkelijke klimaatstresstest?
Op dit moment wordt geïnventariseerd hoeveel gemeenten al een stresstest in enige vorm hebben uitgevoerd. De resultaten zullen worden opgenomen in het Deltaprogramma 2019 dat ik op Prinsjesdag 2018 aan uw Kamer zal toesturen.
Bent u bereid om gemeenten die nog geen klimaatstresstest hebben gedaan verder aan te sporen om dit alsnog te doen, aangezien dit een eerste stap is richting een groenere, fijnere en meer leefbare wijk, dorp of stad? Zo ja, welke actie gaat u daarop nemen en op welke termijn, en is een verplichting iets waar u aan denkt? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 6 aangegeven hebben gemeenten, maar ook waterschappen, provincies en het Rijk, zich in het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie gecommitteerd aan het uitvoeren van een stresstest voor eind 2019. Dat is een bestuurlijke afspraak, geen (wettelijke) verplichting. In het Deltaprogramma 2019 zal de Deltacommissaris rapporteren hoe ver gemeenten daarmee zijn. Overigens zie ik in veel gebieden al dat gemeenten, vaak in samenwerking met waterschappen, werken aan stresstesten. Vanuit het Deltaprogramma wordt hiervoor ondersteuning geleverd in de vorm van een handreiking voor het uitvoeren van een stresstest, diverse bijeenkomsten en een stimuleringsprogramma. Ook faciliteert het Deltaprogramma het delen van ervaringskennis tussen gemeenten. Een wettelijke verplichting is mijn inziens niet nodig.
Wat is de stand van zaken van de standaardisatie van en de handreiking voor de klimaatstresstest, zodat gemeenten sneller en beter van elkaar kunnen leren en er geen enkele gemeente meer kan zijn die niet weet hoe om te gaan met klimaatadaptatie?
De «Handreiking gestandaardiseerde stresstest light» is reeds beschikbaar, u vindt deze op https://ruimtelijkeadaptatie.nl/stresstest/handreiking/. Met deze handreiking kan op een eenvoudige, voor iedereen toegankelijke, manier een eerste beeld gekregen worden van de kwetsbaarheden van een gebied voor wateroverlast, hitte en droogte, overstromingen.
Op dit moment wordt in het Deltaprogramma Ruimtelijke adaptatie verder gewerkt aan standaardisatie van inputparameters, waarmee overheden de kwetsbaarheid van hun gebied in een stresstest kunnen doorrekenen. Afronding daarvan is in het najaar van 2018 voorzien. De «gestandaardiseerde» stresstest bevat een aantal scenario’s voor de toekomst, die onder andere de kans op extreme buien en zeer warme dagen weergeven. Gebruikmaken van een gestandaardiseerde methodiek heeft verschillende voordelen: niet elke partij hoeft zelf het wiel uit te vinden, de vergelijkbaarheid wordt groter en het wordt gemakkelijker ervaringen uit te wisselen.
Wat is de stand van zaken van (het onderzoek naar) de inzet van financiële instrumenten die kunnen bijdragen aan bewustwording en aan het vinden van mooie oplossingen die lonen voor particulieren en ondernemers? In hoeverre helpen de vrijgekomen middelen uit het interbestuurlijk programma hierbij?
In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie is de afspraak opgenomen dat het Rijk voor 2020 met waterschappen, gemeenten en provincies verkent of het mogelijk en effectief is om klimaatbestendig handelen door private partijen te stimuleren met financiële prikkels, waaronder differentiatie van heffingen. Inmiddels is een inventarisatie uitgevoerd naar verschillende soorten financiële prikkels, die gemeenten en waterschappen kunnen inzetten om inwoners en ondernemers te stimuleren tot het klimaatbestendig inrichten van hun gebouwen en tuinen, zie https://ruimtelijkeadaptatie.nl/actueel/actueel/nieuws/2018/financiele-prikkels/
In deze inventarisatie is een aantal aanbevelingen gedaan voor vervolgstappen. Komende maanden wordt gewerkt aan een voorstel voor een gezamenlijk ontwikkeltraject. Ik wil dat betrekken bij voorstellen door de Unie van Waterschappen op basis van haar onderzoek naar een toekomstbestendig belastingstelsel van de waterschappen, dat naar verwachting in het najaar wordt afgerond.
In de programmastart van het Interbestuurlijk Programma dat Rijk en medeoverheden op 14 februari jl. hebben getekend, is opgenomen dat, zoals in het Regeerakkoord is aangekondigd, de afspraken over klimaatadaptatie worden vastgelegd in een bestuursakkoord klimaatadaptatie. Verder is in het Interbestuurlijk Programma opgenomen dat voor klimaatadaptatie vanaf 2018 middelen van het Rijk en de medeoverheden worden ingezet. Ik ben daar nu samen met de medeoverheden mee aan de slag en bezie hoe middelen uit het Regeerakkoord daarbij kunnen worden betrokken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat kennisinstellingen volop betrokken kunnen worden bij de totstandkoming en toepassing van klimaatstresstesten, zodat deze instellingen ook actief hun kennis kunnen aanbieden, bijvoorbeeld in de vorm van een living lab en goede monitoring?
Bij het proces van doorontwikkeling van de stresstesten is een groot aantal kennisinstellingen betrokken, waaronder RIVM, TNO, Deltares, KNMI, Stowa en Stichting Rioned. Als opdrachtnemer, in expertteams en in begeleidingsgroepen. Verder kunnen deze instellingen hun kennis ook actief aanbieden bij de overheden die de stresstesten gaan uitvoeren.
Deelt u de mening dat het verstandig is om nationale uitdagingen met betrekking tot klimaatadaptatie een integraal onderdeel te laten vormen van de Nationale Omgevingsvisie, en dat het in de rede ligt dat een klimaatstresstest vooraf zou moeten gaan aan het opstellen van omgevingsvisies?
Klimaatadaptatie is één van de nationale uitdagingen die bepalend zijn voor de toekomstbestendige ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatadaptatie is daarnaast is ook een sector overstijgend onderwerp. Dit biedt de mogelijkheid tot meekoppelen met andere grote opgaven en transities, maar daardoor zijn beleidskeuzes soms ook onvermijdelijk. Bijvoorbeeld waar het gaat om toenemende verdichting van steden in relatie tot de bouwopgave enerzijds en de benodigde ruimtelijke aanpassingen voor de gevolgen van klimaatverandering (wateroverlast, hittestress, etc.) anderzijds. Ik zet mij er daarom voor in dat klimaatadaptatie een belangrijk onderdeel vormt van de NOVI.
Met lokale en regionale overheden is in het kader van het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie afgesproken dat zij hun ambities voor klimaatadaptie, volgend uit onder andere de stresstesten, zullen vastleggen in de gemeentelijke en provinciale omgevingsvisies en -plannen en -programma’s. Zodoende wordt klimaatadaptatie een integraal onderdeel van afwegingen in de lokale en regionale ruimtelijke inrichting.
De begroting van het Openbaar Lichaam Bonaire voor het dienstjaar 2017, inzake de Landbouw, Veeteelt en Visserij (L.V.V.) |
|
André Bosman (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat er op de begroting van het Openbaar Lichaam Bonaire voor bijna 1 miljoen dollar per jaar gereserveerd staat voor de L.V.V. (Landbouw, Veeteelt en Visserij)?
Er is USD 902.970 gereserveerd op de begroting voor het dienstjaar 2017.
Wat is het effect van deze 1 miljoen per jaar op de verbetering van de landbouw op Bonaire?
De dienst Landbouw, Veeteelt en Visserij (dienst LVV) is een onderdeel van het Openbaar Lichaam Bonaire en als zodanig een publieke dienst, die niet primair gericht is op het maken van winst. De verschillende onderdelen van de dienst LVV voeren diverse taken uit, zoals het geven van voorlichting, het beheer van plantsoenen, keuring van vlees, vis en overige dierlijke producten en het beheren en exploiteren van het slachthuis. Naast landbouw worden hierin ook andere maatschappelijke relevante doelen gerealiseerd, zoals kennisoverdracht en het verbeteren van de infrastructuur. De beoordeling van de jaarlijkse effecten van deze taken en investeringen op het gebied van landbouw, zowel maatschappelijk als financieel, is aan het openbaar lichaam Bonaire.
Waarom stijgen de baten niet bij toenemende productie, gezien uit de baten blijkt dat er een batig saldo van 6.200 dollar is?
Zie antwoord vraag 2.
Is het bedrag van structureel 10.000 dollar op de begroting voor onderhoud van machines ook daadwerkelijk aangewend voor dat doel? Over hoeveel machines gaat het dan?
De betrouwbaarheid en rechtmatigheid van de bestedingen van de begroting zal tijdens de controle van de jaarrekening 2017 door de accountant worden vastgesteld. Op basis van de wet Financiën Bonaire, Sint Eustatius en Saba moet de vastgestelde jaarrekening van 2017 uiterlijk medio juli 2018 opgeleverd worden. Daarnaast heeft de eilandsraad uiteraard een verantwoordelijkheid om het bestuurscollege van Bonaire te controleren op de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid.
Is het bedrag van structureel 50.000 dollar op de begroting voor In de begroting voor onderhoud aan putten, dammen en waterbakken, ook daadwerkelijk aangewend voor dat doel? Om hoeveel putten, dammen of waterbakken gaat het dan?
Zie antwoord vraag 4.
Welke andere partijen zijn betrokken bij landbouwprojecten op Bonaire? Kunt u daar een lijst van geven?
Het betreft hier een verantwoordelijkheid van het openbaar lichaam Bonaire. Voor zover mij bekend zijn er diverse partijen actief op het gebied van landbouw. Bij de beleids- en planvorming van landbouwprojecten vanuit de overheid zijn het bestuurscollege, de dienst LVV en het Ministerie van LNV (voorheen Economische Zaken) betrokken. Naast de initiatieven vanuit de dienst LVV, vanuit de markt en een initiatief waar de Kamer van Koophandel bij betrokken is, is er ook sprake van kleinschalige landbouwprojecten. Het betreft hier kassenprojecten bij scholen, moes- en tuinbouwprojecten op privé of overheidsterreinen of kleinschalige landbouw ten behoeve van eigen consumptie.
Welke ontwikkeling is er op het terrein van de landbouw geweest sinds 10-10-2010? Wat is de meeropbrengst van de landbouw geweest in de afgelopen zeven jaar? Kunt u een weergave van de opbrengst per jaar geven?
Zie de antwoorden op vragen 2 en 3.
Het bericht ‘problemen met vloeren ministerie BZK: honderden inspecties, tijdelijke ontruiming en aanpassingen vereist’ |
|
Jan Middendorp (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Is het waar dat er in het gebouw van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Turfmarkt 147) inspecties zijn uitgevoerd naar de vloerconstructies en dat die inspecties hebben uitgewezen dat het gebouw op twee plaatsen moet worden versterkt?1
Naar aanleiding van de situatie rond de in aanbouw zijnde parkeergarage op Airport Eindhoven heeft de Minister van BZK alle betrokken partijen opgeroepen zich in te zetten om zo snel mogelijk eventuele gebreken in gebouwen met vergelijkbare vloeren op te sporen en waar nodig maatregelen te nemen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 163). Hierbij is verwezen naar het informatiedocument «onderzoek constructieve veiligheid breedplaatvloeren in bestaande bouwwerken opgeleverd na 1999» dat het Ministerie van BZK heeft laten opstellen. Ook het Rijksvastgoedbedrijf geeft vanzelfsprekend opvolging aan deze oproep. In antwoord op de Kamervragen van de leden Ronnes en Koerhuis (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 163) is uw Kamer hierover reeds geinformeerd. Het Rijksvastgoedbedrijf voert in goed samenspel met de gebruikers, waaronder het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, onderzoeken uit volgens het informatiedocument en het daarin opgenomen stappenplan. Ook bij het gebouw Turfmarkt 147 is een onderzoek opgestart. Inmiddels zijn alle te inspecteren risicogebieden in een tussenrapportage helder geworden en zijn er maatregelen genomen om veranderingen in de belasting tot een minimum te beperken. Het onderzoek naar de risicogebieden loopt nog tot eind april. Dit onderzoek betreft zowel fysieke inspecties als de rekenkundige verwerking.
Wat doet het Rijksvastgoedbedrijf om de problemen, die naar aanleiding van de inspecties zijn geconstateerd, te verhelpen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verloopt de samenwerking in dezen tussen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Rijksvastgoedbedrijf?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre klopt het dat er al eerder een tussenrapport is uitgebracht, waaruit bleek dat de belasting van de vloeren in het gebouw niet mag worden verhoogd? Is er op dat moment actie ondernomen en zo nee, waarom is dat niet gebeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Worden er de komende tijd op meer plekken in het gebouw inspecties uitgevoerd? Zo ja, wanneer zijn die inspecties afgerond en welke inspecties betreft het? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat behelst het toezicht tijdens de inspectieperiode de komende tijd? Hoe wordt de veiligheid van het personeel gegarandeerd?
De vloeren zijn veilig voor het bestaande gebruik.
De risico’s worden beheerst door de stappen die conform het informatiedocument van BZK zijn doorlopen en door ervoor te zorgen dat bij ruimten waar maatregelen nodig zijn veranderingen van de vloerbelasting tot een minimum worden beperkt en de belasting door bestaand gebruik niet wordt overschreden. In een aantal gevallen zijn ruimtes voorlopig buiten gebruik gesteld. Naar de medewerkers is over het proces en de uitkomsten open gecommuniceerd via de (openbare) interne mediakanalen en is aan de gebruikers aangegeven dat de belasting op de vloeren niet mag worden verhoogd. Hierop wordt toegezien door het facilitair bedrijf FMHaaglanden in samenwerking met het Rijksvastgoedbedrijf.
Wat betekenen de uitkomsten van de inspecties van de vloerconstructies tot nu toe voor de personen die in het gebouw werkzaam zijn en eventuele bezoekers?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de te verwachten kosten van het herstel van de gebreken in het gebouw?
Dat kan op dit moment nog niet worden aangegeven.
Klopt het dat het gebouw aan De Turfmarkt 147 officieel op 17 oktober 2013 is geopend? Hoe kan het dat er problemen met de vloeren zijn?
Dat klopt. Zoals vermeld in de brief van de Minister van BZK aan alle betrokken partijen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 163) kan uit de onderzoeksresultaten naar de situatie rond de in aanbouw zijnde parkeergarage in Eindhoven worden opgemaakt dat er vergelijkbare risico’s zich voor kunnen doen bij andere gebouwen met vloeren met geprefabriceerde breedplaten. Het gebouw Turfmarkt 147 kent ook deze toepassing.
In hoeverre is er een kans of is het bekend dat zich soortgelijke situaties bij andere ministeries voor (gaan) doen?
De inspecties worden uitgevoerd bij alle Rijks- en Defensiegebouwen die voldoen aan de onderzoekskenmerken zoals vermeld in het informatiedocument van BZK. Tot op heden zijn bij de volgende gebouwen vloeren geïdentificeerd waarbij op een aantal plaatsen werkzaamheden nodig zijn om zwaardere belasting dan bestaand gebruik in de toekomst mogelijk te maken:
Ook bij deze gebouwen zijn beheersmaatregelen genomen in afwachting van herstel zoals genoemd in het antwoord op vraag 6 en 7.
Wilt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de uitkomsten van de gehouden inspecties en de te ondernemen acties?
Ik zal de Kamer zo spoedig mogelijk na afronding van de onderzoeken informeren.
Het bericht ‘Veluwe staat model bij aanpak criminelen.’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Veluwe staat model bij aanpak criminelen»?1
Ja.
In hoeveel gemeenten is deze methode al geïmplementeerd? Wat zijn daar de resultaten?
Ik heb vernomen dat er verschillende gemeenten geïnformeerd hebben bij de gemeente Putten naar de wijze waarop Putten gebruikmaakt van dit instrumentarium. Mij is niet bekend hoeveel gemeenten gebruik maken van dit instrumentarium en wat de resultaten zijn.
Hoeveel gemeenten hebben interesse om deze bestuursrechtelijke sanctiemethodiek te implementeren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze bestuursrechtelijke sanctiemethode zich tot de strafrechtelijke vervolging uit artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM)?
De gemeente Putten maakt gebruik van de last onder dwangsom. Een dergelijke last is een reparatoire bestuurlijke sanctie (herstelsanctie), zoals geregeld in hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en is geen bestraffende sanctie. Een herstelsanctie kan worden opgelegd om een overtreding ongedaan te maken of te beëindigen, om te voorkomen dat een overtreding wordt herhaald dan wel zodra het gevaar voor een (eerste) overtreding klaarblijkelijk dreigt. Artikel 6 EVRM ziet op strafrechtelijke vervolging en is in beginsel niet van toepassing op een last onder dwangsom. Wel kunnen de concrete omstandigheden van het geval de rechter tot het oordeel brengen dat een herstelsanctie toch moet worden aangemerkt als een punitieve sanctie.2 De rechter kijkt daarbij naar de aard van de overtreding (mede bezien in relatie tot het doel van de sanctie) en de zwaarte van de maatregel. Naast artikel 6 EVRM stelt overigens ook de Awb grenzen aan de bevoegdheid van een bestuursorgaan om een last onder dwangsom op te leggen. Zo mogen de nadelige gevolgen van het besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen (artikel 3:4, tweede lid, Awb) en moet de hoogte van de dwangsom in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom (artikel 5:32b, derde lid, Awb).
Hoe beoordeelt u de stelling dat de gemeente met deze methode eigenlijk op de stoel van het openbaar ministerie (OM) en de rechter gaat zitten? Zo ja, hoe beoordeelt u de zorgvuldigheid van deze procedure?
Op grond van artikel 5:32 Awb, in samenhang met artikel 125 Gemeentewet, is het gemeentebestuur bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom ter handhaving van regels die het gemeentebestuur uitvoert, zoals de APV. Zoals gezegd is een last onder dwangsom in beginsel geen bestraffende sanctie. Uitgangspunt van het bestuursrecht is dat besluiten worden genomen door het bestuur en vervolgens kunnen worden beoordeeld door de (bestuurs)rechter. Het democratisch gelegitimeerde en gecontroleerde bestuur is aangesteld om de wetgeving uit te voeren.
Voordat de gemeente Putten de last oplegt, stelt zij de overtreder in de gelegenheid om zijn zienswijze naar voren te brengen. Tegen de last en – als betrokkene de last negeert en opnieuw in de fout gaat – tegen de beschikking tot invordering van de dwangsom staan bezwaar, beroep en hoger beroep open. De rechtspraak laat zien dat de bestuursrechter uitstekend in staat is om ook ingrijpende (al dan niet punitieve) sancties indringend te beoordelen op hun rechtmatigheid, aan de hand van een met rechtswaarborgen omklede volledige belangenafweging en proportionaliteitstoets.
Hoe beoordeelt u de wenselijkheid van dit soort methodes in het licht van het feit dat de bestuursrechter doorgaans een marginale toets uitvoert in tegenstelling tot de toets van de strafrechter?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de gemeenten bij het opleggen van een bestuurlijke sanctie niet naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte kijken? Zo ja, hoe beoordeelt u dat?
Nee, die conclusie trek ik niet uit de mij door de gemeente Putten verstrekte informatie. De last onder dwangsom is daar onderdeel van een integrale handhavingsaanpak, waarbij per geval wordt beoordeeld welk strafrechtelijk of bestuurlijk instrument passend is. De gemeente Putten werkt daarbij nauw samen met de politie en het openbaar ministerie. Uiteindelijk is het natuurlijk aan de rechter om te beoordelen of de gemeenten die dit instrument hanteren, voldoende oog hebben voor de persoonlijke omstandigheden van de overtreder.
In hoeveel van de gevallen waar een last onder dwangsom of bestuurlijke boete met als doel preventief crimineel gedrag tegengaan wordt de dwangsom of boete ook daadwerkelijk geïnd? Hoe ingewikkeld is het om het bedrag te innen? Hoe beoordeelt u in dit verband het effect van deze methode op lange termijn?
In 90 tot 95% van de gevallen wordt in Putten nadat de last onder dwangsom is opgelegd, geen nieuwe overtreding geconstateerd en volgt dus uiteraard ook geen invordering. In de overige gevallen (5 tot 10%) gaat de gemeente Putten tot invordering over. Die invordering verloopt effectief aldus de gemeente.
Het niet publiceren van de Donorwet |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Klopt het dat de Donorwet, zoals aangenomen door de Eerste Kamer der Staten-Generaal op 13 februari 2018, nog altijd niet gepubliceerd is in het Staatsblad, terwijl later aangenomen wetgeving (zoals de Wet terugvordering staatssteun) al wel gepubliceerd is?1
Ja.
Waarom bent u nog niet overgegaan tot publicatie? Kunt u een uitvoerige toelichting geven?
Anders dan bij een «gewoon» wetsvoorstel waarbij het initiatief van het kabinet komt, moet een initiatiefvoorstel voordat het kan worden bekrachtigd en gepubliceerd eerst in de ministerraad worden behandeld. Bij een wetsvoorstel waarbij het initiatief van het kabinet komt, zijn bijvoorbeeld zaken als financiën en communicatie al meegenomen in het voorstel. Dat is hier niet het geval en daarover zal dus in de ministerraad nog moeten worden gesproken. In reactie op het ordedebat van 13 maart jongstleden bevestig ik mijn voornemen om de financiële dekking van de kosten te betrekken bij de voorjaarsbesluitvorming over de begroting van 2019. Zoals aangegeven in mijn brief van 13 februari jongstleden2, stel ik alles in het werk om de wet tijdig en zorgvuldig te implementeren. Dat begint bij een goede voorbereiding in de ministerraad.
Daarbij hecht ik eraan zelf bij de bespreking in de ministerraad aanwezig te zijn omdat ik verantwoordelijk ben voor de uitvoering van de wet.
Kunt u aangeven wat de afgelopen jaren een gebruikelijke termijn tussen goedkeuring door de Eerste Kamer en publicatie in het Staatsblad was?
Op basis van een telling van de VWS (Rijks)wetten die in 2015 tot heden zijn gepubliceerd, exclusief de begrotingswetten, kom ik op 33 wetten met een gemiddelde van 30 kalenderdagen. Ik merk hierbij nog op dat het hier gaat om «reguliere» wetten die op initiatief van het Kabinet zijn opgesteld en niet om initiatiefwetten.
Realiseert u zich dat door verlate publicatie het organiseren van een wettelijk toegestaan raadgevend referendum gehinderd wordt?
De kwalificaties «verlate publicatie» en «bewust vertraagd» suggereren dat het kabinet niet op tijd is met vaststelling van het wetsvoorstel. Dat is niet aan de orde. De behandeling van de Donorwet heeft laten zien dat het hier om een onderwerp gaat dat met grote zorgvuldigheid moet worden behandeld en, zoals hiervoor al aangegeven, begint dit met een goede voorbereiding van de bespreking ervan in de ministerraad. Dit gezegd hebbende, zal het voorstel zo snel mogelijk geagendeerd worden in de ministerraad.
Kunt u zich maximaal inspannen om zo snel mogelijk over te gaan tot publicatie van de Donorwet in het Staatsblad, omdat nu de schijn ontstaat dat het publiceren van de Donorwet bewust vertraagd is om zo het organiseren van een referendum te bemoeilijken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u, gegeven de tijdsdruk, deze vragen binnen een week beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat ministeries niet open zijn over de contacten met de tabaksindustrie |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u het bericht «Ministeries verzwijgen nog altijd gevoelige contacten met de tabaksindustrie»?1
De rijksoverheid is zeer terughoudend als het gaat om contact met de tabaksindustrie en staat enkel contact toe over uitvoeringstechnische kwesties. De rijksoverheid wil transparant zijn over deze contacten. Elk ministerie publiceert daarom de eigen documenten over contacten met de tabaksindustrie op de site: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/roken/transparant-over-contact-tabaksindustrie
Ik erken dat een deel van de contacten tussen ministeries en de tabaksindustrie nog niet was geopenbaard. De Belastingdienst/Douane werkt als uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Financiën aan een update van deze informatie. Het Ministerie van VWS en het Ministerie van EZK hebben inmiddels de betreffende documenten gepubliceerd op de website van de rijksoverheid.
Daarnaast worden documenten pas gepubliceerd, wanneer de discussie hierover is afgerond. Zo worden documenten over bijvoorbeeld het voornemen om een uitstalverbod te verplichten pas gepubliceerd, nadat de internetconsultatie hierover is afgesloten.
Waarom zijn de contacten met de tabaksindustrie niet goed geregistreerd?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorg over het niet-registreren van contacten met de tabaksindustrie? Deelt u de mening dat dit ingaat tegen de afspraak dat alle contacten moeten worden vastgelegd in het Transparantieregister Zorg? Wanneer kunnen we openheid verwachten over de niet-geregistreerde contacten?
Ik deel uw mening dat alle contacten met de tabaksindustrie openbaar moeten worden gemaakt. De Belastingdienst/Douane, uitvoeringsinstantie van het Ministerie van Financiën, heeft inmiddels nagenoeg al het mailverkeer, de agenda’s en verslagen aangeboden aan de webredactie van het transparantieregister om in dat register op te nemen. Nog een enkel document zal geplaatst moeten worden, dit zal naar verwachting binnen een maand zijn afgerond.
Hoe zorgt u ervoor dat toekomstige contacten wel per ommegaande in het transparantieregister worden opgenomen?
Het Ministerie van VWS heeft op 10 november 2015 alle gemeenten, provincies en ministeries geïnformeerd over het belang van transparantie over contacten met de tabaksindustrie. Het Ministerie van VWS zal nu er gemeenteraadsverkiezingen zijn geweest opnieuw alle gemeenten, provincies en departementen in een brief
attenderen op artikel 5.3 van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging en de daaruit voortvloeiende verplichting contacten met de tabaksindustrie te publiceren.
Het bericht ‘Ministeries verzwijgen nog altijd gevoelige contacten met de tabaksindustrie’. |
|
Nine Kooiman |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het bericht «Ministeries verzwijgen nog altijd gevoelige contacten met de tabaksindustrie?»1
Ja.
Hoe strookt het in vraag 1 genoemde bericht met de belofte van de rijksoverheid om open te zijn over haar contacten met de tabaksindustrie «ter bescherming van het Nederlandse gezondheidsbeleid tegen commerciële belangen van de tabaksindustrie»?
De rijksoverheid is zeer terughoudend als het gaat om contact met de tabaksindustrie en staat enkel contact toe over uitvoeringstechnische kwesties. De rijksoverheid wil transparant zijn over deze contacten. Elk ministerie publiceert daarom de eigen documenten over contacten met de tabaksindustrie op de site: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/roken/transparant-over-contact-tabaksindustrie
Ik erken dat een deel van de contacten tussen ministeries en de tabaksindustrie nog niet was geopenbaard. De Belastingdienst/Douane werkt als uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Financiën aan een update van deze informatie. Het Ministerie van VWS en het Ministerie van EZK hebben inmiddels de betreffende documenten op de website van de rijksoverheid geplaatst.
Daarnaast worden documenten pas gepubliceerd, wanneer de discussie hierover is afgerond. Zo worden documenten over bijvoorbeeld het voorstel om een uitstalverbod te verplichten, pas gepubliceerd nadat de internetconsultatie is afgesloten.
Waarom heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat zijn contacten met de tabaksindustrie niet openbaar gemaakt op zijn website?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat achtien documenten een publicatiedatum hebben gekregen die ligt (ver) voordat de beschreven contacten plaats zouden hebben gevonden?
Op de website van de rijksoverheid wordt per geplaatst document een datum van publicatie aangegeven. Deze datum van publicatie betreft niet de datum van het online plaatsen van het document op de website door de rijksoverheid. De datum die wordt weergegeven bij elk document is de datum waarop de oorspronkelijke vraag is binnengekomen.
Ter illustratie krijgt de op 12 januari 2016 ontvangen e-mail van de Vereniging Nederlandse Kerftabak (VNK) en die is beantwoord op 28 januari 2016 door het Ministerie van Financiën, als publicatiedatum 12 januari 2016.
Hoe kan het dat ambtenaren van het Ministerie van Financiën stellen nog maar één keer per jaar met de tabaksindustrie te overleggen, terwijl uit het transparantieregister en de interne correspondentie blijkt dat dit in werkelijkheid 70 contactmomenten waren in anderhalf jaar tijd? Wat is uw verklaring voor dit aanzienlijke verschil?
Alle contacten die het Ministerie van Financiën, alsmede de Douane, heeft met de tabaksindustrie worden of zullen op korte termijn worden geregistreerd in het transparantieregister. Daarbij worden bijvoorbeeld ook e-mails geregistreerd die eenzijdig of ongevraagd worden toegezonden vanuit de tabaksbranche. Het Ministerie van Financiën, alsmede de Douane, ontvangen regelmatig eenzijdig e-mails vanuit de tabaksindustrie. Daarnaast heeft de Douane bijvoorbeeld twee keer per jaar een overleg over uitvoeringstechnische kwesties in het kader van de handhaving. Voorts kan het voorkomen dat overleg tussen het Ministerie van Financiën en de tabaksbranche gewenst is, bijvoorbeeld over de grootte van het accijnszegel. De vraag wat wordt verstaan onder «contactmomenten» en «overleggen» lijken in deze vraag door elkaar te lopen. Dit verklaart ook de in het artikel genoemde verschil.
Betekent het feit dat een derde deel van de contacten tussen ministeries en de tabaksindustrie niet is geopenbaard, dat de ministeries de nota van de regering, waarin wordt gesteld dat de overheid op zowel lokaal als landelijk niveau in de regel geen contacten mag onderhouden met de tabaksindustrie (Nota van toelichting Kamerstuk 2016/17, nr. 32011-52), en het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) ter bestrijding van tabaksgebruik niet serieus nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is sprake van gesprekken met de tabaksindustrie over onderwerpen waar de overheid eigenlijk niet met de tabaksindustrie over in gesprek mag? Op wiens initiatief worden deze gesprekken georganiseerd? Kan uitputtend worden aangegeven waar deze gesprekken over gingen?
Niet-noodzakelijk contact met de tabaksindustrie staat op gespannen voet met artikel 5.3 van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging. Contact met de tabaksindustrie vindt daarom alleen plaats als het gaat over uitvoeringstechnische kwesties die voortkomen uit vastgestelde wet- en regelgeving of publieke consultaties in het kader van nieuwe regelgeving.
De tabaksindustrie heeft bijvoorbeeld via een publieke internetconsultatie kunnen reageren op een voorstel voor nieuwe verpakkingseisen en het uitstalverbod.
Deze reacties zijn daarmee openbaar of worden door het Ministerie van VWS binnenkort openbaar gemaakt. Het Ministerie van VWS heeft naar aanleiding van moties van uw Kamer op eigen initiatief overleg gevoerd met een aantal branches van verkooppunten over de mogelijkheid om een convenant te sluiten voor de vrijwillige invoering van een uitstalverbod. De verslagen hiervan zijn openbaar gemaakt. Met de tabaksindustrie zelf is hierover niet overlegd.
Bent u bereid alle nog niet gepubliceerde documenten alsnog in het Transparantieregister Zorg op te nemen? Bent u bereid voortaan alle relevante documenten in het transparantieregister op te nemen?
Ja, deze contacten tussen het Ministerie van VWS en de tabaksindustrie zijn reeds gepubliceerd op de eerder genoemde website.
Is het toeval dat juist wanneer de contacten met de tabaksindustrie gevoelige onderwerpen (zoals het Track & Trace systeem van tabaksproducten of accijnsverhoging) betreffen de overheid het minst transparant is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De rijksoverheid heeft het contact met de tabaksindustrie gepubliceerd, of werkt aan een update van deze informatie. Publicatie vindt plaats ongeacht de aard van het onderwerp.
Deelt u de conclusie van het artikel dat het speciaal ingerichte transparantieregister onvolledig, rommelig en vatbaar voor manipulatie is? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom deelt u deze conclusie niet?
Het transparantieregister is speciaal ingericht om alle soorten contacten met de tabaksindustrie te publiceren. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen e-mails, verslagen of andere documenten.
Het bericht ‘Groeiend aantal gemeenten weigert contant geld aan balie’ |
|
Albert van den Bosch (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Roald van der Linde (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Groeiend aantal gemeenten weigert contant geld aan balie»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de gemeenten waar het niet mogelijk is met contant geld te betalen?
Er is geen compleet en sluitend overzicht van alle gemeenten die een pin-only beleid hanteren bij gemeentelijke publieksbalies. Uit een inventarisatie van het Ministerie van Financiën in 2016 blijkt dat op dat moment 21 gemeenten een pin-only beleid voerden, namelijk Amersfoort, Breda, Deventer, Dordrecht, Eindhoven, Etten-Leur, Geldermalsen, Hardenberg, Hellevoetsluis, Kampen, Krimpenerwaard, Leiden, Leidschendam-Voorburg, Molenwaard, Oldebroek, Ommen, Raalte, Sint-Michielsgestel, Valkenswaard, Vlaardingen en Zuidplas. Uit gesprekken die een delegatie van de Werkgroep Toegankelijkheid en Bereikbaarheid van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB)2 in 2017 met een aantal gemeenten voerde, blijkt dat in aanvulling inmiddels ook andere gemeenten een pin-only beleid voeren. Daarbij worden in de praktijk bij gelegenheid ook uitzonderingen gemaakt door gemeenten voor burgers die alleen met contant geld kunnen betalen.
Hoe is gewaarborgd dat mensen die niet kunnen of willen pinnen wel hun rekeningen kunnen betalen bij hun gemeente?
In de praktijk worden uitzonderingen gemaakt voor burgers die alleen kunnen betalen met contant geld. Gemeenten treffen verschillende oplossingen voor mensen die aan de balie niet kunnen of willen betalen met pin. Bijvoorbeeld door hen in de gelegenheid te stellen om geld over te maken voordat zij hun product ophalen, door een eenmalige machtiging uit te geven, of door een medewerker van de gemeente thuis bij de klant te laten komen, zodat aldaar alsnog met contant geld kan worden betaald.
Deelt u de mening dat de overheid toegankelijk moet zijn voor elke burger en dus ook alle wettige betaalmiddelen dient te accepteren?
Ik deel de mening van de Minister van Financiën dat de overheid toegankelijk moet zijn voor elke burger en dat het van belang is dat de toegang tot contant geld op orde is en blijft.3 Omdat niet alle burgers in staat zijn om (zelfstandig) met pin te betalen en de gemeente de enige instantie is waar burgers bepaalde documenten zoals paspoort kunnen aanvragen, acht ik het van belang dat uitzonderingen op het pin-only beleid voor deze burgers mogelijk blijven. In de praktijk worden dergelijke uitzonderingen ook gemaakt.
Onderschrijft u de analyse van de Nederlandsche Bank dat elke gemeente minimaal één balie moet hebben waar men contant kan betalen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Ook gemeenten doen contant geld in de ban’ |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Ook gemeenten doen contant geld in de ban»?1
Ja.
In hoeveel gemeenten kunnen burgers niet meer met contant geld betalen?
Er is geen compleet en sluitend overzicht van het aantal gemeenten dat de mogelijkheid van contant betalen aan de balie heeft afgeschaft en dat in beginsel uitsluitend pinbetalingen accepteert (hierna: pin-only). Uit een inventarisatie van het Ministerie van Financiën blijkt dat het in 2016 om 21 gemeenten ging. Uit gesprekken die een delegatie van de Werkgroep Toegankelijkheid en Bereikbaarheid van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB)2 in 2017 met een aantal gemeenten voerde, blijkt dat in aanvulling inmiddels ook andere gemeenten een pin-only beleid voeren. Daarbij worden in de praktijk bij gelegenheid ook uitzonderingen gemaakt door gemeenten voor burgers die alleen met contant geld kunnen betalen.
Onderkent u dat er burgers zijn die om uiteenlopende redenen niet willen of kunnen pinnen: zoals ouderen, verstandelijk of visueel beperkten en daklozen?
Ja.
Deelt u de mening van de Nationale ombudsman dat betalen met contant geld mogelijk moet blijven, zeker omdat gemeenten een monopoliepositie hebben. Zo nee, waarom niet?
De Nationale ombudsman stelt dat niet alle burgers in staat zijn om (zelfstandig) met pin te betalen en dat een pin-only beleid de toegang tot de overheid en het verkrijgen van essentiële documenten voor bepaalde groepen burgers bemoeilijkt.3 Net als de Nationale ombudsman acht ik het voor deze groepen van belang dat uitzonderingen op het pin-only beleid mogelijk moeten blijven.
Bent u bereid in overleg te treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) om gemeenten ertoe te bewegen af te zien van het weigeren van contante betalingen bij publieksbalies en zo uitsluiting te voorkomen?
Ja, ik ben bereid tot nader overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het MOB over de acceptatie van contant geld door gemeenten.
Het bericht ‘Acht gemeenten accepteren alleen nog pinbetalingen’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Acht gemeenten accepteren alleen nog pinbetalingen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat contant geld een wettig betaalmiddel is en in principe geaccepteerd dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Europese bankbiljetten en -munten hebben krachtens Europees recht de status van een wettig betaalmiddel. In het algemeen geldt het recht om met contant geld te betalen niet ongeclausuleerd is. In de verordening over de invoering van de Euro is opgenomen «dat beperkingen inzake betalingen in bankbiljetten en munten, die de lidstaten om openbare redenen hebben getroffen, niet onverenigbaar zijn met de status van wettig betaalmiddel van eurobankbiljetten en munten, mits er andere rechtsgeldige middelen beschikbaar zijn voor het verevenen van financiële schulden». 2 Naar Nederlands recht staat het partijen bij een overeenkomst in beginsel vrij om voor het aangaan van een transactie contant geld als betaalmiddel uit te sluiten, mits die uitsluiting niet onredelijk bezwarend is. Ten aanzien van de vraag welke ruimte gemeenten concreet hebben om de acceptatie van contant geld aan banden te leggen, bestaan nog geen (Europees)rechtelijke uitspraken die op dit punt duidelijkheid bieden.
Zijn gemeenten verplicht om wettige betaalmiddelen te accepteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de kritiek van de Nationale ombudsman en De Nederlandsche Bank op het feit dat burgers in sommige gemeenten niet contant kunnen betalen? Zo nee, waarom niet?
De Nationale ombudsman en het MOB3 hebben aangegeven dat een pin-only beleid de toegang tot de overheid en het verkrijgen van essentiële documenten voor bepaalde groepen burgers bemoeilijkt, en dat situaties waarin niet met contant geld kan worden betaald vooral problematisch en onredelijk bezwarend zijn als het gaat om lokale monopolies.4 Ik acht het van belang dat uitzonderingen op het pin-only beleid mogelijk moeten blijven voor burgers die alleen met contant geld kunnen betalen.
Wat kunnen burgers die, om het even welke reden, alleen met contant geld willen betalen bij gemeenten doen wanneer gemeenten geen contant geld accepteren?
Op grond van artikel 9:1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen burgers in die gevallen een klacht bij hun gemeente indienen.
Bent u bereid om met de VNG en de betreffende gemeenten in gesprek te gaan over het feit dat contant geld een wettig betaalmiddel is en burgers in principe keuzevrijheid zouden moeten hebben om zelf te bepalen welk wettig betaalmiddel zij willen gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bereid tot nader overleg over de acceptatie van contant geld door gemeenten.
Het bericht ‘Gemeente harkt te veel persoonsgegevens binnen’ |
|
Maarten Hijink , Nine Kooiman |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat uit onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens blijkt dat gemeenten te veel persoonsgegevens binnen harken?1
Ja.
Hebt u er kennis van genomen dat de Autoriteit Persoonsgegevens op basis van onderzoek bij twee gemeenten de conclusie trekt dat gemeenten te veel persoonsgegevens binnen harken? Zijn deze gegevens volgens u representatief voor andere gemeenten? Is het volgens u nodig dat het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens uitgebreid wordt naar meer gemeenten?
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft geconstateerd dat in de gemeenten Nijmegen en Zaanstad voor het beoordelen van de vraag of een inwoner van die steden behoefte heeft aan hulp van de gemeente (waaronder maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp), soms gebruik wordt gemaakt van een zogenoemde «zelfredzaamheidsmatrix'2. Zij heeft voor een beperkt aantal gevallen waarin die matrix was gebruikt, onderzocht of niet te veel informatie werd geregistreerd. Haar conclusie was dat in sommige gevallen inderdaad meer is geregistreerd dan noodzakelijk was om het beoogde doel – vaststellen of iemand behoefte heeft aan hulp – te bereiken. Anders dan de kop boven het in de vragen aangehaalde artikel van Skipr suggereert, gaat het hier echter niet om gevallen waarin de twee gemeenten ongenuanceerd allerlei onnodige gegevens «naar binnen harken». De overtredingen die de Autoriteit Persoonsgegevens constateert zijn beperkt in omvang, en de gemeenten hebben inmiddels actie ondernomen om ze te beëindigen.
Het is mij niet bekend in hoeverre ook andere gemeenten ten behoeve van het kunnen vaststellen van de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp gegevens registreren die daar niet strikt noodzakelijk voor zijn.
Een beslissing hierover is aan die Autoriteit Persoonsgegevens.
Wat is uw reactie op de constatering van de Autoriteit Persoonsgegevens dat de instructies van de gemeenten op dit punt onvoldoende concreet en specifiek zijn? Deelt u deze mening van de Autoriteit Persoonsgegevens? Zo ja, welke verbeteringen zullen er op dit gebied doorgevoerd worden?
Gelet op de bevindingen die de Autoriteit Persoonsgegevens over de instructies van de gemeenten Nijmegen en Zaanstad heeft gepubliceerd, deel ik de conclusie van die Autoriteit dat deze onvoldoende concreet en specifiek zijn en dat de twee gemeenten derhalve onvoldoende aan de in artikel 15 van de Wet bescherming persoonsgegevens neergelegde zorgplicht hebben voldaan.
Ik ben niet van plan om specifieke activiteiten te ondernemen die erop zijn gericht dat gemeenten die met zelfredzaamheidmatrices werken, daar vanuit het privacyrecht bezien goed mee omgaan. Naar mijn mening geven de rapporten van de Autoriteit Persoonsgegevens hier al voldoende aanwijzingen voor. Ook de VNG besteedt hier op haar website aandacht aan3. Wel blijf ik, zoals in het hiernavolgende wordt aangegeven, de gemeenten in meer algemene zin ondersteunen bij het volgens de privacyregels werken binnen het sociale domein.
Deelt u de mening van de Autoriteit Persoonsgegevens dat gemeenten door de onvoldoende concrete en specifieke instructies niet aan hun zorgplicht voldoen? Wat vindt u daarvan? Indien u de mening van de Autoriteit Persoonsgegevens deelt, welke acties gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat gemeenten aan hun zorgplicht gaan voldoen?
Zie antwoord vraag 3.
Ervan uitgaande dat al vele malen (ook al vóór de decentralisaties) werd gewaarschuwd, onder andere door de Autoriteit Persoonsgegevens, voor grote problemen in het waarborgen van de privacy en dat gemeenten meer gevoelige informatie zouden gaan verzamelen dan nodig is en dat de de Autoriteit Persoonsgegevens aanbevelingen heeft gedaan hoe met deze kwestie om te gaan, bent u van mening dat gemeenten deze waarschuwingen voldoende serieus hebben genomen en de aanbevelingen voldoende hebben overgenomen? Bent u van mening dat gemeenten voldoende zijn ondersteund op dit gebied? Welke concrete acties zijn ondernomen naar aanleiding van deze waarschuwingen?2 3 4
Over het algemeen nemen de gemeenten de aanbevelingen van de Autoriteit Persoonsgegevens uiteraard serieus, wat echter niet betekent dat er nooit fouten worden gemaakt. Bij brief van 29 april 20167 heeft de vorige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties al opgesomd welke acties de rijksoverheid heeft ondernomen om gemeenten te ondersteunen bij het privacy proof werken, waaronder:
Ook sindsdien zijn er op ondersteuning gerichte initiatieven geweest. Ik noem bijvoorbeeld het opstellen van het «Handvat gegevensuitwisseling in het zorg- en veiligheidsdomein» met de bijbehorende producten10 en het manifest «In goed vertrouwen. De privacy van de jeugd geborgd» met de bijbehorende privacy-app. Daarnaast vormen knelpunten die zich in de praktijk voordoen op het terrein van gegevensdeling en privacy één van de thema's waar binnen het Programma Sociaal Domein oplossingen voor worden gezocht. Mijn ministerie participeert in dit Programma.
Hoe weegt u in dezen de bescherming van de privacy, de behoefte aan inzicht en de daarbij benodigde informatieverzameling én het willen beperken van de administratieve lasten voor zorgverleners? Waar moet volgens u de nadruk op liggen en hoe houden we deze drie onderdelen in balans?
Zoals ook de Autoriteit Persoonsgegevens in haar rapporten over het gebruik van de zelfredzaamheidsmatrix in de gemeenten Nijmegen en Zaanstad aangeeft, is het onvermijdelijk dat degenen die moeten vaststellen of een cliënt behoefte heeft aan hulp vanuit het sociale domein (zoals maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp, maar bijvoorbeeld ook schuldhulpverlening), inzicht dienen te hebben in de persoonlijke situatie van die cliënt. Waar het in het kader van de privacy om gaat, is dat niet meer persoonsgegevens worden uitgevraagd dan de persoonsgegevens die noodzakelijk zijn om die behoefte vast te kunnen stellen. En dat niet meer persoonsgegevens worden geregistreerd dan noodzakelijk voor het toekennen en verlenen van de benodigde hulp. De Autoriteit Persoonsgegevens geeft een goed voorbeeld van het verschil tussen de gegevens die bij de cliënt opgevraagd mogen worden en de gegevens die geregistreerd mogen worden: soms zal het nodig zijn om gegevens op te vragen om vast te kunnen stellen òf er behoefte bestaat aan bepaalde hulp. Blijkt uit de gegevens echter dat de behoefte aan de desbetreffende hulp niet bestaat, dan is er geen noodzaak om die gegevens te registreren en is registratie daarom ook niet toegestaan. Dat scheelt dan bovendien in de administratieve lasten.
Vindt u het achteraf een verstandig besluit om de privacy in het gedecentraliseerde sociaal domein over te laten aan de «lerende praktijk»?5
Met de per 1 januari 2015 ingevoerde decentralisaties kregen de gemeenten, om voor hun cliënten maatwerk te kunnen leveren, grote beleidsvrijheid in de wijze waarop zij de Wmo 2015, de Jeugdwet en de Participatiewet uitvoeren. Om die reden konden en wilden de betrokken departementen geen gedetailleerde, op de gemeenten gerichte privacyregels opstellen en is een en ander overgelaten aan de lerende praktijk. Zoals in antwoord 5 is uiteengezet, zijn zij daar door het Rijk en de VNG wel bij ondersteund.
De bewindslieden die verantwoordelijk zijn voor de wetten die tot het sociale domein behoren, zullen uiteraard consequent aan blijven geven dat de gemeenten zich aan de privacywetgeving dienen te houden. De handhaving is echter geen taak van deze bewindslieden of hun ministeries, maar van de Autoriteit Persoonsgegevens.
Hoe zal gemeenten voor eens en altijd duidelijk worden gemaakt dat ze zich aan de privacywetgeving moeten houden? Ziet u daarbij ook taken en verantwoordelijkheden voor u zelf?
Zie antwoord vraag 7.
Welke maatregelen worden er getroffen bij gemeenten die te veel persoonsgegevens binnen blijven harken?
Zie antwoord vraag 7.
Het gebrek aan informatie van gemeenten aan burgers door ondoorzichtige bestuurlijke constructies als Zeestad in Den Helder |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoe verklaart u dat in Den Helder burgers naar de rechter moeten om informatie te krijgen over een schouwburg die mede op initiatief van en met geld van de gemeente werd gebouwd en wordt geëxploiteerd?1
De casus-Zeestad is momenteel onder de rechter. Ik acht het om die reden niet opportuun daar nu uitspraken over te doen. Wel merk ik op dat de toepasselijkheid van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) is gekoppeld aan het begrip bestuursorgaan van de Awb. Onder bestuursorgaan (artikel 1:1 Awb) wordt verstaan: een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed. De Wob is niet van toepassing op privaatrechtelijke rechtspersonen. Dat lijdt uitzondering wanneer zij, zoals de Wob het uitdrukt, werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan (art. 3 Wob), waaronder in dit verband moet worden verstaan dat de gemeente overwegende invloed op de rechtspersoon heeft. De vraag of hiervan in deze casus sprake is, dient door de rechter te worden beantwoord, mede op basis van de statuten van de instellingen en de jurisprudentie. De statuten van privaatrechtelijke rechtspersonen kunnen niet voorzien in de toepasselijkheid van de Wob, maar kunnen wel een eigen openbaarheidsregime voorschrijven. Dat regime kan materieel sterk overeenkomen met de Wob, maar die openbaarheid kan dan niet bij de bestuursrechter worden afgedwongen.
Deelt u de opvatting dat bestuurlijke organisaties die publieke taken uitvoeren, zoals het samenwerkingsverband Zeestad in Den Helder, ook verantwoording moeten afleggen aan de gemeenteraad en burgers van de gemeente? Zo nee, waarom niet?
In de Gemeentewet en de Provinciewet gaat op dit moment de voorkeur uit naar publiekrechtelijke rechtsvormen voor de behartiging van publieke belangen. Dit met het oog op de waarborgen voor het gebruik van bevoegdheden, besluitvormingsstructuren, beïnvloedingsmogelijkheden, toezicht, democratische controle en openbaarheid. Gemeenten en provincies maken echter ook gebruik van de ruimte die de Gemeentewet en de Provinciewet bieden om publieke taken via een privaatrechtelijke rechtsvorm uit te voeren. Gebruikmaking van een privaatrechtelijke rechtsvorm is voor gemeenten en/of provincies alleen toegestaan «indien dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang» (artikel 160, tweede lid, Gemeentewet en artikel 158, tweede lid, Provinciewet). Of daarvan sprake is en welke rechtsvorm vervolgens passend is, is aan de gemeente en/of de provincie om te beoordelen. Om gemeenten en provincies te ondersteunen in het maken van de keuze tussen publiekrecht en privaatrecht heeft het Ministerie van BZK in 2015 de handreiking verzelfstandiging en samenwerking bij decentrale overheden laten ontwikkelen.2 De handreiking biedt ook aan volksvertegenwoordigers handvatten voor de uitvoering van hun kaderstellende en controlerende taken.
De gemeente Den Helder heeft ervoor gekozen om publieke taken door privaatrechtelijke rechtspersonen te laten uitvoeren om waar nodig en gewenst slagvaardig te kunnen besturen. In het geval van Zeestad CV/BV dient de verantwoording afgelegd te worden aan het college van B&W van Den Helder en gedeputeerde staten van Noord-Holland, die de gemeente en de provincie vertegenwoordigen in de algemene vergadering van aandeelhouders en daarin stemrecht hebben. Deze colleges leggen op grond van de Gemeentewet en de Provinciewet verantwoording af aan de gemeenteraad respectievelijk provinciale staten.
De gemeenteraad heeft verschillende instrumenten om zijn kaderstellende en controlerende rol waar te maken. De raad kan onder andere de rekenkamer of rekenkamercommissie verzoeken om onderzoek te doen naar privaatrechtelijke samenwerkingsverbanden (artikel 182 jo. artikel 184 Gemeentewet). In tegenstelling tot de berichtgeving is er door de rekenkamercommissie van Den Helder ook onderzoek gedaan. Dit onderzoek is openbaar. De raad van Den Helder heeft eind 2017 over de bevindingen van de rekenkamercommissie vergaderd.
Er bestaat geen overzicht van gemeenten die met Zeestad CV/BV in Den Helder vergelijkbare constructies hebben. In 2017 is wel een inventarisatie gedaan van samenwerkingsverbanden tussen decentrale overheden, waarbij is gekeken naar aantal en typen publiekrechtelijke en privaatrechtelijke samenwerkingsverbanden en overige (informele) samenwerkingsverbanden.3 Daaruit komt naar voren dat gemeenten in de regel kiezen voor publiekrechtelijke samenwerkingsverbanden.
Deelt u de opvatting dat bestuurlijke organisaties als Zeestad in Den Helder, die geheel in handen zijn van de overheid, dezelfde gegevens moeten leveren aan de gemeenteraad en aan de burgers van de gemeente als alle andere gemeentelijke organisaties? Zo nee, waarom niet? Welke stem heeft de gemeenteraad in het wel of niet openbaar maken van deze gegevens?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de Wet Openbaarheid van Bestuur (de WOB-procedure) niet geldt voor organisaties als Zeestad? Hoe kunnen burgers dan aan informatie komen van dit soort publieke organisaties? Waarom zou de gemeente dit soort gegevens niet hebben en kunnen delen met burgers van Den Helder?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gemeenten hebben nog meer vergelijkbare constructies als Zeestad in Den Helder? Als dit soort van bestuurlijke organisaties zelfstandig publieke diensten uitvoert, hoe kan de gemeenteraad en hoe kunnen burgers dan nog effectief controle uitoefenen op het uitvoeren van publieke diensten en het uitgeven van publiek geld?
Zie antwoord vraag 2.