Het bericht dat de brandweer C2000 beu is |
|
André Elissen (PVV), Hero Brinkman (PVV) |
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Brandweer is C2000 beu?1
Bent u op de hoogte van het feit dat ten minste vijf brandweerkorpsen, vanwege de slechte kwaliteit van C2000, zijn overgegaan op de «oude» analoge communicatie via portofoons? Zo ja, vindt u dit aanvaardbaar en wat gaat u er aan doen om zo snel mogelijk de veiligheid van brandweerpersoneel te garanderen en een uniforme landelijke werkwijze te herstellen?
Is het u bekend dat bij het destijds ten behoeve van de aanbesteding opgestelde «programma van eisen» en in het uiteindelijk gesloten contract slechts een eis van 95 procent buitendekking is opgenomen en geen eis van binnendekking ? Zo ja, deelt u de mening dat dit een grove fout is geweest omdat men kennelijk concessies heeft gedaan ten koste van de veiligheid? Zo, nee kunt u dit als nog verifiëren en motiveren waarom men destijds tot deze onverantwoorde keuze is gekomen?
Deelt u de mening dat het een blunder is geweest, om bij een kapitale investering/aanbesteding zoals C2000, onvoldoende rekening te houden met de wensen en eisen uit het werkveld? Zo ja, wat gaat u doen om dit soort blunders in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoeveel investeringen er nog zijn nodig is en op welke termijn u de kwaliteit van C2000 zodanig kunt optimaliseren en garanderen, zodat er geen onveilige situaties meer kunnen ontstaan voor uitvoerend personeel en in ieder geval de binnendekking geregeld is?
Welke maatregelen heeft u genomen of gaat u nemen om de ambtenaren (incluis de ambtelijke top), die destijds verantwoordelijk waren voor de aanbesteding en contractafspraken , af te rekenen op hun disfunctioneren in deze kwestie?
Kunt u nagaan in hoeverre C2000 voldoet aan de eisen die vanuit de Europese Unie in het kader van de zogenaamde kritieke infrastructuur aan dit soort communicatiemiddelen worden gesteld ten behoeve van harmonisatie, afstemming en Euregionale samenwerking?
Kunt u een vergelijkingsonderzoek doen naar digitale systemen die in ons omringende landen door hulpdiensten worden gebruikt en bent u op basis daarvan bereid tot heroverweging of aanpassingen over te gaan?
Inadequaat handelen door de Centrale Autoriteit bij een kinderontvoeringszaak |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Jongen 11 jaar ontvoerd door biologische moeder»?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom de autoriteiten er niet in geslaagd zijn de moeder, van wie de voogdij over haar 11-jarige kind was afgenomen, aan te houden in het buitenland, terwijl er een internationale opsporingsmelding was? Klopt het dat de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA) meer dan een week nodig heeft gehad om de benodigde informatie naar de CA in Frankrijk en Portugal te versturen, waardoor de moeder veel tijd heeft gehad het kind mee te nemen buiten de Europese Unie (EU)?
Ik kan uw Kamer om privacyredenen niet volledig informeren over individuele zaken. Ik kan u wel verzekeren dat de Centrale autoriteit (CA) alles heeft gedaan wat in haar mogelijkheden lag.
Op 6 augustus 2010 is de jongen meegenomen door zijn moeder, toen hij met zijn pleeggezin in Frankrijk verbleef. Op dezelfde dag is de CA benaderd in verband met deze kinderontvoering, mogelijk naar Portugal. Op maandag 9 augustus 2010 zijn de stukken door de CA ontvangen. Deze zaak is vervolgens volgens het gebruikelijke stramien behandeld: eerst de intake (wordt voldaan aan de criteria van het Haags Kinderontvoeringsverdrag?) en het (met spoed) laten vertalen van de stukken. Op 12 augustus werd het de CA bekend dat de moeder het kind vanuit Portugal wel eens zou kunnen meenemen naar Angola. De CA heeft daarop onmiddellijk de centrale autoriteit van Portugal benaderd en de toen al vertaalde rechterlijke uitspraak doorgestuurd per mail en per fax, alsmede nagebeld en de ontvangst ervan in een telefoongesprek met de Portugese centrale autoriteit bevestigd gekregen. In het telefoongesprek is uitdrukkelijk en dringend aandacht gevraagd voor een vluchtrisico van de moeder met kind naar een derde land. Op deze dag zelf nog heeft de Portugese centrale autoriteit aan de CA bericht dat zij de bevoegde rechtbank over deze zaak heeft geïnformeerd en heeft gevraagd maatregelen te treffen aangaande het vluchtgevaar. In Portugal is de (onderzoeks)rechter verantwoordelijk voor het uitzetten van opsporingsbevelen in het kader van het lokaliseren van het kind.
De Franse politie heeft de jongen en zijn moeder internationaal gesignaleerd. Ten behoeve van een snelle signalering heeft de CA nog bemiddeld tussen de behandelende KLPD- attaché te Parijs en BJZ.
Kunt u daarnaast verklaren waarom de moeder niet is aangehouden, ondanks het optreden van de pleegouders, een recherchebureau en Bureau Jeugdzorg Groningen waardoor zij in Portugal gelokaliseerd kon worden? Was de Nederlandse CA op de hoogte van het feit dat er geen opsporingsbevel op de moeder was gezet en na inschakelen van het recherchebureau pas werd ontdekt? Had door eerder en adequaat optreden de vlucht buiten de EU kunnen worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het bericht van Stichting cases Without A Tra (cWAT), dat er een hoge werkdruk heerst bij de CA en dat er een wachtlijst is van 96 zaken? Zo ja, welke vertraging wordt in kinderontvoeringszaken gemiddeld opgelopen?
Hier is kennelijk sprake van een misverstand. Er bestaat geen wachtlijst. Elke zaak is spoedeisend en wordt opgepakt. Wat betreft de «handelingssnelheid» is van belang dat de CA bij een kinderontvoering naar het buitenland sterk afhankelijk is van de procedures en actiebereidheid in andere landen. Graag verwijs ik terzake naar het antwoord op de vragen 2 en 3.
Indien het bericht van Stichting cWAT klopt, bent u bereid de wachtlijst zo snel mogelijk weg te werken en in het vervolg de handelingssnelheid in dergelijke zaken sterk te verbeteren?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bovendien bereid alles in het werk te stellen om de in het bericht genoemde 11-jarige jongen op te sporen en terug naar Nederland te halen? Zo ja, welke acties gaat u daartoe ondernemen?
Ja. De CA doet alles wat in haar mogelijkheden ligt.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden, gezien de situatie van de ontvoerde jongen?
Tot mijn spijt heeft de beantwoording langer op zich laten wachten dan in de bedoeling lag. Uit de vertraging in de beantwoording kan er absoluut niet worden afgeleid dat de zaak in kwestie geen prioriteit zou hebben bij de CA.
Het schikken van belastingfraude |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Farshad Bashir |
|
Is het waar dat strafvervolging wegens belastingfraude kan worden afgekocht door een schikking te treffen met de Belastingdienst? Kunt u uitvoerig uiteenzetten welke regels en procedures hiervoor gelden, onder welke omstandigheden en voorwaarden een schikking kan worden aangeboden en hoe de verantwoordelijkheden zijn verdeeld tussen Belastingdienst en Openbaar Ministerie?
Ja, het treffen van schikkingen in deze zaken is een wettelijke afdoeningmodaliteit. Artikel 76 en volgende van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) vormen de basis voor het fiscale straf(proces)recht, voor zover dit afwijkt van het algemene straf(proces)recht. De zogenaamde Aanmeldings-, transactie- en vervolgingsrichtlijnen voor fiscale delicten, douane- en toeslagendelicten (Staatscourant, 28 december 2009, nr. 20351) geven hieraan een nadere invulling. In deze ATV-richtlijnen is nauwkeurig vastgelegd op welke wijze het opsporings- en vervolgingsbeleid gestalte krijgt.
Procedureel is de gang van zaken als volgt. De Belastingdienst bespreekt mogelijke strafbare feiten in het zogenaamde selectieoverleg (SO), waaraan ook de FIOD deelneemt. In de ATV-richtlijnen is aangegeven wanneer sprake is van feiten die moeten worden aangemeld in het SO. Het SO bepaalt welke van de aangemelde feiten worden doorgestuurd naar het tripartiete overleg (TPO). In het TPO, dat onder leiding staat van het OM en waaraan naast de Belastingdienst ook de FIOD deelneemt, wordt bepaald welke van de aangeboden feiten daadwerkelijk zullen worden vervolgd door het OM. Daarbij dienen de uitgangspunten in de ATV-richtlijnen als basis.
Indien niet besloten wordt tot strafrechtelijke vervolging wordt de zaak weer in handen gelegd van de Belastingdienst. Hierbij wordt tevens bepaald of de zaak via het fiscale strafrecht wordt afgedaan (fiscale transactiebevoegheid) of dat de zaak fiscaal/bestuurlijk zal worden afgedaan op basis van art. 67 van de AWR. Bij het aangaan van een fiscale transactie kunnen de voorwaarden worden toegepast die zijn neergelegd in artikel 76 lid 3 van de AWR. Uiteraard blijft ook het vastgestelde belastingbedrag verschuldigd.
Wat is uw reactie op het bericht «Schoemacher schikt met fiscus»?1 Is het waar dat de Belastingdienst heeft berekend dat anderhalf miljoen euro aan inkomsten is verzwegen en dat een deel van deze belastingfraude is bekend, maar dat niet strafrechtelijk is vervolgd onder de voorwaarde dat een deel van het bedrag wordt terugbetaald?
Zoals bekend is de opsporings-, vervolgings- en zittingscapaciteit beperkt. Om die reden moeten capaciteitsafwegingen worden gemaakt in de selectie en aanpak van strafzaken. Het uitgangspunt bij het maken van deze noodzakelijke keuzes is dat zowel efficiënt als effectief strafrechtelijke en bestuurechtelijke interventies worden toegepast. Tegen die achtergrond zijn interventies zoals transacties en ontnemingen onder omstandigheden volwaardige en passende interventies om strafrechtelijk op te treden.
In de ATV-richtlijnen wordt, op grond van de omvang van het fiscaal nadeel en andere relevante aspecten, aangegeven of in beginsel voor bestuurlijke dan wel strafrechtelijke afdoening wordt gekozen. Ook in deze zaak heeft een dergelijke afweging plaatsgevonden, waarbij de omstandigheden van het geval ertoe hebben geleid dat uiteindelijk is gekozen voor een transactie door de Belastingdienst als passende reactie op de gepleegde strafbare feiten. Vanwege art. 67 van de AWR – waarin de fiscale geheimhoudingsplicht is geregeld – is het niet toegestaan concrete informatie over deze zaak publiekelijk te verstrekken. Dit heeft als uitgangspunt te gelden voor iedere wijze van verstrekking.
In hoeverre staat het medisch beroepsgeheim in de weg om belastingfraude effectief op te kunnen sporen? Speelde dat in dit geval ook een rol?
Het medisch beroepsgeheim strekt ertoe dat een medicus geen inzage verschaft in de gegevens van patiënten. Uiteraard houdt dit niet in dat medici zich kunnen onttrekken aan fiscale en strafrechtelijke onderzoeken, maar de mogelijkheden voor onderzoek kunnen er wel door worden beperkt. Dit is bijvoorbeeld het geval als na onderzoek bij de arts en/of instelling nader onderzoek gewenst is bij patiënten of in de patiëntgegevens. Aan het onderzoeken van deze gegevens kan het medisch beroepsgeheim in de weg staan, maar het is ook mogelijk dat er een modus wordt gevonden waardoor de benodigde informatie wordt verkregen zonder dat patiëntgegevens worden vrijgegeven, bijvoorbeeld door deze gecodeerd te verstrekken.
Vanwege de vertrouwelijkheid van de zaak kan ik niet ingaan op uw vraag of het in de onderhavige zaak zo was dat het medisch beroepsgeheim aan een effectieve opsporing in de weg heeft gestaan.
Bent u bereid openbaar te maken waarom hier niet strafrechtelijk vervolgd is en voor welk bedrag er is geschikt? Zo nee, bent u bereid de Kamer vertrouwelijk inzage te geven in de gevraagde informatie?
Zie antwoord vraag 2.
Is hier mede geschikt «om redenen van proceseconomie» oftewel omdat de capaciteit bij de Belastingdienst (FIOD-ECD) en het Openbaar Ministerie niet toereikend is om witteboordencriminaliteit op te sporen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om deze tekorten weg te werken?
Zie antwoord vraag 2.
Zou er ook een schikking zijn aangeboden wanneer betrokkene minder vermogend zou zijn en niet in staat zou zijn een som geld terug te betalen aan de Belastingdienst? Met andere woorden, wordt door het aanbieden van schikkingen niet per definitie een verschil in behandeling gemaakt tussen rijke en arme fraudeurs? Vindt u dat de term klassenjustitie hier op past? Zo nee, waarom niet?
Van klassenjustitie is geen sprake. Het feit dat iemand vermogend is, is geen reden om de zaak door middel van een transactie af te doen. De beslissing om te transigeren door middel van de verplichting tot betaling van een geldsom of het verrichten van een taakstraf wordt genomen als gelet op de aard en achtergrond van de zaak een transactie een passende strafrechtelijke reactie is.
Deelt u de vrees dat dergelijke schikkingen voor belastingfraude calculerend gedrag in de hand zullen werken, omdat de sanctie die er kennelijk op staat slechts is dat een deel van het bedrag terug moet worden betaald? Zo nee, waarom niet?
Deze vrees deel ik niet, omdat ik meen dat de ATV-richtlijnen voldoende waarborgen bieden om te voorkomen dat calculerend gedrag kan ontstaan. Ik wijs er nog eens op dat de ontdoken belasting altijd moet worden voldaan. Het strafrechtelijke boetebedrag komt daar bovenop.
Bent u bereid er voor te zorgen dat aanzienlijke belastingfraude niet langer zal worden geschikt maar strafrechtelijk vervolgd zal worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De huidige praktijk, gereguleerd door de ATV-richtlijnen, biedt naar mijn mening voldoende waarborgen dat binnen de wettelijke en capacitaire mogelijkheden zorgvuldig en evenwichtig tegen belastingfraude wordt opgetreden.
Bent u bereid een overzicht te geven van het aantal keer dat de afgelopen vijf jaar geschikt is bij delicten van het financieel-economische criminaliteit? Kan daarbij onderscheid worden gemaakt naar schikkingen met de Belastingdienst en schikkingen met het Openbaar Ministerie, de aard van de delicten en de bedragen die hiermee gemoeid zijn?
Ik kan geen overzicht geven van alle transacties die financieel-economische criminaliteit betreffen, omdat deze zaken door het OM worden geregistreerd onder algemene strafbepalingen, zoals oplichting en valsheid in geschrift. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar de aard van de criminaliteit (financieel-economisch of anderszins).
De Belastingdienst heeft in de afgelopen 3 jaren in enkele tientallen gevallen
Een fiscale transactie gesloten. Omdat de bedragen waarvoor is geschikt niet systematisch worden vastgelegd is het niet eenvoudig om
hierin nadere concrete informatie te geven. Wel is bekend dat het in de meeste gevallen gaat om formele delicten, zoals het niet doen van een aangifte. Bij deze zogenaamde omissiedelicten staat niet een ontdoken belastingbedrag centraal, maar het niet voldoen aan een formele verplichting als zodanig.
Onderzoek baar het privéleven van politici, het optreden van particuliere onderzoeksbureaus hierin en hun opdrachtgevers |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Privéleven van Bos en Linschoten werd onderzocht»?1 en «Rechtbank eist onderzoek naspeuringen naar De Roy van Zuydewijn»?2
Ja.
Deelt u de mening dat onderzoek door derden naar het privéleven van politici ongewenst en onrechtmatig is?
Onderzoek door derden naar het privéleven van politici is niet per definitie onrechtmatig. Dergelijk onderzoek kan in voorkomende gevallen binnen de beperkingen van art. 6:162 BW (onrechtmatige daad), art. 10 Grondwet en art. 8 EVRM (recht op bescherming van persoonsgegevens en meer algemeen het recht op privé-leven) plaatsvinden.
Het is aan de rechter om in individuele gevallen te beoordelen of deze grenzen zijn gerespecteerd. Of hiervan sprake is zal samenhangen met de mate waarin het onderzoek ingrijpt in het privéleven van betrokkene en de vraag of daarbij strafbare feiten zijn begaan. Indien de normen van betamelijkheid zijn overschreden, omdat is gezocht op een wijze die bijvoorbeeld schadelijk is voor het privéleven van betrokkene, kan de rechter grensoverschrijdend gedrag als onrechtmatig aanmerken.
Indien het vermoeden van strafbare feiten rijst en er daartoe voldoende aanknopingspunten zijn, kan het Openbaar Ministerie strafvervolging instellen.
Was u op de hoogte van deze onderzoeken? Weet u wie opdrachtgever is geweest voor deze onderzoeken? Kunt u garanderen dat de overheid of een overheidsfunctionaris op geen enkele wijze betrokken is geweest of opdracht heeft gegeven tot deze privéonderzoeken?
Mijn ambtsvoorganger was er niet van op de hoogte dat deze onderzoeken door de particuliere recherchebureaus werden verricht.
Het is juist dat het Openbaar Ministerie in 2003 naar aanleiding van een aangifte van het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) strafrechtelijk onderzoek heeft gedaan naar het onderzoeksbureau Mariëndijk en, onder andere, de heer M.K. In het kader van dat onderzoek hebben doorzoekingen plaatsgevonden bij zowel de heer M.K. als het onderzoeksbureau Mariëndijk. Hierbij zijn slechts zeer summiere aantekeningen gevonden die erop zouden kunnen wijzen dat de heer M.K. mogelijk betrokken was bij onderzoek naar de heren De Roy van Zuydewijn, Bos en Linschoten. Bij de doorzoekingen is gezocht naar onderzoeksdossiers van het recherchebureau die betrekking zouden kunnen hebben op genoemde summiere aantekeningen. Hieruit had eventueel kunnen blijken wie de opdrachtgevers waren. Dergelijke dossiers zijn echter niet aangetroffen.
In 2007 heeft naar aanleiding van een aangifte van het College bescherming persoonsgegevens strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden naar de handelwijze van onderzoeksbureau Goderie van Groen. Dit onderzoek had betrekking op de periode 2006–2007. In dit strafrechtelijk onderzoek kwamen geen gegevens met betrekking tot de heren De Roy van Zuydewijn, Bos en Linschoten voor. Tijdens dit onderzoek is gebleken dat afgehandelde onderzoeksdossiers van het recherchebureau steeds door het recherchebureau werden vernietigd, zodra de informatie aan de opdrachtgevers was geleverd.
Het Openbaar Ministerie beschikt derhalve niet over informatie die kan leiden tot identificatie van de opdrachtgever(s) van het onderzoek naar het privéleven van politici. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat de overheid of een overheidsfunctionaris betrokken is geweest bij deze onderzoeken.
Klopt het dat er in 2003 strafrechtelijke onderzoek is geweest naar de werkwijze van de heer M.K. en zijn opdrachtgevers, de onderzoeksbureaus Goderie van Groen en Mariëndijk, waarbij de dossiers van deze bureaus in beslag zijn genomen? Zijn in dit strafrechtelijk onderzoek ook de «dossiers» naar heer Roy van Zuydewijn, Bos en Lindschoten naar voren gekomen? Zo ja, bevatten deze dossiers ook informatie over de opdrachtgevers voor deze onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Is duidelijk met welk doel deze onderzoeken zijn verricht?
Nee. Noch uit het strafrechtelijk onderzoek dat in 2003 naar aanleiding van de aangifte van het CBP is gedaan, noch anderszins is dit duidelijk geworden.
Is er bij deze onderzoeken ook gebruik gemaakt van illegale gegevensverzameling? Zo ja, wat voor illegale methoden zijn er gebruikt?
Uit het strafrechtelijk onderzoek dat in 2003 is gedaan, is gebleken dat in zijn algemeenheid kan worden gezegd dat bij onderzoeken die door of in opdracht van bureau Mariëndijk en bureau Goderie van Groen zijn verricht, gebruik is gemaakt van illegale gegevensverzameling. De werkwijze die de heer M.K. hanteerde bestond immers voornamelijk uit het bellen van de Belastingdienst, banken en andere instanties, waarbij hij zich voordeed als een collega van de gebelde persoon die bepaalde vertrouwelijke informatie nodig had.
Waarom zijn de genoemde politici niet geïnformeerd over de onderzoeken naar hun privéleven?
De informatie die werd aangetroffen tijdens het strafrechtelijk onderzoek naar Mariëndijk was dermate summier, dat er destijds geen aanleiding was betrokkenen hierover te informeren.
Bent u bereid onderzoek te verrichten naar de handelswijze van deze bureaus in deze genoemde privéonderzoeken?
Er heeft reeds strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden naar de handelwijze van de genoemde recherchebureaus. Daarbij is geen informatie naar voren gekomen die kon leiden tot de opdrachtgevers van de genoemde privéonderzoeken. Daarbij speelt een rol dat de onderzoeksdossiers van recherchebureaus, ter afscherming van de opdrachtgever, veelal werden vernietigd, zodra de informatie aan de opdrachtgevers was geleverd.
Op welke wijze vult u uw rol in als toezichthouder op particuliere recherche/onderzoeksbureaus?
Op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) worden in het kader van de vergunningverlening eisen gesteld aan de betrouwbaarheid en bekwaamheid van leiding en medewerkers van particuliere onderzoeksbureaus. Het toezicht op de naleving wordt op grond van de Wpbr uitgevoerd door de politie.
Het College bescherming persoonsgegevens ziet toe op de naleving van de privacyregelgeving, zoals neergelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en voor de onderhavige sector uitgewerkt in de privacygedragscode particuliere recherchebureaus.
Voor de wijze waarop het toezicht op particuliere onderzoeksbureau wordt uitgeoefend, alsmede de versterking daarvan, verwijs ik naar mijn brief van 16 juni 2009, TK 2008–2009, nr. 93 en het overleg met uw Kamer over deze brief op 15 oktober 2009.
Welke stappen worden er genomen om opdrachtgevers en andere betrokkenen bij illegale gegevensverzameling te vervolgen?
Het is niet zo dat het strafrechtelijk onderzoek naar onderzoeksbureau Mariëndijk alleen heeft geleid tot de veroordeling van de heer M.K. Zo heeft een aantal medewerkers van onderzoeksbureau Mariëndijk in het kader van een transactie een taakstraf verricht. De vervolging van de feitelijk leidinggevenden van Mariëndijk is in hoger beroep geëindigd in een vrijspraak.
Het onderzoek naar bureau Goderie van Groen in 2007 heeft geleid tot veroordelingin eerste aanleg van bureau Goderie van Groen en de feitelijk leidinggevende van dat bureau.
In zijn algemeenheid geldt dat, indien het Openbaar Ministerie aanwijzing heeft dat een informatie- of recherchebureau strafbaar heeft gehandeld bij het verkrijgen van privé-gegevens en het vermoeden rijst dat een opdrachtgever of een andere betrokkene daaraan strafbaar heeft deelgenomen, het Openbaar Ministerie kan beslissen de opdrachtgevers en/of andere betrokkenen in een concreet geval strafrechtelijk te vervolgen. Daarbij is echter vereist dat het strafrechtelijke bewijs hiervoor geleverd kan worden. Zo heeft het Openbaar Ministerie als uitvloeisel van de zaak tegen bureau Mariëndijk tegen vijf verdachten, ten aanzien van wie uit strafrechtelijk onderzoek een vermoeden ontstond dat zij opdrachtgevers waren, strafrechtelijk onderzoek verricht. Deze verdachten hebben zich echter, tot in cassatie bij de Hoge Raad, succesvol kunnen beroepen op hun status als geheimhouder. Mede in verband met het feit dat de onder hen in beslag genomen stukken niet konden worden gebruikt voor het bewijs, is het niet gelukt om voldoende strafrechtelijk bewijs te vergaren. Deze zaken zijn daarom geseponeerd.
Vindt u het ook onbevredigend dat het in het genoemde onderzoek alleen geleid heeft tot veroordeling van de heer M.K., slechts één van de betrokkenen? Waarom worden dergelijke onderzoeksbureaus niet harder aangepakt?
Zie antwoord vraag 10.
Waarom zijn opdrachtgevers van particuliere recherchebureaus die op illegale wijze onderzoek verrichten niet mede strafbaar?
Opdrachtgevers van particuliere recherchebureaus die op illegale wijze onderzoek doen kunnen, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, wel degelijk strafbaar zijn. Ik verwijs naar de toelichting in mijn brief aan uw Kamer van 16 juni 2009, Tweede Kamer 2008–2009, nr. 93, inzake het toezicht op particuliere onderzoeksbureaus en het overleg met uw Kamer over deze brief op 15 oktober 2009. Zie ook het antwoord op vraag 11.
De nulmeting Wet Bewaarplicht Telecommunicatiegegevens |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Kent u het bericht dat de toezichthouder Agentschap Telecom constateert dat de technische implementatie van de bewaarplicht van telecommunicatiegegevens rommelig verloopt?1
Ja.
Is het waar dat internetbedrijven, die wettelijk verplicht zijn om telecommunicatiegegevens te bewaren, niet aan de wettelijke bepalingen voldoen over vernietiging en beveiliging van de opgeslagen persoonlijke informatie? Zo ja, kan dit tot gevolg hebben dat persoonsgevoelige gegevens in verkeerde handen hunnen vallen en dat de wettelijke uiterste bewaartermijn van dergelijke gegevens overschreden wordt?
Over het algemeen voldoen internetbedrijven aan de wettelijke bepalingen voor beveiliging van de opgeslagen telecommunicatiegegevens. Blijkens de nulmeting voldeed op het moment van de nulmeting 88% van de onderzochte bedrijven ten minste aan de standaardbeveiliginsgeisen, zoals vastgelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) en hoofdstuk 11 van de Telecommunicatiewet. Die bieden voldoende garanties dat persoonsgevoelige gegevens niet in verkeerde handen vallen. Daar waar bedrijven niet aan de eisen voldoen, ziet het Agentschap Telecom erop toe dat de betrokken Internet Service Providers (ISP’s) op het vereiste niveau komen.
Wat vindt u van de stelling dat deze problemen veroorzaakt zijn door de overheid, die pas bij de inwerkingtreding van de Wet Bewaarplicht Telecommunicatiegegevens technische specificaties formuleerde, waardoor internetbedrijven die uitvoering moeten geven aan de bewaarplicht te laat hun systemen op orde kunnen krijgen?
Mede gelet op het antwoord op de vorige vraag, onderschrijf ik deze stelling niet. De Wet bescherming persoonsgegevens geldt al sinds 2001. Sinds 2003 was eveneens het, inmiddels oude, Besluit Beveiliging Gegevens Aftappen Telecommunicatie al van kracht. Het beveiligen en beschermen van privacygevoelige gegevens is daarmee, samen met de door het bedrijfsleven zelf toegepaste geldende ISO-normen, al bestaande praktijk voor internetbedrijven.
Verder is van belang dat bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer de zorg bestond dat sommige internetbedrijven mogelijk voor onredelijke investeringen werden gesteld met de invoering van de wet en dat daarom aan de Eerste Kamer was toegezegd om de eerste periode enige coulance te betrachten. Deze coulanceperiode is inmiddels voorbij. Zo was de nulmeting onderdeel van deze coulanceperiode en hadden de internetbedrijven hiermee extra ruimte gekregen om aan de verplichtingen te voldoen.
Is het waar dat van de betrokken internetbedrijven een hoog beveiligingsniveau wordt vereist, terwijl sommige vertegenwoordigers van opsporingsdiensten dat niveau niet halen door privacyregels te negeren? Kunt u een precies overzicht geven van de incidenten waarbij overheidsdiensten de geldende privacyregels hebben geschonden?
Er zijn duidelijke procedures om te borgen dat overheidsfunctionarissen de juiste beveiligingsmaatregelen nemen in hun werkzaamheden. Tijdens het onderzoek hebben enkele aanbieders van telecommunicatienetwerken of -diensten aangeven dat opsporingsdiensten de geldende regels incidenteel niet naleven bij het vragen van informatie. Ik heb echter geen aanwijzingen dat overheidsfunctionarissen structureel niet voldoen aan privacyregels. Ik beschik niet over het gevraagde overzicht.
Zie verder naar het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat uitvoering van de Wet Bewaarplicht Telecommunicatiegegevens moet worden opgeschort indien de privacy van onverdachte burgers niet volledig gegarandeerd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De standaardbeveiliging is voldoende om te waarborgen dat persoonsgegevens niet in verkeerde handen vallen. De Wet Bewaarplicht heeft voorts juist gezorgd voor extra aandacht voor het beveiligen van gegevens. Daarbij is nu helder hoe lang bepaalde gegevens bewaard moeten worden en dat deze na ommekomst van de bewaartermijn binnen acht dagen moeten worden vernietigd. De in acht te nemen beveiligingsmaatregelen zijn ondermeer neergelegd in het Besluit Beveiliging Gegevens Telecommunicatie. In die zin is de regelgeving rond de bescherming van de persoonlijke levenssfeer derhalve aangescherpt, teneinde de privacy van de burger beter te beschermen.
Welke maatregelen treft u om de geconstateerde tekortkomingen zo snel mogelijk te verhelpen?
Het Agentschap Telecom continueert zijn sinds de inwerkingtreding van de Wet Bewaarplicht ingezette toezichthoudende werkzaamheden en zal daarbij onder meer gericht aandacht geven aan die bedrijven die in het geheel niet voldoen aan de eisen.
Verder is in de reguliere overlegvormen met de aanbieders van telecommunicatienetwerken en -diensten is bij het OM aandacht gevraagd voor de wijze waarop politie en justitie thans uitvoering geven aan het interceptieproces. Daarbij is onder andere aandacht gevraagd voor de zorgvuldigheid van lastgevingen en de opslag van en toegang tot privacygevoelige gegevens aan de zijde van de opsporing.
Samen met de politie is het OM een eigen onderzoek gestart, waarin wordt geïnventariseerd op welke punten binnen het interceptieproces structurele problemen en/of verbeterpunten aanwezig zijn. De zorgvuldigheid van lastgevingen en de opslag van en toegang tot privacygevoelige gegevens die van aanbieders werden verkregen, hebben binnen het onderzoek de hoogste prioriteit.
Belemmeringen voor reddingsboten bij Ameland door ondiepe vaargeul |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Camiel Eurlings (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «KNRM Ameland al drie keer gestrand»?1
Ja.
Erkent u dat belemmeringen bij het uitvaren van de Amelandse reddingsboten negatieve gevolgen kunnen hebben voor het gewenste snelle en adequate optreden van deze reddingsboten en hun bemanning bij scheepvaartincidenten?
Zie antwoord op vraag 4.
Erkent u dat de veiligheid van scheepvaartbemanningen zoveel mogelijk beschermd moet worden, ongeacht de ecologische waarden van de Waddenzee?
Zie antwoord op vraag 4.
Is het waar dat de planologische kernbeslissing Derde Nota Waddenzee (pkb Waddenzee) (Kamerstuk 26431) het uitdiepen van de vaargeul van en naar het reddingsstation op Ameland niet toestaat? Zo ja, bent u bereid zo spoedig mogelijk ontheffing te verlenen en opdracht te geven voor het uitdiepen van de vaargeul bij het reddingsstation op Ameland?
De PKB Waddenzee vormt geen belemmering om de vaargeul op de gewenste diepte te brengen, mits de verdieping beperkt in omvang is en gericht op waarborging van de veiligheid voor de bewoners en gebruikers van het Waddengebied. Daarom heeft Rijkswaterstaat de KNRM verzocht om de exacte locatie van verondiepingen te melden bij de centrale meldpost Waddenzee. Vervolgens kan in overleg met de KNRM de noodzaak en de daarbij behorende mogelijkheden en voorwaarden tot extra verdieping worden vastgesteld. Hiermee moeten onnodige negatieve gevolgen bij het uitvaren van de Amelandse reddingsboten, veroorzaakt door verondiepingen worden voorkomen. Indien de noodzaak tot verdieping wordt vastgesteld, moeten de procedures om tot verdieping te komen conform de PKB Waddenzeedoorlopen worden.
Het zoveelste homofobe geweldsincident in Amsterdam |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Homostel Amsterdam belaagd»?1
Ja.
Wat kunt u zeggen over de culturele achtergrond van de verdachten?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat het onderzoek niet heeft geleid tot het aanmerken van personen als verdachten.
Kunt u een overzicht geven van het aantal homofobe incidenten in 2008, 2009 en 2010 en kunt u aangeven wat de achtergrond van de (vermoedelijke) daders was? Zo nee, waarom niet?
Bij homofobe incidenten gaat het meestal om een commuun delict met een discriminatoir karakter. Sinds 2008 maakt de politie jaarlijks een landelijk criminaliteitsbeeld discriminatie op basis van alle discriminatie-incidenten die bij de 26 politiekorpsen bekend zijn. Hierin is ook specifiek aandacht voor discriminatie-incidenten op grond van homoseksuele gerichtheid (van belediging tot en met geweld). In 2008 zijn landelijk 380 discriminatie-incidenten op grond van homoseksuele gerichtheid geregistreerd. In 2009 is het aantal incidenten landelijk gezien toegenomen naar 428. In het criminaliteitsbeeld discriminatie 2009 wordt gewaarschuwd voor het trekken van conclusies over een stijging of daling van discriminatie op grond van homoseksuele gerichtheid vanwege de verschillen in registratie tussen de politieregio’s en met name de verschuivingen in het aanleveren van discriminatie-incidenten. Zie voor een nadere toelichting ook de beleidsreactie op het criminaliteitsbeeld discriminatie 2009. Beide zijn op 13 september jl. naar uw Kamer gestuurd. Over het jaar 2010 zijn nog geen landelijke cijfers bekend.
In de criminaliteitsbeelden 2008 en 2009 wordt niet specifiek ingegaan op de achtergrond van verdachten bij discriminatie op grond van homoseksuele gerichtheid. Dit is wel gebeurd in de rapportage «Homofoob geweld; Politiegegevens periode 1 januari–1 juli 2008» van september 2008 van het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit (LECD) van de politie. In deze landelijke rapportage is een analyse gemaakt van alle 150 geregistreerde homofobe incidenten over de eerste helft van 2008. Hieruit bleek dat verdachten voornamelijk man zijn, al dan niet opererend in een groep en dat het vaak gaat om jeugdige verdachten. Dit beeld wordt bevestigd in het landelijke onderzoek «Geweld tegen homoseksuele mannen en lesbische vrouwen» dat in 2009 in opdracht van de Ministeries van Justitie en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is uitgevoerd door Movisie (bijlage bij Kamerstuk 27 017, nr. 58, 2009–2010). Hieruit bleek dat de overgrote meerderheid van de mannelijke daders jonger is dan 25 jaar. Uit de rapportage «Homofoob geweld» van het LECD van de politie blijkt verder dat in 86% van de gevallen een autochtoon als verdachte werd genoemd of geen verdachte werd genoemd door het slachtoffer. In 14% van de gevallen werd door het slachtoffer een allochtoon als verdachte genoemd. In de rapportage wordt aangetekend dat de situatie in Amsterdam afwijkt van het landelijke beeld. Dit wordt bevestigd in het onderzoek «Als ze maar van me af blijven» door L. Buijs e.a. van de Universiteit van Amsterdam uit 2008. Hieruit bleek dat in Amsterdam 64% van de daders van allochtone afkomst was en 36% van autochtone afkomst, wat ongeveer overeenkomt met het percentage autochtone jongeren tot 24 jaar in Amsterdam (39%). Het percentage allochtone jongens tot 24 jaar is in Amsterdam hoger dan elders in Nederland.
Slachtoffers van identiteitsfraude |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Kent u de uitzending van Netwerk over de uiterst moeizame weg die een slachtoffer van identiteitsfraude moet bewandelen om alle onterechte boetes en belastingaanslagen van haar naam af te krijgen en schadeloos te worden gesteld?1 Wat is uw mening hierover?
Ja, ik ben op de hoogte van de uitzending van Netwerk van 24 augustus 2010. Ik acht het ongewenst als sprake is van het niet (voortvarend) oppakken van verantwoordelijkheden door overheidsinstanties. Dat geldt temeer als daardoor bij een slachtoffer van identiteitsfraude gevoelens van frustratie ontstaan en een dergelijke situatie blijft voortduren. Dat is dan ook mede aanleiding geweest om het Centraal Meld- en informatiepunt Identiteitsfraude (CMI) in te stellen (zie ook mijn antwoord op vraag 5).
Ik ga op de betreffende zaak in in mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat een slachtoffer van fraude door diverse overheidsinstanties van het kastje naar de muur wordt gestuurd, door muren van bureaucratie heen moet breken en al jarenlang meer dagen per week en met hulp van twee advocaten bezig is deze problemen op te lossen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat zelfs nadat haar slachtofferschap door de rechter is vastgesteld het nog zo lang heeft geduurd voordat de belastingdienst en het CJIB toe hebben kunnen geven dat mevrouw het slachtoffer is van identiteitsfraude en dat de boetes en belastingaanslagen niet bij haar geïnd kunnen worden? Bent u bereid er voor te zorgen dat met name bij de belastingdienst en het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) wordt geëvalueerd hoe het mogelijk is dat het zo lang heeft geduurd voordat mevrouw gelijk heeft gekregen, zodat hier lessen uit getrokken kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
In de uitzending van Netwerk van 24 augustus 2010 wordt gedoeld op een uitspraak van de kantonrechter te Breda van 9 maart 2010 in een door betrokkene ingestelde beroepszaak tegen een opgelegde administratieve sanctie. Daarin heeft de kantonrechter geen uitspraak gedaan over de vraag of betrokkene al dan niet slachtoffer is van identiteitsfraude. Wel heeft de kantonrechter het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard en de opgelegde sanctie gematigd tot nihil.
Mijn ambtgenoot van Financiën heeft in algemene zin met betrekking tot de motorrijtuigenbelasting aangegeven dat het criterium voor het heffen daarvan gelegen is in de tenaamstelling van het desbetreffende voertuig. De Belastingdienst moet daarom uitgaan van het authentieke gegeven dat is vastgelegd in het kentekenregister van de RDW. Als blijkt dat de tenaamstelling onjuist is, kan de Belastingdienst acties ondernemen om de fiscale gevolgen van de onjuiste tenaamstelling terug te draaien.
Ten aanzien van de zaak van betrokkene is verder van belang dat deze wordt geagendeerd op de eerstvolgende periodieke bespreking tussen de Belastingdienst, de RDW, de politie, de Nationale ombudsman en het CJIB. Daarbij zal de rol van de gespreksdeelnemers ten aanzien van deze zaak aan de orde komen, mede met het oog op eventuele toekomstige situaties.
Verder heeft het Openbaar Ministerie op dit moment een verzoek tot compensatie van betrokkene in behandeling.
Bent u nog steeds van mening dat de positie van slachtoffers van fraude moet worden versterkt en dat zij behoefte hebben aan erkenning en adequate hulp, zoals door u gesteld in reactie op het onderzoek «Slachtofferschap van Fraude»?2 Welke concrete stappen heeft u hiertoe gezet?
Ja. Mijn inzet richt zich bovendien op het voorkomen van slachtofferschap van fraude. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 18 mei jongstleden (TK, vergaderjaar 2009–2010, 29 911, nr. 41) richt ik een helpdesk financieel-economische criminaliteit op. Deze helpdesk zal een frontoffice worden waar consumenten en kleine ondernemers terecht kunnen met vragen over fraude en oplichting.
Verder is specifiek op het terrein van identiteitsfraude het CMI eerder dit jaar tot definitieve voorziening gemaakt (TK, vergaderjaar 2009–2010, 29 362, nr. 178).
Kunnen deze problemen zich nog voordoen sinds het definitieve Centraal Meld- en informatiepunt Identiteitsfraude (CMI) is ingesteld? Wat houdt het in dat het meldpunt slachtoffers «in enige mate ondersteunt bij het ongedaan maken van de gevolgen van de fraude»?3 Wat kunnen en mogen slachtoffers concreet van het CMI verwachten?
Het CMI is ingesteld om zoveel mogelijk te voorkomen dat slachtoffers van identiteitsfraude klem komen te zitten tussen overheidsinstanties, fouten niet hersteld worden en slachtoffers geconfronteerd blijven worden met de ongewenste gevolgen van identiteitsfraude. Als een slachtoffer van identiteitsfraude zich meldt bij het CMI, zorgt het CMI ervoor dat de melding bij de juiste instantie terecht komen en wordt afgehandeld. Het meldpunt heeft daarbij een bemiddelende rol en helpt als het oplossen van problemen moeizaam gaat. Ook adviseert het meldpunt de melder welke stappen richting welke partijen verder ondernomen kunnen worden. Verder geeft het meldpunt advies over manieren om dit soort misbruik te voorkomen.
Heeft het CMI, al dan niet via het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de mogelijkheid om instanties op hun verantwoordelijkheden te wijzen en hen te dwingen hun bijdrage te leveren aan een spoedige oplossing van het probleem, zodat gedupeerden snel en doeltreffend kunnen worden geholpen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid er voor te zorgen dat dit alsnog tot de mogelijkheden gaat behoren?
Het CMI sluit aan bij de bestaande verantwoordelijkheden van, en verantwoordelijkheidsverdeling tussen, verschillende overheidsinstanties. Diverse ketenpartnershebben zich gecommitteerd aan het CMI. De bewindslieden van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Defensie, Justitie en Verkeer en Waterstaat en het College van procureurs-generaal, de Raad van Hoofdcommissarissen en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken hebben in een arrangement afgesproken meldingen voortvarend en in samenspraak op te pakken, zich in te spannen fouten te herstellen en ongewenste gevolgen zoveel mogelijk te laten stoppen en capaciteit en expertise beschikbaar te stellen. Ook andere partijen kunnen tot het arrangement toetreden.
De groei en bestrijding van cybercrime |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Kent u het bericht over de exponentiële groei van cybercrime in Nederland?1
Ja.
Om hoeveel gevallen van cybercrime gaat het jaarlijks? Wordt dit gemeten aan de hand van aangiftes? Zo ja, hoe groot schat u het werkelijke probleem, aangezien niet van alle zaken aangifte gedaan zal worden?
Cybercrime is een veelomvattend begrip. Het kan zowel gaan om strafbare gedragingen die niet zonder ICT gepleegd hadden kunnen worden (zoals skimmen, spyware, computervredebreuk, phishing, botnets) als om meer traditionele strafbare gedragingen die met behulp van ICT zijn uitgevoerd (zoals het verspreiden van kinderporno, bedreiging, stalking, handel in illegale goederen, fraude). Door deze diversiteit valt cybercrime niet als apart fenomeen te registreren in de systemen van politie en justitie. Bovendien blijkt uit onderzoek van de Hogeschool Leeuwarden (Verkenning cybercrime in Nederland 2009) dat de aangiftebereidheid bij cybercrime lager ligt dan bij de klassieke vormen van criminaliteit. Om deze redenen kan ik geen indicatie geven van het aantal gevallen van cybercrime.
Het mediabericht waarnaar in vraag 1 wordt verwezen is gebaseerd op het hoofdstuk over high tech crime in het rapport «Overall-beeld aandachtsgebieden» van de Dienst Nationale Recherche. Bij de constatering in dit rapport dat er door de jaren heen sprake is van een exponentiële groei van cybercrime in het algemeen en high tech crime in het bijzonder wordt uitdrukkelijk de kanttekening gemaakt dat de constatering wordt gedaan voor zover statistieken voor deelaspecten van cybercrime beschikbaar zijn.
Hoeveel procent van de aangiftes wordt ook daadwerkelijk opgelost en leidt tot vervolging van de dader(s)? Bent u tevreden over dit resultaat? Zo nee, wat gaat u eraan doen om het oplossingspercentage te verhogen?
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 2 beschik ik niet over cijfers over het aantal aangiften en het oplossingspercentage. Daarbij moet worden opgemerkt dat in zaken waarin Nederlandse infrastructuur wordt gebruikt voor het plegen van cybercrime of waarin cybercime is gericht tegen Nederlanse burgers en bedrijven, het opsporingsonderzoek kan leiden naar verdachten in het buitenland. De resultaten van een buitenlandse vervolging zijn echter niet inzichtelijk te maken uit de bedrijfsprocessensystemen van politie en OM.
Het opsporen van high tech crime is een van de resultaatgebieden van de Dienst Nationale Recherche. Ik ben tevreden over de voortgang hierbij. Zie daaromtrent verder het antwoord op vraag 5. In het algemeen wijs ik er nog op dat dit kabinet een specifiek intensiveringsprogramma voor de aanpak van cybercrime heeft gestart. Over dit programma bent u in de rapportages «Veiligheid begint bij Voorkomen» geïnformeerd.
Wat is uw reactie op de bevindingen in het rapport van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD)?2 Bent u bereid dit rapport, voorzien van uw reactie, aan te bieden aan de Kamer?
Het bedoelde rapport is openbaar en beschikbaar via de website van het KLPD. Niet iedere analyse of rapportage vanuit de politie wordt door mij – voorzien van een beleidsreactie – aan de Tweede Kamer aangeboden. Voor zover relevant wordt ook de informatie uit deze rapportage meegenomen in de beleidsvorming waarover u steeds op geëigende wijze wordt geïnformeerd.
Waar zitten volgens u de knelpunten voor een effectief optreden van de politie? Hoe gaat u deze knelpunten aanpakken?
Ik ben tevreden over de voortgang die de afgelopen jaren is gemaakt bij de aanpak en opsporing van cybercrime en high tech crime. Meer partijen werken samen, het kennisniveau is gestegen, en er zijn successen geboekt. Essentieel voor dit aandachtsgebied is dat er voldoende gelegenheid is voor kennisopbouw, productontwikkeling en innovatie, zodat de opsporing gelijke tred kan houden met de steeds geavanceerder wordende dreiging. Dit wordt onder andere bevorderd doordat de Dienst Nationale Recherche zich focust op de «high tech» of bijzondere vormen van cybercrime. Tegelijkertijd is voor het verkrijgen van een goed beeld van de aard en omvang van cybercrime, noodzakelijk dat slachtoffers daarvan consequent aangifte doen. Het intensiveringsprogramma «aanpak cybercrime» is mede hierop gericht. Een ander kenmerkend knelpunt voor cybercrime is het internationale karakter ervan, waardoor een goede grensoverschrijdende samenwerking en kennisuitwisseling tussen de opsporingsdiensten een absolute vereiste is. Voor de activiteiten die Nederland op internationaal vlak onderneemt verwijs ik naar het antwoord op vraag 9.
Welke mazen zitten er in de wet die effectieve aanpak van cybercrime in de weg staan? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze problemen op korte termijn opgelost worden?
Het wetgevend kader op dit terrein is voortdurend in ontwikkeling. Ik verwijs u bijvoorbeeld naar de openbare internetconsultatie over het wetsvoorstel Computercriminaliteit III . Deze consultatie zal helpen om een helder beeld te krijgen van de actuele knelpunten in wet- en regelgeving. Verder merk ik op dat de bestrijding van cybercrime gezien de internationale aard ervan vraagt om internationale regels en afspraken. Daarvan zijn er al de nodige gemaakt, met name in het cybercrimeverdrag van de Raad van Europa. Ook het internationaal regelgevend kader is voortdurend in ontwikkeling. Helaas is dit niet iets dat op korte termijn uitputtend en sluitend geregeld kan worden.
Wat is uw reactie op het feit dat vooral Nederland een belangrijke bron is van cyberaanvallen? Wat betekent dit voor de benodigde opsporingscapaciteit? Is deze capaciteit volgens u voldoende op peil? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Dat Nederland een belangrijke bron is van cyberaanvallen hangt vermoedelijk samen met de omstandigheid dat Nederland wereldwijd een van de grootste internetknooppunten is, een zeer goede technische infrastructuur heeft, en dat er veel hosting- en servercapaciteit in Nederland is. Dit trekt criminelen aan, hetgeen vanzelfsprekend extra druk op de opsporing legt. De herkomst van de cyberaanvallen zegt overigens niets over de locatie van de cybercriminelen zelf. Deze maken meestal gebruik van weer andere servers in het buitenland, om zodoende hun identiteit te verhullen. De vraag of de ingezette opsporingscapaciteit voor cybercrime voldoende is, is niet met een eenvoudig ja of nee te beantwoorden. Politie en justitie zullen nooit alle werkzaamheden die op hen afkomen volledig kunnen oppakken. Er moet altijd een afweging tussen verschillende opsporingsbelangen worden gemaakt.
Wat is uw reactie op de uitspraken van een oud-politierechercheur en informatiebeveiligingsspecialist dat cybercrime vrijwel onvervolgbaar is, en dat het kennisniveau bij de politie wat betreft cybercrime laag is?3
Deze uitspraken onderschrijf ik niet. Het klopt weliswaar dat mede vanwege het internationale karakter van cybercrime het vervolgen ervan lastig en een vervolging in Nederland soms niet mogelijk is, maar inmiddels is ook gebleken dat zelfs uiterst complexe zaken in internationaal verband met succes aangepakt kunnen worden. Wat betreft het kennisniveau bij politie is het van belang in ogenschouw te nemen dat de aanpak van cybercriminaliteit nog in ontwikkeling is. De aanpak daarvan vereist andere, aanvullende, kennis en vaardigheden bij politie en justitie. Dit is wereldwijd het geval. In Nederland is in 2007 het eerder genoemde intensiveringsprogramma opgezet om onder andere in het verspreiden en opbouwen van kennis en vaardigheden te investeren. Voor de aanpak van bijvoorbeeld phishing en botnets zijn zogenaamde proeftuinen ingericht. Het kennisniveau bij gespecialiseerde afdelingen zoals het Team High Tech Crime en het Team Digitaal & Internet van de Dienst Nationale Recherche van het KLPD is hoog. Nederland staat wereldwijd goed bekend wat betreft de bestrijding van high tech crime.
Bent u bereid op internationaal vlak te pleiten voor het snel op elkaar aan laten sluiten van wetgeving, zodat criminelen makkelijker aangepakt kunnen worden? Bent u bereid in overleg te treden met uw internationale collega’s en Eurocommissaris Kroes, om zo tot een internationaal actieplan te komen?
Ja. Nederland heeft het cybercrimeverdrag van de Raad van Europa ondertekend en geratificeerd. Binnen het overleg van verdragsluitende landen op grond van artikel 46 van dit verdrag, is Nederland zeer actief. Binnen de Europese Unie heeft Nederland met concrete voorstellen bijgedragen aan de tekst van de cybercrimeparagraaf in het zogenoemde «Stockholmprogramma». De uitvoering van de daarin opgenomen akties betreft mede de portefeuille van Eurocommissaris Kroes, maar ook die van haar collega’s Malmström en Reding.
Wat is uw reactie op de constatering dat vooral het MKB slachtoffer is van cybercrime? Hoe kunnen zij beter beschermd worden en bent u bereid passende maatregelen te nemen?
Ik vind deze constatering uiteraard zorgelijk. Mijn collega van Economische Zaken en ik blijven ons inspannen om de bewustwording van de risico’s bij bedrijven te vergroten. Het hebben van actuele kennis over innovatieve technologieën en bewustwording over internetveiligheid is essentieel voor het kunnen nemen van passende preventieve maatregelen. Daartoe is in het kader van het Actieplan Veilig Ondernemen in samenwerking met MKB-Nederland een campagne gevoerd waarbij concrete tips zijn aangereikt om systemen te beveiligen. In oktober is in het kader van het programma Digivaardig & Digibewust een wachtwoordencampagne gericht op het MKB voorzien. Ook in dit verband is het van belang dat consequent aangifte wordt gedaan van gevallen van cybercrime.
Kent u het bericht over fraude op internet?4
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat ook hier blijkt dat met name het MKB slachtoffer is van deze praktijken?
Ik kan niet bevestigen dat het met name de kleine internetwinkels zijn die slachtoffer worden van fraude met PayPal-accounts. Vermoedelijk treft dit de grote bedrijven even zeer, maar zit het verschil vooral in de impact van de fraude op de bedrijfsvoering van de internetwinkels. Van PayPal heb ik vernomen dat het aantal fraudegevallen slechts 0,2 procent van het totaal aantal transacties bedraagt. Desalniettemin blijft aandacht hiervoor vereist. Thans wordt een proeftuin landelijk meldpunt internetoplichting ingericht. Vanaf 7 oktober aanstaande zal online melding kunnen worden gemaakt wanneer men slachtoffer is geworden van internetoplichting. Op basis van deze meldingen zal een lijst worden samengesteld van de grootste internetoplichters, zodat de opsporing in dit domein meer gericht kan worden ingezet.
Wat gaat u doen om particulieren en bedrijven beter te beschermen tegen dergelijke praktijken?
Naast wettelijke bepalingen voor fraude en oplichting waar zowel particulieren als bedrijven zich op kunnen beroepen, hebben zij ook een eigen verantwoordelijkheid. Particulieren moeten zich bewust zijn van de kenmerken van de verschillende online transactiediensten. Bedrijven hebben een zorgplicht richting hun klanten voor de veiligheid en betrouwbaarheid van de door hen aangeboden online transactiediensten. Als de ondernemer of de consument het niet veilig genoeg vindt om de betaling via een online transactiedienst te laten verlopen, dan kan hij er in het ultieme geval voor kiezen om met die partij geen zaken te doen. Voorlichting speelt hierbij een belangrijke rol. Met de Postbus 51 campagne Veilig Internetten is de afgelopen twee jaar aandacht gevraagd voor de eigen verantwoordelijkheid en de mogelijkheden die men zelf heeft om veilig gebruik te maken van webdiensten. In de campagne van afgelopen zomer is daarbij expliciet aandacht besteed aan veilige online transacties. Dat het belang ervan breed leeft blijkt ook uit de recent aangekondigde campagnes en acties rond ondermeer veilig bankieren en betalen van bijvoorbeeld de Consumentenbond en de Nederlandse Vereniging van Banken.
Herinnert u zich uw antwoorden op schriftelijke Kamervragen van de SP fractie met betrekking tot internetoplichting nog?5
Ja.
Deelt u de mening dat kennisversterking bij politie en aangiftebereidheid van slachtoffers slechts een deel van de oplossing is, en dat de politie nog onvoldoende mogelijkheden heeft om effectief op te kunnen treden tegen deze vormen van fraude? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit op peil wordt gebracht? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat de bestrijding van cybercrime een samenspel van maatregelen behoeft. Daarvan maken kennisversterking bij de politie en aangiftebereidheid van slachtoffers een belangrijk deel uit. Even zo belangrijk is het vergroten van de opsporingscapaciteit en het voorhanden zijn van een adequaat juridisch instrumentarium om effectief te kunnen optreden. Ik deel dan ook niet de zeer algemene conclusie dat de politie onvoldoende mogelijkheden heeft om op te treden tegen internetoplichting. Ik verwijs u verder naar de antwoorden die ik heb gegeven op de schriftelijke vragen waarnaar u in vraag 14 verwijst, en naar de antwoord op uw vragen 3, 5, 6, 7, 8 en 9.
Transacties in fraudezaken |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Wat zijn, in het algemeen, uw beweegredenen om in te stemmen met schikkingen bij grootschalige fraude waarmee vervolging wordt ontlopen?
Er kunnen verschillende redenen voor het Openbaar Ministerie (OM) zijn om een verdachte een transactie aan te bieden. Steeds zal van geval tot geval worden bezien of hiertoe aanleiding bestaat. Hoge transacties dienen op grond van de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties (Stcrt. 2008, nr. 321) ter instemming aan de Minister van Justitie te worden voorgelegd.
De redenen voor het aanbieden van een hoge transactie kunnen gelegen zijn in een combinatie van de volgende factoren:
Ik stem ermee in om een transactie aan te bieden, indien ik van mening ben dat het aanbieden van de transactie, op basis van bovenstaande overwegingen voorbereid door het OM, een doelmatige afdoening vormt van (een deel van) een strafzaak en indien daarmee – bijvoorbeeld in combinatie van het dagvaarden van hoofdverdachten – een effectieve en passende strafrechtelijke reactie wordt gegeven op hetgeen zich heeft voorgedaan.
Waarom heeft het Openbaar Ministerie (OM) in de fraudezaak rondom woningcorporatie Rochdale transacties aangeboden aan Multi Corporation en twee van haar bestuurders?1 Wanneer precies heeft u hiervoor toestemming verleend?
Ik heb op 22 augustus jongstleden ingestemd met het aanbieden van de transactie. De redenen voor het OM om te transigeren zijn op 25 augustus jongstleden in een persbericht door het OM bekend gemaakt:
Het strafrechtelijk onderzoek naar de ex-directeur van de Amsterdamse woningcorporatie Rochdale loopt nog.
Hoe kan de Kamer haar controlerende taak uitoefenen wanneer schikkingen als deze door u worden goedgekeurd en de Kamer vervolgens voor voldongen feiten staat, zoals ook bleek in het debat van 30 juni 2010 over het niet vervolgen van verdachten in de Klimopzaak? Bent u bereid uitvoerig verantwoording af te leggen over de reeds bereikte schikkingen in grote fraudezaken, de overwegingen die een rol spelen, de procedure die hierin gevolgd wordt en de democratische controle hierop? Wilt u in uw antwoord betrekken het tot stand komen van uw instemmingsrecht bij dergelijke schikkingen en de achtergrond hiervan?
Uiteraard ben ik altijd bereid verantwoording af te leggen aan uw Kamer voor het gevoerde beleid. Daarbij dient evenwel rekening te worden gehouden met de situatie dat hoge transacties vaak in nauw verband staan met of deel uitmaken van strafzaken die nog onder de rechter zijn. Deze zaken dienen in onderlinge samenhang te worden bezien.
Dat het College van procureurs-generaal bepaalde transacties aan mij voorlegt, is verankerd in de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties. Deze aanwijzing is tot stand gekomen nadat de toenmalige Minister van Justitie op 26 november 2001 per brief in reactie op de motie nummer 2001/2002 28 093, nr. 5 aan uw Kamer heeft laten weten de toenmalige Aanwijzing hoge transacties in misdrijfzaken aan te passen.
De basis voor het verlenen van mijn instemming is gelegen in de aanwijzingsbevoegdheid van de Minister van Justitie (art. 127 Wet op de rechterlijke organisatie).
Hoe beoordeelt u het feit dat vermogende verdachten blijkbaar hun strafzaak kunnen afkopen? Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat verdachten van fraude door het treffen van een schikking feitelijk onbestraft blijven? Kunt u zich voorstellen dat dit door burgers wordt gezien als een vorm van klassenjustitie en dat hiermee het vertrouwen in de rechtstaat wordt aangetast? Welke maatregelen gaat u nemen om dit te voorkomen? Bent u bereid de OM beleidsregels hiertoe aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?
Van klassenjustitie is geen enkele sprake. Voor verlies van vertrouwen in de rechtsstaat, of maatregelen zoals in de vraag voorgesteld, bestaat ook geen enkele aanleiding. Betrokkenen betalen hoge bedragen, feiten worden openbaar gemaakt via persberichten, de feiten worden geregistreerd in de justitiële documentatie en aan transacties kunnen voorwaarden worden gesteld (waaronder het ondergaan van taakstraffen). Ik verwijs verder naar hetgeen ik hierover tijdens het spoeddebat over de schikkingen in vastgoedfraudezaken op 30 juni jongstleden reeds naar voren heb gebracht.
Is de capaciteit van het OM en de rechterlijke macht in Nederland toereikend om in grootschalige fraudezaken verdachten te vervolgen en te berechten? Zo nee, hoe groot zijn de tekorten?
De capaciteit van het OM, de ZM en de opsporingsdiensten behoeft aan een doelmatige en passende afdoening van grote fraudezaken niet in de weg te staan. Ik verwijs hieromtrent naar het antwoord op de vragen 1, 4 en 6.
Wat vindt u van het voorstel om in grootschalige fraudeonderzoeken verdachten van grote fraude altijd te vervolgen en nooit een schikking aan te bieden waarmee strafrechtelijke vervolging en berechting wordt voorkomen? Bent u bereid voortaan geen goedkeuring meer te verlenen aan schikkingen met grote fraudeurs waarmee zij strafrechtelijke vervolging en berechting ontlopen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties geldt het uitgangspunt: niet transigeren in dergelijke zaken (maar voorleggen aan de rechter), tenzij daar een zeer goede reden voor is. Transigeren is een van de wettelijke mogelijkheden om een strafzaak af te doen en er kunnen heel goede redenen zijn om (hoge) transacties aan te bieden (zie het antwoord op vraag). Ik acht het onwenselijk en onnodig bepaalde categorieën strafzaken daarvan uit te sluiten. De beslissing om te transigeren dient weloverwogen en op basis van zeer sterke argumenten te worden genomen. Om die reden bevat de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties ook een zware besluitvormingsprocedure waarbij – indien de transactie aan de daartoe gestelde voorwaarden voldoet – de hoofdofficier van justitie, College van procureurs-generaal en de Minister van Justitie worden betrokken. Transigeren kan in bepaalde gevallen – al dan niet in samenhang met het vervolgen van andere verdachten – een doelmatige en effectieve manier zijn om te reageren op een gepleegd strafbaar feit, waarbij ook aan de belangen van slachtoffers sneller tegemoet kan worden gekomen dan bij berechting. In dergelijke gevallen dient dan ook de mogelijkheid te blijven bestaan deze afdoeningsmodaliteit te kiezen.
De vrije verkrijgbaarheid van grondstoffen voor de partydrug GHB |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de inhoud van de uitzending van Knevel en Van den Brink over GHB?1 Is er naar uw oordeel iets te doen aan de vrije verkrijgbaarheid van grondstoffen voor de partydrug GHB?
Op dit moment wordt GBL, een van de grondstoffen voor GHB, grootschalig toegepast voor industriële doeleinden als reinigingsmiddel. Een verbod op deze stof is alleen al om die reden onwenselijk. Het vergunningplichtig maken van de handel en het bezit van deze stof zou een aanzienlijke verhoging van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven met zich meebrengen.
Is het u bekend dat sommige webwinkels GBL verkopen, maar geen andere attributen die in de verfbranche noodzakelijk zijn (zoals verfkrabbers en poetsdoeken)?2 Wat is uw oordeel over het bestaan van dergelijke webwinkels?
Ja, dat is mij bekend. Voor zover deze webwinkels zich richten op het leveren van GBL ten behoeve van de productie van GHB vind ik dit een onwenselijke situatie. Omdat aan de verkoop van GBL geen restricties zijn verbonden, kan hier tegen echter niet worden opgetreden.
Is het een goed idee om de verkoop van grondstoffen, noodzakelijk voor de produktie van GHB, te registreren per verkoper? Is het mogelijk de aankoop van deze grondstoffen ook te registreren? Acht u dat wenselijk om de handel in en de produktie van GHB tegen te gaan?
Een registratieplicht voor verkopers van GBL zou een forse toename van de administratieve lasten voor de betrokken industrie betekenen, terwijl niet direct duidelijk is wat het effect van een dergelijke registratie zou zijn bij het tegengaan van de productie van GHB. Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 1 kent GBL een grootschalige industriële toepassing.
Is het noodzakelijk dat er een aktieve publiekcampagne wordt gestart om (nogmaals) te wijzen op de gevaren van het gebruik van GHB?
Zoals reeds aangegeven in onze brief aan uw Kamer van 6 september 2010 zou de GHB-preventieboodschap vooral moeten aansluiten bij de specifieke doelgroepen en niet breed en algemeen moeten worden ingezet.
Noodhulpverlening door een terroristische organisatie in Pakistan |
|
Johan Driessen (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over noodhulpverlening in Pakistan door de terroristische organisatie Jamaat e Dawa?1
Ja.
Deelt u de afschuw over de volgende uitspraak van een «hulpverlener» van de terroristische organisatie Jamaat e Dawa richting slachtoffers van de overstromingen in Pakistan: «Laten we bidden dat alle ongelovigen snel zullen sterven en dat wij, de moslims, aan de macht zullen komen»?
De Nederlandse regering hecht onvoorwaardelijk aan het principe dat humanitaire hulpverleners noodhulp niet verbinden aan geloof, etniciteit of enig ander onderscheid tussen mensen. De genoemde uitspraak staat in schril contrast met het humanitaire principe van onpartijdigheid van noodhulp.
Kunt u garanderen dat Jamaat e Dawa en alle andere terroristische en extremistische islamitische organisaties in Pakistan geen cent aan Nederlandse noodhulp ontvangen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering geeft steun aan de overstromingsslachtoffers via het Internationale Rode Kruis, het Wereldvoedselprogramma, UNICEF en de Samenwerkende Hulporganisaties (SHO). Deze organisaties werken alleen samen met professionele humanitaire organisaties, die de humanitaire principes van onpartijdigheid, neutraliteit en onafhankelijkheid hooghouden.
Brandveiligheid in veestallen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Heeft u kennis genomen van de EenVandaag uitzending op 9 augustus 2010 over brandveiligheid in veestallen?
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling van Wakker Dier dat door een maas in de wet, zijnde het niet aansluiten van het Bouwbesluit 2003 op de in 2007 gewijzigde Woningwet en de VROM-richtlijn, dieren in veestallen evenveel bescherming krijgen tegen brand als levenloze industrie en dat hierdoor alleen al dit jaar meer dan 117 000 kippen, varkens en koeien levend verbrand zijn?
Ik ben het niet eens met deze stelling. Stichting Wakker Dier baseert haar stelling op een uitspraak van de Rechtbank ‘s Hertogenbosch1 van 22 juli 2010 aangaande een bouwvergunning van een zeugen-/biggenstal waartegen zij beroep had ingesteld. De bedoelde wijziging van de Woningwet in 2007 betreft de introductie van een algemene zorgplicht in artikel 1a. Deze zorgplicht fungeert als een vangnetbepaling op basis waarvan het college van burgemeester en wethouders handhavend kan optreden als sprake is van een gevaar voor de gezondheid of veiligheid die niet is voorzien in het Bouwbesluit 2003 of andersoortige wetgeving. In de memorie van toelichting bij deze Woningwetwijziging (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 392, nr. 3) is toegelicht dat het begrip gevaar voor de gezondheid of veiligheiduit artikel 1a een ruime betekenis heeft en zowel betrekking heeft op personen, dieren en goederen. De Rechtbank ’s Hertogenbosch heeft op basis hiervan nu geoordeeld dat de veiligheid en gezondheid van dieren een belang is dat door de gewijzigde Woningwet wordt bestreken en dat hieruit volgt dat in het Bouwbesluit 2003 normen kunnen worden gesteld met het oog op dit belang. Dit oordeel vormt voor Stichting Wakker Dier de grond voor haar stelling dat er een maas in de wet zit.
Ik deel dit niet en heb hierbij de volgende overwegingen:
De bouwregelgeving die volgt uit de Woningwet is primair bedoeld voor de veiligheid en gezondheid van personen. Bouwwerken die veilig en gezond zijn voor personen zijn echter ook in bepaalde mate veilig en gezond voor dieren. Bij de uitspraak van de rechtbank ging het bijvoorbeeld om de grote van een brandcompartiment van een veestal. De eisen die het Bouwbesluit 2003 hieraan stelt, zijn afgestemd op de veiligheid van de personen die zich buiten het brandcompartiment bevinden, maar zullen ook een positieve invloed hebben op de veiligheid van de daar aanwezige dieren. Hetzelfde gaat op voor de veiligheid van de daar aanwezige goederen.
De in de vraag genoemde VROM-richtlijn betreft, uitgaande van de uitspraak van de rechtbank, de leidraad «Beheersbaarheid van brand 2007» (hierna: de BvB) die is opgesteld in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie. De BvB kan worden gebruikt bij de beoordeling of grote brandcompartimenten voldoen aan de functionele eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt met betrekking tot de beheersbaarheid van brand. Het is een hulpmiddel voor ontwerpers en toetsers en geen regelgeving. De BvB is voor dierenverblijven zoals veestallen bruikbaar tot brandcompartimenten van 2 500 m2. Dit betekent echter niet dat grotere brandcompartimenten voor veestallen niet mogelijk zijn op grond van het Bouwbesluit 2003. Het is uiteindelijk aan burgemeester en wethouders om akkoord te gaan met een groter brandcompartiment. Dit is ook het oordeel geweest van de rechtbank in de betreffende zaak.
Kunt u inzichtelijk maken wat de beweegreden is geweest om het Bouwbesluit 2003 niet aan te passen na de wijziging van de Woningwet in 2007 aangaande dierenwelzijn en de wijziging van de VROM-richtlijn in 2007 aangaande beheersbaarheid van brand? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit mijn antwoord op vraag 3 volgt is er geen sprake van wijzigingen die moeten worden doorgevoerd in het Bouwbesluit 2003.
Kunt u inzichtelijk maken of er nog andere wijzigingen van de Woningwet in 2007 en VROM-richtlijn zijn geweest die niet in het Bouwbesluit 2003 zijn doorgevoerd?
Er is geen sprake van andere wijzigingen die niet zijn doorgevoerd in het Bouwbesluit.
Deelt u de mening dat juist in de bouw van veestallen bovenal rekening gehouden zou moeten worden met het welzijn van de dieren, vooral de brandveiligheid? Zo ja, bent u bereid wet- en regelgeving hierop af te stemmen? Zo nee, waarom niet?
Over dit onderwerp zijn de afgelopen jaren eerder Kamervragen gesteld. Meest recent op 15 juli 2010 door het lid Ouwehand (PvdD). Deze zijn door de minister van LNV mede namens mij op 25 augustus 2010 (AKVL/2010/4817) beantwoord. Volledigheidshalve verwijs ik hier naar. Er is overleg gaande met de Dierenbescherming, LTO Nederland, WWI, LNV en BZK om te bezien hoe het aantal stalbranden kan worden beperkt. De Dierenbescherming en LTO Nederland hebben naar aanleiding van dit overleg een onderzoek uitgezet naar de ernst, omvang, preventie en bestrijding van brand in stallen. De resultaten van dit onderzoek worden eind deze zomer besproken met voornoemde partijen. Zodra de uitkomsten van dat overleg en het daarop betrekking hebbende standpunt van de betrokken ministers bekend zijn, zult u daarover van de zijde van het kabinet worden geïnformeerd. Naar verwachting is dit voor eind 2010.
De huis-aan-huis-verkoop van kaarten voor goede doelen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Benefietkaarten melkkoe» en «Care Promotions wil niet enige Brave Hendrik zijn»?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over verkoopactiviteiten voor goede doelen?2
Ja.
Is een bedrijf dat suggereert goede doelen te steunen met de opbrengsten van kaartverkoop nu reeds verplicht te melden welke goede doelen dat zijn, en welk deel van de opbrengst daadwerkelijk naar goede doelen gaat? Zo nee, bent u bereid deze verplichtingen in het leven te roepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee.
Het opleggen van een meldingsplicht over welk deel van de opbrengst naar welk goed doel gaat, is voorbehouden aan de gemeente die op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) vergunning moet verlenen voor huis-aan-huisverkoop. Gemeenten die voornemens zijn een vergunning te verlenen aan de verkopende instantie kunnen eisen stellen op gebied van transparantie en externe controle. Veel gemeenten vragen eerst advies aan het Centraal Bureau Fondsenwerving alvorens wordt overgegaan tot het verlenen of weigeren van de gevraagde vergunning. Ingeval de verkopende organisatie zich niet transparant opstelt of zich niet wil verantwoorden over de opbrengsten en kosten van de fondsenwerving, kan de gemeente de vergunning weigeren.
Vindt u het nog steeds «niet wenselijk» dat een verkopend bedrijf geen informatie publiceert over de verhouding tussen bedrijfskosten en afdrachten aan goede doelen, omdat burgers er op moeten kunnen vertrouwen dat hun donaties voor goede doelen daar ook daadwerkelijk grotendeels terechtkomen? Vindt u nog steeds dat «transparantie en vertrouwen belangrijke factoren zijn om de positieve houding van burgers ten aanzien van goede doelen in stand te houden»?2 Welke concrete stappen gaat u nemen om op te treden tegen bedrijven die het vertrouwen van burgers in goede doelen beschamen?
Transparantie en vertrouwen in goede doelen organisaties zijn van wezenlijk belang voor donateurs. Dit brengt mee dat goede doelen organisaties een eigen verantwoordelijkheid hebben ten aanzien van de samenwerking met commerciële bedrijven die huis-aan-huis kaarten verkopen. Het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF) raadt goede doelen organisaties af om samen te werken met commerciële bedrijven die zich niet transparant verantwoorden of een onvolledige of onjuiste voorstelling van zaken geven over huis-aan-huisverkoop van kaarten voor het goede doel. Over de transparantie inzake de verhouding tussen bedrijfskosten en afdrachten aan goede doelen wijs ik op de publicatieplicht van rechtspersonen die jaarlijks hun jaarrekening en overige stukken moeten deponeren bij de Kamer van Koophandel. Een ieder kan deze jaarstukken inzien door elektronische raadpleging van het handelsregister. Om de transparantie verder te bevorderen is het wetsvoorstel publicatieplicht stichtingen3 inmiddels in consultatie geweest en worden de reacties nader besproken. Daarin is de verplichting opgenomen dat ook stichtingen -net als overige rechtspersonen- jaarlijks hun jaarrekening en overige stukken moeten deponeren bij de Kamer van Koophandel. Voorts controleert de Belastingdienst zorgvuldig uitgaven die als gift ten behoeve van goede doelen worden opgevoerd.
Wat is de consequentie wanneer niet voldaan wordt aan het criterium dat 75 procent van de opbrengst van de verkoop van kaarten daadwerkelijk besteed wordt aan goede doelen?2 Wat is in dergelijke gevallen de procedure? Welke instanties zijn bevoegd in voorkomende gevallen handhavend op te treden? Op welke wijzen kan er worden opgetreden tegen bedrijven die niets of slechts een fractie van de opbrengst afdragen aan goede doelen?
Het Centraal Bureau Fondsenwerving verleent op aanvraag na zorgvuldig onderzoek het CBF-Keurmerk aan goede doelenorganisaties die aan de voorwaarden van het keurmerk voldoen. Onderdeel daarvan is dat minimaal 75 procent van de inkomsten direct of indirect wordt besteed aan het goede doel. Dit keurmerk biedt een zekere bescherming aan donateurs dat hun giften inderdaad aan goede doelen worden besteed. Het CBF controleert jaarlijks of de keurmerkhouder nog voldoet aan de voorwaarden, is dit niet het geval dan volgt intrekking van het keurmerk. De gemeente is bevoegd voorwaarden te stellen aan het verlenen van een vergunning voor huis-aan-huis verkoop en kan de vergunning weigeren, het Openbaar Ministerie kan overgaan tot een strafrechtelijk onderzoek. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Is hier mogelijk sprake van strafbare feiten? Bent u alsnog bereid onderzoek in te stellen naar de verkoopactiviteiten van bedrijven zoals Care Promotions en andere bedrijven waarover klachten zijn binnengekomen? Zo nee, waarom niet?
De gemeente verleent vergunning voor huis-aan-huisverkoop. Wanneer een organisatie aan wie een dergelijke vergunning is verleend de daar aan verbonden voorwaarden overtreedt, dan zal de aanpak van deze overtreding in het algemeen plaatsvinden in bestuursrechtelijke zin. Daarbij valt onder meer te denken aan intrekking van de vergunning. Wanneer de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan worden overgegaan tot een strafrechtelijk onderzoek. Daarvan is nog geen sprake.
De bezuinigingen bij het politiekorps Midden en West Brabant |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Is het waar dat bij het vaststellen van de bezuinigingsopdracht in het politiekorps Midden en West Brabant de burgemeesters in de regio niet zijn betrokken?1 Zo ja, is dat gebruikelijk? Zo nee, op welke wijze zijn de burgemeesters dan betrokken? Betreft dit alleen de drie in het artikel genoemde burgemeesters of alle burgemeesters in de regio?
Het onderwerp financiën is vanaf juni 2009 een terugkomend agendapunt op de vergaderingen van het regionale college. Zoals bekend hebben alle burgemeesters in de regio zitting in het regionale college.
De burgemeesters zijn niet alleen via het regionale college, maar ook via de commissie financiën van het regionale college betrokken bij de uitwerking van de financiële voornemens. Besluitvorming over de financiën heeft steeds plaatsgevonden in het regionale college, waarbij de voorbereiding en uitwerking van de financiële voornemens is uitgevoerd in samenspraak met de financiële commissie van het regionale college.
Hoe past dit niet betrekken van de burgemeester binnen uw beleid om gemeenten meer regie te laten voeren over de lokale veiligheid?2
Zie antwoord vraag 1.
Is deze bezuinigingsoperatie nog wel noodzakelijk nu de Tweede Kamer een motie heeft aangenomen die u opdraagt de invulling van de bezuinigingen op de politie te stoppen?3 Zo ja, op grond waarvan is deze bezuiniging dan noodzakelijk?
De verantwoordelijkheid voor het beheer van het regionale politiekorps Midden- en West-Brabant ligt primair bij de korpsbeheerder en het regionale college. Zij zijn dan ook verantwoordelijk voor de financiën van het korps. Jaarlijks stelt mijn departement de rijksbijdrage vast voor het korps. De korpsbeheerder en het regionale college geven met deze rijksbijdrage invulling aan de politiezorg in kwantitatieve en kwalitatieve zin. De afgelopen jaren zijn er voor alle korpsen mutaties geweest in de rijksbijdrage als gevolg van de financiële taakstelling die ook politie Nederland opgelegd heeft gekregen en de veranderingen in het huidige budgetverdeelsysteem. Voor de komende kabinetsperiode zal, onder meer gelet op de overvalcriminaliteit en de zware en georganiseerde misdaad, bij de politie in Nederland een kwantitatieve en kwalitatieve versterking van de recherche nodig zijn. Of in de komende periode voor het korps extra budget beschikbaar zal komen is onder andere afhankelijk van de organisatie van de politie en de landelijke financiële ontwikkelingen en de besluitvorming van het nieuwe kabinet daarover.
Over het verzoek om de invulling van de bezuiniging op de politie te stoppen kan, gelet op de demissionaire status van het kabinet, in de voorliggende – beleidsarme – begroting geen toezegging worden gedaan. Het ligt voor de hand dat voorstellen hieromtrent aan de orde komen bij de besprekingen over de vorming van een nieuw kabinet.
Deelt u de mening dat het sluiten van aangiftebalies en – daarmee – het opwerpen van extra drempels voor burgers om aangifte van strafbare feiten te doen, niet bijdraagt aan een groter vertrouwen van burgers in de politie? Zo nee, waarom niet?
Bij de aangiftebalies kan nog steeds aangifte worden gedaan. Op vier locaties in de regio kan door middel van een vrije inloop (tussen 09:00 en 22:00 uur) aangifte worden gedaan, terwijl bij de overige locaties dat op afspraak kan worden gedaan. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om telefonisch of via internet aangifte te doen.
Bent u bereid het politiekorps Midden en West Brabant op te dragen de bezuinigingsvoorstellen (het wegbezuinigen van 170 medewerkers en het sluiten van op vier na alle aangiftebalies) aan te houden tot de voorstellen van een nieuwe regering bekend zijn?
Zie antwoord vraag 3.
De tijdelijke sluiting van de gevangenis in Alphen aan den Rijn |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Is het waar dat de gevangenis in Alphen aan den Rijn tijdelijk dicht moet in verband met onderzoek- en reparatiewerkzaamheden?1
Ja, het detentiecentrum Alphen aan den Rijn moet tijdelijk dicht in verband met onderzoek- en reparatiewerkzaamheden.
Hoe verhoudt zich de aangekondigde sluiting tot de mededeling van de minister voor WWI dat er «geen sprake is van een onveilige situatie en sluiting van het detentiecentrum»?2
De door u aangehaalde kamervragen gingen over een mogelijke sluiting van het detentiecentrum in verband met brandveiligheid. In de beantwoording hiervan is aangegeven dat de brandveiligheid van het detentiecentrum is gewaarborgd. Er is dan ook geen aanleiding om het detentiecentrum om die reden te sluiten.
De recentelijk aangekondigde tijdelijke ontruiming van het detentiecentrum heeft te maken met het feit dat voor inspectie- en herstelwerkzaamheden tevens incidenteel de stroomvoorziening moet worden afgesloten. Gelet op de impact die deze afsluiting met zich meebrengt, is besloten het detentiecentrum tijdelijk te ontruimen. Er is dus geen sprake van een ontruiming in verband met een onveilige situatie.
Welke bouwkundige problemen zijn er verder nog te verwachten na de eerdere reparaties in verband met de brandveiligheid, lekkages in de cellen, lichte scheurvorming in de draagconstructie en in de plafonds?3
Momenteel wordt onderzoek verricht naar de (bouw) technische staat van het detentiecentrum. Nu het detentiecentrum onlangs is ontruimd, zullen de inspecties op locatie plaats gaan vinden. De resultaten van deze inspecties worden verwerkt in een eindrapport dat begin november 2010 gereed is. Na beoordeling van dit rapport is er meer duidelijkheid over de (bouw) technische gebreken.
Wat waren de resultaten van het onafhankelijk onderzoek naar de oorzaken van de gebreken dat medio augustus 2009 gereed zou zijn?2 Waarom is nu opnieuw een onderzoek nodig?
Het onafhankelijke onderzoek (dat als bijlage bij deze antwoorden is bijgevoegd) dat eind 2009 is uitgevoerd, had als doel om de oorzaken van de lekkageproblematiek vast te stellen en aan te geven welke reparatiewerkzaamheden hiervoor moesten worden uitgevoerd. Deze herstelwerkzaamheden zijn in mei 2010 gestart en zullen naar verwachting in het 4de kwartaal van 2010 worden afgerond. Tijdens het uitvoeren van deze herstelwerkzaamheden zijn er onvolkomenheden geconstateerd aan de elektrische installaties. Naar aanleiding van de reeds bekende lekkageproblematiek en de nieuwe constateringen heeft de Rijksgebouwendienst in overleg met de Dienst Justitiële Inrichtingen besloten uitgebreide inspecties uit te laten voeren. Deze inspecties zullen zich richten op de algehele (bouw)technische staat van het detentiecentrum, waaronder de elektrische installaties.
Waarom zijn deze gebreken niet ontdekt tijdens de bouw of voor het proces-verbaal van de oplevering? Wat zijn de kosten van alle reparaties en wie betaalt deze kosten? Kan de aannemer daarvoor aansprakelijk worden gesteld?
Van de recent geconstateerde onvolkomenheden wordt momenteel door de Rijksgebouwendienst onderzocht waarom deze pas nu aan het licht zijn gekomen.
Daarnaast kan pas na beoordeling van de eindrapportage en de daarin opgenomen resultaten duidelijkheid worden verkregen over zowel de kosten voor herstel als de vraag wie voor welk deel aansprakelijk gesteld kan worden.
De reeds eerder geconstateerde lekkages en lichte scheurvorming in de vloerconstructies hebben zich pas geopenbaard nadat de Dienst Justitiële Inrichtingen het detentiecentrum in gebruik had genomen. De hoofdaannemer neemt de kosten voor de herstelwerkzaamheden voor zijn rekening.
Waar worden de gedetineerden ondergebracht tijdens de sluiting van de gevangenis te Alphen en welke kosten zijn daar extra mee gemoeid voor de overheid?
Tijdens de sluiting van het detentiecentrum Alphen worden de aldaar ingesloten vreemdelingen ondergebracht in de overige detentiecentra. Op dit moment wordt geïnventariseerd welke extra kosten hiervan het gevolg zijn. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de kosten van het huisvesten van de ingeslotenen en detacheringskosten van het personeel.
Gelaatscontrole bij Schiphol |
|
Sadet Karabulut , Farshad Bashir |
|
Is het waar dat op Schiphol vrouwen met gezichtsbedekkende kleding soms ongecontroleerd door de douane komen?1 Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat iedere reiziger met gezichtsbedekkende kleding bij het passeren van de douane op Schiphol wordt gecontroleerd? Zo nee, welk protocol wordt gevolgd en hoe vindt controle op naleving daarvan plaats?
Nee, vrouwen met gezichtsbedekkende kleding worden aan de grens altijd door de Koninklijke Marechaussee (KMar) gecontroleerd. De standaardwerkwijze is dat deze vrouwen worden begeleid naar een aparte controleruimte, waar zij hun gezicht moeten onthullen aan een vrouwelijke grenswachter van de KMar, waarna wordt gecontroleerd of de foto in het paspoort overeenkomt met het gezicht van de desbetreffende persoon. Groepscommandanten houden toezicht op het werk van de grenswachters en een correcte behandeling van personen aan de grens.
Geweld tegen brandweervrijwilligers |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Brandweervrijwilligers luiden noodklok»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat naar voren komt in het aangehaalde onderzoek, dat brandweervrijwilligers steeds vaker geconfronteerd worden met geweld? Hoe rijmt u de uitkomsten van dit onderzoek met de vorig jaar gepubliceerde meting van geweld tegen medewerkers met een publieke taak2, waaruit juist een significante daling bleek van ongewenst gedrag tegen brandweerlieden?
Uit de meting die vanuit het programma Veilige Publieke Taak in 2009 is uitgevoerd2, blijkt dat 45% van de brandweermedewerkers in 2009 slachtoffer is geworden van agressie en geweld tijdens het uitoefenen van hun taak. Dit is een daling ten opzichte van de eerste meting in 2007, toen 52% van de geënquêteerden aangaf slachtoffer van agressie en geweld te zijn geweest. Deze cijfers laten een positiever beeld zien dan het onderzoek van NOS en VBV4, omdat de onderzoeksperiodes respectievelijk 12 maanden en het gehele leven van de respondent betreffen. Uit beide onderzoeken komen echter hoge slachtofferpercentages naar voren die serieus zijn en worden genomen. Ik acht agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak in alle gevallen ontoelaatbaar.
Hoe beoordeelt u de wijze waarop de brandweerorganisatie reageert op het geweld waarmee hun medewerkers bij de uitoefening van het werk geconfronteerd worden?
De brandweerorganisatie is bezig met het uitvoeren van beleid zoals het nemen van organisatorische maatregelen als coördinatoren per regio, en maatregelen om haar werknemers beter te beschermen tegen agressie en geweld in hun werk. De aard en het tempo van de genomen maatregelen zijn veelbelovend, maar het is nog te vroeg om de resultaten hiervan te kunnen melden. Zie voor een opsomming van beleid en maatregelen het antwoord op vraag 5.
Hoeveel aangiften zijn er vorig jaar door de brandweer gedaan van agressie en geweld? Is er inmiddels een eenduidige registratie van agressie en geweld tegen brandweerlieden, die een goed beeld kan geven van de ontwikkeling van dit ongewenst gedrag?
Landelijke registratie van agressie en geweld tegen brandweerlieden is noch bij werkgever en politie op meldingsniveau noch bij de politie op aangifteniveau beschikbaar. Bij de politie wordt vanaf september gewerkt aan de invoering van een module om beter inzicht te krijgen in de registratie in het bedrijfsprocessensysteem van meldingen en aangifte.
Voor de registratie van meldingen heeft brandweerpersoneel te maken met hun werkgever, de gemeente of veiligheidsregio. Beiden werken of gaan werken met het Gemeentelijk Incidenten Registratiesysteem (GIR). Daarnaast gaat de brandweerorganisatie aandacht besteden aan het vergroten van de bereidheid om agressie en geweld te melden.
Hoe komt het dat bij de toewijzing van subsidies in het kader van het project Veilige Publieke Taak geen toewijzingen aan brandweergerelateerde projecten zijn gedaan? Welke initiatieven zijn er in de sector om het geweld tegen medewerkers te verminderen?
In 2010 zijn er twee subsidieaanvragen door brandweerkorpsen ingediend bij het programma Veilige Publieke Taak. Alle aanvragen voor bijdragen uit de Stimuleringsregeling zijn beoordeeld op volledigheid, de beschrijvingen van de beoogde activiteiten en getoetst aan de kwalitatieve criteria. Op grond daarvan zijn punten toegekend en is een rangorde bepaald waarin de toekenning van de subsidies heeft plaatsgevonden totdat het zogenaamde financieringsplafond werd bereikt. De aanvragen van de beide korpsen hadden onvoldoende punten om voor een bijdrage uit de Stimuleringsregeling in aanmerking te komen. Los van de stimuleringsregeling is in 2009 en 2010 door het programma VPT financiële ondersteuning verleend aan projecten rond meldkamers en camera’s op brandweervoertuigen.
Om een beter beeld te krijgen van de ontwikkeling van ongewenst gedrag heeft inmiddels ruim 80% van de gemeenten een beleidsplan of protocol gericht op het voorkomen en bestrijden van agressie en geweld tegen medewerkers, dus ook brandweermensen. Bij al deze gemeenten worden door medewerkers incidenten gemeld en is vastgesteld dat agressie en geweld niet worden getolereerd. Gemeenten en gemeenschappelijke regelingen zijn hard aan de slag met het trainen van medewerkers met publiekscontacten en een risico op confrontatie met agressie en geweld. Ruim 40% van de gemeenten geeft aan dat ze alle medewerkers hebben getraind. De helft van de gemeenten heeft verder een agressieregistratiesysteem. Het aantal meldingen van agressie en geweld tegen brandweerlieden loopt over het algemeen op met de gemeente grootteklasse. Bij de gemeenten met meer dan 100 000 inwoners is het aantal meldingen per 10 000 inwoners het hoogst.5
Voor wat betreft de initiatieven die worden ondernomen, zijn er binnen de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) afspraken gemaakt over een intensievere aanpak van agressie en geweld specifiek tegen brandweerpersoneel. Deze afspraken zijn allereerst en overwegend gericht op bewustwording, beleidsvorming en kennisoverdracht en hebben betrekking op zowel beroeps als vrijwillige brandweerlieden.
Beleid en aanpak specifiek voor de brandweerorganisatie zijn onlangs vastgesteld, waardoor de aandacht hiervoor is toegenomen. De inspanningen met betrekking tot de landelijke coördinatie van maatregelen tegen agressie en geweld die NVBR het afgelopen halve jaar heeft gepleegd, hebben geleid tot de volgende activiteiten:
Naast deze landelijke coördinatie zijn en worden in tientallen grotere en kleinere korpsen meer activiteiten op dit onderwerp georganiseerd. Deze activiteiten variëren van het geven van trainingen aan personeel, voorlichtingscampagnes, beleidsafspraken met betrekking tot het aangiftebeleid etc. De structuur van de NVBR en het systeem van regionale aanspreekpunten werkt echter nog niet dusdanig dat hier exactere gegevens over gegeven kunnen worden.
Bent u van mening dat brandweervrijwilligers bij agressie en geweld in een bijzondere positie verkeren, doordat zij in hun eigen gemeenschap werken en dus ook met de daders geconfronteerd worden? Zo ja, hoe moet met deze bijzondere positie omgegaan worden? Zo nee, waarom niet?
Werknemers met een publieke taak moeten hun taak ongehinderd kunnen uitvoeren en agressie en geweld tegen hen is in alle gevallen ontoelaatbaar. Ik maak hierbij geen onderscheid tussen de verschillende beroepsgroepen, vrijwilligers en beroepskrachten. De brandweer is er om te helpen, om schade aan mens, dier en maatschappij te voorkomen en te beperken. Wel kan ik mij voorstellen dat in reactie op agressie en geweld verschillen optreden.
Is het waar dat u reeds overleg met de brandweer voert over een betere bestrijding van geweld tegen brandweermedewerkers? Zo ja, wat zijn de vorderingen van dit overleg?
Er heeft coördinerend overleg plaatsgevonden. Voor details, zie het antwoord op vraag 5.
Deelt u de vrees dat een toename in agressie jegens brandweervrijwilligers kan zorgen voor een afname van het aantal brandweervrijwilligers? Zo ja, hoe spant u zich in om deze functie aantrekkelijk te houden? Blijkt de vermeende afname van het aantal brandweervrijwilligers ook uit de meest recente cijfers?
Uit recente voorlopige cijfers van het CBS is naar voren gekomen dat het aantal brandweervrijwilligers, na een lichte afname in de jaren 2005–2007, sinds 2008 weer een stijgende lijn vertoont. Het aantal brandweervrijwilligers in Nederland is toegenomen van 21 479 op 1 januari 2008 tot 21 680 op 1 januari 2010.
Brandweerpersoneel is in dienst van veiligheidsregio’s en gemeenten. Om de functie van brandweervrijwilliger, ook in de toekomst, aantrekkelijk te houden zijn door de werkgevers van het brandweerpersoneel inmiddels de volgende stappen gezet:
Integriteit bij fraudeonderzoek |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Welke maatregelen heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) genomen om integriteit bij fraudeonderzoek te waarborgen?1
De borging van integriteit bij fraudeonderzoeken heeft binnen UWV een hoge prioriteit. In het functieprofiel is deze competentie als één van de belangrijkste gedragsaspecten benoemd. Aan dit thema wordt dan ook expliciet aandacht besteed bij de werving, selectie, beoordeling, opleiding, coaching en ontwikkeling van medewerkers. Alle medewerkers van UWV dienen zich te houden aan de richtlijn «afspraken en spelregels voor integer gedrag bij UWV». Daarnaast is er een specifieke gedragscode voor inspecteurs en opsporingsfunctionarissen. De kwaliteit van de rapportages die in het kader van de onderzoeken worden opgesteld, wordt steekproefsgewijs door een speciaal daarvoor aangestelde medewerker van de directie Handhaving (de «vakspecialist Inspectie») getoetst. De integriteit van de uitvoering van de onderzoeken vormt daar een onderdeel van. Indien de kwaliteit van het door de inspecteur geleverde werk niet voldoet aan de standaard, wordt dit aan hem of haar teruggekoppeld, indien nodig gevolgd door een ontwikkeltraject en/of een opleiding of instructie.
Daarnaast kunnen klachten of bezwaren van klanten die (mede) betrekking hebben op integriteit aanleiding zijn tot onderzoek en acties. Gegronde klachten worden vanzelfsprekend gevolgd door een correctief optreden van het management. In ernstige gevallen wordt het Bureau integriteit van UWV ingeschakeld, zoals in onderhavige casus het geval is geweest.
Is nagegaan welke rol de betrokken verantwoordelijken hebben gespeeld in andere fraudeonderzoeken? Zo ja, wat waren daarvan de uitkomsten? Zo nee, wilt u dat alsnog laten doen? Zo nee, waarom niet?
Bij UWV is nagegaan of er meer klachten of andere signalen zijn ontvangen die betrekking hebben op het functioneren van de bij onderhavige zaak betrokken UWV-medewerkers. Dat blijkt niet het geval te zijn. Een kort onderzoek binnen UWV heeft eveneens geen nieuwe zaken aan het licht gebracht. UWV meldt mij dan ook dat er van uit mag worden gegaan dat deze zaak een incident betreft. Ik zie dan ook vooralsnog geen reden om een uitgebreid onderzoek te laten verrichten naar de rol van de betrokken medewerkers bij andere fraudeonderzoeken.
Wie houdt toezicht op de integere uitvoering van de fraudeonderzoeken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bij benadering zeggen hoeveel mensen de strijd met het UWV opgeven omdat zij niet meer over financiële middelen of over de energie beschikken om rechtsmiddelen toe te passen?
De klacht- en bezwaarprocedures bij het UWV zijn zo laagdrempelig als mogelijk ingericht. Mij zijn geen signalen bekend van burgers die om financiële of andere redenen niet in staat zijn om hiervan gebruik te maken.
Ziet u aanleiding de Inspectie Werk en Inkomen een onderzoek te laten uitvoeren naar integriteit van het fraudeonderzoek door het UWV? Zo nee waarom niet?
Incidenten zijn, zoals is gebleken, nooit helemaal uit te sluiten maar vooralsnog heb ik geen informatie van UWV of anderszins ontvangen die mij reden geeft te twijfelen aan de integriteit van de fraudeonderzoeken door het UWV in structurele zin. Ik zie daarom nu geen aanleiding om de Inspectie Werk en Inkomen een onderzoek uit te laten voeren.
Wat heeft het UWV gedaan om de «verdachte» in dit fraudeonderzoek tegemoet te komen?
Naast persoonlijke gesprekken thuis waarbij excuses zijn aangeboden heeft de betrokken klant inmiddels schadevergoeding ontvangen en is volledig gerehabiliteerd. Volgens informatie van UWV is ook voor de klant de zaak hiermee afgehandeld.
Het bericht dat de Somalische gemeenschap een qatverbod wil |
|
Sadet Karabulut |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is de omvang van de groep qatgebruikers en hoe groot is het aandeel overmatige qatgebruikers in Nederland?1 Bent u nog steeds van mening dat de omvang van de groep qatgebruikers geleidelijk afneemt of neemt het aantal qatgebruikers onder jonge mannen en vrouwen juist toe?2
In Nederland wordt het middel qat voornamelijk gebruikt binnen de Somalische bevolkingsgroep. Deze bevolkingsgroep bestaat in totaal uit circa 26 000 mensen. Over het aantal mensen binnen de Somalische bevolkingsgroep dat qat gebruikt zijn geen cijfers bekend. Ook de onderverdeling binnen de groep gebruikers, jong of oud, man of vrouw, is niet bekend.
Bent u nog steeds van mening dat qat geen agressie opwekt en het gebruik daarvan ook anderszins geen risico oplevert voor de openbare orde? Kunt u een toelichting geven?
In 2007 heeft het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) een risicoschatting naar qat uitgevoerd. Hieruit bleek dat er nauwelijks of geen risico is voor de openbare orde. Ook werden toen geen aanwijzingen gevonden dat qat agressie opwekt bij mensen, en bleek dat het reactievermogen bij normale doseringen niet sterk wordt beïnvloed. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Is het waar dat qat een desastreuze uitwerking heeft op de sociaal-economische positie en de gezondheid van grote groepen Somalische Nederlanders? Zo ja, bent u bereid gerichte psychische hulp en voorlichting over de effecten van qat te stimuleren en te faciliteren onder met name nieuwe groepen Somaliërs in Nederland? Zo nee, hoe verklaart u de grote sociale- en economische achterstanden van de Somalische gemeenschap in Nederland?
Uit verschillenderapporten blijkt dat het qatgebruik onder groepen Somalische Nederlanders een negatieve uitwerking kan hebben op de sociaal-economische situatie, maar qat is zeker niet de hoofdoorzaak van de achterblijvende sociaal-economische positie en de gezondheid van de Somalische bevolkingsgroep in Nederland. De oorzaken liggen in een opeenstapeling van problemen waaronder ontoereikende kennis van het functioneren van de Nederlandse samenleving, taalproblemen, onverwerkte trauma’s, een hoog percentage eenoudergezinnen, grote onderwijsachterstanden, werkloosheid en grote afhankelijkheid van uitkeringen. Ik verwijs hierbij naar de Voortgangsbrief aan uw Kamer over de aanpak risicogroepen van 13 juli 2010 (TK, 2009–2010, 31 268, nr. 34).
Bent u het met Nederlandse onderzoekers eens dat er onvoldoende bekend is over de effecten van qatgebruik op de sociale situatie en psychische problematiek? Zo ja, bent u bereid dit nader te (laten) onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik volg hierbij de risicoschatting van het CAM, waarin wordt geconcludeerd dat de kans op psychische afhankelijkheid van qat gering is. Het CAM adviseert voor dit aspect geen nader onderzoek, en ik zie daar ook geen aanleiding voor. Wat betreft de sociaal-economische situatie verwijs ik naar antwoord op vraag 3.
Bent u nog steeds van mening dat geen sprake is van betrokkenheid van georganiseerde criminaliteit? Kunt u dat toelichten?
Tot op heden zijn mij geen concrete aanwijzingen bekend dat er sprake is van betrokkenheid van georganiseerde criminaliteit bij de qathandel. Ook uit de risicoschatting van het CAM uit 2007 is niet gebleken dat er in Nederland sprake is van handel in qat in relatie tot (georganiseerde) criminaliteit.
Hoe vaak leidt qathandel tot ernstige overlast? Hoeveel gemeenten hebben qatgebruik verboden en wat is het effect hiervan?
In gemeenten hebben zich problemen met de openbare orde voorgedaan, met name rondom de distributiepunten. Voor zover mij bekend zijn er drie gemeenten waar deze problemen zich meer dan incidenteel voordeden, en waar via de Algemene Plaatselijke Verordening maatregelen zijn genomen om de aan qat gerelateerde overlast tegen te gaan. In deze drie gemeenten wonen relatief veel qatgebruikers. Van een van deze gemeenten, de gemeente Tilburg, heb ik vernomen dat de APV een geschikt instrument wordt gevonden om de overlast tegen te gaan.
Is het waar dat qat alleen in Nederland en het Verenigd Koninkrijk legaal is en in alle andere Europese landen verboden? Wat zijn de ervaringen in de landen waar een qatverbod geldt?
Het middel qat is inderdaad verboden in een aantal Europese landen, waaronder Frankrijk, Zweden en Denemarken. Naast Nederland is het middel in ieder geval toegestaan in Groot-Brittannië. Ik beschik niet over een volledig overzicht van alle Europese landen.
Het beleid en de ervaringen van landen die qat hebben verboden zijn verschillend. In Zweden en Denemarken is qat bijvoorbeeld verboden, maar kent het middel een lage prioriteit in het vervolgingsbeleid.