Het artikel ‘Verdachte in ‘tattookillers’-zaak knipt enkelband door en vlucht’. |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Verdachte in tattookillers-zaak knipt enkelband door en vlucht»?1
Ja.
Zijn er gevallen bekend waarbij verdachten of veroordeelden gedurende detentie in verband worden gebracht met strafbare feiten en/of mogelijke pogingen tot ontvluchting en na enige tijd voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld?
Bij de beoordeling of moet worden afgezien van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) speelt een rol of na aanvang van de celstraf sprake is geweest van ernstig wangedrag, blijkende uit een verdenking of veroordeling ter zake van een strafbaar feit of een (poging tot) ontvluchting. De rechter oordeelt op aangeven van het OM of een v.i., om deze reden, wordt uitgesteld of geheel achterwege wordt gelaten. Het OM laat weten geen specifieke cijfers voorhanden te hebben ten aanzien van het voorwaardelijk vrijkomen van gedetineerden die tijdens detentie in verband zijn gebracht met een misdrijf en/of ontvluchting.
Hoeveel keren per jaar wordt voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege gelaten op grond van de aanwijzing voorwaardelijke invrijheidstelling wegens ernstige bezwaren of een veroordeling ter zake van een misdrijf?2 Hoe vaak wegens onttrekking aan tenuitvoerlegging straf al dan niet met (dreiging met) geweld of een poging daartoe? Hoe vaak omdat gestelde bijzondere voorwaarden het recidiverisico onvoldoende inperken of veroordeelde niet bereid is de voorwaarden na te leven? Kunt u bij de beantwoording van deze vraag een uitsplitsing maken naar het aantal verdachten en naar het aantal veroordeelden?
Ook hier geldt dat de centraal door het OM geregistreerde gegevens niet kunnen voorzien in de gevraagde specificatie. Wel blijkt dat het OM in 2019 circa 60 vorderingen tot afstel van de v.i. indiende. Daar kende de rechter er 45 (gedeeltelijk) van toe. De cijfers zien op veroordeelden, omdat de v.i. alleen van toepassing is op een onvoorwaardelijke celstraf van meer dan een jaar.
De in de Eerste Kamer aanhangige Wet straffen en beschermen brengt verandering aan in de wijze waarop de v.i. wordt verleend. Het OM beslist daarin zelf of v.i. wordt toegestaan, aan de hand van het gedrag van de gedetineerde gedurende de gehele detentie, maatschappelijke risico’s en slachtofferbelangen. Dit maakt het vorderen van afstel van de v.i. gebaseerd op bovenstaande gronden overbodig.
Wat waren de overwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan het besluit om geen vordering in te stellen tot het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van deze verdachte?
Ten tijde van de beoordeling zag het OM geen ernstige bezwaren op grond waarvan verzocht kan worden om van een v.i. af te zien. Naar het oordeel van de adviserende instanties kon het recidiverisico voldoende worden ingeperkt door het stellen van bijzondere voorwaarden. De omstandigheid dat de veroordeelde in een andere strafzaak verdachte was, valt in dit geval buiten de reikwijdte van de (nog) geldende gronden voor afstel van een v.i., omdat de verdenking betrekking had op feiten die zijn gepleegd vóór de aanvang van de celstraf waarop de v.i. zag.
Aangezien het een zaak betreft van zeer langlopende duur, bent u bereid de Kamer van een overzicht te voorzien van de ontwikkelingen gedurende de jaren met betrekking tot deze verdachte?
Het OM stelde hoger beroep in tegen de vrijspraak van de rechter op 6 februari 2020, waardoor deze specifieke zaak nog onder de rechter is. Dit maakt dat ik niet inhoudelijk op de zaak in kan gaan. Voor processuele informatie verwijs ik naar mijn brief die ik gelijktijdig met deze beantwoording heb verzonden.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk van elkaar en voor het debat over «het bericht dat een rechter iemand bij wie levenslang is geëist, toch uit voorarrest heeft vrijgelaten» te beantwoorden?
Ja.
De betrokkenheid van de minister bij een mogelijke megaschikking met Shell voor corruptie in Nigeria |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Hoe vaak heeft u, of is er namens u, gesproken met het openbaar ministerie (OM) over een mogelijke schikking met Shell wegens de corruptiezaak in Nigeria?1 Op welke momenten hebben deze gesprekken plaatsgevonden en wat was op dat moment de stand van zaken in de strafzaak?
Zoals in mijn brief van 30 januari jl.2 aangegeven, is in de zaak Etosha sprake van een lopend strafrechtelijk onderzoek. Zoals bij u bekend, kan ik geen inhoudelijke mededelingen doen over individuele strafzaken waarin het strafrechtelijk onderzoek loopt. Wel kan ik u meedelen dat ik – zoals te doen gebruikelijk in gevoelige strafzaken – door het Openbaar Ministerie ben geïnformeerd over de stand van zaken in het lopende onderzoek.
Uit de door mij genomen beslissing op een verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur van 27 januari jl. en daarbij behorende stukken volgt dat het Openbaar Ministerie mij en mijn ambtsvoorganger(s) zowel mondeling als schriftelijk diverse malen heeft geïnformeerd over de stand van zaken in het strafrechtelijk onderzoek genaamd Etosha. Deze stukken zijn, zoals ik uw Kamer op 28 januari jl. berichtte, gepubliceerd op de website van de rijksoverheid.3
Op wiens initiatief vonden deze gesprekken plaats?
In de onderhavige zaak heeft het Openbaar Ministerie het eerste overleg c.q. presentatie op 2 juli 2018 – waarin het Openbaar Ministerie mij heeft geïnformeerd over de stand van zaken in het onderzoek – geïnitieerd. Hierna hebben vervolgoverleggen plaatsgehad.
Uit artikel 129, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie juncto artikel 11, eerste lid, van het Reglement van Orde College van procureurs-generaal volgt dat het Openbaar Ministerie jegens mij een inlichtingenverplichting heeft. Door mij te informeren over een gevoelige strafzaak word ik in staat gesteld mijn politieke verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor de gedragingen van het Openbaar Ministerie. Het verstrekken van inlichtingen kan het Openbaar Ministerie zowel op eigener beweging als op mijn verzoek doen.
Wat is daar inhoudelijk besproken? Zijn hier verslagen van?
Zoals aangegeven in antwoord op de vragen 1 en 2 heeft het Openbaar Ministerie mij geïnformeerd over de stand van zaken in het strafrechtelijk onderzoek, dat nog lopende is. Reeds hierom kan ik geen inhoudelijke mededelingen doen over deze zaak en hetgeen daarover is besproken. Ten aanzien van de in deze zaak geïnventariseerde documenten verwijs ik naar het gepubliceerde besluit van 27 januari jl. en de daarbij behorende stukken.
Waarom schreef u eerder aan advocaten en de actiegroepen dat het gezien de scheiding der machten niet gepast is dat u in dit stadium enige bemoeienis hebt of zienswijze geeft op de zaak, terwijl nu blijkt dat u herhaaldelijk overleg heeft gevoerd met het OM over deze zaak?
Zoals volgt uit het antwoord op de vragen 1 en 2 word ik door het Openbaar Ministerie geïnformeerd over gevoelige zaken. Daardoor word ik als Minister van Justitie en Veiligheid in staat gesteld mijn politieke verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor het handelen van het Openbaar Ministerie.
Is het gebruikelijk om nog voordat een grote schikking (hoge of bijzondere transactie) is getroffen hierover overleg te voeren met het OM? In welke zaken heeft u dit nog meer gedaan?
Zoals volgt uit het antwoord op de vragen 1 en 2 is het gebruikelijk dat het Openbaar Ministerie mij informeert over gevoelige zaken. Dat is niet enkel aan de orde in de zaak waarop deze vragen zien, maar ook in andere zaken, waarin een bijzondere (al dan niet potentiële) maatschappelijke, publicitaire of politieke belangstelling voor het optreden van het Openbaar ministerie kan zijn. Door mij te informeren over dergelijke zaken word ik als Minister van Justitie en Veiligheid in staat gesteld mijn politieke verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor het handelen van het Openbaar Ministerie.
Waarom kan een multinational als Shell, dat het predicaat «Koninklijk» draagt, op deze behandeling rekenen dat u over deze specifieke lopende zaak overleg heeft met het OM? Kunnen anderen op een gelijke behandeling rekenen? Zo niet, dan lijkt er toch sprake van klassenjustitie?
Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 5 merk ik op dat de onderhavige zaak door het Openbaar Ministerie als gevoelig is aangemerkt en om die reden heeft het Openbaar Ministerie mij over de zaak geïnformeerd.
Deelt u de mening dat u zich, als Minister van Justitie en Veiligheid, vanwege de scheiding der machten, ver moet houden van lopende strafzaken? Zo ja, waarom heeft u dat dan niet gedaan?
Als Minister van Justitie en Veiligheid dien ik terughoudendheid te betrachten bij individuele (straf)zaken, omdat beslissingen dienaangaande door de wetgever op grond van rechtsstatelijke overwegingen aan de officier van justitie zijn toegekend. Tegelijkertijd draag ik volledige ministeriële verantwoordelijkheid voor het optreden van het Openbaar Ministerie. In dat verband dien ik door het Openbaar Ministerie geïnformeerd te worden over zaken die gevoelig (kunnen) zijn en waarover ik verantwoording zou kunnen of moeten afleggen. Onder verwijzing naar het antwoord op de vragen 2, 5 en 6 merk ik op dat de onderhavige zaak door het Openbaar Ministerie als gevoelig is aangemerkt en ik om die reden over de zaak ben geïnformeerd.
De privacyrisico’s van onveilige beveiligingscamera’s |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de uitzending van Pointer, waaruit blijkt dat honderden beveiligingscamera’s eenvoudig te lokaliseren en te hacken zijn? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?1
Ja.
Het is een zorgelijke ontwikkeling dat het gebruik van bepaalde beveiligingscamera’s negatieve gevolgen kan hebben voor de veiligheid en de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen.
Welke eisen worden aan dergelijke camera’s gesteld? Deelt u de mening dat deze camera’s alleen op de Nederlandse markt mogen worden toegelaten als is komen vast te staan dat ze adequaat zijn beschermd tegen (online) hacks? Zo ja, welke maatregelen stelt u zich voor om het beveiligingsniveau van beveiligingscamera’s te verbeteren? Wat vindt u bijvoorbeeld van het in de uitzending genoemde idee om een minimumstandaard voor online veiligheid in te stellen en eenvoudig te hacken rommelproducten te verbieden?
In de uitzending van Pointer gaat het om camera’s die met het internet zijn verbonden en door middel van het IP-adres gemakkelijk te lokaliseren zijn, zogenoemde IP-camera’s. Nederlandse en Europese wet- en regelgeving stellen thans geen digitale veiligheidseisen aan IP-camera’s. Nederland maakt zich in de Europese Unie (EU) wel sterk voor het stellen van wettelijke minimum digitale veiligheidseisen aan IoT-apparaten, zoals IP-camera’s, via de Europese richtlijn voor radioapparatuur,2 welke zijn geïmplementeerd via de Telecommunicatiewet. Apparaten die niet aan de minimumeisen voldoen, kunnen dan van de markt worden geweerd en gehaald. In Nederland houdt het Agentschap Telecom toezicht op deze richtlijn. Op initiatief van Nederland wordt momenteel in EU-verband gekeken naar de invulling van de minimumeisen. Nederland zal de komende periode een aanjagende rol blijven vervullen om ervoor te zorgen dat de minimumeisen in 2020 van kracht worden in de hele EU.3
Is u bekend in hoeveel gevallen per jaar sprake is van gehackte beveiligingscamera’s? Hoe vaak wordt daarvan melding gedaan bij de Autoriteit Persoonsgegevens en bij de politie? In hoeveel gevallen wordt politieonderzoek ingesteld en in hoeveel gevallen vindt strafvervolging en veroordeling plaats? Vindt u dat sprake is van een adequaat handhavingsniveau op de bescherming van burgers tegen dit soort vormen van online criminaliteit?
Het totaal aantal gevallen per jaar waarbij sprake is van gehackte beveiligingscamera’s is mij niet bekend. Wel heeft de Autoriteit Persoonsgegevens mij laten weten dat sinds de meldplicht datalekken in Nederland van toepassing is, zij tussen 1-1-2016 en 28-1-2020 zeven datalekmeldingen heeft ontvangen waarbij sprake was van (mogelijk) gehackte beveiligingscamera’s. De politie heeft gemeld dat zij geen cijfers beschikbaar heeft over het aantal meldingen van gehackte beveiligingscamera’s. Gehackte beveiligingscamera’s worden niet als aparte delicten in de politiesystemen geregistreerd. Om die reden is niet bekend in hoeveel gevallen politieonderzoek wordt ingesteld en in hoeveel gevallen strafvervolging en veroordeling plaatsvindt en kan eveneens geen uitspraak worden gedaan over de adequaatheid van het handhavingsniveau.
Bent u bereid om, samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken, producenten bewust te maken van de noodzaak van «privacy by design and default» om te voorkomen dat persoonsgegevens na een hack kunnen uitlekken? Zo ja, welke maatregelen stelt u zich daarbij voor?
Artikel 25 van de Algemene verordening gegevensbescherming kent een verplichting voor producenten om «privacy by design and default» toe te passen op hun producten. Deze verplichting geldt ook voor producenten van beveiligingscamera’s. Producenten dienen daaraan gevolg te geven, om te voorkomen dat persoonsgegevens na een hack kunnen uitlekken. Producenten dienen zich in dat verband af te vragen of zij de juiste eisen stellen aan de aanbieders en ontwikkelaars van die producten. Daarnaast kan de Autoriteit Persoonsgegevens producenten wijzen op de noodzaak van «privacy by design and default». Ik zie het niet als mijn taak om samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken de bewustwording van producenten over de noodzaak van «privacy by design and default» te versterken, dit is aan de AP en de producenten zelf. Wel zet Nederland zich in EU-verband, als reeds aangegeven, in voor het stellen van minimumeisen aan IoT-apparaten.
Het bericht dat asielzoekers buschauffeurs intimideren en reizigers bestelen |
|
Emiel van Dijk (PVV), Roy van Aalst (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Asielzoekers intimideren buschauffeurs» van 23 januari 2020?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom dit asieltuig gewoon haar gang kan gaan in ons openbaar vervoer en onze buschauffeurs op laffe wijze kan intimideren en reizigers kan bestelen?
Overlastgevende asielzoekers vormen een relatief kleine groep van alle asielzoekers. De overlast die door asielzoekers veroorzaakt wordt, is een maatschappelijk probleem dat zich ook in het openbaar vervoer manifesteert door bijvoorbeeld zwartrijden of het niet opvolgen van aanwijzingen van het OV personeel. Ook komt het voor dat er agressie tegen het rijdend en toezichthoudend personeel wordt gebruikt.
Grensoverschrijdend gedrag is onaanvaardbaar. De aanpak van overlastgevend gedrag heeft dan ook de hoogste prioriteit. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat werkt samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en met vervoerders, politie, vakbonden, ProRail en decentrale overheden om sociale veiligheid in het openbaar vervoer nog meer te verbeteren. Dat heeft onder andere geleid tot verbetering van uniforme incidentenregistratie, camera’s en noodvoorzieningen in voertuigen en vervoersverboden. Om de samenwerking tussen partijen op sociale veiligheid in zijn algemeen extra te borgen wordt een «Landelijk Convenant Sociale Veiligheid» opgesteld met als doel samenwerking, kennisuitwisseling, informatiedeling en innovatie omtrent sociale veiligheid in het openbaar vervoer.
Bij overlastgevend gedrag is het vertrekpunt dat, ongeacht de persoon, dit niet wordt getolereerd en dit leidt tot lik-op-stuk maatregelen. In bepaalde gevallen kan dit ook strafrechtelijke gevolgen hebben. In het openbaar vervoer kunnen vervoerders maatregelen treffen, zoals het opleggen van reis- en verblijfsverboden en/of door inzet van extra toezichthoudend personeel op de betreffende lijnen.
Zoals eerder aan uw Kamer aangegeven, zie onder meer de Kamerbrief van 18 december 2019, is onderdeel van de zichtbare en brede zero-tolerance aanpak van de ketenmariniers ook het bieden van oplossingsrichtingen voor het handhaven van de openbare orde het verminderen van overlast, zowel op de opvanglocaties al daarbuiten.
Om duidelijk te krijgen wie de zwaarste overlastgevers zijn, wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid maandelijks een landelijke lijst opgesteld: de Top-X lijst. In de migratieketen wordt samen met partners als gemeenten, politie en het OM besproken welke maatregelen worden genomen om personen op de Top-X lijst aan te pakken. Voorbeelden van maatregelen zijn het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel en/of een gebiedsontzegging, en het opleggen van een hoogfrequente meldplicht. Indien er sprake is van een vertrekplicht, dan wordt met prioriteit gekeken of vreemdelingenbewaring en aansluitende uitzetting mogelijk is.
Bent u het ermee eens dat dit tuig gelijk de grens over moet worden geknikkerd en zolang dat niet gebeurt is tot die tijd op water en brood de cel in moet? Zo nee, wat gaat u dan doen om de veiligheid van ons personeel in het openbaar vervoer te garanderen?
Zie antwoord vraag 2.
De berichten ‘Universiteit Maastricht betaalde hackers losgeld’ en ‘Verzekeraars zorgen voor toename van ransomware-aanvallen’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten ««Universiteit Maastricht betaalde hackers losgeld» en «Verzekeraars zorgen voor toename van ransomware-aanvallen»?1 2
Ja.
Hoeveel gevallen van (semi-)publieke instellingen, waaronder universiteiten en ziekenhuizen, die zijn getroffen door ransomware zijn er bij u bekend?
In 2019 zijn 188 meldingen en aangiftes gedaan van ransomware bij de politie. Het is niet mogelijk op korte termijn na te gaan hoeveel van deze meldingen/aangiftes afkomstig zijn van (semi-)publieke instellingen.
In hoeveel gevallen is er gekozen voor de oplossing om ransomware te betalen in plaats van het terugzetten van back-ups? Kunt u de complexiteit van de afwegingen daarbij schetsen?
Ik heb geen informatie over het aantal gevallen waarin is gekozen ransomeware te betalen, danwel over de verschillende afwegingen die een rol spelen bij het overgaan tot betaling. Ik hecht eraan te benadrukken dat toegeven aan ransomware altijd onwenselijk is en dat het van belang is om altijd aangifte te doen. Door te betalen worden criminele activiteiten beloond en gestimuleerd. Daarnaast is de verwachting dat het betalen van losgeld leidt tot meer aanvallen van ransomware. Er wordt dan ook geen aanvullend beleid ontwikkeld met betrekking tot besluitvorming over het al dan niet betalen van losgeld.
Er bestaan geen algemene verplichtingen rond het maken van back-ups. Organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor de cybersecurity binnen hun organisatie. Het is voor publieke en private organisaties van belang dat cybersecurity voldoende aandacht krijgt in de bedrijfsvoering. Via preventiecampagnes, advies en handelingsperspectieven wordt geprobeerd om burgers en bedrijven te informeren over veiligheid en internet, bijvoorbeeld via veiliginternetten.nl en het Digital Trust Center.3 Het maken van back-ups wordt daarentegen wel actief onder de aandacht gebracht tijdens preventiecampagnes. Dit is een van de basisbeginselen om de schade van cybercrime te beperken.
Daarnaast adviseert het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC), de rijksoverheid en vitale aanbieders over cyberdreigingen en -incidenten. Het NCSC geeft ook voor het brede publiek toegankelijke adviezen op de website, waaronder ransomware. Onderdeel daarvan is het advies om regelmatig back-ups te maken.4
In hoeverre is het mogelijk om voor dergelijke beslissingen over het al dan niet betalen van losgeld eenduidig beleid te ontwikkelen? Ziet u additionele mogelijkheden voor beleid op het gebied van back-upbeleid?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met de stelling dat het feit dat verzekeraars losgeld dat betaald wordt voor ransomware in sommige gevallen vergoeden, zorgt voor een toename in ransomware-aanvallen?
In beginsel is te verwachten dat het betalen van losgeld leidt tot meer aanvallen van ransomware. De politie verwacht dat losgeld dat betaald wordt door slachtoffers deels direct wordt ingezet om nieuwe aanvallen te bekostigen. Het vergoeden van losgeld door verzekeraars kan dit effect verder faciliteren.
Inzake het effect van de rol van verzekeraars op ransomware moet ook in acht worden genomen dat door middel van het stellen van cybersecurity eisen door verzekeraars het risico op ransomware kan afnemen. Bijvoorbeeld doordat verzekeraars eisen dat afnemers van een verzekering hun software up to date houden en dat back-ups worden gemaakt. Uiteraard heeft het daarbij de voorkeur dat de verzekeraar de geleden schade door het niet betalen van losgeld vergoedt, en niet het losgeld dat in handen van criminelen terecht komt.
Ik zal de onwenselijkheid om te betalen bij ransomware en de consequenties van betaling bij het Verbond van Verzekeraars onder de aandacht brengen.
Zo ja, bent u van plan om stappen te nemen tegen, of eisen te stellen aan, het verzekeren van losgeld voor ransomware?
Zie antwoord vraag 5.
Welke andere stappen bent u van plan te nemen tegen ransomware-aanvallen?
De integrale aanpak cybercrime5 benoemt maatregelen die tegen diverse vormen van cybercrime, waaronder ransomware, worden genomen. Zo wordt er onder andere ingezet op preventie, bijvoorbeeld via publiekscampagnes (zie antwoord vraag6. Daarnaast doen de politie en het Openbaar Ministerie onderzoek om daders aan te pakken en criminele werkwijzen tegen te gaan. Het Regeerakkoord heeft een forse investering in de politie mogelijk gemaakt. Deze komt deels ten goede aan de opsporing van cybercrime en gedigitaliseerde criminaliteit.
Voor slachtoffers van ransomware heeft de politie samen met partners de site nomoreransom.org ontwikkeld. Deze site is een internationaal samenwerkingsverband tussen opsporingsdiensten en private partners. Hier worden, indien beschikbaar, ontsleutelcodes gratis ter beschikking gesteld. Ook wordt op de genoemde website voorlichting gegeven over het voorkomen van ransomware.
Tot slot kunnen burgers en organisaties zelf diverse maatregelen nemen om slachtofferschap van cybercrime te voorkómen of de schade te beperken. Via veilige hard- en software kan het risico worden beperkt dat ransomware zich verspreidt via kwetsbaarheden in software.7 Daarnaast kan door het regelmatig maken van back-ups, het updaten van software en oplettendheid bij het ontvangen van berichten met hyperlinks van onbekende afzenders het risico om te maken te krijgen met ransomware beperkt worden. De regering ondersteunt activiteiten voor bewustwording over dergelijke mogelijkheden via bijvoorbeeld de campagnes «eerst checken, dan klikken» en «doe je updates».
Het bericht ‘Miljoenenroof bij corporatie’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Miljoenenroof bij corporatie»?1
Ja, ik ben daarmee bekend.
Klopt het dat er een miljoenenroof heeft plaatsgevonden bij corporatie Stadgenoot? Kunt u de omvang van deze roof omschrijven?
Ik heb de berichtgeving gelezen dat een inmiddels ontslagen medewerker van de woningcorporatie Stadgenoot – naar het zich laat aanzien – voor persoonlijk gewin geld van de corporatie heeft weggenomen. Stadgenoot heeft aangifte gedaan, en het Openbaar Ministerie heeft een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Dit onderzoek loopt. Ook loopt er momenteel in opdracht van Stadgenoot een forensisch onderzoek door een extern bureau, waaruit moet blijken wat er precies is gebeurd en wat de precieze omvang van de vermeende fraude is.
Kunt u verklaren hoe het kan dat deze fraude jarenlang heeft kunnen plaatsvinden en hoe het kan dat uiteindelijk de bank en niet de corporatie zelf het ontdekt heeft?
Deze vraag is onderdeel van de forensische onderzoeksopdracht. De bankensector heeft een zorgplicht om verdachte transacties op basis van data-analyse te melden aan de organisatie die het betreft. De vermeende fraude bij Stadgenoot is gesignaleerd doordat de bank een verdacht transactiepatroon bij de corporatie signaleerde.
Kunt u verklaren hoe het kan dat noch de Raad van Bestuur noch de Raad van Toezicht, de accountant of de Autoriteit Woningcorporaties de fraude hebben ontdekt?
Uit het forensisch rapport zal moeten blijken in hoeverre de accountant, het bestuur en de Raad van Commissarissen (RvC) goede invulling hebben gegeven aan hun rol. Uit het forensisch onderzoek zal naar verwachting duidelijk worden wat er is gebeurd, en – als er inderdaad fraude aan de orde is – hoe het kon gebeuren dat de situatie in dit geval niet door hen is opgemerkt.
De Autoriteit Woningcorporaties (Aw) ziet onder andere toe op de kwaliteit van de interne organisatie, en de werking van de interne controlemechanismen van woningcorporaties. Centraal in het toezicht staat de wijze waarop het interne toezicht en de «checks and balances» functioneren. De Aw baseert zich daarbij mede op de bevindingen van de accountant hierover. De Aw houdt geen toezicht op individuele transacties. Het is in eerste instantie aan de corporatie zelf om te communiceren over de uitkomsten van het forensisch onderzoek dat in opdracht van de corporatie wordt uitgevoerd. De Aw zal de opvolging van de bevindingen uit het forensisch onderzoek meenemen in haar oordeelsbrief over Stadgenoot.
Is er bij Stadgenoot een vierogenprincipe gehanteerd? Zo ja, hoe heeft dit dan kunnen gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb gezien dat in de media werd geschreven dat Stadgenoot een zogenaamd vier-ogenprincipe hanteert. Of dit inderdaad zo is, en zo ja, wat er precies is gebeurd, zijn vragen die verband houden met het onderwerp van het forensisch onderzoek. Als de vermeende fraude wordt vastgesteld, dan zal uit het forensisch onderzoek naar verwachting duidelijkheid komen hoe het heeft kunnen gebeuren dat de vermeende fraude, ondanks de (interne) controles, ongemerkt heeft kunnen plaatsvinden. Ten aanzien van de vraag over een functionele scheiding van front- en back-office en de auditfunctie geldt hetzelfde: hoe dit precies zit zal uit het forensisch onderzoek moeten blijken.
Is er bij Stadgenoot een functionele scheiding van front- en back-office geweest? Zo ja, hoe heeft dit dan kunnen gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is er bij Stadgenoot een audit functie geweest? Zo ja, hoe heeft dit dan kunnen gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Screent Stadgenoot medewerkers wel of niet op het hebben van een gokverslaving? Hoe staat dit bij andere corporaties? Kunt u een lijst met de Kamer delen waarop aangegeven is welke corporaties wel en welke corporaties geen screeningsbeleid hanteren ten aanzien van een gokverslaving?
Voor de groep van corporatiebestuurders en -toezichthouders is in de Woningwet geregeld dat zij worden getoetst op respectievelijk geschiktheid en betrouwbaarheid.
Voor het overige zijn corporaties zelf verantwoordelijk voor de selectie en aanname van medewerkers en het screenen. Er bestaat om deze reden geen lijst waarop is aangegeven welke screeningscriteria corporaties hanteren. Een eventueel screeningsbeleid dient te voldoen aan de wettelijke voorwaarden die daarvoor gelden, zoals bijvoorbeeld de Algemene verordening gegevensbescherming en de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming.
Het bericht ‘2500 jonge alleenstaande asielzoekers verdwenen’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «2.500 jonge alleenstaande asielzoekers verdwenen»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in de afgelopen tien jaar tijd ruim 2.500 kinderen uit asielzoekerscentra zijn verdwenen? Wat is het exacte aantal? Hoe beoordeelt u dit?
In de afgelopen tien jaar heeft het COA circa 2.050 unieke alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) die met onbekende bestemming (mob) zijn vertrokken geregistreerd. In dezelfde periode heeft het Nidos circa 510 unieke alleenstaande minderjarige vreemdelingen die met onbekende bestemming zijn vertrokken geregistreerd. In totaal zijn in de periode 2010 – 2019 dus circa 2.570 unieke alleenstaande minderjarige vreemdelingen met een vertrek met onbekende bestemming geregistreerd.2
Alleenstaande minderjarigen vreemdelingen vormen een kwetsbare groep en het is zorgelijk dat zij met onbekende bestemming vertrekken uit de opvanglocaties. Het is echter van belang om te beseffen dat opvang van amv’s niet plaatsvindt in een gesloten omgeving. In de COA-opvang worden amv’s die aangeven te willen vertrekken gewezen op risico’s van illegaliteit en de mogelijkheden die bestaan voor terugkeer naar het land van herkomst. Daarnaast is er 24 uur per dag beveiliging op de terreinen aanwezig. Als de amv’s echter echt willen vertrekken is het mogelijk voor hen om de opvang te verlaten. Hoewel het onwenselijk is dat deze groep met onbekende bestemming vertrekt, is volledig gesloten opvang niet toegestaan.
Amv’s bij wie op voorhand een risico op verdwijning bestaat, vanwege bijvoorbeeld een reëel vermoeden dat zij slachtoffer zijn van mensenhandelaren, worden in de beschermde opvang geplaatst. In de beschermde opvang vindt extra beveiliging en toezicht plaats om de amv’s binnen de opvang te beschermen tegen personen met kwade bedoelingen. Tevens wordt in de beschermde opvang gebruik gemaakt van een multidisciplinaire risicoanalyse van de kwetsbaarheden van de betreffende amv’s. Ook hier is het echter belangrijk om te benadrukken dat dit weliswaar een besloten maar geen gesloten opvangvorm is. De amv’s kunnen de beschermde opvang dus ook verlaten indien zij dit echt willen.
Binnen de mogelijkheden die er bestaan wordt intensief ingezet om tegen te gaan dat amv’s met onbekende bestemming vertrekken uit opvanglocaties. Deze inzet kan echter niet voorkomen dat de amv’s die echt willen vertrekken ook kunnen vertrekken.
Hoe verklaart u dat vooral uit een aantal Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA’s) zoals Ter Apel en Oisterwijk, kinderen vaak verdwijnen?
Het aanmeldcentrum van de IND bevindt zich in Ter Apel. Dit betekent dat alle alleenstaande minderjarige vreemdelingen die de asielprocedure starten bij binnenkomst in Nederland naar Ter Apel gaan.
Amv’s van 15 jaar en ouder worden, sinds de invoering van het nieuwe opvangmodel in 2016, na aanmelding in Ter Apel, opgevangen op een zogeheten procesopvanglocatie amv (POA). Amv’s verblijven hier gedurende de rust- en voorbereidingstijd en de algemene asielprocedure (AA). Amv’s die na afronding van de AA een vergunning ontvangen, stromen volgens het amv opvangmodel door naar een opvangvoorziening van Nidos. Amv’s zonder vergunning of in de verlengde asielprocedure stromen door naar een kleinschalige woonvoorziening onder verantwoordelijkheid van het COA.
In Nederland zijn er meerdere POA’s waaronder de locaties in Ter Apel en Oisterwijk. Ook voor de invoering van het nieuwe opvangmodel in 2016 waren er echter amv-opvangvoorzieningen op de locaties in Ter Apel en Oisterwijk. Het feit dat amv’s op specifieke locaties opgevangen worden, zoals de COA locaties in Ter Apel en Oisterwijk, en dat deze locaties al lange tijd operationeel zijn biedt een verklaring voor het relatief hoge aantal amv’s dat met onbekende bestemming vertrekt vanuit deze locaties in vergelijking met andere locaties.
Op dit moment wordt een analyse van de Analyse Proeftuin Migratie (APM), onderdeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, van het vertrek met onbekende bestemming van amv’s afgerond. Voor dit onderzoek zijn data van de migratieketen over het vertrek met onbekende bestemming van amv’s tussen 2015 en 2018 geanalyseerd. Over deze analyse en het onderzoek van het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM) zal ik uw Kamer binnen vier weken per brief informeren.
Deelt u de mening dat de Nederlandse overheid een verantwoordelijkheid heeft voor deze kinderen en dat het onacceptabel is dat zij zomaar kunnen verdwijnen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom wordt het systeem van Amber Alert niet ingezet voor Alleenstaande Minderjarige Vreemdelingen (AMV’s)? Is dit wel eens overwogen?
Amber Alert is een algemeen opsporingsinstrument van de politie dat zich richt op vermiste kinderen. Het richt zich daarbinnen niet specifiek op bepaalde doelgroepen en sluit ook geen specifieke doelgroepen, zoals amv’s, uit.
Bij de vermissing of ontvoering van een minderjarige geldt dat door de Landelijke Eenheid – op verzoek van een regionale politie eenheid – en onder het geldende gezag – een landelijk waarschuwingsbericht kan worden uitgevaardigd indien in beginsel aan de volgende omstandigheden criteria is voldaan:
het vermiste kind is jonger dan 18 jaar;
er is onmiddellijk levensgevaar of directe vrees voor ernstig letsel;
er is voldoende informatie over het slachtoffer, een mogelijke ontvoerder of een gebruikte auto, zodat met een AMBER Alert de kans vergroot wordt dat het kind gelokaliseerd kan worden; en
er moeten geen redenen zijn om aan te nemen dat het kind zich in het buitenland bevindt.
Deze criteria gelden generiek, ongeacht de locatie of persoon van de vermissing. Bij de uiteindelijke afweging om een Amber Alert in te zetten zijn de omstandigheden van het concrete geval, gebaseerd op de op dat moment beschikbare informatie, doorslaggevend. De veronderstelling dat het systeem van Amber Alert per definitie niet ingezet wordt voor amv’s is daarom onjuist.
Gelet op het feit dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen amv’s en andere vermiste jongeren bij het inzetten van Amber Alerts is het niet nodig om het gebruik van Amber Alerts voor amv’s nader te onderzoeken.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn te onderzoeken of en hoe het Amber Alert ingezet kan worden bij verdwijningen van AMV’s wanneer er zorgen zijn over hun veiligheid en welzijn? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten? Bent u bereid te onderzoeken of dit mogelijk en effectief is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich uw antwoorden van het algemeen overleg asiel- en vreemdelingenbeleid van 4 juli 2019?
In mijn antwoorden tijdens het algemeen overleg asiel- en vreemdelingenbeleid van 4 juli 2019 heb ik aangegeven dat het belangrijk is om een duidelijk beeld te hebben van het probleem voordat eventuele maatregelen worden genomen. Daarbij heb ik verwezen naar de onderzoeken over het vertrek met onbekende bestemming van amv’s die bij Kamerbrief van 24 april 2019 zijn aangekondigd door mijn voorganger. Voorts heb ik aangegeven dat er, nadat deze onderzoeken afgerond zijn, bekeken zal worden of er maatregelen getroffen zullen worden en, zo ja, welke maatregelen dat zullen zijn. Tenslotte heb ik in mijn antwoorden aangegeven dat het protocol met betrekking tot vermiste amv’s geactualiseerd wordt.
Het protocol met betrekking tot vermiste amv’s is inmiddels geactualiseerd en wordt sinds eind januari gebruikt door de Politie/AVIM, COA, Nidos, DT&V & IND. De onderzoeken naderen afronding. Uw Kamer ontvangt binnen vier weken per brief de onderzoeksresultaten en mijn reactie daarop.
Ik ben ervan overtuigd dat deze problematiek voldoende aandacht krijgt en met voldoende urgentie wordt behandeld. De onderzoeken naar het vertrek met onbekende bestemming van amv’s zijn het product van een intensieve samenwerking tussen verschillende ketenpartners en zullen een beter inzicht geven in de problematiek.
Het actualiseren van het protocol vermiste amv’s is ook in samenwerking met verschillende ketenpartners tot stand gekomen en het protocol wordt breed gedragen door alle betrokken organisaties. Het protocol is recent in werking getreden dus er zijn vooralsnog geen concrete resultaten te melden. Het heeft echter wel een directe meerwaarde voor de betrokken organisaties omdat het alle rollen, processen en definities helder maakt voor de betrokken partijen. Hierdoor zal er sneller en efficiënter gehandeld kunnen worden, ten bate van de amv.
Hoe staat het met de genomen maatregelen? Welke concrete maatregelen zijn sindsdien genomen en welke concrete resultaten heeft dit opgeleverd?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is er in de tussentijd gedaan om te voorkomen dat onnodig nog meer kinderen verdwijnen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u van mening dat dit probleem voldoende aandacht krijgt en met voldoende urgentie wordt behandeld? Zo ja, op basis waarvan concludeert u dat? Zo nee, wat gaat u doen om daar verandering in te brengen?
Zie antwoord vraag 7.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen van de leden Groothuizen en Bouali in december 2018, waarin u aangaf dat het protocol vermissing van AMV’s zou worden geactualiseerd?2 Is het protocol ondertussen geactualiseerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft dit al iets opgeleverd?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer verwacht u het onderzoek naar de problemen rond het verdwijnen van AMV’s, dat verwacht werd in het najaar van 2019?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat de Consumentenbond de noodklok luidt om illegale datahandel |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Consumentenbond luidt noodklok om illegale datahandel» van 14 januari 2020?1
Ja
Wat is uw appreciatie van het rapport «Out of Control» van de Noorse consumentenbond? Deelt u de strekking van het rapport dat illegale datahandel staande praktijk is in Europa?
Het rapport schetst een uitgebreid beeld van de handel in data en kaart terecht aan dat het voor burgers vaak zeer lastig is om controle te houden over wat er met hun persoonsgegevens gebeurt, zeker wanneer wet- en regelgeving niet worden nageleefd door de partijen die de gegevens verwerken. Het rapport focust met name op een aantal specifiek onderzochte apps, maar benoemt in brede zin ook dat de handel in data in Europa en daarbuiten wijdverspreid is. Het rapport zet vervolgens vraagtekens bij de kwestie in hoeverre deze grootschalige handel legaal kan zijn.
Ik zie net als de opstellers van het rapport dat er enorme hoeveelheden data worden verhandeld, maar vind het tevens belangrijk dat er per zaak wordt bepaald of de data in kwestie rechtmatig wordt verwerkt. Ik juich het dan ook toe dat dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) in haar document «Focus AP 2020–2023» datahandel als één van de drie focusgebieden voor de komende jaren aanmerkt.2
Deelt u de mening dat de groeiende handel in persoonsgegevens een risico vormt door individuen kwetsbaar te maken voor manipulatie en discriminatie?
Het illegaal verhandelen en verkopen van persoonsgegevens vind ik een zeer kwalijke zaak. Deze handel draait om het creëren van gedetailleerde profielen van individuen door hun gedrag te monitoren. Wanneer er gedetailleerde profielen worden samengesteld die terug te voeren zijn op specifieke individuen kan er een vergroot risico op discriminatie en manipulatie ontstaan. Dit manifesteert zich met name wanneer de transparantie en informatieverplichtingen uit de relevante wetgeving worden geschonden, omdat betrokkenen zich in dat geval niet bewust zijn van het feit dat zij worden geprofileerd. Het is om die reden van groot belang dat de AP, zoals hiervoor aangegeven, datahandel als een focusgebied heeft aangemerkt.
Wanneer betrokkenen wél bekend zijn met de verwerking van hun gegevens hebben zij de mogelijkheid op te treden tegen mogelijke discriminatie of manipulatie door bijvoorbeeld een klacht in te dienen bij de toezichthouder.
Klopt het dat het doorverkopen of doorgeven van persoonsgegevens aan derden, zonder toestemming van de consument, een schending van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG) betreft?
Het is in dit kader van belang om onderscheid te maken tussen enerzijds het doorgeven van gegevens en anderzijds het doorverkopen van gegevens.
Bij het doorgeven van persoonsgegevens is het afhankelijk van de specifieke situatie of het doorgeven van gegevens rechtmatig is. Het doorgeven van gegevens is een «verwerking» in de zin van de AVG en mag in ieder geval nooit zonder grondslag. De AVG biedt zes grondslagen waarop een verwerking van persoonsgegevens rechtmatig kan zijn. Het is afhankelijk van de specifieke situatie welke grondslag van toepassing is en of de verwerkingsverantwoordelijke voldoet aan alle eisen om de verwerking rechtmatig te laten zijn.
Voor de doorverkoop van persoonsgegevens ligt dit anders. Recent heeft de AP haar normuitleg over de rechtsgrond «gerechtvaardigd belang» gepubliceerd.3 Hierin overweegt de AP onder meer dat bijvoorbeeld het enkel dienen van zuiver commerciële belangen of winstmaximalisatie geen «gerechtvaardigd belangen» van de verwerkingsverantwoordelijke kunnen zijn in de zin van artikel 6 AVG. Dit brengt met zich mee dat de doorverkoop van persoonsgegevens in beginsel alleen rechtmatig kan zijn wanneer de betrokkene hier toestemming voor heeft gegeven.
Bieden de AVG en UAVG voldoende handvatten om ongewenste datahandel te bestrijden? Zo ja, hoe is het mogelijk dat illegale datahandel nog altijd staande praktijk is volgens het rapport van de Noorse consumentenbond? Zo nee, op welke punten zou additionele wetgeving wenselijk kunnen zijn?
De AVG en de UAVG bieden voldoende handvatten om onrechtmatige handel in persoonsgegevens te bestrijden. De opstellers van het rapport betogen dat de onderzochte activiteiten veelal niet in overeenstemming zijn met de bestaande normen. Dit duidt er tevens op dat er voldoende normen zijn die de handel in persoonsgegevens reguleren, en dus om ongewenste handel in persoonsgegevens te bestrijden. Verder wil ik u er graag op wijzen dat de handel in gegevens in sommige gevallen ook wordt geraakt door de normen uit de Telecommunicatiewet. Het is dan ook goed om te vernemen dat de AP samenwerkt met haar collega toezichthouders om de onrechtmatige handel in data tegen te gaan.4
Klopt het dat de privacyverklaringen van sommige van de onderzochte apps stellen dat gegevens als leeftijd, sekse en gedragsinformatie niet onder de categorie persoonsgegevens vallen? Is dat een overtreding van de AVG en UAVG? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze overtredingen aan te pakken?
Het begrip «persoonsgegeven» wordt in de jurisprudentie breed ingevuld. Het omvat alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Het is logischerwijs niet mogelijk om naar eigen inzicht van deze definitie af te wijken. Of dit al dan niet een overtreding van de AVG of UAVG betreft, is aan de bevoegde toezichthouder.
In uw brief van 11 juni 2019 schreef u dat de aandacht van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) in 2019 nadrukkelijker uit zou gaan naar handhaving en sanctieoplegging; in hoeverre heeft die extra aandacht zich vertaald in concrete resultaten en opgelegde boetes of andere sancties voor het illegaal delen van data?2
De AP heeft mij desgevraagd laten weten dat er inmiddels verschillende onderzoeken lopen op dit terrein. Deze onderzoeken kunnen mogelijk leiden tot handhaving. Gelet op een effectieve uitoefening van de toezichtstaken van de AP kan ik u geen concretere informatie geven over de hoeveelheid onderzoeken of handhavingstrajecten. De AP heeft op dit moment nog geen boetes of andere sancties voor het illegaal delen van persoonsgegevens gepubliceerd. Verder wil ik u er nogmaals op wijzen dat datahandel centraal staat in de strategie van de AP voor de komende jaren (Focus 2020–2023).4
Hoe vaak is de AP al een formeel handhavingstraject gestart naar aanleiding van het illegaal doorverkopen of doorgeven van persoonsgegevens aan derden, sinds de inwerkingtreding van de UAVG?
Zie de beantwoording vraag 7.
Bent u van plan om gehoor te geven aan de oproep van de Consumentenbond om meer te doen om illegale datahandel tegen te gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u dat doen?
De oproep van de Consumentenbond om meer te doen tegen de illegale handel in data is zeer begrijpelijk. Ik juich het dan ook toe dat de AP zich hier de komende jaren specifiek op zal gaan richten.
In het rapport wordt verder aanbevolen om voldoende waarborgen op te nemen in de E-Privacy verordening, waarover in Brussel wordt onderhandeld. Zelf zal ik mij in samenwerking met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat in blijven zetten voor een E-Privacy verordening die burgers voldoende bescherming biedt.
Verder steun ik de oproep die de Noorse consumentenbond doet aan de verschillende toezichthouders op de naleving van het gegevensbeschermingsrecht, maar ook op consumenten- en mededingingsrecht, om waar nodig gezamenlijk op te treden tegen illegale datahandel.
SyRi |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de eerder gestelde Kamervragen over uw beantwoording van de eerder gestelde vragen over het gebruik van SyRi in Capelle aan den IJssel, en uw beantwoording daarop?1
Ja.
Bent u het eens dat het van groot belang is dat volksvertegenwoordigers, om hun controlerende taak goed te kunnen uitvoeren, accuraat antwoord op hun vragen dienen te krijgen van de uitvoerende macht, en dat deze niet zijn best mag doen om de antwoorden te omzeilen?
Ja.
Waarom heeft u in antwoord op mijn vragen naar hoeveel risicomeldingen zijn gegenereerd en in hoeveel gevallen onderzoek is ingesteld, wel vermeld hoeveel risicomeldingen en risicoadressen zijn gegenereerd, maar verzuimd om op te schrijven in hoeveel gevallen dit geleid heeft tot nader onderzoek (nul)? Daarmee heeft u toch een deel van de vragen niet beantwoord? Klopt het dat u al vanaf maart 2018, dus ruim voor de beantwoording van mijn vragen, op de hoogte was dat de uitkomst nul was?
U heeft terecht geconstateerd dat er verschillen zitten in de beantwoording van de door u gestelde vragen. Dit heeft te maken met het feit dat bij de beantwoording van de verschillende sets Kamervragen zowel een concept- als de definitieve versie van het rapport is gebruikt. De beantwoording is daardoor verwarrend en ik wil klip en klaar stellen dat dit niet had mogen gebeuren.
De beantwoording van de eerste set Kamervragen van 20 december 2018 heeft plaatsgevonden op basis van het eindrapport «Kwetsbare buurten in Capelle aan den IJssel» zoals vastgesteld door de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI). In dat rapport staat geen antwoord op de vraag in hoeveel gevallen de toepassing van SyRI heeft geleid tot onderzoek.
Bij beantwoording van de vervolgvragen op 19 december 2019 over dit SyRI-project is gebleken dat abusievelijk het concept rapport is gepubliceerd3 en dat daarin wel staat vermeld dat de toepassing van SyRI niet tot onderzoek heeft geleid. Dit conceptrapport is gebruikt voor de beantwoording van de tweede set vragen. De verwarring had voorkomen kunnen worden door toen te melden dat er een fout in de publicatie van de rapporten was gemaakt. Het verschil tussen het concept en het definitieve rapport zit in het bijvoegen van bijlagen, de passages over data-analyse en het aantal onderzoeken naar aanleiding van de toepassing van SyRI.
We hebben nu niet kunnen herleiden waarom de desbetreffende wijzigingen zijn doorgevoerd. Voor alle duidelijkheid merk ik op dat, zoals vermeld in de antwoorden van 19 december 2019, voor zover ik heb kunnen nagaan er geen onderzoeken zijn gedaan naar aanleiding van risicomeldingen uit SyRI in het project in Capelle aan den IJssel.
Als gevolg van de rechterlijke uitspraak van 5 februari 2020 kan SyRI in de huidige vorm niet meer worden toegepast. In de door u gevraagde brief ga ik in op de uitspraak van de rechter en de lessen die ik daaruit trek.
Ik stuur de definitieve versie van het eindrapport mee met deze brief4.
Hoe kan het dat in het eindrapport «Kwetsbare buurten in Capelle aan den IJssel» staat dat de aangeleverde signalen vanuit SyRi niet hebben geleid tot een nader onderzoek en dat dit is gelegen in het feit dat het veelal om al bekende informatie ging (bijstandsdossier, Basisregistratie Personen (BRP), inmiddels achterhaalde informatie of bijvoorbeeld een rekening bij een bewindvoerder), terwijl u in de beantwoording op eerdere Kamervragen stelt dat de SyRi-meldingen geen rol hebben gespeeld «omdat het instrument in dit project onvolledig is toegepast. Zo bleken bij de koppeling van gegevens velden onjuist te zijn ingevuld, als gevolg waarvan de koppelingen niet optimaal konden worden benut»?2 Hoe ziet u het feit dat deze antwoorden elkaar deels kunnen overlappen, maar toch niet identiek zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens dat er juist wat betreft heldere en tijdige communicatie rond SyRi fouten zijn gemaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze fouten in de toekomst voorkomen, vooral ook met het oog op uw eerdere opvatting dat juist systemen voor handhaving voor hun draagvlak gebaat zijn bij heldere en tijdige communicatie?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Hackpoging ziekenhuis Leeuwarden, NCSC vreest aanvallers in meer systemen’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Hackpoging ziekenhuis Leeuwarden, NCSC vreest aanvallers in meer systemen»?1
Ja.
Bent u van mening dat het ziekenhuis direct actie had moeten ondernemen toen het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid Citrix-gebruikers waarschuwde voor de kwetsbaarheid van deze servers voor aanvallen van hackers?
Zorgaanbieders zijn zelf primair verantwoordelijk voor hun eigen ICT en de informatieveiligheid. Zij worden hierin ondersteund door Z-CERT, het cybersecuritycentrum voor de zorg. Het NCSC en Z-CERT staan in nauw contact met elkaar om zo veel als mogelijk voor elkaar relevante informatie uit te wisselen. Z-CERT heeft vanaf het bekend worden van de kwetsbaarheid in december 2019 haar deelnemers actief geïnformeerd en voorzien van handelingsadvies. Het MCL heeft mij laten weten de tussentijdse mitigerende maatregelen van Citrix van medio december niet tijdig te hebben uitgevoerd. Het MCL heeft mij daarbij gemeld daar onderzoek naar te doen.
Kunt u toelichten in hoeverre kwetsbaarheden in servers waar ziekenhuizen gebruik van maken meegenomen worden in de nieuwe wetgeving rondom gegevensuitwisseling in de zorg?
De nieuwe wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg waar ik aan werk, zal bepalingen bevatten die het mogelijk maken dat eisen kunnen worden gesteld aan, onder meer, informatieveiligheid en privacy. Ook worden er bepalingen in opgenomen die certificering van ICT-producten mogelijk maken. Kwetsbaarheden in producten zullen overigens aan het licht blijven komen. Daarom is het van belang dat zorgaanbieders blijvend aandacht besteden aan informatiebeveiliging.
In hoeverre kunt u toelichten of er meer ziekenhuizen in Nederland gebruikmaken van servers van Citrix of andere servers waar kwetsbaarheden zijn ontstaan? Zo ja, hoeveel zijn dit er dan?
Ik heb hier geen inzicht in. Zorginstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor hun eigen ICT en welke systemen en/of servers zij gebruiken.
Kunt u toelichten in hoeverre het dataverkeer tussen overige ziekenhuizen ook stilgelegd is na ontdekking van de hackpoging?
Het is mij niet bekend in hoeverre het dataverkeer tussen overige ziekenhuizen is stilgelegd na ontdekking van de hackpoging bij het Medisch Centrum Leeuwarden (MCL).
Hoe ziet u de uitspraak van oktober 2019 over het harder aanpakken van bedrijven die hun ICT niet op orde hebben in het licht van de situatie bij het Medisch Centrum Leeuwarden?2
Ik deel met mijn ambtsgenoot Minister Grapperhaus dat informatieveiligheid een prioriteit dient te zijn, zo ook op alle bestuurslagen van de zorgsector. Zoals reeds gemeld zijn zorginstellingen zelf primair verantwoordelijk voor hun eigen ICT en de informatieveiligheid onder alle omstandigheden. Zorginstellingen als het MCL worden hierin ondersteund door Z-CERT. Zorginstellingen moeten zich meer in het algemeen onder meer houden aan de Nederlandse normen voor informatieveiligheid in de zorg (NEN-norm 7510). De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet hierop toe. Verder werk ik momenteel aan een herbeoordeling om te bezien of bepaalde organisaties binnen de zorgsector als vitale aanbieders zouden moeten worden aangewezen.
Vrouwelijke slachtoffers van moord en doodslag |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht1 dat deskundigen van oordeel zijn dat Nederland méér moet doen om met name vrouwelijke slachtoffers beter te beschermen tegen geweld? Zo ja, wat vindt u van dit oordeel?
Ja, ik ken dit bericht. Bij huiselijk geweld gaat het vaak om complexe casuïstiek. Versterking van de aanpak is daarom nog altijd noodzakelijk. Dit gebeurt middels het programma «Geweld hoort nergens thuis», waarin wordt ingezet op het eerder en beter in beeld krijgen van huiselijk geweld en kindermishandeling. Dit om vervolgens het geweld te kunnen stoppen en duurzaam op te lossen.
Recent heeft de Inspectie van Justitie en Veiligheid (Inspectie) naar aanleiding van de dood van Hümeyra onderzoek gedaan naar de stalking van Hümeyra door Bekir E. Alle bij de aanpak van stalking betrokken organisaties hebben de conclusies van de Inspectie overgenomen en ik onderschrijf deze ook. Het rapport van de Inspectie was aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen om de aanpak van (ex-partner)stalking te verbeteren. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd en met uw Kamer gedebatteerd.2 De uitvoering van het programma «Geweld hoort nergens thuis» en deze aanvullende maatregelen moeten ertoe leiden dat slachtoffers van huiselijk geweld de bescherming geboden wordt die zij mogen verwachten.
Wat vindt u van de constatering van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat driekwart van het aantal in 2018 vermoorde vrouwen de vermoedelijke dader de partner of ex-partner is? Hoe ligt deze verhouding voor 2019?
Deze constatering is ernstig, maar helaas niet nieuw. Uit cijfers van het CBS blijkt al jaren dat de grootste groep verdachten van de moord op vrouwen (ex-) partners zijn. Dit onderstreept opnieuw het belang van een goede aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling, waar sinds april 2018 aan wordt gewerkt binnen het programma «Geweld hoort nergens thuis» in opdracht van de Minister van VWS, de Minister voor Rechtsbescherming en de VNG.
Het CBS zal in het derde kwartaal van dit jaar met cijfers komen over moord en doodslag in Nederland in 2019.
Welke maatregelen neemt u zich voor om geweld tegen vrouwelijke slachtoffers te voorkomen en te bestrijden? Bent u bijvoorbeeld bereid om de kennisachterstand bij agenten en hulpverleners over het fenomeen stalking te helpen terugdringen, gezien het grotere risico op geweld bij gevallen van stalking door de (ex-)partner dan als het een vreemde betreft?
In de eerdergenoemde reactie op het rapport van de Inspectie heb ik maatregelen aangekondigd die specifiek zien op de aanpak van (ex-partner) stalking. Een van de maatregelen is training van politie in het onder meer herkennen van (ex-partner)stalking. Ook worden medewerkers van politie, Openbaar Ministerie, Reclassering en Slachtofferhulp Nederland op ZSM-locaties gezamenlijk getraind op het herkennen van (ex-partner) stalking, het inschatten van de mate van onveiligheid en hoe vervolgens te handelen. Waar Veilig Thuis al betrokken is bij ZSM, zal Veilig Thuis hieraan deelnemen. Om zelf te kunnen zien hoe en in welke mate alle maatregelen worden geïmplementeerd, ga ik elke twee maanden op werkbezoek.
Parallel hieraan wordt vanuit het eerder genoemde programma «Geweld hoort nergens thuis» gewerkt aan de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling.
De vierdelige reportage van Nieuwsuur en het bericht ‘Officier mensenhandel waarschuwt: veel seksuele uitbuiting in de prostitutie’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht en vierdelige reportagereeks van Nieuwsuur van onder meer 10 januari 2020 «Officier mensenhandel waarschuwt: veel seksuele uitbuiting van de prostitutie»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de signalen die voortkomen uit de verschillende rapportages van Nieuwsuur over de prostitutiesector?
De vier reportages schetsen een beeld van de huidige prostitutiebranche, waar zich lokaal verschillen voordoen in beleid, regelgeving en toezicht en handhaving. Ook zien we dat de branche gevoelig is voor misstanden zoals uitbuiting. Beide zaken zijn aanleiding geweest voor het opstellen van uniforme landelijke wet- en regelgeving, het wetsvoorstel regulering sekswerk (Wrs).
Deelt u de mening dat het afschaffen van het bordeelverbod niet het effect heeft gehad waarop gedoeld werd? Bent u het met de landelijk officier eens dat met voortzetting van het huidige beleid mensenhandel niet goed bestreden kan worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u in beeld waar de knelpunten zitten?
De opheffing van het bordeelverbod beoogde de regulering van de vrijwillige prostitutie, het tegengaan van onvrijwillige prostitutie en het bestrijden van misstanden. Deze doelstellingen zijn onvoldoende bereikt. Het kabinet werkt daarom langs allerlei wegen aan de bestrijding van mensenhandel binnen en buiten de prostitutiebranche.
Daarnaast hebben zich sinds de opheffing van het bordeelverbod veel nieuwe ontwikkelingen voorgedaan, zoals een enorme toename van het aanbod van seksuele diensten via internet, en een afname van het aantal vergunde seksinrichtingen. Ook deze ontwikkelingen vragen om een nieuwe benadering omdat anders een groot deel van de branche zich aan het zicht onttrekt en extra vatbaar is voor misstanden. In de Wrs wordt hierop ingespeeld.
Daarnaast is eind november 2018 het programma Samen tegen Mensenhandel gelanceerd. In het programma worden uiteenlopende maatregelen genoemd die bijdragen aan de bestrijding van mensenhandel. Uw kamer heeft op 13 november 2019 een eerste voortgangsrapportage over dit programma ontvangen.2 Mensenhandel is daarnaast ook als prioriteit opgenomen in de veiligheidsagenda en dit najaar is ter uitvoering van de motie Segers-Asscher 10 miljoen euro extra toegekend aan de Afdeling Vreemdelingen, Identificatie en Mensenhandel van de politie met als oormerk de bestrijding van mensenhandel.3
Welke gevolgen heeft volgens u het feit dat gemeenten verschillende regels hebben omtrent de vergunde sector en de opsporingsinzet op de illegale sector? Vindt u de lappendeken van gemeenten met verschillende regels ook problematisch? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Kunt u in uw antwoord verschillen in vergunningseisen en verschillen in sanctionering uitsplitsen?
Om een waterbedeffect te voorkomen, acht ik het van belang dat gemeenten niet teveel van elkaar afwijken in hun beleid en regelgeving en de handhaving daarvan. Om hier meer uniformering in aan te brengen is de Wrs opgesteld. Daarnaast komen de gemeenten met de grootste concentraties prostitutie samen met het ministerie tweemaandelijks bijeen om ervaringen uit te wisselen, van elkaar te leren en de samenwerking te zoeken. Gezamenlijk dragen deze maatregelen bij aan de uniformiteit van lokaal prostitutiebeleid. Ik beschik niet over een overzicht van verschillen in vergunningseisen die gemeenten stellen. Het WODC zal dit jaar een nieuwe nulmeting uitvoeren naar prostitutiebeleid en aard en omvang van de prostitutiebranche. Dit onderzoek zal naar verwachting ook bijdragen aan inzicht in dit aspect. Zodra dit onderzoek gereed is wordt uw Kamer daarover geïnformeerd.
Waar het om opsporingsinzet gaat, is maatwerk juist vereist. De inzet van de politie is daarom een beslissing van de lokale driehoek.
Wat is uw opvatting over de oproep van burgemeester Oskam die vraagt om meer (landelijke) regie in de opsporing en om bepaalde activiteiten, zoals het internet afstruinen, landelijk te organiseren?
Landelijke regie op de opsporing van mensenhandel krijgt onder andere vorm door het vaststellen van landelijke beleidsdoelstellingen voor de taakuitvoering van de politie in de Veiligheidsagenda. De landelijke Veiligheidsagenda is tot stand gekomen in samenspraak met het Landelijke Overleg Veiligheid en Politie (LOVP). De aanpak van mensenhandel is één van de vier prioriteiten in de veiligheidsagenda. Hierin zijn een aantal kwalitatieve maatregelen opgenomen, zoals doorontwikkeling van het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel4, de landelijke implementatie van domein overstijgend informatie gestuurd werken5, en de landelijke uitrol van de webcrawler6. De inzet van politie vindt steeds meer informatie-gestuurd plaats.
De landelijke veiligheidsagenda laat ruimte voor de lokale gezagen om de politiecapaciteit en politie-inzet te richten op de lokale en regionale vraagstukken. Hierbij beïnvloeden lokale belangen, incidenten, informatiepositie en beschikbare capaciteit mede de prioritering. Het is uiteindelijk aan het lokaal gezag om lokaal de prioriteiten te stellen.
Acht u het wenselijk dat prostituees in bepaalde gemeenten geen papieren nodig hebben? Zijn er landelijke minimumeisen die elke gemeente zou moeten stellen aan prostituees en bordeelhouders? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is er geen wettelijke grondslag voor het registeren van persoonsgegevens van sekswerkers. Het is aan iedere gemeente om zelf invulling te geven aan lokaal prostitutiebeleid en aan lokale regelgeving. Het is bekend dat hier verschillende keuzes in worden gemaakt.
Na opheffing van het bordeelverbod zijn er geen landelijke minimumeisen geformuleerd die een gemeente zou moeten stellen aan prostituees en bordeelhouders. Met de Wrs beoogt het kabinet hier verandering in te brengen.
Hoe beoordeelt u de praktijken dat prostituees slapen in ruimtes boven de bordelen en daar vaak ook nog extra voor moeten betalen?
Dat een prostituee een kamer huurt boven een seksinrichting is denkbaar. Zolang de prostituee hier zelf voor heeft gekozen en de kamer wordt verhuurd volgens de geldende regels, is de situatie niet anders dan wanneer zij elders een vergelijkbare kamer zou huren.
Hoe kan het dat prostituees aan de slag kunnen en kamers kunnen huren in bordelen zonder zelf te beschikken over een Kamer van Koophandel (KvK)-nummer? Acht u dit wenselijk?
De KVK adviseert een ondernemer om zich in te schrijven als aan drie criteria is voldaan: (1) leveren van goederen of diensten tegen (2) meer dan een symbolische vergoeding en (3) deelname aan het normale economische verkeer (in tegenstelling tot bijvoorbeeld vriendendiensten). Het is in beginsel aan de ondernemer zelf om aan de hand van deze criteria te beoordelen of er sprake is van een inschrijvingplichtige onderneming, of van bijverdienste. Niet bij iedere bedrijfsomvang is de inschrijving dus verplicht.
De uiteindelijke toets van het ondernemersbegrip ligt bij de Belastingdienst die hiervoor ook kijkt naar het aantal gewerkte uren (meer dan 1225), de mate van zelfstandigheid (kies je zelf je klanten, de wijze van uitvoering van je opdracht, zijn er genoeg verschillende klanten, kun je een vervanger sturen) en de omzet (meer dan € 10.000,- per jaar). Het is voorstelbaar dat niet alle sekswerkers hieraan zullen voldoen.
Zelfstandig werkende sekswerkers die aan de voornoemde criteria voldoen dienen zich in te schrijven bij de KVK. Zij hebben zich immers net als andere zzp’ers te houden aan de geldende wet- en regelgeving. Ik acht het niet wenselijk dat iemand die ingeschreven dient te staan bij de Kamer van Koophandel, dat niet is.
Bent u bekend met de verschillen tussen gemeenten ten aanzien van hun prostitutiebeleid en hun beleid tegen mensenhandel? Kunt u dit inzichtelijk maken in een overzicht waaruit de gemeentelijke of regionale verschillen blijken?
Prostitutiebeleid en mensenhandelbeleid zijn twee afzonderlijke beleidsterreinen, die raakvlakken hebben die noodzaken tot samenwerking en afstemming. Ik ben bekend met het feit dat gemeenten zowel op het terrein van prostitutie als op het terrein van mensenhandel uiteenlopend beleid voeren. Ik beschik niet over een overzicht van de lokale invulling hiervan per gemeente. Om meer uniformiteit te creëren in het prostitutiebeleid is de Wrs opgesteld.
Om het gemeentelijke mensenhandelbeleid aan te jagen en dit breder onder de aandacht te brengen is in het programma Samen tegen mensenhandel een actielijn opgenomen die specifiek ziet op de gemeentelijke aanpak van mensenhandel. Onderdeel van deze actielijn zijn subsidies aan de VNG en CoMensha om gemeenten te ondersteunen bij de ontwikkeling van lokaal mensenhandelbeleid. In het Interbestuurlijk Programma (IBP) is afgesproken dat in 2022 alle gemeenten beleid hebben op de aanpak van mensenhandel.
Het is belangrijk dat de gemeentelijke aanpak aansluit bij de feitelijke, lokale situatie. Het is daarom goed dat er verschillen zijn tussen het beleid van gemeenten, zolang er een gedegen basis aanpak is. Voor deze basis aanpak stelt de VNG momenteel een kader op.
In hoeverre zal het wetsvoorstel regulering sekswerk een oplossing bieden voor het lappendeken aan regels, grote verschillen tussen gemeenten in toezicht en sanctionering en de waterbedeffecten die hieruit voortvloeien?
Het wetsvoorstel zal uniformering aanbrengen in de eisen die gesteld worden aan het verlenen van een vergunning voor seksbedrijven. Ieder seksbedrijf, ongeacht de vestigingsplaats, wordt vergunningplichtig; ook escortbedrijven die nu vaak onder de radar blijven door zich te vestigen in een gemeente zonder vergunningplicht.
Toezicht op de vergunningen blijft een lokale bevoegdheid. Gemeenten worden aangespoord daarbij tot regionale samenwerking te komen zodat expertise en capaciteit gebundeld kunnen worden. Het landelijk register van prostitutievergunningen zorgt ervoor dat toezichthouders ook kennis kunnen nemen van constateringen en overtredingen die elders in het land aan het licht zijn gekomen.
In het geval dat het wetsvoorstel regulering sekswerk voor deze misstanden een effectieve oplossing kan zijn, wat gaat u in de tussentijd doen aan deze misstanden? Is het acceptabel dat doordat deze wetgeving zo lang op zich laat wachten, de misstanden in de prostitutiesector door blijven woekeren?
Gemeenten en politie zetten er al op in om misstanden tegen te gaan en blijven hiermee doorgaan. Zie ook de antwoorden op vraag 3 en 9.
Welke ideeën heeft u om belastingontwijking in de prostitutiesector aan te pakken? Is het een optie om te bezien hoe cash geld geweerd kan worden uit de prostitutiesector, om zo de transparantie in de sector te vergroten? Bent u bereid om hier onderzoek naar te doen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid in overleg te treden met de seksbranche om te bezien of, en zo ja welke maatregelen kunnen worden getroffen om de transparantie in de sector te vergroten. Hierbij wil ik ook het gesprek aangaan over de signalen die ik krijg dat sekswerkers en exploitanten moeite hebben een zakelijke bankrekening te openen, en hypotheken en verzekeringen af te sluiten. Daarbij zal ik mijn ambtsgenoot van Financiën betrekken.
Hoe rijmt u het besluit van de politie om controle van bordelen over te laten aan gemeenteambtenaren, met de prioriteit op mensenhandel in de Veiligheidsagenda? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Het is gebruikelijk dat gemeentelijke toezichthouders toezicht houden op gemeentelijke vergunningen. In het kader van de overdracht van het bestuurlijke toezicht worden afspraken gemaakt tussen politie en gemeenten over de verdeling van het toezicht. De insteek is om in goede samenwerking en overleg te komen tot een zo efficiënt/effectief mogelijke verdeling van taken. De ruimte die bij de politie vrijkomt door niet mee te gaan bij bestuurlijke controles kan worden ingezet op het opvolgen van de signalen zelf en op het doen van gerichte controles binnen prostitutiesectoren waar de kwetsbaarheid voor mensenhandel groter is. Het is aan de lokale driehoek of politie wordt ingezet. Goede samenwerking blijft evenwel cruciaal. Zodra er een vermoeden is van mensenhandel dient de politie te worden betrokken.
Hoe zorgt u ervoor dat deze ambtenaren voldoende kennis van zaken en bevoegdheden hebben om de controles gedegen uit te voeren?
Gemeenten dienen ervoor te zorgen dat hun toezichthouders beschikken over de kennis die noodzakelijk is voor het uitvoeren van hun werk. Ook hier kan uitwisseling en afstemming met de politie van toegevoegde waarde zijn. De toezichthouders van de gemeente worden daarnaast via een cursus bij de Politieacademie opgeleid.
Het bericht ‘Stilleggen van het dataverkeer door het Medisch Centrum Leeuwarden naar aanleiding van een hackpoging’. |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat hackers erin zijn geslaagd binnen te dringen in de systemen van het Medisch Centrum Leeuwarden (MCL)? Welke schade is hierdoor aangericht? Zijn er patiëntgegevens of andere belangrijke data in handen van onbevoegden gekomen?1
Zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor hun eigen ICT en de informatieveiligheid. Daarbij moeten zij zich onder meer houden aan de Nederlandse normen voor informatieveiligheid in de zorg (NEN 7510). De IGJ ziet hierop toe. Ik vind het van het grootste belang dat de gegevens van patiënten en zorginstellingen veilig zijn en daarom hecht ik eraan dat de zorginstellingen bij het treffen van maatregelen worden ondersteund door Z-CERT, het cybersecuritycentrum voor de zorg.
Het MCL meldt op haar website dat uit het onderzoek naar de poging tot inbraak op de systemen van het MCL is gebleken dat de aanval niet is doorgedrongen tot de interne systemen of patiëntgegevens. Het MCL heeft mij laten weten dat de patiëntveiligheid geen enkel moment in gevaar is geweest
Zijn er berichten van andere organisaties in de zorg die hierdoor zijn getroffen? Welke schade hebben zij ondervonden?
Het College Beoordeling Geneesmiddelen heeft laten weten gecompromitteerd te zijn. Hiervan is een melding gemaakt bij NCSC. Forensisch onderzoek loopt nog, maar het huidige beeld is dat er geen indicatoren zijn dat er data is gelekt.
Waarom heeft het ziekenhuis niet tijdig ingegrepen nadat Citrix al in december waarschuwde voor de mogelijke risico’s?
Zoals reeds gemeld zijn zorginstellingen zijn zelf primair verantwoordelijk voor hun eigen ICT en de informatieveiligheid onder alle omstandigheden. Daarbij moeten zij zich onder meer houden aan de Nederlandse normen voor informatieveiligheid in de zorg (NEN 7510). De IGJ ziet hierop toe. Hierbij hoort ook het direct nemen van maatregelen om de risico’s te verkleinen. Het MCL heeft mij laten weten de workaround van medio december 2019 niet tijdig te hebben uitgevoerd. Het MCL heeft mij daarbij gemeld daar onderzoek naar te doen.
Hoe kan het dat zelfs nadat het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) op 9 januari jl. waarschuwde dat hackers actief op zoek zijn naar kwetsbaarheden, er niet is gehandeld door het ziekenhuis?
Zie antwoord vraag 3.
Wat was de rol van Z-Cert, expertisecentrum op het gebied van cybersecurity in de zorg, in deze? Waarom is op de website van Z-Cert sinds december geen bericht te lezen over de risico’s voor organisaties die werken met Citrix?
Z-CERT heeft vanaf het bekend worden van de kwetsbaarheid in december 2019 haar deelnemers actief geïnformeerd en voorzien van handelingsadvies. Z-CERT gebruikt een speciaal platform om met de deelnemers te communiceren. Ook wordt per e-mail gecommuniceerd. Gezien de omvang van de Citrix-kwetsbaarheid, is in dit geval gekozen om ook een advies op de website te plaatsen.
Kunt u aangeven welke contacten er zijn geweest tussen het NCSC en Z-Cert om zorgaanbieders te informeren en aan te sporen actie te ondernemen?
NCSC en Z-CERT staan in nauw contact met elkaar om informatie uit te wisselen over onder andere kwetsbaarheden in IT-systemen van hun onderscheidenlijke doelgroepen.
Klopt de analyse van experts dat de samenwerking rondom databescherming tekortschiet?
Deze vraag kan ik niet beantwoorden omdat ik deze analyse niet ken.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat zorginstellingen eerder, actiever en indringender worden bijgestaan bij het nemen van maatregelen om hun data te beschermen tegen hackers?
Zoals reeds gemeld zijn zorgaanbieders zelf verantwoordelijk voor hun eigen ICT en de informatieveiligheid. De IGJ ziet hierop toe. In reactie op de motie van het Kamerlid Ellemeet2 verken ik of deelname aan Z-CERT verplicht kan worden gesteld. Voor de zomer van 2020 zal ik de resultaten hiervan met uw Kamer delen.
Het kabinet werkt aan een landelijk dekkend stelsel van cybersecurity samenwerkingsverbanden waarbinnen informatie over dreigingen, incidenten en kwetsbaarheden breder, efficiënter en effectiever tussen publieke en private partijen wordt gedeeld. In dit verband is Z-CERT eerder deze maand door de Minister van JenV3 aangewezen als computercrisisteam, waaraan op grond van de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen bepaalde informatie (bv. namen van bedrijven in relatie tot dreigingen) kan worden verstrekt. Dit maakt het mogelijk voor het NCSC om zoveel mogelijk informatie en handelingsperspectieven te delen met Z-CERT.
Het bericht ‘MCL legt dataverkeer stil na cyberaanval’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «MCL legt dataverkeer stil na cyberaanval»?1
Ja.
Welke invloed heeft het feit dat het Medisch Centrum Leeuwarden (MCL) uit voorzorg al het dataverkeer met de buitenwereld (zoals communicatie met andere ziekenhuizen) heeft stilgelegd voor patiënten die met spoed geholpen moeten worden?
Op 15 januari heeft het MCL gemeld dat er een poging tot digitale inbraak in de systemen is geweest. Daarbij werd gemeld dat uit voorzorg alle dataverkeer met de buitenwereld werd afgesloten. Door deze maatregel konden patiënten niet bij hun elektronische dossier en ook is de elektronische communicatie met andere ziekenhuizen gehinderd. Het MCL heeft laten weten dat de patiëntveiligheid geen enkel moment in gevaar is geweest.
Het MCL heeft op 21 januari via hun website laten weten dat alle systemen weer werken en dat uit onderzoek naar de poging tot inbraak is gebleken dat de aanval niet is doorgedrongen tot de interne systemen van het MCL of patiëntgegevens.
Welke andere ziekenhuizen werken ook met Citrix-servers?
Dit is mij niet bekend. Zorginstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor hun eigen ICT en welke systemen en/of servers zij gebruiken.
Zijn er bij andere ziekenhuizen ook pogingen gedaan om de Citrix-servers te hacken? Zo ja, hebben hackers kans gezien om in de systemen te komen?
Op dit moment heb ik geen aanwijzingen dat bij andere ziekenhuizen pogingen zijn gedaan.
Heeft het MCL de «workaround» uitgevoerd, waarmee Citrix medio december 2019 bedrijven adviseerde zich te beschermen omdat er tot op heden nog geen updates zijn die tegen het lek in de Citrix-servers beschermen?2
Het MCL heeft mij laten weten de workaround van medio december 2019 niet tijdig te hebben uitgevoerd. Het MCL heeft mij daarbij gemeld daar onderzoek naar te doen om uit te zoeken wat precies de redenen waren om niet al in december in te grijpen.
Kunt u een update geven voor alle ziekenhuizen? Hebben zij voldoende maatregelen getroffen?
Of alle ziekenhuizen workarounds hebben uitgevoerd naar aanleiding van de poging tot hackpoging bij het MCL is mij onbekend. Z-CERT heeft haar deelnemers gewaarschuwd voor de kwetsbaarheid in Citrix en heeft handelingsadvies gegeven en aangeraden om alle stappen te doorlopen uit het beveiligingsadvies van het NCSC.
Citrix heeft inmiddels patches beschikbaar gesteld om de kwetsbaarheid te herstellen. Op basis van zijn informatie adviseert het NCSC op hun website om deze patches te vertrouwen en te installeren, tenzij uit eigen risicoanalyse blijkt dat de systemen waarschijnlijk gecompromitteerd zijn. Het NCSC adviseert ook om na de installatie van de patches te blijven monitoren en detectie toe te passen op misbruik van de kwetsbaarheden.
Wordt met de «workaround» van Citrix de kans op een cyberaanval en het hiermee hacken van gegevens voldoende beperkt? Zo nee, welke maatregelen dienen ziekenhuizen nog meer te nemen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke ziekenhuizen zijn nog niet aangesloten bij Z-Cert, het expertisecentrum op het gebied van cybersecurity in de zorg?
Alle ziekenhuizen (academisch, topklinisch en algemeen) zijn via de koepel van Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de koepel van Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) aangesloten. Onderzocht wordt, conform de motie van het Kamerlid Ellemeet, of deelname aan Z-Cert verplicht kan worden. Na het zomerreces zal ik de voortgang van mijn onderzoek met uw kamer delen.
Wat gaat u doen om te bevorderen dat zo spoedig mogelijk alle ziekenhuizen zijn aangesloten bij Z-Cert?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Medewerkers universiteit Groningen sluisden 1,2 miljoen weg’. |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Medewerkers universiteit Groningen sluisden 1,2 miljoen weg»?1
Ja.
Wat heeft er precies plaatsgevonden op Rijksuniversiteit Groningen (RUG) met betrekking tot de financiering van de stichting Network on Humanitarian Action? Is er daadwerkelijk 1,2 miljoen euro weggesluisd?
De Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) neemt samen met tien andere Europese universiteiten via een consortium deel aan het Erasmus Mundus Joint Master’s Degree Programma in Internationale Humanitarian Action (NOHA-programma). In dit programma is sprake van uitwisseling van EU- en NON-EU studenten tussen de deelnemende instellingen. Als uitvoeringsorganisatie is door het consortium een vereniging (zonder winstoogmerk) opgericht naar Belgisch recht, te weten NOHA AISBL. Uit informatie van de RUG komt naar voren dat financiële middelen die vanuit de NOHA AISBL bestemd waren voor de RUG door vermeende valsheid in geschrifte en (subsidie)fraude feitelijk zijn overgemaakt naar de Stichting NOHA Groningen (SNG). Deze stichting is buiten medeweten van de RUG door drie medewerkers van de RUG opgericht. Deze medewerkers vormden tevens het bestuur van de stichting. De RUG geeft aan dat deze medewerkers zo een vehikel hebben gecreëerd om geldstromen buiten de RUG om te organiseren om er vervolgens buiten de controlemechanismen van de RUG om over te kunnen beschikken. In totaal gaat het om een bedrag van ongeveer 1,2 miljoen euro dat niet bij de RUG terecht kwam.
Vanuit welk Europees programma is deze 1,2 miljoen euro afkomstig? Welke controle heeft dit Europese programma uitgevoerd dat deze subsidie doelmatig werd besteed?
Deze 1,2 miljoen euro is onder andere afkomstig uit door studenten betaalde financiële vergoedingen en subsidies verstrekt aan NOHA AISBL door de Europese Commissie. De controle op deze subsidies berust bij de Europese Commissie. Door het Directoraat-Generaal Humanitaire hulp en civiele bescherming (DG ECHO) van de Europese Commissie wordt naar aanleiding van deze casus een audit uitgevoerd bij NOHA AISBL naar de rechtmatige besteding van subsidiegelden.
Hoe is het mogelijk dat 1,2 miljoen euro nooit bij de Rijksuniversiteit Groningen is terechtgekomen? Waarom is er niet sprake van goed toezicht van de Rijksuniversiteit Groningen op binnengekomen subsidies en collegegelden?
Uit door de RUG verstrekte informatie komt onder meer naar voren dat de stichting (SNG), mede door vermeende valsheid in geschrifte, zich voordeed als een aan de RUG gelieerde stichting. Daardoor heeft NOHA AISBL financiële middelen overgemaakt naar SNG terwijl de organisatie in de veronderstelling was dat ze geld overmaakte aan de RUG. Uit uitgevoerd extern onderzoek door een forensisch bureau is volgens de RUG naar voren gekomen dat er door de betrokkenen door deze werkwijze voor zichzelf een veel groter budget gecreëerd dan normaal gesproken mogelijk was.
Hoe kan het dat de Rijksuniversiteit Groningen pas op het spoor is gekomen van fraude na een tip van een Europese partner?
Zoals in het antwoord onder vraag 1 is aangegeven is de stichting (SNG) buiten medeweten van de RUG opgericht en is hiermee een geldstroom onttrokken aan de controlemechanismen van de RUG. Hoe het kan dat de RUG pas op het spoor is gekomen van fraude na een tip van een Europese partner moet mede blijken uit extern onderzoek door een forensisch bureau. Het is aan de RUG om hierover mededelingen te doen.
Wat zijn de gevolgen van het wegsluizen van het geld voor de universiteit en zijn studenten? Heeft dit directe financiële consequenties? Ziet de Rijksuniversiteit Groningen mogelijkheden om zo snel mogelijk de 1,2 miljoen euro terug te krijgen?
Door dit incident is het vertrouwen dat de RUG en de internationale organisatie NOHA bij (internationale) partners genoot beschadigd. De RUG heeft aangegeven alles in het werk te stellen om dit vertrouwen te herstellen. Ik wil benadrukken dat de kwaliteit van het masterprogramma niet in het geding is geweest. Studenten hebben de opleiding gekregen waarvoor ze zich hebben ingeschreven en de RUG garandeert dat ze die kwaliteit ook in de toekomst krijgen.
De RUG heeft daarnaast aangifte gedaan van (subsidie)fraude en valsheid in geschrifte. Tegelijkertijd is er beslag gelegd op het banktegoed van de stichting. Tenslotte is een civiele procedure gestart tegen SNG en één van de betrokken medewerkers.
Welke gelijkenissen heeft dit incident met het incident van Rijksuniversiteit Groningen rondom het project met de Chinese stad Yantai en de 1 miljoen euro aan belastinggeld die al in dat project was gestoken? Heeft de Rijksuniversiteit Groningen niets geleerd van die gebeurtenis of staan deze gebeurtenissen los van elkaar? Kunt u dit uitleggen?
Ik kan niet beoordelen of deze gebeurtenissen een samenhang hebben. De Inspectie van het Onderwijs voert nader overleg met het college van bestuur van de RUG over ingezette verbeteracties naar aanleiding van de NOHA casus en eerdere incidenten. Van de RUG heb ik begrepen dat het college van bestuur inzet op een cultuurverandering en het gesprek binnen de instelling over het belang dat medewerkers zich dienen te gedragen conform de bestaande integriteitsregels.
Welke arbeidsrechtelijke maatregelen zijn genomen tegen de andere twee betrokkenen? Waarom zijn zij anders behandeld dan degene die ontslagen is?
Op basis van de ernst van de geconstateerde feiten, heeft het college van bestuur van de RUG besloten om arbeidsrechtelijke maatregelen te nemen tegen de betrokken medewerkers, variërend van ontslag voor een medewerker tot een aantal ernstige waarschuwingen. Het past mij niet om over persoonlijke arbeidsrechtelijke maatregelen mededelingen te doen.
Deelt u de mening dat er altijd adequate controle moet plaatsvinden op de besteding van publiek geld en dat er hierbij ook een verantwoordelijkheid ligt bij de Rijksuniversiteit Groningen? Zo ja, welke maatregelen gaat de Minister in samenwerking met de Rijksuniversiteit Groningen nemen om herhaling te voorkomen?
Met u ben ik van mening dat een adequate controle van publiek geld van groot belang is. Er ligt op dit punt ook een zware verantwoordelijkheid bij individuele instellingen. De RUG heeft diverse maatregelen genomen om een soortgelijke casus in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen en eerder te detecteren. Bijvoorbeeld met een analyse op basis van externe informatie van alle aan de RUG toegekende subsidies, Kamer van Koophandel-controles op de adressen van de RUG in het kader van de jaarrekeningcontrole en het invoeren van aangescherpte interne procedures voor het opvoeren van een nieuwe crediteur in de administratie van de universiteit. Daarnaast heeft de RUG nog diverse andere maatregelen/acties lopen of in voorbereiding.
De veroordeling van de Chinese voorganger Wang Yi |
|
Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de veroordeling van de Chinese voorganger Wang Yi?1
Ja.
Bent u bekend met de veroordeling van de Chinese voorganger Qin Defu, die samen met Wang Yi werd gearresteerd?
Ja.
Deelt u de mening dat beide veroordelingen een inbreuk zijn op de vrijheid van religie en daarmee een schending van de door China ondertekende Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens?
In China bepaalt de overheid welke vormen van religie zijn toegestaan en welke niet. Deze beperkingen laten geen ruimte voor andere stromingen of mogelijke nieuwe afsplitsingen zoals de Early Rain Covenant Church. Er is tevens sprake van een toegenomen aantal vervolgingen, getuige de veroordelingen van Qin Defu en Wang Yi. Nederland is hierover bezorgd. Deze aanpak dwingt verschillende religieuze bewegingen, zoals christelijke kerken, om ondergronds te gaan. Als gevolg hiervan staat de vrijheid van religie en levensovertuiging, zoals vastgelegd in de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens, onder grote druk.
Bent u bereid om zich persoonlijk, en in het geval van Wang Yi in navolging van de Amerikaanse regering en een woordvoerder van de Europese Unie, publiekelijk uit te spreken tegen deze specifieke veroordelingen? Zo nee, waarom niet?
Naast het Twitterbericht over de veroordeling van Wang Yi heeft de ambassade ook een nieuwjaarswens op Weibo (het Chinese equivalent van Twitter) gezet. Deze wens hield in dat alle landen zich zouden houden aan de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en in het bijzonder artikel 18 over de vrijheid van religie en levensovertuiging. Op de wens volgde een verwijzing naar de veroordeling van Wang Yi. Het bericht is door meer dan één miljoen gebruikers bekeken en heeft daarmee bijgedragen aan de bewustwording in China over het belang van vrijheid van religie en levensovertuiging. Op politiek en ambtelijk niveau werd, mede op Nederlands initiatief, ook in EU-verband aandacht gevraagd voor de zaak van Wang Yi.
Het kabinet is tevens bereid om de zaak van Qin Defu aan te kaarten bij de Chinese overheid via de reguliere dialogen met de Chinese autoriteiten. Daarnaast zal Nederland zich inspannen om in EU-verband aandacht te vragen voor de zaak van Qin Defu. Ook zal dit kabinet (wederom) ervoor pleiten dat er tijdens de EU-China top voldoende aandacht is voor mensenrechten – vrijheid van religie en levensovertuiging in het bijzonder.
Heeft de Nederlandse ambassade in Beijing, in aanvulling op het publiceren van een afkeurend twitterbericht, actie ondernomen naar aanleiding van de veroordeling van Wang Yi? Zo ja, op welke manier en op welk niveau? Zo nee, waarom niet? En bent u dan bereid om dit de ambassade alsnog te laten doen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de zaak van Qin Defu aan te kaarten bij de Chinese overheid? Zo ja, wanneer, op welke manier en op welk niveau? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de zorg dat de positie van christenen in China, na de invoering van een nieuwe godsdienstwet in 2018, verder verslechterd is?
Ja. Voor invoering van de nieuwe godsdienstwet van 2018 was de positie van christenen in China reeds precair. Er werden regelmatig kerken gesloten en de leiders ervan werden tot gevangenisstraffen veroordeeld. De nieuwe godsdienstwet geeft de Chinese autoriteiten extra middelen om religieuze groeperingen te controleren. De stringente eisen die de nieuwe wet stelt aan de organisatie en administratie van kerken betekent dat de ruimte voor nieuwe of niet-officiële kerken verder is ingeperkt.
Bent u bereid om bij de Chinese overheid zorgen over te brengen over de afnemende mogelijkheid voor christenen in China om hun geloof uit te oefenen naar aanleiding van de implementatie van deze wet? Zo ja, wanneer, hoe en op welk niveau? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet stelt de mensenrechten consequent bilateraal en op verschillende niveaus bij de Chinese autoriteiten aan de orde. Ook de EU doet dat. Bijzondere aandacht blijft ook uitgaan naar vrijheid van religie en levensovertuiging. Een volgende ronde van de bilaterale mensenrechtendialoog is een gelegenheid om de zorgen van dit kabinet ten aanzien van de nieuwe godsdienstwet over te brengen aan de Chinese autoriteiten.
Kan u nader duiding geven aan het huidige Nederlandse en Europese beleid om de godsdienstvrijheid in China te bevorderen? In hoeverre wordt er, in het geval van het Nederlandse beleid, daarbij door de Nederlandse ambassade in Beijing onderscheid gemaakt tussen een aanpak gericht op de centrale Chinese overheid en lokale Chinese overheden, welke berust zijn met de implementatie van de nieuwe godsdienstwet? Welke ruimte ziet u om de verslechterende positie van christenen in China effectief aan de kaak te stellen bij de centrale en/of lokale Chinese overheid?
Hoewel de contacten primair via de Chinese centrale overheid lopen, kunnen de mensenrechten ook op decentraal niveau aan de orde worden gesteld. Dit kan bijvoorbeeld tijdens officiële en/of ambtelijke bezoeken aan Chinese steden of provincies. De ambassade in Peking beschikt tevens over een gedelegeerd Mensenrechtenfonds (MRF). Op dit moment steunt de ambassade verschillende projecten, waarbij het streven is om het MRF zo breed mogelijk (thematisch en geografisch) in te zetten. Hierbij gaat speciale aandacht uit naar het identificeren van projecten op het gebied van vrijheid van religie en levensovertuiging en vrijheid van meningsuiting.
Naast de individuele Lidstaten levert de EU een belangrijke bijdrage bijvoorbeeld door het thema vrijheid van religie en levensovertuiging (of gerelateerde individuele gevallen) op te brengen tijdens de EU-China mensenrechtendialoog, door incidentele verklaringen van de Hoge Vertegenwoordiger of zijn woordvoerder te plaatsen, en door EU-verklaringen uit te spreken tijdens de VN-mensenrechtenraad.
Kunt u naar aanleiding van uw brief aan de Tweede Kamer, waarin u schrijft dat de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging voornemens is om een bezoek aan China te brengen, nader aangeven wanneer dit bezoek gaat plaatsvinden en wat de agenda en bijbehorende Nederlandse inzet zal zijn? Bent u bereid om de Speciaal Gezant tijdens dit bezoek de veroordelingen van Wang Yi en Qin Defu aan te laten kaarten?2
De Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging is voornemens om naar China te reizen. Dit voornemen is reeds aan de Chinese autoriteiten kenbaar gemaakt. Hetzelfde geldt voor een bezoek van de Mensenrechtenambassadeur in het kader van de bilaterale mensenrechtendialoog. Dit biedt tevens een gelegenheid om de zaken van Wang Yi en Qin Defu aan de orde te stellen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het (nog te plannen) algemeen overleg Mensenrechten China?
Ja.
Levenslanggestraften |
|
Stieneke van der Graaf (CU), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoeksrapport van de Nationale ombudsman naar klachten over een gratieadvies van het openbaar ministerie (OM), gepubliceerd op 18 december 2019?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie van de Nationale ombudsman dat de advisering door het OM inzake een gratieverzoek uit 2017 tekortschiet in het licht van eisen die uit artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) voortvloeien op het punt van de herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf? Bent u het hiermee eens? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft in de gratieprocedure een onafhankelijke en magistratelijke adviesrol op basis waarvan het de zaak beoordeelt. Het OM is in zijn advies ingegaan op de in zijn ogen relevante criteria die voor de beoordeling van het desbetreffende gratieverzoek van belang waren. Ik was van oordeel dat dit advies van het OM voldoende onderbouwd was. Om die reden heb ik mijn afwijzende beslissing mede op het advies van het OM gebaseerd. Ik zal bij de weging van adviezen in de toekomst rekening houden met dit oordeel van de Nationale ombudsman.
De Nationale ombudsman is van oordeel dat het OM in zijn advies op alle EVRM-criteria die op een levenslangzaak van toepassing zijn had moeten ingaan. Daarnaast is de Nationale ombudsman van oordeel dat het OM beter inzichtelijk had moeten maken hoe het tot zijn oordeel kwam. Het OM heeft aangegeven met die oordelen van de Nationale ombudsman in toekomstige adviezen meer rekening te houden.
Heeft u zich bij het beoordelen van het gratieverzoek ervan vergewist of het OM-advies voldeed aan de daaraan te stellen eisen (waaronder die welke voortvloeien uit het EVRM), aangezien de Nationale ombudsman oordeelt dat het OM-advies niet de vereiste duidelijkheid biedt en onvoldoende is gemotiveerd, maar u zich wel op dit advies gebaseerd heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u reageren op de constatering van de Nationale ombudsman dat er door de overheid (ministerie en OM) geen eenduidige koers werd gevaren bij het bepalen welke informatie nodig was voor het beslissen op een gratieverzoek, en dat de betrokkene vanuit verschillende instanties (OM, ministerie) verschillende berichten kreeg over de al dan niet uit te voeren slachtoffer/impactonderzoeken? Bent u het ermee eens dat dit onwenselijk is? Bent u van plan hiertoe maatregelen te treffen? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen hecht ik eraan dat de belangen van slachtoffers- en nabestaanden altijd in de beoordeling worden betrokken. In het huidige beleidskader rondom de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf wordt daarom periodiek onderzoek gedaan naar de impact op de slachtoffers en nabestaanden. Slachtoffers en nabestaanden kunnen zo, indien zij dat wensen, door het Adviescollege levenslanggestraften worden gehoord.
Dat het voorkomt dat verschillende overheidsorganen die in de gratieprocedure een rol te vervullen hebben verschillend oordelen over – in dit geval – al dan niet uit te voeren slachtoffer/impactonderzoeken is in een gratieprocedure niet uit te sluiten, nu ieder van die overheidsorganen juist vanuit zijn eigen specifieke taak en verantwoordelijkheid adviseert.
Bent u het ermee eens dat de lange duur van de behandeling van dit gratieverzoek (bijna 24 maanden), onwenselijk is? Bent u bereid maatregelen te treffen die leiden tot een versnelling van de procedure, zoals een wettelijke termijn specifiek voor gratieverzoeken van langgestraften? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven in antwoorden op Kamervragen vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel handelingen, nr. 1733, kent de Gratiewet geen termijnen voor de behandeling van gratieverzoeken. Beslissingen omtrent gratieverzoeken zijn individuele beslissingen die op de omstandigheden van het individuele geval zijn toegesneden. Die omstandigheden kunnen van geval tot geval zeer sterk uiteenlopen en het is ondoenlijk in de wet bij benadering een opsomming te geven van alle concrete omstandigheden die een verzoekschrift om gratie voor inwilliging vatbaar zouden maken. Immers, gratie kan niet alleen verleend worden voor levenslange gevangenisstraffen, maar bijvoorbeeld ook voor tijdelijke gevangenisstraffen en sommige geldboetes. Dat dit bij een levenslanggestrafte, waarbij al dan niet inlichtingen aan het Adviescollege levenslanggestraften worden gevraagd, meer tijd kost, hangt samen met de uitgebreide onderzoeken die noodzakelijk zijn om tot een zorgvuldige advisering en beoordeling te kunnen komen. Dergelijke dossiers vragen, gezien de zeer ernstige strafbare feiten die zijn gepleegd, de belangen van slachtoffers en nabestaanden en de mogelijke risico’s bij terugkeer in de samenleving, een zorgvuldige afweging. Ik zie dan ook geen noodzaak om op dit punt maatregelen te nemen.
Kunt u reageren op het oordeel van de Nationale ombudsman dat de eerder in 2014 gewekte indruk – dat gebrek aan transparantie en voortvarendheid in een eerdere procedure voortvloeide uit onwil van de toenmalige Staatssecretaris om daadwerkelijk invulling te geven aan de mensenrechtentoets die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) vraagt bij levenslanggestraften – met de gang van zaken rond het gratieverzoek uit dit onderzoek niet is weggenomen? Bent u bereid stappen te zetten om op transparante en voortvarende wijze gestalte te geven aan een daadwerkelijke invulling van deze mensenrechtentoets? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie het in vraag 6 geformuleerde oordeel niet terug in het rapport 2019/063 van de Nationale ombudsman. Met de periodieke toetsing door het Adviescollege levenslanggestraften en de herbeoordeling middels de gratieprocedure is naar mijn mening op een juiste wijze invulling gegeven aan de mensenrechtentoets die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vraagt bij levenslanggestraften. Inmiddels is ook door de Hoge Raad vastgesteld dat het huidige stelsel (beleidskader) rondom de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf voldoet aan de eisen van het EVRM. Ik acht het dan ook niet nodig om verdere stappen te zetten.
Bent u het ermee eens dat, in tegenstelling tot wat u in antwoorden op eerdere Kamervragen2 heeft gesteld, de Hoge Raad in een arrest over oplegging van de levenslange gevangenisstraf uit 2017 het stelsel van herbeoordeling voldoende vond3 maar dit oordeel niet de praktijk betreft? Zo nee, waarom niet?
Als letterlijk wordt aangesloten bij de formuleringen in het arrest van de Hoge Raad dan klopt het inderdaad dat de Hoge Raad de praktijk van het stelsel van herbeoordeling nog niet heeft beoordeeld. De Hoge Raad geeft het volgende aan: «indien op enig moment zou komen vast te staan dat een levenslange gevangenisstraf ook onder vigeur van het nieuwe stelsel van herbeoordeling in de praktijk nimmer wordt verkort, zal zulks bepaaldelijk een factor van betekenis zijn bij de alsdan te beantwoorden vraag of de oplegging dan wel de verdere tenuitvoerlegging verenigbaar is met art. 3 EVRM.» Bij een strikte interpretatie van het woord «praktijk» is het juist dat deze nog niet door de Hoge Raad is beoordeeld. Echter, deze strikte interpretatie had ik bij de beantwoording van de eerder gestelde Kamervragen niet voor ogen. Het stelsel schetst de kaders voor de uitvoering van de herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf. De praktijk dient binnen deze kaders vorm te krijgen en zou dan dus ook de toetsing van de Hoge Raad moeten doorstaan. In die zin bedoelde ik mijn eerdere antwoord. De zaken die volgens het nieuwe stelsel worden behandeld zijn overigens nog niet aan toetsing door de Hoge Raad onderworpen geweest.
Deelt u de zorgen van vragenstellers over deze praktijk, waarin de drie langst gedetineerde levenslanggestraften in Nederland welgeteld ca. 60 procedures ter verkrijging (of behoud) van uitzicht op invrijheidsstelling voerden?4 Wat zegt dit aantal procedures over de overeenstemming van de praktijk van de Nederlandse tenuitvoerlegging van levenslange gevangenisstraf met de aanwijzingen die het EHRM hierover in zijn vaste rechtspraak heeft gegeven? Bent u bereid dit stelsel te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Opgemerkt moet worden dat het beleidskader is gewijzigd in 2017. De genoemde procedures hebben zich grotendeels voor de wijziging van het beleidskader afgespeeld. Op de praktijk van de tenuitvoerlegging ben ik in mijn antwoord op vraag 7 reeds ingegaan. Het beleidskader is inmiddels enige tijd operationeel. De Hoge Raad is van oordeel dat mede gelet op de getroffen regelingen, in het bijzonder het Besluit Adviescollege levenslanggestraften en de wijzigingen van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden en de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, het Nederlands recht thans voorziet in een zodanig stelsel van herbeoordeling op grond waarvan in de zich daarvoor lenende gevallen kan worden overgegaan tot verkorting van de levenslange gevangenisstraf, dat oplegging van een levenslange gevangenisstraf op zichzelf niet in strijd is met artikel 3 EVRM. Daarom zie ik nu geen aanleiding het stelsel te herzien.
Wat is uw reactie op het kritische advies van het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM), Forum Levenslang en het Nederlands Helsinki Comité van november 2019 aan het Comité van Ministers van de Raad van Europa over de toepassing van de levenslange gevangenisstraf in het Koninkrijk?5 Bent u bereid hier een formele reactie op te geven en een afschrift hiervan naar de Tweede Kamer te sturen?
Op grond van het reglement van het Comité van Ministers van de Raad van Europa (CM) hebben NGO’s en mensenrechteninstituten de mogelijkheid om een bijdrage in te dienen bij het CM over de tenuitvoerlegging van uitspraken van het EHRM. De staat wordt hierop de mogelijkheid geboden om een reactie in te zenden. Van die gelegenheid is gebruik gemaakt. De regeringsreactie is gepubliceerd in de databank van de Raad van Europa met betrekking tot de executie van uitspraken van het EHRM.6
Kunt u uitleggen hoe het komt dat u veel vertrouwen heeft in het gerecht wanneer deze een levenslange gevangenisstraf oplegt, maar wanneer hetzelfde gerecht positief adviseert ten aanzien van een gratieverzoek u steeds van dit positieve advies afwijkt terwijl voor een dergelijke afwijking blijkens wetsgeschiedenis en jurisprudentie alleen plaats is in geval van bijzondere omstandigheden die niet door het gerecht in zijn advies zijn meegewogen?
Vooropgesteld dient te worden dat het instrument gratie niet alleen betrekking heeft op levenslange gevangenisstraffen, maar ook op andere sancties. Onder gratie wordt het kwijtschelden, verminderen of veranderen verstaan van straffen die door de rechter zijn opgelegd. Met andere woorden, het is geen recht maar een discretionaire bevoegdheid van de Kroon. Bij die discretionaire bevoegdheid hoort een ruime beslisruimte voor de Kroon om te beoordelen of gratie wel of niet wordt verleend.
In [verreweg] de meeste gevallen wordt het rechterlijk advies opgevolgd. De adviezen van de rechter wegen zwaar maar de beslissing van de Kroon blijft een belangenafweging per situatie. Een zwaarwegende factor bij de gratiebeslissing is het gevaar dat betrokkene nog vormt voor de samenleving. Een andere reden voor afwijzing kan de uitzonderlijke ernst van de feiten zijn, waardoor handhaving van de levenslange straf nog steeds gerechtvaardigd is gelet op het effect op de maatschappij en de slachtoffers/nabestaanden.
Staat het u naar uw oordeel vrij om uw oordeel inzake een gratieverzoek in de plaats te stellen van het adviserend gerecht? Zo ja, waarop baseert u uw oordeel? Zo nee, hoe valt te verklaren dat de gratiebeslissing afwijkt van het positief advies van het gerecht?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe wenselijk vindt u het dat een politiek ambtsdrager moet beslissen over complexe en maatschappelijk gevoelige kwesties als gratie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gratie kan worden verleend voor geldelijke sancties vanaf 340 euro, vrijheidsbeperkende sancties en vrijheidsbenemende sancties, waaronder ook levenslange gevangenisstraffen. Het betreft in de praktijk meer dan alleen de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf of anderszins zware en- of gevoelige zaken. Het huidige systeem zorgt er voor dat een gratieverzoek vanuit verschillende overheidsorganen wordt beoordeeld. Met name belangen van slachtoffers, nabestaanden en de eventuele impact op de maatschappij krijgen op deze manier meer gewicht.
Het bericht ‘Aantal ontvoeringen in West-Afrikaanse Golf van Guinee groeit hard’ |
|
Sven Koopmans (VVD), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Aantal ontvoeringen in West-Afrikaanse Golf van Guinee groeit hard»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het gevaar voor Nederlandse zeevarenden en reders?
Bekend is dat het aantal gewapende overvallen op zee, ontvoeringen en piraterij, in West-Afrika toeneemt. Volgens het International Maritime Bureau (van de International Chamber of Commerce) in hun rapport over 2019 zijn er in dat jaar wereldwijd 162 incidenten van piraterij en gewapende overvallen op zee gemeld (201 in 2018). Van de 162 incidenten wereldwijd, vonden 64 incidenten plaats in de Golf van Guinee, vonden alle 4 de kapingen plaats in de Golf van Guinee en voeren 10 van de 11 schepen waarop werd geschoten in de Golf van Guinee.
Volgens het International Maritime Bureau nam het aantal bemanningsleden dat in de Golf van Guinee werd gekidnapt toe met meer dan 50%, namelijk van 78 in 2018 naar 121 in 2019. Dat komt grofweg overeen met 90% van het totale aantal kidnappings op zee in 2019.
Ook onder Nederlandse vlag varende schepen lopen een risico. In de afgelopen twee jaren werden de «Rapide» van Forest Wave (2018) en de «Blue Marlin» van Boskalis (2019) slachtoffer van aanvallen.
Uitgangspunt is dat waar de problematiek zich afspeelt in territoriale wateren (tot 12 zeemijlen uit de kust) de kuststaat in de eigen territoriale wateren de volledige zeggenschap en verantwoordelijkheid heeft wat betreft de bestrijding van criminaliteit. Daarbuiten kunnen onder meer Vessel Protection Detachments (VPD’s) en (na inwerkingtreding van de Wet ter Bescherming Koopvaardij) particuliere gewapende beveiligers bijdragen aan de veiligheid.
Waarom is de op 19 maart 2019 door de Eerste Kamer aangenomen Wet ter Bescherming Koopvaardij nog steeds niet in werking getreden?2
Na het aanvaarden van de Wet ter Bescherming Koopvaardij door de Eerste Kamer, de bekrachtiging ervan door de regering en de publicatie van de wet in het Staatsblad is direct gestart met het opstellen van de lagere regelgeving. De wet dient immers tezamen met de algemene maatregel van bestuur en de ministeriële regeling als één samenstel op hetzelfde moment in werking te treden.
In de lagere regelgeving moet onder meer een (nadere) invulling worden gegeven aan de voorwaarden waaronder de particuliere beveiligers bevoegd zijn om geweld te gebruiken, het certificerings- en vergunningstelsel, het toezicht en de bestuursrechtelijke handhaving. Dit zijn belangrijke thema’s. Aangezien het gaat om regelgeving op een nieuw terrein was voor de totstandkoming van het concept-Besluit bescherming koopvaardij aanvullende informatie nodig van belanghebbende partijen, waaronder enkele buitenlandse geaccrediteerde certificerende instellingen voor maritieme gewapende beveiliging (ISO 28007). Het vergaren van de noodzakelijke kennis en de overleggen met belanghebbende partijen hebben enige tijd in beslag genomen, omdat het van grootste belang werd geacht hierbij de noodzakelijke zorgvuldigheid in acht te nemen. Dit om te garanderen dat de Wet ter Bescherming Koopvaardij en lagere regelgeving leidt tot een veilige en verantwoorde inzet van particuliere beveiligers. Inmiddels hebben deze inspanningen geleid tot een afgerond concept-Besluit. Dit concept-Besluit is op dit moment in (internet)consultatie gegeven. Na verwerking van de reacties uit de (internet)consultatie wordt het concept-Besluit zo snel mogelijk verder in procedure gebracht (uitvoeringstoets, advies door de Afdeling advisering van de Raad van State en de voorhangprocedure bij beide Kamers).
Bij nadere gesprekken met de betrokken partijen is voorts gebleken dat voor een doeltreffende en rechtmatige uitvoering van de Wet ter Bescherming Koopvaardij een beperkte wetswijziging noodzakelijk is. Zo is onder meer gebleken dat artikel 13, tweede lid, van de wet voor geaccrediteerde certificerende instellingen op dit moment knelt en dat het noodzakelijk is om een aanvullende toets op de nationaalrechtelijke regels voor maritieme gewapende beveiliging onderdeel te laten zijn van de beoordeling van een aanvraag om vergunningverlening. Dit zogeheten alternatieve model vergt een beperkte wetswijziging (uitbreiding van een tweetal definities in artikel 1 en een aanvulling van artikel 13, tweede lid), aangezien de wet er nu van uitgaat dat de toets op nationaalrechtelijke regels een onderdeel is van de certificering. Ik zal deze wijziging zo spoedig mogelijk in procedure brengen.
Wat heeft u gedaan om hier vaart achter te zetten?
Rekening houdend met de maatschappelijke en politieke urgentie van de bescherming van de Nederlandse koopvaardij, is alle inzet erop gericht geweest om nog in 2019 de consultatie te initiëren. Het concept-Besluit bescherming koopvaardij is op 31 december 2019 in internetconsultatie gegeven. De consultatietermijn loopt tot 1 maart 2020.3 Daarnaast is het concept-Besluit voor advies voorgelegd aan de Autoriteit persoonsgegevens en het Adviescollege toetsing regeldruk. Hierna zal, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3, het concept-Besluit zo snel mogelijk verder in procedure worden gebracht. Met het opstellen van de ministeriële regeling is eveneens een start gemaakt.
Wilt u alles op alles zetten om deze wet uiterlijk 1 maart 2020 in werking te doen treden?
Gelet op de eerdere antwoorden, verwacht ik het concept-Besluit (waarbij ik ook acht zal hebben kunnen slaan op het advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State) dit najaar aan beide Kamers te kunnen aanbieden ten behoeve van de voorhangprocedure. Ik streef naar inwerkingtreding van de wet (inclusief de Wijzigingswet) en de onderliggende lagere regelgeving zo spoedig mogelijk in 2021.
Het bericht ‘Met boeven vangt men boeven, Big Tobacco leert de douane het smokkelvak’ |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Met boeven vangt men boeven, Big Tobacco leert de douane het smokkelvak»?1
Uit artikel 5, derde lid, van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging volgt dat verdragspartijen maatregelen moeten nemen om het tabaksontmoedigingsbeleid te beschermen tegen de commerciële belangen van de tabaksindustrie. De rijksoverheid is zeer terughoudend als het gaat om contact met de tabaksindustrie en staat enkel contact toe over uitvoeringstechnische kwesties. Artikel 5, derde lid, richt zich tot alle overheidsinstanties. Om overheidsinstanties te informeren over artikel 5, derde lid, heb ik afgelopen jaar een brief gestuurd aan alle ministeries, provincies en gemeenten. De notitie «Verduidelijking invulling artikel 5.3 WHO-Kaderverdrag», opgesteld onder verantwoordelijkheid van de Ministeries van VWS en Financiën, is meegestuurd met deze brief. Deze verduidelijking is nog steeds van kracht.
De rijksoverheid wil transparant zijn over deze contacten. Elk ministerie publiceert daarom de eigen documenten over contacten met de tabaksindustrie op de website: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/roken/inhoud/transparant-over-contact-tabaksindustrie.
Aanpak van smokkel is een uitvoeringstechnische kwestie waarbij de Douane zich op operationeel niveau laat voorlichten over het normale patroon van de internationale logistieke keten en de wijze waarop je echte tabaksproducten van namaak kunt onderscheiden. Deze kennis versterkt de informatiepositie van de Douane in haar handhavingstaak en de actieve fraudebestrijding. Wanneer kennis gehaald wordt bij een individuele fabrikant, gaat dat om kennis die exclusief voorhanden is bij die fabrikant. Het contact dat tussen de Douane en de tabaksindustrie plaatsvindt, past derhalve binnen de kaders van artikel 5, derde lid, en is gepubliceerd op voornoemde website.
Wat is uw reactie op de conclusie die in het artikel wordt weergegeven «dat de tabaksindustrie haar producten zelf actief smokkelt»? Vindt u het in dat kader logisch dat de Nederlandse Douane juist de tabaksindustrie heeft gevraagd een cursus opsporen van tabakssmokkel te geven?
Op basis van gegevens van de Douane kan ik de in het artikel weergegeven conclusie voor de Nederlandse situatie niet staven. Van de sigaretten die in de afgelopen drie jaar in beslag genomen zijn, is het overgrote deel aangemerkt als «illicit whites»2 en «namaak». Slechts een klein deel van de inbeslaggenomen sigaretten is als «echt» product aangemerkt (afkomstig van de bekende tabaksfabrikanten), waarbij niet vaststaat dat bekende tabaksfabrikanten een actieve rol hebben gehad bij de smokkel van deze producten.
Om haar handhavingstaak goed te kunnen uitvoeren en daarmee bij te dragen aan actieve fraudebestrijding, dient de Douane te beschikken over een zo breed mogelijke informatiepositie. Vanuit diverse invalshoeken wordt informatie vergaard. Bepaalde informatie is alleen voorhanden bij een fabrikant. Dat is bijvoorbeeld het geval bij informatie over het normale handelspatroon en de specifieke echtheidskenmerken van bepaalde producten. Voor het verkrijgen van die informatie doet de Douane, op basis van een bestaand EU-Agreement en een nationale Memorandum of Understanding (MoU), een verzoek bij de betreffende fabrikant. Dit breed kennis vergaren op uitvoeringsniveau, maakt niet dat er een afhankelijkheid is of ontstaat van een bepaalde partij.
Kunt u alle documenten met betrekking tot deze bijeenkomst naar de Kamer sturen?
De informatie die is gedeeld tijdens de bijeenkomst is gedaan in de vorm van een presentatie. De tabaksfabrikant heeft deze informatie niet gedeeld in de vorm van een document of in een andere vorm.
Kunt u aangeven welke tabaksfabrikant de betreffende training aan de Douanemedewerkers heeft gegeven?
De tabaksfabrikant die deze training verzorgde was Japan Tobacco International Company Netherlands B.V.
Bent u van mening dat de Douane met het contact met de industrie het door Nederland ondertekende internationale antirookverdrag Framework Convention on Tobacco Control (FCTC) van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) overtreedt? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt volgens u deze samenwerking zich tot het advies dat de Wereldbank geeft in haar rapport: «Vermijd afhankelijkheid van de tabaksindustrie: de rol van de industrie vormt een obstakel in de bestrijding van illegale handel, omdat de tabaksindustrie zelf zowel direct als indirect gelinkt is aan de illegale handel in tabaksproducten»?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de veiligheid in de gevangenis van Lelystad in gevaar is |
|
Michiel van Nispen (SP), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten over de toename van het aantal incidenten in gevangenissen? Hoe verklaart u deze toename?1 2 3
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Als het gaat over het totaal aantal incidenten waarover de inrichtingen het hoofdkantoor van de Dienst Justitiële Inrichtingen informeren, dan is er in de afgelopen jaren juist sprake van een daling.
Incidenten binnen de inrichtingen van DJI verschillen in vorm, omvang en ernst. Voorbeelden van incidenten die regelmatig voorkomen zijn brand, geweld, de vondst van contrabande, of een poging tot het binnensmokkelen ervan. Andere incidenten zijn (poging tot) suïcide, integriteitskwesties, ordeverstoringen, uitval van systemen etc. Inrichtingen handelen incidenten in principe zelf af, al dan niet samen met hulpdiensten.
Ondanks de daling heb ik geconstateerd dat DJI mij in de afgelopen periode regelmatig heeft geïnformeerd over ernstige geweldsincidenten tegen personeel. Dat beeld baart mij zorgen; personeel van DJI moet zijn werk veilig kunnen doen. Ik heb DJI gevraagd hier nader onderzoek naar te doen. Meer in het bijzonder naar de exacte aantallen, de omstandigheden waaronder deze incidenten hebben plaatsgevonden en de meerjarige ontwikkeling hiervan. Ik verwacht de uitkomst hiervan nog voor de zomer.
Voorop staat, dat bij geweld tegen medewerkers en geweld tussen gedetineerden onderling alleen de meest krachtige reactie past: strafcelplaatsing, maatregel van de directeur, aangifte, vervolgen en straffen. Daarnaast vind ik het van groot belang, dat de getroffen medewerkers de nazorg en aandacht krijgen die ze verdienen. In een gesprek met een aantal slachtoffers heb ik onlangs gezien dat het hoofdkantoor van DJI en de inrichtingen hier alles voor in het werk stellen.
Denkt u ook, net als de vakbonden, dat het aantal meldingen van incidenten tot nu toe slechts het topje van de ijsberg is? Zo nee, waar denkt u dat dit verschil in inzicht vandaan komt? Hoe weet u zo zeker dat alle incidenten geregistreerd worden?
Ernstige incidenten worden door de DJI aan het departement gemeld. Een samenvatting van deze meldingen wordt iedere maand op de website van DJI geplaatst. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 wordt een nadere analyse naar het totaal van de incidenten uitgevoerd.
Over de vraag of alle geweldsincidenten goed en volledig worden geregistreerd en er dus een compleet beeld is heeft de RSJ zich ook gebogen. De RSJ beveelt aan zorg te dragen voor een adequate registratie van geweld in PI’s ten aanzien van zowel gedetineerden als personeel. Deze aanbeveling heb ik overgenomen. Overigens is de registratie van incidenten in het afgelopen jaar al verbeterd.
Staat u nog steeds achter de beslissing om steeds meer gevangenissen te sluiten en in plaats daarvan mega-bajesen te openen? Maken deze mega-bajesen per definitie het werk voor het gevangenispersoneel niet onveiliger, omdat er zeer diverse doelgroepen in deze grote inrichtingen geplaatst worden? Kunt u uitgebreid op deze vragen ingaan?
De sluiting van gevangenissen was nodig om de leegstand tegen te gaan. De kwalificatie megabajes deel ik niet. Bovendien zijn er ook geen plannen om nieuwe gevangenissen te openen. Er is wel sprake van een aantal grote inrichtingen, waarin verschillende regimes worden aangeboden.
Bij de totstandkoming van deze PI’s en bij het bepalen van de benodigde formatie staat de veiligheid van medewerkers en personeel altijd voorop.
Dat leidt er onder meer toe dat het aantal personeelsleden in lijn wordt gebracht met het aantal gedetineerden en de regimes die gehanteerd worden. Binnen reguliere regimes wordt bijvoorbeeld uitgegaan van 2 personeelsleden op 24 uitgesloten gedetineerden. Bij bijzondere regimes als de EZV, ISD of PPC is die inzet hoger. De doelgroep, niet de grootte van de inrichting, is hierbij bepalend.
De grotere inrichtingen betreffen daarnaast deels nieuwe gebouwen met betere voorzieningen en een slimmere indeling van het gebouw. Dan kan het voorkomen dat de afdelingsgrootte in deze inrichtingen kleiner is dan in een aantal oudere inrichtingen.
In de praktijk komt het er op neer dat in grote en in kleine inrichtingen steeds goed gekeken moet worden naar het regime, het gebouw en de lokale omstandigheden die de veiligheid en benodigde personele inzet bepalen.
Wanneer denkt u de personeelscapaciteit binnen de gevangenissen op orde te hebben? Zou hier geen taskforce voor moeten komen?
In 2019 was de personele bezetting in lijn met de voor 2019 vastgestelde formatie. Met dien verstande dat dit mede komt door een inzet van externe inhuur van zo’n 5%. Per inrichting en per functiegroep verschilt het beeld.
Zoals eerder gemeld aan uw Kamer is DJI bezig met grootschalige werving om te voorzien in de vacatures die onder andere ontstaan door de natuurlijke uitstroom.4 Dit verloopt goed. Al met al zien we een toename van het vaste eigen personeel. Voor 2020 is meer personeel nodig als gevolg van het operationaliseren van extra capaciteit vanwege de stijgende gedetineerdenbezetting, waarover ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd.5 De werving wordt dan ook volop doorgezet. Het daadwerkelijk in gebruik nemen van extra capaciteit gebeurt pas als de personele bezetting beschikbaar is.
Met deze aanpak is de personele inzet in balans. Aangezien DJI gegeven de krappe arbeidsmarkt succesvol is in het grootschalig werven van personeel, zie ik geen aanleiding om hier een aparte taskforce voor in te richten.
Bent u bereid om in het kader van lastenverlichting voor het personeel minder gedetineerden op een meerpersoonscel te plaatsen, in ieder geval tot de personeelscapaciteit op orde is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Hoewel ze niet voor elke gedetineerde geschikt zijn, zijn meerpersoonscellen een volwaardige vorm van detentie. Het gebruik van deze cellen stelt DJI in staat flexibel in te spelen op schommelingen in de bezetting.
Bij het bepalen van de benodigde personele inzet wordt gekeken naar het aantal gedetineerden en niet naar het aantal cellen. In geval van meerpersoonscelgebruik groeit het aantal personeelsleden dus mee met het aantal gedetineerden in de inrichting.
Is het nog wel mogelijk om gevangenen die geweld gebruiken als straf altijd afzonderlijk te plaatsen? Zo ja, kunt u dit uitgebreid onderbouwen? Zo nee, zou dit wellicht te maken kunnen hebben met de recente sluitingen van gevangenissen en dus de afgenomen celcapaciteit?
Bij het gebruik van geweld is het opleggen van een strafcelplaatsing gebruikelijk. Dat gebeurt door het plaatsen van de gedetineerde in een strafcel op de isoleerafdeling. Ik heb geen signalen dat er onvoldoende isolatiecellen in de inrichtingen zijn.
Alleen bij bijzondere incidenten als een grootschalige opstand kan het voorkomen dat er niet genoeg van dergelijke cellen zijn om alle straffen in één keer ten uitvoer te leggen. Deze strafcellen tellen niet mee in de operationele capaciteit en worden dan ook niet gebruikt om gedetineerden standaard te huisvesten. Ik zie dan ook geen relatie met de recente sluiting van een aantal gevangenissen.
Daarnaast kan een gedetineerde bestraft worden met een straf op eigen cel. Dit betekent dat hij of zij de TV en andere faciliteiten moet inleveren en een individueel regime volgt. Bij plaatsing in een meerpersoonscel betekent dit dat de straf niet (volledig) in afzondering plaatsvindt. De vestigingsdirecteur houdt daar bij het opleggen van de straf rekening mee.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg gevangeniswezen?
Ja.