De handel in jonge spelers |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De Nederlandse topclubs sluiten contracten met kinderen»?1
Ja.
Is het waar dat clubs voorcontracten sluiten met voetballers jonger dan 16 jaar? Is het sluiten van deze voorcontracten juridisch toelaatbaar als het gaat om spelers die 13, 14 of 15 jaar oud zijn? Zo ja, bent u van mening dat dergelijke constructies jonge spelers voldoende beschermen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Bij de KNVB zijn geen feiten bekend waaruit blijkt dat het contractueel vastleggen van spelers jonger dan 16 jaar op grote schaal plaatsvindt bij de betaaldvoetbal-organisaties. Het contract tussen Ajax en Branco van den Boomen, de casus uit het betreffende artikel waar u aan refereert, betrof geen voorcontract maar een normaal spelerscontract dat door de speler en zijn ouders is ondertekend toen hij nog 15 jaar oud was, maar dat pas in werking trad na zijn 16e verjaardag.
Spelers van 16 jaar en ouder zijn zelfstandig bekwaam tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst (artikel 7:612 BW). Met minderjarigen (jonger dan 16 jaar) kan slechts met toestemming van hun wettelijke vertegenwoordiger een arbeidsovereenkomst worden aangegaan. Juridisch gezien is het dan ook niet ontoelaatbaar dat een betaaldvoetbalorganisatie een arbeidsovereenkomst sluit met een speler jonger dan 16 jaar, als zijn ouders maar mee ondertekenen. Wel dienen betaaldvoetbalorganisaties en ouders zich rekenschap te geven van de beschermende bepalingen in de Arbeidstijden- en de Arbeidsomstandighedenwet ten aanzien van minderjarigen. De jonge voetballer, zijn ouders en de desbetreffende voetbalclub omzeilen hier feitelijk de sportregels die bepalen dat spelers jonger dan 16 jaar niet worden vastgelegd. Ik ga ervan uit dat ouders de zorgplicht voor hun (jonge) kinderen serieus nemen en daar naar handelen.
Hoe beoordeelt u de stelling van spelersvakbonden dat het contractueel vastleggen van jonge spelers onder de 16 jaar niet alleen bij Ajax gebeurt maar dat het inmiddels ook bij andere clubs schering en inslag is? Om hoeveel kindercontracten gaat het jaarlijks?
Zie antwoord vraag 2.
Is het bericht waar dat de vakbonden al vorig jaar aan de voetbalbond rapporteerden over het op slinkse wijze vastleggen van kinderen? Welke gevolgen heeft dit rapporteren gehad? Bent u van mening dat er adequaat opgetreden is naar aanleiding van deze melding? Zo nee, welke rol ziet u voor uzelf?
De KNVB en de Centrale Spelersraad (het medezeggenschapsorgaan binnen de vereniging KNVB van spelers waarin de beide spelersvakbonden participeren) hebben regulier overleg één keer per kwartaal. Enige tijd geleden, heeft de Centrale Spelersraad erop gewezen dat de regelgeving met betrekking tot de duur van contracten tussen clubs en minderjarige spelers niet altijd zou worden nageleefd. Op grond van de reglementen van de KNVB en de FIFA is het namelijk niet toegestaan met spelers jonger dan 18 jaar een spelerscontract te sluiten met een looptijd langer dan drie jaar.
Naar aanleiding van deze berichten van de spelersvakbonden heeft de KNVB het toezicht met betrekking tot deze bepaling verscherpt. Ik ben van mening dat de KNVB hiermee adequaat heeft gehandeld.
Wat gebeurt er met jonge spelers die op jonge leeftijd een profcontract tekenen en bij wie de professionele voetballoopbaan niet van de grond komt? Hebben de clubs een verantwoordelijkheid naar de jonge speler toe als blijkt dat een carrière als profvoetballer niet in het verschiet ligt? Zo ja, waar blijkt deze verantwoordelijkheid uit?
Spelers, jong en oud, wiens professionele voetballoopbaan niet van de grond komt moeten ander werk zoeken, binnen of buiten de sport. Uit artikel 19 van de FIFA-reglementen blijkt dat clubs een speler onder de 18 jaar naast een voetbal-opleiding ook een academische en/of school en/of beroepsopleiding moeten aanbieden zodat de speler ook aan een maatschappelijke loopbaan kan werken mocht zijn voetballoopbaan (voortijdig) eindigen.
Deelt u de mening dat de handel in jonge spelers niet alleen in Nederland maar ook in Europees verband een probleem is? Deelt u de mening dat de KNVB én de EUFA aangesproken moeten worden op hun verantwoordelijkheid? Zo ja, bent u bereid om aan te dringen op strengere regels en strengere sancties? Zo nee, waarom niet?
Kinderhandel moet uiteraard bestreden worden. Hier hebben we het echter over het sluiten van arbeidscontracten met (jonge) voetbalspelers. Dit moet binnen de regels van de wet plaatsvinden. Oòk binnen de regels van het vrije verkeer van werknemers in de EU. Juist deze regels maken het moeilijk voor internationale voetbalbonden om restrictievere sportregels ten aanzien van transfers op te stellen. In het Europese debat wordt hier aandacht aan besteed.
Het contracteren van zeer jeugdige voetbalspelers komt wereldwijd voor en kan dan ook alleen in een mondiale context gereguleerd worden.
Op korte termijn zal er een overleg plaatsvinden tussen de KNVB, de beide spelersvakbonden (VVCS en ProProf) en de FBO met betrekking tot de contractuele relaties tussen betaaldvoetbalorganisaties enerzijds en spelers anderzijds. Tijdens dit overleg zal onder andere aan de orde komen de positie van minderjarige spelers en in hoeverre de reglementen van de KNVB hierop zouden moeten worden aangescherpt. Het is goed dat de Nederlandse voetbalsector zich inzet voor het optimaliseren van de positie van jonge spelers.
De problemen die door betrokken partijen ervaren worden bij het transfereren van jonge spelers moeten mijns inziens door betrokken partijen, te weten de ouders, de clubs, de makelaars en de (inter)nationale federaties geadresseerd worden. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt niet bij de rijksoverheid.
Deelt u de mening dat de overheid een belangrijke verantwoordelijkheid heeft bij het tegengaan van kinderhandel en dat strengere nationale én strengere Europese regelgeving hard nodig zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, aan welke regelgeving denkt u?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat ruim driehonderd geloofsgemeenschappen in Hongarije niet langer erkend dreigen te worden |
|
Alexander Pechtold (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de op 12 juli 2011 in het parlement van Hongarije aangenomen wet inzake het recht op gewetensvrijheid en godsdienst en over de status van kerkgenootschappen?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat er op dit moment 362 geregistreerde kerkgenootschappen in Hongarije functioneren?
Ja.
Wat is uw oordeel over de gevolgen van deze wet, die op 1 januari 2012 ingaat en die ertoe leidt dat slechts 14 specifiek in de wet genoemde kerkgenootschappen zich niet behoeven te registreren en dat derhalve 348 kerkgenootschappen gederegistreerd dreigen te raken?
Ik stel voorop dat een registratieregeling voor kerkgenootschappen als zodanig niet ongebruikelijk is en niet bij voorbaat strijdig hoeft te zijn met enige internationaalrechtelijke norm. De zorg over de verenigbaarheid van de Hongaarse wet op kerkgenootschappen met de mensenrechtelijke verplichtingen van Hongarije die uit uw vragen spreekt is niettemin ook de mijne. De wet kan op gespannen voet staan met verplichtingen onder het EVRM (Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden), waarbij met name de vrijheid van godsdienst (artikel 9 EVRM), het verbod van discriminatie (artikel 14 EVRM) en het recht op een effectief rechtsmiddel (artikel 13 EVRM) in het geding zijn. Een relatie tussen het onderhavige onderwerp en toekomstige toetreding van de EU tot het EVRM zie ik niet.
Hoe beoordeelt u het feit dat onder de 14 als kerkgenootschap erkende organisaties geen enkele moslim-, boedhistische, bahaï of progressief joodse organisatie valt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u dat voor herregistratie een kostbare en tijdrovende administratieve procedure moet worden gestart? Hoe beoordeelt u daarnaast dat bij herregistratie niet onafhankelijke experts worden ingeschakeld, maar dat herregistratie slechts mogelijk is wanneer een tweederde meerderheid van het Hongaarse parlement daartoe besluit?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat tegen besluiten op grond van deze wet geen beroep mogelijk is?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze wet in Hongarije een vorm van aantasting van godsdienstvrijheid introduceert die zowel in strijd is met internationale verdragen, zoals artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), als met uitspraken betreffende weigering tot registratie als kerkgenootschap van het Mensenrechtenhof in Straatsburg?1
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat artikel 17 van het Verdrag van Lissabon2 niet zo mag worden geïnterpreteerd dat lidstaten de vrijheid van godsdienst en het verbod op discriminatie op grond van godsdienst ondermijnen? Deelt u tevens de mening dat vrijheid van godsdienst en gelijkheid van burgers tot de kernelementen van een democratische rechtsstaat behoren, zoals ook wordt geëist van kandidaat-lidstaten onder de Kopenhagen-criteria? Deelt u daarnaast de mening dat deze normen ook gehanteerd moeten worden voor bestaande lidstaten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en gelijkheid van burgers tot de kernwaarden behoren waarop de Europese Unie berust. Dit is neergelegd in artikel 2 van het EU-verdrag. De lidstaten van de EU delen deze waarden, en ook iedere kandidaat-lidstaat dient zich hieraan te verbinden, zoals is bepaald in artikel 49 EU-verdrag.
Deelt u de zorg dat deze maatregel, die fiscale voordelen voorziet voor erkende kerken, in combinatie met de maatregel waarbij een groot aantal openbare scholen via een subsidieregeling over zullen gaan in handen van één kerk mogelijk kan leiden tot een situatie waarbij vrijheid van godsdienst de facto niet meer uitgeoefend kan worden? Hoe beoordeelt u deze situatie?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de Hongaarse wet een strijdigheid inhoudt met art. 10 van het Handvest voor de Grondrechten van de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
Volgens artikel 51, lid 1 van het Handvest van de Grondrechten van de EU is dit Handvest van toepassing wanneer de lidstaten het recht van de Unie ten uitvoer brengen. Ik zie vooralsnog geen aanknopingspunt om aan te nemen dat deze Hongaarse wet het recht van de Unie ten uitvoer brengt. Het Handvest voor de Grondrechten van de Europese Unie is daarom niet van toepassing op de betreffende wet.
Deelt u de mening dat artikel 9 van het EVRM de vrijheid van godsdienst beschermt? Hoe verhoudt de voorliggende maatregel zich tot de toekomstige toetreding van de EU tot het EVRM?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid zowel bilateraal alsook in EU-verband concrete stappen te ondernemen om te voorkomen dat deze wet per 1 januari 2012 in werking treedt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Hoe verhouden deze zich tot de door u in uw brief «Verantwoordelijk voor vrijheid» benoemde prioriteiten betreffende het beschermen van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging?3
Door de ambassade is in een gesprek met de voorzitter van de parlementaire commissie voor mensenrechten, minderheden, civiele en religieuze zaken van het Hongaarse parlement, tevens geestelijk vader van de wet, op 19 augustus jl. gewezen op de spanning tussen de betreffende wet en het EVRM, waarvan door Hongaarse gesprekspartner goed nota is genomen. De Hongaarse wetgeving inzake kerkgenootschappen wordt nauwlettend gevolgd door de Raad van Europa en de Venetië-Commissie, een adviserend orgaan van de Raad van Europa voor wetgevingszaken.
Deelt u de zorg dat vergelijkbare beperking van de vrijheid van godsdienst en discriminatie op grond van godsdienst zich in diverse EU-lidstaten voordoen? Deelt u tevens de mening dat de Europese Commissie er op toe dient te zien dat de kernwaarden zoals, vastgelegd, dienen te worden gerespecteerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze spant u zich in om in Europees verband de godsdienstvrijheid te waarborgen?
De verplichting om de waarden van de Europese Unie te eerbiedigen rust in de eerste plaats op de lidstaat zelf. De sanctionering van de schending van de waarden van de Europese Unie is geregeld in artikel 7 EU-verdrag.
Het niet functioneren van calamiteitenzenders ten tijde van een ramp |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Noodmast Assen eind van de week in gebruik»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat het waarschijnlijk meer dan 160 uur duurt voordat er via de ether weer volledige dekking is van RTV Drenthe, terwijl deze zender in geval van een calamiteit de functie van calamiteitenzender heeft?
De brand in de zendmast ontstond vrijdag 15 juli omstreeks 14.00 uur. Radio 1, in de functie van landelijke calamiteitenzender, was vanaf 15 juli rond 17.00 uur weer te ontvangen. In het geval zich in de tussenliggende periode in het betreffende gebied een crisissituatie zou hebben voorgedaan, beschikte de overheid over voldoende crisiscommunicatiemiddelen om op adequate wijze ook het publiek te kunnen informeren dat aangewezen zou zijn op verslaggeving via de ether. Zo had men gebruik kunnen maken van de langs en boven de wegen aanwezige matrixborden of van vaste en mobiele omroepinstallaties.
Het Agentschap Telecom – dat zich hierbij baseert op gegevens van KPN – meldt dat RTV Drenthe op 15 juli om 21.00 uur in het noorden van Drenthe weer in de lucht was door inzet van een tijdelijke locatie in Groningen. Op 16 juli is om 19.00 uur een extra zender te Meppel in gebruik genomen, waardoor ook zuidwest Drenthe weer ontvangst had. Hetzelfde is gebeurd voor zuidoost Drenthe door middel van een extra zender in Klazienaveen. De zender in Assen is donderdagmiddag 28 juli aangezet. Sinds dat moment dekt de verzorging van RTV Drenthe weer grotendeels de provincie Drenthe.
Overigens is de ontvangst van RTV Drenthe via kabel, satelliet en internet niet onderbroken geweest.
Welke initiatieven zijn er genomen om ervoor te zorgen dat de onderbreking van de informatievoorziening aan de inwoners van Noordoost-Nederland via de ether, juist tijdens deze calamiteit waarbij de zendmast van Smilde in de brand vloog, zo kort mogelijk was? Hoe beoordeelt u de genomen initiatieven? Wat zou u met de kennis van nu anders doen?
Agentschap Telecom heeft vrijdagmiddag 15 juli in samenwerking met de operators (Broadcast Partners voor de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) en KPN voor RTV Drenthe) alternatieve opstellocaties beschikbaar gesteld voor specifiek deze twee omroepen, met name vanuit hun functie als calamiteitenzender. Ook is contact opgenomen met de NPO. De NPO heeft reeds vrijdag 15 juli laten weten de zender Radio 5 op de 747 AM te willen inzetten voor Radio 1. Dit is in afstemming met het Agentschap Telecom gebeurd. Radio 1 was op 15 juli om 17.00 weer in geheel Nederland te ontvangen op deze middengolffrequentie.
De operationele leider van de veiligheidsregio Drenthe heeft omtrent de regionale calamiteitenzender direct contact gelegd en gehouden met de directeur van KPN Noord Oost. De veiligheidsregio Drenthe heeft mij geïnformeerd dat de contacten met alle betrokkenen vanaf het begin goed is geweest en naar tevredenheid verliepen: de veiligheidsregio meldde mij dat sprake is geweest van de juiste prioritering en dat alle partijen zo snel als mogelijk was alles in het werk hebben gesteld om de calamiteitenzender weer optimaal in de lucht te krijgen.
Ik ben van oordeel dat hiermee door alle betrokkenen adequaat is gehandeld en zie geen aanleiding, voor het geval deze hoogst uitzonderlijke situatie zich nogmaals zou voordoen, aan te sturen op een andere handelwijze.
Op welke wijze heeft u de inwoners bij het ontbreken van informatie via de ether wel op de hoogte gehouden? Hoe wist men dat via deze kanalen de informatie te verkrijgen was temeer daar in de voorlichting geadviseerd wordt af te stemmen op de regionale zenders?
Radio en televisie waren nog beschikbaar via kabel, satelliet en internet. Via deze ontvangstmogelijkheden heeft de berichtgeving geen hinder ondervonden. Burgers zijn daarnaast geïnformeerd over de uitval van de publieke omroepen via onder meer:
Zoals ik in de beantwoording van vraag 2 al heb toegelicht, had de overheid de beschikking over voldoende alternatieven om het publiek adequaat te informeren, in het geval zich in de genoemde tijdspanne in het betreffende gebied een crisissituatie zou hebben voorgedaan.
Hoe was de situatie met betrekking tot de informatievoorziening in Midden-Nederland? Hoelang was er daar geen informatie via de ether?
Ik ga er vanuit dat hier de uitval van de toren in Lopik wordt bedoeld. Zoals genoemd in de beantwoording van vraag 3 heeft de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) al op vrijdag 15 juli laten weten de zender Radio 5 op 747 AM te willen inzetten voor Radio 1. Dit is in afstemming met het Agentschap Telecom gebeurd. Radio 1 was op 15 juli om 17.00 weer in heel Nederland te ontvangen op deze middengolffrequentie. In de loop van zaterdagnacht is Radio 1 in gebruik genomen vanuit Tjerkgaast. Om het verlies aan verzorging wat betreft FM in midden Nederland door uitval van Lopik te compenseren, zijn daarnaast zaterdag twee tijdelijke extra zenders in Lelystad en Hilversum in gebruik genomen. In Midden-Nederland was Radio 1 vanaf dat moment zowel op AM als op FM weer te ontvangen.
Is er ook in andere regio’s een onderbreking van de calamiteitenzenders geweest? Zo ja, in welke regio’s speelde dit en hoe lang heeft deze onderbreking geduurd? Wat heeft u gedaan om de informatie voorziening ten tijde van de onderbreking te continueren en de zenders zo snel mogelijk weer in de lucht te krijgen?
Alleen RTV Drenthe is uit de lucht geweest door de verwoesting van de mast te Hoogersmilde. In de beantwoording van vraag 3 is reeds aangegeven op welke wijze betrokken partijen hebben gehandeld om de situatie zo snel mogelijk te normaliseren.
Welke lessen trekt u uit het feit dat een dergelijke situatie zich kan voordoen waarbij de informatievoorziening via de ether niet mogelijk blijkt?
Het betreft hier een hoogst uitzonderlijke situatie. Toch beschikte de overheid ook in deze situatie over voldoende reguliere en crisiscommunicatiemiddelen om het publiek adequaat te kunnen informeren in het geval zich in het betreffende gebied een crisis had voorgedaan (zie ook de antwoorden op de vragen 2 en 4).
Heeft op enig moment de informatievoorziening aan de bevolking in uw ogen tekortgeschoten? Zo ja, op welke moment en wat zou in de toekomst anders moeten? Zo nee, waar baseert u dat op?
Het betrof een brand in een zendmast. Van verdere dreiging of een gevaarlijke situatie, anders dan in de directe omgeving van de mast, is geen sprake geweest. Hoewel ik begrijp dat mensen het als onplezierig ervaren, als zij bijvoorbeeld in de auto geen volledige radio-ontvangst hebben, ben ik van mening dat het publiek op geen enkel moment in de problemen is geweest door een gebrek aan informatievoorziening. Ook in het geval zich een crisis had voorgedaan, had de overheid nog voldoende alternatieven om het publiek adequaat te kunnen informeren (zie ook de antwoorden op de vragen 2 en 4).
Is er met het uitvallen van de zenders ook een hiaat ontstaan in de communicatie van de hulpdiensten? Zo ja, waar en wanneer? Welke maatregelen gaat u treffen om dit in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waar baseert u dat op?
Agentschap Telecom heeft dit op vrijdag 15 juli direct gecheckt. Het eerste wat het Agentschap Telecom gedaan heeft, is inventariseren welke vergunningen zijn uitgegeven op Hoogersmilde en dus uit de lucht waren. Dat bleken omroepzenders (FM Radio en DVB-T), vaste verbindingen en semafonie te zijn. Vervolgens heeft het Agentschap Telecom met de mobiele operators contact opgenomen om te vragen of er nog vitale diensten getroffen waren door het uitvallen van Hoogersmilde. De operators hebben aangegeven dat dat niet het geval was.
Omdat alle verbindingen naar behoren hebben gefunctioneerd, behoeven in dit kader geen maatregelen te worden getroffen.
Problemen met kabelbedrijf Ziggo |
|
Jasper van Dijk |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Analoge kijker dupe op kabel»?1
Ik heb kennis genomen van dit bericht.
Hoe oordeelt u over het feit dat Ziggo het analoge pakket terugschroeft van 30 naar 25 zenders, waardoor zenders als CNN, BBC, BBC World, ZDF en WDR niet meer analoog te ontvangen zijn?
Zolang Ziggo zich houdt aan de Mediawet 2008, heb ik daarover geen oordeel. Ik heb geen aanwijzingen dat Ziggo het analoge standaardpakket kleiner wil maken dan het wettelijke minimum van 15 televisiezenders. De Mediawet verplicht kabelbedrijven tot analoge en/of digitale doorgifte van de belangrijkste Nederlandse en Vlaamse publieke zenders. Volledige omschakeling naar digitale doorgifte is eveneens mogelijk. Voor de in uw vraag genoemde zenders bestaat geen verplichte doorgifte. Wel kunnen lokale programmaraden kabelbedrijven adviseren om deze en andere zenders op te nemen in hun analoge pakket.
Hoe verhoudt dit besluit van Ziggo zich tot het feit dat kabelbedrijven adviezen van programmaraden dienen op te volgen? Hoe kan nog worden voldaan aan de wettelijke taak om een pluriform pakket te adviseren als Ziggo belangrijke zenders meent te kunnen schrappen?
Uitgangspunt van de Mediawet is dat kabelbedrijven het advies van een lokale programmaraad opvolgen. Kabelbedrijven kunnen alleen afwijken van het advies indien hiervoor zwaarwegende argumenten zijn. Uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie blijkt dat zwaarwegende redenen kunnen zijn dat het advies in strijd is met het (auteurs)recht, het advies onvoldoende onderbouwing of invulling geeft aan de pluriformiteit, of de economische exploitatie van het kabelnet in gevaar brengt. Bij geschillen over het niet opvolgen van een advies van de programmaraden oordeelt in eerste instantie het Commissariaat voor de Media. Op dit moment lopen enkele zaken tussen programmaraden en Ziggo bij het Commissariaat. Tegen een besluit van het Commissariaat kunnen partijen eventueel bezwaar maken bij de (bestuurs)rechter. Als minister onthoud ik mij van bemoeienis met deze geschillen.
Ik constateer wel dat de verkleining van het analoge pakket door Ziggo druk zet op zijn relatie met programmaraden. De afgelopen jaren was het analoge standaardpakket groter dan het wettelijke minimumpakket van vijftien zenders, namelijk 30–35 analoge televisiezenders. Naast de in de wet genoemde publieke zenders, waren de populairste Nederlandse commerciële zenders daarin haast als vanzelf opgenomen. In die omstandigheden hebben programmaraden hun advies (over maximaal 8 zenders) benut voor opname van kleinere zenders, zoals muziekzenders voor jongeren, gespecialiseerde nieuwszenders en publieke zenders uit omringende landen. Nu het analoge pakket van Ziggo kleiner wordt, komt de keuze tussen zenders in het analoge pakket meer op scherp te staan. Daar staat tegenover dat het digitale standaardpakket nu omvangrijk en pluriform is.
Deelt u de mening dat kijkers van analoge televisie bij Ziggo steeds minder zenders krijgen voor hetzelfde geld? Ligt het niet voor de hand om dan ook het tarief te verlagen? Indien u van mening bent dat u niet gaat over het prijsbeleid van Ziggo, kan het bedrijf de tarieven dan altijd ongewijzigd laten, zonder dat er voor (analoge) kijkers reële alternatieven zijn?
Kabelbedrijven, waaronder Ziggo, bouwen analoge distributie geleidelijk af ten gunste van digitale distributie. Daar staat tegenover dat Ziggo het digitale standaardpakket uitbreidt, naar ruim 60 zenders, meer zenders in HD- kwaliteit (High Definition), en televisieprogramma’s en films op aanvraag. Het digitale standaardpakket houdt nu dezelfde prijs.
De overheid gaat inderdaad niet over het prijsbeleid van kabelbedrijven.
Wel kan OPTA ingrijpen indien zij constateert dat een aanbieder aanmerkelijke marktmacht heeft. OPTA kan dan verplichtingen opleggen aan de betreffende aanbieder (ex-ante toezicht). OPTA heeft onlangs een conceptoordeel over de markt voor televisiedistributie gepubliceerd.2 Daarin oordeelt het college dat de televisiemarkt door diverse ontwikkelingen niet langer in aanmerking komt voor ex ante regulering, zoals het opleggen van prijs- of andere maatregelen aan kabelbedrijven. Van belang zijn verder de regels voor consumentenbescherming in de Telecommunicatiewet (artikel 7.2). Telecommunicatiebedrijven moeten klanten minimaal vier weken voor wijziging in de dienstverlening informeren en recht geven op beëindiging als de wijziging niet aantoonbaar in het voordeel van de klant is. Ziggo voldoet naar eigen zeggen aan deze verplichtingen. Is dit niet het geval, dan kan OPTA hierop handhaven.
Concluderend is het op dit moment aan consumenten om te besluiten of ze onder deze voorwaarden klant blijven bij Ziggo of overstappen naar alternatieve aanbieders, zoals KPN (IPTV en Digitenne), Tele2 (IPTV) of Canal Digitaal (satelliet).
Deelt u de mening dat Ziggo kijkers feitelijk dwingt om over te stappen naar digitale televisie, terwijl nog altijd circa 40 procent van de kijkers in volle tevredenheid naar analoge televisie kijkt?
Nee, die mening deel ik niet. Het kabinet steunt en stimuleert digitalisering en innovatie op telecommunicatienetwerken, waaronder ook digitalisering van omroepdistributie via de kabel. Voor de meeste consumenten en voor omroepen biedt dit voordelen: meer distributieruimte, meer zenders en meer interactiviteit. In deze context worden kabelbedrijven door de Mediawet vrij gelaten om over te schakelen van analoge naar digitale omroepdistributie. Het is ook aan hen om te bepalen hoe ze de overgang laten verlopen.
Ziggo biedt analoge abonnees de mogelijkheid tegen hetzelfde tarief van € 16,95 over te stappen op een uitgebreider digitaal basispakket. Abonnees moeten voor digitale ontvangst wel zelf eenmalig een settop box aanschaffen en de smartcard van Ziggo. Electronicawinkels verkopen diverse modellen; het eenvoudigste model kost enkele tientjes en de kosten zijn eenmalig. Voor abonnees die (nog) niet overstappen op digitale televisie – nu 35% – handhaaft Ziggo een analoog televisiepakket van 25 zenders.
Volgens OPTA behoren analoge en digitale televisiediensten tot dezelfde markt en hebben consumenten keuze uit een toenemend aantal andere televisieaanbieders, via ether, DSL, glasvezel en satelliet. Diverse aanbieders investeren in en ontwikkelen hun televisieaanbod om goed te concurreren met kabelaanbieders. Juist digitale televisie biedt de consument via concurrentie meer keuzemogelijkheden, meer diensten en en daarmee mogelijkheden voor meer pluriformiteit.
Kunt u zich voorstellen dat kijkers graag de keuzevrijheid behouden om wel of niet over te stappen naar digitale televisie, zeker als daar extra kosten aan verbonden zijn, bijvoorbeeld voor de aanschaf van een set-top box en een smartcard?
Zie het antwoord onder 5.
Waar blijft uw brief over alternatieven voor de programmaraden die de Kamer voor de zomer zou ontvangen?2
Zoals ik in een brief van 23 juni j.l. aan de Kamer heb gemeld, zal ik de Kamer na het zomerreces informeren welk vervolg dit kabinet geeft aan de voorgenomen wijziging van regels voor kabeldistributie in de Mediawet.
Bent u bereid een voorstel te doen voor een onafhankelijke klachteninstantie voor kijkers, zeker wanneer het gaat om kabelbedrijven die een monopolie hebben op het (analoge) tv-aanbod in een regio?
Nee, een dergelijke instantie bestaat al. Kabelbedrijven zijn aangesloten bij de Stichting Geschillencommissie voor Consumentenzaken. Onder de Geschillencommissie valt een groot aantal subcommissies, waaronder de subcommissie Centrale Antenne Inrichting. Deze behandelt klachten van individuele consumenten over de televisiediensten van kabelbedrijven. Een geschillencommissie bestaat uit drie leden: een voorzitter aangezocht door de Stichting, een commissielid voorgedragen door de brancheorganisatie (in dit geval NL Kabel) en een commissielid voorgedragen door een consumentenorganisatie (in dit geval de Consumentenbond). De commissieleden zijn onafhankelijke en onpartijdige deskundigen.
Is het waar dat abonnees van Ziggo altijd betalen voor analoge televisie, ongeacht of men hier gebruik van maakt of niet? Is het niet logisch om gebruikers hiervan te vrijwaren, bijvoorbeeld als men uitsluitend gebruik maakt van internet via Ziggo?
Ziggo zendt analoge televisiesignalen standaard mee over alle actieve aansluitingen. Abonnees kunnen alleen televisie afnemen, of in een bundel met internet en/of telefonie. Consumenten die alleen internet willen afnemen, kunnen terecht bij andere aanbieders.
Zoals onder 4 genoemd komt de televisiemarkt volgens OPTA niet in aanmerking voor regulering; daarmee is ook een verplichting aan bepaalde kabelbedrijven om hun diensten te ontbundelen en technisch dan wel commercieel anders in te richten nu niet aan de orde.
Hoe oordeelt u over het feit dat kabelbedrijf Caiway per 2010 het analoge pakket volledig heeft afgeschaft? Is het waar dat kijkers hierdoor extra kosten moesten maken voor aanschaf van de decoders en dat tv's zonder decoder waardeloos zijn geworden?
Vanaf 2005 heeft Caiway zijn analoge aanbod afgebouwd ten gunste van digitale dienstverlening. Op 10 oktober 2010 is Caiway gestopt met analoge uitzendingen en is het televisieaanbod alleen nog digitaal te ontvangen. Zoals eerder gesteld, is dit op grond van de Mediawet toegestaan. In de overgangsfase heeft Caiway overigens gratis decoders verstrekt aan abonnees die wilden overstappen; abonnees betaalden alleen verzendkosten. Behalve met een aparte decoder, kunnen abonnees van Caiway het digitale standaardpakket ontvangen met een modern televisietoestel met een ingebouwde DVB-C ontvanger. Alleen voor extra pakketten en on demand diensten is bij Caiway een smartcard nodig.
Naast het digitale standaardpakket benut Caiway momenteel twee van zijn voormalige analoge kanalen om een beperkt aanbod door te geven van 16 zenders in DVB-T. In de markt wordt DVB-T vergeleken met kabelaanbod in analoge uitzendkwaliteit. Consumenten hebben voor de ontvangst van de 16 zenders (alleen) een televisietoestel nodig met een ingebouwde DVB-T ontvanger of een losse DVB-T ontvanger, wat relatief goedkoop is.
Oude televisies zonder een decoder of ingebouwde ontvanger voor digitale televisie zijn voor Caiway abonnees inderdaad niet meer te gebruiken.
Is het waar dat Canal Digitaal onder andere in Groningen geen regionale zenders meer doorgeeft? Hoe rijmt u dit met het feit dat regionale zenders altijd beschikbaar moeten zijn als rampenzender?
De regionale radiozenders en Radio 1 fungeren als rampenzenders. Van belang is daarbij vooral distributie via de vrij toegankelijke ether.
Canal Digitaal zendt uit op de (ASTRA) satelliet en is vooral een platform voor televisie.
Doorgifte van regionale zenders vindt plaats op basis van overeenkomsten tussen partijen. Veel regionale televisiezenders zijn via satelliet te ontvangen; de meeste free-to-air, enkele in een betaald pakket van Canal Digital. Alleen RTV Noord Holland en RTV Rijnmond zijn uit kostenoverwegingen gestopt met satellietdistributie van hun televisiezenders. Sinds januari 2011 zijn de meeste regionale omroepen gestopt met radiodistributie via de satelliet. Alleen RTV Oost en Omroep Gelderland zenden naast televisie ook de radiosignalen uit via de satelliet.
Hoe voorkomt u dat in de toekomst in het digitale pakket de buitenlandse publieke zenders en andere kleine zenders in duurdere pluspakketten worden gestopt, terwijl de klanten dat niet willen? Hoe voorkomt u dat straks ook het digitale basispakket wordt ingekrompen? Hoe garandeert u dat de pluriformiteit van het digitale basispakket overeind blijft?
Zie het antwoord onder 7.
Bent u bereid kabelbedrijven wettelijk te verplichten hun digitale signaal ongecodeerd (free to cable) door te geven als zij zonder meerkosten een digitaal (basis)pakket aanbieden? Deelt u de mening dat hierdoor belemmeringen voor consumenten om over te kunnen stappen afnemen, omdat zij niet gedwongen worden specifieke apparatuur en een smartcard aan te schaffen?
Nee. Het al of niet coderen van digitale televisiesignalen is een keuze van distributeurs en omroepen en ik zie geen aanleiding om daar nu als overheid in te treden.
De meeste distributeurs coderen niet alleen extra pakketten, betaalzenders en on demand diensten, maar ook de televisiesignalen van het digitale standaardpakket. Hierbij spelen diverse technische, bedrijfsmatige en auteursrechtelijke overwegingen een rol. Navraag leert dat ook commerciële omroepen belang hebben bij codering van het digitale standaardpakket, omdat het helpt om ongeautoriseerd opnemen, reproduceren en vermarkten van hun programma’s tegen te gaan. Juist uitzendingen in hoge digitale kwaliteit zijn zonder codering kwetsbaarder voor allerlei nieuwe vormen van piraterij.
Verder zijn overstapdrempels niet weg genomen wanneer kabelbedrijven hun standaardpakket ongecodeerd uitzenden. Consumenten stappen normaal immers niet over van het ene naar het andere kabelbedrijf, behalve bij een verhuizing, en in sommige gevallen is de ontvangstapparatuur van kabelbedrijven uitwisselbaar. Consumenten die overstappen van digitale kabel naar digitale ethertelevisie, digitale satelliet of IPTV moeten sowieso hun ontvangstapparatuur gedeeltelijk aanpassen, omdat de gebruikte standaarden verschillen. Voor satelliettelevisie moeten consumenten ook een schotel aanschaffen.
Enkele pakketaanbieders verhuren een eigen settop box en CI+ CAM kaart.4 Anderen, waaronder Ziggo, laten consumenten deze zelf aanschaffen in elektronicawinkels. Het laatste model biedt consumenten het voordeel dat ze ook tweedehands apparatuur kunnen kopen en verkopen; dit gebeurt bijvoorbeeld op Marktplaats.nl.
Technologische ontwikkelingen en verdere standaardisatie verlagen naar verwachting de overstapkosten voor consumenten. Volgens de laatste marktanalyse van OPTA vormt de randapparatuur in elk geval niet langer een grote overstapdrempel voor consumenten.
Bent u bereid de Consumentenautoriteit te vragen om onderzoek te doen naar de klachten van de analoge abonnees en bovengenoemde zaken? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Consumentenautoriteit houdt toezicht op basis van de Wet handhaving consumentenbescherming en kan op grond daarvan optreden tegen overtredingen van onder meer de regels over algemene voorwaarden, koop op afstand, e-commerce, garanties en non-conformiteit, colportage, pakketreizen, timesharing, oneerlijke handelspraktijken en dienstverlening. De klachten en zaken die deze Kamervragen beschrijven, vallen niet onder de bevoegdheden van de Consumentenautoriteit, maar zijn een aangelegenheid van het Commissariaat voor de Media en de OPTA.
Sportcomplexen |
|
Ger Koopmans (CDA), Maarten Haverkamp (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aanvraag met betrekking tot de ontheffing van de flora- en faunawet voor de aanleg van het prachtige sportcomplex Overmeer Zuid in Nederhorst den Berg?
Ja. Ondertussen is er op 8 augustus 2011 een beslissing genomen op de aanvraag. Daarin wordt de aanvraag ten dele afgewezen. De reden daarvoor is dat een deel van de werkzaamheden voor de aanleg van het sportcomplex de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis en de steenuil verstoort. Beide soorten zijn beschermd. Een uitzondering op dit beschermingsregime bleek niet mogelijk omdat de aanleg van het sportcomplex geen belang dient op basis waarvan de wet een ontheffing toestaat.
Deelt u het belang van een tijdige aanleg van sportvelden voor de voetbalclub VV Nederhorst en haar (jeugd)leden?
Ja. Uiteraard is het wenselijk dat maatschappelijk relevante initiatieven als het aanleggen van sportvelden zo snel mogelijk kunnen worden gerealiseerd. Het is daarbij evenzeer van belang dat ook belangrijke waarden als de bescherming van natuur, in acht worden genomen, en dat binnen het daarvoor geldende wettelijke kader van de Flora- en faunawet een afweging plaatsvindt door middel van ontheffingverlening.
Die afweging moet zorgvuldig plaatsvinden, en dat kost soms tijd. De aanleg van de sportvelden voor de voetbalclub kan overigens doorgang vinden. Voor dat deel van de werkzaamheden is in de beslissing van 8 augustus 2011 beoordeeld dat er geen sprake is van overtredingen van verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet.
Waarom duren handhavingtrajecten en vergunningverleningtrajecten vanuit de Dienst Regelingen inzake de Flora- en Faunawet zoals in onderhavig voorbeeld (vanaf half maart) zo lang?
Het zorgvuldig beoordelen van aanvragen voor ontheffingen van de Flora- en faunawet vergt in veel gevallen maatwerk. Dat kost nu eenmaal tijd. Tegelijkertijd kan de initiatiefnemer een snelle behandeling bespoedigen door een goed en volledig dossier in te dienen. In de onderhavige kwestie was dit helaas niet het geval. Op verschillende momenten moest de behandeling van het dossier daarom worden stilgelegd. Zo was de aanvraag in eerste instantie niet volledig ingediend, waardoor de gemeente aanvullende informatie moest leveren. Daarnaast moest de procedure worden stilgezet vanwege een overtreding van de Flora- en faunawet door de aanvrager, waardoor er handhavend is opgetreden door Dienst Regelingen (DR). Hierover heeft DR veelvuldig contact gehad met de gemeente.
Welke maatregelen wilt u nemen om vergunningverlening in zijn algemeenheid en in dit specifieke geval van de voetbalvelden te versnellen?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom wordt in dit specifieke geval, waarin de gemeente al onderbouwd gekozen heeft voor tal van maatregelen zoals het ophangen van nestkastjes voor uiltjes, nog weer verder gezocht door ecologen naar nader te nemen maatregelen?
De gemeente is voortijdig aan de slag gegaan in het projectgebied waarvoor men ontheffing heeft gevraagd. De uitgevoerde werkzaamheden van de gemeente kunnen nadelige gevolgen hebben gehad voor beschermde soorten. In het kader van de handhaving is een zelfstandig onderzoek uitgevoerd naar de totale omvang van die gevolgen in het gebied. Daarbij spelen de ontheffingsaanvraag en de ecologische rapporten van de gemeente een ondergeschikte rol. Op basis van het onderzoek heeft de gemeente in het kader van bestuursrechterlijke handhaving, extra compenserende maatregelen moeten treffen om de situatie enigszins te herstellen.
Waarom wordt er door ecologen in dit soort gevallen ook gezocht naar planten- of diersoorten die er hadden kunnen zitten?
Zie antwoord vraag 5.
Lijkt dit niet op werkverschaffing aan ecologische adviesbureaus? Of op werkverschaffing voor de Dienst Regelingen?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze is de regering bezig om de kosten van deze regelgeving en de daarbij behorende administratieve last conform het regeerakkoord te verminderen?
Ik streef altijd naar een snelle, effectieve uitvoering van wet- en regelgeving. Communicatie over wetgeving en procedures richting de doelgroepen (gemeenten, ecologische bureaus, ondernemers) is belangrijk. Daarom voorziet DR in voorlichting aan de doelgroepen op bijvoorbeeld beurzen en bijeenkomsten. Ook aan een goede informatievoorziening op internet (www.DRloket.nl) wordt gewerkt. Hierdoor kunnen aanvragers lezen wat er komt kijken bij een Flora- en faunawet ontheffingsaanvraag. Bij elke aanvraag voor ontheffing wordt getracht snel en zorgvuldig te handelen.
Brim-subsidies |
|
|
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoeveel rijksmonumenten er in iedere CBS-categorie vallen?
Het aantal rijksmonumenten per CBS-categorie staat in onderstaande tabel (tabel 1). In deze tabel is de telmethode gehanteerd waarbij per categorie ieder monumentnummer afzonderlijk is meegenomen. In totaal zijn er 62 972 rijksmonumenten. Als ieder complex (een complex bevat meerdere monumentnummers) als één rijksmonument wordt geteld zijn er ruim 52 000 rijksmonumenten.
De gestelde vragen hebben betrekking op de subsidiëring van de rijksmonumenten. De subsidie wordt per monumentnummer (of zelfstandige bouwkundige eenheid) aangevraagd en daarom is onderstaande telling gehanteerd.
Voor archeologische monumenten bestaat geen CBS-categorie. Deze zijn wel in de tabel opgenomen.
CBS-categorie
Totaal
Horeca-instellingen
209
Liefdadigheidsinstellingen
449
Losse objecten, e.d.
5 552
Openbare gebouwen
1993
Verdedigingswerken
1 492
Weg- en waterwerken
1 093
Kastelen, landhuizen, e.d.
1 020
Molens
1 277
Kerkelijke gebouwen
4 179
Kerk-onderdelen/ -objecten
199
Agrarische gebouwen
7 566
Delen van gebouwen en woonhuizen.
188
Gebouwen, woonhuizen
36 337
Totaal aantal rijksmonumenten in CBS-categorieën
61 554
Archeologie (geen CBS categorie)
1 418
Eindtotaal
62 972
Kunt u aangeven hoeveel groene rijksmonumenten er zijn?
Er zijn ongeveer 1300 «groene rijksmonumenten». Deze zijn niet als zodanig herkenbaar in tabel 1, omdat ze in verschillende CBS-categorieën voorkomen, of niet aan een CBS-categorie zijn toebedeeld. Het overgrote deel van de groene monumenten behoort tot één van de CBS-categorieën kastelen en landhuizen, losse objecten, (delen van) gebouwen/woonhuizen of verdedigingswerken. Onderstaande tabel (tabel 2) geeft inzicht in de verdeling van de groenmonumenten.
Omschrijving
Totaal
Stadsparken, stadstuinen, hofjestuinen
90
Boerentuinen, boerenerven
86
Groenaanleg bij kerkelijke gebouwen, pastorietuinen
70
Tuinen bij ziekenhuizen
21
Villatuinen
99
Begraafplaatsen
115
Groenaanleg op aardwerken
98
Overige groenaanleg (w.o. ca. 600 groenaanleg bij kastelen, landhuizen en buitenplaatsen)
ca. 700
Totaal
ca. 1 300
Kunt u aangeven hoeveel rijksmonumenten, in iedere CBS-categorie in aanmerking komen voor subsidiëring in het kader van het Brim?1
Onderstaande tabel (tabel 3) laat zien hoeveel rijksmonumenten per CBS-categorie in aanmerking kunnen komen voor subsidiëring op grond van het Brim. Hierbij moet worden opgemerkt dat het Brim al vanaf de inwerkingtreding in 2006 een andere indeling in categorieën kent. Van 2006 tot en met 2010 kende het Brim 5 categorieën rijksmonumenten en was het voor eigenaren van archeologische rijksmonumenten niet mogelijk een Brim-subsidie aan te vragen. Met het Brim 2011 is de indeling in categorieën vereenvoudigd tot drie, en kunnen archeologische monumenten wel voor Brim-subsidie in aanmerking komen. Woonhuizen komen in principe niet in aanmerking voor subsidie, behalve wanneer zij eigendom zijn van een aangewezen organisaties voor monumentenbehoud (AOM’s, bijvoorbeeld Stadsherstelorganisaties), of van lagere overheden. Voor woonhuizen bestaat namelijk de mogelijkheid van fiscale aftrek en/of een restauratiefondshypotheek. Van de ruim 36 500 woonhuizen kan voor ongeveer 35 000 woonhuizen geen Brim-subsidie worden aangevraagd. Voor de categorieën kerkgebouwen en overige monumenten (Brim 2011) kan iedere eigenaar subsidie aanvragen.
Tabel 3: CBS-categorieën en Brim-categorieën
Kunt u aangeven hoeveel groene monumenten in aanmerking komen voor subsidiering in het kader van het Brim?
Alle groene rijksmonumenten komen in aanmerking voor subsidie op basis van het Brim.
Kunt u aangeven hoeveel rijksmonumenten in iedere CBS-categorie in de jaren 2006 tot en met 2011 daadwerkelijk subsidie in het kader van het Brim hebben aangevraagd?
Zoals in vraag 3 is toegelicht, hanteert het Brim geen CBS-categorieën maar een vereenvoudigde indeling. Deze vraag wordt beantwoord conform de indeling in Brim-categorieën. (2010: 5 categorieën; 2011: 3 categorieën).
Het aantal rijksmonumenten dat subsidie heeft aangevraagd is per Brim-categorie opgenomen in onderstaande tabel (tabel 4). Voor de duidelijkheid is de categorie overige monumenten voor 2011 opgesplitst in archeologische, gebouwde en groene monumenten.
Brim categorie
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Totaal
Kerkgebouwen
6
10
284
710
1 194
2 204
Kastelen, buitenplaatsen en landhuizen
273
127
99
60
111
670
Molens en gemalen
835
144
76
31
31
1 117
Overige beschermde monumenten
22
433
768
480
402
2 105
Woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie
20
963
301
133
75
1 492
Overig (archeologie)
212
212
Overig (gebouwd)
935
935
Overig (groen)
228
228
Woonhuizen
194
194
Totaal
1 167
1 673
1 254
988
1 329
2 763
9 174
Kunt u aangeven hoeveel groene monumenten in de jaren 2010 en 2011 daadwerkelijk subsidie in het kader van het Brim hebben aangevraagd?
In 2010 is voor 107 groene monumenten subsidie aangevraagd. De aanvragen voor groene monumenten die in 2010 zijn ingediend blijken niet direct uit de tabel 4. Deze maken onderdeel uit van de categorieën: kastelen, buitenplaatsen en landhuizen (46) en overige beschermde monumenten (61). In 2011 is voor 228 groene monumenten een aanvraag voor Brim-subsidie ingediend.
Kunt u aangeven welk bedrag voor iedere CBS categorie met de hierboven gevraagde subsidie gemoeid was?
In de jaren 2006 t/m 2009 was er niet of nauwelijks sprake van overvraag, waardoor het gevraagde bedrag weinig verschilt van toegekende subsidies. Tot en met 2010 was er nog sprake van 5 categorieën, terwijl vanaf 2011 sprake is van 3 categorieën. De categorie overige monumenten is daarbij voor de duidelijkheid opgesplitst in archeologische, gebouwde en groene monumenten.
Bij de afgewezen aanvragen zijn de subsidiabele kosten niet berekend, waardoor de subsidiebedragen niet exact kunnen worden aangegeven. Uitgegaan is van het gemiddelde percentage (80%) subsidiabele kosten van alle aanvragen. Dit is opgenomen in onderstaande tabel (tabel 5).
Categorie
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Eindtotaal
Kerkgebouwen
–
29 347
54 805
46 166 718
103 184 451
171 798 263
321 233 584
Kastelen, buitenplaatsen en landhuizen
14 313 763
4 718 243
3 698 682
3 982 116
8 389 080
35 101 884
Molens en gemalen
19 838 160
3 153 143
1 564 970
670 284
1 480 753
26 707 310
Overige beschermde monumenten
330 149
6 283 606
16 258 335
14 276 747
18 957 172
56 106 009
Woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie
12 000
7 159 423
3 532 331
2 897 650
721 422
14 322 826
Overig (archeologie)
528 475
528 475
Overig (gebouwd)
53 542 957
53 542 957
Overig (groen)
25 327 279
25 327 279
Woonhuizen
16 697 320
16 697 320
Eindtotaal
34 494 072
21 343 762
25 109 123
67 993 515
132 732 878
267 894 294
549 567 644
Kunt u aangeven welk bedrag voor de groene monumenten met de hierboven gevraagde subsidie gemoeid was?
In 2010 is voor groene monumenten ca. € 13 miljoen subsidie aangevraagd en in 2011 ca. € 25 miljoen.
Kunt u aangeven hoeveel subsidie per categorie is toegekend (aantallen zowel als bedragen)?
De in de jaren 2006 tot en met 2011 per categorie toegekende subsidies zijn opgenomen in onderstaande tabel (tabel 6).
Categorie
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Eindtotaal
Kerkgebouwen
35 587 326
55 043 391
43 496 063
134 126 780
Kastelen, buitenplaatsen en landhuizen
13 848 622
4 199 662
3 557 093
2 697 236
3 926 908
28 229 521
Molens en gemalen
19 408 396
3 004 989
1 337 629
610 284
1 157 062
25 518 360
Overige beschermde monumenten
214 776
5 151 722
13 629 681
8 669 514
8 711 223
36 376 916
Woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie
6 985 956
3 414 831
1 192 376
268 750
11 861 913
Overig (archeologie)
171 130
171 130
Overig (gebouwd)
9 028 203
9 028 203
Overig (groen)
4 219 914
4 219 914
Woonhuizen
317 273
317 273
Eindtotaal
33 471 794
19 342 329
21 939 234
48 756 736
69 107 334
57 232 583
249 850 010
Kunt u aangeven hoeveel subsidie aan de groene monumenten is toegekend (aantallen zowel als bedragen)?
In 2010 is aan 23 groene monumenten in totaal voor een bedrag van € 4 754 455 subsidie toegekend. In 2011 is dit voor 39 groene monumenten in totaal voor een bedrag van € 4 219 914 subsidie toegekend.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor de monumenten waarvan de subsidieaanvraag is afgewezen? Betekent dit uitstel van onderhoud? Zo ja, wat is daarvan de gevolgschade?
De gevolgen van afwijzing van verzoeken om subsidie zijn divers van aard. Gebouwde monumenten, die in goede staat verkeren, kunnen één jaar uitstel van onderhoud zonder al te grote gevolgen verdragen. Van deze categorie is de afgelopen decennia voldoende kennis opgebouwd. Groene rijksmonumenten kunnen pas sinds 2010 van het Brim gebruik maken. Vóór 2010 kregen alleen de 160 bij de Stichting Particuliere Historische Buitenplaatsen (Stichting PHB) aangesloten buitenplaatsen via een regeling van het toenmalige ministerie van LNV een ondersteuning in het onderhoud van groen.
De 400 niet bij de Stichting PHB aangesloten buitenplaatsen, de parkaanleg op vestingwerken, de begraafplaatsen en ander groen hadden vóór 2010 geen subsidiemogelijkheid.
Om het effect te kunnen beoordelen van eventueel uitstel van onderhoud in relatie tot een afwijzende beschikking is nog nader onderzoek nodig.
Kunt u aangeven wat de (verwachte) onderuitputting van het budget is doordat toegekende subsidies niet volledig worden benut? Is het mogelijk daar al een schatting per categorie van te maken?
De eerste zesjaren-subsidies zijn in 2006 verstrekt voor de periode 2007–2012. Pas in 2013, bij de indiening van de verantwoording ná het zesde jaar, kan worden beoordeeld of en in welke mate sprake is van onderuitputting.
Maandelijks wordt gemonitord in welke mate door eigenaren gedeclareerd wordt. Op dit moment bedraagt de bevoorschotting op de (van 2006 tot 2010) verstrekte Brim-subsidies 75% van de begrote bevoorschotting. Dit is in overeenstemming met de planperiode 2007–2012 waarvan op dit moment ook ca. 75% is verstreken (4,5 jaar van de 6 jaar). Op dit moment is dan ook nog geen sprake van te verwachten onderuitputting.
Kunt u aangeven wat per categorie de jaarlijkse instandhoudingbehoefte is?
De jaarlijkse instandhoudingsbehoefte binnen categorieën verschilt door bijvoorbeeld de staat of de grootte van het monument, of een specifiek onderdeel daarvan.
Bij de start van het Brim in 2006 is voor het berekenen van de onderhoudsbehoefte uitgegaan van gemiddelde bedragen, die op basis van de daarvoor geldende onderhoudsregelingen werden toegekend. Uit onderstaande tabel (tabel 7) wordt duidelijk wat de instandhoudingsbehoefte én restauratiebehoefte per categorie is over een periode van 10 jaar.
De instandhoudingsbehoefte per categorie is af te leiden uit de kolommen A en B. Er is voor gekozen om in onderstaande tabel naast de instandhoudingsbehoefte ook de restauratiebehoefte (kolom C) te vermelden, omdat ook deze kosten moeten worden gemaakt om 90% van het monumentenbestand in redelijke tot goede staat te houden.
Categorie
onderhoud
partieel herstel
restauratie
herstel behoefte
aantal
totaal
A
B
C
A+B+C
D
A+B+C x D
Kerken
8 000
38 100
121 900
168 000
4 387
€ 737 016 000
Woningen
1 500
5 200
11 200
17 900
36 322
€ 650 163 800
Boerderijen
2 600
13 400
45 400
61 400
7 495
€ 460 193 000
Molens
2 900
10 700
37 500
51 100
1 268
€ 64 794 800
Kastelen, buitenpl.
8 600
37 100
70 200
115 900
998
€ 115 668 200
Losse objecten
1 500
10 800
24 500
36 800
2 329
€ 85 707 200
Overig
3 800
20 000
35 600
59 400
4 819
€ 286 248 600
Totaal
57 618
€ 2 399 791 600
Bron: Rapportage onderzoek naar de restauratiebehoefte bij rijksmonumenten; PRC Divisie Bouwcentrum; 2006
Kunt u aangeven wat de jaarlijkse instandhoudingbehoefte voor de groene monumenten is?
De instandhoudingsbehoefte voor groene monumenten is niet becijferd. In de eerste twee jaar dat groene monumenten in aanmerking komen voor Brim subsidie is voor ruim € 50 miljoen subsidie gevraagd. Vermoedelijk is hier sprake van een piek in aanvragen vanwege de openstelling van het Brim. De eigenaren van groene monumenten wachtten al vanaf 2006 op die openstelling. Pas na enkele jaren kan worden vastgesteld wat in de toekomst de gemiddelde behoefte aan instandhoudingssubsidie is.
Kunt u aangeven wat per categorie de restauratiebehoefte is en wat de restauratieachterstand?
In 2006 is een groot onderzoek gedaan naar het percentage rijksmonumenten in slechte staat (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 65). Uit dat onderzoek kwam naar voren dat in de categorieën kerken, woonhuizen, molens en kastelen minder dan 10% van de monumenten nog restauratie nodig heeft. Andere categorieën zoals agrarische gebouwen, weg- en waterwerken en verdedigingswerken hebben relatief veel objecten die in slechte staat verkeren. In de periode 2007–2010 (dus na het onderzoek uit 2006) zijn bijna 3 000 restauraties uitgevoerd of nog aan de gang.
Sinds kort staat de Monitor inzake de staat van het gebouwd erfgoed 2010 op de website van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Hieruit blijkt dat 91% van het casco van de rijksmonumenten met een abonnement op de Monumentenwacht in redelijk tot goede staat is. Uit een steekproef onder niet-abonnees komt een iets lager percentage. Ook geeft de monitor aan dat net als in 2006 kerken, molens, woonhuizen er relatief goed bij staan. In de categorieën verdedigingswerken (24%), weg- en waterwerken (12%) en agrarische gebouwen (15%) is de grootste restauratiebehoefte. In totaal verkeert op dit moment in Nederland 90% van de rijksmonumenten in goede staat, voor 10% is nog een restauratie nodig op termijn. Dat zijn ongeveer 6 000 historische gebouwen of andere objecten. De kosten om al die 6 000 monumenten in goede staat te brengen is ongeveer 2,4 miljard. Dat is niet een stabiele groep monumenten. Jaarlijks komen door allerlei oorzaken monumenten weer in slechte staat (calamiteiten, faillissementen). Er blijft dus een voortdurende noodzaak om monumenten te restaureren. De bijdrage van het rijk voor de restauraties komt uit het restauratiebudget zoals in de beleidsbrief modernisering monumentenzorg is opgenomen.
Kunt u aangeven wat voor de groene monumenten de restauratiebehoefte is en wat de restauratieachterstand?
Een totaal onderzoek naar de staat van groene monumenten heeft nog niet plaatsgevonden, omdat deze vóór 2010 niet gesubsidieerd werden. Wel is in 2005 door het VSB-fonds een deelonderzoek gedaan naar de historische buitenplaatsen. Op basis van een steekproef is toen becijferd dat de restauratiebehoefte in die sector € 160 miljoen bedraagt (Kamerstukken 32 123 VIII, vergaderjaar 2009–2010, nr. 175) . Dit is de investeringsbehoefte en niet de hoeveelheid subsidie die nodig is. Via de erfgoedmonitor wordt in de toekomst wel een steeds beter inzicht gekregen in de staat waarin deze monumenten verkeren.
Klopt het dat in de toelichting bij het Brim 2011,2 staat dat «de totale administratieve lasten voor de burger komen op 15 418 uur en € 208 093 aan kosten»? Komt dit, gelet op de 2200 aanvragen in 2011, neer op gemiddeld 7 uur en € 94,59 per aanvraag? Komt deze schatting overeen met de ervaringen in het veld? Of wordt met de hier berekende administratieve lasten alleen de fysieke indiening van de aanvraag bedoeld, die volgens de regeling van 15 januari tot en met 31 augustus 2011 kan worden ingediend?
De berekening van de totale administratieve lasten voor de burger is gebaseerd op een verwachting van 1000 aanvragen om subsidie. Eén aanvraag om subsidie kost de aanvrager gemiddeld 12 uur en 15 minuten aan arbeid en € 200,44 aan materiële kosten.
Muziekverenigingen, die massaal hun ANBI-status kwijtraken |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Marieke van der Werf (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraak in de Eerste Kamer op 21 december 2010 dat: «Het is expliciet niet de bedoeling van het kabinet om de particuliere vrijgevigheid ten aanzien van verenigingen, zoals sport-, muziek- of toneelverenigingen, minder te stimuleren dan thans het geval is»?1
Ja. In dat debat heb ik aangekondigd dat ik de periodieke giftenaftrek voor giften aan niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen of daarvan vrijgestelde verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid en met ten minste 25 leden in stand zal laten.
Herinnert u zich de toezegging van uw ambtsvoorganger dat een muziekvereniging die buiten de eigen ledenkring veel naar buiten treedt, naar alle waarschijnlijkheid kwalificeert als ANBI (debat in de Eerste Kamer op 15 december 2009)?2
In dat debat werd gerefereerd aan een passage uit de nadere memorie van antwoord op het wetsvoorstel tot wijziging van de Successiewet 1956 en enige andere belastingwetten.3 Bij die wetswijziging is het voordien geldende, in de jurisprudentie ontwikkelde criterium dat een instelling voor ten minste 50% het algemeen nut moet beogen, vervangen door het criterium dat een instelling (nagenoeg) uitsluitend, dat wil zeggen voor ten minste 90%, het algemeen nut moet beogen om als ANBI aangemerkt te worden. In de passage is ook verwoord dat bij doorsnee (muziek)verenigingen de behartiging van de persoonlijke belangen van de leden (particuliere belangen) het primaire doel is. Dergelijke verenigingen zullen daarom met ingang van 2010 niet als ANBI kwalificeren. Wel zullen dergelijke verenigingen in de regel een sociaal belang behartigende instelling (SBBI) zijn.
Voor bepaalde (muziek)verenigingen is aangegeven dat zij voor de ANBI-status in aanmerking kunnen komen. Een muziekvereniging waarvan de doelstelling en de feitelijke activiteiten (vrijwel) niet gericht zijn op de particuliere belangen van de leden en die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (ten minste 90%) het algemene belang beoogt, kan worden aangemerkt als (culturele) ANBI, uiteraard onder de voorwaarde dat zij ook aan de overige voorwaarden voldoet. De uitspraak van mijn ambtsvoorganger is wetsuitleg conform de tekst en de bedoeling van de wettelijke bepalingen en geen toezegging om voor muziekverenigingen van die wetsuitleg af te wijken.
Hoeveel muziekverenigingen (inclusief zang, harmonie) zijn dit jaar hun ANBI-status kwijtgeraakt omdat de Belastingdienst/Den Bosch hen opnieuw getoetst heeft per 1 juli 2011?
De Belastingdienst/Den Bosch (het ANBI-team) heeft in april jl. de als zodanig geregistreerde muziekverenigingen (harmonieën, fanfares, koren) aangeschreven met het voornemen om de ANBI-beschikking in te trekken, omdat zij met de invoering van het aangescherpte criterium bij de in antwoord twee genoemde wetswijziging waarschijnlijk niet langer kwalificeren als ANBI. Deze muziekverenigingen zijn in de gelegenheid gesteld om de inspecteur met feiten en argumenten te overtuigen van het tegendeel. Op deze brief hebben 381 instellingen niet gereageerd en van deze instellingen is de ANBI-beschikking per 1 juli 2011 ingetrokken. De instellingen die wel hebben gereageerd worden beoordeeld door het ANBI-team van de Belastingdienst. De uitkomsten van deze beoordelingen geven op dit moment aan dat ongeveer 10% van de muziekverenigingen naar de huidige met ingang van 1 januari 2010 geldende wetgeving nog als ANBI kwalificeert. De muziekverenigingen die na de beoordeling van de ontvangen reacties naar de mening van het ANBI-team niet meer kwalificeren, ontvangen schriftelijk een gemotiveerde vooraankondiging, gevolgd door een voor bezwaar en beroep vatbare intrekkingsbeschikking.
Deelt u de mening dat wanneer bijvoorbeeld een harmonie zijn ANBI-status kwijtraakt, de gift van donateurs niet meer aftrekbaar is en dus de particuliere vrijgevigheid minder gestimuleerd wordt?
Indien een harmonie niet (meer) als ANBI kwalificeert, zijn eenmalige giften aan die harmonie niet (meer) aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. De aftrek van eenmalige giften geldt immers alleen voor giften aan ANBI’s. De periodieke giftenaftrek geldt evenwel voor periodieke giften aan ANBI’s, maar ook aan verenigingen met meer dan 25 leden. De aftrekbaarheid van periodieke giften is – anders dan de aftrek van eenmalige giften – niet begrensd door een drempel of een plafond. Indien een harmonie meer dan 25 leden heeft, kunnen periodieke giften dan ook volledig in aftrek worden gebracht in de inkomstenbelasting.
Klopt het dat alle symfonieorkesten uit de basisinfrastructuur de ANBI-status hebben3 en dat de voorwaarden voor hen versoepeld worden?4
Orkesten in de basisinfrastructuur zijn stichtingen met als statutair en feitelijk doel symfonisch repertoire voor een publiek ten gehore te brengen. Daarmee richten deze orkesten zich niet primair op de particuliere belangen van de leden of een beperkte groep. Men treedt veelvuldig op buiten de eigen leefgemeenschap en ledenkring. Daarmee genieten uitvoeringen veel belangstelling van een groot publiek in binnen- en buitenland. Daarnaast ontplooien zij veel activiteiten in het algemeen belang; er wordt aan talentontwikkeling gedaan, er worden schoolvoorstellingen gemaakt en schoolgroepen worden ontvangen. Om die redenen kwalificeren dergelijke instellingen als ANBI. Het is niet nodig om de voorwaarden om dergelijke symfonieorkesten als ANBI aan te merken te versoepelen, een dergelijk voornemen bestaat dan ook niet.
Welke redenen zijn er om de ANBI-status wel toe te kennen aan de bij vraag 5 genoemde orkesten en deze status bij andere muziekverenigingen massaal in te trekken?
De Belastingdienst toetst muziekverenigingen alsmede de in vraag 5 genoemde orkesten aan het in het antwoord op vraag 2 beschreven toetsingskader. Zoals al aangegeven zullen de meeste muziekverenigingen zich naar hun aard primair richten op het particuliere belang van hun leden en zullen zij daardoor niet als ANBI kunnen kwalificeren. In het antwoord op vraag 5 is aangegeven waarom symfonieorkesten uit de basisinfrastructuur doorgaans naar de feiten en omstandigheden beoordeeld wel als ANBI kwalificeren.
Bent u bereid om de toezeggingen genoemd onder 1. en 2. na te komen?
De in vraag 1 geciteerde toezegging zal ik nakomen. De in vraag 2 genoemde uitleg van het 90%-criterium is geen toezegging, maar wetsuitleg en wordt door de Belastingdienst reeds op die wijze uitgevoerd.
Bent u bereid om het kader, dat bijvoorbeeld gepubliceerd is op www.knfm.nl, met 12 omstandigheden als leidend te zien bij de toekenning bij de ANBI-status en alle beslissingen over het intrekken van de ANBI-status onmiddellijk terug te draaien?
Zoals op genoemde website is vermeld staat de Belastingdienst welwillend tegenover het gebruik van de 12 omstandigheden uit de zogenoemde omstandighedencatalogus. Deze vormen een belangrijke indicatie voor de vraag of een muziekvereniging als ANBI kan worden aangemerkt. Bij de feitelijke beoordeling of een muziekvereniging (nagenoeg) geheel het algemeen nut beoogt, weegt de Belastingdienst de verschillende omstandigheden mee. De mate waarin een muziekvereniging zich manifesteert buiten de eigen leefgemeenschap en ledenkring weegt hierbij zwaar.
Bent u bereid om middels horizontaal toezicht de muziekkoepels in de gelegenheid te stellen de ANBI-status aan te laten vragen? Zo nee, waarom niet?
De gedachte om een deel van het toezicht op ANBI’s en op muziekverenigingen en andere SBBI’s via koepelorganisaties te laten verlopen vind ik in beginsel een aansprekende gedachte. Zoals in de voorgaande antwoorden echter is gebleken, zal toekenning van de ANBI-status aan muziekverenigingen eerder uitzondering dan regel zijn. Individuele toetsing is bij deze specifieke groep instellingen derhalve onontkoombaar.
Uitspraken van de staatssecretaris van Onderwijs Cultuur en Wetenschap beterffende de BTW-verhoging op Podiumkunsten |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u nader duiden hoe zij haar verhoging op BTW voor de Podiumkunsten beoordeelt? Is de regering inderdaad van mening dat dit een «niet voldragen» beleidsbeslissing was?1
In het Regeerakkoord staat dat het kabinet op het terrein van cultuur meer ruimte wil geven aan de samenleving en particulier initiatief, en overheidsbemoeienis wil beperken. De BTW-verhoging voor de podiumkunsten maakt onderdeel uit van het pakket aan bezuinigingsmaatregelen op dit gebied. In mijn interview staat overigens niet dat het verhogen van het BTW-tarief een «niet voldragen» beleidsbeslissing was.
In het democratisch besluitvormingsproces heeft een intensieve weging van de verschillende argumenten plaatsgehad. Het voorstel is uiteindelijk door de Tweede en Eerste Kamer met meerderheid van stemmen aangenomen. De besluitvormingsprocedure van de maatregel is hiermee voldragen. Voor de podiumkunstsector is daarbij nog een halfjaar uitstel overeengekomen waardoor de maatregel per 1 juli 2011 is ingegaan. De gevolgen van de maatregel zullen nauwlettend worden gevolgd.
Deelt u de mening dat dit soort beleidsbeslissingen voldragen behoren te zijn, zeker wanneer zij zo'n groot effect hebben op de sector, die juist werd opgeroepen meer eigen inkomsten te genereren?
Ja.
Bent u bereid de BTW-verhoging zo spoedig mogelijk ongedaan te maken?
Het kabinet ziet geen aanleiding om de besluitvorming, die met instemming van een meerderheid van uw Kamer tot stand is gekomen, terug te draaien.
De financiering van de Regionale Omroep |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat uw mening en die van het Commissariaat voor de media, inzake de wettelijke verplichtingen van provincies voor de bekostiging van de regionale omroep, bekend is bij de provincies? Bent u desondanks op de hoogte van het besluit van de provincie Utrecht om bij RTV Utrecht per 1 januari 2012 een budgetkorting van 15% door te voeren? Bent u eveneens bekend met het besluit van de provincie Noord-Holland om bij TRV Noord-Holland per 1 januari 2012 een budgetkorting van 10% en stopzetting van de index door te voeren?1
Ja, mijn mening, alsmede de mening van het Commissariaat voor de Media zijn bekend bij de provincies. Ik ben er van op de hoogte dat de provincies Noord-Holland en Utrecht hebben besloten te bezuinigen op de regionale omroepen.
Bent u ervan op de hoogte dat uit de wetgeschiedenis blijkt dat provincies toegezegd hebben hun zorgplicht in te zullen vullen door de financiële middelen van 2004 te blijven doorgeven aan de regionale omroepen en deze middelen jaarlijks te indexeren ter compensatie van autonome kostenstijgingen? Zijn er naar uw mening gewijzigde omstandigheden waarop provincies hun mening zouden kunnen baseren die zij inmiddels lijken te hebben, namelijk dat zij niet langer aan de zorgplicht hoeven blijven voldoen, zoals toegezegd in het Nieuw Verdeelmodel Provincies?
Ja, ik ben hiermee bekend.
Provincies hebben zich destijds bereid verklaard om – onder voorbehoud van goedkeuring door provinciale staten – hun minimale zorgplicht op zo’n wijze invulling te geven dat de destijds geldende structurele financiële inzet werd gecontinueerd, waarbij de financiële inzet jaarlijks met een reële index werd verhoogd, zoals te lezen in de memorie van toelichting bij de wijziging van de mediawet in verband met een nieuwe financieringsstructuur voor de regionale publieke omroep. Ik ga er van uit dat dit nog steeds het uitgangspunt is. Er zijn geen gewijzigde omstandigheden waarop provincies het standpunt kunnen baseren dat zij niet langer op deze wijze aan de zorgplicht hoeven te voldoen.
Deelt u de mening dat bezuinigingen juist het tegenovergestelde zullen bewerkstelligen bij de regionale omroep, gezien het kabinetsbeleid dat erop gericht is om de programmering van de regionale omroep juist te versterken en gezien het feit dat u heeft aangegeven dat regionale omroepen al veel creativiteit en efficiëntie aan de dag moeten leggen bij besteding van hun middelen? Bent u in het licht van het door de Kamer ondersteunde kabinetsbeleid ten aanzien van de regionale omroep, en gezien het feit dat het Nieuw Verdeelmodel Provincies de provincies gewoon in staat blijft stellen aan hun zorgplicht te voldoen, bereid om provincies op heel korte termijn op te roepen de bezuinigingsdiscussies op te schorten om te voorkomen dat de dubbele aansturing het kabinetsbeleid juist frustreert in plaats van mede vormgeeft?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen heb aangegeven zou ik het betreuren als (voorgenomen) bezuinigingen ten koste (dreigen te) gaan van de regionale omroep. In ieder geval mogen eventuele bezuinigingen door provincies niet tot gevolg hebben dat de bekostiging van de regionale omroep leidt tot een daling van het niveau van activiteiten, zoals vastgelegd in de Mediawet 2008. Mijn standpunt in deze is bekend bij provincies. Het Commissariaat voor de Media is belast met de bestuursrechtelijke handhaving van art 2170.
Het Commissariaat kan zich zo nodig wenden tot de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met het verzoek verplichte uitgaven op de provinciale begrotingen te brengen (artikel 198 Provinciewet).
Spijt van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap betreffende de BTW-verhoging voor podiumkunsten |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat betreurt u precies over de toon van het kabinet over de cultuurbezuinigingen, als u zegt dat «we daar beter mee kunnen ophouden» en dat dat «ook voor het kabinet geldt»? Wat gaat u dan anders doen?1
Het kabinet hecht aan debat op basis van inhoudelijke argumenten en feiten, met respect voor ieders positie. Dat kan overigens goed gepaard gaan met een gedachtewisseling die op het scherpst van de snede wordt gevoerd. Maar als de toon heftig en emotioneel wordt kan het voorkomen dat de aandacht voor de inhoud onderbelicht raakt. Dat betreur ik.
Deelt u de mening dat beleid waarvoor «kennelijk te weinig inhoudelijke argumenten over gevonden worden» als inhoudsloos is te kwalificeren? Zo nee, waarom niet? Hoe kwalificeert u dergelijk beleid wel?
Nee. Zoals u in het interview hebt kunnen lezen ben ik van mening dat de argumenten in mijn brief aan de Tweede Kamer goed waren aangegeven. Dit beleid is niet voor iedereen leuk, soms zelfs pijnlijk, maar wel nodig om ervoor te zorgen dat de culturele sector minder afhankelijk wordt van subsidie.
Wat bedoelt u met uw uitspraak dat de BTW-verhoging voor podiumkunsten, gekoppeld aan drastische bezuinigingen op die podiumkunsten, niet «de meest voldragen maatregel uit het regeerakkoord» is?
Die uitspraak slaat terug op de zin daarvoor: »Soms versterken dingen elkaar niet.»» In het interview heb ik de analyse gemaakt dat het verhogen van het BTW-tarief mij niet heeft geholpen bij het vinden van draagvlak voor de bezuinigingen. In mijn interview staat overigens niet dat het verhogen van het BTW-tarief een «niet voldragen» beleidsbeslissing was.
In het democratisch besluitvormingsproces heeft een intensieve weging van de verschillende argumenten plaatsgehad. Het voorstel is uiteindelijk door de Tweede en Eerste Kamer met meerderheid van stemmen aangenomen. De besluitvormingsprocedure van de maatregel is hiermee voldragen. Voor de podiumkunstsector is daarbij nog een halfjaar uitstel overeengekomen waardoor de maatregel per 1 juli 2011 is ingegaan. De gevolgen van de maatregel zullen nauwlettend worden gevolgd.
Waarom bent u overgegaan tot het uitvoeren van een onvoldragen maatregel en heeft u niet gewacht tot deze voldragen zou zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat burgers van hun regering mogen verwachten dat maatregelen voldragen zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat mag men verwachten.
Zijn er nog andere onvoldragen maatregelen in het regeerakkoord? Zoja, welke?
Zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Tussen wie was «geen overeenstemming voor een andere financiële dekking» over de BTW-verhoging van jaarlijks 100 miljoen?
De betreffende woordvoerders van de coalitiepartijen hebben gezocht naar een alternatieve dekking. Ook andere partijen hebben naar alternatieven gezocht. Er is echter geen overeenstemming bereikt over een alternatieve dekking.
Welke andere financiele dekkingen heeft u onderzocht? Waarom kon daarover geen overeenstemming worden bereikt?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de BTW-verhoging terug te draaien als alsnog een andere financiele dekking daarvoor gevonden kan worden?
Het kabinet ziet geen aanleiding om de besluitvorming, die met instemming van een meerderheid van uw Kamer tot stand is gekomen, terug te draaien.
Welke consequenties verbindt u aan uw eigen oordeel dat de regering de Raad voor Cultuur «niet netjes» heeft behandeld?
De Raad en ik hebben nadien constructief overleg gevoerd, daarbij is begrip voor ieders rol uitgesproken.
Radio 227 |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat Radio 227 (als enige 24/7 40+ easylisteningzender in Nederland waar een kleine 400 000 ouderen op aangewezen waren) sinds 1-1-2011 in het overgrote deel van Nederland niet meer te beluisteren is via de kabel?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat een station zoals Radio 227 om te kunnen uitzenden via de kabel bij benadering de volgende kosten moe(s)t maken;
Buma/Stemra gaf mij de volgende informatie. In 2010 konden ongeveer 850 000 kabelabonnees Radio 227 ontvangen. De zender had een gemiddeld muziekgebruik van meer dan 50%, zodat voor Buma voor 2010 de hoogste minimumvergoeding is gefactureerd van € 14 257,05 (excl. BTW). Dat is per abonnee per jaar voor 2010 € 0,0167 en voor 2011 € 0,019. Het door Buma/Stemra voor radio- en televisieomroepen gehanteerde tarief bestaat uit een percentage van de omzet, waarbij het percentage afhankelijk is van de hoeveelheid muziek die wordt gebruikt, met een bepaald minimum. Indien er 100% muziek wordt gebruikt, is 10% van de omzet voor Buma. Daarnaast geldt er een minimumtarief dat afhankelijk is van het aantal aansluitingen en het gemiddeld muziekgebruik, hetgeen is uitgewerkt in staffels.
Het Commissariaat voor de Media heeft mij als volgt geïnformeerd over de toezichtskosten voor Radio 227. In 2008 was het bedrag € 6 120,–, in 2009 € 8 160,– en in 2010 eveneens € 8 160,–. Deze bedragen zijn gebaseerd op het aantal aangeslotenen in Nederland die het programma kunnen ontvangen (eigen opgave van Radio 2273) en de gemiddelde uitzendduur (in casu 24 uur per dag).
Sena liet mij weten dat Radio 227 de minimumvergoeding van € 2 500,– betaalt. Voor de vaststelling van de minimumvergoeding worden de commerciële inkomsten van een radiostation als uitgangspunt genomen. De minimumvergoeding is in 2004 tot stand gekomen in overleg met de brancheorganisatie van de niet-landelijke radiostations (NLCR)
De Stichting Reclame Code gaf mij de volgende informatie. De kosten van Radio 227 voor de aansluiting bij de SRC bedragen voor 2011 € 1 632. Deze kosten zijn gebaseerd op de zendtijd en het bereik van de radiozender. In het begin van dit jaar liet Radio 227 aan de SRC weten dat het bereik van de zender was gedaald naar 155 000 huisaansluitingen. Hiermee valt de zender in de categorie «zendtijd van meer dan 12 uur en een bereik tussen 100 000 – 500 000 aansluitingen». Vorig jaar bedroegen de kosten van Radio 227 voor aansluiting bij de SRC € 2 448,– gebaseerd op een bereik van 500 000 – 1 000 000 aansluitingen.
Uitgezonderd de kosten voor de toezichthouder op de Mediawet (het Commissariaat voor de Media), heeft de overheid geen bemoeienis met de hoogte van de tarieven van bovengenoemde organisaties. Wel wijs ik u op het wetsvoorstel toezicht collectieve beheersorganisatie (Kamerstukken II, 2008–2009, 31 766, nr. 2) waarin wordt voorzien in een onafhankelijke geschillencommissie voor de beslechting van tariefgeschillen.
Buma/Stemra en Sena zijn collectief beheersorganisaties4 en de Stichting Reclame Code is een zelfreguleringsorganisatie. Zie voor wat betreft het Commissariaat en de SRC ook het antwoord op vraag 4.
Zijn eerder genoemde bedragen gebaseerd op aansluitingen? Zo ja, is het aantal luisteraars niet een betere, maar vooral meer eerlijke, verdeelsleutel?
De grondslagen van de verschillende tarieven zijn opgenomen in de beantwoording op vraag 2.
Ik merk op dat het Europese Hof van Justitie in de zaak Sena-NOS (HvJEG, 6 februari 2003, C-245/00) het aantal luisteraars als één van de criteria heeft genoemd waaraan de billijkheid van de te betalen vergoeding (het tarief) kan worden getoetst. Dit houdt in dat bij de vaststelling van de billijkheid rekening kan worden gehouden met de daadwerkelijke kijk- en luisterdichtheden. Onder omstandigheden kan het zelfs zo zijn dat het niet gebruiken van het actual audience criterium misbruik van machtspositie kan opleveren (Zaak Kanal 4 – TV5, HvJEG, 11 december 2008, C-52/07), met onbillijke tarieven als gevolg (zie ook de nota naar aanleiding van verslag van het wetsvoorstel toezicht cbo’s, Kamerstukken II, 2008–2009, 31 766, nr. 7, p. 31).
Met betrekking tot Buma/Stemra het volgende. Buma/Stemra laat weten dat zij, voor het minimaal te betalen bedrag, heeft aangehaakt bij het feit dat het radiosignaal wordt verspreid naar een geactiveerde wandcontactdoos c.q. het aantal abonnees/aansluitingen dat het programma kan ontvangen. Daarnaast is het tarief voor Buma/Stemra gebaseerd op een percentage van de omzet, waarin het aantal luisteraars is verdisconteerd.5
Voor Sena verwijs ik naar de overeenstemming die is bereikt met de vereniging van Niet Landelijke Commerciële Radio Omroepen.
Voor wat betreft de Reclame Code Commissie het volgende. De Stichting Reclame Code (waarvan de Reclame Code Commissie onderdeel uitmaakt) is een zelfreguleringsinstantie waarbij het reclamemakend bedrijfsleven (adverteerders, reclamebureaus en media) zijn eigen verantwoordelijkheid neemt voor de inhoud en verspreiding van reclame-uitingen. Voor commerciële (en publieke) omroepen die reclame uitzenden is het wel zo dat zij, op grond van de Mediawet 2008, aangesloten dienen te zijn bij de Nederlandse Reclame Code en onder het toezicht van de Stichting Reclame Code vallen. Er is echter geen verdergaande bemoeienis van de overheid met deze zelfreguleringsinstantie, dus ook niet met de tarieven van de Stichting Reclame Code.
Bij het Commissariaat voor de Media ligt dat anders. Een commerciële omroep is op grond van de Mediawet 2008 jaarlijks aan het Commissariaat toezichtskosten verschuldigd. Deze toezichtskosten worden berekend volgens een bijlage bij een regeling van de Minister van OCW (Mediaregeling 20086). De berekening van de verschuldigde toezichtskosten is gebaseerd op het aantal huishoudens in Nederland dat het betreffende programma-aanbod van de commerciële omroepinstelling kan ontvangen. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de gemiddelde uitzendduur per dag in het betreffende jaar.
Momenteel kijkt OCW, samen met het Commissariaat, naar een mogelijke herziening van de toezichtskostenregeling. Dit mede naar aanleiding van bezwaren van commerciële omroepen die weliswaar in potentie een groot deel van de Nederlandse huishoudens kunnen bereiken maar in werkelijkheid slechts een gering bereik of marktaandeel hebben. Zij vinden dat de huidige systematiek onrechtvaardig voor hen uitpakt.
Daarnaast zijn er andere categorieën commerciële programma-aanbieders waarnaar gekeken wordt. Het gaat dan om aanbieders die in Nederland gevestigd zijn maar zich voornamelijk of uitsluitend op het buitenland richten7, aanbieders van diensten op aanvraag of aanbieders van programma’s die uitsluitend op internet zitten. Het in vraag 3 genoemde criterium van het aantal luisteraars («actual audience») wordt ook meegenomen in het onderzoek.
Het streven is om de toezichtskostenregeling met ingang van 2012 te hebben aangepast.
Bent u bereid om de kosten voor het Commissariaat en de Reclame Code Commissie te reduceren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 3.
Het houden van powerboatraces in de Waddenzee |
|
Marianne Thieme (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Klopt het dat er een vergunningaanvraag op uw bureau ligt voor het houden van de Grand Prix of the Sea op de Waddenzee, een driedaagse «powerboatrace»? Zo ja, wanneer beslist u over deze aanvraag? Zo nee, hoe zit het dan?1
Nee. Ik heb een handhavingsverzoek in het kader van de Flora- en faunawet ontvangen van de Waddenvereniging. Dit handhavingsverzoek is echter niet meer aan de orde, omdat de organisatie het evenement heeft afgeblazen. Omdat de organisatie het evenement volgend jaar wel doorgang wil laten vinden, heb ik de organisatie erop gewezen dat het evenement mogelijk strijdig is met de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet en dat, als dat zo is, het evenement geen doorgang kan vinden zonder dat daarvoor dezerzijds ontheffing is verleend. Ik heb de organisatie geadviseerd een ontheffingsprocedure te starten.
Wat vindt u van het idee om supersnelle boten met zware motoren tot wel 225 km per uur te laten scheuren in een «aquarena» in een beschermd natuurgebied? Deelt u de mening dat een dergelijke Grand Prix ongewenst is gezien de grootschalige verstoring die het veroorzaakt voor het leven in en rond (een beschermd deel van) de zee? Zo nee, vindt u dan dat een autorace op de Veluwe ook moet kunnen?
In zijn algemeenheid is het zo dat activiteiten met een mogelijke verstorende of verslechterende invloed op instandhoudingsdoelstellingen in een Natura 2000-gebied zoals de Waddenzee worden onderworpen aan het beschermingsregime van de Natuurbeschermingswet. Zo’n activiteit kan alleen toegestaan worden, indien de zekerheid is verkregen dat er geen significante gevolgen zullen optreden voor de instandhoudingsdoelstellingen. De best beschikbare wetenschappelijke kennis, bijvoorbeeld over de effecten van onderwatergeluiden op bruinvissen, moet bij deze effectbeoordeling gebruikt worden. Alle activiteiten moeten op dezelfde wijze worden getoetst en de cumulatieve effecten van al deze activiteiten moeten worden meegewogen, op de korte termijn door alle andere bekende activiteiten mee te wegen, voor de langere termijn op basis van monitoringsgegevens en trendanalyses van de staat van instandhouding van de beschermde natuurwaarden. Het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen staat voorop, activiteiten die daaraan niet in de weg staan zijn in dat kader niet onwenselijk.
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland is in deze het bevoegd gezag. Ik ga ervan uit dat Gedeputeerde Staten van Noord-Holland weloverwogen, in het licht van hetgeen ik hiervoor heb uiteengezet, tot een besluit is gekomen. Tegen het betreffende besluit is bovendien bezwaar en beroep mogelijk.
De Waddenvereniging heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De door de Waddenvereniging gevraagde voorlopige voorziening is niet toegewezen. In de bodemprocedure moet nog uitspraak worden gedaan.
Of aanvankelijk de vergunningaanvraag is geweigerd en vervolgens wel is verleend, is mij niet bekend. Voor het verkrijgen van het betreffende besluit en de onderliggende stukken op basis waarvan het besluit is genomen, kunt u zich wenden tot de provincie Noord-Holland.
Bent u bereid om, gelet op de overlast en de verstoring die een powerboatrace zal veroorzaken, het voorzorgbeginsel toe te passen en de benodigde vergunning te weigeren? Zo nee, hoe zal uw toestemming voor een verstorend spektakel met raceboten in de Waddenzee zich verhouden tot beperkende maatregelen in de visserijsector die vanuit de opgave de mariene natuur te beschermen reeds zijn opgelegd en nog zullen volgen? Deelt u de mening dat een ruimhartige benadering van de vergunningaanvraag voor de powerboatraces het draagvlak voor natuurbeschermende maatregelen in de visserijsector op het spel kan zetten? Zo ja, deelt u de mening dat dit een onverstandige zet zou zijn? Zo nee, waarom denkt u van niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de provincie Noord-Holland eerst geen vergunning verleende op basis van de second opinion van Altenburg & Wymenga, maar dat na aanvullende informatie van de organisatie de vergunning wel werd verleend? Zo ja, bent u bereid deze aanvullende informatie op te vragen en naar de Kamer te zenden tezamen met de second opinion en het oorspronkelijke IMARES rapport? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, gezien voorschrijdend wetenschappelijk inzicht uitwijst dat onderwatergeluid in de Noordzee schade toebrengt aan vissen en zeezoogdieren en migraties verstoort, een verdere toename van dit geluid onwenselijk is en in strijd is met de wettelijke verplichtingen ter bescherming van deze soorten? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het toestaan van powerboatraces in een beschermd natuurgebied gezien de verstorende en verontrustende werking op vogels, vissen en zeezoogdieren niet in lijn is met de zorgplicht die voortvloeit uit de Flora- en faunawet? Zo nee, waar baseert u dat op?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, gezien bruinvissen erg gevoelig zijn voor onderwatergeluid en schepen mijden, het houden van races in hun leefgebied mede gezien de staat van instandhouding niet wenselijk is en dus niet toegestaan kan worden? Zo nee, waar baseert u dat op?3
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten op welke wijze cumulatie, zowel op de korte als lange termijn gezien de vergunning voor vijf jaar is, is meegenomen in de vergunningprocedure? Wordt hierbij ook rekening gehouden met activiteiten op andere dagen zoals de vlootdagen, gezien dit de dieren in het gebied ook verstoort? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u dat wanneer sprake is van een verstoord gebied dit geen vrijbrief is voor het houden van nog meer verstorende activiteiten, gezien de mogelijkheid tot cumulatie en dus optreden van significante effecten toeneemt? Zo ja, bent u bereid in Noord-Holland aandacht te vragen voor cumulatie gezien nu de indruk wordt gewekt dat verdere verstoring in een verstoord gebied geen probleem is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, gezien de bescherming van de Waddenzee een taak van het Rijk is, er bij de provincie op aan te dringen het besluit tot verlenen van een Natuurbeschermingswetvergunning te herzien?4
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om alles in het werk te stellen om te voorkomen dat deze races in de Waddenzee gehouden worden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat powerboatraces hoe dan ook overlast veroorzaken voor mens, dier, natuur en milieu en om die reden niet aangemoedigd zouden moeten worden? Zo ja, bent u bereid te verklaren dat er voor dergelijke evenementen geen plaats is in de Nederlandse wateren? Zo nee, hoe verklaart u dan de uitspraak van de organisator zelf, die zegt zich «suf te hebben gezocht» naar een locatie die geen overlast veroorzaakte?
Zie antwoord vraag 2.
Het functioneren van Buma/Stemra |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen in de Volkskrant over Buma/Stemra?1 2 3 4 5 6 7 8 Wat is uw reactie op de verschillende artikelen?
Ja, ik heb kennisgenomen van de artikelen. Een aantal van de artikelen is eerder aanleiding geweest voor kamervragen. Ik verwijs u voor een reactie op die artikelen naar de antwoorden op kamervragen 2011Z03505, 2011Z03507 en 2011Z09757. In aanvulling daarop verwijs ik u naar de onderstaande antwoorden.
Klopt het dat Buma via haar wettelijke taak rond openbaarmaking een monopoliepositie heeft waardoor muzikanten die rechten willen innen geen keuze hebben dan gebruik te maken van de diensten van Buma/Stemra?
Op basis van artikel 30a van de Auteurswet heeft een bedrijf dat wil bemiddelen inzake het muziekauteursrecht, toestemming nodig van de Minister van Justitie. Tot op heden is die toestemming enkel verleend aan de vereniging Buma. Buma beschikt hierdoor in Nederland feitelijk over een monopoliepositie. Muziekauteurs zijn overigens niet verplicht om de licentieverlening inzake de uitvoering van een werk in een radio- of televisieprogramma of uitvoering in het openbaar onder te brengen bij Buma. Het staat een auteur vrij om die taak zelf ter hand te nemen.
Wat vindt u van het functioneren van Buma/Stemra?
Wat is uw mening over de bestuursstructuur van Buma/Stemra? Wat vindt u van de signalen dat de directeur op te grote afstand staat van de bestuursleden en dat de bestuursleden en de raad van toezicht over weinig controle instrumenten beschikken?
Bent u van mening dat de belangen van componisten en tekstschrijvers op dit moment door Buma/Stemra op een goede manier behartigd worden?
Zo nee, bent u bereid actie te ondernemen gezien het feit dat hier een wettelijke taak vervuld wordt? Kunt u op korte termijn de governance van Buma/Stemra doorlichten en de Kamer over de uitkomsten van deze doorlichting voor het einde van 2011 informeren?
Wat vindt u van een tijdelijke ondercuratelestelling totdat er orde op zake is gesteld zoals bijvoorbeeld bij het CBR gebeurd is?
De uitlatingen van de Organisatie van de Islamitische Conferentie (OIC) over Nederlandse politici en de intimiderende verklaring van de OIC - secretaris generaal over mijn persoon |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met de intimiderende verklaring van de secretaris generaal van de OIC, Ekmeleddin Ihsanoglu, over mij en het OIC rapport «fourth OIC observatory report on islamophobia» over uitspraken gedaan door diverse Nederlandse politici?1
Deelt u de mening dat de OIC haar boekje ver te buiten is gegaan met deze intimiderende verklaringen en deelt u de mening dat een Nederlandse politicus kritiek moet kunnen leveren, ten behoeve van het maatschappelijke debat, op de islam en de multiculturele samenleving zoals overigens ook de rechtbank in het tegen mij aangespannen politieke proces heeft geoordeeld op 23 juni jl.? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de landen die lid zijn van de OIC uit te leggen dat islamkritiek en vrijheid van meningsuiting bij een democratische rechtsstaat horen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat dergelijke kritiek van een orgaan als de OIC hypocriet en abject is nu de OIC in haar eigen Cairo-verklaring over mensenrechten in de islam in artikel 24 stelt dat alle rechten en vrijheden van mensen onderworpen zijn aan de sharia? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid op korte termijn en met kracht publiekelijk afstand te nemen van dit rapport en deze intimiderende verklaring van de secretaris generaal van de OIC? Zo nee, waarom niet?
Zult u de OIC ook voor eens en altijd duidelijk maken dat Nederland zich door een orgaan als de OIC dat de barbaarse sharia als leidraad hanteert voor mensenrechten, de les niet laat lezen en onze fundamentele vrijheden niet laat beperken en ons de mond evenmin laat snoeren? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid deze vragen nog deze week te beantwoorden?
Geld voor misbruik slachtoffers kerk |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat slachtoffers van seksueel misbruik binnen de rooms-katholieke kerk schadevergoedingen tot 25 000 euro krijgen en in uitzonderlijke gevallen tot 100 000 euro?
Ja.
Hebben de slachtoffers van seksueel misbruik die als minderjarige onder verantwoordelijkheid van de overheid zijn geplaatst in instellingen en bij pleegouders net als de slachtoffers van seksueel misbruik binnen de rooms-katholieke kerk grote behoefte aan een erkenning van het hun aangedane leed, aan excuses en aan een financiële genoegdoening? Zo ja, deelt u in dat verband de mening dat ten behoeve van genoegdoening alleen financiële compensatie ontoereikend is? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Bij slachtoffers van ernstige misdrijven is de behoefte aan erkenning, excuses en financiële compensatie sterk individueel bepaald. Ik acht het niet opportuun om vooruitlopend op het eindrapport van de commissie-Samson, die onderzoek doet naar seksueel misbruik van minderjarigen die onder verantwoordelijkheid van de overheid in instellingen of pleeggezinnen zijn geplaatst, een uitspraak te doen over de vraag hoe dit door deze hele groep van slachtoffers zou kunnen worden gevoeld.
De voorzitter van de commissie-Samson informeert mij periodiek over de voortgang van het onderzoek. Uit een bespreking met de voorzitter in juni 2011 is naar voren gekomen dat melders tot dan toe vooral behoefte hadden aan een luisterend oor en hulp. Daaraan wordt met de huidige inzet gehoor gegeven. Behoefte aan een financiële compensatie blijkt op dit moment uit slechts enkele signalen van de melders. Financiële compensatie is overigens geen onderwerp dat tot de onderzoeksopdracht van de commissie-Samson behoort.
Meer in het algemeen merk ik op dat de behoefte aan erkenning, excuses en financiële compensatie voor slachtoffers van ernstige misdrijven veelal geen losstaande zaken zijn, doch nauw met elkaar zijn verbonden. Bij de behandeling van de meldingen van seksueel misbruik wordt door de commissie-Samson uiteraard rekening gehouden met de bij de slachtoffers levende gevoelens en behoefte aan erkenning en excuses. Daarnaast verwijst de commissie-Samson slachtoffers, indien de commissie aanwijzingen heeft dat behoefte bestaat aan hulp, naar Slachtofferhulp Nederland.
Wat vindt u van het initiatief van de rooms-katholieke kerk om een financiële compensatieregeling te maken voor slachtoffers van seksueel misbruik?
Het betreft hier primair een aangelegenheid tussen de rooms-katholieke kerk en de betrokkenen. Het is niet aan mij om daarin te treden. De rooms-katholieke kerk heeft daarin een eigen verantwoordelijkheid.
Bent u bereid om een dergelijke financiële compensatieregeling op te laten stellen voor slachtoffers van seksueel misbruik die van overheidswege zijn geplaatst in instellingen en bij pleegouders? Zo ja, binnen welke termijn kan een dergelijke compensatieregeling opgesteld worden? Zo nee, waarin wijken uw overwegingen af van die van de katholieke kerk?
Het vraagstuk van financiële compensatie voor slachtoffers van seksueel misbruik kan ik pas beoordelen als ik over alle hiervoor benodigde informatie beschik en ik voldoende inzicht heb in alle relevante feiten, omstandigheden en belangen, waaronder eventueel ondervonden geweld. Het onderzoek van de commissie-Samson loopt op dit moment nog. Daarom wil ik eerst het eindrapport van de commissie-Samson afwachten. Dit zal in 2012 gereed komen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is opgenomen, is financiële compensatie geen onderwerp dat tot de onderzoeksopdracht van de commissie-Samson behoort.
Het bovenstaande geldt evenzeer voor de voorwaarden waaronder eventuele toekomstige verzoeken om compensatie zullen worden beoordeeld zoals de zwaarte van de bewijslast en het al dan niet tegenwerpen van een eventuele verjaring. Ook over onderwerpen als het instellen van een onafhankelijke compensatiecommissie en de wijze waarop moet worden omgegaan met situaties waarin het misbruik gepaard is gegaan met fysiek en geestelijk geweld kan ik pas een standpunt innemen indien ik over voldoende informatie beschik.
In aanvulling hierop merk ik op dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven onder specifieke voorwaarden en omstandigheden (artikel 6 Wet Schadefonds Geweldsmisdrijven) financiële tegemoetkoming kan bieden aan personen die aannemelijk kunnen maken dat zij slachtoffer zijn van seksuele misdrijven en daarvan fysiek of psychisch letsel hebben ondervonden. Ik hecht eraan te benadrukken dat compensatie van het leed nauwelijks te bieden is. Veeleer gaat het om erkenning van het slachtofferschap en – waar nodig – het bieden van een helpende hand en van een financiële tegemoetkoming.
Daarnaast wordt momenteel, waar dat aan de orde is, bekeken of strafrechtelijke vervolging mogelijk is en wordt ingezet op nazorg in de vorm van begeleiding door Slachtofferhulp Nederland of reguliere voorzieningen in de (geestelijke) gezondheidszorg.
Zodra ik het eindrapport van de commissie-Samson heb ontvangen, zal ik uw Kamer informeren over de verdere afhandeling van deze voor betrokkenen zeer ingrijpende problematiek en de wijze waarop ik de slachtoffers tegemoet willen komen.
Bent u in dit verband van mening dat aan het bewijs van het seksueel misbruik en van de schade geen hoge eisen mogen worden gesteld, dat verjaring geen rol mag spelen en dat complexe aansprakelijkheidvragen geen beletsel mogen vormen voor compensatie? Zo ja, bent u bereid deze voorwaarden te betrekken bij de vormgeving van een compensatieregeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om een onafhankelijke compensatiecommissie in te stellen voor het onderzoeken van het bestaan en de aard van het seksueel misbruik en vervolgens het eventueel toewijzen van schadevergoedingen aan slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u op de hoogte van het feit dat seksueel misbruik in een groot deel van de gevallen gepaard ging met fysiek en geestelijk geweld? Zo ja, deelt u in dat verband de mening dat een financiële compensatieregeling ook gericht moet zijn op genoegdoening in verband met gedragingen als vernedering en fysieke straffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De weigering van de Amsterdamse en Tilburgse GGD |
|
Joram van Klaveren (PVV), Willie Dille (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Weigermoskeeën blijven buiten schot»?1
Ja.
Wat is de reden dat de zowel de GGD in Amsterdam als in Tilburg weigeren onderzoek te doen naar kindermishandeling in de moskeeën aldaar?
Er is kennelijk een misverstand ontstaan doordat er twee onderzoeken door elkaar zijn gehaald. De mededeling die ik heb gedaan in het Algemeen Overleg Integratie op 29 juni jl. over Amsterdam en Tilburg had betrekking op de moskeeën en niet op de GGD’en ter plaatse. Meteen na het AO is met de betrokken gemeenten en GGD’en contact geweest en is het misverstand opgehelderd en rechtgezet.
Het gaat in casu om twee verschillende onderzoeken. Het eerste onderzoek, uitgevoerd door het Verwey-Jonker Instituut betrof een onderzoek naar de pedagogische lespraktijken in het moskeeonderwijs in Tilburg en Amsterdam. Aanleiding hiervoor was de berichtgeving in de media over dubieuze lespraktijken in het weekendonderwijs. Dit onderzoek is gestart op 1 juli 2008 en is helaas voortijdig afgebroken omdat ondanks inspanningen het niet lukte om te komen tot concrete afspraken met de moskeebesturen tot het verrichten van onderzoek. Hierover heb ik u bericht per brief van 14 januari 2011 (Kamerstuk 31 143 nr. 86).
Het andere onderzoek betreft een inventariserend onderzoek van GGD Nederland, in opdracht van de ministeries van VWS en BZK, naar de aard en omvang van signalen van kindermishandeling in de sociale leefomgeving van kinderen (niet zijnde de thuis- en formele schoolsituatie). Aanleiding voor het onderzoek van GGD Nederland waren verontrustende signalen over kindermishandeling in de sociale leefomgeving2 die naar voren kwamen uit een pilotonderzoek van de GGD Den Haag. Naar aanleiding hiervan heeft de GGD Den Haag in 2009 een werkwijze ontwikkeld waarbij de JGZ tijdens het reguliere contactmoment systematisch navraag doet naar dit soort situaties. Deze werkwijze is in het landelijke onderzoek uitgebreid naar GGD’en van Rotterdam en Eindhoven. Het onderzoek is nog gaande en de resultaten van het onderzoek van GGD Nederland worden eind 2011 verwacht.
Voor deelname aan dit vervolgonderzoek zijn verschillende gemeenten benaderd. Bij de selectie van gemeenten voor deelname aan het onderzoek zijn een aantal criteria benoemd, zoals: de praktische inpasbaarheid van het onderzoek, de omvang en kenmerken van de 9–10 jarige populatie in de gemeenten en de beschikbare middelen. Uiteindelijk is besloten om (naast de gemeente Den Haag) het onderzoek uit te voeren in de gemeenten Rotterdam en Eindhoven.
Welke maatregelen bent u van plan te treffen teneinde te bewerkstelligen dat alsnog onderzoek wordt gedaan naar de misstanden in deze tempels van treurnis?
Zie antwoord vraag 2.
De bekostiging van een museumdeel door het Sultanaat Oman |
|
Geert Wilders (PVV), André Elissen (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Bait Al Islam opened at Nijmegen city»1 en «Maxima bij heropening Arabisch dorp in Orientalis»?2
Ja.
Voor welk bedrag is (de uitbreiding van) het Islam House (Bait al Islam)/Arabisch dorp in het museum door het Sultanaat Oman gefinancierd?
Ik heb geen zicht op de bijdrage van het Sultanaat Oman voor het Arabisch dorp, anders dan een donatie in 2008 van € 500 000 voor de bouw van de museummoskee. Oriëntalis ontvangt sinds 2009 geen structurele rijkssubsidie meer, maar subsidie van de provincie Gelderland.
In hoeverre klopt het dat het museum na heropening een moskee kent waarover het Sultanaat Oman advies heeft uitgebracht?
Zie de antwoorden op vraag 2 en 4.
Deelt u de opvatting dat een land dat de barbaarse sharia als wetgeving kent en toepast en door een dictatoriale sultan wordt bestuurd, niet (mede)verantwoordelijk dient te zijn voor de financiering en vormgeving van Nederlandse musea? Zo nee, waarom niet?
Het Sultanaat Oman steunt een intercultureel museum dat sinds 2005 educatie biedt over drie wereldreligies (jodendom, christendom en islam), alwaar de bezoeker kennis kan nemen van de heilige geschriften van deze drie religies en de overeenkomsten en verschillen hiertussen. Het museum laat zien dat cultureel ondernemerschap vele gedaanten kent. Voor de realisatie van het «Arabisch dorp» maakt Oriëntalis ook gebruik van de (inhoudelijke) expertise van het Sultanaat Oman op dit terrein.
Was dit een formeel bezoek van de Omaanse zijde na het zogenaamd informele diner dat ons staatshoofd in maart met de Sultan van Oman in Oman had?
Het bezoek stond in het teken van het openen van het «Arabisch dorp». Het was geen formeel bezoek en had geen relatie met het diner van Hare Majesteit de Koningin met de Sultan van Oman in maart.
Hoe fraai is het dat een lid van het Koninklijk Huis, een land dat de barbaarse sharia kent en toepast en wordt bestuurd door een dictator, legitimeert door aanwezig te zijn bij de opening van een project dat (mede) gefinancierd is door dat betreffende land?
Eind mei heeft de RVD al meegedeeld dat Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Máxima der Nederlanden vrijdag 24 juni 2011 het deels gerestaureerde en gerenoveerde Museumpark Orientalis zou bezoeken. De heropening van het museumpark vond plaats na een sluiting van een jaar. Prinses Máxima kreeg een rondleiding langs onder meer christelijke bouwwerken en een joods dorp en was aanwezig bij de opening van het «Arabisch dorp». Dit vormde tevens de start van vier maanden weekendopenstelling van het park. Museumpark Orientalis wil de komende vijf jaar het museum laten uitgroeien tot een eigentijds themapark voor de vijf wereldreligies en spiritualiteit.
Ik acht het in lijn met het kabinetsbeleid wanneer een vooraanstaand lid van het Koninklijk Huis het belang onderstreept van het bieden van een plek waar mensen van verschillende culturen en levensbeschouwingen elkaar kunnen ontmoeten, kennis kunnen nemen van de heilige geschriften van het jodendom, christendom en de islam, en de overeenkomsten en verschillen hiertussen, waardoor het historisch besef en bewustwording hierover wordt bevorderd.
Powned en Wakker NL |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving van RTL over Powned op 17 juni?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de officiële afspraken met Powned en Wakker NL zijn conform artikel 2.27 Mediawet ten aanzien van de peildatum van het ledenaantal per omroepvereniging?
Er zijn noch met POWned en WNL noch met andere omroepverenigingen afspraken gemaakt over de peildatum. Op grond van de Mediawet 2008 (artikel 2.27, eerste lid) stelt de minister de peildatum vast. Uit de wettelijke systematiek vloeit voort dat de peildatum op een zodanig tijdstip wordt vastgesteld dat de omroepverenigingen het door het Commissariaat voor de Media vastgestelde aantal leden in hun aanvragen voor een erkenning kunnen opnemen (artikel 3a van de Mediaregeling 2008). Aanvragen worden ingediend in de maand juni van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de erkenning eindigt (artikel 3 van de Mediaregeling 2008). Daarom is bij de erkenningverlening voor de periode 2010–2015 de peildatum op 1 april 2009 vastgesteld, rekening houdend met het feit dat het Commissariaat enkele maanden nodig heeft om de ledentelling uit te voeren. Deze systematiek leidt er toe dat de peildatum voor de ledentelling voor de komende erkenningverlening in het voorjaar van 2014 komt te liggen.2
Wat is uw reactie op de stelling van Powned dat de afspraken (onder andere ten aanzien van de peildatum) geschonden worden?
Zoals gezegd zijn er geen afspraken over de peildatum gemaakt. De vaststelling van de peildatum volgt uit de wettelijke systematiek. POWned, en ook WNL, moeten hoe dan ook, dus ook bij ongewijzigde regelgeving, voldoen aan de eis van minimaal 150 000 leden en hebben tot het voorjaar van 2014 de tijd om leden te werven. Ten aanzien van het vereiste ledental en de peildatum worden er geen spelregels veranderd. Gerekend vanaf het verlenen van de voorlopige erkenning aan POWned en WNL, te weten 6 november 2009, kunnen POWned en WNL bijna de volledige erkenningperiode benutten voor ledenwerving.
Verder geldt voor alle omroepverenigingen dat zij vooraf geen aanspraken kunnen doen gelden op een eventuele nieuwe erkenning voor een volgende erkenningperiode. Zij zullen bij de komende erkenningverlening worden getoetst op de dan geldende wettelijke voorwaarden. Die voorwaarden zijn ruim van te voren bekend en vastgesteld, zodat omroepen zich daarop kunnen instellen. Het is aan de omroepverenigingen om te bepalen of zij voor een nieuwe erkenning in aanmerking willen komen.
Deelt u de mening dat gemaakte afspraken tussentijds niet gewijzigd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zorgen dat de beantwoording van deze vragen betrokken kan worden bij het nota-overleg van maandag 27 juni aanstaande?
Ik span mij in om de antwoorden vóór het genoemde overleg aan uw Kamer toe te zenden.
Ondeugdelijke kostenramingen WK 2018 en verkeerd informeren van de Kamer |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Kostenramingen WK 2018 ondeugdelijk»?1
Ik onderschrijf deze berichtgeving niet. Ik verwijs u daartoe naar de onderstaande antwoorden op uw vragen.
Waarom is de Kamer altijd voorgehouden dat de organisatie van het wereldkampioenschap (WK) maximaal zal leiden tot een fiscale derving van 300 miljoen euro terwijl dit 900 miljoen euro blijkt te zijn?
In de vroege voorbereidingsfase van de besluitvorming over de kandidaatstelling voor het WK voetbal 2018/2022 (februari/maart 2010), toen er nog weinig parameters waren om een enigszins betrouwbare raming te maken van de kosten van de fiscale garanties die door de FIFA werden gevraagd, is in een mailwisseling tussen ambtenaren van het ministerie van Financiën en VWS voor de mogelijke kosten van de fiscale garantie een bandbreedte genoemd van tussen de € 300 en € 900 miljoen. In de aanloop naar de besluitvorming door het kabinet over de definitieve kandidaatstelling (in de MR van 16 april 2010) is door ambtenaren van het ministerie van Financiën, op basis van de op dat moment beschikbare informatie, een nadere schatting gemaakt van de kosten van de aan de FIFA te verlenen fiscale garanties en dat heeft geresulteerd in een raming van maximaal € 300 miljoen waarover mijn ambtsvoorganger de Tweede Kamer in zijn brief van 21 april 2010 (Kamerstukken II, 2009–2010, 32 371, nr. 3) heeft geïnformeerd.
De stelling dat er nooit inzicht zou hebben bestaan in de kosten onderschrijf ik dan ook niet. Die kostenraming was weliswaar omgeven met onzekerheden, maar dat is ook begrijpelijk voor een raming van de kosten van zo’n groot evenement als een WK voetbal, dat bovendien zo ver in de tijd plaatsvindt.
Wat is uw reactie op het bericht «Kabinet had geen idee wat WK-organisatie zou gaan kosten»?2
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er aan de Kamer is meegedeeld dat de inzet van politie en ME 200 miljoen euro zou gaan kosten? Klopt het dat ambtenaren uitgingen van het dubbele tot zelfs het drievoudige van dit bedrag? Zo ja, waarom is dit niet aan de Kamer meegedeeld?
Het bedrag van € 200 miljoen betreft alleende kosten voor Nederland. De schatting van € 400 tot € 600 miljoen is afkomstig uit het SEO rapport
(Hfdst. 3.3.5) en heeft betrekking op een schatting voorNederland en België samen. Nederlandse en Belgische experts hebben op basis van EURO2000 deze gezamenlijke schatting gemaakt. De ondergrens van € 400 miljoen gedeeld door 2 is dus de € 200 miljoen voor Nederland. Dit bedrag is gecommuniceerd aan de Kamer, waarbij is aangetekend dat ook hierin onzekerheidsmarges zitten.
Waarom is er consequent een te rooskleurig beeld voorgehouden aan de Kamer over de kosten van het organiseren van het WK?
Er is consequent aan de Kamer meegedeeld over welke inzichten het kabinet beschikte onder vermelding van de onzekerheden die nu eenmaal inherent zijn aan schattingen van de kosten van een activiteit die zo ver in de toekomst ligt.
Is het waar dat uw ministerie aan RTL Nieuws heeft gemeld dat de Kamer de mislukte poging om het WK naar Nederland en België te halen dit najaar gaat evalueren? Betekent dit dat uw toezegging om het rapport, waarin de gang van zaken rond de WK-kandidatuur wordt geëvalueerd, dit voorjaar naar de Kamer te sturen niet wordt waargemaakt? Zo ja, wat is de oorzaak van deze vertraging en waarom is Kamer niet op de hoogte gebracht?
Tijdens het AO op 8 december 2010 heb ik u een evaluatie toegezegd. Daarbij is de door u genoemde termijn niet aan de orde geweest en is van vertraging geen sprake. De eigen evaluatie die het Holland Belgium Bid opstelt en op korte termijn zal publiceren zal nu meegenomen kunnen worden in de eindrapportage, die u in september aanstaande tegemoet kunt zien. Op dit moment verkeert de aanbesteding van de u toegezegde evaluatie in de eindfase en zal vóór 1 juli de opdracht verleend zijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over sport op 30 juni 2011?
Bij deze.
De dreigende sluiting van recreatiepark "OASE Hoenderloo" dat grenst aan Schietkamp Harskamp |
|
Joël Voordewind (CU), Raymond Knops (CDA), Han ten Broeke (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht over de opzegging van de erfpachtovereenkomst door Defensie per 31 december 2011 en de sluiting van het recreatiepark als gevolg daarvan?1
Ja. Het desbetreffende bericht van de website www.edestad.nl dateert van 2 juni 2009. De kwestie is enkele malen aan de orde gekomen in overleg met de Kamer. Met de brieven van 4 augustus 2010 en 13 oktober 2010 is de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken (Handelingen TK 2009–2010, Aanhangsel nr. 3013 en Kamerstuk 32 500 X, nr. 6).
Klopt het dat Defensie eenzijdig de erfpachtovereenkomst heeft opgezegd? Wat is de reden voor deze opzegging?
De erfpacht van het perceel waarop recreatiepark De Oase te Hoenderloo is gevestigd, is op 1 januari 1983 ingegaan voor een periode van 30 jaar en eindigt van rechtswege op 1 januari 2013. Het recreatiepark grenst aan het Infanterie Schietkamp (ISK). In 2007 is voor het ISK een nieuwe milieuvergunning inclusief geluidszonering tot stand gekomen. Deze milieuvergunning bracht onder andere vanwege het recreatiepark beperkingen aan het gebruik van het ISK met zich mee. Dit is onwenselijk omdat het ISK van belang is voor de opleiding en training van defensiepersoneel en de operationele gereedstelling van eenheden. Vanwege de beperkingen van de milieuvergunning is besloten dat de erfpacht van het recreatiepark niet zal worden verlengd na de afloop van de termijn. In mei 2008 zijn de eigenaren van het recreatiepark hiervan op de hoogte gebracht.
Klopt het dat door Defensie tot op heden niet behoorlijk is ingegaan op bijvoorbeeld het tegenvoorstel van de belangenvereniging van augustus 2009? Zo nee, wat heeft u wel ondernomen om de recreanten tegemoet te komen?
Ik ben mij bewust van de gevolgen van het besluit de erfpacht niet te verlengen. Defensie heeft het besluit dan ook in een vroeg stadium, in mei 2008, bekendgemaakt teneinde de gevolgen ervan te beperken en de gebruikers van het terrein voldoende tijd te geven een alternatief te vinden. De eigenaren van het recreatiepark hebben begin 2010 een juridische procedure aanhangig gemaakt. Zoals gemeld in de brief van 13 oktober 2010 hebben de eigenaren deze procedure aangehouden in afwachting van de oplossing die in overleg tussen Defensie en de eigenaren van het recreatiepark wordt gezocht. Er zijn inmiddels met de eigenaren meerdere gesprekken gevoerd en begin dit jaar heeft Defensie een voorstel gedaan. Om te voorkomen dat deze gesprekken met de eigenaren worden doorkruist, heeft Defensie met de recreantencommissie van De Oase alleen schriftelijk gecommuniceerd.
Vindt u dat het van behoorlijk bestuur getuigt om op deze manier om te gaan met recreanten die soms al 30 jaar hun vakantie en weekenden naast een Defensieterrein doorbrengen en daar nooit een probleem van hebben gemaakt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met de lokale belangenvereniging, waartoe expliciet is opgeroepen in de motie Knops c.s.2, teneinde tot een oplossing te komen die voor alle partijen acceptabel is?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u verder bereid in het licht van de bezuinigingen op de infrastructuur van Defensie en de Strategische Visie Vastgoed nog voor 1 juli 2011 de beslissing om de erfpachtovereenkomst te beëindigen, te heroverwegen?
De beëindiging van de erfpacht van het recreatiepark De Oase is noodzakelijk vanwege de operationele beperkingen aan het gebruik van het ISK. Er is geen verband met de bezuinigingen en de gevolgen daarvan voor het vastgoed van Defensie. Een heroverweging van het besluit is daarom niet aan de orde.