Het rapport ‘Duurzame en betaalbare energie in Caribisch Nederland’ |
|
Rob Jetten (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u schetsen welke resultaten zijn geboekt voor de verduurzaming van de energievoorziening in Caribisch Nederland naar aanleiding van het rapport «Duurzame en betaalbare energie in Caribisch Nederland»?1 2 Wat is momenteel het aandeel van duurzame energie in de energievoorziening en welke doelstellingen zijn er gesteld voor de komende jaren? Deelt u de mening dat een duurzame energievoorziening in Caribisch Nederland van groot belang is?
Een duurzame energievoorziening is van groot belang in Caribisch Nederland, evenals veiligheid, leveringszekerheid en betaalbaarheid. In het navolgende worden eilandsgewijs de resultaten, de gezette stappen en daarmee het huidige aandeel van duurzame energie, behandeld en vervolgens worden de doelstellingen, voorgenomen acties met tijdspad en aandeel van duurzame energie behandeld. Hiermee ga ik ook in op de acties genoemd in het rapport «Duurzame en betaalbare energie in Caribisch Nederland».
Op Saba is in februari 2018 de eerste zonneweide operationeel geworden die in 20% van de elektriciteitsvraag voorziet.
Een tweede zonneweide zal begin 2019 operationeel worden en eveneens in 20% (totaal 40%) van de elektriciteitsvraag voorzien. Het bestuurscollege van Saba heeft in februari 2018 geothermisch onderzoeker Teranov uit Guadeloupe een driejarig exclusief recht gegeven om onderzoek te doen naar geothermie. Het is onzeker of dit succes heeft en kent een zeer lange doorlooptijd vanwege het benodigd onderzoek, proefboringen enzovoorts, maar biedt bij succes de mogelijkheid tot 100% verduurzaming.
Eind 2017 is de tweede fase van de zonneweide in gebruik genomen waardoor 46% van de elektriciteit duurzaam wordt opgewekt. Hiermee is Sint Eustatius koploper in aandeel duurzame elektriciteit in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Dit is technologisch een zeer modern en innovatief project. Door de modernste power electronics is de netstabiliteit hoger dan voorheen. Deze resultaten waren slechts mogelijk door forse subsidies vanuit de rijksoverheid.
Het eilandelijk nutsbedrijf heeft te kennen gegeven voor verdere verduurzaming een voorkeur te hebben voor meer zonneweiden en niet voor windmolens, ondanks de gezamenlijke studies van het bedrijf en mijn ministerie naar windenergie. Deze verandering is ingegeven door de gevolgen van de orkanen Irma en Maria: enerzijds schade aan de windmolens op andere eilanden en anderzijds geen enkele schade aan de zonneweide op Sint Eustatius.
Op Bonaire staan windmolens (11 MW) opgesteld die ongeveer 30% van de eilandelijke elektriciteitsvraag dekken. Dit percentage neemt af door de groei van de elektriciteitsvraag.
Het eilandelijk bedrijf heeft een Integrated Utility Plan opgesteld. Hierin krijgen de leveringszekerheid en betaalbaarheid op dit moment voorrang boven verduurzaming. Hierom wordt op korte termijn extra regelbaar vermogen op goedkopere brandstof geleased of gehuurd. Er bleek geen draagvlak voor Ocean Thermal Energy Conversion (OTEC) op Bonaire te zijn. Hierdoor is de in het rapport «Duurzame en betaalbare energie in Caribisch Nederland» aangekondigde haalbaarheidsstudie niet uitgevoerd. In plaats hiervan kiest Bonaire voor windenergie wat volgens het onderzoeksrapport «Renewable Energy Future for the Dutch Caribbean Islands Bonaire, Sint Eustatius and Saba» (Kamerstuk 34 890, nr. 14) tot een aandeel van 80% de efficiëntste manier van CO2-uitstoot-reductie is. In het Integrated Utility Plan is opgenomen 12 MW aan extra windcapaciteit in het eerste kwartaal van 2021 in bedrijf te hebben. In de jaren daarna wordt 65% duurzame elektriciteit beoogd. Decentrale productie is inmiddels mogelijk waarbij klanten ook elektriciteit kunnen terugleveren aan het net.
Er is overigens al opvolging gegeven aan de voorgestelde actie uit het rapport om de regeling Demonstratie energie-innovatie voor geheel Caribisch Nederland open te stellen (Kamerstuk 30 196, nr. 572).
Kunt u een overzicht geven van de tot nu toe gezette stappen tot de verduurzaming van de energievoorziening van Caribisch Nederland? Kunt u hierbij in ieder geval ingaan op alle concrete acties in het rapport?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een overzicht en tijdspad bieden van de voorgenomen acties tot verduurzaming van de energievoorziening van Caribisch Nederland? Kunt u hierbij duidelijk maken wat de ontwikkeling is van het aandeel duurzame energie?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de te verwachten ontwikkeling van de energieprijs in de transitie naar een duurzame energievoorziening in Caribisch Nederland? Wanneer wordt er voor kleinverbruikers een betaalbaar gebruikerstarief gerealiseerd?
Er is een voor kleinverbruikers betaalbaar tarief in Caribisch Nederland. Betaalbaar betekent echter niet goedkoop. Ter vergelijk: in Europees Nederland wordt energieverbruik door belasting en opslagen ontmoedigd en besparing aangemoedigd. Zoals in het rapport «Duurzame en betaalbare energie in Caribisch Nederland» beschreven heeft een gemiddeld Caribisch Nederlands huishouden een lagere energierekening dan een Europees Nederlands huishouden.
De energieprijs hangt ook af van de wereldwijde olieprijs. De kosten en daarmee elektriciteitstarieven van duurzame alternatieven op oliegeneratoren staan beschreven in het bovengenoemde onderzoeksrapport «Renewable Energy Future for the Dutch Caribbean Islands Bonaire, Sint Eustatius and Saba». Uit dit rapport blijkt dat het afhankelijk is van de olieprijs en de rente op het kapitaal voor de investeringen in welke mate verduurzaming tot lagere kosten en daarmee een lager tarief leidt.
Ziet u ook dat de verduurzaming van de energievoorziening kan leiden tot extra werkgelegenheid in Caribisch Nederland? Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat de verduurzaming van de energievoorziening werkgelegenheid oplevert voor de eilandbewoners?
De productie van duurzame energie is kapitaalintensief, niet arbeidsintensief. De aanleg van windmolens of een zonneweide leidt tot enige tijdelijke extra werkgelegenheid voor eilandbewoners. Een deel van deze arbeid is echter specialistisch werk waarvoor geen personeel op deze kleine eilanden voor handen is. Het plaatsen van zonnepanelen op daken van huishoudens is vergeleken bij de aanleg van windmolens en zonneweiden relatief arbeidsintensief.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de betaalbaarheid van energie voor kleinverbruikers in Caribisch Nederland geborgd blijft, in het geval de verduurzaming van de energievoorziening niet leidt tot een substantiële reductie van de energieprijzen?
Zie antwoord vraag 4.
Het radioprogramma Reporter 'Misstanden in de maatschappelijke ondersteuning' |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de uitzending van Reporter Radio van zondagavond 29 april j.l.? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ja. Ik heb kennis genomen van de inhoud van de uitzending en vastgesteld dat in de uitzending met name problemen rondom de toekenning van huishoudelijk hulp, onafhankelijke cliëntondersteuning en advisering door artsen aan de orde komen. In het vervolg van de beantwoording van deze Kamervragen geef ik mijn reactie op de geschetste punten. maken aan de beïnvloeding van
Is bekend hoeveel gemeenten hulp bij het huishouden alleen verstrekken als algemene voorziening?
In vervolg op de uitspraken van de CRvB in mei 20161 is duidelijk dat huishoudelijke hulp een prestatie is die onder de Wmo 2015 valt. Deze prestatie kan de gemeente aanbieden in de vorm van een algemene voorziening en of een maatwerkvoorziening. De CRvB komt tot het oordeel dat wanneer een algemene voorziening voorhanden is, deze als basisvoorziening voorliggend kan zijn op een eventueel in aanvulling daarop te verstrekken maatwerkvoorziening.
Ik heb geen landelijk overzicht van de gemeenten die huishoudelijke hulp in de vorm van een algemene voorziening aanbieden. Op basis van de uitspraken van de CRvB, zoals hiervoor vermeld, dienen deze gemeenten te onderzoeken of de aangeboden algemene voorziening voor betrokkene passend en financieel haalbaar is. Indien uit het onderzoek van de gemeente blijkt dat de beschikbare algemene voorziening voor een cliënt niet passend is (financieel of anderszins), dan is de gemeente gehouden de huishoudelijke hulp aan te bieden in de vorm van een maatwerkvoorziening. Het laatste impliceert dat alle gemeenten voorbereid moeten zijn op het verstrekken van de voorziening hulp bij het huishouden als maatwerkvoorziening.
Vindt u dat gemeenten hulp bij het huishouden ook moeten aanbieden als maatwerkvoorziening?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het een wenselijke situatie dat cliëntondersteuners in sommige gevallen twee petten op hebben, enerzijds in het Wmo-wijkteam (als medewerker van de gemeente) en anderzijds als onafhankelijk cliëntenondersteuner (als begeleider van de cliënt)?
Een cliëntondersteuner moet onafhankelijk kunnen opereren en mag niet tevens de persoon zijn die oordeelt over de toekenning van een maatwerkvoorziening. In die zin moet er naar mijn mening altijd sprake zijn van een functiescheiding, ongeacht waar de cliëntondersteuner in dienst is of waar de functie is gepositioneerd.
Deelt u de mening dat een onderzoek naar de medische situatie door een onafhankelijk arts of indicatieorgaan moet plaatsvinden? Zo ja, wat kunt u doen om dit te bevorderen?
In de Wmo 2015 is de inhoud van het onderzoek dat het college van burgemeester en wethouders moet uitvoeren om de behoefte van een cliënt aan maatschappelijke ondersteuning te kunnen beoordelen in artikel 2.3.2 Wmo 2015 gedetailleerd vastgelegd. Hierin wordt bepaald dat het college het onderzoek uitvoert. Dit laat onverlet dat het college zich daarbij, indien de cliënt daarvoor toestemming geeft, kan laten adviseren door (zorg) professionals over bijvoorbeeld de beperkingen van een cliënt. Artikel 2.6.3 Wmo 2015 bepaalt dat het college er voor kan kiezen de vaststelling van rechten en plichten te mandateren aan een aanbieder. Dit onderzoek door (zorg) professionals moet plaatsvinden zonder ongeoorloofde beïnvloeding door het college. Op het college rust de plicht om te bezien of de professional deskundig is, het advies zorgvuldig tot stand is gekomen en of het advies concludent2 is, dat wil zeggen dat moet worden bezien of uit de overwegingen van het advies logischerwijs de conclusie volgt.
Hoe kwalificeert u het aantal van 1200 procedures over de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) volgens de Raad voor de Rechtspraak?1
Een analyse van de Raad voor de Rechtspraak laat zien dat er 1.200 rechtszaken betreffende de Wmo4 in 2017 zijn ingediend. In totaal zijn 1.400 Wmo- zaken afgehandeld. Het aantal ingediende rechtszaken in de jaren 2015 (2.200) en 2016 (1.900) lag hoger dan in 2017 (1.200). In 2017 is het aan het aantal ingediende zaken gelijk aan het aantal in 2014 ingediende zaken (1.200).
In het jaar 2015 was een piek te zien, als gevolg van de invoering van nieuwe wet- en regelgeving, waarbij in veel gevallen een verandering van de bestaande rechten en plichten van cliënten had plaatsgevonden. De rechtszaken over de uitvoering van de Wmo 2015 hebben inmiddels tot belangrijke jurisprudentie geleid die niet alleen belangrijk is voor de interpretatie van de Wmo 2015, maar ook voor de kwaliteit van het gemeentelijk beleid en de uitvoering daarvan.
In hoeverre worden bovenstaande punten, zoals een onafhankelijk onderzoek/indicatiestelling, onafhankelijkheid van cliëntenondersteuners, het aantal rechtelijke procedures en onderscheid tussen maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen, meegenomen bij de evaluatie van de Wmo?
De evaluatie van de Wmo 2015 is onderdeel van de evaluatie van de hervorming van de langdurige zorg. In deze evaluatie is aandacht voor de ervaringen van mensen die zich melden voor ondersteuning op grond van de Wmo 2015, waaronder ervaring met het verloop en de uitkomsten van het onderzoek door de gemeente. Bij dit laatste is gekeken naar het type oplossing dat mensen aangeboden krijgen, zoals een maatwerkvoorziening of algemene voorziening. Ook is in de evaluatie aandacht voor het thema onafhankelijke cliëntondersteuning. Daarnaast is er aandacht voor het aantal bezwaarschriften inzake de Wmo 2015 en voor richtinggevende uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB).
De de uitgaven en de resultaten van de investeringsagenda en de gevolgen voor de plannen uit het regeerakkoord |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Herinnert u zich dat uw voorganger in 2015 begonnen is met de Investeringsagenda van de Belastingdienst, een programma dat u nu gaat herijken?
De herijking van de Investeringsagenda heeft in 2017 plaats gevonden.1 In de Aprilbrief heb ik de aanpak van beheerste vernieuwing aangekondigd.
Kunt u een precies overzicht geven van de totale middelen die zijn uitgegeven aan deze Investeringsagenda tussen 2014 en nu?
Onderstaand overzicht geeft de uitgaven per jaar weer met het voor de Investeringsagenda vrijgegeven budget. Ten opzichte van het overzicht in mijn brief «besteding Investeringsagenda-middelen» van 9 oktober is het overzicht bijgewerkt t/m februari 2018.2
a) Instroom personeel
–
17
35
81
b) Randvoorwaardelijk (activiteiten die randvoorwaardelijk zijn voor het slagen van de Investeringsagenda)
38
17
51
16
c) Projecten
–
15
35
4
d) Vertrekregeling/Switch (werk- en mobiliteitsbedrijf van de Belastingdienst)
–
182
91
16
De uitputting van budget voor de instroom van eigen personeel wordt niet maandelijks afzonderlijk gemonitord en is in dit overzicht gelijk gesteld aan 2/12e van het voor instroom toegekende budget.
Kunt u een precies overzicht geven van de van te voren vastgestelde doelen van deze Investeringsagenda, die tot nu toe gehaald zijn?
De hoofddoelstellingen van de Investeringsagenda zijn «Beter, Goedkoper en Meer in control». De vernieuwingsopgave van de Belastingdienst bevat een financiële besparing oplopend tot structureel € 292 miljoen vanaf 2020. Deze besparing komt voort uit een beoogde uitstroom van circa 5.000 fte lager gekwalificeerd personeel als gevolg van een voorziene productiviteitsverhoging. Daarnaast is een instroom van circa 1.500 fte met vaardigheden voorzien die passen in de nieuwe werkwijze.3
In de herijking van de Investeringsagenda, waarover u in september 2017 bent geïnformeerd, is met betrekking tot de vernieuwingsopgave gefocust op zes van de dertien primaire processen.4 De geraamde werkpakketreductie binnen de voor de herijking gestarte projecten en de zes primaire processen telt op tot 2.400 fte waarvan reeds 550 fte is gerealiseerd zoals gemeld in de Kamerbrief herijking van 19 september. De overige werkpakketreductie zal door efficiencybesparingen en binnen de overige zeven en ondersteunende processen worden gerealiseerd. Begin maart 2018 is met vijf nieuwe projecten gestart, zoals is toegelicht in de Kamerbrief over beheerste vernieuwing.5 Deze vijf projecten leiden tot een verwachte werkpakketreductie van circa 550 fte. In lijn met de aanpak van beheerste vernieuwing zijn andere projecten in voorbereiding, die ook zullen bijdragen aan de beoogde werkpakketreductie.6
De herijking van de Investeringsagenda heeft als doel de Belastingdienst efficiënter en effectiever te maken en de interactie met de belastingbetaler te moderniseren.7 Dit is vertaald naar een groot aantal projecten waarover uw Kamer in september 2017 is geïnformeerd.
Kunt u aangeven hoeveel middelen beschikbaar zijn voor de herijkte agenda?
In tabel 2 van bijlage 1 bij de Kamerbrief beheerst vernieuwen is de beoogde besteding van de resterende beschikbare middelen uiteen gezet.8 Daaruit blijkt dat er na Voorjaarsnotabesluitvorming cumulatief (tot en met 2024) nog € 1.171 miljoen voor beheerst vernieuwen beschikbaar is op de Aanvullende Post.
1. Vernieuwing investeringen
39
135
125
105
93
81
76
654
2. Reguliere modernisering
0
65
78
85
75
64
54
421
3. Stabiliteit uitvoering
0
20
28
29
19
0
0
97
Kunt u aangeven of er enig zicht is dat er per jaar 750 miljoen euro extra geïnd wordt zoals beoogd met de Investeringsagenda?
Zoals mijn voorganger de Kamer in zijn brief van 30 juni 2016 heeft laten weten en ik in mijn brief van 23 februari jl., is gebleken dat het zowel ex ante als ex post niet mogelijk is een directe relatie te leggen tussen specifieke investeringen en meer belastingopbrengsten.9 Dit heeft de Algemene Rekenkamer (ARK) geconcludeerd in het onderzoek naar de uitvoering van de Belastingdienst naar de business case ITI in 2013 en 2014 dat op 11 februari 2016 naar uw Kamer is gegaan.10 Deze conclusie is de reden dat de opbrengsten van de Investeringsagenda – anders dan die van de ITI business case – niet zijn ingeboekt in de begrotingsramingen van het kabinet.
Voor een paar specifieke IA-projecten die een betere risicoselectie ten doel hebben en daarmee een grotere ex ante correctiepotentieel is – mede naar aanleiding van het ARK-rapport – besloten een meetmethodiek te ontwikkelen. In december 2017 heeft de Belastingdienst de meetmethodiek voor het risicoselectiemodel negatieve aangiften omzetbelasting gerealiseerd. Een externe wetenschapper heeft dit model gevalideerd. De meetmethodiek meet het ex ante batenpotentieel van het nieuwe risicoselectiemodel ten opzichte van de oude werkwijze van selecteren. De daadwerkelijke meting van het batenpotentieel vindt begin 2019 plaats over kalenderjaar 2018. Voor de inkomensheffing niet-winst is een meetmethodiek in ontwikkeling.
Kunt u aangeven of er onderdelen van het regeerakkoord zijn die niet of niet tijdig uitgevoerd kunnen worden door de problemen bij de Belastingdienst? Indien die er zijn, kunt u per onderdeel aangeven welke maatregelen niet (tijdig) uitvoerbaar zijn?
De Belastingdienst heeft tijdens de formatie al zoveel mogelijk geadviseerd over de uitvoeringsaspecten. In mijn brief Fiscale beleidsagenda heb ik aangegeven dat bij de uitwerking van wet- en regelgeving – zo ook voor maatregelen vanuit het regeerakkoord – uitvoeringstoetsen worden opgesteld die definitief inzicht moeten geven in de gevolgen voor de uitvoering.11 Hieronder vallen ook de implementatietermijnen. De uitvoeringstoets is belangrijk om zorgvuldig af te kunnen wegen hoe de maatregelen verantwoord en beheersbaar kunnen worden ingepast in het werkpakket van de Belastingdienst. In mijn brief over beheerst vernieuwen ben ik ingegaan op de complexe en verouderde ICT-systemen, daarom is het belangrijk om de gevolgen voor de automatisering te minimaliseren.12 Ik heb nu geen concrete aanleiding om te denken dat voorstellen niet gaan lukken, maar kan niet garanderen dat maatregelen niet een andere fasering gaan krijgen bij ommekomst van de uitvoeringstoets. De uitkomst van de uitvoeringstoets is voor mij leidend.
Kunt u aangeven of er zaken zijn in de fiscale beleidsagenda die moeilijker of niet tot stand komen door de problemen bij de Belastingdienst?
Ook met betrekking tot de voorstellen voor wet- en regelgeving in de Fiscale Beleidsagenda – die grotendeels een uitvloeisel zijn van het regeerakkoord – geldt dat de Belastingdienst deze toetst met de uitvoeringstoets. Ik heb nu geen concrete aanleiding om te denken dat voorstellen niet gaan lukken, maar kan niet garanderen dat maatregelen niet een andere fasering gaan krijgen bij ommekomst van de uitvoeringstoets. De uitkomst van de uitvoeringstoets is voor mij leidend.
Kunt u deze vragen een voor een en voor het algemeen overleg over de fiscale beleidsagenda op 17 mei 2018 beantwoorden?
Voor de beantwoording van deze vragen houd ik mij aan de gestelde termijn.
Werken zonder loon in de vijf gemeenten in de Hoeksche Waard |
|
Jasper van Dijk , Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de brief van Werk & Inkomen Hoeksche Waard (WIHW) van de vijf gemeenten in de Hoeksche Waard, waarin staat dat mensen met een bijstandsuitkeringen moeten werken zonder loon?1
Ja, de brief is mij bekend.
Bent u bekend met het Dove-traject van Werk & Inkomen Hoeksche Waard (WIHW)? Valt dit traject onder de noemer «tegenprestatie»? Zijn dit echter geen gewone banen, waardoor er sprake is van werken zonder loon voor mensen met een bijstandsuitkering?
Ik heb mij naar aanleiding van de brief aan uitkeringsgerechtigden door WIHW laten informeren over dit traject. Het betreft geen tegenprestatie, maar een opstap naar werk via het opdoen van werkervaring.
Uitkeringsgerechtigden worden selectief uitgenodigd voor dit traject om hun werknemersvaardigheden te verbeteren tijdens het doen van inpakwerk. Zo kunnen mensen die lang in de bijstand zitten bijvoorbeeld weer wennen aan het werkritme. Er is begeleiding van een werkleider en jobcoach. Op de werkvloer bij WIHW staat niet de productie, maar de ontwikkeling voorop. Op de werkervaringsplaats ontmoeten uitkeringsgerechtigden werkgevers die hen advies geven over solliciteren in de sector en waar werkgevers op letten wanneer zij een nieuwe werknemer zoeken. Het traject duurt maximaal drie maanden, waarin er maximaal 40 uur per week wordt gewerkt, omdat veel vacatures in de sector fulltime functies betreffen. Deelname en arbeidsbelasting moeten passend zijn voor de uitkeringsgerechtigde, aldus WIHW.
In de eerste ronde stroomden 7 van de 12 deelnemers binnen enkele weken uit naar betaald werk. Naar aanleiding van de uitstroom zijn nieuwe uitkeringsgerechtigden uitgenodigd om deel te nemen.
Werken met behoud van uitkering moet binnen de kaders van de wet worden toegepast. In de Participatiewet is bepaald dat gemeenten een vergoeding moeten bedingen bij een opdrachtgever, die de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord mag beïnvloeden. Uit de informatie van WIHW maak ik op dat de opdrachtgever een marktconform tarief betaalt aan WIHW, dat is gebaseerd op het WML, met een opslag voor logistieke en overheadkosten.
Uit jurisprudentie volgt tevens dat gemeenten werken met behoud van uitkering kunnen inzetten, mits het traject is gericht op arbeidsinschakeling en een beperkte duur heeft. WIHW geeft aan dat het traject is gericht op de ontwikkeling en arbeidsinschakeling van de uitkeringsgerechtigde en selectief wordt ingezet. Dit zijn wat mij betreft waardevolle aspecten, waarop de voormalig Staatssecretaris ook wees in de Kamerbrief «Werken met Flextensie» van 24 oktober 2017.
Is het gemeenten, zoals de vijf gemeenten in de Hoeksche Waard, toegestaan om mensen te verplichten aan werktrajecten deel te nemen zonder dat daar loon tegenover staat? Zo nee, bent u bereid om hiertegen op te treden? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Uitkeringsgerechtigden hebben een inspanningsverplichting (Participatiewet artikel 9, eerste lid, onderdeel b). WIHW geeft aan dat zij de uitnodiging aan uitkeringsgerechtigden op dit punt ongelukkig heeft geformuleerd. Het gebruik van re-integratievoorzieningen moet altijd passend zijn. Bij de selectie van de kandidaten voor een traject wordt maatwerk geleverd. De in de brief genoemde bijeenkomst is daarvoor een toetsingsmoment. Op basis van de informatie van WIHW zie ik geen reden om aan te nemen dat hier sprake is van ongeoorloofde dwang of onderbetaling. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Vindt u het ook zorgelijk dat hierdoor verdringing van betaalde banen ontstaat? Zo ja, bent u bereid om deze ongewenste praktijk bij de gemeente Hoeksche Waard kenbaar te maken, zodat er geen verdringing van betaalde banen ontstaat?
Gemeenten genieten in grote mate vrijheid om te bepalen hoe zij mensen het best kunnen ondersteunen bij het vinden van betaald werk. Wanneer werken met behoud van uitkering wordt ingezet, is het wel belangrijk om scherp te zijn op het voorkomen van verdringing. De Participatiewet en jurisprudentie bieden daarbij kaders en houvast. In mijn brief aan uw Kamer van 19 juni 2015 (Kamerstuk 29 544, nr. 624) heb ik de kaders uiteengezet. Het is aan gemeenten om werken met behoud van uitkering binnen de kaders van de wet toe te passen. De verantwoordelijkheid voor de juiste uitvoering van de Participatiewet ligt bij het college van burgemeester en wethouders en de controle bij de gemeenteraad.
Het voorkomen van verdringing van betaalde banen is belangrijk. In mijn antwoorden op vraag 2 en 3 heb ik geschetst hoe WIHW dit borgt via het toepassen voor wettelijke en niet-wettelijke kaders. Van WIHW heb ik ook vernomen dat de klantmanagers waken voor verdringing wanneer wordt overwogen om werken met behoud van uitkering in te zetten. Er vindt intervisie plaats op de werkvloer.
Hoe presteren de vijf gemeenten in de Hoeksche Waard met betrekking tot de banenafspraak en het aantal beschut werkplekken?
WIHW heeft mij informatie verstrekt over de voortgang van de realisatie van haar aandeel van de regionale doelstelling. Voor de banenafspraak bedroeg deze 7 plaatsingen in 2017. Er zijn er 11 gerealiseerd. De 6 beoogde plaatsingen in 2018 zijn ook reeds gerealiseerd.
Voor beschut werk was de doelstelling in 2017 5 plekken van 31 uur. Ultimo 2017 waren er 3 plekken van 31 uur gerealiseerd, dit betrof 4 personen. De doelstelling voor 2018 betreft 11 plekken van 31 uur. WIHW verwacht deze taakstelling volledig te realiseren.
Vindt u het ook niet verstandiger als deze gemeenten zich meer gaan inzetten om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen in plaats van mensen te laten werken zonder loon?
In 2018 verwacht Hoeksche Waard zowel de doelstelling voor de banenafspraak als voor beschut te realiseren. Gemeenten hebben de taak om mensen met een arbeidsbeperking én mensen zonder arbeidsbeperking aan het werk te helpen.
Het bericht ‘CM en SuperRebel lanceren Qrtsjing' |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «CM en SuperRebel lanceren Qrtsjing»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onnodig gecompliceerd is dat de Belastingdienst, het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en andere overheidsinstanties bij elke betaling verplicht stellen dat er een 16-cijferige code als betalingskenmerk dient te worden overgetikt, met alle risico's op fouten van dien?
Het 16-cijferige betalingskenmerk is op dit moment noodzakelijk voor een juiste administratieve verwerking van binnenkomende ontvangsten. Dit reconciliëren is nodig om ontvangen gelden te kunnen koppelen aan vorderingen zodat de ontvangende instelling weet welke debiteur de betaling heeft gedaan. Deze noodzakelijke reconciliatie geldt overigens voor iedere organisatie (commercieel of niet commercieel) die ontvangsten administratief dient te verwerken. Het online invoeren van een reeks van 16 cijfers, voor de eenvoud veelal opgeknipt in vier blokken van vier cijfers, vormt in het algemeen geen onoverkomelijk probleem voor het uitvoeren van een betaling. Het betalingskenmerk wordt door de banken op juistheid gecontroleerd wanneer het in het betalingskenmerkveld wordt ingevoerd. Wanneer voor de invoer gebruik wordt gemaakt van het vrije omschrijvingsveld, kan het foutief overnemen van een betalingskenmerk echter niet worden uitgesloten en kan dit leiden tot vertraging in de administratieve verwerking.
Deelt u de mening dat een klantvriendelijker betaalsysteem door de overheid ontwikkeld zou moeten worden voor betalingen die door ondernemers en burgers aan de overheid moeten worden gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u een dergelijke vereenvoudiging in voorbereiding en op welke termijn valt die te verwachten?
Ik zie hier geen leidende rol voor de overheid. De overheid stelt de kaders waaraan betaalsystemen moeten voldoen. De ontwikkeling van betaalsystemen is aan de markt. Wel kan ik u melden dat het CJIB voor het bulkproces iDEAL aanbiedt en de Belastingdienst is gestart met de inzet van deze betaalmethode. Bij iDEAL hoeft het 16-cijferig betalingskenmerk niet overgetikt te worden en is de kans op fouten kleiner.
Deelt u de mening dat voor bijvoorbeeld mensen met dyscalculie het overnemen van lange cijferreeksen als betalingskenmerk een terugkerende beproeving is met aanzienlijke kans op fouten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u daarin verandering brengen?
Voor mensen met dyscalculie zou het relatief lastig kunnen zijn om lange cijferreeksen over te nemen. In mijn antwoord op vraag 2 gaf ik aan dat er een controleaspect is om zoveel mogelijk fouten te voorkomen. Er zijn in de markt ontwikkelingen, zoals het gebruik van iDEAL, die een alternatief kunnen vormen voor het handmatig invoeren van het betalingskenmerk.
Kunt u aangeven hoe vaak betalingen bij de Belastingdienst en bij het CJIB als fout gerapporteerd worden door incorrecte overname van het betalingskenmerk? Zo nee, bent u bereid daarnaar onderzoek te doen verrichten? Zo ja, kunt u deze gegevens met ons delen?
Het percentage betalingen dat niet automatisch kan worden verwerkt bij het CJIB, waar ook andere redenen onder vallen dan het incorrect overnemen van het betalingskenmerk, bedraagt voor het bulkproces (75% van alle ontvangsten) gemiddeld 3,6% over 2017. Dit zijn 320.000 ontvangsten. Het exacte cijfer van betalingen die als fout worden gerapporteerd door incorrecte overname van het betalingskenmerk is niet beschikbaar. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 biedt het CJIB voor het bulkproces iDEAL aan.
Bij de Belastingdienst worden betalingen met een onjuist betalingskenmerk niet als fout gerapporteerd. Deze betalingen worden door het toepassen van logica en handmatige reconciliatie alsnog aan de juiste bestemming gekoppeld. Het onjuist overnemen van het betalingskenmerk kan leiden tot vertraging in de verwerking van de administratie. De bedoelde vertraging heeft juridisch geen gevolgen voor het betalingstijdstip.
Deelt u de mening dat het zeer gedateerd is dat mensen bij betalingen naast een IBAN van achttien karakters ook nog een betalingskenmerk van zestien cijfers moeten intikken? Zo ja, bent u bereid daarvoor op zo kort mogelijke termijn een gebruiksvriendelijk alternatief te ontwikkelen, waarbij het gebruiksgemak bevorderd wordt en de kans op fouten verkleind? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Ik vind dat het gebruik van IBAN en het betalingskenmerk niet zeer gedateerd is. Beide zijn voor het doen van betalingen en het reconciliëren van ontvangsten noodzakelijk. Ook bij het invoeren van een IBAN vindt er een controle op juiste invoer plaats om zo veel mogelijk fouten te voorkomen. Ik volg de ontwikkelingen van klantvriendelijke betaalsystemen met belangstelling. Het ontwikkelen van alternatieven voor de bestaande standaard is echter aan de markt.
Het vervolg van de aanpak van schimmelhuizen |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bereid om uw antwoord op de 37 sets schriftelijke vragen over woningen met vocht- en schimmelproblemen, inclusief de vragen, door te sturen naar de desbetreffende gemeenten? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ik zal de inhoud van de betreffende antwoordbrief van 12 april jl., alsmede van de daaraan ten grondslag liggende vragen, op korte termijn onder de aandacht van de betrokken gemeenten brengen. Gegeven het tijdstip van binnenkomst daarvan, bleek het niet mogelijk de vragen van mevrouw Beckerman nog voorafgaand aan het genoemde algemeen overleg te beantwoorden.
Wilt u deze vragen voorafgaand aan het algemeen overleg Bouwopgave op 25 april 2018 beantwoorden?
Zie antwoord vraag 1.
Het aandelenbezit van de Koning |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat de Koning geen aandelen bezit van Shell of van andere bedrijven die het predicaat Koninklijk mogen voeren?1
De Koning bezit geen aandelen van bedrijven die het predicaat Koninklijk mogen voeren.
Klopt het dat de Koninklijke familie in het verleden wel aandelen bezat van Shell? Zo ja, wanneer zijn deze aandelen verkocht?
De omstandigheid dat de Koning geen aandelen bezit van bedrijven die het predicaat Koninklijk mogen voeren is niet van recente datum. Meer in algemene zin geldt ten aanzien van de vermogensrechtelijke handelingen van het Koninklijk Huis dat artikel 41 van de Grondwet van toepassing is. Dit artikel waarborgt de ruimte die de Koning heeft voor de inrichting van zijn Huis. Deze waarborg is van wezenlijk belang voor de eigen invulling die de Koning aan het koningschap geeft. Hieraan is de voorwaarde verbonden van de inachtneming van het openbaar belang door de Koning. Voor het in acht nemen van die voorwaarde bestaat ministeriële verantwoordelijkheid.
In dat kader kan ook worden verwezen naar de voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State uit 2010 (Kamerstuk 32 791, nr.2. De voorlichting bevat onder meer het volgende:
«Gelet op de recente discussies wijst de Afdeling erop dat voor vermogensrechtelijke gedragingen als uitgangspunt moet worden genomen dat het aanwenden van het privévermogen door de Koning of door de leden van het koninklijk huis, of het nu gaat om een spaarrekening, het beleggen in aandelen of het investeren in onroerend goed, op zichzelf genomen behoort tot de persoonlijke levenssfeer. Het feit dat aspecten van dergelijke investeringen openbaar zijn of kunnen worden, al dan niet op grond van wettelijke bepalingen, doet hieraan op zichzelf niet af. Ook het enkele feit dat het investeringen in het buitenland betreft, betekent op zichzelf nog niet dat het openbaar belang is of wordt geraakt.»
Klopt het dat de Koning wel aandelen bezit van andere bedrijven, zijnde niet Koninklijk?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat helder moet zijn welke financiële belangen het staatshoofd – als vertegenwoordiger van ons land – heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de financiële transparantie rondom het staatshoofd te vergroten en openbaar te maken in welke bedrijven of sectoren de Koning aandelen heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Statushouder werkloos' |
|
Machiel de Graaf (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Léon de Jong (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Statushouder werkloos»?1
Ja.
Hoe verklaart u, dat in weerwil van de vele juichberichten over apothekers en andere hoogopgeleiden uit Syrië en andere landen, het overgrote deel van de statushouders amper een opleiding heeft?
Net als de Nederlandse samenleving is de samenstelling van de groep vluchtelingen die vanuit Syrië en andere landen naar Nederland komt divers. Deze bestaat zowel uit hoogopgeleiden, als uit laagopgeleiden, of zelfs uit analfabeten. Daarnaast sluiten gevolgde opleidingen niet altijd aan en is (bij)scholing nodig. Voor statushouders geldt echter, net als voor Nederlanders in de bijstand, een activerend beleid dat gericht is op snelle uitstroom naar werk.
Kunt u uitleggen, met cijfermatige onderbouwing m.b.t. de kosten en baten, waar de massa-immigratie van de laatste jaren een verrijking heeft betekend voor Nederland?
De stelling dat sprake zou zijn geweest van massa-immigratie wordt niet herkend. Of een maatschappelijke kwestie kan worden gezien als een verrijking is over het algemeen een subjectief (waarde)oordeel waaraan veelal geen cijfermatige onderbouwing ten grondslag ligt.
Deelt u de mening dat de vele asielzoekers die via een (ander) veilig land zijn binnengekomen, niet moeten inburgeren, maar terug moeten naar dat veilige land, aangezien ze voor bescherming niet afhankelijk zijn van Nederland en hier dus alleen vanuit economisch perspectief zijn gekomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals onder andere uiteengezet in de brief aan uw Kamer betreffende de integrale migratieagenda2, streeft het kabinet ernaar om de opvang en bescherming van vluchtelingen in de regio te verbeteren zodat er gesproken kan worden van een veilig derde land. Het kabinet zet dan ook in op migratieovereenkomsten met veilige derde landen in Europees verband over de opvang en overname van asielzoekers. Tevens wordt ingezet op verbeterde Dublinregelgeving, waardoor informatie over eerder verblijf in een ander Europees land eerder moet kunnen leiden tot een overdracht aan het betreffende land. Deze inzet heb ik mede kenbaar gemaakt in mijn brief aan de Commissaris voor Migratie, Binnenlandse Zaken en Burgerschap, Dimitris Avramopoulos.3
Zo ja, wanneer trekt u de verblijfsvergunningen van al deze nepvluchtelingen in, zodat zij hier niet meer kunnen graaien uit de bijstandspot?
De IND heeft beoordeeld dat de betreffende personen bescherming nodig hebben en daarmee het recht hebben op een verblijfsvergunning asiel. Indien er signalen zijn dat er oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van het asielrecht beoordeelt de IND of de verblijfsvergunning asiel kan worden ingetrokken.
Bent u bereid om eindelijk een volledige asielstop in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Hiertoe verwijs ik de vraagstellers naar de inmiddels meerdere beantwoordingen van gelijke of vergelijkbare vragen van hen, waarin uiteengezet is dat het kabinet inzet op opvang in de regio, maar tegelijk hecht aan het bieden van bescherming aan vluchtelingen in lijn met de internationale verdragen waar Nederland zich aan heeft gebonden.
Het bericht ‘Verouderde strafwet BES hindert veroordeling seksuele delicten’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Verouderde strafwet hindert veroordeling seksuele delicten»? (11 april 2018, Bonaire.nu)1
Ja.
Kunt u bevestigen of daadwerkelijk aan de orde is geweest dat een verouderde strafwet op de BES-eilanden vrijspraak tot gevolg heeft gehad zoals in het artikel valt te lezen? Kunt u aangeven hoeveel veroordelingen zijn verhinderd door de verouderde strafwet op de BES-eilanden met betrekking tot seksuele delicten?
In een onlangs gepubliceerd vonnis van het Gerecht van eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 29 maart 2018 wordt overwogen dat in tegenstelling tot Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten in Bonaire niet strafbaar is gesteld het hebben van seksuele gemeenschap dan wel het plegen van ontucht met iemand die in staat van verminderd bewustzijn verkeert.2 Dit heeft ertoe geleid dat de verdachte is vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde feiten. Bij het Openbaar Ministerie Bonaire, Sint Eustatius & Saba is dit tot nu toe het enige bekende geval waarbij evident is dat de rechten van het slachtoffer zijn geschonden. Deze kwestie heeft de aandacht van mijn ministerie, zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 5.
Kunt u aangeven of er meer wetgevingsterreinen zijn waar de strafwet op de BES-eilanden in tekortschietende vorm afwijkt van de Nederlandse strafwet? Heeft dit op andere wetgevingsterreinen tevens geleid tot vrijspraak, als gevolg van een verouderde strafwet?
In het kader van staatkundige hervormingen is in 2010 de keuze gemaakt om niet het Nederlandse Wetboek van Strafrecht in te voeren in Caribisch Nederland, maar het bestaande Antilliaanse Wetboek van Strafrecht te handhaven en op onderdelen te moderniseren in een nieuw Wetboek van Strafrecht BES. Bij de invoering van dit wetboek heeft onder meer aanpassing van diverse strafbepalingen, waaronder de misdrijven tegen de zeden, plaatsgevonden aan de internationale verplichtingen waarmee een belangrijke stap gezet is naar een modern materieel strafrecht voor Caribisch Nederland. Als gezegd kan volgens het Openbaar Ministerie Bonaire, Sint Eustatius & Saba alleen de in het antwoord op vraag 2 genoemde vrijspraak in relatie worden gebracht met een lacune in de strafwet voor de BES-eilanden.
Kunt u aangeven waarom verzuimd is de strafwet op de BES-eilanden mee te nemen in voorgaande moderniseringsslagen, nu uit het artikel blijkt dat de strafwet op Curaçao, Aruba en Sint-Maarten gelijk getrokken is met de strafwet in het Europese deel van het Koninkrijk?
Zoals uit het antwoord op vraag 3 blijkt, is met de invoering van het Wetboek van Strafrecht BES in 2010 de strafwetgeving voor de BES-eilanden op belangrijke onderdelen gemoderniseerd. Nadien is achtereenvolgens op Curaçao, Aruba en Sint Maarten een nieuw Caribisch Wetboek van Strafrecht ingevoerd dat duidelijk is geïnspireerd door het Nederlands Wetboek van Strafrecht (maar daarmee zeker niet overeenkomt). Bij deze herziening zijn ook de met de artikelen 249 en 253 van het Wetboek van Strafrecht BES corresponderende strafbepalingen op het punt van «de staat van verminderd bewustzijn» aan de Nederlandse wetgeving aangepast. Bij de invoering van het Wetboek van Strafrecht BES zijn deze artikelen 249 en 253 van Wetboek van Strafrecht BES, waarin het hebben van seksuele gemeenschap dan wel het plegen ontuchtige handelingen met geestelijk en lichamelijk onmachtige personen strafbaar is gesteld, abusievelijk niet geactualiseerd met betrekking tot «de staat van verminderd bewustzijn».
Kunt u aangeven op welke termijn de strafwet van de BES-eilanden wordt gemoderniseerd, zodat de strafwet op de BES-eilanden niet, of in geringe mate, afwijkt van de strafwet in het Europese gedeelte van het Koninkrijk?
Herstel van de omissies in de artikelen 249 en 253 Wetboek van Strafrecht BES vindt plaats in het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering BES in verband met aanpassing van de regeling van de bijzondere opsporingsbevoegdheden en enkele andere bepalingen en tot wijziging van de Wet politiegegevens in verband met de aanpassing van de regeling van de verwerking van politiegegevens in Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Dit wetsvoorstel wordt voor het zomerreces bij uw Kamer ingediend.
Kunt u garanderen dat bij toekomstige moderniseringsrondes, bijvoorbeeld de modernisering van het Wetboek van Strafvordering, de wetboeken in andere gedeeltes dan het Europese deel van het Koninkrijk, ook worden meegenomen?
In het kader van de staatkundige hervormingen is in 2010 de keuze gemaakt om de wetgeving die in het Europese deel van Nederland geldt niet automatisch van toepassing te laten zijn in Caribisch Nederland. Artikel 2 van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bepaalt dat Nederlandse wetgeving alleen van toepassing is voor zover dat uitdrukkelijk is bepaald.
Aanpassingen van wetgeving vinden in beginsel plaats vanuit de nu geldende regelgeving voor Caribisch Nederland. Het is niet de bedoeling om op grote schaal wetgeving die in het Europese deel van Nederland geldt in te voeren.
Belangrijke moderniseringen in het kader van het Wetboek van Strafrecht BES die worden voorzien betreffen de invoering van het jeugdstrafrecht en de TBS-regeling. Het Wetboek van Strafrecht BES bevat hiertoe reeds de benodigde wettelijke voorzieningen. De inwerkingtreding van deze regelingen kan plaatsvinden zodra de uitvoeringspraktijk gereed is. Over het actueel houden van het huidige Wetboek van Strafrecht BES vindt overleg plaats met de Openbare Lichamen en het OM BES.
Het Nederlandse Wetboek van Strafvordering is niet van toepassing in andere delen van het Koninkrijk. De modernisering van het strafprocesrecht in Caribisch Nederland vindt plaats vanuit het daar geldende Wetboek van Strafvordering BES. Het eerder in antwoord 5 genoemde wetsvoorstel brengt dit wetboek in lijn met de regeling van de bijzondere opsporingsbevoegdheden zoals die geldt in Aruba, Curaçao en Sint Maarten.
Het informeren van de Kamer |
|
Bart Snels (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw antwoorden op de Kamervragen 1457 d.d. 16 maart 2018?
Ja
Waarom heeft u alleen een algemeen antwoord gegeven en de verschillende specifieke vragen niet beantwoord?
Bij de beantwoording van Kamervragen, streef ik er naar zo efficiënt mogelijk de beschikbare gevraagde informatie te verstrekken en herhalingen te voorkomen. In sommige gevallen brengt dat met zich dat meerdere vragen in één beknopt en samenhangend betoog worden beantwoord.
Deelt u de mening dat de Kamer eerder geïnformeerd dient te worden over plannen, voorstellen en rapporten dan de media? Zo nee, waarom niet?
Wat bedoelt u precies met de zin in uw brief van 11 april 2018 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer «. dat het uitgangspunt is en blijft dat de Tweede Kamer tijdig wordt geïnformeerd.»?
Deelt u de analyse dat, wanneer informatie eerder in de media te vinden is dan dat de informatie aan de Kamer wordt gestuurd, dit ervoor zorgt dat politici op berichten in de media reageren en dat hierdoor het debat niet altijd op basis van de feiten wordt gevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Staat u nog steeds achter uw uitspraken op eerdere momenten dat de Kamer eerder geïnformeerd moet worden dan de media? Zo ja, wat betekent dit voor uw rol als Minister-President, voorzitter van de ministerraad? Zo nee, waarom niet?
Welk beleid hanteren ministeries bij het bekendmaken van voorstellen en hoe is geborgd dat de Kamer eerder wordt geïnformeerd dan de media?
Is het waar dat u in het verleden weleens onderwerpen, die al eerder, door lekken, in de media waren verschenen, niet met uw collega’s heeft willen bespreken?
Ja.
Hoe vaak heeft u sinds de beëdiging van dit kabinet bewindspersonen aangesproken op het feit dat plannen eerder in de media zijn verschenen dan dat deze plannen aan de Kamer zijn gestuurd?
De bedoelde informatievoorzienig aan Uw Kamer is sinds de beëdiging van dit kabinet tweemaal onderwerp van gesprek geweest in het kabinet.
Deelt u de mening dat de voorbeelden, die in de bijlage bij de brief van de Kamervoorzitter van 22 maart 2018 zijn vermeld, laten zien dat het er op lijkt dat er bewust voor wordt gekozen om de media eerder te informeren dan de Kamer, zodat de beeldvorming over plannen, voorstellen en rapporten kan worden beïnvloed? Zo nee, waarom niet?
Ik speculeer niet over de voorbeelden in de bijlage bij de brief van de Kamervoorzitter maar zij maakten duidelijk dat het goed was om eerder genoemde leidraad te herbevestigen en onder ieders aandacht te brengen. Ik stel vast dat het met inachtneming van voornoemde werkafspraken goed mogelijk is Uw Kamer en media tijdig te informeren.
Is er een mediastrategie voor leden van het kabinet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit beleid nader toelichten? Wordt er in deze strategie duidelijk uiteengezet op welke wijze en op welk moment de Kamer geïnformeerd dient te worden?
In voornoemde werkafspraken is duidelijk uiteengezet op welke wijze en op welk moment de Kamer dient te worden geïnformeerd.
Wat is de conclusie van het kabinet nadat u hernieuwd aandacht heeft gevraagd voor het uitgangspunt, dat de Kamer tijdig wordt geïnformeerd en dat de bestaande werkafspraken worden nageleefd?
Bent u bereid om bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Het bericht ‘Klagen over ongelijke behandeling kan niet in Caribisch Nederland’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Ken u het bericht «Klagen over ongelijke behandeling kan niet in Caribisch Nederland»?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja. In het bericht wordt geconstateerd dat op dit moment de gelijkebehandelingswetgeving niet van toepassing is in Caribisch Nederland. Dat betekent, zoals in het bericht wordt gesteld, dat de taak van het College voor de Rechten van de Mens om klachten over ongelijke behandeling te beoordelen, alleen geldt voor Europees Nederland. Dit neemt niet weg dat inwoners van Caribisch Nederland op dit moment wel naar de rechter kunnen gaan als zij menen slachtoffer te zijn van ongelijke behandeling. Artikel 1 Grondwet, waarin het discriminatieverbod is neergelegd, is onverkort van toepassing, evenals diverse internationale verdragen waarin een discriminatieverbod is neergelegd en enkele vormen van discriminatie zijn verboden in het Burgerlijk Wetboek van Caribisch Nederland, het BWBES.
Welke wetten en regelingen op het gebied van mensenrechten zijn op dit moment wel in het Europese deel van Nederland van toepassing, maar niet in Caribisch Nederland? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de bescherming van discriminatie op de arbeidsmarkt?
De belangrijkste mensenrechtenverdragen zijn van toepassing in Caribisch Nederland, zoals het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) en het Internationale Verdrag inzake de Burgerlijke en Politieke Rechten van de Verenigde Naties. Beide verdragen kennen bepalingen die discriminatie verbieden. Daarnaast zijn ook het Internationale Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie en het Internationale Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen geldig in Caribisch Nederland. Voor een overzicht van mensenrechtenverdragen die van toepassing zijn in Europees en/of Caribisch Nederland verwijs ik u naar het rapport van de Adviesraad voor Internationale Vraagstukken (AIV), getiteld: «Fundamentele rechten in het Koninkrijk: eenheid in bescherming door verdragen. Theorie en praktijk van territoriale beperkingen bij de ratificatie van mensenrechtenverdragen». Dit rapport is op 10 juli 2018 openbaar geworden en is te vinden op de website van de AIV, https://aiv-advies.nl/.
De wetgeving met betrekking tot arbeidsverhoudingen is neergelegd in het Burgerlijk Wetboek BES (BWBES). In artikel 7A:1614aa van het BWBES is bepaald dat de bepalingen over gelijke behandeling uit het Burgerlijk Wetboek (BW) dat in Europees Nederland geldt, van overeenkomstige toepassing zijn, behalve voor zover het de bevoegdheid van het College voor de Rechten van de Mens betreft om in individuele gevallen te onderzoeken of onderscheid is of wordt gemaakt. Dit betekent dat het ook in Caribisch Nederland verboden is om onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen, op grond van het al dan niet tijdelijke karakter van de arbeidsovereenkomst en op grond van de arbeidsduur van de werknemer. Daarnaast is in artikel 7A:1614y een verplichting opgenomen tot goed werkgeverschap. Daaronder kan ook een verbod om te discrimineren worden begrepen.
Inwoners van Caribisch Nederland kunnen zich tot de rechter wenden als zij zich gediscrimineerd voelen, met een beroep op artikel 1 Grondwet, internationale verdragen of de bovengenoemde bepalingen van het BWBES.
Wat kunnen mensen in Caribisch Nederland die zich gediscrimineerd voelen nu concreet doen en op basis van welke regelgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van het College voor de Rechten van de Mens dat meer wetten en regelingen op het gebied van mensenrechten van toepassing zouden moeten worden verklaard in Caribisch Nederland? Zo nee, waarom niet?
Met de eilanden die samen Caribisch Nederland vormen is, toen de huidige staatkundige indeling in werking trad op 10-10-2010, afgesproken dat legislatieve terughoudendheid zou worden betracht en dat bij de invoering van nieuwe wet- en regelgeving rekening zou worden gehouden met de specifieke omstandigheden van de eilanden. Ook nu, in 2018, is het nodig om rekening te houden met het absorptievermogen van de eilanden. Dit geldt ook ten aanzien van wet- en regelgeving die uitvoering geven aan de mensenrechten. Dit neemt niet weg dat het doel is – op termijn – ongerechtvaardigde verschillen (in wet- en regelgeving) te minimaliseren.
Overigens merk ik op dat de implementatie van de verplichtingen die voortvloeien uit de mensenrechten, op diverse manieren vorm kan krijgen: ook bijvoorbeeld door het aanleggen van wegen of het zorgdragen voor goed onderwijs. De inspanningen van het kabinet om de mensenrechtensituatie in Caribisch Nederland te verbeteren, zijn dan ook breder dan enkel het invoeren van nieuwe regelgeving of het bieden van een klachtrecht.
Bent u bereid om, zoals het College voor de Rechten van de Mens adviseert, met een stappenplan te komen tot geleidelijke invoering van wetten en regels die de gelijke behandeling van burgers in Caribisch Nederland verbetert? Zo nee, waarom niet?
Ik ben, mede naar aanleiding van de aanbeveling van het College in zijn rapport «Vijf jaar College voor de Rechten van de Mens», voornemens om een verkenning te laten uitvoeren naar de mogelijkheid om de gelijkebehandelingswetgeving in te voeren in Caribisch Nederland. Hierover heb ik u bericht in de kabinetsreactie op voornoemd rapport van het College, dat gelijktijdig aan uw Kamer is gezonden.
De proefboringen naar olie en gas op Aruba |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Eerste proefboring Aruba naar olie en gas nabij»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de begroting eerst sluitend gemaakt dient te worden en het begrotingstekort moet worden teruggebracht, alvorens over te gaan tot het creëren van fondsen anders dan ter aanwending voor het terugdringen van het begrotingstekort?
De politieke keuze wat te doen met eventuele revenuen uit olie en gas is aan het land Aruba. Wel deel ik de zorgen over de staat van de overheidsfinanciën van het land Aruba, in het bijzonder de hoge overheidsschuld die dient te worden teruggedrongen en het niet hebben van een meerjarige sluitende begroting. In mijn gesprek met de Minister van Financiën van Aruba, mevrouw Ruiz-Maduro, op 22 maart jl. heb ik deze zorgen ook kenbaar gemaakt en heb ik haar gevraagd zo snel mogelijk te komen met een begroting 2018 welke voldoet aan de aanbevelingen van het College Aruba financieel toezicht (CAft). Daarnaast wordt met Aruba gesproken over de vormgeving van het financieel toezicht na het begrotingsjaar 2018 met het oog op het bereiken van duurzame overheidsfinanciën en het terugdringen van de overheidsschuld.
In hoeverre is er voor het College Aruba Financieel Toezicht een rol weggelegd bij het toetsen van dergelijke keuzes?
De verantwoordelijkheden van het CAft zijn vastgelegd in de Landsverordening Aruba tijdelijk financieel toezicht (LAft). Het CAft adviseert over de financiële doorvertaling van dergelijke beleidskeuzes.
De renovatie van het Binnenhof |
|
Jessica van Eijs (D66), Rob Jetten (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Gasloos bouwen? Prima, maar niet op het Binnenhof»?1
Is het waar dat u heeft aangegeven dat er geen ruimte is in het budget voor aanvullende duurzaamheidseisen?
Welke algemene normen hanteert de rijksdienst ten aanzien van verduurzaming?
Worden deze normen in de renovatie van het Binnenhof ook gehanteerd? Zo ja, is het dan, in het licht van de historische afspraken over het afbouwen van de gaswinning in Groningen, niet voor de hand liggend om in die normen mee te nemen dat moet worden geprobeerd bij renovaties of nieuwbouw het gebouw gasloos te laten functioneren? Zo nee, waarom niet?
Is er een kosten-batenanalyse gemaakt als het gaat om de aanleg van zonnepanelen en andere verduurzaamingsmaatregelen die, normaal gesproken binnen een overzienbare termijn, rendabel zijn? Zo ja, kunt u deze analyse, eventueel vertrouwelijk, delen met de Kamer?
Waarom is besloten het Binnenhof aangesloten te laten op het gas en geen gebruik te maken van alternatieve verwarmingsbronnen, zoals warmtepompen?
Is het niet voor de hand liggend om als rijksoverheid het goede voorbeeld te geven en bij nieuwbouw of renovatie zo snel mogelijk de afhankelijkheid van gas uit Groningen af te bouwen?
Is het waar dat uw woordvoerder heeft aangegeven dat zonnepanelen op leien daken «geen gezicht» zijn? Hoeveel procent van de daken die gerenoveerd worden is een leien dak?
Waarom is er niet besloten om zonnepanelen aan te leggen op de daken? Hoeveel vierkante meter van de daken van het te renoveren complex is geschikt (te maken) voor de aanleg van zonnepanelen? Hoeveel vierkante meter daarvan is onderdeel van niet-monumentale delen van het gebouw?
Welke Energie Prestatie Coëfficiënt-waarde (epc-waarde) wordt bereikt na afronding van de renovatie? Bent u bereid te onderzoeken welke aanvullende maatregelen nodig zijn om energieneutraliteit te bereiken?
Hoe passen deze plannen in een uiteindelijk energieneutraal Binnenhof?
Sponsoring van de Koningsdagborrel op de Permanente Vertegenwoordiging in Brussel |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat de Koningsdagreceptie op de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging (PV) te Brussel wordt gesponsord door het bedrijfsleven, zoals door de bedrijven ING, Shell en G4S?1
Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen in het buitenland maken sinds jaar en dag gebruik van bijdragen van derden om evenementen zoals de viering van Koningsdag mogelijk te maken. Ook andere landen doen een beroep op sponsoren voor de financiering van vergelijkbare activiteiten en vieringen, zoals hun nationale dag.
De Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen dienen zich met betrekking tot het laten sponsoren van activiteiten te houden aan de breder geldende principes van onpartijdigheid, transparantie en vermijding van belangenverstrengeling en inmenging in besluitvorming. Deze regels zijn onder meer vastgelegd in de Gedragscode Integriteit Rijk en de Gedragscode Integriteit Buitenlandse Zaken. Alle posten zijn per bericht van 14 maart jl. nogmaals geïnstrueerd over de regels voor sponsoring van Koningsdag. In dit bericht is onder meer gesteld dat sponsoring niet tot doel mag hebben de besluitvorming van het ministerie op enigerlei wijze te beïnvloeden, (de schijn van) belangenverstrengeling vermeden moet worden en facturen bij sponsoring rechtstreeks van de leverancier aan de sponsor gericht dienen te zijn.
Het is uiteindelijk aan de vertegenwoordiging zelf om de afweging te maken. Bij twijfel kan deze contact opnemen met de Centrale Coördinator Integriteit van het ministerie. Er wordt geen centraal bestand van sponsoren bijgehouden.
Kunt u toelichten in hoeverre u betrokken bent bij de organisatie? Meer concreet, moet u goedkeuring geven aan de PV om deze bijeenkomst te laten sponsoren of handelt de PV hierin zelfstandig?
Zie antwoord vraag 1.
Is het gebruikelijk dat Nederlandse diplomatieke diensten zich laten sponsoren door Nederlandse multinationals? Zo ja, sinds wanneer is dit het geval?
Zie antwoord vraag 1.
Welke diplomatieke posten laten nog meer bijeenkomsten sponsoren en wie zijn precies de sponsoren? Kunt u een overzicht verschaffen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de PV als vertegenwoordiger van het Nederlands kabinet zijn neutrale positie op het spel zet door zich te laten sponsoren door het grootbedrijf? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse onderhandelingspositie in de Europese Unie wordt in Den Haag vastgesteld. In deze positie worden zoveel mogelijk belangen tegen elkaar afgewogen, in voorkomende gevallen ook die van het Nederlandse bedrijfsleven. Sponsoring door bedrijven van activiteiten van diplomatieke vertegenwoordigingen speelt bij het vaststellen van deze onderhandelingspositie geen enkele rol. De afweging of sponsoring in bepaalde gevallen kan leiden tot (de schijn van) belangenverstrengeling maakt de Permanente Vertegenwoordiging (PV) per geval.
Weegt de PV tijdens haar diplomatieke werk voor de Nederlandse positie in Europese onderhandelingen ook de belangen van de sponsorende bedrijven mee? Erkent u dat (de schijn van) belangenverstrengeling op de loer ligt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat dit de indruk wekt van te nauwe banden tussen privaat en publiek, oftewel vriendjespolitiek, en dat dit het draagvlak voor de overheid – maar ook voor de Nederlandse positie in Brussel – kan ondermijnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door het naleven van de Gedragscode Integriteit ben ik van mening dat onpartijdigheid gewaarborgd is, en dat al het nodige in het werk is gesteld om te voorkomen dat (de schijn van) belangenverstrengeling wordt gewekt. Ik zie dan ook geen reden de praktijk, waarbij sponsoring onder strikte voorwaarden is toegestaan, te wijzigen.
Bent u bereid een einde te maken aan deze praktijk waarbij vertegenwoordigers van het kabinet direct sponsoring ontvangen van het bedrijfsleven om de onafhankelijkheid van het kabinet te waarborgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
De steun van Nederland ten behoeve van detentie en uitzetting van ongedocumenteerden op Curaçao |
|
André Bosman (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Blok: 100.000 euro voor detentie ongedocumenteerden»?1
Ja.
Hoe heeft de Curaçaose regering gereageerd op het aanbod van Nederland om 100.000 euro ter beschikking te stellen voor de detentie van illegalen op Curaçao? Kunt u specificeren welke vormen van financiële en technische steun Nederland in totaal heeft aangeboden?
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en ik hebben op verzoek van de Minister van Justitie van Curaçao een financiële bijdrage beschikbaar gesteld aan de regering van Curaçao ter waarde van 132.000 euro voor de verbouwing en inrichting van aanvullende detentiecapaciteit voor vreemdelingen. De beschikbare detentiecapaciteit voor vreemdelingen bleek niet langer toereikend met het oog op het toenemend aantal verwijderingen en uitzettingen.
Daarnaast is in de brief het aanbod gedaan om experts beschikbaar te stellen die met de desbetreffende diensten te Curaçao kunnen kijken naar optimalisering van reeds bestaande processen. Hierbij valt te denken aan de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) ten behoeve van de screeningsprocedure, de Koninklijke Marechaussee (KMar) voor het identificatieproces of de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) ten behoeve van het terugkeerproces.
Vloeien deze bijdragen voort uit de verplichtingen van Nederland krachtens het Statuut, of betreft het bijdragen van vrijwillige aard?
Het Statuut biedt de landen binnen het Koninkrijk diverse mogelijkheden om elkaar bij te staan. De onder antwoord 2 genoemde steun betreft geen verplichting, maar een vrijwillige bijdrage. Nederland zal hiermee dus ook geen verantwoordelijkheden overnemen. De toelating en uitzetting van vreemdelingen betreft immers een landsaangelegenheid. Aruba en Curaçao hebben hun eigen landsverordeningen op dit gebied. Dit is ook in lijn met hetgeen de Minister van Buitenlandse Zaken heeft gesteld tijdens zijn bezoek aan Aruba en Curaçao en hetgeen reeds eerder in diverse Kamerbrieven is vermeld.
Kunt u aangeven, aangezien het kabinet van mening is dat de illegalen snel terug moeten, hoeveel illegalen op dit moment in afwachting van uitzetting op Curaçao en Aruba verblijven?
De autoriteiten van Aruba en Curaçao hebben mij het volgende medegedeeld. De periode van verblijf in vreemdelingendetentie in afwachting van verwijdering wordt op Curaçao zo kort mogelijk gehouden. Recente cijfers van het Korps Politie Curaçao laten zien dat er op 4 mei 64 personen in vreemdelingenbewaring waren gesteld. In de periode van 5 tot en met 10 mei zijn er 58 personen verwijderd. De overige personen in vreemdelingendetentie zijn in afwachting van verwijdering. De autoriteiten van Aruba hebben laten weten dat zich op 8 mei jl. 15 personen, waarvan 12 met de Venezolaanse nationaliteit, in vreemdelingenbewaring bevonden in afwachting van verwijdering. De genoemde aantallen betreffen een momentopname.
In hoeverre kloppen de uitspraken dat er nog steeds geen registratie van Venezolaanse migranten plaatsvindt op Curaçao? Kunt u aangeven in hoeverre deze registratie wel (succesvol) plaatsvindt op Aruba?
De autoriteiten van Aruba en Curaçao hebben laten weten dat er wel degelijk registratie plaatsvindt op Aruba en Curaçao. In de Kamerbrieven van 5 juli 20172 en 4 september 20173 zijn de geldende asielprocedures op de respectievelijke eilanden uiteengezet. De Toelatingsorganisatie van Curaçao is sinds juli 2017 zelf verantwoordelijk voor de registratie en doorgeleiding van asielaanvragen richting de UNHCR, een taak die voorheen belegd was bij het Rode Kruis.
Op Curaçao worden aangehouden migranten geregistreerd door het Korps Politie Curaçao. Op Curaçao worden onder meer cijfers bijgehouden van in- en uitreizen via lucht- en zeehaven, van illegale aanlandingen via zee, en van verwijderingen van personen zonder geldige verblijfspapieren/-vereisten. Ook personen die bescherming aanvragen (asielzoekers) worden als zodanig geregistreerd conform de vastgestelde intake procedure in Curaçao.
Op Aruba wordt door de IASA een registratie bijgehouden van het personenverkeer (waaronder de Venezolaanse migranten) die via de officiële zee en luchthavens Aruba betreden. De DIMAS is verantwoordelijk voor de registratie van aanvragen om toelating en verblijf, waaronder aanvragen voor asiel. De DBSB (Censo) houdt de registratie bij van ingezetenen op Aruba. Voor wat betreft personen (waaronder Venezolanen) die Aruba op irreguliere wijzen hebben binnengetreden is er geen registratie, tenzij deze op zee onderschept worden door de Kustwacht Caribisch Nederland/Steunpunt Aruba en of Maritieme Politie of andere landsautoriteiten bij een poging tot aanlanding.
Het rapport inzake kernenbeleid |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Robuust kernenbeleid, het cement bij grote herindelingen, verdient een financiële impuls»?1
Ja.
Onderkent u de rol van sociale verbanden in de kernen als cement bij grootschalige gemeentelijke herindelingen?
Een gemeentelijke herindeling heeft tot gevolg dat er meerdere dorpen, kernen en/of steden binnen de nieuwe gemeente komen te liggen, ieder met eigen kenmerken, cultuur en identiteit. Inwoners identificeren zichzelf veelal in eerste instantie met de kern waar hun directe woon- en leefomgeving deel van uitmaakt. Daarom besteedt het beleidskader gemeentelijke herindeling nadrukkelijk aandacht aan het belang van een dorps- en kernenbeleid.
Deelt u de opvatting dat tegenover de kosten van noodzakelijk en breed gedragen kernenbeleid een reële vergoeding behoort te staan?
Het kernenbeleid en de manier waarop een gemeente dit vorm geeft valt onder de autonomie van de gemeente. Gemeenten kunnen zelf bepalen welk budget zij hier op welke wijze voor reserveren. De gemeenten waarmee de onderzoeker Súdwest-Fryslân vergelijkt brengen hun kernenbeleid niet altijd zo duidelijk afzonderlijk tot uitdrukking in hun begroting als Súdwest-Fryslân dat doet, maar beschouwen het meer als een integraal onderdeel van beleidsinzet op andere terreinen.
Bent u bereid binnen de huidige structuur van het gemeentefonds een gestaffelde verhoging van het bedrag per kern in te voeren?
Op basis van het rapport, dat betrekking heeft op één gemeente, is het op dit moment te vroeg om over te gaan tot een aanpassing van de verdeling. Voor een aanpassing van de verdeelsystematiek is het noodzakelijk dat deze kosten zich ook bij een groep van vergelijkbare gemeenten voordoen en moet duidelijk worden hoe de kosten van het kernenbeleid zich verhouden tot de kosten in andere gemeenten. Zoals ik tijdens de plenaire behandeling van enkele herindelingswetten heb benadrukt is een goed kernenbeleid van belang en heb ik toegezegd voornemens te zijn om in het komende periodieke onderhoudsrapport aandacht te besteden aan het type gemeenten als Südwest-Fryslân. Indien hier signalen uit komen van mogelijke knelpunten stel ik voor om de uitwerking te betrekken bij de herziening van de financiële verhoudingen. Ik vind het van belang deze afweging integraal te maken samen met andere afwegingen uit het herzieningstraject.
Het bericht 'Amsterdam: laat krakende asielzoekers zitten' |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Amsterdam: laat krakende asielzoekers zitten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat kraken illegaal en een schending van het eigendomsrecht is?
Ja, die mening deel ik.
Wat is de gemiddelde wachttijd voor sociale huurwoningen van corporaties in Amsterdam?
Namens de Minister van BZK kan ik u melden dat de klassieke wachtlijst en wachttijd niet meer bestaat. In de huidige systemen is inschrijfduur vaak bepalend voor de kans op een woning. Niet alle personen die zich hebben ingeschreven zijn echter actief op zoek naar een woning. Hoe snel een woningzoekende aan een woning komt is sterk afhankelijk van de eisen die hij stelt en de inspanningen die hij ervoor wenst te leveren. In Amsterdam is de gemiddelde inschrijfduur volgens het rapport «Wachten, zoeken, vinden – Hoe lang duurt het zoeken naar een sociale huurwoning» (Rigo, mei 2016) 8,7 jaar. De cijfers uit het rapport hebben betrekking op 2014.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de uitgeprocedeerde asielzoekers sociale huurwoningen van corporaties kraken? Bent u bereid om met de gemeente Amsterdam in gesprek te gaan om duidelijk te maken dat dit nu en in de toekomst onacceptabel is?
De woningen waar het hier om gaat betroffen leegstaande panden in afwachting van sloop en nieuwbouw van 250 sociale huurwoningen. De eigenaar van de panden, de woningbouwvereniging Ymere, heeft aangifte gedaan van het feit dat de panden gekraakt zijn. Ik stel mij op het standpunt het verdere verloop van de procedure tot ontruiming aan de autoriteiten in Amsterdam over te laten en zie dan ook geen aanleiding om hierover met deze autoriteiten in gesprek te gaan.
Welke middelen heeft u om over te gaan tot ontruiming? Bent u bereid deze middelen per direct in te zetten zodat deze woningen zo snel mogelijk weer bewoond kunnen worden door de mensen die daar recht op hebben?
Artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering geeft het OM de bevoegdheid om een gekraakt pand te ontruimen. Het OM past het (reguliere) beleid toe conform de beleidsbrief van het College van procureurs-generaal uit 2010. Als Minister van Justitie en Veiligheid beschik ik niet over direct in te zetten middelen om in dit specifieke geval tot ontruiming over te gaan.
Het bericht dat Amsterdam krakende asielzoekers laat zitten |
|
Sietse Fritsma (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Amsterdam laat krakende asielzoekers zitten»?1
Ja.
Hoe kan het dat illegalen al jarenlang vrij spel hebben in onze samenleving en in Amsterdam zelfs weg komen met het kraken van tientallen panden?
Het is juist dat al langere tijd een (mogelijk wisselende) groep vreemdelingen zonder verblijfsvergunning panden kraakt in de gemeente Amsterdam, verenigd onder de naam «we are here». Zij verblijven vaak al lang in Nederland en hebben dikwijls meerdere vreemdelingrechtelijke procedures doorlopen, waarin zij keer op keer te horen hebben gekregen dat zij niet in Nederland mogen blijven. Vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf hebben een vertrekplicht en dienen Nederland, in beginsel uit eigen beweging, te verlaten. Niettemin hebben de vreemdelingen die zich verenigen in «we are here» – met steun van hen omringende activisten – besloten alles in het werk te stellen om rechterlijke uitspraken naast zich neer te leggen en hun vertrek uit Nederland te frustreren. Voor vreemdelingen die niet meewerken aan zelfstandig vertrek is gedwongen terugkeer aan de orde. Nederland kan vreemdelingen in de praktijk echter niet altijd dwingen om terug te keren. Als iemand bijvoorbeeld geen reisdocument heeft en niet meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit, kan het land van herkomst geen reisdocument verstrekken. Daarnaast is de medewerking van sommige herkomstlanden aan gedwongen vertrek moeilijk te verzekeren.
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb laten weten, is de stelling dat de vreemdelingen die verenigd zijn in «we are here» in onze samenleving vrij spel hebben en het kraakverbod jegens hen niet wordt gehandhaafd onjuist.2 Jaarlijks wordt vele malen overgegaan tot ontruiming van gekraakte panden op grond van art. 551a Wetboek van Strafvordering. Deze ontruimingen betreffen ook panden die worden gekraakt door deze groep vreemdelingen. In de gevallen waarin deze groep vreemdelingen een kort geding heeft aangespannen tegen de aangezegde ontruiming, heeft de voorzieningenrechter vrijwel in alle gevallen het ontruimingsbesluit bevestigd. Voor meer informatie over de casus waarop het nieuwsbericht van de Telegraaf betrekking heeft, verwijs ik u naar de brief die de Minister van Justitie en Veiligheid in reactie op een informatieverzoek van het lid Koerhuis (VVD) over ditzelfde onderwerp gelijktijdig met deze Kamervragen aan uw Kamer zal verzenden.
Hoe beoordeelt u het feit dat de gemeente Amsterdam nu zelfs voor deze krakende illegalen opkomt in plaats van dat deze gemeente het geldende kraakverbod handhaaft?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom pakt u gemeenten, zoals Amsterdam, niet aan vanwege het steeds ondermijnen van het terugkeerbeleid, bijvoorbeeld door deze gemeenten flink te korten op het gemeentefonds?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom laat u illegalen gewoon vrij in onze samenleving rondlopen in plaats van ze aan te pakken, vast te zetten en uit te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Het financiële fiasco rondom het Haagse Institute for Global Justice (IGJ) |
|
Theo Hiddema (FVD), Thierry Baudet (FVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Bal van de verdampte miljoenen» over het financiële fiasco rondom het Haagse Institute for Global Justice (IGJ)?1
Ja.
Kunt u bevestigen of het Rijk, via het Ministerie van Economische Zaken, een subsidie van in totaal 17,5 miljoen euro heeft verstrekt aan IGJ? Zijn er bovenop dit bedrag nog andere subsidies of andere gunsten door het Rijk verstrekt aan IGJ? Zo ja, welke precies?
In 2010 heeft de Minister van Economische Zaken, namens het Rijk, een subsidie van maximaal € 17,45 miljoen aan de stichting The Hague Institute for Global Justice (IGJ) verleend. Oorspronkelijk voor een periode van vijf jaar (2011 – 2015). In 2014 is, op verzoek van het IGJ, de periode verlengd met 1 jaar tot en met 2016. Dit om het IGJ voldoende tijd voor het opbouwen van de organisatie te geven. Het maximale subsidiebedrag is niet aangepast. Over de verlening van de subsidie is de Kamer op de hoogte gesteld (Kamerstuk 29 697, 15). Door het Rijk zijn verder geen subsidies aan het IGJ verstrekt.
Kunt u een overzicht aan de Kamer verstrekken over de voorwaarden die zijn of waren verbonden aan de verschillende subsidies die aan IGJ zijn verstrekt? Zo nee, waarom niet?
Ja. De beschikkingen treft u, behoudens de daarin opgenomen persoonsgegevens, als bijlagen bij de beantwoording van deze vragen aan.2
Kunt u de overeenkomst(en) tussen een of meerdere ministeries en IGJ aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het Rijk verdere verzoeken tot het verlenen van subsidies heeft geweigerd? Zo ja, kunt u dan aangeven wanneer welke subsidieverzoeken geweigerd zijn en op welke gronden?
Het Rijk heeft geen formele subsidieverzoeken van het IGJ, anders dan een verzoek om de eerder genoemde subsidie van maximaal € 17,45 miljoen, ontvangen.
Klopt het dat de gemeente Den Haag in totaal ook nog eens 3,5 miljoen euro subsidie heeft verstrekt aan IGJ bovenop de 17,5 miljoen euro subsidie van het Ministerie van Economische Zaken?
In de subsidievoorwaarden is opgenomen dat de gemeente Den Haag
€ 1 miljoen bijdraagt aan de kosten van het IGJ. Aan deze voorwaarde heeft de gemeente Den Haag voldaan.
Kunt u zo gedetailleerd mogelijk aangeven wat de 20 miljoen euro subsidies voor Nederland, de Nederlandse bevolking en de gemeente Den Haag concreet hebben opgeleverd? Is dit belastinggeld volgens u goed besteed?
Het IGJ voerde in de subsidieperiode, veelal in samenwerking met diverse (inter)nationale partners, diverse projecten en activiteiten op het gebied van vrede, recht en veiligheid uit. Hiermee leverde het IGJ een bijdrage aan de positionering van Den Haag als «Internationale Stad van Vrede en Recht» en leverde daarmee een impuls aan de Randstad als duurzame en economisch sterke regio.
Om u een beeld te geven waar de middelen door het IGJ aan zijn besteed, volgen hier enkele voorbeelden van de activiteiten die zijn uitgevoerd:
Het IGJ bracht na elk exploitatiejaar schriftelijk verslag uit over de voortgang van het project. Hierbij hoorde een financiële jaarrekening en een accountantsverklaring. Uit deze verantwoordingsdocumenten, bleken gedurende het subsidietraject geen aanwijzingen dat de subsidie niet conform het doel waarvoor en de voorwaarden waaronder deze verleend was, is besteed.
Wat is momenteel de financiële situatie van IGJ? Zijn er nog openstaande rekeningen bij IGJ? Zo ja, hoe hoog is dit bedrag?
Op 4 april jl. maakte de Raad van Toezicht bekend dat het IGJ ophoudt te bestaan en de stichting wordt ontbonden vanwege het ontbreken van een voldoende financiële basis. De beëindiging van de activiteiten vond plaats na de subsidieperiode die liep tot en met 2016. De Raad van Toezicht van het IGJ stelde een vereffenaar aan om de nog lopende zaken af te wikkelen, openstaande vorderingen te innen en schulden te inventariseren. Op basis van deze inventarisatie is een aanvraag voor faillissement bij de rechtbank ingediend. Op 8 mei jl. heeft de rechtbank het faillissement uitgesproken.
Is het Rijk of de gemeente Den Haag aansprakelijk voor eventuele schulden van IGJ?
Het Rijk is niet aansprakelijk voor eventuele schulden van het IGJ.
Kunt u aangeven in hoeverre de berichten in de media kloppen dat er sprake is van een dreigend faillissement bij IGJ?
Zie antwoord vraag 8.
Is er in het kader van de royale subsidieverstrekking door het Ministerie van Economische Zaken en de gemeente Den Haag ook financiële verantwoording afgelegd aan het Ministerie van Economische Zaken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze verantwoording aan de Kamer doen toekomen?
Het IGJ legde na elk exploitatiejaar financiële verantwoording af via een financiële jaarrekening en een accountantsverklaring. Deze verantwoordingsdocumenten treft u, behoudens de daarin opgenomen persoonsgegevens, als bijlagen bij de beantwoording van deze vraag aan.
Waarom heeft u geen maatregelen genomen toen al snel na aantreden van de «dean» bleek dat hij een van zijn belangrijkste taken, namelijk fondsenwerving, niet adequaat uitvoerde?
De subsidie is aan de stichting The Hague Institute for Global Justice verleend als eenmalige bijdrage in de aanloop- en exploitatiekosten voor het oprichten van het kennisinstituut The Hague Institute for Global Justice. Deze subsidieverlening was gebaseerd op een projectplan waarin de na te streven doelstellingen en de daarvoor te verrichten activiteiten zijn beschreven. Eén van de doelstellingen was het vormen van een instituut dat na de subsidieperiode zijn inkomsten uit de markt haalt. Hiermee rustte er op het IGJ een inspanningsverplichting om met de uit te voeren activiteiten tot een instituut te komen dat na de subsidieperiode financieel op eigen benen staat. Het IGJ heeft met deze subsidie, ook in samenwerking met (inter)nationale partners, projecten uitgevoerd en activiteiten verricht. De bijgevoegde verantwoordingsdocumenten geven daar inzicht in. De daarmee gemaakte kosten kwamen voor subsidie in aanmerking en om die reden zijn voorschotten aan het IGJ betaald en is het subsidiebedrag vastgesteld.
Uit de Midterm Review en ook uit de financiële jaarrekeningen 2014 en 2015 kwam echter wel naar voren dat de verwerving van externe inkomsten een aandachtspunt vormde. Dat was voor mij dan ook aanleiding om in mondelinge en schriftelijke contacten, onder andere per brief van 26 november 2014 en van 30 juli 2015, het belang hiervan richting het IGJ te benoemen en het IGJ te wijzen op een passende interne organisatie om dit te realiseren. Het tijdelijk bestuur van IGJ was zich bewust van de noodzaak van verwerving van aanvullende financiële middelen en nam in 2013 beslissingen om de interne organisatie van het IGJ daarop in te richten. Er werd een executive director aangesteld en de Raad van Toezicht is benoemd ter vervanging van het tijdelijk bestuur. In 2015 werd een herijkte strategie voor het verwerven van externe middelen opgesteld.
In 2017 stelde het IGJ de eindverantwoording op. In deze eindverantwoording geeft de Raad van Toezicht aan dat deze strategie niet heeft geleid tot voldoende externe middelen voor de dekking van de kosten. Tevens gaf de Raad van Toezicht aan dat door de economische recessie de budgetten bij fondsen en opdrachtgevers verminderden en waarbij de concurrentie tussen (inter)nationale kennisinstituten op het gebied van vrede, recht en veiligheid ten aanzien van deze fondsen toenam. In 2016 voerde de Raad van Toezicht een kostenreductie door en stelde, op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken, een businessplan 2017–2019 op. Dit businessplan bood het IGJ de mogelijkheid om, met een kleinere omvang, na de subsidieperiode die eindigde in 2016, een doorstart te maken. Helaas heeft deze poging niet geleid tot een levensvatbaar instituut.
Is er volgens u sprake geweest van wanbeleid bij IGJ?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de opvatting dat er – op z’n minst – sprake is van slecht bestuur en falend toezicht bij IGJ?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de opvatting dat de Raad van Toezicht had moeten ingrijpen om het wanbeleid bij IGJ bij te sturen?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe beoordeelt u de taakvervulling van de heer Dick Benschop in zijn hoedanigheid als toezichthouder van IGJ? Hoe beoordeelt u de taakvervulling van de heer Jozias van Aartsen, die van 2010 tot 2014 bestuurder was van IGJ?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de opvatting dat de heer Benschop ernstig tekort heeft geschoten in zijn taak als toezichthouder van IGJ?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bekend met het feit dat de heer Benschop is genoemd als voorkeurskandidaat voor de positie van CEO van Schiphol door de raad van commissarissen van Schiphol Group?
Schiphol is een staatsdeelneming waarop volgens het Burgerlijk Wetboek het volledige structuurregime van toepassing is, omdat Schiphol ook een private aandeelhouder heeft (Aeroports de Paris). Dit betekent dat Schiphol verplicht is ingericht met een raad van commissarissen. Ook is bij wet bepaald dat de raad van commissarissen de directie van Schiphol benoemt. Dit is ook zo vastgelegd in de statuten van Schiphol. De raad van commissarissen van Schiphol heeft de heer Benschop benoemd tot CEO Schiphol per 1 mei 2018. Het opschorten van de benoeming is dan ook niet aan de orde. Deze benoeming is met de Minister van Financiën als aandeelhouder afgestemd, zoals beschreven in de brief aan uw Kamer d.d. 12 maart 2018 (Kamerstuk 28 165, nr. 282). De Minister van Financiën heeft de benoeming ook afgestemd met de betrokken beleidsdepartementen.
Bent u bekend met het, door headhunter Egon Zehnder opgestelde, profiel voor de CEO van de Schiphol Group waarin onder andere als vereisten voor de nieuwe Schiphol-CEO staan«outstanding project management and control skills», «a track record in leveraging (digital) technologies in a commercially viable service model» en «demonstrated outstanding change management skills»?2
Ja.
In hoeverre bent u van mening dat de heer Benschop voldoet aan de eisen gesteld in het CEO-profiel van Schiphol (zie vraag 19), gezien zijn bewezen onvermogen om als toezichthouder van IGJ het IGJ-project tot wasdom te brengen, de financiële situatie van IGJ onder controle te krijgen en het herhaaldelijk en structureel nalaten om daadkrachtig in te grijpen en de situatie ten goede te keren? In hoeverre heeft de heer Benschop, volgens u, tijdens zijn jarenlange rol als toezichthouder bij IGJ getoond te beschikken over de – voor Schiphol – vereiste «outstanding change management skills»?
Alle kandidaten zijn door de raad van commissarissen, aan de hand van een profielschets, beoordeeld. Gezien zijn publieke en commerciële ervaring acht de Minister van Financiën de heer Benschop goed in staat de functie van CEO van Schiphol te vervullen.
In hoeverre acht u de heer Benschop, gezien de gebrekkige taakvervulling van de heer Benschop bij IGJ – een organisatie met een budget van 20 miljoen euro en 30 medewerkers – in staat om leiding te geven aan Schiphol met een jaarlijkse omzet van 1,5 miljard euro, 2.180 medewerkers en een eigen vermogen van bijna 4 miljard euro?
Zie antwoord vraag 20.
Deelt u de opvatting dat een grondig onderzoek nodig is naar de omstandigheden bij IGJ en de rol van de verschillende bestuurders, waaronder de heer Van Aartsen en de heer Benschop als beoogd CEO van Schiphol Group? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en op welke termijn bent u van plan hier invulling aan te geven?
Op basis van de verantwoordingsdocumenten zijn er geen aanwijzingen dat de subsidie niet conform het doel waarvoor en de voorwaarden waaronder deze verleend is, is besteed. Ik zie dan ook geen aanleiding onderzoek te doen naar de omstandigheden bij het IGJ en de rol van de verschillende bestuurders.
Deelt u de opvatting dat de benoeming van de heer Benschop voorlopig dient te worden opgeschort (in ieder geval tot een onderzoek zoals bedoeld in vraag 22 is afgerond)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u bovenstaande vragen voor 30 april 2018 beantwoorden, gelet op de voorgenomen benoeming van de heer Benschop per 1 mei als CEO van Schiphol Group?
Vanwege de benodigde interdepartementale afstemming was het niet mogelijk de gestelde vragen voor 30 april jl. te beantwoorden. De Kamer is hierover geïnformeerd per brief van 26 april 2018.
Het bericht ‘Stapels werk door nieuwe eisen toegankelijkheid’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Stapels werk door nieuwe eisen toegankelijkheid»?1
Ja.
Wat is op dit moment de stand van zaken op het gebied van toegankelijkheid van websites van de rijksoverheid, de decentrale medeoverheden en de zelfstandige bestuursorganen?
Het op transparante wijze afleggen van verantwoording over de toegankelijkheid van overheidswebsites wordt verplicht. Binnenkort treedt het tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid in werking. Op dit moment is er echter nog geen volledig beeld, mede omdat de exacte eisen waaraan toegankelijkheidsverklaringen moeten voldoen nog door de Europese Commissie moeten worden vastgesteld.
Vooruitlopend op de verplichting heeft een aantal overheidsinstanties de eigen websites al laten toetsen op toegankelijkheid. Van 19 websites bij gemeenten, 4 bij provincies, 1 bij een waterschap en 18 bij de rijksoverheid kan worden aangetoond dat ze aan alle toegankelijkheidseisen voldoen. Een grotere groep overheidsinstanties heeft wel verbetering toegepast, maar nog geen volledig resultaat bereikt en/of dit nog niet voldoende inzichtelijk gemaakt. Verwachting is dat na inwerkingtreding van het besluit de verantwoording over webtoegankelijkheid nadrukkelijk zal verbeteren en dat overheidsinstanties hun websites zullen (laten) toetsen op toegankelijkheid.
Blijvende aandacht voor het onderwerp is nodig. Toegankelijkheid is – net als bij informatiebeveiliging en gegevensbescherming – geen project met een begin en een eind, maar een cyclisch proces. Daarbij dienen regelmatig verbeteringen te worden gepland, doorgevoerd, geëvalueerd en geborgd. Alleen op die manier kan een reeds behaald niveau van toegankelijkheid worden vastgehouden en aan verdere verbetering worden gewerkt.
Is het waar dat veel gemeenten nog niet voldoende bezig zijn met het toegankelijk maken van de gemeentelijke websites? Zo ja, waarom aarzelen zij?
De verplichting om de gemeentelijke websites toegankelijk te maken dateert van 2008. Veel gemeenten zijn er toen mee aan de slag gegaan.
Er waren ook overheidsinstanties die andere keuzes hebben gemaakt; momenteel geldt voor het niet nakomen van de verplichting geen sanctie.
Na inwerkingtreding van het besluit krijgt de verplichting een wettelijke grondslag, met de inwerkingtreding van nationale regelgeving op basis van de Europese webtoegankelijkheidsrichtlijn 2016/2102. De richtlijn schrijft voor dat er een toegankelijkheidsverklaring moet wordt gepubliceerd en ook dat er een adequate en doeltreffende handhavingsprocedure beschikbaar komt om te waarborgen dat de richtlijn wordt nageleefd.
Gegevens die de afgelopen jaren voor monitoringsdoeleinden zijn verzameld onderbouwen het beeld dat in het artikel wordt geschetst. Waarom gemeenten momenteel zouden aarzelen om aan de slag te gaan met webtoegankelijkheid is mij niet bekend. Ik zal dit betrekken in mijn reguliere overleg met de VNG.
Hoe beoordeelt u de ontwikkelingen om te komen tot toegankelijke digitaleoverheidswebsites? Wordt er voldoende prioriteit gegeven aan het toegankelijk maken van overheidswebsites? Zijn er voldoende middelen beschikbaar om de websites toegankelijk te maken?
Het uitgangspunt dat online informatie en dienstverlening door iedereen moeten kunnen worden gebruikt, wordt ook bij overheidsinstanties breed onderschreven. Uit metingen en studies blijkt echter dat de weg naar aansprekende resultaten, vooral vanwege praktische en organisatorische redenen, lang niet zo gemakkelijk is als algemeen wordt verondersteld.
De brede onderschrijving van het uitgangspunt leidt tot dusverre niet bij alle overheidsinstanties tot het maken van plannen of concrete acties. In de dagelijkse praktijk wordt regelmatig aan andere onderwerpen een hogere prioriteit toegekend dan aan webtoegankelijkheid. Dat geldt ook voor het beschikbaar maken van middelen.
Een verplichting met een wettelijke grondslag, inclusief toezicht en handhaving, zal er toe leiden dat meer prioriteit zal worden gegeven aan webtoegankelijkheid.
Op welke onderdelen valt volgens u nog veel winst te behalen om de digitale toegankelijkheid van overheidswebsites te verbeteren?
Ik verwacht dat onder invloed van het Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid toegankelijkheid de komende jaren meer bestuurlijke aandacht zal krijgen. Het toegankelijker maken van websites vergt bestuurlijk commitment, de reeds genoemde bestuurlijke aandacht, budget, inzet van de juiste expertise en ten slotte inzicht in de punten die nog niet in overeenstemming zijn met de toegankelijkheidscriteria. Wanneer aan de genoemde voorwaarden wordt voldaan kunnen de bestuurders van overheidsinstanties doelgerichter sturen op verbetering van de toegankelijkheid dan tot dusverre mogelijk was, omdat de toegankelijkheidsverklaring, naast het huidige inzicht of aan alle eisen wordt voldaan, voortaan ook inzicht zal geven in de vorderingen.
De toegankelijkheidsverklaringen zullen het monitoren van toegankelijkheid van overheidswebsites vergemakkelijken en vertegenwoordigende organen, zoals gemeenteraden, helpen hun controlerende taak uit te oefenen.
Wat is de stand van zaken op het gebied van digitale toegankelijkheid bij andere decentrale overheden zoals de provincies, waterschappen en de bijzondere openbare lichamen in Caribisch Nederland? Moeten zij ook aan de nieuwe Europese regels voldoen?
Het Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid is van toepassing op de delen van het Koninkrijk die op Europees grondgebied liggen. Decentrale overheden zoals de provincies en waterschappen behoren tot de overheidsinstanties waarop het besluit van toepassing is.
Voor de gevraagde stand van zaken bij decentrale overheden verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Verwacht u dat alle gemeenten en andere decentrale overheden in september 2018 een plan van aanpak klaar zullen hebben?
Van de in het artikel genoemde verplichting dat elke gemeente voor september met een plan van aanpak moet komen is geen sprake. Na inwerkingtreding van het besluit is het aan de verantwoordelijke overheidsinstanties zelf hieraan invulling te geven. Ik ga er vanuit dat zij deze serieus oppakken.
Daarbij zullen overheidsinstanties de komende tijd worden gestimuleerd om intern maatregelen te nemen met als doel om aan het besluit te kunnen voldoen.
De focus van mijn aanpak is om, nadat het model ervoor door de Europese Commissie is vastgesteld, overheidsinstanties te ondersteunen bij het opstellen van toegankelijkheidsverklaringen. Die verklaringen zullen inzicht bieden in hoe ver individuele overheidsinstanties gevorderd zijn met de toegankelijkheid van hun websites en apps.
Daarnaast kan het team van Digitoegankelijk.nl overheidsinstanties die nog op gang moeten komen helpen met praktische informatie, tips, plannen van aanpak en ervaringen van andere overheidsinstanties.
Ik acht het belangrijk dat digitale informatie en dienstverlening van de overheid door iedereen kan worden gebruikt, dus ook voor mensen die minder digitaal vaardig zijn.
Daarnaast onderzoek ik, onder meer in samenwerking met gemeenten, hoe ik een extra impuls kan geven aan de bevordering van digitale vaardigheden van mensen en zo hun zelfredzaamheid kan versterken. Op een eerder moment heb ik al toegezegd dat ik de Kamer nader zal informeren over een samenhangende aanpak voor digitale inclusie van het kabinet.
Wat gaat u doen als gemeenten (en andere overheden) het plan van aanpak niet tijdig klaar hebben?
Zie antwoord vraag 7.
Wordt bij de beoordeling van de plannen van aanpak ook gekeken of de gemeenten (en andere overheden) rekening houden met mensen die zelf minder digitaal vaardig zijn en hoe deze mensen op een laagdrempelige manier alsnog gebruik kunnen maken van de goed toegankelijke digitale voorzieningen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u gemeenten (en andere overheden) extra ondersteuning bieden als dat gewenst is? Zo nee, waarom niet?
Voor gemeenten en andere overheidsinstanties die aan de slag willen met toegankelijkheid is al ondersteuning beschikbaar. Een goede eerste maatregel om te gaan werken aan verbetering is gebruik van het «Stappenplan toegankelijke website» op de website Digitoegankelijk.nl.
Het team van Digitoegankelijk.nl treedt op als vraagbaak en biedt naast de informatie op de website ondersteuning met praktische informatie, tips, plannen van aanpak en ervaringen die andere overheidsinstanties met toegankelijkheid hebben opgedaan.
Bent u bereid om de Kamer na september 2018 nader te informeren over de stand van zaken? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 7 is gesteld is er in september 2018 geen deadline om een plan van aanpak klaar te hebben. Uiteraard ben ik wel bereid om de Kamer te informeren over de voortgang van de uitvoering van het tijdelijk besluit toegankelijkheid digitale overheid.