Het bericht 'Islamisering van het Westen: Turkse religieuze autoriteit roept op tot een wereldwijde jihad' |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Jurgen Nobel (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Islamisering van het Westen: Turkse religieuze autoriteit roept op tot een wereldwijde jihad»?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Bent u op de hoogte van de oproep die Diyanet heeft gedaan om een wereldwijde jihad voor elkaar te krijgen met alle mogelijke middelen? Zo ja, hoe ziet u deze oproep?
Ik ben bekend met passages uit de slotverklaring die gepubliceerd is na de in Istanbul gehouden conferentie over Gaza, waarin wordt opgeroepen tot brede mobilisatie van de moslimgemeenschap en waarin wordt opgeroepen tot inzet van alle vormen van jihad ten behoeve van de Palestijnse zaak.
Het kabinet verwerpt elke vorm van (oproepen tot) geweld en vindt uitspraken, zoals gedaan in deze passage, dan ook zeer zorgelijk en verwerpelijk. Deze zorgen heeft de Staatssecretaris Participatie en Integratie op 10 september jl. via telefonisch contact besproken met de Islamitische Stichting Nederland (ISN). Deze organisatie heeft de Staatssecretaris ervan verzekerd dat zij alle oproepen tot geweld en extremisme verwerpen, en zich distantiëren van deze extremistische oproepen, zoals de oproep in Duitsland. De organisaties en partners waarmee het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in gesprek gaat onderschrijven een open en vrije samenleving en de doelstellingen van de Actieagenda Integratie en Open en Vrije Samenleving.2
Bent u al in gesprek getreden of bent u bereid dit te doen, met de moskeeën die in Nederland gelieerd zijn aan Diyanet en aan Islamitische Stichting Nederland (ISN) om hen te vragen of zij zich distantiëren van de oproep van Diyanet zoals ook in Duitsland is gebeurd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke gevolgen ziet u indien ISN zich niet distantieert van deze extremistische oproepen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat overheidssteun (subsidies of inspraak in overlegorganen) niet kunnen blijven voortbestaan als organisaties zich niet distantiëren van zulke extremistische oproepen?
Voor organisaties of personen die oproepen tot geweld is in Nederland geen plek. Het kabinet doet er dan ook alles aan om op te treden tegen dergelijke organisaties en/of sprekers. Bijvoorbeeld door extremistische sprekers uit het buitenland te weren. Wanneer organisaties een bedreiging vormen voor onze democratische rechtsorde, bijvoorbeeld omdat zij extremisme en terrorisme bevorderen, wil het kabinet in een zo vroeg mogelijk stadium hiertegen op kunnen treden. Hierover is uw Kamer op 15 mei 2025 geïnformeerd. Op dit moment loopt op dit punt een nader onderzoek. Over de voortgang zal de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer voor het einde van dit jaar informeren.
Organisaties die in strijd handelen met de wet of algemeen maatschappelijk aanvaarde waarden, zoals discriminerend handelen of het uiten van extremistische en haat zaaiende oproepen, horen onder geen beding overheidssteun te ontvangen. Zoals eerder aan de Kamer is gecommuniceerd gaat het kabinet alleen in gesprek en in samenwerking met partners en organisaties die een open en vrije samenleving en de doelstellingen van de actieagenda ondersteunen. Indien geconstateerd wordt dat organisaties in strijd handelen met de wet, is het mogelijk de subsidie alsnog in te trekken of de opdracht voortijdig te beëindigen. De regelgeving van verschillende ministeries biedt hiervoor een grondslag.
Hoe ziet u de analyse van prof. dr. Ruud Koopmans dat islamitische radicalisering sinds de Iraanse Revolutie in 1979 terrein wint onder andere ook in West-Europa?
In Nederland is geen enkele ruimte voor extremisme en terrorisme. Radicalisering is de opmaat naar deze extremen en sinds jaar en dag is de inzet van dit kabinet erop gericht om deze tegen te gaan. De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) is zich bewust van de dreiging van islamitische radicalisering en heeft oog voor de ontwikkelingen hierbinnen. Hier wordt twee keer per jaar aandacht aan besteed in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN). In het meest recente DTN van juni 2025 is het dreigingsniveau opnieuw vastgesteld op niveau vier (substantieel), daarmee is het dreigingsniveau sinds de verhoging van drie naar vier in december 2023 onveranderd gebleven. Van de diverse vormen van extremisme en terrorisme wordt het gewelddadig jihadisme, wat voort kan komen uit islamitische radicalisering, als grootste dreiging gezien. De jihadistische dreiging in Nederland is in de meest recente DTN’s omschreven als substantieel en daarmee ongewijzigd.
Op welke manier werkt u samen met gemeenten, veiligheidsdiensten en moskeeën om radicalisering en verspreiding van extremisme tegen te gaan?
Het kabinet werkt samen met alle betrokken partners om radicalisering en verspreiding van extremisme tegen te gaan. In de aanpak van extremisme hebben velen een rol; de (lokale) overheid, zorg- en veiligheidspartners, de politiek, en op onderdelen ook andere partijen in de samenleving zoals het maatschappelijk middenveld, het bedrijfsleven, verenigingen, religieuze instellingen, scholen en buurtwerk. Zij hebben zij allemaal een rol in het met elkaar in stand houden van de open en vrije samenleving, waarin extremistische denkbeelden geen voet aan de grond krijgen. Deze aanpak is vastgelegd in de «Nationale Extremismestrategie» en deze is vorig jaar door de Ministers van Justitie ven Veiligheid, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan uw Kamer toegezonden. Belangrijk onderdeel van de strategie is de lokale aanpak, waarin brede en persoonsgerichte preventie samenkomt en lokale zorg- en veiligheidspartners zo tijdig mogelijk radicalisering signaleren en hierop (preventief) interveniëren.
Hoe wordt er vanuit de overheid gemonitord of oproepen van buitenlandse (religieuze) autoriteiten tot haat of geweld leiden in de Nederlandse samenleving?
Ik acht het onacceptabel als buitenlandse (religieuze) autoriteiten oproepen doen die in de Nederlandse samenleving leiden tot haat of geweld. De AIVD verricht, op basis van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (Wiv) 2017, onderzoek met betrekking tot organisaties en personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten, aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de nationale veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat. De Ministeries van SZW en Justitie en Veiligheid hebben geen (juridische) taak of grondslag om zelfstandig uitspraken van buitenlandse (religieuze) autoriteiten te monitoren of te volgen.
Het kabinet hanteert een Rijksbrede en landenneutrale aanpak in het tegengaan van statelijke inmenging, waarin nauw wordt samengewerkt met relevante partners om tijdig in te kunnen grijpen bij ongewenste ontwikkelingen – zoals het oproepen tot haat of geweld van buitenlandse autoriteiten. Indien het kabinet zulke problematische signalen constateert, worden maatregelen genomen die passen binnen het Rijksbrede beleid tegen statelijke inmenging (o.a. het aanspreken van de desbetreffende autoriteiten).
Bent u bereid de Kamer snel de uitkomsten te doen toekomen van het onderzoek naar mogelijkheden voor een slim verbod op buitenlandse financiering van religieuze instellingen, waarbij instellingen voor een groot deel afhankelijk zijn van de financiering vanuit onvrije regimes zoals Turkije?
Ja, de Minister van Justitie en Veiligheid zal uw Kamer hierover nader informeren.
Correspondentie inzake versterkte gebedsoproepen buurtonderzoek |
|
Doğukan Ergin (DENK) |
|
Jurgen Nobel (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u aan de Kamer doen toekomen de volledige correspondentie, inclusief interne memo’s, adviezen en e-mails, tussen het ministerie en betrokken gemeenten, instanties, burgers en externe partijen over het traject aangaande de versterkte gebedsoproepen die u hebt ingesteld in het kader van uw actieagenda Integratie en Open en Vrije Samenleving openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
De volledige correspondentie over het traject rondom de versterkte gebedsoproepen kan ik in deze fase nog niet delen. Dit heeft onder andere te maken met de bedrijfsgevoelige informatie die de stukken bevatten over de opdrachtgever en opdrachtnemer relatie van SZW. Alle overige relevante stukken worden, zoals gebruikelijk is, na afronding van het traject openbaar gemaakt.
Zoals ik u heb geïnformeerd in de voortgangsbrief over de Actieagenda Integratie1, worden u de tussentijdse resultaten van de 0-meting die is uitgevoerd onder alle gemeenten zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk voor het einde van dit jaar, separaat aan uw Kamer toegezonden.
Bent u bereid het daaraan gerelateerde buurtonderzoek openbaar te maken, zodat de Kamer volledig inzicht krijgt in de overwegingen en afwegingen die daarbij een rol hebben gespeeld?
Tijdens het plenair debat van 10 september jl. heb ik aangegeven dat binnen het huidige traject rondom versterkte gebedsoproepen verdiepende gesprekken worden gevoerd met gemeenteambtenaren, omwonenden en geloofsgemeenschappen. Deze gesprekken hebben niet het karakter van een buurtonderzoek.
Het doel van deze gesprekken is om inzicht te verkrijgen in de wijze waarop versterkte gebedsoproepen in de praktijk wordt uitgevoerd en hoe deze door betrokkenen worden ervaren. Daarnaast is het van belang om te verkennen in hoeverre deze uitingen als overlast worden ervaren en of de bestaande wet- en regelgeving, zoals de Wet openbare manifestaties (Wom) en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV), aanscherping behoeft.
De verdiepende gesprekken dragen bij aan het in kaart brengen van knelpunten in de praktijk en het formuleren van mogelijke (beleids)maatregelen. In dit traject rondom versterkte gebedsoproepen is dus niet voorzien in een buurtonderzoek. Derhalve kan er ook geen buurtonderzoek geopenbaard worden.
Burgermotorverkeersregelaars bij wielerkoersen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Judith Tielen (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de wielerkalender onder druk staat door onder andere capaciteitsproblemen bij de politie, waardoor de inzet van motoragenten beperkt is?
Ja. Op 27 november 2024 heeft mijn ambtsvoorganger, samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV), een brief over dit onderwerp aan uw Kamer gestuurd.1
Deelt u de mening dat de inzet van burgermotorverkeersregelaars vanuit de overheid gestimuleerd dient te worden, zodat wielerwedstrijden op de openbare weg doorgang kunnen vinden en de politie tevens ontlast kan worden?
De verantwoordelijkheid voor een veilig en ordelijk verloop van wielerwedstrijden ligt bij de organisator van het evenement. De politie adviseert het bevoegd gezag over het verlenen van de vergunning. De inzet van burgermotorverkeersregelaars moet plaatsvinden binnen de geldende wettelijke kaders. In bovengenoemde brief is aangegeven op welke wijze de Rijksoverheid daarbij ondersteunt, bijvoorbeeld door een subsidie aan de KNWU voor de ontwikkeling van een landelijke richtlijn.
Wordt de financiering vanuit de rijksoverheid voor de inzet van burgermotorverkeersregelaars bij wielerkoersen structureel, zoals het amendement-Van Dijk c.s. beoogd? Zo nee, waarom niet?1
In het amendement wordt het kabinet gevraagd om te verkennen of structurele ondersteuning mogelijk is, aanvullend op het eenmalige bedrag van 215.000 euro voor de ontwikkeling van een landelijke richtlijn. Mijn ambtsvoorganger heeft dit met de Minister van JenV en de Minister van IenW onderzocht. Ze zijn tot de conclusie gekomen dat het niet de verantwoordelijkheid van de Rijksoverheid is om de inzet van burgermotorverkeersregelaars structureel te financieren. Hierover heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer op 18 juni jl. geïnformeerd.3
Wat is de status van de richtlijn voor de inzet van burgermotorverkeersregelaars bij wielerkoersen, waar financiering voor vrij is gemaakt via het eerder genoemde amendement-Van Dijk c.s.? Is de financiering al rond?
De KNWU heeft een start gemaakt met de ontwikkeling van de richtlijn, in samenspraak met MotorBegeleidingsTeams (MBT’s) en de politie. Doordat de subsidie van het Ministerie van VWS enige tijd op zich heeft laten wachten, zijn de activiteiten tijdelijk gepauzeerd. De subsidie is recentelijk aan de KNWU verstrekt, zodat de activiteiten kunnen worden hervat.
Hoe staat de politie tegenover de inzet van burgermotorverkeersregelaars bij wielerkoersen?
De korpschef heeft de Minister van JenV laten weten dat, overeenkomstig de huidige wetgeving, de politie van mening is dat de evenementenorganisator verantwoordelijk is voor een veilig en ordelijk verloop van een wielerwedstrijd. De invulling hiervan kan plaatsvinden met een breed maatregelenpakket, zoals statische verkeersmaatregelen en statische- en dynamische verkeersregelaars (burgermotorverkeersregelaars).
Vallen de collectieve kosten van de inzet burgermotorverkeersregelaars, ondanks een structurele rijksinvestering, lager uit dan de kosten voor de inzet van motoragenten bij wielerwedstrijden?
Deze vraag is niet goed te beantwoorden. Ten eerste zijn er geen collectieve kosten verbonden aan de inzet van burgermotorverkeersregelaars. Ten tweede zijn de kosten voor de inzet van motoragenten bij wielerwedstrijden niet sec te berekenen. De inzet van motoragenten gaat ten koste van de politiecapaciteit op andere plekken. Het betreft de inzet van schaarse capaciteit, middelen en opleidingen.
Waarom wordt de verdeling van politie-eenheden voor wielerkoersen nu lokaal belegd?
Een wielerkoers betreft een evenement waarvoor een vergunning wordt verleend door het bevoegd gezag. De eventuele inzet van politiecapaciteit bij een evenement wordt bepaald door dit bevoegd gezag, dat is veelal een gemeente of provincie. Het bevoegd gezag kan een afgewogen beslissing nemen omdat zij goed zicht heeft op de lokale context en andere evenementen in de omgeving die politie-inzet behoeven. De eventuele politie-inzet is niet gericht op het faciliteren van het evenement als zodanig.
Ontvangt u net als ons signalen dat het lokaal beleggen van de verdeling van politie-eenheden tot problemen leidt en het nationaal organiseren beter werkte?
In het verleden is geen sprake geweest van het nationaal organiseren van de verdeling van politie bij wielerwedstrijden. Wel vond afstemming plaats tussen de KNWU en een expertgroep van de politie. Hier werd op basis van de kalender van de KNWU besproken welke politiebegeleiding wenselijk zou zijn. In het gesprek tussen de politie en de KNWU konden geen toezeggingen worden gedaan. Het bevoegd gezag was niet betrokken bij deze gesprekken en daarom niet in de gelegenheid om de volle breedte van het evenement, de samenhang met andere evenementen en de context te overwegen. Om deze afweging goed te kunnen maken is het van belang dat het al dan niet verlenen van een vergunning voor een evenement bij het bevoegd gezag belegd is, inclusief het bepalen van de aard en omvang van eventuele aanvullende politie-inzet rond het evenement.
Bent u bereid deze keuze te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Nee, aangezien het bevoegd gezag een goed beeld heeft van de context en andere evenementen in de omgeving die politie-inzet behoeven, is het van belang dat het de keuze maakt en dat dat niet op nationaal niveau gebeurt.
Bent u bereid in gesprek te gaan met het veld, onder andere met de KNWU, om te kijken naar een passende oplossing? Zo nee, waarom niet?
De Ministeries van IenW, JenV en VWS hebben de afgelopen jaren nauw samengewerkt met de betrokken stakeholders, waaronder de KNWU, om tot passende oplossingen te komen. Dit heeft geresulteerd in diverse acties waarover uw Kamer is geïnformeerd via de eerder genoemde brief. Wij blijven de ontwikkelingen volgen en blijven daarover regelmatig in gesprek met de partijen.
De toegankelijkheid van historische NPO-, NOS- en Beeld & Geluid-archieven voor het publiek |
|
Martin Oostenbrink (BBB) |
|
Moes |
|
|
|
|
Heeft u zelf wel eens geprobeerd om nichefragmenten, zoals een uitzending van de zendtijd voor politieke partijen van een willekeurige partij uit de jaren ’60, te bekijken of op te vragen? Zo ja, wat waren uw ervaringen? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Nee, ik heb hier geen ervaring mee. Wel heb ik mij over de procedure voor toegang laten informeren door het Nederlands Instituut voor Beeld & Geluid (hierna: Beeld & Geluid).
Bent u zich bewust van de huidige omvang van archiefmateriaal van publieke omroepen (waaronder de NOS) dat slechts onder strikte voorwaarden, uitsluitend in studiezalen, of helemaal niet beschikbaar wordt gesteld wegens rechtenbeperkingen en kunt u hiervoor kwantitatieve gegevens verstrekken, zoals aantallen verzoeken, afwijzingen en de bijbehorende redenen?
Beeld & Geluid is belast met de wettelijke taak van het in stand houden en exploiteren van een media-archief voor de landelijke publieke omroepen. Op het meeste audiovisuele archiefmateriaal van de publieke omroepen rusten beperkingen ten aanzien van verspreiding en hergebruik op basis van intellectuele eigendomsrechten. Beeld & Geluid geeft aan dat materiaal voor particulier gebruik vanwege deze beperkingen enkel te bekijken en te beluisteren is in de studiezaal van Beeld & Geluid. Het is wel mogelijk om online naar materiaal te zoeken in de publiekscatalogus.
Beeld & Geluid geeft aan geen kwantitatieve gegevens bij te houden over het aantal afgewezen verzoeken tot toegang tot of gebruik van het materiaal. Volgens Beeld & Geluid worden aanvragen voor privégebruik vrijwel altijd goedgekeurd door de rechthebbende omroep. Voor het gebruik van materiaal buiten de privésfeer, voor verspreiding of exploitatie, worden klanten doorverwezen naar de afdeling van Beeld & Geluid die licentieaanvragen voor professioneel gebruik in behandeling neemt.
Op welke juridische gronden worden publieke omroeparchieven momenteel beperkt in hun beschikbaarheid voor burgers (bijvoorbeeld auteursrecht, contractuele afspraken met producenten of rechtenhouders, privacyregelgeving) en kunt u per grond kort uiteenzetten hoe deze beperking technisch en juridisch wordt toegepast?
De gronden waarop de beschikbaarheid van publieke omroeparchieven voor het publiek zijn beperkt volgen uit het auteursrecht, het naburig recht en overwegingen met betrekking tot privacy. Uiteraard zijn hier goede redenen voor. In de eerste plaats ten behoeve van de rechten van makers, uitvoerend kunstenaars en natuurlijke personen.
Beeld & Geluid geeft aan dat het auteursrecht en het naburig recht van toepassing is op bijna al het archiefmateriaal van de publieke omroepen. Het uitgangspunt van auteursrechtelijk en nabuurrechtelijk beschermd materiaal is dat voor de openbaarmaking en verveelvoudiging ervan door derden toestemming van de rechthebbenden vereist is tenzij er sprake is van gebruik dat onder een wettelijke exceptie valt.
Het toestemmingsvereiste kan bij de digitale ontsluiting van archieven wringen. Dit komt niet alleen doordat in veel gevallen de rechthebbenden niet of zeer moeilijk te achterhalen zijn, maar ook door de grote aantallen rechthebbenden waarvan de toestemming noodzakelijk is voor rechtmatig gebruik.
Beeld & Geluid heeft zowel met de NPO en de omroepen, als met organisaties van andere rechthebbenden een zogeheten archiefovereenkomst gesloten. Dit is een licentieovereenkomst waarbij rechthebbenden toestemming geven aan Beeld & Geluid om audiovisueel materiaal beschikbaar te stellen ten behoeve van onderwijs, onderzoek en het museum van Beeld & Geluid.
Ethische- en/of privacyoverwegingen kunnen een rol spelen als onderdeel van de afspraken over de condities waaronder materiaal gepubliceerd mag worden. Op basis van deze gronden is het hergebruik van materiaal in bepaalde gevallen niet toegestaan. Dit kan bijvoorbeeld op verzoek van betrokkenen in het kader van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG). Als gevolg kan de beschikbaarheid van het materiaal voor het publiek beperkt worden.
In hoeverre kan en wilt u via beleidsinstrumenten (zoals subsidievoorwaarden, convenanten of moderatie) bevorderen dat met publieke middelen geproduceerde of publiek gefinancierde rechten zodanig worden beheerd dat het publieke belang gediend wordt, in het bijzonder door open toegang voor onderzoek en publieke controle te waarborgen?
Ik zie op dit moment geen noodzaak om aanvullende beleidsinstrumenten in te zetten om de toegankelijkheid van publiek gefinancierde producties of rechten te bevorderen, omdat de toegang mijns inziens reeds voldoende is geborgd.
Beeld & Geluid biedt al verschillende toegangsmogelijkheden voor verschillende typen professioneel gebruik van audiovisueel materiaal. Denk hierbij aan gebruik door mediaprofessionals, of gebruik ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek en onderwijs. Particulieren kunnen toegang krijgen tot materiaal via de studiezaal, de museumlounge en het online publieksportaal. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3, hangen beperkingen ten aanzien van de toegang en het hergebruik van audiovisueel materiaal samen met de aard en doel van het gebruik. Deze beperkingen in het hergebruik zijn er om de belangen van de rechthebbenden te beschermen en ik vind het belangrijk om dat te respecteren.
Beeld & Geluid is momenteel bezig met de ontwikkeling van een publieksportaal («de Schatkamer»), waarop audiovisueel materiaal gratis aangeboden zal worden voor het publiek. Het beoogde oplevermoment van het portaal is medio mei 2026. Het betreffende materiaal zal op basis van licentieafspraken, zoals voor werken die niet langer in de handel verkrijgbaar zijn, beschikbaar zijn via de portaal van Beeld & Geluid. Het instituut krijgt subsidie van het Ministerie van OCW om een online portaal te realiseren waar bezoekers gratis honderdduizenden afleveringen van programma’s zullen kunnen bekijken.1
Bent u bereid te onderzoeken of, en onder welke voorwaarden, publieke omroepen en nationale archiefinstellingen verplicht kunnen worden transparante, reproduceerbare en niet-discriminerende procedures te hanteren voor toegang tot historisch politiek geluid- en beeldmateriaal?
Op basis van de informatie die ik heb ontvangen van Beeld & Geluid en het Nationaal Archief zie ik geen aanleiding om daar nu onderzoek naar te doen. Zowel voor professionals als particulieren zijn er verschillende manieren om toegang te krijgen tot audiovisueel materiaal. De archiefinstellingen zijn hierbij transparant over de mogelijke beperkingen die van toepassing zijn bij het verkrijgen van toegang tot het materiaal. Eventuele voorwaarden hierbij zijn voor iedereen gelijk.
Zoals ik in mijn antwoord onder vraag 4 al aangaf, beoogt Beeld & Geluid daarnaast met de «Schatkamer» een grote hoeveelheid archiefmateriaal gratis beschikbaar te stellen voor het brede publiek.
Welke mogelijkheden ziet u om rechtenconflicten met private rechthebbenden op te lossen, bijvoorbeeld via onderhandelingen over vrijgave, inkoop van rechten, modellicenties of tijdelijke openstelling voor onderzoeksdoeleinden, en bent u bereid hiervoor extra financiële ruimte of overheidsbemiddeling beschikbaar te stellen?
Ik vermoed dat u met rechtenconflicten doelt op het gegeven dat een groot deel van het in de archieven opgenomen materiaal auteursrechtelijk en nabuurrechtelijk beschermd is. In EU-verband zijn er meerdere oplossingen geïntroduceerd om digitale archieven te kunnen ontsluiten.
Mijn ministerie heeft in 2021 een aantal stakeholderdialogen georganiseerd om met partijen te verkennen welke oplossingen er mogelijk zijn, waaronder het sluiten van ECL. Op basis van een ECL kan een representatieve collectieve beheersorganisatie ook rechtmatig licenties verlenen voor niet-aangesloten makers en uitvoerend kunstenaars. Bij deze stakeholderdialogen waren instellingen voor cultureel erfgoed, rechthebbendenorganisaties en collectieve beheersorganisaties betrokken. Dit heeft geleid tot drie convenanten of overeenkomsten die het voor erfgoedinstellingen mogelijk maken een licentie af te sluiten met betreffende rechtenorganisaties of representatieve collectieve beheersorganisaties voor niet langer in de handel verkrijgbare muziekwerken, audiovisuele werken en periodieken.5
In de praktijk wordt bij de digitale ontsluiting van archieven al langere tijd gewerkt met vrijwaringen, afgegeven door collectieve beheersorganisaties.
Bent u bereid te onderzoeken of een beperkte en proportionele uitzondering (een publiek-interesse-clausule) in het Nederlandse auteursrecht mogelijk en wenselijk is voor historisch politiek archiefmateriaal, teneinde de toegankelijkheid voor onderwijs, onderzoek en publiek debat te bevorderen?
Het auteursrecht en het naburig recht zijn grotendeels geharmoniseerd.6 Het Unierechtelijk kader voor auteursrecht en naburig recht laat het introduceren van nieuwe excepties op het auteursrecht niet toe. Nieuwe excepties zijn wel mogelijk indien op EU-niveau daartoe de mogelijkheid wordt geboden. De Nederlandse wet heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid van de introductie van excepties met het oog op onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en publiek debat.
Kunt u aangeven welke privacy- en veiligheidsvoorwaarden naar uw oordeel wél relevant blijven (bijvoorbeeld bij kinderarbeid, slachtofferschap of lopende rechtszaken) en hoe deze selectief kunnen worden gewaarborgd zonder de algemene toegankelijkheid onnodig te beperken? Indien nee, waarom niet?
Voor zover het gaat om de verwerking van persoonsgegevens geldt dat de AVG in acht moet worden genomen. Dit geldt ook voor erfgoedinstellingen als er bij de digitale ontsluiting van archieven tot personen herleidbare gegevens worden verwerkt.
Bent u bereid om het Nationaal Archief, het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid en de publieke omroepen (bijvoorbeeld de NOS) te verzoeken om binnen drie maanden transparante statistieken openbaar te maken over verzoeken tot inzage, toegekende en geweigerde verzoeken, inclusief de juridische gronden van weigering, en bent u bereid inzicht te geven of, en zo ja hoe, deze instellingen publiek onderzoek mogelijk maken zonder dat verzoeken moeten worden gemotiveerd op inhoudelijke gronden?
Op basis van de informatie die ik heb ontvangen vind ik dat niet noodzakelijk. Beeld & Geluid geeft aan dat het gegevens bijhoudt over het aantal verstrekte licenties voor professioneel en particulier gebruik, maar niet over het aantal verleende verzoeken tot toegang. Volgens Beeld & Geluid is het aantal gevallen waarin geen toegang wordt verleend, klein. In die gevallen is er sprake van een aanvraag bij een portaal van Beeld & Geluid die niet aansluit bij het beoogde doel van het gebruik of gaat het om materiaal waar een beperking op rust, zoals beschreven in de beantwoording van vraag 3. Om te kunnen beoordelen of de juiste licentie wordt aangevraagd en of er eventueel sprake is van bezwaren op grond van ethische- of privacyoverwegingen bij het hergebruik van het materiaal, verzoekt Beeld & Geluid gebruikers bij licentieaanvragen altijd om een toelichting op het beoogde gebruik. Het is aan de licentiehouder om de licentie uiteindelijk goed te keuren.
Voor het Nationaal Archief geldt dat het geen omroeparchieven beheert. In algemene zin biedt het Nationaal Archief inzage in archiefbescheiden conform de Archiefwet 1995. Het uitgangspunt van deze wet is dat archieven in principe openbaar zijn en voor iedereen in te zien zijn. In geval dat er bijvoorbeeld sprake is van een beperkte openbaarheid kan inzage worden verkregen onder bepaalde, voor een ieder gelijke voorwaarden. Overigens berusten auteursrechten op de archieven bij het Nationaal Archief (onderdeel van de Staat) doorgaans bij de Staat. Waar de rechten bij derden berusten is inzage op de studiezaal mogelijk conform de genoemde exceptie, maar zullen de archieven (waaronder foto’s) niet online worden geplaatst, tenzij er sprake is van een overeenkomst met de rechthebbende of er een andere reden bestaat om de werken alsnog online te mogen plaatsen.
Ziet u mogelijkheden om vanaf de volgende subsidiecyclus subsidievoorwaarden te koppelen aan openbaarheid, bijvoorbeeld door standaard publicatie van metadata of onbeperkte archieftoegang voor publiek gebruik? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel hierover verwachten? Zo nee, waarom niet?
Beeld & Geluid is één van de zes nationale erfgoedinstellingen die optreden als trekker van het Netwerk Digitaal Erfgoed (NDE). Het NDE is een samenwerkingsverband van erfgoedinstellingen dat uitvoering geeft aan de Nationale Strategie Digitaal Erfgoed. Het doel van deze strategie is om erfgoed voor iedereen toegankelijker te maken door het online publiceren, en vervolgens verbinden, van informatie over collecties (metadata) over de grenzen van erfgoedinstellingen heen.
Beeld & Geluid doet dit onder andere in het kader van de onder antwoord 4 genoemde «Schatkamer». Via het portaal worden ook metadata toegankelijk gemaakt voor programma’s waarvoor Beeld & Geluid nu geen licenties heeft afgenomen. Een selectie van de metadata van al deze programma’s wordt daarnaast ook buiten het portaal om, op zodanige wijze beschikbaar gesteld dat bouwers van andere applicaties verbindingen kunnen leggen met de collectie. Zo wordt die collectie nog beter vindbaar voor gebruikers – ook voor hen die het portaal niet kennen. Hiermee wordt een grote stap gezet in het toegankelijk maken van historisch omroepmateriaal.
Het NOS-artikel 'Brandbrief media: techgiganten bedreigen democratie in Nederland' |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
van Marum |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat Nederlandse nieuwsmedia alarm slaan over de invloed van grote internationale techbedrijven?1
Hoe duidt u de in de brandbrief geschetste risico’s voor de democratische rechtsorde, de kwaliteit van de publieke informatievoorziening en de positie van onafhankelijke journalistiek?
Hoe beoordeelt u de in de brandbrief genoemde problematiek van scraping en hergebruik van journalistieke content door aanbieders van kunstmatige intelligentie (AI)?
Welke stappen worden gezet om het auteursrecht en eerlijke vergoedingsmechanismen te waarborgen? Bent u bijvoorbeeld voornemens wetgeving te introduceren ten aanzien van auteursrecht en AI?
In hoeverre deelt u de zorgen van mediabedrijven dat grote techplatforms, mede door de inzet van AI-functionaliteiten, de zichtbaarheid, vindbaarheid en inkomstenbasis van Nederlandse nieuwsmedia verder onder druk zetten?
Deelt u de zorgen over strategische afhankelijkheden van een beperkt aantal buitenlandse technologieaanbieders voor de Nederlandse informatievoorziening? Welke beleidsopties worden overwogen om deze afhankelijkheden te verkleinen?
Bent u van mening dat de Nationale Digitaliseringsstrategie in voldoende mate bijdraagt aan de bescherming van de doelen genoemd in de brandbrief?
Hoe beoordeelt u het idee om te komen tot één coördinerend bewindspersoon voor zowel media- als technologiebeleid? Ziet u aanleiding om de huidige bestuurlijke inrichting op dit terrein te heroverwegen?
Wat is de stand van zaken van de implementatie van relevante Europese regelgeving, zoals de Verordening digitale markten en de Verordening artificiële intelligentie, voor zover deze betrekking heeft op de machtspositie van grote technologiebedrijven en de positie van mediabedrijven?
Bent u bereid periodiek aan de Kamer te rapporteren over de staat van de Nederlandse informatievoorziening in relatie tot de rol van grote technologiebedrijven en de effecten van AI op mediapluriformiteit?
Wettelijke bescherming van immaterieel erfgoed |
|
Peter van Duijvenvoorde (FVD) |
|
Moes |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat Nederland momenteel geen wettelijke bescherming kent voor immaterieel cultureel erfgoed en hierdoor – anders dan in andere landen – geen beschermingsmechanisme bevat voor tradities, geluiden, rituelen, ambachten of culturele praktijken?
Kunt u toelichten hoe u de positie van Nederlands immaterieel erfgoed beoordeelt in het huidige, niet-wettelijke systeem en of u van mening bent dat dit systeem voldoende is om immaterieel erfgoed op lange termijn te beschermen?
Hoe denkt u over de opvatting dat het ontbreken van wettelijke bescherming van immaterieel erfgoed betekent dat Nederlandse immateriële tradities, waaronder het luiden van kerkklokken als concreet voorbeeld, volledig afhankelijk zijn van beleid en vrijwillige borging, en dat dit op lange termijn kan leiden tot verlies van cultureel erfgoed?
Hoe beoordeelt u het wettelijk kader dat andere landen wel hebben ontwikkeld voor immaterieel erfgoed, zoals Zuid-Korea met de Act on the Safeguarding and Promotion of Intangible Cultural Heritage, waarin onder meer een nationale lijst met immaterieel erfgoed, erkende erfgoeddragers en een wettelijke staatsplicht tot bescherming en overdracht zijn opgenomen?1
Bent u bereid te onderzoeken wat de toepasbaarheid is van het Koreaanse model voor Nederland, specifiek met betrekking tot een wettelijke definitie van immaterieel erfgoed, een bindende nationale inventaris en een wettelijke erkenning van gemeenschappen of dragers die een traditie onderhouden?
Hoe beoordeelt u de Franse Wet nr. 2021-85 van 29 januari 2021, waarin het sensorisch erfgoed van rurale gebieden – waaronder kenmerkende geluiden zoals kerkklokken, maar ook geuren vallen – juridisch wordt verankerd in het Franse milieuwetboek als onderdeel van het nationale erfgoed?2
Kunt u uiteenzetten in hoeverre deze Franse benadering, waarbij immateriële en sensorische uitingen wettelijk worden beschermd, inspiratie kan bieden voor de Nederlandse praktijk rond immaterieel cultureel erfgoed en de bescherming van tradities, landschappelijke kenmerken en omgevingsgeluiden zoals kerkklokken?
Acht u het wenselijk dat ook Nederland een vorm van wettelijke verankering van immaterieel erfgoed ontwikkelt, bijvoorbeeld via een wijziging van de Erfgoedwet, of een andere wet naar voorbeeld van Frankrijk?
Bent u bereid te verkennen hoe het Nederlandse systeem voor immaterieel erfgoed versterkt kan worden door internationale best practices, en in dat kader specifiek te kijken naar wettelijke borging van immaterieel erfgoed die generaties lang zijn doorgegeven?
Bent u bereid een verkenning uit te voeren naar mogelijke juridische instrumenten om immaterieel erfgoed te beschermen, waarin zowel het Koreaanse model (met wettelijke dragers en nationale Intangible Cultural Heritage Committee (ICH-commissie)) als het Franse model (wettelijke status voor immateriële erfgoed) worden meegenomen?
Kunt u aangeven welke stappen nodig zouden zijn om in Nederland tot een wettelijke erkenning en bescherming van immaterieel erfgoed te komen, én of u bereid bent deze stappen in gang te zetten?
Verbod op religieuze uitingen boa’s |
|
Annelotte Lammers (PVV), Marjolein Faber (PVV) |
|
Rijkaart , Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Is de Minister eens met de stelling dat boa’s neutraliteit dienen uit te stralen? Zo nee, waarom niet?
Waarom treedt de algemene maatregel van bestuur (AMvB) niet in werking (betreffende een verbod op religieuze uitingen voor buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s))? Zo nodig tot de beoogde wet die ditzelfde behelst in werking is getreden? Zo nee, waarom niet?
Bent u bekend met het linkedin bericht geplaatst door de Arnhemse burgemeester Ahmed Marcouch waarin hij aangeeft dat het wel mogelijk moet zijn dat een boa een hoofddoek draagt bij het uniform?1
Is het niet gewenst dat een burgemeester ook neutraal is, om maar eens de woorden van de burgemeester zelf aan te halen, in gedrag en integriteit?
In hoeverre kan deze burgemeester neutraal zijn gezien hij zelf aangeeft dat hij geïnspireerd wordt door Said Qutb de oprichter van de fundamentalistische Moslimbroederschap. Zo ja waarom?
De transparantie van besteding van budget door een aspirant-omroeporganisatie |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Moes |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat in het strafproces tegen een presentator van een aspirant-omroep de betreffende omroep de juridische kosten grotendeels voor haar rekening heeft genomen, dat zou zijn afgesproken om deze kosten «weg te schrijven» in het jaarverslag en dat deze presentator een crowdfunding startte om de juridische kosten te financieren? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?1
Kunt u uiteenzetten hoe in algemene zin toezicht wordt gehouden op de naleving van het uitgangspunt dat de financiering die publieke omroepen ontvangen alleen mogen worden besteed aan de uitvoering van de publieke mediaopdracht?
Welke sancties kunnen worden opgelegd aan (aspirant-)omroepen die zich niet houden aan de geldende juridische verplichtingen?
Wie legt volgens u sancties op conform de mediawet en hoe effectief is het wetsartikel 2.33 van de mediawet volgens u? Kunt u dit toelichten?
Kunt u zich het Kamerdebat herinneren over de rolduidelijkheid aangaande sanctioneren van (aspirant-)omroepen door de NPO, het Commissariaat voor de Media en het kabinet en de aangenomen motie van het lid Mohandis c.s. om de rollen en het sanctiebeleid in den brede aan te scherpen en te verduidelijken, zodat duidelijker wordt na hoeveel overtredingen de licentie in het geding komt? Zo ja, hoe verhoudt dit geval zich tot deze rolduidelijkheid?2
Betrekt u de uitvoering van deze motie bij de komende wetsbehandeling conform uw toezegging tijdens het notaoverleg Media van 14 april 2025? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat, met het oog op het belang van betrouwbare en transparante journalistiek, herhaald overtreden van de uit de mediawet conform artikel 2.33 voortvloeiende verplichtingen moet worden gesanctioneerd en de omroeplicentie in het geding kan komen? Zo nee, waarom niet?
De NPO en Hamas |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Moes |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Na het BBC-schandaal: waarom ook onderzoek naar NOS noodzakelijk is»1 en «Anti-Israël indoctrinatie van scholieren is wel degelijk zaak van de Minister»2 en herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen van 2 oktober 2025 over SchoolTV?3
Welke lessen trekt de NOS uit zorgen die leven over de rol van de BBC bij de berichtgeving over Gaza? In hoeverre ziet de NOS ten dienste van de kwaliteitsverbetering aanleiding om een onderzoek uit te voeren over de eigen berichtgeving?
Hoeveel specifieke berichten, reportages en andere producties heeft de NOS in de afgelopen twee jaar gewijd aan de structuur en werkwijze van de terreurorganisatie Hamas? Hoe is de betrouwbaarheid van lokale verslaggevers door de NOS getoetst en welke standaarden zijn gehanteerd voor het gebruik van informatie die afkomstig is van Hamas?
Vindt u dat Hamas een politieke groepering is die ook mensen heeft die vechten of onderschrijft u het breed erkende uitgangspunt dat Hamas een terroristische organisatie is?
Welke ruimte heeft de landelijke publieke omroep volgens u om binnen de vereiste kwalitatief hoogwaardige nieuwsvoorziening een eigen duiding te geven van organisaties die internationaal breed als terroristisch worden aangemerkt? In hoeverre bestaan voor zulke keuzes standaarden binnen de publieke omroep?
Waarom vindt u het behoren tot de taak van de NPO om lesmateriaal te ontwikkelen voor scholen? Hoe beoordeelt u het feit dat het materiaal dat de NPO met belastinggeld produceert een verstoring vormt van de markt van leermiddelen, waarmee de NPO ook inhoudelijk meer sturend kan zijn in de beeldvorming dan andere ontwikkelaars?
Het bericht ‘Kerkleiders pleiten voor vrijlating Chinese voorgangers. ‘Zion Kerk groeit in de vervolging’ |
|
Don Ceder (CU) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Hoe luidt uw reactie op het nieuws van de ondervraging van meer dan 150 kerkleden en van de arrestatie en detentie van dertig voorgangers van de ondergrondse Zion Church in China, onder wie hoofdpredikant Jin «Ezra» Mingri, op verdenking van het online verspreiden van religieuze informatie?1
Hoe beoordeelt u de arrestaties in het licht van de bredere trend waarin het voor christenen in China steeds moeilijker wordt om hun geloof te belijden?2
Kunt u aangeven of Nederlandse ambassades en posten in de regio signalen ontvangen dat vervolging en beperkingen op religieuze gemeenschappen in China toenemen? Zo ja, kunt u deze duiden?
Kunt u uiteenzetten hoe Nederland binnen zijn diplomatieke contacten met Chinese regering aandacht vraagt voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging? Is de zaak van de Zion Church daarbij specifiek aan de orde geweest? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Is Nederland bereid om, eventueel in EU-verband of met gelijkgezinde landen, op te roepen tot vrijlating van Jin Mingri en de andere gedetineerde voorgangers? Zo nee, waarom niet?
Welke concrete stappen gaat u de komende periode zetten om de Chinese regering aan te spreken op de situatie van de Zion Church en andere religieuze minderheden?
Wat is de stand van zaken rond de uitvoering van de motie-Bikker/Stoffer (Kamerstuk 36 800, nr. 56)? Wat kunt u delen over gevoerde gesprekken en de uitkomsten van deze gesprekken?
De Sinterklaasviering in Nederland |
|
Annelotte Lammers (PVV), Marjolein Faber (PVV) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Intocht van Sinterklaas in Yerseke afgelast»?1
Bent u het ermee eens dat wij in Nederland tradities zoals Sinterklaas moeten koesteren?
Bent u het er ook mee eens dat de politie de veiligheid zou moeten kunnen garanderen en dat het niet kan dat een stelletje relschoppers van Kick Out Zwarte Piet (KOZP) ervoor kan zorgen dat een kinderfeest geen doorgang vindt? Wordt er niet op deze manier toegegeven aan een dreigement van ordeverstoring? En loopt men op deze wijze niet het risico op precedentwerking?
Deelt u de mening dat de dorpsgemeenschap met deze maatregel zeer benadeeld wordt in het vieren van tradities?
Bent u het ermee eens dat de burgemeester zijn bevoegdheden moet aanwenden om dit traditionele kinderfeest doorgang te laten vinden? Zo nee, waarom niet? En zo ja, hoe zou dat vorm gegeven moeten worden en hoe is uw rol in dezen?
Tweetalig bestuur in Fryslân |
|
Rosanne Hertzberger (VVD), Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander van Waveren (NSC) |
|
Rijkaart , Moes |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport «Tweetalig bestuur in Fryslân» van het Wetenschappelijk Bureau Nieuw Sociaal Contract?1 Deelt u de analyse uit dit rapport dat het huidige wettelijke kader voor Friese taalrechten in de bestuurlijke praktijk van provincie en gemeenten onvoldoende wordt uitgevoerd?
In de aanbevelingen benadrukt het rapport dat er behoefte is aan structurele monitoring en rapportage van het gebruik van het Fries door provincie en gemeenten; kunt u uiteenzetten hoe u toezicht houdt op naleving van de Wet gebruik Friese taal door gemeenten en provincie? Overweegt u een structurele monitor of periodieke voortgangsrapportage?
Hoe beoordeelt u de constatering dat het Fries in overheidscommunicatie een recht van de burger is in plaats van een plicht van de overheid? Bent u bereid te onderzoeken hoe de Wet gebruik Friese taal kan worden versterkt zodat actieve toepassing door de overheid als uitgangspunt geldt, zodat de term «recht van de burger» kan worden vervangen door «verplichting van de overheidsorganisatie»?
Het rapport geeft op pagina 10 aan: «Elke gemeente bepaalt zelf in hoeverre het Fries wordt ingezet in de dienstverlening, de communicatie en de digitale omgeving». Herkent u dat deze verschillen bestaan en tot onduidelijkheid kunnen leiden? Bent u bereid om met de Friese gemeenten en de provincie te onderzoeken hoe een gedeeld basisniveau bereikt kan worden voor de inzet van de Friese taal?
Welke maatregelen acht u passend om een uniforme uitvoering van de wet binnen Fryslân te garanderen? Is de regering bereid te verkennen of een wettelijke verplichting tot tweetalig aanbieden van kern-overheidsdiensten in Fryslân wenselijk en uitvoerbaar is? Zo ja, welke stappen ziet u? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de opvatting dat digitale overheidsdiensten het risico vergroten dat minderheden taaltechnologisch worden vergeten? Bent u bereid om in rijksbrede ICT-standaarden expliciet op te nemen dat systemen in Fryslân tweetalig moeten functioneren? Zo nee, waarom niet?
Kunt u toelichten hoe u waarborgt dat AI-systemen die binnen de overheid worden gebruikt ook low-resource talen zoals het Fries kunnen en moeten ondersteunen?
Is er een tijdpad om digitale formulieren, bestuurlijke publicaties, raadsinformatiesystemen en burgerportalen volledig tweetalig beschikbaar te maken? Zo nee, wanneer komt dat tijdpad?
Moorden op en ontvoeringen van leden van de Ethiopisch Orthodoxe Kerk in de Ethiopische regio Arsi |
|
Don Ceder (CU) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van aanvallen gericht tegen leden van de Ethiopisch Orthodoxe Kerk, waar in de Addis Standard melding van wordt gemaakt?1
Welke informatie heeft u over de moorden die in oktober in Arsi gepleegd zijn?
Klopt het volgens uw informatie dat er sinds 2021 al 190 orthodoxe gelovigen in dit gebied zijn vermoord?
Bent u bekend met de moordpartij uit augustus 2024, die ook in de Addis Standard wordt genoemd, waarbij onder de doden ook een priester was?
Wat is volgens de informatie over de situatie in Ethiopië waarover u beschikt de reden dat specifiek leden van de Ethiopisch Orthodoxe kerk doelwit zijn geworden van geweld in deze regio?
Hoe duidt u de informatie die de aanval uit augustus 2024 aan het Oromo Liberation Army (OLA) toeschrijft?
Hoe duidt u de berichtgeving van de Addis Standard waarin het OLA juist de regering ervan beschuldigt verantwoordelijk te zijn voor de moorden die in oktober gepleegd zijn?2 Wie is er volgens de informatie waar u over beschikt verantwoordelijk voor de moorden op de orthodoxe gelovigen?
Deelt u de analyse van Dr. Caleb Ta, gepubliceerd op de website Borkena, dat het gaat om doelgerichte, geplande aanvallen en dat lokale autoriteiten deze aanvallen stilzwijgend goedkeuren of zelfs coördineren? Zo nee, waarom niet?3
Bent u bereid de Ethiopische regering ertoe op te roepen orthodoxe gemeenschappen in deze regio te beschermen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Het uitblijven van actie bij seksadvertentiewebsites met ernstige vermoedens van uitbuiting |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Markt voor seksadvertenties is markt voor cowboys: geen druk van politiek» en de bijbehorende reportage van Omroep Brabant van 7 november jongstleden?1
Herinnert u zich de aangenomen motie-Ceder c.s. over een wettelijke verplichting voor aanbieders van seksadvertenties om de leeftijd van geadverteerde personen te verifieren?2
Herinnert u zich uw beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Bikker, Krul, Boomsma, Tseggai en Diederik van Dijk over de aanpak van klanten die betaalde seks hebben met minderjarige slachtoffers van seksuele uitbuiting?3 Herinnert u zich uw toezegging dat u in gesprek zou treden met de leden van het Fieldlab Tulpafslag die destijds sterk hebben aangedrongen op een wettelijke verplichting tot leeftijdsverificatie? Wat hebben die gesprekken opgeleverd?
Hoe staat het met het kader dat de Europese Commissie samen met lidstaten, waaronder Nederland, en de toezichthouders op de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en Digitaledienstenverordening (DSA) zou ontwikkelen en dat zou bijdragen aan een Europees wettelijk kader? Zouden Nederlandse seksadvertentieplatforms zoals Kinky.nl en Bullchat, als relatief kleine spelers wel onder de reikwijdte van dit kader vallen? Wat is het tevens het tijdspad wanneer u een concreet Europees wettelijk kader verwacht?
Deelt u de mening dat er momenteel te weinig wettelijke mogelijkheden bestaan om seksadvertentieplatforms te dwingen tot het uitvoeren van een leeftijdsverificatie? Wat weerhoudt u ervan om – parallel aan- en in de geest van dat Europees kader – nationale wetgeving te ontwikkelen om dit mogelijk te maken? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dit proces nog langer af te wachten vanuit het perspectief van de aanpak van mensenhandel? Welke andere maatregelen overweegt u – in afwachting van wet- en regelgeving – te ondernemen om misbruik op en van deze platforms tegen te gaan?
Wat kunt u zeggen over de resultaten van het online outreach project van Spine? Tot wanneer loopt dit project? Baren deze resultaten u zorgen? In hoeverre volgen er aanvullende maatregelen binnen het programma Samen tegen Mensenhandel in lijn met de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur om verder te investeren in online hulp en signalering van slachtoffers?
Hoeveel slachtoffers mensenhandel zijn in de afgelopen jaren aangeboden op reguliere en legale seksadvertentieplatforms? In hoeveel gevallen was hier sprake van minderjarig slachtofferschap? In hoeverre wordt dit actief gemonitord en worden de platforms hierop, hetzij juridisch, hetzij anderzijds op aangesproken?
Geweld en intimidatie jegens christelijke asielzoekers in azc in Goes |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Syrische christen in azc bang na bedreiging door moslims: «Hij zat bevend en trillend bij me»» in het Reformatorisch Dagblad van 30 oktober jl. en het bericht «Christelijk gezin in azc van Goes voelt zich niet veilig» in BN de Stem van 30 oktober jl.?1, 2
Hoe reageert u op de berichten dat christelijke asielzoekers worden geïntimideerd in een asielzoekerscentrum in Goes door islamitische asielzoekers?
Welke (aanvullende) maatregelen zijn genomen of worden genomen naar aanleiding van deze berichten in dit concrete geval, aangezien er nog altijd sprake is van dreiging van geweld en intimidatie en u in beantwoording van eerdere schriftelijke vragen hebt aangegeven het standpunt te delen dat discriminatie en geweld tegen christelijke asielzoekers onacceptabel is en dat hier krachtig tegen moet worden opgetreden?3
Hoe wilt u stimuleren dat geïntimideerde asielzoekers geweld en intimidatie melden bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en aangifte daarvan doen, gelet op de vrees dat een klacht negatieve gevolgen kan hebben voor de veiligheid of de asielprocedure? Bent u bereid hierover met COA in gesprek te gaan? Bent u daarbij bereid de mogelijke drempels die hiervoor worden ervaren door betreffende asielzoekers in kaart te brengen en weg te nemen?
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de oplossing wordt gezocht in het verwijderen van geïntimideerde asielzoekers in plaats van het verwijderen van de desbetreffende overlastplegers?
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een christelijke azc-bewoner wordt verplicht te accepteren een kamer te delen met islamitische asielzoekers, terwijl hij zich onveilig voelt?
Hoe beoordeelt u de toename van discriminatie, bedreiging, intimidatie of geweld jegens christelijke asielzoekers, zoals blijkt uit het toegenomen aantal meldingen bij het meldpunt van stichting Gave?
Bent u bereid zich in te spannen voor een convenant om de positie en het welzijn van christelijke bewoners in de opvang te verbeteren, vergelijkbaar met het recent vernieuwde convenant voor lhbti-asielzoekers?
Bent u bereid in het toegezegde onderzoek naar aanscherping van de glijdende schaal tevens te bezien of en hoe de asielaanvraag kan worden afgewezen bij intimidatie en geweld door asielzoekers of zwaarder negatief kan worden meegewogen bij de beoordeling van de aanvraag, zodat hij of zij (eerder) in aanmerking komt voor afwijzing?
Het gebruik en de bescherming van Nedersaksisch en Limburgs als streektalen |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ilse Saris (CDA), Natascha Wingelaar (NSC) |
|
Rijkaart |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Friese taal wordt beter doorgegeven dan het Nedersaksisch», over het promotieonderzoek van Raoul Buurke naar het gebruik en het behoud van deze beide streektalen in de afgelopen decennia?1
In hoeverre worden de verschillen in de mate waarin het Fries en Nedersaksisch als streektaal worden gebruikt, vermengd met Nederlands en doorgegeven aan jongeren naar uw mening veroorzaakt door de hardnekkige weigering van de regering om het Nedersaksisch (evenals het Limburgs) te erkennen onder deel III van het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden, dat door Nederland in 1996 is geratificeerd?
Deelt u de mening dat het belangrijk is om het Nedersaksisch en Limburgs als streektalen te behouden, als onderdeel van de identiteit en het culturele erfgoed, en dat dit belang een erkenning van het Nedersaksisch en Limburgs onder deel III van het Handvest rechtvaardigt?
Kunt u concreet toelichten hoe de huidige erkenning van beide streektalen onder deel II concreet uitwerking heeft gekregen in «beleid, wetgeving en praktijk ten aanzien van regionale talen», waartoe het Handvest de regering verplicht? Deelt u onze mening dat de inzet van het Rijk in de afgelopen decennia ontoereikend is geweest om de achteruitgang in het gebruik van streektalen te stoppen?
Kunt u toelichten wat de regering concreet heeft gedaan om de streektalen te behouden sinds het afsluiten van de convenanten met de verantwoordelijke provincies Groningen, Drenthe, Overijssel, Gelderland en Friesland en de gemeenten Oost- en West-Stellingwerf (in 2018) en Limburg (in 2019)? Welke concrete initiatieven heeft de regering genomen om het gebruik van streektalen in diverse domeinen (zoals regionaal en lokaal bestuur, cultuur, media, onderwijs en kennis) te stimuleren? Welke belemmeringen zijn weggenomen?
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat het Rijk provincies en gemeenten te hulp schiet bij hun inspanningen om het Nedersaksisch en Limburgs te behouden en dat het erkennen van de streektalen onder deel III helpt om de inzet van het Rijk te concretiseren?
Bent u ervan op de hoogte dat het Nedersaksisch in de meeste Noord-Duitse deelstaten, waaronder Nedersaksen, erkend is onder deel III van het Handvest? Bent u bereid zich te verdiepen in de praktijk bij onze Duitse buren en te bezien wat we van hen kunnen leren?
Wat is uw reactie op het concrete voorstel dat is uitgewerkt door het wetenschappelijk bureau van NSC voor erkenning van het Nedersaksisch en Limburgs onder deel III, dat is gebaseerd op de praktijk in Nedersaksen? Kunt u aangeven welke onderdelen van dit voorstel u niet uitvoerbaar of haalbaar acht en waarom niet?2
De publicatie 'Understanding Anti-Christian Hate Crimes and Addressing the Security Needs of Christian Communities' |
|
Don Ceder (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Foort van Oosten (VVD), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Hoe luidt uw reactie op de publicatie «Understanding Anti-Christian Hate Crimes and Addressing the Security Needs of Christian Communities» van het OSCE Office for Democratic Institutions and Human Rights (ODIHR)?1
Hoe beoordeelt u het feit dat, sinds het ODIHR begon met rapporteren over anti-christelijke haatmisdrijven, incidenten uit meer dan dertig OSCE-landen zijn gerapporteerd? Meent u dat er voldoende aandacht is voor het aanpakken van anti-christelijke haatmisdrijven, zowel op nationaal als internationaal niveau?
Welke lessen trekt u in het bijzonder uit deze publicatie voor de nationale situatie? Kunt u concreet aangeven welke opvolging u aan aanbevelingen uit de publicatie geeft?
Ziet u ook in Nederland intolerantie jegens christenen? Op welke manier geeft u opvolging aan de aanbeveling om bewustwordingscampagnes en activiteiten te ontwikkelen en te implementeren om bewustwording en begrip van de intolerantie jegens christenen te vergroten?
Op welke manier draagt u bij aan het opbouwen van vertrouwen tussen christelijke gemeenschappen en overheden? Ziet u dat dat vertrouwen toeneemt? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, wat is daarvan de oorzaak en welke concrete stappen zet u om het vertrouwen te vergroten?
Deelt u de constatering dat er onderraportage en onderregistratie plaatsvindt van (anti-christelijke) haatmisdrijven? Geldt dat ook voor Nederland? Welke concrete stappen zet u, in lijn met de aanbevelingen, om het aantal haatmisdrijven beter in beeld te krijgen?
Op welke manier vraagt u op internationaal niveau aandacht voor anti-christelijke haatmisdrijven, ook in landen waar christenvervolging niet of minder aanwezig lijkt te zijn? Is dit regelmatig onderdeel van gesprek? Zo nee, bent u bereid om hier meer aandacht aan te geven in uw bilaterale contacten?
Burgermotorverkeersregelaars bij wielerkoersen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Judith Tielen (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de wielerkalender onder druk staat door onder andere capaciteitsproblemen bij de politie, waardoor de inzet van motoragenten beperkt is?
Ja. Op 27 november 2024 heeft mijn ambtsvoorganger, samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV), een brief over dit onderwerp aan uw Kamer gestuurd.1
Deelt u de mening dat de inzet van burgermotorverkeersregelaars vanuit de overheid gestimuleerd dient te worden, zodat wielerwedstrijden op de openbare weg doorgang kunnen vinden en de politie tevens ontlast kan worden?
De verantwoordelijkheid voor een veilig en ordelijk verloop van wielerwedstrijden ligt bij de organisator van het evenement. De politie adviseert het bevoegd gezag over het verlenen van de vergunning. De inzet van burgermotorverkeersregelaars moet plaatsvinden binnen de geldende wettelijke kaders. In bovengenoemde brief is aangegeven op welke wijze de Rijksoverheid daarbij ondersteunt, bijvoorbeeld door een subsidie aan de KNWU voor de ontwikkeling van een landelijke richtlijn.
Wordt de financiering vanuit de rijksoverheid voor de inzet van burgermotorverkeersregelaars bij wielerkoersen structureel, zoals het amendement-Van Dijk c.s. beoogd? Zo nee, waarom niet?1
In het amendement wordt het kabinet gevraagd om te verkennen of structurele ondersteuning mogelijk is, aanvullend op het eenmalige bedrag van 215.000 euro voor de ontwikkeling van een landelijke richtlijn. Mijn ambtsvoorganger heeft dit met de Minister van JenV en de Minister van IenW onderzocht. Ze zijn tot de conclusie gekomen dat het niet de verantwoordelijkheid van de Rijksoverheid is om de inzet van burgermotorverkeersregelaars structureel te financieren. Hierover heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer op 18 juni jl. geïnformeerd.3
Wat is de status van de richtlijn voor de inzet van burgermotorverkeersregelaars bij wielerkoersen, waar financiering voor vrij is gemaakt via het eerder genoemde amendement-Van Dijk c.s.? Is de financiering al rond?
De KNWU heeft een start gemaakt met de ontwikkeling van de richtlijn, in samenspraak met MotorBegeleidingsTeams (MBT’s) en de politie. Doordat de subsidie van het Ministerie van VWS enige tijd op zich heeft laten wachten, zijn de activiteiten tijdelijk gepauzeerd. De subsidie is recentelijk aan de KNWU verstrekt, zodat de activiteiten kunnen worden hervat.
Hoe staat de politie tegenover de inzet van burgermotorverkeersregelaars bij wielerkoersen?
De korpschef heeft de Minister van JenV laten weten dat, overeenkomstig de huidige wetgeving, de politie van mening is dat de evenementenorganisator verantwoordelijk is voor een veilig en ordelijk verloop van een wielerwedstrijd. De invulling hiervan kan plaatsvinden met een breed maatregelenpakket, zoals statische verkeersmaatregelen en statische- en dynamische verkeersregelaars (burgermotorverkeersregelaars).
Vallen de collectieve kosten van de inzet burgermotorverkeersregelaars, ondanks een structurele rijksinvestering, lager uit dan de kosten voor de inzet van motoragenten bij wielerwedstrijden?
Deze vraag is niet goed te beantwoorden. Ten eerste zijn er geen collectieve kosten verbonden aan de inzet van burgermotorverkeersregelaars. Ten tweede zijn de kosten voor de inzet van motoragenten bij wielerwedstrijden niet sec te berekenen. De inzet van motoragenten gaat ten koste van de politiecapaciteit op andere plekken. Het betreft de inzet van schaarse capaciteit, middelen en opleidingen.
Waarom wordt de verdeling van politie-eenheden voor wielerkoersen nu lokaal belegd?
Een wielerkoers betreft een evenement waarvoor een vergunning wordt verleend door het bevoegd gezag. De eventuele inzet van politiecapaciteit bij een evenement wordt bepaald door dit bevoegd gezag, dat is veelal een gemeente of provincie. Het bevoegd gezag kan een afgewogen beslissing nemen omdat zij goed zicht heeft op de lokale context en andere evenementen in de omgeving die politie-inzet behoeven. De eventuele politie-inzet is niet gericht op het faciliteren van het evenement als zodanig.
Ontvangt u net als ons signalen dat het lokaal beleggen van de verdeling van politie-eenheden tot problemen leidt en het nationaal organiseren beter werkte?
In het verleden is geen sprake geweest van het nationaal organiseren van de verdeling van politie bij wielerwedstrijden. Wel vond afstemming plaats tussen de KNWU en een expertgroep van de politie. Hier werd op basis van de kalender van de KNWU besproken welke politiebegeleiding wenselijk zou zijn. In het gesprek tussen de politie en de KNWU konden geen toezeggingen worden gedaan. Het bevoegd gezag was niet betrokken bij deze gesprekken en daarom niet in de gelegenheid om de volle breedte van het evenement, de samenhang met andere evenementen en de context te overwegen. Om deze afweging goed te kunnen maken is het van belang dat het al dan niet verlenen van een vergunning voor een evenement bij het bevoegd gezag belegd is, inclusief het bepalen van de aard en omvang van eventuele aanvullende politie-inzet rond het evenement.
Bent u bereid deze keuze te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Nee, aangezien het bevoegd gezag een goed beeld heeft van de context en andere evenementen in de omgeving die politie-inzet behoeven, is het van belang dat het de keuze maakt en dat dat niet op nationaal niveau gebeurt.
Bent u bereid in gesprek te gaan met het veld, onder andere met de KNWU, om te kijken naar een passende oplossing? Zo nee, waarom niet?
De Ministeries van IenW, JenV en VWS hebben de afgelopen jaren nauw samengewerkt met de betrokken stakeholders, waaronder de KNWU, om tot passende oplossingen te komen. Dit heeft geresulteerd in diverse acties waarover uw Kamer is geïnformeerd via de eerder genoemde brief. Wij blijven de ontwikkelingen volgen en blijven daarover regelmatig in gesprek met de partijen.
Het artikel 'Homo zijn mag wel, homo doen niet: de dubbele boodschap in religieus onderwijs' |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Moes |
|
|
|
|
Bent u bekend met de in dit artikel genoemde lesmethoden waar op stigmatiserende manieren over onder andere LHBTI-personen en mensen met Joodse komaf wordt gesproken?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Heeft de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) zicht op hoeveel scholen deze of soortgelijke methoden gebruiken?
Nee, de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) houdt geen overzicht van lesmethoden bij omdat zij geen toezicht houdt op lesmethoden als zodanig. Daarin handelt zij in lijn met artikel 23 van de Grondwet, waarin staat dat de keuze voor leermiddelen vrij is.
Zo ja, kunt u inzicht verschaffen in deze cijfers?
Nee, zie het antwoord op vraag 2.
Waren deze methoden bekend bij de inspectie voorafgaand aan deze rapportage van Nieuwsuur?
De inspectie houdt geen toezicht op lesmateriaal als zodanig, daarin handelt zij in lijn met artikel 23 van de Grondwet waarin staat dat de keuze voor leermiddelen vrij is. De inspectie betrekt in haar toezicht wel de manier waarop het lesmateriaal wordt gebruikt om te beoordelen of de school handelt in lijn met de wettelijke burgerschapsopdracht. De wettelijke burgerschapsopdracht eist van scholen dat ze de basiswaarden van de democratische rechtsstaat bevorderen en daar niet mee in strijd handelen.
In dit verband geeft de inspectie aan bekend te zijn met lesmateriaal zoals genoemd in de rapportage. Daarbij benadrukt de inspectie dat niet alles wat in dit materiaal te vinden is, in de les wordt gebruikt.
Bent u het er mee eens dat de voorbeelden die in dit artikel worden gebruikt homofobie normaliseren, zoals ook door de geciteerde religiewetenschapper wordt gesteld?
Ik schrik van het lesmateriaal waar de geciteerde religiewetenschapper naar verwijst, waarin onder meer wordt gesuggereerd dat homoseksuele relaties de samenleving zouden ontwrichten en onhygiënisch zouden zijn. Dit soort suggesties kunnen ertoe leden dat kinderen leren om homoseksualiteit met verval en ziekte te associëren en een afkeer krijgen van homoseksualiteit en homoseksuele personen. Dat zijn denkbeelden waar het onderwijs nooit aan bij mag dragen.
Om te voorkomen dat het onderwijs aan dit soort denkbeelden bijdraagt, geldt in Nederland de wettelijke burgerschapsopdracht die van scholen eist dat ze de basiswaarden van de democratische rechtsstaat bevorderen en daar niet mee in strijd handelen. De inspectie ziet erop toe dat scholen aan deze eisen voldoen.
In haar toezicht kijkt de inspectie ook naar de manier waarop lesmateriaal wordt gebruikt. Als lesmateriaal kan leiden tot homofobie of tot andere vormen van onverdraagzaamheid, is het van wezenlijk belang dat scholen hier via hun onderwijs tegenwicht aan bieden. Doen ze dit niet, dan handelen ze in strijd met de wettelijke burgerschapsopdracht en zal de inspectie ze hierop aanspreken en waar nodig een herstelopdracht geven.
Passen de voorbeelden die in dit artikel worden gebruikt, zowel over de verhouding tussen man en vrouw en de houding ten opzichte van LHBTI-personen, binnen de kaders van de kerndoelen, in het bijzonder kerndoel 38 en de burgerschapsopdracht?
De wettelijke burgerschapsopdracht eist van scholen dat ze de basiswaarden van de democratische rechtsstaat bevorderen. Dat betekent onder meer dat scholen bevorderen dat leerlingen respectvol omgaan met verschillen, zowel in geslacht als in seksuele gerichtheid. Het laatste vormt ook de kern van kerndoel 38 voor het (speciaal) basisonderwijs en de bovenbouw van het voortgezet (speciaal) onderwijs.
Op basis van lesmateriaal alleen kan de inspectie niet beoordelen of een school bevordert dat leerlingen respectvol omgaan met verschillen in geslacht of seksuele gerichtheid. De inspectie moet daarvoor ook de context meenemen en de manier waarop het lesmateriaal gebruikt wordt. De signalen van Nieuwsuur pakt de inspectie serieus op. De inspectie zal de signalen wegen en waar nodig onderzoek doen. Als de inspectie constateert dat scholen niet voldoen aan de wettelijke burgerschapsopdracht of aan het kerndoel 38, handelen ze in strijd met de wet en zal de inspectie vervolgstappen zetten, bijvoorbeeld in de vorm van een herstelopdracht aan de betrokken school.
Kunt u vraag 6 beantwoorden specifiek in relatie tot de volgende teksten over Joden in de oudheid waarbij de methode historische verhalen over «het volk van Isra’iel» en «de Joden» uit de oudheid verbindt aan liefde voor geld, en zegt dat deze mensen zich beter voelden dan anderen die geen «Joods bloed» in hun aderen hadden – waarbij een vergelijking wordt gemaakt met de volgelingen van Hitler en over homoseksualiteit, waarover in de methode onder meer de vraag staat waarom moslims niet mogen trouwen met hetzelfde geslacht met in de lerarenhandleiding als antwoord: «Ontwrichting van de samenleving (geen stabiele gezinnen waarin vader en moeder een voorbeeldfunctie [sic], uitsterving van de mens, hygiënisch oogpunt, het kan (ernstige) ziektes veroorzaken.»?
In het verlengde van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat ligt ook het afwijzen van discriminatie. Scholen zijn bij wet verplicht dit te bevorderen, de inspectie ziet hierop toe.
In de aangehaalde teksten over Joden, zie ook ik het risico dat ze discriminatie, specifieker antisemitisme, in de hand werken. Dit mag in geen geval gebeuren. Opnieuw is hier dan ook van wezenlijk belang dat scholen hier via hun onderwijs tegenwicht aan bieden. Doen ze dit niet, dan handelen ze in strijd met de wet en zal de inspectie ze hierop aanspreken en waar nodig een herstelopdracht geven.
Kunt u per voorbeeld aangeven welke stappen worden ondernomen om het gebruik van deze lesmethode tegen te gaan?
In haar toezicht kijkt de inspectie naar de manier waarop lesmateriaal wordt gebruikt. Als de inspectie constateert dat het gebruik van het lesmateriaal in strijd is met de wet, bijvoorbeeld omdat scholen geen tegenwicht bieden aan discriminatoire denkbeelden die in het lesmateriaal naar voren komen, zal zij de school hierop aanspreken.
Ieder signaal van onderwijs dat in strijd is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat neemt de inspectie uiterst serieus. De inspectie zal de signalen vanuit Nieuwsuur wegen en waar nodig onderzoek doen en vervolgstappen zetten, bijvoorbeeld in de vorm van een herstelopdracht aan de betrokken school.
Is dit kerndoel naar uw mening scherp genoeg geformuleerd om lespraktijken tegen te gaan die homofobie of discriminatie in de hand werken?
Het kerndoel 38 en de wettelijke burgerschapsopdracht zijn samen scherp genoeg geformuleerd om scholen te kunnen houden aan de verplichting om de basiswaarden van de democratische rechtsstaat te bevorderen en om strijdigheid met basiswaarden tegen te gaan. Dat betekent onder meer dat het onderwijs niet mag aanzetten tot homofobie of discriminatie en het tegengaan daarvan moet bevorderen.
Op dit moment worden de kerndoelen geactualiseerd, als onderdeel van de actualisatie komen er nieuwe kerndoelen burgerschap voor het leergebied burgerschap specifiek. In die kerndoelen zullen de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en dus het belang van afwijzing van homofobie en discriminatie nog nadrukkelijker verankerd zijn. In september heb ik de definitieve conceptkerndoelen burgerschap met uw Kamer gedeeld.
Hoe vaak is er al door de inspectie ingegrepen bij scholen waar stigmatiserende methodes worden gebruikt die homofobie of discriminatie in de hand werken?
De inspectie grijpt niet in bij scholen op basis van lesmateriaal alleen: het is afhankelijk van de context en van de manier waarop het lesmateriaal gebruikt wordt of moet worden geconstateerd dat de school handelt in strijd met de wet. De inspectie let erop dat het onderwijs als geheel niet in strijd is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
Er zijn enkele gevallen bekend waarin de inspectie een herstelopdracht heeft gegeven aan scholen die handelden in strijd met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. Deze gevallen zijn destijds ook door de media belicht. De inspectie heeft toen nauwgezet toegezien op realisering van de herstelopdracht, zodat het onderwijs weer in overeenstemming werd gebracht met de wettelijke eisen.
Wat betekent het bieden van «tegenwicht tegen» of «context bij» de aangehaalde denkbeelden en hoe moet dit in de praktijk worden vormgegeven?
Een school bepaalt zelf hoe zij tegenwicht biedt aan of context geeft bij lesmateriaal dat potentieel discriminatie of onverdraagzaamheid in de hand werkt. Of een school dit in voldoende mate doet, zal per geval door de inspectie worden beoordeeld. Van belang is dat de school voldoet aan de wettelijke burgerschapsopdracht, die van scholen eist dat ze de basiswaarden van de democratische rechtsstaat bevorderen. Doen ze dit niet, dan handelen ze in strijd met de wet en zal de inspectie ze hierop aanspreken.
De brief houdende het advies van de procesregisseur over clustering omroepen in omroephuizen |
|
Claire Martens-America (VVD) |
|
Moes |
|
|
|
|
Deelt u de opvatting van de VVD-fractie dat modernisering van het publieke omroepbestel nodig is om de NPO toekomstbestendig te maken? Deelt u voorts dat het daarbij van belang is dat de publieke omroep teruggaat naar haar kerntaken en ook de transparantie van haar organisatie vergroot?
Ja. Ik deel de opvatting van de VVD-fractie dat modernisering noodzakelijk is en dat het vergroten van transparantie hierbij belangrijk is. Ik zal bij de hervorming daarnaast aandacht besteden aan de publieke media-opdracht, in lijn met de aangenomen motie om de wettelijke taken van de landelijke publieke omroep te heroverwegen, zoals aangegeven in de brief van 28 mei over de kaders clustering omroephuizen.1
Heeft u kennisgenomen van het plan dat de VVD-fractie eerder heeft ingebracht met betrekking tot de hervorming van de publieke omroep? Zo ja, hoe beoordeelt u dit in relatie tot het advies van de procesregisseur?
Ik heb kennisgenomen van het plan van uw fractie. Dit plan is net als andere adviezen, rapporten en reflecties betrokken bij het opstellen van de Kamerbrief van 4 april over de hervorming van de landelijke publieke omroep waarin de maatregelen zijn beschreven om de landelijke publieke omroep fundamenteel te hervormen.2 Ik constateer dat het advies van de procesregisseur aangeeft dat een aantal omroepen voorstander is van het aantal van drie omroephuizen en dat dit aantal overeenkomt met het aantal uit het plan van de VVD-fractie. Dit is echter geen opvatting dat door alle omroepen gedragen wordt. Nog belangrijker is dat de procesregisseur het standpunt van het kabinet herbevestigt dat de randvoorwaarden belangrijker zijn dan het aantal huizen.
Hoe geeft u uitvoering aan de door de Kamer aangenomen motie Martens-America en Mohandis waarin is uitgesproken dat «dat een omroephuis uit ten minste twee omroepen moet bestaan» in dit hervormingsproces?1
In de Kamerbrief van 28 mei is aangegeven hoe uitvoering gegeven wordt aan deze motie. Kort gezegd leiden de kaders voor clustering ertoe dat het meestal zo zal zijn dat er minimaal twee omroepen opgaan binnen één omroephuis. Enig denkbaar alternatief is het scenario dat een zogeheten fusieomroep (BNNVARA, KRO-NCRV, AVROTROS) alleen opgaat binnen één omroephuis. De huidige fusieomroepen zijn immers qua grootte in termen van budget en producerend vermogen van een andere orde dan de andere omroepen.
Wanneer gaat u de Kamer informeren over de uitvoering van de bij het notaoverleg over Media van 14 april 2025 aangenomen moties?
In de Kamerbrief van 28 mei is voor een aantal moties die gaan over de hervorming van de landelijke publieke omroep beschreven hoe hieraan uitvoering gegeven wordt. Daarnaast is op 10 juli 2025 de Kamerbrief Stand van zaken moties en toezeggingen mediabeleid aan uw Kamer gestuurd.4 Hierin wordt ingegaan op andere moties die tijdens het notaoverleg zijn aangenomen. Ten slotte is er een aantal moties aangenomen dat vraagt bepaalde onderwerpen te betrekken bij de verdere uitwerking van de hervorming. Op deze moties zal dan ook teruggekomen worden bij het indienen van het wetsvoorstel waarin een groot deel van de uitwerking van de hervorming zijn beslag krijgt.
Hoe geeft u uitvoering aan de door de Kamer aangenomen motie Martens-America die u verzocht heeft bij de uitwerking van de hervormingsplannen het ledencriterium los te laten?2
In de Kamerbrief van 4 april is ingegaan op deze motie. Eén van de meeste fundamentele voorstellen om de landelijke publieke omroep te hervormen is het loslaten van het systeem van toetreding en uittreding en het verlenen van erkenningen. Hiermee zou ook het ledencriterium vervallen.
Acht u, net als de VVD-fractie, dat de afgelopen maanden in feite verloren tijd zijn geweest doordat er geen breed gedragen variant voor clustering tot stand is gekomen?
Deels. Het is goed dat het gesprek in Hilversum hierover is gevoerd en het is ook goed dat duidelijk is geworden hoe omroepen hierin staan en wat hun redeneringen zijn. Dit is relevante informatie die door de politiek betrokken kan worden bij het maken van keuzes ten aanzien van de hervorming. De clustering van omroepen in omroephuizen is echter maar één onderdeel van de bredere hervorming die meer omvat. Los van het clusterproces is en wordt ambtelijk doorgewerkt aan het voorbereiden van het wetsvoorstel, dus in dat opzicht wordt deze periode goed benut.
Bent u het met de VVD-fractie eens dat het teleurstellend is dat het er nu op lijkt dat een meerderheid aan omroepen, inclusief de NPO, voorstander is van hervorming, er bij een aantal omroepen dusdanig weinig bereidheid lijkt daadwerkelijk om stappen te zetten en dat dit het proces remt?
Uiteraard had ik het liefste gezien dat omroepen eensgezind gezamenlijk tot een clustering waren gekomen op een manier die volledig voldoet aan de eerder geschetste kaders. Ik vind het in die zin teleurstellend dat dit niet is gelukt. Tegelijkertijd is er breed draagvlak bij omroepen voor het vormen van omroephuizen en heeft dit proces de verschillende standpunten en onderbouwingen zichtbaar gemaakt. Dit is wat mij betreft relevante informatie die de politiek kan betrekken bij het maken van keuzes ten aanzien van de hervorming.
De VVD-fractie ziet de eerste berichten over omroepen die samen gaan. Er zijn gevallen waarbij een inhoudelijke grond van samenwerken ver te zoeken lijkt. Hoe beoordeelt u dit en deelt u de visie van de VVD-fractie dat alleen door samenhang en samenwerking efficiency, effectiviteit en rust in het bestel gerealiseerd kunnen worden?
In de Kamerbrieven van 4 april en 28 mei is uitgebreid ingegaan op het criterium van passende inhoudelijke verwantschap en waarom dit belangrijk is voor het laten ontstaan van goed functionerende omroephuizen en daarmee voor het slagen van de bredere hervorming. Zoals ik ook in de Kamerbrief van 3 oktober over het advies van de procesregisseur over clustering omroepen in omroephuizen heb toegelicht, signaleer ik ook risico’s op dit vlak bij combinaties die nu worden overwogen.6 Tegelijkertijd is het aan omroepen om binnen de gestelde kaders geslaagde combinaties te maken die de gezamenlijkheid versterken. Daarbij vind ik het van belang om te benoemen dat het wettelijke kader duidelijke eisen zal stellen aan de inrichting van omroephuizen en hoe omroephuizen complementair aan elkaar dienen te werken aan de uitvoering van de publieke media-opdracht. Het is belangrijk dat de te vormen omroephuizen zich hiervan rekenschap geven.
Bent u bereid om meer regie te nemen in dit proces? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Ja. Ik vind het belangrijk dat de politiek meer regie pakt nu duidelijk is gebleken dat omroepen er onderling niet uitkomen. Mijn departement blijft met de omroepen en NPO in gesprek. In deze gesprekken zullen de adviezen worden meegenomen waarvan de procesregisseur aangeeft dat een vervolgproces hier aandacht aan moet geven. Ik vind het daarbij van groot belang dat de kaders die eerder zijn vastgesteld – waaronder geen extra bestuurslagen, passende inhoudelijke verwantschap, het daadwerkelijk functioneren als één organisatie en medewerkers in dienst van het omroephuis – strikt worden nageleefd. Deze kaders zijn immers bedoeld om te zorgen voor een sterk, doelmatig en samenhangend bestel.
In mijn gesprekken met de omroepen zal ik de komende tijd benadrukken dat het naleven van deze kaders niet vrijblijvend is, maar een noodzakelijke voorwaarde vormt voor het slagen van de hervorming.
Bent u voorts bereid om in samenspraak met de NPO nadrukkelijk in te zetten op een model met drie omroephuizen plus één NOS-NTR?
De discussie rondom clustering gaat veel over het precieze aantal omroephuizen. Daar heb ik begrip voor, want het heeft duidelijke gevolgen voor mogelijke combinaties die kunnen ontstaan en maakt de hervorming daarmee ook tastbaar. Ik vind het tegelijkertijd ook van belang om de overige maatregelen te benadrukken. De hervorming is immers een samenhangend pakket aan maatregelen. De vorming van omroephuizen heeft mijns inziens niet veel zin als andere maatregelen niet tegelijkertijd ook worden doorgevoerd. Ik denk hierbij aan het sluiten van het bestel voor nieuwe organisaties, het opener maken van het bestel voor ontbrekende geluiden en het laten opgaan van omroepen in omroephuizen op een dusdanige manier dat omroephuizen echt als eenheid kunnen functioneren. Er mag geen twijfel bestaan over het feit dat het omroephuis in het nieuwe bestel de omroep is.
De procesregisseur herbevestigt vanuit zijn onafhankelijke blik dan ook de randvoorwaarde dat alle medewerkers in dienst moeten komen van het omroephuis. Ik vind het goed kunnen functioneren van het omroephuis als één geheel en bestuurlijke effectiviteit belangrijker dan het uiteindelijke aantal omroephuizen waarop uitgekomen wordt. Daarbij zie ik nog steeds een groot risico wanneer gestreefd wordt naar een te klein aantal omroephuizen omdat dit de kans vergroot dat hierbinnen verschillende eilandjes blijven bestaan en het huis niet effectief en als eenheid kan opereren.
In hoeverre is de eerdere contourenbrief van uw voorganger als Minister nog actueel? Bent u nog steeds voornemens om deze contouren verder om te zetten in het uiteindelijke wetsvoorstel of verschilt u daarin van uw voorganger?
De hervorming is een samenhangend pakket aan maatregelen waarbij de gehele hervorming moet worden heroverwogen op het moment dat steun voor een specifieke maatregel zou ontbreken. In de Kamerbrief van 28 mei is geconstateerd dat het notaoverleg van 14 april en de aangenomen moties laten zien dat er in de Kamer draagvlak bestaat voor de fundamenten van het nieuwe bestel. Ook ikzelf steun in grote lijnen de maatregelen waarlangs de publieke omroep fundamenteel wordt herzien. De maatregelen zullen verwerkt worden in een wetsvoorstel die uiteraard het gebruikelijke parlementaire proces zal doorlopen.
Wanneer verwacht u de Kamer de verdere contouren van de hervorming dan wel de benodigde wetgeving te kunnen sturen?
Er wordt op dit moment gewerkt aan een wetsvoorstel waarin de hervorming zijn beslag moet krijgen. Lettende op de krappe planning om een nieuw bestel in te kunnen laten gaan, zal het wetsvoorstel in de loop van 2026 aangeboden moeten worden ter internetconsultatie.
Het besluit van de rechter dat Meta aanbevelingsalgoritmen moet aanpassen |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
van Marum , Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse organisatie wint zaak: tijdlijn Facebook en Instagram moet anders»?1
Ja.
Kunt u toezeggen dat, als het vonnis van de rechter standhoudt, u zal pleiten om de strengere nationale norm voor meer keuzevrijheid in de algoritmes op sociale media als Europese standaard te hanteren?
De Nederlandse rechter interpreteert in deze uitspraak bestaande normen uit de digitaledienstenverordening (DSA). Er is hier geen sprake van een strengere nationale norm en het is daarom niet nodig om op Europees niveau te pleiten voor een strengere norm. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat in dit geval betekent dat Meta een dwangsom moet betalen aan Bits of Freedom als zij de uitspraak niet voor 31 december 2025 naleeft. Meta heeft tegen de uitspraak hoger beroep ingesteld. Dat beroep dient op 26 januari 2026.
Uiteindelijk is de interpretatie van de DSA in laatste instantie aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De Digitale dienstenraad, die bestaat uit de nationale toezichthoudende autoriteiten, signaleert opkomende kwesties met betrekking tot de DSA en draagt samen met de Europese Commissie bij aan een consistente toepassing van de DSA in de EU, onder meer door de mogelijkheid tot het opstellen van richtsnoeren. Daarbij kunnen dit soort uitspraken van nationale rechters uiteraard een belangrijke rol spelen. Gelet hierop zien wij op dit moment geen reden om op Europees niveau te pleiten voor een Europese standaard op dit gebied.
Deelt u de mening dat niet de rechter, maar de toezichthouder moet afdwingen dat bedrijven als Meta de Europese wet- en regelgeving naleven?
Wij delen die mening niet. De DSA voorziet in een systeem van publiekrechtelijk toezicht, maar laat de mogelijkheid van een gang naar de civiele rechter onverlet. Dit blijkt ook expliciet uit de artikelen 21 en 90, eerste lid, van de DSA. Het laatste artikel opent de deur voor collectieve acties. Publiekrechtelijke en civielrechtelijke handhaving zijn beide van belang voor de effectieve werking van het systeem van de DSA en sluiten elkaar dus niet uit.
Wat gaat u doen om toezichthouders als de Autoriteit Consument & Markt en de Autoriteit Persoonsgegevens in staat te stellen om proactief toe te zien op de naleving van Europese wet- en regelgeving?
In de Uitvoeringswet digitaledienstenverordening zijn de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en de Autoriteit persoonsgegevens (AP) aangewezen als toezichthouders. Deze wet geeft de toezichthouders de bevoegdheden die nodig zijn om toezicht te houden op de DSA. Het Ministerie van Economische Zaken stelt structurele financiering beschikbaar voor beide toezichthouders. Het ministerie staat regelmatig in contact met zowel de ACM als de AP. Er zijn vanuit de toezichthouders geen signalen ontvangen dat zij niet in staat zouden zijn om doeltreffend toe te zien op de DSA, waardoor op dit moment geen verdere actie is vereist. Het is hierbij van belang op te merken dat Facebook en Instagram onder toezicht staan van de Europese Commissie en de Ierse toezichthouder. Eventuele handhavingsmaatregelen worden door deze autoriteiten genomen.
Waarom maakt de Rijksoverheid nog steeds gebruik van online platforms die de Europese wet- en regelgeving niet naleven? Hoe treedt u normerend op tegen de desbetreffende techbedrijven?
Vrijwel de hele samenleving maakt gebruik van online platforms: ruim 14 miljoen Nederlanders zijn hier daar dagelijks op actief. Nederlanders hebben een groot belang bij goede informatievoorziening door de overheid. Als overheid willen we communiceren met middelen waarmee Nederlanders goed kunnen worden bereikt. De Rijksoverheid ziet zich daarom geconfronteerd met een situatie dat er gebruik moet worden gemaakt van online platforms voor contact met de samenleving omdat er voor dit gebruik op dit moment geen geschikte alternatieven beschikbaar zijn. Daarbij speelt mee dat er specifieke groepen zijn in de samenleving die weinig gebruik maken van traditionele media en/of andere informatiekanalen. Gebleken is dat deze groepen wel goed bereikbaar zijn via online platforms.
Online platforms dienen zich te houden aan Europese wet- en regelgeving. Het is allereerst aan de toezichthouders om ervoor te zorgen dat die normen publiekrechtelijk worden gehandhaafd. In aanvulling daarop werken we aan verschillende instrumenten om naleving van Europese wet- en regelgeving te bevorderen. Zo zijn er in opdracht van de Staatssecretaris voor Koninkrijksrelaties en Digitalisering onder meer Kinderrechten Impact Assessments uitgevoerd en maken we met onderzoek naar contentmoderatie op zeer grote online platforms, waaronder sociale media, zichtbaar hoe platforms omgaan met illegale en schadelijke content.2
Wat doet u om maatschappelijke organisaties, zoals Bits of Freedom, te ondersteunen in hun acties om grote techbedrijven ter verantwoording te roepen?
Maatschappelijke organisaties spelen een belangrijke rol in de effectieve toepassing van de DSA, onder meer als trusted flaggers en via civielrechtelijke handhaving van de DSA. Het onafhankelijk functioneren van deze organisaties is hierbij van groot belang. Het is een taak van de overheid om ruimte te creëren voor maatschappelijke organisaties om hun rol uit te oefenen.
De overheid onderhoudt contacten met verschillende maatschappelijke organisaties om kennis en signalen te delen, zo ook met Bits of Freedom.
Bent u bereid om, in zoverre mogelijk, bijstand te verlenen aan maatschappelijke organisaties die juridisch de strijd aan gaan met grote techbedrijven die willens en wetens de wet niet naleven?
Wij zien het als taak voor de overheid om ruimte te creëren voor maatschappelijke organisaties om hun doelen na te streven, en om te zorgen dat in Nederland toezicht kan worden gehouden op de toepasselijke wet- en regelgeving. Het is echter geen taak voor de overheid om enige, maar in het bijzonder financiële, bijstand te verlenen in civielrechtelijke rechtszaken.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De toegankelijkheid van historische NPO-, NOS- en Beeld & Geluid-archieven voor het publiek |
|
Martin Oostenbrink (BBB) |
|
Moes |
|
|
|
|
Heeft u zelf wel eens geprobeerd om nichefragmenten, zoals een uitzending van de zendtijd voor politieke partijen van een willekeurige partij uit de jaren ’60, te bekijken of op te vragen? Zo ja, wat waren uw ervaringen? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Nee, ik heb hier geen ervaring mee. Wel heb ik mij over de procedure voor toegang laten informeren door het Nederlands Instituut voor Beeld & Geluid (hierna: Beeld & Geluid).
Bent u zich bewust van de huidige omvang van archiefmateriaal van publieke omroepen (waaronder de NOS) dat slechts onder strikte voorwaarden, uitsluitend in studiezalen, of helemaal niet beschikbaar wordt gesteld wegens rechtenbeperkingen en kunt u hiervoor kwantitatieve gegevens verstrekken, zoals aantallen verzoeken, afwijzingen en de bijbehorende redenen?
Beeld & Geluid is belast met de wettelijke taak van het in stand houden en exploiteren van een media-archief voor de landelijke publieke omroepen. Op het meeste audiovisuele archiefmateriaal van de publieke omroepen rusten beperkingen ten aanzien van verspreiding en hergebruik op basis van intellectuele eigendomsrechten. Beeld & Geluid geeft aan dat materiaal voor particulier gebruik vanwege deze beperkingen enkel te bekijken en te beluisteren is in de studiezaal van Beeld & Geluid. Het is wel mogelijk om online naar materiaal te zoeken in de publiekscatalogus.
Beeld & Geluid geeft aan geen kwantitatieve gegevens bij te houden over het aantal afgewezen verzoeken tot toegang tot of gebruik van het materiaal. Volgens Beeld & Geluid worden aanvragen voor privégebruik vrijwel altijd goedgekeurd door de rechthebbende omroep. Voor het gebruik van materiaal buiten de privésfeer, voor verspreiding of exploitatie, worden klanten doorverwezen naar de afdeling van Beeld & Geluid die licentieaanvragen voor professioneel gebruik in behandeling neemt.
Op welke juridische gronden worden publieke omroeparchieven momenteel beperkt in hun beschikbaarheid voor burgers (bijvoorbeeld auteursrecht, contractuele afspraken met producenten of rechtenhouders, privacyregelgeving) en kunt u per grond kort uiteenzetten hoe deze beperking technisch en juridisch wordt toegepast?
De gronden waarop de beschikbaarheid van publieke omroeparchieven voor het publiek zijn beperkt volgen uit het auteursrecht, het naburig recht en overwegingen met betrekking tot privacy. Uiteraard zijn hier goede redenen voor. In de eerste plaats ten behoeve van de rechten van makers, uitvoerend kunstenaars en natuurlijke personen.
Beeld & Geluid geeft aan dat het auteursrecht en het naburig recht van toepassing is op bijna al het archiefmateriaal van de publieke omroepen. Het uitgangspunt van auteursrechtelijk en nabuurrechtelijk beschermd materiaal is dat voor de openbaarmaking en verveelvoudiging ervan door derden toestemming van de rechthebbenden vereist is tenzij er sprake is van gebruik dat onder een wettelijke exceptie valt.
Het toestemmingsvereiste kan bij de digitale ontsluiting van archieven wringen. Dit komt niet alleen doordat in veel gevallen de rechthebbenden niet of zeer moeilijk te achterhalen zijn, maar ook door de grote aantallen rechthebbenden waarvan de toestemming noodzakelijk is voor rechtmatig gebruik.
Beeld & Geluid heeft zowel met de NPO en de omroepen, als met organisaties van andere rechthebbenden een zogeheten archiefovereenkomst gesloten. Dit is een licentieovereenkomst waarbij rechthebbenden toestemming geven aan Beeld & Geluid om audiovisueel materiaal beschikbaar te stellen ten behoeve van onderwijs, onderzoek en het museum van Beeld & Geluid.
Ethische- en/of privacyoverwegingen kunnen een rol spelen als onderdeel van de afspraken over de condities waaronder materiaal gepubliceerd mag worden. Op basis van deze gronden is het hergebruik van materiaal in bepaalde gevallen niet toegestaan. Dit kan bijvoorbeeld op verzoek van betrokkenen in het kader van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG). Als gevolg kan de beschikbaarheid van het materiaal voor het publiek beperkt worden.
In hoeverre kan en wilt u via beleidsinstrumenten (zoals subsidievoorwaarden, convenanten of moderatie) bevorderen dat met publieke middelen geproduceerde of publiek gefinancierde rechten zodanig worden beheerd dat het publieke belang gediend wordt, in het bijzonder door open toegang voor onderzoek en publieke controle te waarborgen?
Ik zie op dit moment geen noodzaak om aanvullende beleidsinstrumenten in te zetten om de toegankelijkheid van publiek gefinancierde producties of rechten te bevorderen, omdat de toegang mijns inziens reeds voldoende is geborgd.
Beeld & Geluid biedt al verschillende toegangsmogelijkheden voor verschillende typen professioneel gebruik van audiovisueel materiaal. Denk hierbij aan gebruik door mediaprofessionals, of gebruik ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek en onderwijs. Particulieren kunnen toegang krijgen tot materiaal via de studiezaal, de museumlounge en het online publieksportaal. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3, hangen beperkingen ten aanzien van de toegang en het hergebruik van audiovisueel materiaal samen met de aard en doel van het gebruik. Deze beperkingen in het hergebruik zijn er om de belangen van de rechthebbenden te beschermen en ik vind het belangrijk om dat te respecteren.
Beeld & Geluid is momenteel bezig met de ontwikkeling van een publieksportaal («de Schatkamer»), waarop audiovisueel materiaal gratis aangeboden zal worden voor het publiek. Het beoogde oplevermoment van het portaal is medio mei 2026. Het betreffende materiaal zal op basis van licentieafspraken, zoals voor werken die niet langer in de handel verkrijgbaar zijn, beschikbaar zijn via de portaal van Beeld & Geluid. Het instituut krijgt subsidie van het Ministerie van OCW om een online portaal te realiseren waar bezoekers gratis honderdduizenden afleveringen van programma’s zullen kunnen bekijken.1
Bent u bereid te onderzoeken of, en onder welke voorwaarden, publieke omroepen en nationale archiefinstellingen verplicht kunnen worden transparante, reproduceerbare en niet-discriminerende procedures te hanteren voor toegang tot historisch politiek geluid- en beeldmateriaal?
Op basis van de informatie die ik heb ontvangen van Beeld & Geluid en het Nationaal Archief zie ik geen aanleiding om daar nu onderzoek naar te doen. Zowel voor professionals als particulieren zijn er verschillende manieren om toegang te krijgen tot audiovisueel materiaal. De archiefinstellingen zijn hierbij transparant over de mogelijke beperkingen die van toepassing zijn bij het verkrijgen van toegang tot het materiaal. Eventuele voorwaarden hierbij zijn voor iedereen gelijk.
Zoals ik in mijn antwoord onder vraag 4 al aangaf, beoogt Beeld & Geluid daarnaast met de «Schatkamer» een grote hoeveelheid archiefmateriaal gratis beschikbaar te stellen voor het brede publiek.
Welke mogelijkheden ziet u om rechtenconflicten met private rechthebbenden op te lossen, bijvoorbeeld via onderhandelingen over vrijgave, inkoop van rechten, modellicenties of tijdelijke openstelling voor onderzoeksdoeleinden, en bent u bereid hiervoor extra financiële ruimte of overheidsbemiddeling beschikbaar te stellen?
Ik vermoed dat u met rechtenconflicten doelt op het gegeven dat een groot deel van het in de archieven opgenomen materiaal auteursrechtelijk en nabuurrechtelijk beschermd is. In EU-verband zijn er meerdere oplossingen geïntroduceerd om digitale archieven te kunnen ontsluiten.
Mijn ministerie heeft in 2021 een aantal stakeholderdialogen georganiseerd om met partijen te verkennen welke oplossingen er mogelijk zijn, waaronder het sluiten van ECL. Op basis van een ECL kan een representatieve collectieve beheersorganisatie ook rechtmatig licenties verlenen voor niet-aangesloten makers en uitvoerend kunstenaars. Bij deze stakeholderdialogen waren instellingen voor cultureel erfgoed, rechthebbendenorganisaties en collectieve beheersorganisaties betrokken. Dit heeft geleid tot drie convenanten of overeenkomsten die het voor erfgoedinstellingen mogelijk maken een licentie af te sluiten met betreffende rechtenorganisaties of representatieve collectieve beheersorganisaties voor niet langer in de handel verkrijgbare muziekwerken, audiovisuele werken en periodieken.5
In de praktijk wordt bij de digitale ontsluiting van archieven al langere tijd gewerkt met vrijwaringen, afgegeven door collectieve beheersorganisaties.
Bent u bereid te onderzoeken of een beperkte en proportionele uitzondering (een publiek-interesse-clausule) in het Nederlandse auteursrecht mogelijk en wenselijk is voor historisch politiek archiefmateriaal, teneinde de toegankelijkheid voor onderwijs, onderzoek en publiek debat te bevorderen?
Het auteursrecht en het naburig recht zijn grotendeels geharmoniseerd.6 Het Unierechtelijk kader voor auteursrecht en naburig recht laat het introduceren van nieuwe excepties op het auteursrecht niet toe. Nieuwe excepties zijn wel mogelijk indien op EU-niveau daartoe de mogelijkheid wordt geboden. De Nederlandse wet heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid van de introductie van excepties met het oog op onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en publiek debat.
Kunt u aangeven welke privacy- en veiligheidsvoorwaarden naar uw oordeel wél relevant blijven (bijvoorbeeld bij kinderarbeid, slachtofferschap of lopende rechtszaken) en hoe deze selectief kunnen worden gewaarborgd zonder de algemene toegankelijkheid onnodig te beperken? Indien nee, waarom niet?
Voor zover het gaat om de verwerking van persoonsgegevens geldt dat de AVG in acht moet worden genomen. Dit geldt ook voor erfgoedinstellingen als er bij de digitale ontsluiting van archieven tot personen herleidbare gegevens worden verwerkt.
Bent u bereid om het Nationaal Archief, het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid en de publieke omroepen (bijvoorbeeld de NOS) te verzoeken om binnen drie maanden transparante statistieken openbaar te maken over verzoeken tot inzage, toegekende en geweigerde verzoeken, inclusief de juridische gronden van weigering, en bent u bereid inzicht te geven of, en zo ja hoe, deze instellingen publiek onderzoek mogelijk maken zonder dat verzoeken moeten worden gemotiveerd op inhoudelijke gronden?
Op basis van de informatie die ik heb ontvangen vind ik dat niet noodzakelijk. Beeld & Geluid geeft aan dat het gegevens bijhoudt over het aantal verstrekte licenties voor professioneel en particulier gebruik, maar niet over het aantal verleende verzoeken tot toegang. Volgens Beeld & Geluid is het aantal gevallen waarin geen toegang wordt verleend, klein. In die gevallen is er sprake van een aanvraag bij een portaal van Beeld & Geluid die niet aansluit bij het beoogde doel van het gebruik of gaat het om materiaal waar een beperking op rust, zoals beschreven in de beantwoording van vraag 3. Om te kunnen beoordelen of de juiste licentie wordt aangevraagd en of er eventueel sprake is van bezwaren op grond van ethische- of privacyoverwegingen bij het hergebruik van het materiaal, verzoekt Beeld & Geluid gebruikers bij licentieaanvragen altijd om een toelichting op het beoogde gebruik. Het is aan de licentiehouder om de licentie uiteindelijk goed te keuren.
Voor het Nationaal Archief geldt dat het geen omroeparchieven beheert. In algemene zin biedt het Nationaal Archief inzage in archiefbescheiden conform de Archiefwet 1995. Het uitgangspunt van deze wet is dat archieven in principe openbaar zijn en voor iedereen in te zien zijn. In geval dat er bijvoorbeeld sprake is van een beperkte openbaarheid kan inzage worden verkregen onder bepaalde, voor een ieder gelijke voorwaarden. Overigens berusten auteursrechten op de archieven bij het Nationaal Archief (onderdeel van de Staat) doorgaans bij de Staat. Waar de rechten bij derden berusten is inzage op de studiezaal mogelijk conform de genoemde exceptie, maar zullen de archieven (waaronder foto’s) niet online worden geplaatst, tenzij er sprake is van een overeenkomst met de rechthebbende of er een andere reden bestaat om de werken alsnog online te mogen plaatsen.
Ziet u mogelijkheden om vanaf de volgende subsidiecyclus subsidievoorwaarden te koppelen aan openbaarheid, bijvoorbeeld door standaard publicatie van metadata of onbeperkte archieftoegang voor publiek gebruik? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel hierover verwachten? Zo nee, waarom niet?
Beeld & Geluid is één van de zes nationale erfgoedinstellingen die optreden als trekker van het Netwerk Digitaal Erfgoed (NDE). Het NDE is een samenwerkingsverband van erfgoedinstellingen dat uitvoering geeft aan de Nationale Strategie Digitaal Erfgoed. Het doel van deze strategie is om erfgoed voor iedereen toegankelijker te maken door het online publiceren, en vervolgens verbinden, van informatie over collecties (metadata) over de grenzen van erfgoedinstellingen heen.
Beeld & Geluid doet dit onder andere in het kader van de onder antwoord 4 genoemde «Schatkamer». Via het portaal worden ook metadata toegankelijk gemaakt voor programma’s waarvoor Beeld & Geluid nu geen licenties heeft afgenomen. Een selectie van de metadata van al deze programma’s wordt daarnaast ook buiten het portaal om, op zodanige wijze beschikbaar gesteld dat bouwers van andere applicaties verbindingen kunnen leggen met de collectie. Zo wordt die collectie nog beter vindbaar voor gebruikers – ook voor hen die het portaal niet kennen. Hiermee wordt een grote stap gezet in het toegankelijk maken van historisch omroepmateriaal.
Het bericht ‘Van Gogh Museum dreigt deuren te sluiten, ruziet met staat over geld voor onderhoud’ |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Moes |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving over de mogelijke sluiting van het Van Gogh Museum?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse overheid gevraagd is om de subsidie aan het Van Gogh Museum met € 2,5 miljoen per jaar te verhogen om voldoende financiering te bieden voor een noodzakelijke renovatie en wat is uw argumentatie om deze financiering niet te verstrekken?
Het klopt dat het Van Gogh Museum heeft gevraagd om een verhoging van de subsidie. Ik ben van mening dat de huidige subsidie voldoende is om noodzakelijk onderhoud uit te voeren. Het Van Gogh Museum zal ook zelf moeten bijdragen aan de uitvoering van haar eigen renovatieplan, in het bijzonder als het gaat om werkzaamheden die verdergaan dan noodzakelijk onderhoud. Uit onderzoek van de deskundige die mijn voorganger heeft ingeschakeld maak ik op dat het noodzakelijke onderhoud kan worden bekostigd uit de huisvestingssubsidie.
Daarnaast is in de plannen van het Van Gogh Museum voorzien in een pakket aan verduurzamingsmaatregelen. Mijn deskundige heeft de kosten daarvoor geraamd op een bedrag van € 56 miljoen, op een totaal van € 104 miljoen aan investeringen. Mijn deskundige heeft het Van Gogh Museum geadviseerd om alternatieve, minder kostbare verduurzamingsmaatregelen te onderzoeken. Het is vanzelfsprekend ook mogelijk om de verduurzamingsambities bij te stellen. Die afweging is aan het museum zelf. Het staat het museum vrij om zichzelf hogere ambities te stellen, als het museum daar voldoende financiële ruimte voor heeft. Het museum kan bijvoorbeeld haar eigen vermogen (eind 2024 meer dan € 50 miljoen) aanwenden, of tegen gunstige voorwaarden lenen bij de schatkist of het Nationaal Restauratiefonds.
Klopt het dat het Van Gogh Museum jaarlijks ruim € 6 miljoen uit het eigen vermogen reserveert voor de renovatie en het opvangen van gederfde inkomsten, en hoe weegt u deze inzet van eigen middelen mee in uw beoordeling van de hoogte van de subsidie?
In de openbare jaarrekening van het museum over het jaar 2024 is inderdaad te lezen dat het museum jaarlijks ruim € 6 miljoen uit het eigen vermogen reserveert voor de renovatie en het opvangen van gederfde inkomsten.
Ik ben van mening dat de huidige subsidie voldoende is om noodzakelijk onderhoud uit te voeren. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat het Van Gogh Museum volgens eigen onderzoek én een onafhankelijke visitatiecommissie te maken heeft met verouderde klimaatsystemen, lekkende daken, falende liften en installaties die het einde van hun levensduur hebben bereikt?
Ik verwijs naar de recente Kamerbrief van mijn ambtsvoorganger met visitatierapporten die op 5 juni jongstleden met uw Kamer is gedeeld (2025D26334). De visitaties van de Rijksmusea – en de rapporten hierover – beogen een integrale evaluatie te zijn van de wijze waarop de Rijksmusea hun taken en maatschappelijke doelen opvatten en realiseren. De visitatiecommissie heeft geen bouwkundig onderzoek uitgevoerd en heeft ook geen rol bij het vaststellen van de huisvestingssubsidie.
Het Van Gogh Museum heeft het Ministerie van OCW laten weten dat er sprake is van achterstallig onderhoud. Ik ben van mening dat de verleende huisvestingssubsidie voldoende is voor noodzakelijk onderhoud. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Wat is de uitkomst van het «uitgebreid onderzoek door deskundigen» dat in opdracht van uw ministerie is uitgevoerd naar de technische staat en veiligheid van het gebouw, inclusief risico’s voor bezoekers, personeel en de collectie, wanneer er geen ingrijpende renovatie plaatsvindt?
Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van mijn ministerie, tijdens de bezwaarprocedure die door het Van Gogh Museum is gestart. Het onderzoek heeft gekeken naar reeds eerder uitgevoerde (meet)rapporten, het Masterplan van het Van Gogh Museum en naar de toerekening van de kosten uit het Masterplan. Uit het onderzoek leid ik af dat de jaarlijkse subsidie voldoende is voor noodzakelijk onderhoud. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Kunt u het zowel het rapport van de visitatiecommissie als het rapport als gevolg van uitgebreid onderzoek door deskundigen met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Het visitatierapport van het Van Gogh Museum is reeds aan uw Kamer gezonden op 5 juni 2025 (2025D26334).
Ik zou graag het rapport van mijn deskundige met uw Kamer delen. Het Van Gogh Museum heeft mij echter verzocht om informatie te redigeren met het oog op vertrouwelijkheidsbezwaren. Ik heb het museum om verduidelijking gevraagd en wacht daar nog op. Na afronding zullen we het rapport zo spoedig mogelijk aan uw Kamer doen toekomen.
Hoe reflecteert u op de overeenkomst van 1962 tussen de Nederlandse staat en de Stichting Vincent van Gogh waarin is vastgelegd dat de staat een blijvende huisvesting voor de verzamelingen inricht en zorg voor de collectie te dragen «als ware die eigen goed»?
De Nederlandse staat is van mening dat aan de afspraken uit de overeenkomst in 1962 wordt voldaan.
Deelt u de opvatting van het museum dat deze overeenkomst ook een plicht inhoudt om het museumgebouw zo te onderhouden dat het duurzaam en veilig open kan blijven voor toekomstige generaties? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Hoe beoordeelt u het standpunt van het museum dat de Nederlandse staat met de huidige financiering en onderhoudsaanpak in strijd handelt met deze overeenkomst?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Op welke termijn verwacht u een definitief besluit te nemen over de financiering en renovatie en hoe voorkomt u tot die tijd dat het museum genoodzaakt is (gedeeltelijk) te sluiten?
Het Van Gogh Museum heeft beroep aangetekend bij de rechter. De zittingsdatum is nu gepland op 19 februari 2026. Een hoger beroep is mogelijk na uitspraak van de rechter. Dit betekent dat het nog tot in 2027 kan duren voordat definitief uitsluitsel komt over de hoogte van de subsidie.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en vóór het verkiezingsreces beantwoorden?
Nee, ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd bij brief van 2 oktober 2025.2
Haatbrieven aan moskeeën |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Haagse moskeeën vragen burgemeester om extra maatregelen na met bloed besmeurde dreigbrieven» (AD, 15 september 2025)?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Hoe beoordeelt u het feit dat meerdere moskeeën in Den Haag, maar ook in steden als Rotterdam, Eindhoven en Arnhem, dreigbrieven hebben ontvangen, waarvan sommige besmeurd lijken met bloed en waarin teksten staan als «De islam moet dood» en spotprenten van de Profeet Mohammed (vrede zij met hem)?
Het versturen van dreigbrieven met dergelijke haatdragende en gewelddadige inhoud is uiterst verwerpelijk. Dit soort incidenten is niet alleen verontrustend voor de betrokken gemeenschappen, maar voor de samenleving als geheel. Het is van groot belang dat dergelijke zaken gemeld worden bij de relevante autoriteiten en zo nodig bij de politie aangifte wordt gedaan, zodat passende maatregelen genomen kunnen worden.
Kunt u toelichten welke maatregelen politie en justitie reeds hebben genomen om de veiligheid van de betrokken moskeeën en hun bezoekers te waarborgen, en welke stappen zijn gezet in het opsporingsonderzoek naar de daders?
De beslissing om beveiligingsmaatregelen voor religieuze instellingen te treffen, gebeurt altijd op basis van actuele dreigingsinformatie van de politie en de veiligheidsdiensten. Dit gebeurt onder verantwoordelijkheid van het lokaal bevoegd gezag en is een aanvulling op de maatregelen die deze instellingen zelf al treffen om hun veiligheid te waarborgen.
Ik treed niet in de specifieke maatregelen die door politie en justitie worden genomen, aangezien dit vaak vertrouwelijke informatie betreft die afhangt van de operationele keuzes van politie en justitie. Noch doe ik, zoals te doen gebruikelijk, uitspraken over individuele opsporingsonderzoeken.
Hoe reageert u op de oproep van de Stichting Islamitische Organisaties Regio Haaglanden (SIORH) en de Federatie Islamitische Organisaties (FIO) om moskeeën vergelijkbare structurele beveiligingsmaatregelen te bieden als de joodse gemeenschap al ontvangt?
Ik neem de zorgen en de oproep van de Stichting Islamitische Organisaties Regio Haaglanden en de Federatie Islamitische Organisaties serieus. Het is van groot belang dat iedereen in Nederland zijn of haar religie kan uitoefenen zonder zich zorgen te maken over de eigen veiligheid. Het is dan ook bijzonder zorgwekkend dat dit voor sommige gemeenschappen niet altijd de werkelijkheid is.
De beveiligingsmaatregelen voor joodse instellingen zijn specifiek afgestemd op de dreiging die voor die gemeenschappen geldt. Uiteraard worden de ontwikkelingen rondom de veiligheid van moskeeën en andere religieuze instellingen nauwlettend gevolgd, en indien de dreiging en risico’s dat vereisen, zullen ook voor islamitische instellingen beveiligingsmaatregelen getroffen worden door de lokale autoriteiten.
Bent u bereid te bevorderen dat er een gemeentelijk of landelijk veiligheidsfonds voor moskeeën komt, waarmee structureel kan worden geïnvesteerd in beveiligingsmaatregelen voor moskeeën? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is er geen voorziening voor een specifiek veiligheidsfonds voor moskeeën, noch zijn er voornemens om een dergelijk fonds in te stellen. De veiligheid van religieuze instellingen, waaronder moskeeën, wordt doorgaans gewaarborgd door lokale autoriteiten, die maatregelen treffen op basis van actuele dreigingsinformatie. De situatie rondom de bescherming van moskeeën wordt serieus genomen en voortdurend gemonitord. Indien uit dreigingsanalyses blijkt dat extra maatregelen noodzakelijk zijn, kunnen lokale autoriteiten passende veiligheidsmaatregelen treffen.
Hoe beoordeelt u de cijfers van de Islamitische Stichting Nederland (ISN), die sinds 2015 bijna driehonderd anti-islamitische incidenten bij moskeeën registreerde, waaronder dreigbrieven, bekladdingen, vernielingen en zelfs pogingen tot brandstichting?
Elk incident van haat of geweld, in het bijzonder gericht tegen religieuze instellingen, is er één te veel. De cijfers die u noemt zijn zorgwekkend en onderstrepen de ernst van het probleem. Het kabinet blijft zich actief inzetten om alle vormen van haatdelicten, waaronder anti-islamitische incidenten, tegen te gaan.
Deelt u de zorg dat deze incidenten passen in een bredere trend van toenemende islamhaat en bent u bereid om, naast repressieve maatregelen, ook structureel te investeren in preventieve maatregelen die gericht zijn op het tegengaan van moslimhaat?
Het kabinet deelt de algemene zorg over moslimdiscriminatie. Hoewel ik niet kan zeggen in hoeverre de incidenten passen in een bredere trend, staat het buiten kijf dat discriminatie van moslims op brede schaal voorkomt. Dit wordt bevestigd door de rapporten van de lokale antidiscriminatievoorzieningen, de politie en het Openbaar Ministerie.2 Dit is een zorgwekkende ontwikkeling die we niet kunnen negeren.
Er zijn al verschillende initiatieven op zowel lokaal als nationaal niveau, van burgers, maatschappelijke organisaties, onderwijsinstellingen en meer, die gericht zijn op het bevorderen van inclusiviteit, het versterken van wederzijds begrip en het tegengaan van haat. Deze situatie vraagt om blijvende en gerichte aandacht. De bestaande initiatieven worden ondersteund door het ministerie, zodat we niet alleen repressief optreden, maar ook structureel en preventief werken aan een samenleving waarin iedereen zich veilig en gerespecteerd kan voelen, ongeacht zijn of haar geloof.
De zorgen werden ook besproken tijdens de Catshuissessie met moslimjongeren op 26 augustus jl. Daarnaast zijn de Staatssecretaris van Participatie en Integratie en Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voornemens om uw Kamer nog dit jaar de beleidsreactie op het Nationaal onderzoek naar moslimdiscriminatie te sturen.
Wat heeft u gedaan met het eerdere aankaarten van dit probleem, bijvoorbeeld naar aanleiding van de schriftelijke vragen over de vernielingen bij de As-Soennah moskee in Assen, en welke lessen zijn daaruit getrokken voor de bescherming van moskeeën in het algemeen?
Zie antwoord vraag 7.