De uitspraak in de rechtszaak van Milieudefensie rechtszaak. |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat het beschamend is dat de Nederlandse Staat in drie jaar tijd drie maal terecht is gewezen door de rechtbank aangaande de luchtkwaliteit in Nederland, te weten de zaak inzake de maximumsnelheid op de A131, Urgenda vs. de Staat2 en Milieudefensie vs. de Staat3? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Zowel op de onderwerpen luchtkwaliteit als klimaatverandering worden ingrijpende beslissingen genomen door de regering. Partijen die het niet eens zijn met deze beslissingen kunnen dit aanvechten bij de rechter en daarbij kan het voorkomen dat de rechter tot een ander oordeel komt dan de regering. Overigens merk ik op dat de genoemde uitspraken een uitzondering vormen op de jarenlange lijn in de jurisprudentie die het regeringsbeleid op het gebied van luchtkwaliteit ondersteunt.
Welke maatregelen gaat u per wanneer versnellen? Hoe kan de Kamer de effecten van die maatregelen controleren? Kunt u een tijdspad geven met tussendoelen? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 22 september jongstleden met betrekking tot het vonnis van de rechtbank (Kamerstuk 30 175, nr. 256) heb ik aangegeven dat ik samen met de decentrale overheden de aanpak van de overschrijdingen van de grenswaarden verder zal versnellen en concretiseren. Deze problematiek vraagt om een gezamenlijke aanpak van ministeries, andere overheden, het bedrijfsleven en overige betrokkenen. Momenteel ben ik in overleg met deze partijen om te bezien welke maatregelen een oplossing kunnen bieden voor de knelpunten. Begin november zal ik uw Kamer nader informeren.
Erkent u dat er een handhavingsvacuüm bestaat tussen gemeenten, provincies en centrale overheid? Zo ja, garandeert u dat er te allen tijde handhavend wordt opgetreden, zowel lokaal, provinciaal als nationaal, bij overschrijding van luchtkwaliteitsnormen? Zo nee, waaruit blijkt dat de handhaving op dit moment goed functioneert?
Nee, dat erken ik niet. Wanneer een luchtkwaliteitsnorm wordt overschreden, dient door het bestuursorgaan een luchtkwaliteitsplan te worden opgesteld. Dit is een lokaal luchtkwaliteitsplan op grond van artikel 5.13 van de Wet milieubeheer of een nationaal samenwerkingsprogramma op grond van artikel 5.12 van de Wet milieubeheer (het NSL). Bestuursorganen zijn verplicht om rekening te houden met deze plannen en programma’s bij de uitoefening van bevoegdheden. Tegen de concretisering van de besluiten die in de plannen en het programma zijn opgenomen staat beroep open, indien die besluiten de burger rechtstreeks raken. In dergelijke procedures kan worden (en wordt ook geregeld) aangevoerd dat het NSL niet zou volstaan of dat het concrete project niet in het NSL past. De bestuursrechter heeft dergelijke beroepen steeds verworpen.
Op welke wijze heeft u naar decentrale overheden gecommuniceerd dat er op dit moment geen enkele maatregel getroffen mag worden die leidt tot verdere grensoverschrijding van de Europese norm?
Het bevoegd gezag houdt bij een project rekening met de mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit. Vastgestelde wettelijke grenswaarden mogen daarbij niet worden overschreden. Het vonnis richt zich tot de Staat der Nederlanden en niet rechtstreeks tot de decentrale overheden. Dit neemt niet weg dat het oplossen van luchtkwaliteitsknelpunten een gezamenlijke opgave is van (onder andere) het Rijk en decentrale overheden. Daarom werkt het Rijk samen met provincies en gemeenten in het NSL om te voldoen aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. Ik ben samen met de decentrale overheden begonnen om de aanpak van de overschrijdingen van de grenswaarden verder te versnellen en te concretiseren.
Erkent u dat de conclusies van de Gezondheidsraad en de in een artikel in Trouw genoemde longarts4 dat lucht die op of net onder de Europese norm ligt nog altijd zeer ongezond is? Zo nee, op basis van welk wetenschappelijk onderzoek concludeert u dat?
Ook wanneer de Europese grenswaarden worden gehaald doen zich nog steeds gezondheidsrisico’s voor. Daarom streef ik naar permanente verbetering van de luchtkwaliteit, waarbij de ambitie is om toe te werken naar de streefwaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie. Dit is ook met uw Kamer gewisseld tijdens het AO leefomgeving van 11 februari 2016 en is daarnaast verwoord in mijn brieven van 5 juli 2016 (Kamerstuk 30 175, nr. 242) en 10 oktober 2016 (Kamerstuk 34 550-XII, nr. 7). Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd te adviseren over hoe gezondheid meer centraal kan worden gesteld in het luchtkwaliteitsbeleid. Dit advies kan als basis dienen om met uw Kamer het ambitieniveau van het luchtkwaliteitsbeleid te bepalen en dit nader te concretiseren. Zoals ook verzocht met motie van Veldhoven c.s. (Kamerstuk 34 550-XII, nr. 46) zal het kabinet in 2017 en 2018 hiertoe een nieuw luchtkwaliteitsplan opstellen in overleg met onder andere decentrale overheden en belangenorganisaties.
Bent u bereid voor Nederland strengere luchtkwaliteitsnormen in te stellen dan de huidige Europese? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer de voorstellen tegemoet zien? Zo nee, welke belangen verzetten zich ertegen om nationale normen te stellen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘bevel rechter leidt niet tot snelle hulp jongere’ |
|
René Peters (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het bericht1 waarin aangetoond wordt dat jongeren van de jeugdrechter verplicht therapie moeten volgen, maar daar veel te lang (soms wel een jaar) op moeten wachten?
Ja, het artikel uit de Volkskrant is mij bekend.
Deelt u de conclusie dat een veroordeling door de jeugdrechter blijkbaar geen garantie is voor een daadwerkelijke plaatsing in therapie?
Nee, die conclusie deel ik niet. Op grond van de Jeugdwet zijn gemeenten verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van jeugdhulp. Dat geldt ook voor de beschikbaarheid van jeugdhulp die voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing. Jeugdhulp opgenomen in een vonnis door een jeugdrechter heeft voor de jeugdige een niet vrijblijvend karakter. Wachttijden dienen dan zo kort mogelijk te zijn. In de praktijk blijkt dat geen eenvoudige opgave. Daarom is het van belang dat reeds in de adviesfase door de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) maar ook nadat het vonnis is gewezen een goede afstemming plaatsvindt tussen de betrokken partijen. Hier ga ik in de beantwoording van vraag 3 verder op in.
Deelt u de conclusie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) die in een reactie aangeeft dat dit komt omdat jeugdrechters zeer specifieke trajecten opleggen aan jeugddelinquenten en niet op de hoogte zijn van contracten die gemeenten hebben en eventuele wachtlijsten bij instellingen?
De specificering van de bijzondere voorwaarden in een vonnis dient de rechtszekerheid van de veroordeelde en draagt bij aan de effectiviteit van de jeugdreclassering die toezicht houdt op de naleving van de bijzondere voorwaarden. Als door de jeugdrechter jeugdhulp wordt opgelegd buiten het aanbod van de gemeente, is een specifieke omschrijving voorts van belang zodat de betrokken gemeente precies weet welke jeugdhulp zij alsnog moet inkopen.
Door een goede samenwerking en afstemming tussen gemeenten en de instanties in de justitie-keten kan worden voorkomen dat jeugdhulp wordt opgelegd die niet tijdig beschikbaar is, of die niet is ingekocht terwijl binnen het bestaande aanbod van de gemeente vergelijkbare jeugdhulp, of jeugdhulp waarmee hetzelfde resultaat bereikt kan worden, beschikbaar is. Om zorg te kunnen dragen voor een kwantitatief en kwalitatief toereikend aanbod aan jeugdhulp is het van belang dat gemeenten met de RvdK, de Gecertificeerde Instelling (GI) die de jeugdreclassering uitvoert en de volwassenreclassering in het kader van adolescentenstrafrecht, overleg voeren over het inkoopbeleid voor de forensische jeugdhulp. Daar dient de kennis en ervaring te worden gedeeld over het jeugdhulp-aanbod dat voor de forensische doelgroep nodig is.
Andersom is het belangrijk dat de RvdK, de GI en de volwassenreclassering (laatstgenoemde in het kader van het adolescentenstrafrecht) in hun advies aan de rechtspraak en het Openbaar Ministerie het lokale aanbod betrekken. Ook voor de tijdige inzet van de noodzakelijke jeugdhulp zal in de adviesfase lokaal moeten worden afgestemd welke jeugdhulp beschikbaar is en bij welke aanbieder zich wachtlijsten voordoen. Daaraan kan behulpzaam zijn dat de Staatssecretaris van VWS met gemeenten en aanbieders in gesprek is om op regionaal niveau de wachttijden voor jeugdhulp bespreekbaar en transparant te maken.
Verwacht u dat met het feit dat in de regio Midden-Nederland het Openbaar Ministerie, Jeugdreclassering, Raad voor de Kinderbescherming en gemeenten na de zomer met elkaar in overleg gaan, het probleem uit de wereld zal zijn? Zo ja, hoe gaat u dat monitoren en hoe houdt u ons op de hoogte? Zo nee, wat gaat u doen om dit langer bestaande probleem op te lossen?
Voor een tijdige en passende inzet van jeugdhulp in strafrechtelijk kader is een goede samenwerking tussen gemeenten en de justitie-partners randvoorwaardelijk. Ik juich het daarom toe dat dit gesprek in de regio Midden-Nederland daadwerkelijk gevoerd wordt en reken erop dat dit tot een passend resultaat zal leiden. De Jeugdwet schrijft ook voor dat gemeenten met de RvdK en de GI samenwerken en overleg voeren en dit in een protocol vastleggen. De oplossing moet in de eerste plaats lokaal gevonden worden. De RvdK heeft mij gemeld in de komende gesprekken met gemeenten waar dit een probleem vormt, de beschikbaarheid van forensische jeugdhulp te bespreken en houdt mij daarvan op de hoogte.
Tenslotte wijs ik erop dat ik, om de samenwerking tussen gemeenten en VenJ organisaties te verbeteren, het programma «Samenwerken met de jeugdbeschermings- en jeugdstrafrechtketen» bij de VNG subsidieer dat ondersteuning biedt voor alle jeugdzorgregio’s bij het maken van samenwerkingsafspraken tussen gemeenten en justitiepartners. Ook zal ik het belang van deze samenwerking en afstemming in het bestuurlijk overleg met de VNG onder de aandacht brengen.
Hoe gaat u er voor zorgen dat ook de andere regio’s de zelfde problemen worden opgelost?
Zie antwoord vraag 4.
Het niet uitvoeren van een rechterlijke uitspraak betreffende erkenning van beroepskwalificaties voor mensen met een buitenland diploma. |
|
Pia Dijkstra (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de uitspraak van de rechtbank van Den Haag van 13 april 2017 waarin een door het CIBG opgelegde aanpassingsstage is vernietigd?1
Ja, ik ben bekend met deze zaak. Het betreft een procedure over een erkenning van een Duits diploma op het terrein van psychotherapie. Het bestreden besluit behelst de voorwaarden waaraan betrokkene moet voldoen om in aanmerking te komen voor een erkenning van haar Duitse kwalificaties voor inschrijving in het BIG-register van psychotherapeuten.
Het geschil gaat erom of betrokkene één of twee verdiepingscursussen moet volgen om een erkenning te krijgen voor het beroep van psychotherapeut. De rechtbank Den Haag is van oordeel dat één verdiepingscursus volstaat.
Klopt het dat u tegen deze uitspraak in hoger beroep bent gegaan?
Ja dat klopt.
Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank met betrekking tot rechtsoverweging 5.2, waarin is geoordeeld dat ik me ten onrechte op het standpunt heb gesteld dat de opleidingsvereisten die in het Besluit psychotherapeut (Stb. 1998, 155) zijn vastgelegd alleen zijn bedoeld voor de opleidingsinstellingen, in plaats van ook voor het individu.
Voor het beroep psychotherapeut zijn de opleidingseisen neergelegd in het Besluit psychotherapeut van 17 maart 1998. Dit besluit is door de opleidingsinstellingen vertaald in het curriculum van de opleiding. In artikel 4, derde lid, van het Besluit psychotherapeut staat dat de opleiding voorts bestaat uit ten minste één vervolgcursus over de toepassing van behandelmethoden in een door de aspirant-psychotherapeut te kiezen psychotherapeutisch referentiekader. Door de opleidingsinstellingen is het begrip «ten minste één» geoperationaliseerd als «één of meer». Alle opleidingsinstellingen die de opleiding psychotherapie verzorgen hebben vervolgens in hun curriculum twee vervolgcursussen als eis gesteld. Alle Nederlandse studenten moeten hieraan voldoen voordat zij het diploma ontvangen.
De rechtbank, heeft in de uitspraak – naar mijn mening ten onrechte- geen rekening gehouden met het Nederlandse curriculum van de opleiding psychotherapie. Ingevolge de Algemene wet erkenning beroepskwalificaties (Awe) is voor de beoordeling of de door de migrant gevolde opleiding wezenlijk verschilt ten opzichte van de in Nederland vereiste opleiding, het curriculum zoals de Nederlandse opleidingsinstellingen dat hebben opgesteld bepalend.
In het kader van de voorlopige voorziening bij de Raad van State is met de betrokken psychotherapeute een akkoord gesloten dat zij alsnog een tweede verdiepingscursus zal volgen.
Echter, beide partijen hebben de bestuursrechter om een uitspraak in de bodemzaak verzocht om duidelijkheid te verkrijgen over de vraag hoe het Besluit psychotherapeut, in relatie tot de Awe, moet worden uitgelegd en toegepast.
Bent u ermee bekend dat het hoger beroep geen opschortende werking heeft? Hoe rijmt u dit met het afwijzen van een nieuwe aanvraag tot erkenning van de beroepskwalificatie door deze aanvrager ná de uitspraak van de rechtbank?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Omdat ik het niet eens ben met het oordeel van de rechtbank dat betrokkene slechts een verdiepingscursus moet volgen, heb ik tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Daarnaast hebben beide partijen een voorlopige voorziening gevraagd bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In het kader van deze procedure zijn de beroepsbeoefenaar en ik tot een vergelijk gekomen. Pas als in hoger beroep uitspraak in de bodemzaak wordt gedaan, zal duidelijkheid komen over de vraag hoe de Wet BIG en het hierop gebaseerde Besluit psychotherapeut moeten worden uitgelegd en toegepast.
Hoeveel mensen hebben een aanvraag gedaan bij de Commissie Buitenlands Gediplomeerden Volksgezondheid (CBGV) die is afgewezen op grond van het niet hebben gevolgd van een tweede vervolgcursus?
In 2016 zijn er tien adviezen uitgebracht door de Commissie Buitenlands Gediplomeerden Volksgezondheid over aanvragen voor een erkenning van beroepskwalificaties als psychotherapeut van gediplomeerden binnen de Europese Economische Ruimte (EER). Van deze tien adviezen zijn er drie positieve adviezen afgegeven. Bij vier adviezen werd geadviseerd de aanvraag niet te erkennen omdat er niet werd voldaan aan de eis van de tweede vervolgcursus (verdiepingscursus). In drie gevallen is geadviseerd om de aanvraag niet te erkennen om andere redenen.
Wat zijn de gevolgen van de uitspraak van de rechtbank van Den Haag voor deze mensen? Hoe worden zij over deze gevolgen geïnformeerd?
Alle aanvragen voor een erkenning van beroepskwalificatie als psychotherapeut worden op gelijke wijze afgehandeld.
Zolang de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geen uitspraak in hoger beroep heeft gedaan, is er geen reden om af te wijken van het tot op heden gevoerde beleid om twee verdiepingscursussen te eisen om in aanmerking te komen voor een erkenning als psychotherapeut.
Zodra in hoger beroep uitspraak is gedaan, zal ik bezien welke gevolgen aan die uitspraak moeten worden verbonden. De verwachting is dat hierover in het najaar duidelijkheid zal komen.
Het bericht 'Klassenfoto tijdens Offerfeest kost school 500 euro' |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het bericht1 dat een rechter een schadevergoeding van € 500 heeft toegekend aan kinderen en/of hun ouders omdat die kinderen niet op een schoolfoto stonden vanwege een islamitisch feest?
Ja.
Is de betrokken rechter knettergek geworden en kan deze rechter op non-actief worden gezet? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij, als Minister van Veiligheid en Justitie, om te treden in beslissingen genomen door een onafhankelijke rechter.
Wilt u dit soort ongein voorkomen door afwezigheid op scholen in verband met islamitische feestdagen niet langer toe te staan? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de Leerplichtwet is vastgelegd dat een leerling kan worden vrijgesteld van de verplichting om op school te zijn, als deze leerling wegens vervulling van plichten voortvloeiend uit godsdienst of levensovertuiging verhinderd is de school te bezoeken. Deze mogelijkheid tot vrijstelling is voorbehouden aan alle godsdienststromingen.
De Nederlandse financiering van mobiele (sharia) rechtbanken in Somalië |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat het kabinet een cheque heeft uitgeschreven aan Somalië van 2 miljoen euro voor onder meer het ondersteunen van mobiele rechtbanken?1
Het kabinet heeft op de Londen Conferentie over Somalië (11 mei 2017) bekend gemaakt dat Nederland Euro 2 mln. beschikbaar stelt aan het VN Multi Partner Trust Fundvoor hetJoint Rule of Law Programme van de Verenigde Naties in Somalië, incl. Somaliland. Dit bedrag past binnen een eerdere toezegging. Nederland is samen met andere donoren (EU, ZW, DK, VK) actief betrokken bij de programmering en het beheer van dit fonds. Nederland zal zich met de bijdrage voornamelijk richten op programma’s die werken aan toegang tot recht (access to justice) om de invloed van het officieel recht in de regio’s juist te versterken. Vandaar dat de projecten die hiermee gefinancierd worden gericht zijn op de mobiele rechtbanken, rechtsbijstand en grondwetsherziening.
Klopt het dat in de Somalische Grondwet staat dat het shariarecht de basis is van al het recht in Somalië en dat alle wetten en regels met het shariarecht in overeenstemming moeten zijn?2 Zo nee waarom niet?
In de voorlopige Somalische Grondwet staat dat de sharia de basis is van al het recht in Somalië en dat wetten en regels niet tegen de sharia in mogen gaan. Echter, het rechtssysteem van Somalië is veel complexer. Een in 2016 door Nederland betaald onderzoek naar het rechtssysteem in Somalië stelt dat het systeem gebaseerd is op vier primaire juridische tradities: 1. Gewoonterecht, bekend als Xeer, 2. Sharia, en (3 en 4) de formele Italiaanse en Britse rechtsstelsels die uit de koloniale periode zijn geërfd. Hoewel al deze systemen bijgedragen hebben aan de ontwikkeling van het Somalische rechtssysteem, zijn ze nooit volledig geïntegreerd in één formeel rechtssysteem. Rechters en aanklagers passen een combinatie van deze systemen toe op manieren die per regio, rechtbank en individu variëren. Dit draagt bij aan juridische onzekerheid en percepties van willekeur.
Klopt het dat mobiele rechtbanken zich bij uitstek lenen voor lokale geschillenbeslechting, en dat juist bij lokale geschillenbeslechting in Somalië het shariarecht in volle hevigheid wordt toegepast?
Zoals in eerdere antwoorden op kamervragen aangegeven (zie lijst van vragen en antwoorden, vraag 12, Kamerstuk 29 521, nr. 342 dd. 28 feb. 2017) en in vraag twee hierboven uiteengezet, is het Somalische rechtssysteem een combinatie van juridische tradities. Het shariarecht speelt in deze combinatie van systemen een rol, onder andere bij lokale geschillenbeslechting, en dan voornamelijk bij familie- en erfrecht.
Het grootste deel van de Somalische bevolking heeft geen toegang tot formele rechtbanken en richt zich daarom regelmatig tot informele rechtbanken. Dat is ongewenst. Derhalve zal Nederland zich met de bijdrage aan het Joint Rule of Law Programme van de Verenigde Naties voornamelijk richten op programma’s die werken aan toegang tot recht (access to justice), juist om de invloed van het formele recht in de regio’s te versterken. Nederland zoekt de samenwerking op dit thema op met andere donoren die eenzelfde visie hebben ten aanzien van de Rule of Law, mensenrechten en toegang tot het recht voor de burger.
Kunt u nog wel garanderen dat geen cent Nederlands belastinggeld wordt gestoken in rechtbanken waar shariarecht wordt toegepast, of erkent u dat Nederland indirect rechtspraktijken van de donkere middeleeuwen financiert?
Nederland bevordert de stabiliteit en de veiligheid van Somalische burgers door het versterken van het formele recht in Somalië.
Deze versterking beperkt de ruimte voor de sharia. Juist door het disfunctioneren van het formele systeem in Somalië gaan mensen nu naar bijvoorbeeld Al Shabaab rechtbanken. Daarnaast werkt de afwezige rechtsstaat piraterij in de hand. Dat wil Nederland uiteraard tegengaan en daaraan draagt Nederland bij door Euro 2 mln. ter beschikking te stellen voor versterking van de rechtsstaat in Somalië, hetgeen essentieel is voor de stabiliteit van het land.
Het kabinet houdt uiteraard goed toezicht op de besteding van de Nederlandse middelen. Met de huidige bijdrage en Nederland als covoorzitter van de Rule of Law werkgroep binnen het VN Multi Partner Trust Fund bevindt Nederland zich in een goede positie om de programma’s op hun inhoud te beoordelen.
Waarom blijft Nederland de Somalische autoriteiten financieel steunen om de juridische sector op te bouwen, terwijl diezelfde autoriteiten het al jaren nalaten om piraterij strafbaar te stellen?
Nederland draagt bij aan de versterking van de juridische sector in Somalië. Nederland benadrukt het belang van anti-piraterij wetgeving bij de Somalische autoriteiten als co-voorzitter van de Rule of Law werkgroep en door een financiële bijdrage aan het United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC) voor de bouw van gevangenissen en gerechtshoven en het trainen van rechters en aanklagers in het maritieme recht. Piraterij is, behalve in Puntland en Somaliland, inderdaad nog steeds niet wettelijk strafbaar gesteld (zie ook de artikel 100-brief (Kamerstuk 29 521, nr. 334)). Kabinetswisselingen, frequente politieke crises en de recente verkiezingen hebben ervoor gezorgd dat de wetgevingsagenda in het Somalische parlement feitelijk heeft stilgelegen. De EU en Nederland zullen bij de nieuwe regering, die op 29 maart jl. is aangetreden, wederom urgente aandacht vragen voor de anti-piraterijwetgeving. Tijdens de Londen Conferentie op 11 mei jl. heb ik het belang van anti-piraterijwetgeving en bestrijding van piraterij bij mijn Somalische collega Yusuf Garaad benadrukt. Daarbij moet worden opgemerkt dat het onder huidige Somalische wetgeving reeds mogelijk is om piraten te vervolgen op andere strafrechtelijke gronden, zoals diefstal en gijzeling.
Bent u bereid de cheque van 2 miljoen euro aan Somalië in te trekken aangezien alle signalen dat dit geld goed besteed wordt op rood staan?
Zie antwoord vraag 4.
De zorgelijke ontwikkelingen binnen de rechterlijke macht in Polen |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Polen: De sloop van de onafhankelijke rechtspraak gaat in hoog tempo door»,1 alsmede op de brief van de Raad voor de rechtspraak waarin grote zorgen worden geuit over de onafhankelijkheid van rechters in Polen?2
Het kabinet is op de hoogte van de ontwikkelingen in Polen, volgt die op de voet en met zorg. Ondertussen blijft het kabinet zich inzetten om via verschillende kanalen en met partners in gesprek te blijven over dit onderwerp. In de antwoorden op de vragen 5 tot en met 7 wordt deze meer sporen-benadering via onder andere de Europese Unie, de Raad van Europa, de Verenigde Naties en via de bilaterale relatie uiteengezet en de vorderingen toegelicht die daarbij zijn gemaakt. Het kabinet heeft zijn standpunt inzake de rechtsstatelijke ontwikkelingen in Polen eerder toegelicht in de Kamerbrief ter voorbereiding op het AO EU Rechtsstaat en Mensenrechten van 19 januari jl. (Kamerstuk 34 648, nr. 2), in de antwoorden op eerdere vragen van uw fractie (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1360) van 13 februari jl. en meer recentelijk in het schriftelijk overleg Raad Algemene Zaken van 16 mei jl. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1743).
Deelt u de mening dat de negatieve ontwikkelingen nu in rap tempo gaan en buitengewoon zorgelijk zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich eerdere vragen over dit onderwerp?3 Welke vorderingen zijn er sindsdien gemaakt in het aanspreken van Polen op het aanvallen en vrijwel om zeep helpen van de onafhankelijkheid van de rechtspraak? Is Polen volgens u afdoende duidelijk gemaakt dat dit niet zonder gevolgen kan en zal blijven?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u nog steeds dat eventuele tekortkomingen in de rechtsstaat, samenwerking met de betreffende lidstaat niet in de weg staan?4 Geldt volgens u het beginsel van vertrouwen in rechterlijke beslissingen onverkort, zelfs wanneer niet langer sprake zou zijn van onafhankelijke rechtspraak? Wanneer komt er volgens u een moment dat het vertrouwensbeginsel (de erkenning van Poolse rechterlijke beslissingen) in relatie tot Polen niet langer meer kan gelden?
Onverminderd de vaststelling dat de ontwikkeling in de rechtsstaat van Polen reden geeft tot zorgen, geldt in zaken van justitiële samenwerking het vertrouwensbeginsel. Het is aan de onafhankelijke rechter om in individuele gevallen te beoordelen of eventuele tekortkomingen in de rechtsstaat de concrete samenwerking met de rechterlijke macht van de betreffende lidstaat in de weg staan.
Welke vorderingen zijn er gemaakt door «de inzet van het kabinet blijft derhalve dat in Polen, door continue dialoog met de Commissie en ondersteund door de eerder genoemde andere partijen, een oplossing wordt gevonden die voor iedereen aanvaardbaar is»? Is die aanvaardbare oplossing inmiddels dichterbij gekomen of raakt deze verder weg?
Overtuigd door de noodzaak tot onderhoud aan de rechtsstaat in de EU, speelt Nederland een voortrekkersrol in de EU en tussen lidstaten om rechtsstatelijkheid bespreekbaar te maken, te beschermen en consequent op de agenda te houden. De instrumenten, die de afgelopen jaren zijn ingericht, met actieve betrokkenheid van Nederland, moeten zo goed mogelijk worden ingezet en bieden nog ruimte voor verbetering. Het kabinet staat een meer sporen-beleid voor en benut verschillende wegen om ontwikkelingen rond rechtsstatelijkheid te agenderen wanneer daar zorgen over zijn.
Wat het kabinet betreft is met de terugkoppeling van de Europese Commissie inzake de structurele dialoog met Polen tijdens de Raad Algemene Zaken op 16 mei 2017 een belangrijke stap gezet. Het is mede dankzij de inspanningen van dit kabinet dat het aantal lidstaten dat deze inzet steunt gestaag groter wordt. Door regelmatig contact in bilateraal verband en met gelijkgezinde lidstaten ontstaat steeds meer het vertrouwen om over gevoelige onderwerpen te spreken en elkaar aan te spreken op het beschermen en waarborgen van de waarden van de EU. Stap voor stap wordt zo de basis gelegd om naast de jaarlijkse thematische discussie over rechtsstatelijkheid, ook het taboe op een onderlinge bespreking van de situatie in lidstaten weg te nemen.
Tijdens het VN-landenexamen (Universal Periodic Review) van Polen op 9 mei jl., zijn door verschillende landen, waaronder Nederland, vragen gesteld over justitiële hervormingen in Polen en aanbevelingen gegeven om de onafhankelijke rechtspraak te waarborgen.
Ook in Benelux-verband stelt het kabinet zorgen over rechtsstatelijke ontwikkelingen aan de orde. Tijdens de ontmoeting van de Visegrád en Benelux ministers van Buitenlandse Zaken te Brussel op 5 maart jl. stond dit onderwerp op de agenda.
Voorts neemt het thema in de contacten van de Nederlandse ambassade in Warschau een prominente plek in. Nederland brengt het thema regelmatig op in besprekingen met de Poolse regering, ambassades van andere EU-lidstaten en de vertegenwoordiging van de Europese Commissie in Warschau en daarbuiten. Daarnaast wisselen Nederland en Polen kennis en ervaring uit tussen onderdelen van de justitiële keten, waaronder rechters en de raad voor de rechtspraak. Dit is behulpzaam om tot een constructieve discussie over rechtsstatelijkheid te komen. Op termijn en met de juiste middelen kan deze bilaterale samenwerking de dialoog over dit gevoelige onderwerp ondersteunen en rechtsstatelijke ontwikkelingen in Europa positief beïnvloeden.
In dat kader kan het recente bezoek op 20–21 april jl. aan Warschau worden genoemd van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, waarmee een verzoek van het Poolse Ministerie van Justitie werd ingewilligd om informatie te verkrijgen over het Nederlands rechtsbestel. Ook de vicepresident van de Nederlandse Raad voor de Rechtspraak bracht, op uitnodiging van de Poolse zusterorganisatie, een bezoek aan Warschau om een onderscheiding in ontvangst te nemen vanwege zijn inzet voor de rechtsstaat in Polen en voor het Europese Netwerk van Hoge Raden voor Justitie Europese (ENCJ).
Deze ontwikkelingen tonen aan dat langs meerdere sporen en op verschillende niveaus wordt gewerkt aan een cultuur van bespreekbaarheid en het vergroten van de kring van landen die zich willen inzetten voor de rechtsstaat in de EU. Het kabinet verwelkomt in dit verband de aankondiging dat het Europees parlement mogelijk al op korte termijn een interparlementaire vergadering over rechtsstatelijkheid zal organiseren (Ref. Besluitenlijst Procedurevergadering Commissie EUZA 11 mei jl.).
In hoeverre houdt het Comité van Ministers van de Raad van Europa de ontwikkelingen in Polen in de gaten? Spreekt de regering Polen ook aan op het feit dat Polen, als lid van de Raad van Europa, het EVRM heeft geratificeerd, waarin het recht op een eerlijk proces als een van de fundamentele rechten is vastgelegd?
Nederland beschouwt de Raad van Europa als een belangrijke hoeder van mensenrechten, democratie en rechtsstaat in heel Europa. De belangrijke rol die haar onafhankelijke expertise speelt bij het waarborgen en versterken van onze systemen kan niet genoeg benadrukt worden. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft tijdens de bijeenkomst van het Comité van Ministers op Cyprus aandacht gevraagd voor de waarde van de adviezen en rapportages van de Raad van Europa, meer specifiek de Venetië Commissie en de opvolging en publicatie daarvan door lidstaten, waarbij Polen expliciet werd genoemd. De Minister sprak deze interventie uit in de context van het jaarverslag van de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, dat gewijd is aan democratie, mensenrechten en rechtsstatelijkheid, het centrale thema van de bijeenkomst.
Welke nadere mogelijkheden heeft u om, zo mogelijk samen met uw Europese collega’s maar zo nodig individueel, opnieuw actie te ondernemen om bij te dragen aan het waarborgen van de onafhankelijke rechtspraak in Polen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Verdachte van verkrachting meisje komt niet opdagen, zaak uitgesteld’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u dit bericht over een verdachte van de verkrachting van een meisje die niet komt opdagen waardoor de zaak is uitgesteld?1
Ja.
Hoe kan het dat een verdachte van zo’n gruwelijk misdrijf al bijna twee jaar vrij rondloopt?
De verdachte is door de rechter-commissaris in bewaring gesteld. De raadkamer van de rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat er voldoende ernstige bezwaren tegen de verdachte bestonden, maar geen of onvoldoende wettelijke gronden voor verdere voorlopige hechtenis. De vordering gevangenhouding is derhalve door de rechtbank afgewezen op 24 februari 2016, waarna de verdachte in vrijheid is gesteld.
Waarom is deze gevaarlijke kinderverkrachter niet voor dit feit in voorlopige hechtenis gezet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke rechter-commissaris heeft de beslissing genomen deze gevaarlijke kinderverkrachter in de maatschappij los te laten? Hoe gaat u deze rechter-commissaris voor dit handelen sanctioneren?
Het is niet aan mij als Minister van Veiligheid en Justitie om te treden in beslissingen genomen door een onafhankelijk rechterlijk college.
Het strafrechtelijk onderzoek in onderhavige zaak is nog gaande en derhalve kan ik hierover geen uitspraken doen. Voor een nadere toelichting over het delen van informatie die relevant kan zijn voor een strafrechtelijk onderzoek verwijs ik u naar de brief die mijn ambtsvoorganger op 21 december 2016 naar uw Kamer heeft gestuurd.2
Deelt u de mening dat het feit dat, zolang deze gevaarlijke kinderverkrachter spoorloos is, er een risico bestaat dat hij weer nieuwe slachtoffers maakt?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat in de toekomst zulke knettergekke beslissingen niet meer genomen worden en verdachten van (kinder)verkrachting tot en met het vonnis in een cel worden gestopt?
Zie antwoord vraag 4.
Een schietincident in Irak in 2004 |
|
Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Advocaat: «OM misleidt rechter in zaak schietpartij Irak»»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat nog voordat al het bewijs over de schietpartij in Irak in 2004 was verzameld en beoordeeld, het Openbaar Ministerie (OM) al had besloten om de mogelijk verantwoordelijke Nederlandse militair niet te vervolgen? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Over deze aangelegenheid loopt momenteel een procedure ex artikel 12 Wetboek van strafvordering. Het respecteren van de onafhankelijke rechtsgang, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het opsporingsbelang (in geval van gegrondverklaring van het beklag wegens niet vervolgen) maken het niet mogelijk om inhoudelijke informatie te delen met uw Kamer.
Klopt het dat het OM verklaringen heeft achtergehouden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de advocaat van de nabestaande dat het OM de rechter heeft misleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
De handelswijze van een oud-rechter en de Raad voor de rechtspraak |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) in 2006 heeft aangegeven dat het handelen van mr. Smit «niet door de beugel kon en schadelijk was voor het aanzien en het functioneren van de rechtspraak», terwijl nu is gebleken dat de Rvdr deze uitspraak moet herroepen aangezien de heer Westenberg wel degelijk heeft gebeld met een advocaat?1
Ik heb kennis genomen van de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 7 maart jl., waarin de Staat, in deze de Raad voor de rechtspraak (de Raad), wordt opgedragen uitspraken uit 2006 te rectificeren. De Raad heeft mij laten weten dat de plicht tot rectificatie ingaat als het arrest van het Hof onherroepelijk is geworden. Partijen hebben tot drie maanden na de arrestdatum de tijd om in cassatie te gaan. De Raad beraadt zich hierop nog. Gelet op deze stand van de procedure onthoud ik mij van een inhoudelijke reactie.
Hoe kon dit gebeuren, ondanks dat de Rvdr had aangegeven als extra procedurele waarborg de zaak van zeer nabij te laten volgen door een lid van het betrokken gerechtsbestuur?2
Ik onthoud mij van een inhoudelijke reactie, omdat daaraan het risico kleeft dat daardoor een nog niet definitief afgesloten procedure kan worden geschaad.
Wat betekent dit volgens u voor het aanzien van de rechtspraak?
Het beschermen van de integriteit van de rechtspraak in het algemeen is een zwaarwegend maatschappelijk belang. Dit belang heeft bij de Raad steeds voorop gestaan in de besluitvorming rondom deze kwestie.
Bent u nog steeds van mening dat het ethisch is de advocaatkosten van de oud-rechter te vergoeden? Of zullen de kosten teruggevorderd gaan worden nu bekend is dat de oud-rechter ongelijk had en zelfs gelogen heeft?3 Zo nee, waarom niet?
Uit voornoemd arrest maak ik op dat het Hof heeft geoordeeld dat de Raad op zichzelf niet onrechtmatig heeft gehandeld door de oud-rechter te voorzien van rechtsbijstand (rechtsoverwegingen 6.40 tot en met 6.46). Mijn ambtsvoorganger heeft in 2011 uw Kamer op schriftelijke vragen geantwoord dat de beslissing omtrent het dragen van kosten van rechtsbijstand, alsmede de beslissing omtrent eventueel terugvorderen, aan de Raad is. De Raad zal te zijner tijd, afhankelijk van de omstandigheden, beslissen of de betaalde kosten al dan niet (geheel of gedeeltelijk) worden teruggevorderd. De Raad heeft mij laten weten dat zolang de uitspraak niet onherroepelijk is, de vraag of de kosten van rechtsbijstand van de oud-rechter zullen worden teruggevorderd niet aan de orde is.
De uitspraak van het Europese Hof van Justitie over humanitaire visa |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 7 maart 2017 (X en X tegen de Belgische Staat) waarin het Europese Hof van Justitie oordeelt dat EU-lidstaten niet verplicht zijn een humanitair visum af te geven aan vluchtelingen op basis van de Visumcode, maar dat de EU-lidstaten zelf kunnen bepalen of een visum wordt afgegeven in schrijnende situaties?
Ja.
Kunt u aangeven welke EU-lidstaten op dit moment of in het verleden humanitaire visa hebben afgegeven aan asielzoekers en op welke gronden of criteria dit is gebeurd?
Voor de beantwoording van deze vraag is relevant wat wordt verstaan onder «humanitaire visa». Voor zover u doelt op de afgifte van visa voor kort verblijf (een zogenoemd c-visum) met het oog op het indienen van een asielaanvraag in een lidstaat, is het beeld van het kabinet dat weinig Lidstaten dit in de praktijk doen, laat staan een beleidskader hebben hiervoor. Wel kennen Lidstaten veeleer de praktijk van afgifte van visa voor lang verblijf om humanitaire redenen of humanitaire toelating. Zo geven verschillende Lidstaten, net als Nederland, visa voor lang verblijf (een zogenoemd d-visum) af aan vluchtelingen om in het kader van hervestiging naar de EU te kunnen reizen. Van deze mensen is voorafgaand aan hun inreis vastgesteld dat zij in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.
Kunt u aangeven of in het Nederlands asielbeleid in het verleden of op dit moment een procedure is voor het afgeven van humanitaire visa? Als dit op dit moment niet het geval is, kunt u aangeven of u, net als andere EU lidstaten, van plan bent een dergelijke procedure op te zetten?
Op grond van de Visumcode kunnen Lidstaten een territoriaal beperkt visum verstrekken op humanitaire gronden en daarbij afwijken van bepaalde procedurele voorwaarden (artikel 25) zoals het bezitten van een geldig reisdocument. Van de voorwaarde dat het voornemen moet bestaan om het grondgebied van de Lidstaten tijdig te verlaten, kan echter niet worden afgeweken. Nederland verstrekt daarom geen territoriaal beperkte visa voor kort verblijf aan personen die hier langer dan 90 dagen willen verblijven. Eén van de situaties waarin Nederland gebruik maakt van artikel 25 voor personen die hier niet langer dan 90 dagen willen verblijven, is bijvoorbeeld voor het bijwonen van een begrafenis van een naast familielid.
In het verleden kende Nederland wel een dergelijke procedure. Maar met de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 is de rechtsgrond voor het indienen van een verzoek tot overkomst voor asiel in het land van herkomst komen te vervallen.1 In de praktijk bleef deze mogelijkheid tot 2003 bestaan.
Het einddoel van dit kabinet, zoals uiteengezet in september 2015 in de kabinetsaanpak van de Europese vluchtelingenproblematiek, is opvang en bescherming in de regio. Naast opvang in de regio is hervestiging via de UNHCR de meest aangewezen route waar het gaat om mensen die internationale bescherming nodig hebben. Nederland draagt hier ook aan bij. Van deze mensen is voorafgaand aan hun komst naar Nederland vastgesteld dat zij hier in aanmerking komen voor een asielvergunning.
In die gevallen waarin de overkomst van Syrische vluchtelingen in Turkije naar Nederland aan de orde is, is hervestiging de aangewezen weg. In het kader van de EU-Turkije Verklaring van 18 maart 2016 draagt Nederland in ruime mate bij aan hervestiging van Syrische vluchtelingen uit Turkije. Van april 2016 tot begin maart 2017 zijn ongeveer 710 Syrische vluchtelingen vanuit Turkije overgebracht naar Nederland, en voor 2017 is de Nederlandse inzet in dit kader gericht op hervestiging tot een maximum van ongeveer 3100 Syrische vluchtelingen, ter invulling van het reservedeel van herplaatsingsafspraken.
Bent u van mening dat het afgeven van humanitaire visa, naast een goede bescherming in de regio, noodzakelijk is voor de aanpak van mensensmokkelaars? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid, nu de toestroom van migranten via Turkije sterk is verminderd, humanitaire visa af te geven in schrijnende gevallen van Syrische gezinnen in Turkije?
Zie antwoord vraag 3.
Het groot tekort aan rechters |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe staan uw antwoorden op eerdere vragen1 over het tekort aan rechters in verhouding tot de constateringen vanuit de rechtspraktijk dat de rechtspraktijk de komende twee jaar 227 rechters tekort zal komen?2
De Raad voor de rechtspraak heeft aangegeven dat er geen sprake is van een tekort, leidend tot extra werkdruk, langere doorlooptijden en minder kwaliteit voor de rechtzoekende. Er is sprake van uitbreiding van capaciteit die zal leiden tot kortere doorlooptijden, betere kwaliteit voor de rechtzoekende en lagere werkdruk voor de rechter.3
Zoals ook in mijn eerdere beantwoording aangegeven voert de Rechtspraak professionele standaarden in om de kwaliteit van het rechtspreken verder te verbeteren. In de professionele standaarden staat omschreven wat nodig is voor goede rechtspraak. Dan gaat het bijvoorbeeld om hoeveel zittingstijd er voor een rechtszaak moet zijn, hoeveel tijd de rechter moet hebben om de zaak voor te bereiden en hoeveel juridische ondersteuning hij hierbij krijgt. Er is daardoor sprake van extra capaciteitsbehoefte bij de Rechtspraak.
De capaciteitsuitbreiding is niet op korte termijn realiseerbaar. De Rechtspraak houdt hier rekening mee door de professionele standaarden gefaseerd in te voeren. Om zo veel mogelijk aan de extra capaciteitsbehoefte te voldoen neemt de Rechtspraak maatregelen om meer rechters te kunnen laten instromen, zoals het intensiveren van (gerichte) werving, het langer openstellen van vacatures en het beter benutten van opleidingscapaciteit van gerechten. De Rechtspraak gaat er van uit dat de capaciteit volgens planning geleverd wordt. Mocht dit tegenvallen dan kan er worden gekeken of er binnen rechtsgebieden de invoering van de professionele standaarden nader gefaseerd kan worden.
Klopt het dat de Raad voor de rechtspraak en de presidenten eind november hebben geconstateerd dat er in 2017 per saldo een tekort wordt geraamd van 99 rechters en in 2018 een tekort van maar liefst 128? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre leiden deze constateringen tot het bijstellen van uw visie op het tekort aan rechters zoals verwoord in uw antwoorden op eerder vragen hierover?3
Het geraamde aantal van in totaal 227 komt uit een intern stuk van de Rechtspraak dat in november is ingediend in het overleg tussen de Raad en de gerechten (PRO). Het aantal was een inschatting van de capaciteitsbehoefte voor de komende jaren op basis van de invoering van de professionele standaarden en natuurlijk verloop.
Bij dit aantal zijn de volgende kanttekeningen te plaatsen:
Volgens de meest recente, nadere schattingen richt de Rechtspraak zich op circa 150 rechters extra, om invulling te geven aan de kwaliteitseisen die de Rechtspraak aan zichzelf stelt. Daarmee wordt ook de werkdruk teruggedrongen. De versterking krijgt de komende drie jaar gestalte. Het exacte moment waarop de invulling van deze 150 extra functies zal plaatsvinden is afhankelijk van bovengenoemde factoren (fasering, absorptiecapaciteit, opleidingscapaciteit, etc.).
Wat is uw reactie op de waarschuwing van de president van de rechtbank Den Haag dat gelet op het opleidingstraject niet gedacht moet worden dat alle openstaande vacatures dit jaar vervuld zullen worden?
Het kost inderdaad tijd om nieuwe rechters zorgvuldig te selecteren en op te leiden. Er dient een goede balans te zijn tussen kwaliteit en snelheid. De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat de maatregelen die de Rechtspraak neemt op het gebied van werving, selectie en opleiding zijn vruchten afwerpen en zich naar verwachting in enkele jaren toenemend uitbetalen, zodat aan de uitbreidingsvraag kan worden voldaan. Voor de korte termijn kan dat betekenen dat nog niet volledig aan de gewenste uitbreiding kan worden voldaan.
Kunt u reageren op de ervaring van de top van de rechtspraak dat in de praktijk te weinig kwalitatief goede kandidaten zich voor het rechterschap melden?
De opleiding tot rechter kent verschillende opleidingstrajecten: er is een traject voor kandidaten met ruime werkervaring en een traject voor kandidaten met weinig werkervaring – dat wil zeggen 2 t/m 5 jaar werkervaring. Deze laatste categorie rechters in opleiding (rio’s) wordt in vier jaar opgeleid. In deze categorie bleef het aantal in opleiding genomen kandidaten in de periode januari 2014 tot mei 2016 achter bij de vraag. De kwantiteit en met name de kwaliteit van de aanmeldingen in deze categorie bleek onvoldoende.
De Rechtspraak intensiveert de werving om het aantal geschikte kandidaten te verhogen. Dit begint zijn vruchten af te werpen. De vacatures voor de kandidaten met weinig werkervaring van de lichting van april 2017 zijn allemaal vervuld. Er zijn zelfs meer kandidaten in opleiding genomen dan dat er vacatures waren.
Waarop baseerde u dat er slechts 19 vacatures waren in de rechtspraak en dat dit wel meevalt?4 Kunt u uw antwoord toelichten in het licht van de uitspraak van de Raad voor de rechtspraak dat er nog gesproken wordt over de capaciteitsbehoefte?
Op het moment van beantwoording van de vorige Kamervragen, stonden er 19 vacatures open. Dit is geen significant afwijkend aantal ten opzichte van het verleden. Zoals gezegd heeft de Rechtspraak extra capaciteit nodig om de professionele standaarden in te kunnen voeren. Dit zal in de komende jaren geleidelijk gaan. Die capaciteitsbehoefte is geen vaststaand gegeven, maar kan veranderen en wordt daarom goed in de gaten gehouden.
Hoe lang staan vacatures bij de rechtspraak gemiddeld open en wat is daarvan de reden?
In de gebruikelijke selectierondes worden over het algemeen veruit de meeste vacatures vervuld, hoewel dit kan verschillen per rechtsgebied of regio. Vacatures die niet worden vervuld worden opnieuw gepubliceerd tijdens de volgende selectieronde.
De Rechtspraak heeft onlangs zijn openstellingstermijn voor vacatures verruimd van twee weken naar vier weken. Door deze verruiming kunnen meer kandidaten zich melden, wat uiteindelijk leidt tot meer geschikte kandidaten. Hoe lang het gemiddeld duurt voordat een opengestelde vacature daadwerkelijk wordt vervuld kan door de Rechtspraak niet worden aangegeven.
Deelt u de mening dat het openstaan van 19 vacatures nog niets hoeft te zeggen over het in de toekomst wel of niet bestaan van een tekort? Zo nee, waarom niet?
Het openstaan van 19 vacatures in februari zegt inderdaad niets over de capaciteitsbehoefte in de toekomst.
Bent u bereid met de Raad voor de rechtspraak in gesprek te gaan over de daadwerkelijke capaciteitsbehoefte voor nu en in de toekomst, de middelen die hiervoor nodig zijn, of en hoe de rechtspraak dit tekort tijdig op kan lossen en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik spreek periodiek met de Raad voor de rechtspraak en laat mij dan ook informeren over de ontwikkelingen op dit terrein. De Rechtspraak heeft voor de invoering van de professionele standaarden in het vorig jaar gesloten prijsakkoord extra middelen toegekend gekregen. Daarmee kan in de gewenste extra capaciteit worden voorzien. Gelet op hetgeen ik hiervoor over de capaciteitsbehoefte en de invulling daarvan door de Rechtspraak heb aangegeven, is er geen aanleiding hierover afzonderlijk het gesprek aan te gaan.
De mensenrechtensituatie in Marokko |
|
Michiel Servaes (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de passage over de mensenrechtensituatie in Marokko in het World Report 2017, dat recentelijk werd gepubliceerd door Human Rights Watch?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop? Herkent u het beeld dat Marokko weliswaar qua wetgeving stappen in de goede richting zet, maar dat in de praktijk grote zorgen blijven bestaan over onder meer de onafhankelijkheid van de rechtspraak, repressie door politie en veiligheidsdiensten en tegenwerking van Niet-Gouvernementele Organisaties (NGO's)?2
Ja, het kabinet is bekend met de door u aangehaalde passage over de mensenrechtensituatie in Marokko. Er zijn inderdaad goede stappen gezet wat betreft de wetgeving en implementatie op het gebied van de rechten van de mens. Uit rapporten, zoals dat van Human Rights Watch, informatie uit de media en van het maatschappelijk middenveld in Marokko (waaronder de Association marocaine des droits humains) blijkt echter ook dat er op verschillende gebieden nog zeker ruimte voor verbetering blijft.
Klopt het dat mensenrechtenorganisaties als Amnesty International en Human Rights Watch nog steeds geen toegang krijgen tot Marokko om onderzoek te doen? Zo ja, heeft u hiertegen protest aangetekend? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te doen?
Het klopt dat onderzoeksmissies van Amnesty International en Human Rights Watch nog steeds geen vrije toegang krijgen. Wel is een lokaal kantoor van Amnesty International actief in Marokko.
Nederland stelt de ruimte van internationale en nationale NGO’s om in Marokko te opereren regelmatig aan de orde bij de autoriteiten, zowel in bilateraal, als in EU-verband.
Wat is de laatste stand van zaken aangaande het onderzoek naar de gruwelijke dood van visverkoper Mohsin Fikri, die in oktober vorig jaar werd vermalen in een vuilniswagen nadat zijn handelswaar door de politie in beslag was genomen? Klopt het dat na onderzoek inmiddels degene die de machine van de vuilniswagen zou hebben aangezet is geïdentificeerd?3
Na de dood van Mohsin Fikri heeft de Marokkaanse regering het belang van een uitgebreid onderzoek naar de gebeurtenissen benadrukt. Het proces is op 2 maart begonnen. Er zijn 9 verdachten, waarvan er drie – allen van het bedrijf dat de vuilniswagen bediende – worden vervolgd voor doodslag. Anderen worden aangeklaagd in verband met het falsificeren van officiële documenten.
Is er sprake van een onafhankelijk onderzoek naar de betrokkenheid van aanwezige politieagenten en overheidsfunctionarissen? Deelt u de twijfel hierover, gezien de conclusies van Human Rights Watch in het eerder genoemde rapport, waarin onder meer wordt gesteld dat eerlijk onderzoek naar het optreden van de politie zeldzaam is?
Het is vooralsnog moeilijk om een goed oordeel te vellen over de kwaliteit van het onderzoek. Deze zaak is in Marokko nog onder de rechter, uiteraard zal de Nederlandse ambassade de ontwikkelingen nauwgezet blijven monitoren. Ook de Marokkaanse pers en het maatschappelijk middenveld volgen de zaak op de voet.
Bent u bereid om bij Marokko nogmaals aan te dringen op een onafhankelijk onderzoek en om via de Nederlandse ambassade de ontwikkelingen zorgvuldig te monitoren, bijvoorbeeld door eventuele rechtszaken bij te wonen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de georganiseerde protesten naar aanleiding van de dood van Fikri nog steeds aanhouden, zowel in steden en dorpen als op internet en dat de politie eerder deze maand met harde hand een demonstratie neersloeg in de stad Al Hoceima? Bent u bereid om bij de Marokkaanse autoriteiten aan te dringen op een onafhankelijk onderzoek naar dit optreden van de politie en het recht op vrijheid van demonstratie te benadrukken?
De protesten blijven met enige regelmaat doorgaan, vooral in Al Hoceima en de regio. Er zijn berichten dat op 4 januari een demonstratie met harde hand door de politie is gestopt. Op 5 februari zouden bij een protest in Boukidaren 27 agenten gewond zijn geraakt. Het is op dit moment aan de Marokkaanse instanties om ervoor te kiezen hoe een dergelijk onderzoek wordt ingesteld. Nederland zal de ontwikkelingen nauwgezet blijven volgen en met regelmaat het belang van de eerbiediging van het recht op vrijheid van demonstratie blijven benadrukken in de bilaterale contacten, alsmede in EU-verband.
In hoeverre dragen Nederlandse projecten bij aan het bevorderen van eerlijke rechtspraak en het tegengaan van geweld door politie en veiligheidsdiensten? Kunt u aangeven welke projecten hieraan bijdragen en welke resultaten hiermee worden bereikt?
Nederland steunt een aantal projecten dat hier direct of indirect een bijdrage aan levert.
Zo steunt Nederland onder meer projecten van de American Bar Association in Marokko, waarbij advocaten en rechters worden getraind om de internationale mensenrechtenverdragen toe te passen in hun werk en hiermee de jurisprudentie meer in lijn te brengen met internationale mensenrechtenverdragen. Een van de projecten bereikte boven verwachting meer dan 600 jonge advocaten en advocaat-stagiaires door heel Marokko. Het project dat zich richt op rechters is net van start gegaan. Daarnaast steunde Nederland van 2014 tot en met 2016 een project van de NGO AGRAW, gericht op het bevorderen van het respect voor de rechten van gevangenen. Hiermee werden in een jaar tijd meer dan 300 o.a. magistraten, advocaten, journalisten en gevangenispersoneel in met name het noorden van Marokko gesensibiliseerd op het gebied van mensenrechten en in het bijzonder de rechten van gevangenen.
Ook de Europese Unie voert in het kader van het Nabuurschapsbeleid een aantal grote programma’s in Marokko uit die gericht zijn op het doorvoeren van justitiële en rechtsstatelijke hervormingen.
Het bericht ‘Armsten opgelicht' |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Ard van der Steur (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Armsten opgelicht»?1
Ja.
Is het waar dat gerechtsdeurwaarders van het gerechtsdeurwaarderskantoor BSR jarenlang dubbele kosten in rekening hebben gebracht voor hun werkzaamheden?
Dat is een van de bevindingen uit het onderzoek van het Bureau Financieel Toezicht (BFT) die het BFT als onderbouwing voor de tegen de desbetreffende deurwaarders ingediende tuchtklachten bij de tuchtrechter naar voren heeft gebracht. Het oordeel hierover is aan de tuchtrechter.
Deelt u de woede over dit soort praktijken, zeker ook omdat het hier vaak kwetsbare groepen betreft die al in grote financiële problemen verkeren? Deelt u de mening dat hier dan ook hard tegen moet worden opgetreden?
Het past mij niet vooruit te lopen op een zaak die nog onder de rechter is. Het is een goede zaak dat deze kwestie aan de tuchtrechter is voorgelegd, zodat deze in staat is het handelen te beoordelen en waar nodig daaraan passende consequenties te verbinden.
Hoe houdt de deurwaarderswaakhond Bureau Financieel Toezicht (BFT) toezicht op gerechtsdeurwaarders? Hoe vaak voert de BFT bijvoorbeeld inspecties uit? Hoe wordt voorkomen dat gerechtsdeurwaarders te hoge kosten in rekening brengen? Aan welke eisen moeten gerechtsdeurwaarders in die context voldoen? Zijn er bij het BFT meer gevallen bekend van gerechtsdeurwaarders die dubbele kosten in rekening brengen en daarmee kwetsbare groepen in nog grotere problemen brengen? In hoeverre denkt u dat verdere intensivering van het toezicht op de incassobranche door onder andere het BFT noodzakelijk is? Deelt u de mening dat er structureel onderzoek nodig is naar dit soort praktijken in de deurwaardersbranche?
Het toezicht door het BFT op de gerechtsdeurwaarders bestaat uit het financieel toezicht (primair gericht op een adequaat beheer van de derdengelden) en (sinds 1 juli 2016) het toezicht op de deskundigheid, zorgvuldigheid en integriteit van het handelen of nalaten van de gerechtsdeurwaarder.
Het BFT oefent het toezicht risicogericht (op systematische wijze) en in onafhankelijkheid uit. Het uitgangspunt daarbij is: terughoudend waar het kan en doortastend waar het moet, afhankelijk van de (risico)signalen en omstandigheden van het geval.
In het kader van toezicht kan het BFT in de eerste plaats onderzoeken instellen. Een onderzoek door het BFT vindt doorgaans ten kantore van de gerechtsdeurwaarder plaats. Iedere gerechtsdeurwaarder is verplicht om medewerking aan het onderzoek te verlenen. Afhankelijk van de beoordeling van de uitkomsten van het onderzoek zet het BFT handhavingsinstrumenten in, bijvoorbeeld een klacht bij de tuchtrechter.
In de tweede plaats worden de financiële gegevens van de gerechtsdeurwaarders jaarlijks en per kwartaal door het BFT geanalyseerd. Kantoren die door het BFT gekwalificeerd zijn als kantoor met hoog risico worden vaker, meestal maandelijks, beoordeeld.
In onderhavige casus stelt het BFT door de gerechtsdeurwaarder welbewust onjuist te zijn geïnformeerd over de financiële gegevens.
In de context van het kwaliteitstoezicht zijn met name de eisen gesteld in de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders van belang. Deze Verordening regelt onder meer dat de gerechtsdeurwaarder nauwgezet en zorgvuldig in financiële aangelegenheden handelt en dat hij geen onnodige kosten mag maken. Voorts moet de gerechtsdeurwaarder jegens de opdrachtgever vastleggen welke tarieven hij hanteert. Indien de kosten verbonden aan de uitvoering van de opdracht – gelet op alle omstandigheden – onevenredig hoog dreigen te worden, moet de gerechtsdeurwaarder zijn opdrachtgever informeren (artikelen 10 en 11 van de Verordening).
Het BFT heeft mij desgevraagd bericht dat er momenteel niet meer gevallen bekend zijn van gerechtsdeurwaarders die dubbele kosten in rekening brengen.
Het BFT houdt toezicht op de gerechtsdeurwaarders (inclusief de door hen uitgevoerde incassowerkzaamheden) en niet op de gehele incassobranche. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) houden toezicht op incassobureaus op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming. De AFM houdt toezicht op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) indien een incassobureau een betalingsregeling treft met een consument die niet aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen. Het BFT oefent sinds juli 2016 structureel, dat wil zeggen op systematische wijze, risicogericht toezicht uit op gerechtsdeurwaarders. Het in rekening brengen van onterechte kosten c.q. onnodige kosten, al dan niet in verband met bepaalde kwaliteitsaspecten als onnodige beslagen, dubbele beslagen, onterechte ontruimingen etc. valt hieronder. Voor verdere intensivering op dit vlak zie ik momenteel onvoldoende aanleiding.
Deelt u de mening dat getroffenen, ondanks het faillissement van BSR, zo veel mogelijk gecompenseerd dienen te worden? Welke stappen gaat u ondernemen om dit te bewerkstelligen?
Ik deel de mening dat gedupeerden zo veel mogelijk gecompenseerd moeten worden uit de failliete boedel. In welke mate wie benadeeld is en wat daaraan ondanks het faillissement nog te doen is, staat ter beoordeling van de waarnemer en de curator in het faillissement. De waarnemer heeft tot taak om, zodra hij benoemd is, in kaart te brengen welke dossiers in behandeling zijn bij de waargenomen gerechtsdeurwaarders. Op basis van inlichtingen die mij over deze zaak zijn verstrekt door de KBvG maak ik op dat de waarnemer daar ook al werk van maakt. Met de afwikkeling van een individueel faillissement als het onderhavige heb ik geen rechtstreekse bemoeienis.
Deelt u de mening dat er snel een einde moet komen aan de malafide praktijken bij incassobureaus en gerechtsdeurwaarders? Bent u bereid om, in navolging van de door leden van de fracties van PvdA en ChristenUnie aangekondigde initiatiefwet «uitbannen malafide incassobureaus», verdere stappen te ondernemen om dit te bewerkstelligen?2
Malafide praktijken zijn vanzelfsprekend onacceptabel. De AFM en de ACM bundelen hun krachten om incassoproblemen aan te pakken. Beide toezichthouders hebben een rol bij de aanpak van de misleidende en agressieve werkwijze van incassobureaus. Dit varieert van consumentenvoorlichting tot het beboeten van bedrijven die zich niet aan de regels houden. Zo is de publiekscampagne gestart «Incasso? Betaal, maar alleen als het klopt». De ACM is handhavingsonderzoeken gestart naar incassobureaus waarover zij (veel) negatieve signalen ontvangt (zie ook het antwoord op eerdere vragen van het lid Van Nispen (SP))3. Daarbij kijkt de ACM zowel naar de werkwijze van het incassobureau (zoals het berekenen van te hoge kosten, dreigen met bevoegdheden die zij niet hebben en het innen van onterechte vorderingen) als naar de werkwijze van opdrachtgevers. De AFM houdt toezicht op incassobureaus indien incassobureaus betalingsregelingen afspreken met consumenten bij betalingsachterstanden van kredieten. Deze incassobureaus zijn vergunningplichtig op grond van de Wft en vallen onder het doorlopend toezicht van de AFM. De AFM heeft eind vorig jaar de leidraad «Consumenten en Incassotrajecten» gepubliceerd waarin aandachtspunten zijn opgenomen voor kredietaanbieders bij het inschakelen van een incassobureau. Incassowerkzaamheden van gerechtsdeurwaarders vallen onder het in de Gerechtsdeurwaarderswet geregelde toezicht en tuchtrecht. Het kabinet kijkt met interesse uit naar het in voorbereiding zijnde initiatiefwetsvoorstel van de PvdA en CU om de incassobranche te reguleren.
De MH17 |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ard van der Steur (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich dat u over art. 68 Grondwet aan de Kamer schreef: «Als het Kamerlid vasthoudt aan zijn verzoek, kan de bewindspersoon de gevraagde inlichtingen uiteindelijk alleen weigeren met een beroep op het belang van de staat, nadat hij dit aan de orde heeft gesteld in de ministerraad»?1
Ja.
Herinnert u zich dat u verschillende keren gevraagd bent om de volgende documenten te delen met de Tweede Kamer:
Ja.
Kunt u aangeven of u voor elk van de gevraagde documenten een toetsing aan artikel 68 van de Grondwet uitgevoerd heeft door het aan de orde te stellen in de ministerraad? Zo ja, kunt u dan voor elk van de toetsingen aangeven
Ten aanzien van de in vraag 2 genoemde informatie heb ik uw Kamer meerdere malen toegelicht waarom ik van mening ben dat die informatie niet (vertrouwelijk) met uw Kamer kan worden gedeeld. Ten aanzien van de (concept) interviewverslagen heb ik uiteengezet dat aan de geïnterviewden is toegezegd dat hun gesprek strikt vertrouwelijk zou zijn en blijven. Die vertrouwelijkheid was nodig om geïnterviewden in een veilige omgeving hun verhaal te kunnen laten doen en daarmee om de validiteit van het onderzoek te waarborgen. De schriftelijke aantekeningen van de onderzoekers die de gesprekken hebben gevoerd en de verslagen die van de gesprekken zijn gemaakt, worden uitsluitend bewaard met het oog op de wetenschappelijke controleerbaarheid van het onderzoek. Daartoe zijn de schriftelijke aantekeningen en het verslag alleen onder strikte voorwaarden van geheimhouding toegankelijk en uitsluitend vanuit het oogmerk om de wetenschappelijke validiteit/kwaliteit te controleren. De verslagen worden niet voor de Kamer openbaar gemaakt of vertrouwelijk ter inzage gelegd, omdat dit strijdig is met de afspraak tussen de Universiteit Twente en de geïnterviewden dat hun verslag enkel voor wetenschappelijke controleerbaarheid zou kunnen worden ingezien. Het schenden van deze afspraak zou vanuit het oogpunt van wetenschappelijke ethiek niet correct zijn jegens de geïnterviewden en bovendien een bedreiging vormen voor de validiteit van toekomstig onderzoek. Zie voor deze toelichting onder meer Kamerstuk 33 997, nrs. 58 en 70, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nrs. 2771 en 3563 en Kamerstuk 28 362, nr. 10.
De JIT-overeenkomst leent zich niet voor openbaarmaking omdat hierin operationele afspraken over een lopend strafrechtelijk onderzoek zijn vastgelegd. Vanzelfsprekend hecht Nederland eraan dat het onderzoek niet wordt geschaad en dat dit in vertrouwelijkheid kan plaatsvinden. Zie voor mijn eerdere toelichting op dit onderwerp onder meer Kamerstuk 33 997, nr. 30, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nrs. 267 en 881 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nrs. 2771 en 3563 en Kamerstuk 28 362, nr. 10.
Zoals volgt uit de brief van mijn ambtsgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de reikwijdte van artikel 68 van de Grondwet (Kamerstuk 28 362, nr. 2), kunnen zowel de omstandigheid dat ten aanzien van informatie vertrouwelijkheid is toegezegd als het feit dat de informatie een rol speelt bij de opsporing en vervolging van strafbare feiten eraan in de weg staan dat informatie met de Kamer wordt gedeeld. Uit de hierboven – en in de daar genoemde Kamerstukken – gegeven toelichting volgt dat deze situatie zich hier voordoet.
Gelet op de vragen 3 en 4 heb ik mijn voornemen om de gevraagde informatie in verband met bovenstaande redenen ook nu niet openbaar te maken, op 10 februari 2017 aan de orde gesteld in de ministerraad. De ministerraad heeft ermee ingestemd dat de gevraagde informatie niet aan de Kamer wordt verstrekt.
Wilt u, gezien het feit dat er meerdere keren verzocht is om al deze documenten, dit formeel aan de ministerraad voorleggen en op elk van deze punten een toets uitvoeren op basis van artikel 68 van de Grondwet en het resultaat daarvan aan de Kamer meedelen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Indien de JIT overeenkomst zelfs niet gedeeltelijk openbaar gemaakt kan worden, op welke wijze kan de Staten-Generaal zich er dan van vergewissen dan de JIT overeenkomst niet de volgende elementen bevat (waarnaar meerdere keren tevergeefs gevraagd is), die belemmerend zouden kunnen zijn voor het onderzoek en de waarheidsvinding:
Zoals eerder aan uw Kamer toegelicht is ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek naar het neerhalen van vlucht MH17 een Joint Investigation Team (JIT) opgericht. In het JIT werken de opsporingsdiensten van Australië, Maleisië, Oekraïne, België en Nederland samen. De instelling van het JIT en de praktische en juridische invulling van het JIT zijn vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen de betrokken opsporingsdiensten.
Een overeenkomst tot het instellen van een JIT heeft betrekking op de wijze en intensiteit van samenwerking in een strafrechtelijk opsporingsonderzoek en om die reden wordt de overeenkomst niet openbaar gemaakt.
Uw Kamer is hierover eerder geïnformeerd, onder meer in de antwoorden op schriftelijke vragen over de onderzoeken naar het neerhalen van vlucht MH17 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 267).
Herinnert u zich dat de onderzoekers van de Universiteit Twente schreven: «De Nationale Politie heeft de onderzoekers geen inzage willen geven in de eigen, interne evaluatie van de crisisbeheersing rond vlucht MH17. De reden die hiervoor werd opgegeven is dat deze evaluatie nog niet was afgerond.»?2
Ja.
Wie heeft opdracht gegeven voor de evaluatie, wanneer is de evaluatie gestart en welke periode bestrijkt deze evaluatie?
De interne evaluatie ziet op de eigen crisisorganisatie van de politie. De opdracht is gegeven door de toenmalig plaatsvervangend korpschef. De evaluatie bestrijkt de periode dat de Staf Grootschalig- en Bijzonder Optreden (SGBO) actief is geweest; van 17 juli 2014 tot en met 31 december 2015.
Herinnert u zich dat u 10 maanden, later, in oktober 2016 schreef: «Deze interne evaluatie van de politie van de crisisbeheersing rond vlucht MH17 is op dit moment nog niet gereed.»?3
Ja.
Is de interne evaluatie van de politie al gereed? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, wat is dan de reden van de enorme vertraging en wanneer verwacht u dat die evaluatie gereed zal zijn?
Het evaluatierapport is nog niet klaar. Ik stuur u zo snel mogelijk alvast de conceptconclusies en aanbevelingen.
Kunt u zich herinneren dat u aangaf dat de «restore» van de mailbox van de toenmalig politiek assistent van de Minister van Veiligheid en Justitie over het jaar 2014 niets heeft opgeleverd?4
Ja, dit antwoord ziet op het vinden van een versie of versies van de Kamerbrief met aantekeningen van het Kamerlid Van der Steur, gestuurd tussen 28 mei en 2 juni 2014. Op dit specifieke punt heeft de «restore» niets opgeleverd. Dit betekent echter niet dat er in het geheel geen e-mailverkeer uit 2014 beschikbaar is.
Hoe lang moeten volgens de archiefwet de mails in de mailbox van een politiek assistent van de Minister van V&J bewaard blijven?
Er zijn geen algemeen geldende uitspraken te doen over de bewaar- c.q. vernietigingstermijnen voor e-mails. Of een e-mail voor bewaring dan wel voor vernietiging in aanmerking komt, is afhankelijk van de waardering in een selectielijst. Het verwijderen van e-mail dat niet geschiedt op basis van de selectielijst is niet conform de Archiefwet.
Zoals in de brief aan uw Kamer van 16 september 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3563) aangegeven, zijn met het aanmerken van de casus MH17 als hotspot (tijdens een interdepartementaal overleg dat vanuit de NCTV was georganiseerd op 7 april 2016), bijzondere bepalingen gaan gelden ten aanzien van het bewaren van archiefbescheiden. Dit betekent dat niets vernietigd mag worden dat relevant is voor onderzoek en reconstructie. Hiermee wordt een nadere invulling van artikel 5, lid 1 sub e van het Archiefbesluit 1995 gegeven.
Op 6 juli 2016 heb ik uw Kamer per brief (Kamerstuk 34 362, nr. 25) gemeld dat het Kabinet in reactie op de motie Segers (Kamerstuk 34 362, nr. 21) dit jaar ingaat op de vraag welke aanpassingen van de regelgeving, waaronder de Archiefwet 1995, in het licht van de digitalisering van de informatiehuishouding noodzakelijk of gewenst lijken ten behoeve van een geordende toegankelijke staat van de archieven.
Is de archiefwet overtreden nu blijkt dat mails uit die mailbox (nota bene uit het voor de MH17 cruciale jaar 2014!) gewist zijn?
Zie antwoord vraag 11.
Wat is de oorzaak van de overtreding van de archiefwet in dit geval?
Zie antwoord vraag 11.
Wie is verantwoordelijk voor overtreding van de archiefwet in dit geval?
In algemene zin geldt dat bij strijdigheid met bepalingen uit de Archiefwet 1995, de Minister van Veiligheid en Justitie als zorgdrager eindverantwoordelijk is.
Zijn er andere stukken, mails of andere zaken rond de MH17 die niet (meer) gearchiveerd kunnen worden omdat ze gewist zijn, zoek zijn of verloren zijn gegaan?
Op dit moment wordt bij de verschillende archiefvormers die betrokken waren bij de ramp met de MH17 een eenduidige aanpak gehanteerd om de beschikbare en relevante informatie in kaart te brengen. Iedere betrokken overheidsorganisatie blijft zelf verantwoordelijk voor de inhoud en de volledigheid van de informatie conform de geldende wet- en regelgeving.
Ik verwacht dat het project dat deze aanpak coördineert op 1 oktober 2017 is afgerond. Conform de toezegging in de Kamerbrief (Kamerstuk 33 997, nr. 89) wordt de Kamer voor het zomerreces geïnformeerd over de voortgang van het project.
Herinnert u zich dat u geen andere voorbeelden (dan de MH17) kon noemen van een vliegtuigongeval in Europa in de afgelopen tien jaar waarbij de onderzoekers radardata wilden hebben, maar ze niet kregen?
Ja.
Herinnert u zich dat de Russische Federatie nota bene tijdens het Tweede Kamerdebat over MH17 de radargegevens van de MH17 overhandigde aan Nederland?
Ja.
Is ondertussen vastgesteld of het gaat over authentieke, ruwe, primaire radargegevens van de MH17?
Het OM heeft laten weten dat het aangeleverde materiaal zorgvuldig en uitgebreid wordt onderzocht.
Voor informatieuitwisseling tussen luchtverkeersleidingsorganisaties wordt vaak het ASTERIX-format gebruikt, ontwikkeld door Eurocontrol. ICAO stelt hier geen verplichting voor, maar noemt in een handleiding het ASTERIX-format als nuttig format. Dit format is inmiddels internationaal breed geaccepteerd. Uit verschillende Russische overheidspublicaties blijkt dat de Russische Federatie in andere gevallen wel gebruik maakt van de ASTERIX-standaard.
De Russische data zijn aangeleverd in een afwijkend format. Om de beelden te kunnen analyseren hebben de Russische autoriteiten een softwarepakket meegeleverd, Russischtalig en zonder handleiding voor het gebruik hiervan. Pas na vertaling en uitvoering van noodzakelijke, maar tijdsintensieve tests op functionaliteit en betrouwbaarheid van de software konden de data worden geanalyseerd. Op de overgedragen data is minder te zien dan wanneer het materiaal aangeleverd zou zijn volgens de ASTERIX-standaard. Over de authenticiteit en nauwkeurigheid van de verstrekte data kan daarom nog geen uitspraak worden gedaan.
Het OM heeft de justitiële autoriteiten van de Russische Federatie naar aanleiding daarvan inmiddels in een brief laten weten dat een aanvullend rechtshulpverzoek zal worden gestuurd.
Het OM heeft tijdens de presentatie van de onderzoeksresultaten van het JIT in september 2016 al aangegeven dat het feit dat de BUK niet op radarbeelden te zien is, niet betekent dat deze daar ook niet gevlogen heeft.
Kan de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) ook de beschikking krijgen over deze radargegevens, aangezien dit nieuwe belangrijke informatie betreft en zij dan mogelijk kan besluiten om het onderzoek te heropenen?
Het OM heeft de informatie die op 26 oktober 2016 van de Russische Federatie is verkregen, reeds met de OVV gedeeld.
Kunt u aangeven of de volgende punten uit VN Veiligheidsraadsresolutie 2166 over MH17 zijn uitgevoerd: «9. Calls on all States and actors in the region to cooperate fully in relation to the international investigation of the incident, including with respect to immediate and unrestricted access to the crash site as referred to in paragraph 6 11. Demands that those responsible for this incident be held to account and that all States cooperate fully with efforts to establish accountability. 13. Welcomes the full cooperation of the United Nations offered by the Secretary-General in this investigation, and requests the Secretary-General to identify possible options for United Nations support to the investigation and to report to the Security Council on relevant developments;»?
De OVV heeft het internationale onderzoek naar het neerhalen van vlucht MH17 succesvol afgerond. De OVV heeft sluitende conclusies getrokken over de toedracht en heeft daartoe medewerking ontvangen van regionale actoren. In zijn rapport beschrijft de OVV op welke manier het onderzoek is uitgevoerd en welke medewerking ze hebben ontvangen (OVV, MH17 onderzoeksverantwoording).
Zoals bekend is het strafrechtelijk onderzoek naar degenen die verantwoordelijken zijn voor het neerhalen van MH17 nog in volle gang. De eerste resultaten van het onderzoek werden op 28 september 2016 aan de nabestaanden gepresenteerd. Het is niet bekend hoe lang het onderzoek nog zal duren.
De secretaris-generaal van de VN is door Nederland geïnformeerd over de eerste resultaten van het strafrechtelijk onderzoek. De secretaris-generaal heeft deze resultaten verwelkomd. Ook sprak de secretaris-generaal zijn steun uit voor het onderzoek van het JIT en riep opnieuw alle landen op volledige medewerking te verlenen, in lijn met VN Veiligheidsraadresolutie 2166.
Op welke wijze bent u van plan het onderzoek naar de daders van MH17 en de berechting van daders aan de orde te stellen in de VN Veiligheidsraad, nu Italie en Nederland sinds 1/1/2017 samen twee jaar lid zijn van de Veiligheidsraad?
Nederland heeft zich vanaf het begin ingezet voor betrokkenheid van de VN Veiligheidsraad. Mede door de inspanningen van Nederland is VN Veiligheidsraadresolutie 2166 aangenomen. Nederland heeft zich ook ingezet voor het oprichten van een door de VN Veiligheidsraad gemandateerd tribunaal, dat uiteindelijk verhinderd is door een veto van Rusland.
Het lidmaatschap van de VN Veiligheidsraad biedt Nederland de gelegenheid op het hoogste niveau bij de VN mee te praten en mee te beslissen. Uiteraard zal Nederland het lidmaatschap ook aangrijpen om zich sterk te blijven maken voor de uitvoering van VN Veiligheidsraadresolutie 2166.
Welke vooruitgang is de afgelopen maanden geboekt bij het formuleren van een vervolgingsstrategie?
Zoals in een brief aan uw Kamer van 24 oktober 2016 is gemeld worden verschillende opties uitgewerkt voor vervolging en berechting van de daders van het neerhalen van vlucht MH17 (Kamerstuk 29 754, nr. 403). Samen met de JIT-landen worden twee opties nader uitgewerkt: een op te richten internationaal tribunaal of nationale vervolging in en door een van de JIT-landen. Hierbij wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat naar Nederland zal worden gekeken bij een keuze voor nationale vervolging door één van de JIT-landen. Voor beide vervolgingsopties wordt onderzocht of, en zo ja welke, aanpassingen van nationale wetgeving nodig zijn.
De keuze voor het meest effectieve strafrechtelijke vervolgings- en berechtingsmechanisme zal gemaakt worden zodra het strafrechtelijk onderzoek dat toelaat.
Kunt u deze vragen een voor een (inclusief de deelvragen) en binnen de reguliere termijn beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Bent u op de hoogte van het feit dat in het kader van een wetenschappelijk onderzoek op projectbasis een zogenaamde «spreekuurrechter» actief is geworden bij de rechtbank Noord Nederland?
Ja. Ik heb hieraan aandacht besteed in mijn schriftelijke antwoorden op mondelinge vragen over dit onderwerp tijdens de begrotingsbehandeling van mijn ministerie op 30 november jl. (vraag 123).
Bent u ervan op de hoogte van het feit dat dit project, anders dan eerdere projecten zoals de Burenrechter en e-Kantonrechter, is bedacht, geïnitieerd en in uitvoering gebracht door een zeer ervaren rechter?
Bij het initiëren en uitvoeren van projecten in de rechtspraak zijn altijd ervaren rechters betrokken. Dit is essentieel en een voorwaarde om een project uitvoerbaar te maken en een kans van slagen te geven.
Gaat u deze proef met rechtszaken waarin burgers en bedrijven snel op het spreekuur van de rechter kunnen komen (een nieuwe, snelle, laagdrempelige en goedkope procedure) ook met bijzondere belangstelling volgen?
De proef past goed in het streven van de Rechtspraak om het maatschappelijk effect van rechtspraak te vergroten. Ik zal de proef met belangstelling volgen.
Nu de motie-Segers c.s. (Kamerstuk 34 550-VI, nr. 65) over de haalbaarheid van een vrederechter is aangenomen, en u reeds heeft laten weten te kijken naar ervaringen in België en Frankrijk, betrekt u daarbij ook de ervaringen die nu reeds in Nederland zijn opgedaan met de spreekuurrechter, nu de spreekuurrechter in Noord Nederland mede geïnspireerd is op het model van de vrederechter en beoogt rechtzoekenden een snelle, laagdrempelige en goedkope procedure te bieden?
Ik heb in reactie op de motie aangegeven dat ik het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) vraag om te onderzoeken wat de ontwikkelingen in België en Frankrijk zijn en wat bruikbaar zou kunnen zijn voor het Nederlandse rechtsbestel.
Ik heb daarbij tevens aangegeven dat het onderzoek in nauw overleg met de Raad voor rechtspraak wordt vormgegeven. In de uiteindelijke afweging over wat bruikbaar zou kunnen zijn voor het Nederlandse rechtsbestel zullen ook ervaringen van de rechtspraak met lopende pilots worden betrokken.
Op welke manier gaat u laten onderzoeken welke lessen kunnen worden getrokken uit de positieve ervaringen die door de spreekuurrechter worden opgedaan, maar ook welke knelpunten er mogelijk zijn? Bent u bereid dit project, en de initiator, expliciet in het onderzoek naar de vrederechter te betrekken? Zo ja, op welke wijze? Zo niet, waarom niet?
Het is nog niet bekend op welke wijze het onderzoek als bedoeld in de motie zal worden vormgegeven. De pilot spreekuurrechter zal in elk geval door de Rechtspraak zelf worden geëvalueerd en onderdeel uitmaken van de bredere afweging wat bruikbaar zou kunnen zijn voor het Nederlandse rechtsbestel.
Het arrest van de Hoge Raad dat payrolling synoniem staat voor uitzendwerk |
|
Roos Vermeij (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het arrest van de Hoge Raad over payrollbedrijven die wettelijk gezien uitzendbureaus zijn?1
Ja.
Acht u nieuwe driehoeksrelaties, zoals payrolling, verenigbaar met artikel 7:690–7:691 Burgerlijk Wetboek (BW)? Zo ja, kunt u toelichten waarom? Zo nee, waarom niet?
De Hoge Raad geeft in zijn arresten aan dat genoemde artikelen ook van toepassing zijn op nieuwe driehoeksrelaties zoals payrolling en detachering. Daarbij merkt de Hoge Raad op dat als de toepassing van genoemde artikelen bij deze direhoeksrelaties zou leiden tot onwenselijke resultaten, het in de eerste plaats aan de wetgever is om hier grenzen aan te stellen.
Kunt u toelichten wanneer er volgens u in strijd met de ratio van artikel 7:691 BW wordt gehandeld?
Het lichter arbeidsrechtelijk regime op grond van artikel 7:691 BW is, zoals ook uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid, bedoeld voor het zogenoemde traditionele uitzenden waarbij sprake is van het samenbrengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt voor het verrichten van in beginsel kortdurende tijdelijke werkzaamheden, zoals vervanging bij ziekte of zwangerschap of het opvangen van tijdelijke pieken in de productie. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat ook voor toepassing van artikel 7:691 BW geen allocatiefunctie in voornoemde zin vereist is.
Deelt u de zorg dat het arrest van de Hoge Raad mogelijk leidt tot meer onzekere arbeidscontracten? Zo ja, wat gaat u doen om deze onzekerheid weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
De arresten van de Hoge Raad kunnen voor werkgevers aanleiding zijn om nog meer gebruik van payrolling te gaan maken dan nu al het geval is. De Hoge Raad geeft in zijn arrest aan dat als toepassing van artikel 7:691 BW leidt tot onwenselijke resultaten, een wetswijziging dan voor de hand ligt. Een wetswijziging zal echter niet meer in deze kabinetsperiode verwezenlijkt kunnen worden.
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 21 april 2016 aan uw Kamer en naar mijn brief waarin ik op het verzoek van uw Kamer reageer op het bericht dat voor de wet een payrollwerknemer gelijk is aan een uitzendkracht. Daarover zullen in een volgend regeerakkoord afspraken gemaakt moeten worden
De terugtrekking van Afrikaanse landen uit het Internationaal Strafhof |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het zorgelijke bericht «Afrikaanse exodus maakt Strafhof nog machtelozer» en andere berichten waarin wordt gesproken over de (aangekondigde) terugtrekking van Burundi, Gambia en Zuid-Afrika uit het Internationaal Strafhof en over diverse andere landen zoals Kenia, Oeganda en Djibouti die overwegen om zich terug te trekken?1
Ja.
Herinnert u zich de motie Servaes/Sjoerdsma van november 2015, waarin gesteld wordt «dat Nederland als gastland een bijzondere verantwoordelijkheid heeft voor het Internationaal Strafhof» en de regering wordt verzocht om «een voortrekkersrol te spelen bij het behouden van draagvlak voor het Internationaal Strafhof in het algemeen en onder Afrikaanse staten in het bijzonder»»?2 Kunt u aangeven welke inspanningen u in het voorbije jaar in dit kader heeft verricht?
Het kabinet voert de motie Servaes/Sjoerdsma onverkort uit.
Het behouden en versterken van het draagvlak voor het Strafhof in het algemeen, en onder Afrikaanse staten in het bijzonder, is gedurende enkele jaren een prioriteit voor het kabinet.
Dit uitte zich in 2016 bijvoorbeeld in voortzetting van de financiering van diverse maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor dit doel, zoals de African Group for Justice and Accountability. Ook werden diverse seminars over het Internationaal Strafhof in Afrikaanse landen gefinancierd. Gedurende het voorzitterschap van de EU heeft Nederland aandacht gevraagd voor de zorgelijke ontwikkelingen binnen de Afrikaanse Unie, waar door sommige landen werd aangestuurd op collectieve terugtrekking uit het Strafhof. De EU en EU-lidstaten hebben voorafgaand aan de AU-top in juli 2016 gedemarcheerd bij zowel kritische als gematigde Afrikaanse verdragspartijen van het Strafhof om een massale terugtrekking te voorkomen. Nederland heeft zich daar ook en marge van de ministeriële week van de 71ste Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) in september voor ingespannen.
Naar aanleiding van de aangekondigde uittreding van Zuid-Afrika, Burundi en Gambia heeft Nederland intensief contact gehad met de autoriteiten van betrokken landen, maatschappelijke organisaties en opiniemakers, het Strafhof en de Voorzitter van de Vergadering van Verdragspartijen. Nederland heeft er met succes op aangedrongen dat de EU een zeer stevige verklaring aannam op 21 oktober om het belang van het strafhof te onderstrepen4.
Nederland heeft ook intensief contact gehouden met de Voorzitter van de Vergadering van Verdragspartijen, de Senegalese Minister Sidiki Kaba. Dat heeft er mede in geresulteerd dat Sidiki Kaba op 23 oktober jl. een verklaring heeft doen uitgaan waarin hij het besluit van Zuid-Afrika betreurt.
In de AVVN heeft Nederland onlangs steun uitgesproken voor het Strafhof en gepleit voor universaliteit. Met de Voorzitter van de Vergadering van Verdragspartijen en een aantal gelijkgezinde verdragspartijen wordt getracht steun te mobiliseren van Afrikaanse verdragspartijen, met als doel de uittredende verdragspartijen te bewegen hun beslissing te heroverwegen en andere kritische verdragspartijen aan boord te houden.
De actieve betrokkenheid en rol van Nederland hierbij zal ook tijdens de komende Vergadering van Verdragspartijen worden voortgezet. En marge van de Vergadering zal ik een ministeriële bijeenkomst organiseren om met Afrikaanse en andere ministers de dialoog aan te gaan. Ook zal ik tijdens de Vergadering van Verdragspartijen bilateraal verder spreken met een aantal ministers en daarbij luisteren naar zorgen en kritiek en het belang van het Strafhof onderstrepen.
Tijdens de Vergadering van Verdragspartijen faciliteert Buitenlandse Zaken ook de komst van een groep Afrikaanse journalisten naar Den Haag om kennis te maken met het werk van het Strafhof en de Vergadering van Verdragspartijen bij te wonen.
Bent u, gezien de zorgwekkende ontwikkeling van recente aankondigingen van Afrikaanse landen om zich terug te trekken uit het ICC, bereid om persoonlijk deel te nemen aan de aankomende sessie van de Assembly of States Parties, die vanaf 16 november a.s. plaatsvindt in Den Haag? Zo ja, op welke manier bent u van plan om dit te doen? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven wat de uitkomst is geweest van uw gesprek met de voorzitter van de Assembly of States Parties van het Internationaal Strafhof, de Senegalese Minister Sidiki Kaba van Justitie?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om het aankomende lidmaatschap van de VN-Veiligheidsraad aan te grijpen om de genoemde problematiek van het Internationaal Strafhof te agenderen? Bent u bereid dit tot een gezamenlijke prioriteit van Italië (lid in 2017, bijzondere verbondenheid vanwege het Statuut van Rome) en Nederland (lid in 2018, gastland) te maken? Zo ja, op welke manier bent u van plan om dit te doen? Zo nee, waarom niet?
In september jl. is afgesproken dat het Koninkrijk en Italië elkaar tijdens hun Veiligheidsraadlidmaatschap zullen ondersteunen en nauw zullen samenwerken op prioritaire dossiers zoals rule of law en accountability. Een betere verbinding tussen het werk van de Veiligheidsraad en de Hoven en Tribunalen in Den Haag is daarbij wenselijk. De kwestie van het uittreden van verdragspartijen bij het Statuut van Rome valt als zodanig niet binnen het mandaat van de Veiligheidsraad. Daar waar de Veiligheidsraad wel een bevoegdheid heeft, zoals bij het doorverwijzen van situaties, zal Nederland zich maximaal inzetten, om zo de hierboven genoemde verbinding tussen de Raad en het Strafhof te bevorderen. Tevens zal het Koninkrijk ook tijdens het lidmaatschap van de Raad blijven pleiten voor universeel lidmaatschap van het Strafhof en diverse Raadsleden hierop aanspreken.
Welke andere mogelijkheden ziet u om met extra urgentie gevolg te geven aan de motie Servaes/Sjoerdsma? Bent u bijvoorbeeld bereid om ministers van o.a. Burundi, Gambia en Zuid-Afrika, alsook van Afrikaanse en andere landen die het Internationaal Strafhof steunen, voor spoedig overleg uit te nodigen in Den Haag? Zo ja, op welke manier bent u van plan om dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de Assembly of State Parties voorzien op van 16 november a.s.?
Ja.
Het bericht 'Exodus dreigt bij Internationaal Strafhof' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat verschillende Afrikaanse landen hebben aangekondigd het Internationaal Strafhof te verlaten?1
Het kabinet betreurt het dat een aantal Afrikaanse landen zich wil terugtrekken uit het Strafhof en vindt dit een zorgwekkende ontwikkeling.
Bent u voornemens naar aanleiding van dit bericht verdere stappen te ondernemen, naast «het onderwerp opbrengen in EU-verband» en contact te hebben met de voorzitter van de Vergadering van Statenpartijen zoals genoemd in uw persbericht?
Nederland voelt zich, als verdragspartij en gastland, bijzonder verbonden met het Internationaal Strafhof. De bestrijding van straffeloosheid voor de ernstigste internationale misdrijvende is een prioriteit voor het kabinet.
Het kabinet voert de motie Servaes/Sjoerdsma onverkort uit. Het behouden en versterken van draagvlak voor het Strafhof in het algemeen, en onder Afrikaanse staten in het bijzonder, is daarbij van groot belang. Nederland zet zich daarvoor in, bijvoorbeeld via de financiering van diverse maatschappelijke organisaties, zoals de African Group for Justice and Accountability, of van seminars in Afrikaanse landen over het Internationaal Strafhof. Gedurende het voorzitterschap van de EU heeft Nederland aandacht gevraagd voor de zorgelijke ontwikkelingen binnen de AU, waar door sommige landen werd aangestuurd op collectieve terugtrekking uit het Strafhof. De EU en EU-lidstaten hebben voorafgaand aan de AU-top in juli 2016 gedemarcheerd bij zowel kritische als gematigde Afrikaanse verdragspartijen van het Strafhof om een massale terugtrekking te voorkomen. Nederland heeft zich daar ook en marge van de ministeriële week van de 71ste Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) in september voor ingespannen.
Naar aanleiding van de aangekondigde uittreding van Zuid-Afrika, Burundi en Gambia heeft Nederland intensief contact gehad met de autoriteiten van betrokken landen, maatschappelijke organisaties en opiniemakers, het Strafhof en de Voorzitter van de Vergadering van Verdragspartijen. Nederland heeft er met succes op aangedrongen dat de EU een zeer stevige verklaring aannam op 21 oktober om het belang van het strafhof te onderstrepen3.
Nederland heeft ook intensief contact gehouden met de Voorzitter van de Vergadering van Verdragspartijen, de Senegalese Minister Sidiki Kaba. Dat heeft er mede in geresulteerd dat Sidiki Kaba op 23 oktober jl. een verklaring heeft doen uitgaan waarin hij het besluit van Zuid-Afrika betreurt.
In de AVVN heeft Nederland onlangs steun uitgesproken voor het Strafhof en gepleit voor universaliteit. Met de Voorzitter van de Vergadering van Verdragspartijen en een aantal gelijkgezinde verdragspartijen wordt getracht steun te mobiliseren van Afrikaanse verdragspartijen, met als doel de uittredende verdragspartijen te bewegen hun beslissing te heroverwegen en andere kritische verdragspartijen aan boord te houden.
De actieve betrokkenheid en rol van Nederland hierbij zal ook tijdens de komende Vergadering van Verdragspartijen worden voortgezet. En marge van de Vergadering zal ik een ministeriële bijeenkomst organiseren om met Afrikaanse en andere Ministers de dialoog aan te gaan. Ook zal ik tijdens de Vergadering van Verdragspartijen bilateraal verder spreken met een aantal Ministers en daarbij luisteren naar zorgen en kritiek en het belang van het Strafhof onderstrepen.
Tijdens de Vergadering van Verdragspartijen faciliteert Buitenlandse Zaken ook de komst van een groep Afrikaanse journalisten naar Den Haag om kennis te maken met het werk van het Strafhof en de Vergadering van Verdragspartijen bij te wonen.
Bent u van mening dat Nederland als gastland een bijzondere verantwoordelijkheid heeft voor het Internationaal Strafhof? Zo ja, bent u bereid naar deze bijzondere verantwoordelijkheid te handelen door zowel bilateraal als via de Afrikaanse Unie in gesprek te gaan met deze vertrekkende Statenpartijen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de aankomende Vergadering van Statenpartijen volledig in het teken te zetten van het aangekondigde vertrek en aldaar in gesprek te treden met deze landen?
De genoemde ontwikkelingen zullen ongetwijfeld van grote invloed zijn op de aankomende Vergadering van Verdragspartijen. De impact van de aangekondigde uittreding van een beperkt aantal landen moet echter niet worden overschat. Van een massale, gecoördineerde terugtrekking is geen sprake. Het is belangrijk om als internationale gemeenschap in dialoog te blijven en tegelijk initiatieven te ontplooien die het draagvlak voor het Strafhof onder alle verdragspartijen versterken. Nederland zal deze Vergadering hiervoor zeker gebruiken.
Wat is volgens u de precieze aanleiding en reden dat na Burundi en Zuid-Afrika nu ook Gambia het lidmaatschap van het Internationaal Strafhof wilt opzeggen? In hoeverre speelt de druk op Zuid-Afrika over het ontvangen van Al-Bashir een rol?
Nederland kan niet met zekerheid zeggen wat de precieze aanleiding is geweest voor Gambia om zich uit het Strafhof te willen terugtrekken. Volgens de president van Gambia, Jammeh, zou het Strafhof in het leven zijn geroepen om Afrikanen, specifiek Afrikaanse leiders, te vervolgen. Het kabinet beschikt niet over informatie welke rol de discussie over het ontvangen van de Soedanese President Al-Bashir door Zuid-Afrika een rol heeft gespeeld in de besluitvorming in Gambia.
Welke andere Afrikaanse landen hebben aangekondigd hetzelfde te zullen doen? Hoe waarschijnlijk acht u dit?
Het kabinet heeft geen eenduidige signalen ontvangen die erop wijzen dat naast Burundi, Zuid-Afrika en Gambia ook andere Afrikaanse landen formele stappen hebben gezet tot uittreding.
Wat is het actuele standpunt van de Afrikaanse Unie over de wenselijkheid van lidmaatschap van het Internationaal Strafhof en de reactie van de Afrikaanse Unie op het aangekondigde vertrek van Burundi, Zuid- Afrika en Gambia?
De Afrikaanse Unie (AU) heeft zich sinds 2008 steeds kritischer uitgelaten over het Strafhof. Echter, bij monde van AU Commissievoorzitter mevrouw Zuma neemt de AU officieel geen standpunt over het Strafhof in. Het staat landen volgens haar vrij toe te treden tot het Statuut van Rome, of uit te treden.
Welke gevolgen heeft het vertrek van Afrikaanse landen voor het Internationaal Strafhof?
Terugtrekking van een aantal Afrikaanse landen resulteert in een beperktere territoriale jurisdictie. Het Strafhof kan – zonder doorverwijzing van de VN-Veiligheidsraad – geen onderzoek of vervolging starten naar vermeende misdrijven in deze landen. Het voorbereidend onderzoek in Burundi dat in april 2015 gestart is kan wel voortgezet worden en resulteren in strafvervolging.
Wat voor consequenties heeft het aangekondigde vertrek van Gambia voor de positie van Fatou Bensouda als Aanklager van het Internationaal Strafhof?
In beginsel heeft dit geen gevolgen voor de positie van de Aanklager van het Internationaal Strafhof. Zij is in 2011 bij consensus verkozen voor een periode van negen jaar. De Aanklager vertegenwoordigt niet haar land, maar is als Aanklager van het Internationaal Strafhof gebonden aan het Statuut van Rome en handelt bij de uitvoering van haar taken onafhankelijk en onpartijdig.
Hoe wordt voorkomen dat landen zich uit het Internationaal Strafhof terugtrekken en zijn er concessies die aan landen worden geboden om toch lid te blijven? Zo ja, welke concessies?
Door middel van dialoog probeert Nederland samen met gelijkgezinde landen te voorkomen dat andere verdragspartijen terugtreden. Mogelijkheden voor concessies zijn beperkt omdat de meest gehoorde kritiek raakt aan fundamentele beginselen van het Statuut van Rome. Het kabinet is niet bereid concessies te doen die de integriteit van het Strafhof aantasten.
In hoeverre speelt de uitbreiding van de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof naar het misdrijf agressie een rol bij het voornemen van Afrikaanse landen om het lidmaatschap op te zeggen?
Het kabinet heeft geen aanwijzingen dat ontwikkelingen richting uitbreiding van de rechtsmacht van het Strafhof met het misdrijf agressie een rol heeft gespeeld bij de beslissing van Burundi, Zuid-Afrika en Gambia terug te treden uit het Statuut van Rome.
Welke stappen heeft u afgelopen jaar actief gezet om de geloofwaardigheid en het draagvlak van het Internationaal Strafhof onder Afrikaanse statenpartijen te verhogen conform de motie Servaes/Sjoerdsma?2
Zie antwoord vraag 2.
Wat voor mogelijkheden ziet u om via de Nederlandse zetel in de VN-Veiligheidsraad samenwerking met en draagvlak voor het Internationaal Strafhof te verbeteren?
De Veiligheidsraad heeft een unieke bevoegdheid en verantwoordelijkheid doordat het situaties waar het Strafhof geen rechtsmacht heeft kan doorverwijzen. Ook na een doorverwijzing is daadkrachtige opvolging vereist door de VN-Veiligheidsraad in het geval dat het betreffende land (of andere landen) niet meewerkt met het Strafhof. Zonder steun van de VN-Veiligheidsraad voor onderzoek en vervolging heeft dat veel minder kans van slagen. Accountability is één van de Nederlandse prioriteiten in de VN-Veiligheidsraad. Nederland zal zich dan ook tijdens zijn lidmaatschap van de Veiligheidsraad maximaal inspannen voor effectieve opvolging van doorverwijzingen naar het Strafhof. Tevens zal het Koninkrijk tijdens het lidmaatschap van de Raad blijven pleiten voor universeel lidmaatschap van het Strafhof en diverse Raadsleden hierop aanspreken.
Bent u bereid deze vragen voorafgaand aan de aankomende Vergadering van Statenpartijen te beantwoorden?
Ja.
De term ‘verkooppraatje’ bij het opleggen van een bijzondere voorwaarde aan een veroordeelde |
|
Michiel van Nispen , Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hoe komt het dat u op 31 augustus 2016 aan de Kamer schrijft: «Het Openbaar Ministerie heeft mij (–) bericht dat niet is gebleken dat de advocaten-generaal uitlatingen hebben gedaan waaruit afgeleid kan worden dat zij van mening zijn dat de aan Van der G. opgelegde voorwaarde inzake psychische begeleiding geen waarde (meer) zou hebben, of dat deze voorwaarde is opgelegd als een «verkooppraatje».»1 Terwijl u op 27 september aan de Kamer schrijft: «Tussen de advocaat van Van der G. en het OM bestaat geen verschil van mening over het feit dat de desbetreffende advocaat-generaal de term «verkooppraatje» heeft gebruikt in het gesprek van 17 september 2015. Het OM heeft daarnaast aangegeven niet te kunnen uitsluiten dat een andere advocaat-generaal een vergelijkbare term zou hebben gebruikt.»2
De onder vraag 1 genoemde beweringen staan niet haaks op elkaar. De zin uit de brief van 31 augustus jl. heeft betrekking op de duiding door het OM van de inhoud van de gesprekken met van der G. naar aanleiding van de bandopnames die door Volkert van der G. (Van der G.) – geheel of gedeeltelijk – aan het OM zijn verstrekt. De zin uit de brief van 27 september jl. heeft betrekking op de tijdens het gesprek van 17 september 2015 gebruikte woorden, los van de duiding hiervan door het OM.
Erkent u dat deze twee beweringen haaks op elkaar staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe komt het nu dat aanvankelijk (bij de totstandkoming van uw brief van 31 augustus) nog niet was gebleken dat de voorwaarde was opgelegd als een «verkooppraatje», en dat nog geen maand later vast komt te staan dat de term minstens één keer letterlijk is gebruikt? Waardoor is dit veroorzaakt?
De stelling dat voor de totstandkoming van de brief van 31 augustus jl. nog niet was gebleken dat het woord «verkooppraatje» minstens één keer letterlijk is gebruikt, is onjuist. Er bestond ook toen geen verschil van inzicht tussen de advocaat van Van der G. en het OM dat het woord «verkooppraatje» tijdens gesprek van 17 september 2015 is gebruikt. Ik merk hierbij op dat het feit dat de advocaat-generaal het woord gebruikt heeft, volgens het OM niet betekent dat de voorwaarde inzake psychische begeleiding ook met deze intentie is opgelegd aan Van der G. De voorwaarden zijn opgelegd ter voorkoming van recidive.
Wat is uw verklaring hiervoor? Waarom licht u dit niet toe in uw brief, nu u uitdrukkelijk terug moet komen op uw eerdere bewering hierover? Kunt u reflecteren op uw eigen rol bij het informeren van de Kamer in deze kwestie?
Bij brief van 31 augustus jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de duiding door het OM van de inhoud van de gesprekken met van der G. naar aanleiding van de bandopnames die door Van der G. – geheel of gedeeltelijk – aan het OM zijn verstrekt. Ik heb de door het OM getrokken conclusie met uw Kamer gedeeld. Er bestaat – zoals reeds aangegeven – geen verschil van inzicht tussen de advocaat van Van der G. en het OM dát het woord «verkooppraatje» in het gesprek van 17 september 2015 is gebruikt.
Het bericht ‘OM wraakt rechtbank’ |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het openbaar ministerie (OM) Oost-Nederland drie rechters van de rechtbank in Almelo heeft gewraakt?1
Ja.
Is het eerder voorgekomen dat het OM een wrakingsverzoek heeft ingediend?
Van de wettelijke bevoegdheid om een wrakingsverzoek in te dienen kan door beide procespartijen gebruik worden gemaakt. Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) maakt van deze bevoegdheid slechts in zeer bijzondere gevallen gebruik. Een eerder voorbeeld van het indienen van een wrakingsverzoek door het OM dateert uit 2007 (ECLI:NL:RBUTR:2007:BA8296).
Hoe beoordeelt u de stellingname van het OM dat de rechtbank meer rekening zou hebben gehouden met de verhinderdata van de advocaten van de verdachte in deze drugszaak dan met de beschikbaarheid van de desbetreffende officier van justitie? Staat u achter het OM in het reeds gedane verzoek om de zaaksbehandeling uit te stellen?
De beoordeling van een stellingname door het OM in individuele aangelegenheden is aan de rechter. In de uitspraak van de rechtbank Overijssel op het wrakingsverzoek d.d. 10 oktober 20162 heeft de wrakingskamer van de rechtbank in overweging 4.4 gesteld dat de afweging van de meervoudige strafraadkamer tussen enerzijds de belangen van de beslagene en anderzijds de belangen van het OM als beslaglegger niet onbegrijpelijk voorkomt en dan ook geen zwaarwegende aanwijzing oplevert voor een gebrek aan onpartijdigheid. Daarbij laat de wrakingskamer meewegen dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek reeds op 1 september 2016 aan het OM is meegedeeld, zodat er naar mening van de rechtbank voldoende gelegenheid is geweest om hiernaar te handelen, waarbij een andere prioriteitstelling, overdracht aan een collega of een aanvullend verweerschrift opties hadden kunnen zijn. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking daarom afgewezen.
Kunt u aangeven hoeveel tijd de officier van justitie in deze concrete zaak heeft gehad ter voorbereiding op de zitting, wat klaarblijkelijk voor de rechtbank voldoende was en ook de reden om de zaaksbehandeling niet uit te willen stellen?
Aan deze kwestie lag niet ten grondslag dat het OM onvoldoende voorbereidingstijd voor de zitting zou hebben gehad, maar dat de zaaksofficier van justitie de behandeling ter terechtzitting op de door de rechtbank geplande datum niet kon bijwonen en vervanging door een collega-officier van justitie in deze specifieke zaak niet mogelijk was.
Wat zijn de gevolgen voor de uiteindelijke datum van de zaaksbehandeling, de aanwezigheid van de betreffende officier van justitie op deze zitting en concrete inzet die het OM kan leveren in deze complexe drugszaak nu het wrakingsverzoek is afgewezen?2
Ik kan geen inzage geven in aspecten samenhangende met de procespositie van het OM in een lopende (straf)zaak. De behandeling van de beklagzaak is op 12 oktober 2016 voortgezet.
Deelt u de mening dat het in het algemeen een zeer kwalijke gang van zaken zou zijn wanneer de beschikbaarheid van de desbetreffende officier van justitie wordt genegeerd bij het inplannen van een zitting? Het is toch immers de officier van justitie die de vervolging in een strafzaak heeft ingezet en dientengevolge in elk geval aanwezig zal moeten zijn op de datum waarop een zaak wordt behandeld?
De strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde is opgedragen aan het OM. De uitvoering van die taak geschiedt door individuele officieren van justitie. Uitgangspunt bij de behandeling van strafzaken is optimale inhoudelijke behandeling en effectieve, vlotte afhandeling. Daartoe dient het aantal overdrachtsmomenten zoveel mogelijk beperkt te worden, zeker in complexe zaken. De gerechten hanteren als uitgangspunt dat bij de planning van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak de zaaksofficier van Justitie op de zitting aanwezig is. Bij raadkamerzaken (verzoekschriften, bezwaarschriften en klaagschriften) is voor gerechten het uitgangpunt dat deze behandelingen in het zittingsrooster zijn opgenomen en dat het toelichten van het standpunt van het OM doorgaans wordt gedaan door de officier van Justitie die tijdens deze zitting de belangen van het OM behartigt. Hier kan in bijzondere gevallen van worden afgeweken.
Kunt u via het College van procureurs-generaal inventariseren of vaker en elders in het land meer officieren van justitie hinder ondervinden van het probleem dat in deze uitzonderlijke wrakingszaak door het OM is aangekaart? Indien dat het geval blijkt, welke vervolgstappen gaat u nemen om dit op te lossen?
In de regel wordt in geval van verhindering van een van de procespartijen in goed overleg een passende zittingsdatum of passende vervanging gevonden.
Wel is de verdere verbetering van de planningsmethodiek een prominent onderwerp van de Taskforce OM/ZM. Hierin worden concrete verbetermaatregelen voor planning, behandeling en voorkoming van aanhouding van strafzaken vormgegeven met behulp van het verkeerstoren ++ model.
Deelt u de mening dat het opgeven van verhinderdata door de verdediging ook kan worden benut om doelbewust een strafzaak te traineren? Hoe wordt hier rekening mee gehouden in de gerechtelijke processen om een zittingsdatum te plannen en/of in de beoordeling van de rechters over de opstelling van de verdediging in het algemeen?
Het opgeven van verhinderdata door de verschillende procespartijen kan worden benut om doelbewust een strafzaak te traineren. De indruk bestaat niet dat daarvan stelselmatig sprake is. De rechter laat zich bij het bepalen van de zittingsdatum in de eerste plaats leiden door de belangen van goede en zorgvuldige rechtspraak. Tijdige rechtspraak maakt daarvan deel uit. Dit betekent dat soms bij de planning met een of meer van de opgegeven verhinderdata geen rekening kan worden gehouden. De beslissing daarover is voorbehouden aan de onafhankelijke rechter.