Het van binnenuit kunnen vergrendelen van celdeuren |
|
Marith Volp (PvdA), Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat medewerkers van de Penitentiaire Inrichting Sittard instructies hebben gekregen over de wijze waarop zij in een noodsituatie een van binnenuit geblokkeerde celdeur open kunnen maken? Klopt het dat zij de instructie hebben gekregen om gebruik te maken van een aantal gereedschappen, zoals een slijptol, om inbusbouten te verwijderen, insneden te maken in de borgbouten, het verwijderen van deze borgbouten en het verwijderen van de sluitkom?
Het klopt dat deze instructie opnieuw onder de aandacht is gebracht van medewerkers in PI Sittard. Om veiligheidsredenen kan echter niet worden ingegaan op de wijze waarop een (geblokkeerde) celdeur van buitenaf kan worden geopend. De instructie die hiervoor geldt, is erop gericht om een van binnen vergrendelde celdeur zo snel en veilig mogelijk te openen.
Klopt het dat de celdeuren in lijn met deze instructies aangepast moeten worden? Zo ja, wat zijn daar de redenen en de kosten van?
Naar aanleiding van het dodelijke steekincident in PI Haaglanden, locatie Zoetermeer, is een landelijke inventarisatie door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) uitgevoerd naar de bevestiging van de celdeursloten en over de wijze waarop wordt gehandeld in geval van een geblokkeerd celdeurslot. Op basis van deze inventarisatie blijkt dat de celdeuren niet aangepast hoeven te worden. Wel worden in een aantal inrichtingen de bouten in de sluitkom vervangen ofwel de sluitkommen aangepast.
Het incident is aanleiding om binnen alle inrichtingen van DJI de instructie voor het ontgrendelen van een geblokkeerd of defect celdeurslot nog eens extra onder de aandacht te brengen. Dit betreft een eenduidige instructie voor alle inrichtingen binnen DJI. Deze instructie is ook eerder meegeleverd toen het huidige brandveiligheidsslot in gebruik is genomen.
Is het, gezien de benodigde deskundigheid, de tijd die het kost en de veiligheid van het personeel, volgens u wel een goede, snelle en veilige manier om te voorkomen dat deuren simpel van binnenuit vergrendeld kunnen worden? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn dergelijke instructies tijdelijk en dus alleen van kracht totdat uit onderzoek naar het incident te PI Zoetermeer1 is gebleken wat er precies fout is gegaan bij het van binnenuit vergrendelen van de celdeur en het openbreken van deze celdeur? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Worden deze instructies rijksbreed toegepast in alle justitiële inrichtingen of zijn de instructies per inrichting anders? Welke andere instructies zijn er dan in omloop?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere mogelijkheden zijn of worden onderzocht om van binnenuit vergrendelde celdeuren snel en veilig open te krijgen? Indien dit niet het geval is, waarom dan niet?
Dat een gedetineerde zijn celdeurslot moedwillig blokkeert en zich daarmee insluit kan nooit 100% worden voorkomen. De aanwezige voorzieningen maken dat de mogelijkheden hiertoe beperkt zijn. Er bestaan diverse mogelijkheden om een (moedwillig) geblokkeerd celdeurslot te openen of de betreffende cel weer toegankelijk te maken. In een crisissituatie heeft daarbij de meest eenvoudige en efficiënte wijze van openen de voorkeur.
Welke mogelijkheden zijn of worden onderzocht om te voorkomen dat gedetineerden zich kunnen insluiten? Indien dit niet het geval is, waarom dan niet?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn er meerdere incidenten geweest met van binnenuit vergrendelde deuren? Zo ja, hoeveel en in welke justitiële inrichtingen? Hoe is daar toen mee omgegaan?
Het komt sporadisch voor dat celdeursloten geblokkeerd worden of defect raken. In de gevallen waarbij dit gebeurt, is het de gedetineerde zelf die de celdeur opent, of wordt volgens de voorgeschreven procedure de celdeur van buitenaf geopend. Deze gevallen hebben niet geleid tot incidenten.
Criminelen die shoppen bij spionagewinkels |
|
Peter Oskam (CDA), Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat criminelen gadgets kopen bij spionagewinkels met het doel daarmee de opsporing door politie en justitie dwars te zitten?1
Ik ben ermee bekend dat er spyshops zijn die spionageapparatuur verkopen die ook voor illegale doeleinden gebruikt kan worden. Zolang die diensten en middelen niet bij wet of enig ander voorschrift verboden zijn, kan daar echter niet tegen worden opgetreden. Als er wel verboden middelen, zoals bijvoorbeeld jammers, worden verkocht of bewust criminelen worden gefaciliteerd met legale middelen en diensten, dan kan dat strafbaar zijn en kunnen het Openbaar Ministerie (OM) en de politie ingrijpen. Ook de burgemeester kan optreden door het pand te sluiten, indien er sprake is van een ernstige verstoring van de openbare orde.
Kunt u een overzicht geven van de in vraag 1 genoemde gadgets waarvan u bekend is dat deze worden verkocht, waaronder de items genoemd in de betreffende uitzending?
Ik beschik niet over sluitende gegevens met betrekking tot het assortiment van spyshops.
Wat wordt er op dit moment ondernomen om dergelijke praktijken zoveel als mogelijk te voorkomen? Is zowel de verkoop als aanschaf van de in de uitzending genoemde producten strafbaar? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het OM en de politie om vast te stellen of door een spyshop verboden producten of diensten worden aangeboden. De politie doet regelmatig onderzoek naar spyshops, die ook leiden tot invallen en aanhoudingen. Zo heeft de politie in juni 2015 een inval gedaan bij een spyshop in Amsterdam die stoorzenders (jammers) verkocht. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 5.
Wat de strafbaarheid van de verkoop of aanwending van producten betreft, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1. Het verkopen van illegale producten is strafbaar, maar ook het bewust faciliteren van criminelen met legale producten of diensten kan strafbaar zijn.
Speelt deze problematiek vooral in Amsterdam of zijn u ook dergelijke signalen bekend elders in het land?
Spyshops bevinden zich niet alleen in Amsterdam maar in meerdere gemeenten. Ook zijn er online spyshops, waar artikelen kunnen worden besteld.
Hoe vaak hebben de afgelopen jaren invallen plaatsgevonden en is eventueel strafrechtelijke vervolging ingesteld wegens de aanschaf dan wel verkoop van illegale producten? Kunt u hiervan een overzicht van geven, in elk geval ten aanzien van de handel in spyshops in Amsterdam?
Het OM kan geen volledig overzicht verschaffen van het aantal strafrechtelijke onderzoeken naar spyshops of waarin spyshops een rol spelen. Daarop wordt niet specifiek geregistreerd.
Wel heeft het OM mij bericht dat in het recente verleden in Amsterdam strafrechtelijke onderzoeken hebben plaatsgevonden naar twee spyshops. Dit heeft in één geval al tot een strafzaak geleid, die nu in de fase van hoger beroep is. Het ging in deze zaak onder andere om overtreding van de Wet wapens en munitie. In de andere zaak is nog geen vervolgingsbeslissing genomen. De betrokkenen worden onder meer verdacht van overtreding van de Telecommunicatiewet.
Hoe vindt toezicht, controle en handhaving plaats op de verkoop van gadgets die gebruikt kunnen worden om een opsporingsonderzoek te belemmeren? Vinden regelmatig controles plaats bij verdachte shops of gebeurt dit steekproefsgewijs? Hoe wordt omgegaan met spyshops die herhaaldelijk bepaalde producten verkopen? Wordt bestuursrechtelijk tegen dergelijke shops opgetreden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vaak is dit de laatste jaren in Amsterdam gebeurd?
In het algemeen wordt opgetreden als er aanwijzingen zijn dat spyshops illegale producten verkopen of criminelen bewust faciliteren. Afhankelijk van de ernst van de overtreding kan tot sluiting van de spyshop worden overgegaan en kan strafrechtelijke vervolging worden ingesteld. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5 en 8.
Wat de bestuurlijke aanpak betreft, er is geen vergunningenstelsel voor spyshops, waardoor er geen sprake is van bestuurlijke controle en toezicht. Er kan in beperkte mate wel bestuursrechtelijk tegen spyshops worden opgetreden, door sluiting van het pand. De sluiting van een onderneming is echter een zwaar middel en de proportionaliteit dient hierbij in ogenschouw te worden genomen. In Amsterdam heeft de burgemeester tot op heden twee keer een sluitingsbevel voor een spyshop gegeven op grond van ernstig gevaar voor de openbare orde vanwege illegale activiteiten in de spyshop.
Voorts zijn sommige spyshops onderwerp van bespreking in het Regionaal Informatie en Expertise Centrum (RIEC) Amsterdam, waarbij mogelijke (preventieve) interventies worden besproken en afgestemd.
Is het mogelijk dat er een zwarte lijst komt met gadgets die geen ander doel dienen dan het dwarszitten van onderzoek van politie en justitie, zodat duidelijk wordt dat deze niet zomaar op de markt gebracht mogen worden? Zo nee, waarom niet?
Een zwarte lijst maken is geen zinvolle optie, omdat veel producten zowel een legale als een illegale toepassing kennen en daardoor niet eenvoudig bij wet verboden kunnen worden. Denk aan de analogie van een GPS-tracker, die voor legale en illegale doelen valt aan te wenden.
Met welke maatregelen gaat u nog komen om dergelijke praktijken zoveel mogelijk te voorkomen?
Zoals gezegd doet de politie regelmatig onderzoek naar spyshops, indien er signalen zijn dat deze illegale producten leveren of criminelen bewust faciliteren. De gemeente Amsterdam verkent op dit moment de haalbaarheid van een vergunningenstelsel voor spyshops en aanpassing van de APV. Ik zal deze mogelijke maatregelen met de gemeente Amsterdam bezien.
Het bericht dat de brandweer in Breskens veel te laat kwam |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Brandweer Breskens kwam veel te laat» en «Brand Breskens vervelend incident»?1
Ik heb kennis genomen van de berichten. Gelet op de verantwoordelijkheid van het bestuur van de Veiligheidsregio Zeeland ten aanzien van de organisatie van de brandweerzorg, overeenkomstig mijn brief van 3 juni 20153, heb ik de regio gevraagd mij informatie te verschaffen voor de beantwoording van uw vragen.
De Veiligheidsregio Zeeland heeft mij bericht dat de veiligheidsregio heeft geconstateerd dat de garantie van het uitrukken vanuit sommige posten in de huidige situatie niet overal voldoende is geborgd. Daarbij vult de regio aan dat er op sommige plekken wel posten zijn, maar het bij een alarmering overdag, of juist in de avonduren, niet zeker is of er voldoende en adequaat gekwalificeerd personeel beschikbaar is. Dit probleem heeft zich helaas ook voorgedaan bij de brand in Breskens.
Vanwege deze kwetsbaarheid van de beschikking van voldoende en gekwalificeerd personeel is de veiligheidsregio het project Maatwerk in Brandweerzorg gestart waarbinnen, zo stelt de regio, nadrukkelijk aandacht is voor het verbeteren van de dekking en opkomsttijden. Op 9 juli 2015 is het rapport Maatwerk in Brandweerzorg, met daarin uitgangspunten en plannen, bestuurlijk vastgesteld.
De veiligheidsregio heeft aangegeven dat met het project in bepaalde gevallen door het Algemeen Bestuur gemotiveerd wordt afgeweken van de normtijden van het Besluit veiligheidsregio’s. Deze gemotiveerde afwijking is mogelijk binnen de kaders van het besluit, mits er geen opkomsttijd wordt vastgesteld die hoger is dan 18 minuten (art. 3.2.1 Bvr).
De Inspectie Veiligheid en Justitie heeft een quickscan uitgevoerd naar de plannen in Maatwerk in Brandweerzorg. De conclusie van de Inspectie VenJ is dat de plannen in Maatwerk in Brandweerzorg een belangrijke verbetering van de repressieve brandweerzorg in Zeeland kunnen bewerkstelligen en dat deze plannen voor het grootste deel voldoen aan de wet- en regelgeving. Op enkele punten bestaat daarover echter nog onzekerheid. Deze onzekerheid kan pas worden weggenomen tijdens de uitwerking en implementatie van de plannen. Zo dient de veiligheidsregio Zeeland bijvoorbeeld door een brandweerkundige onderbouwing aan te tonen dat de innovatieve wijze van inrichting van de repressieve brandweerzorg met gebruikmaking van de «Zeeuwse TS» een gelijkwaardig niveau van veiligheid voor burgers biedt als met de TS6 als basisbrandweereenheid.
De Inspectie VenJ toetst daarom gedurende de implementatie van Maatwerk in Brandweerzorg periodiek (en afgestemd op de relevante stappen in het implementatieplan) of de uitwerking van de plannen voldoet aan wet- en regelgeving. Bij constatering dat dat niet het geval is, zal de Inspectie VenJ het bestuur van de veiligheidsregio Zeeland hiervan op de hoogte stellen en aandringen op aanpassing.
Deelt u de mening dat de veiligheid wel degelijk in het geding is als de brandweer niet binnen de gestelde aanrijdtijd ter plekke kan zijn, vooral als de veiligheidsregio Zeeland aangeeft dat dit weer kan gebeuren?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het oprekken van de aanrijtijden een onaanvaardbare oplossing is om de aanrijtijden wel te halen? Zo ja, wat gaat u doen om dit tegen te houden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de motie Kooiman wordt uitgevoerd zodat veiligheidsregio's geen brandweerposten sluiten voordat zij een dekkingsplan hebben waarin de locaties met afwijkende normtijden gemotiveerd zijn vastgesteld?3
In de motie Kooiman verzoekt de Kamer de regering veiligheidsregio's ertoe aan te zetten dat zij geen brandweerposten sluiten voordat zij een dekkingsplan hebben waarin de locaties met afwijkende normtijden gemotiveerd zijn vastgesteld.
De Inspectie V&J heeft geconstateerd dat de veiligheidsregio Zeeland met het project Maatwerk in Brandweerzorg, inclusief de uitwerkingen daarvan op gemeentelijk niveau, beschikt over een dekkingsplan waarin de locaties met afwijkende normtijden gemotiveerd zijn vastgesteld.
Ik constateer dan ook dat de regio in lijn met de motie heeft gehandeld.
Deelt u de mening dat het voor brandweerpersoneel ook onveiliger is, en ze het een slecht imago geeft, wanneer zij te laat ter plekke zijn, gezien de boze reacties die volgden binnen de gemeenschap? Hoe gaat u gezien deze ontwikkelingen ervoor zorgen dat brandweervrijwilligers gemotiveerd (blijven) en niet vertrekken?
De veiligheid en het gemotiveerd houden van het brandweerpersoneel, het sluiten of samenvoegen van kazernes en de veiligheid van de inwoners van Zeeland is, uiteraard binnen de grenzen van de wet, primair een verantwoordelijkheid van het bestuur van de Veiligheidsregio Zeeland. Ik vertrouw erop dat het bestuur naast de reeds gezette stappen, waarover de inspectie positief oordeelt, aanvullende maatregelen neemt om een situatie zoals zich in Breskens heeft voorgedaan te voorkomen. De democratische controle geschiedt via de gemeenteraden van de Zeeuwse gemeenten. Ik wens daarin niet te treden, conform de lijn uit mijn brief van 3 juni 2015 waarnaar ik in antwoord 1, 2, 3 en 7 reeds heb verwezen.
Vindt u het wenselijk dat er in Zeeland elf kazernes worden gesloten, cq. worden samengevoegd en er bezuinigd is op het brandweerpersoneel?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn de voorstellen van de veiligheidsregio Zeeland «Maatwerk in Brandweerzorg» getoetst door uw ministerie? Zo ja, voldeed het aan de gestelde normen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om met de veiligheidsregio Zeeland in gesprek te gaan om de veiligheid van de inwoners van Zeeland te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De pilots zelfredzaamheid gedetineerden |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de Evaluatie van de Pilots Zelfredzaamheid Gedetineerden?1
De evaluatie van de pilots zelfredzaamheid gedetineerden laat zien dat het stimuleren van zelfredzaamheid onder gedetineerden en zelfsturing door personeel veel kan opleveren. Zo wordt in de evaluatie gesteld dat er besparingen gerealiseerd kunnen worden door gedetineerden meer verantwoordelijkheden te geven binnen de Penitentiaire Inrichtingen (PI). Voorts blijkt uit de evaluatie dat het ontplooien van eigen initiatieven en meer regievoering over eigen leven de kans vergroot op een geslaagde terugkeer in de samenleving. Ik beschouw deze ontwikkelingen en inzichten als kansrijk en veelbelovend.
Wat is uw reactie op de constatering van gedetineerden en personeel dat zelfredzaamheid binnen de inrichting mogelijk is via zinvol werk waarbij de gedetineerden zelfstandig kunnen functioneren en vertrouwen krijgen van het personeel, terwijl op dit moment de mogelijkheden voor gedetineerden om regie over hun eigen leven te houden in de inrichting beperkt zijn?
Met de pilots heeft de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) de mogelijkheden verkend de zelfredzaamheid van gedetineerden te vergroten, uiteraard binnen de kaders die worden gesteld vanuit veiligheidsoverwegingen. Zo zijn in een aantal inrichtingen en binnen de facilitaire dienst de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid (In-Made) verruimd Voorbeelden hiervan zijn professionele schoonmaak (kantoren), onderhoud, schilderen, groenvoorziening en terreinonderhoud. Deze activiteiten worden door gedetineerden, al dan niet begeleid, ook buiten de gedetineerdenzone uitgevoerd. Hierbij worden steeds meer verantwoordelijkheden bij gedetineerden gelegd (op tijd komen, al dan niet via vrije looplijnen en het toebedelen van al dan niet ondersteunende taken en rollen). Ook wordt binnen de arbeid in ruime zin gefocust op zelfstandig functioneren, zoals vier hele dagen werken, lunchen op het werk, ’s avonds gezamenlijk koken en corvee. De positieve ervaringen met het toekennen van meer zelfstandigheid en verantwoordelijkheid aan gedetineerden binnen de arbeid stemmen hoopvol voor de toekomst.
Welke nieuwe regimes zijn de afgelopen jaren opgezet in het kader van zelfredzaamheid van gedetineerden en zelfsturing door het personeel? Welke projecten lopen op dit moment nog en welke zijn inmiddels stopgezet? Wat waren de redenen om deze projecten stop te zetten?
Binnen DJI is een groot aantal projecten opgezet in het kader van de pilots zelfredzaamheid gedetineerden. De belangrijkste projecten zijn inmiddels geëvalueerd door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). Deze projecten worden in beginsel niet stopgezet, bezien wordt of deze verder kunnen worden ontwikkeld en uitgerold – al dan niet binnen andere PI’s.
Wat gebeurt er met de projecten die zijn geëvalueerd door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC)? Worden zij doorgezet of stopgezet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat succesvolle projecten, zoals Dutch Celldogs, Bad Boys Brand en het zelf koken door gedetineerden, worden stopgezet? Waarom wordt hiertoe overgegaan terwijl uit onderzoek van het WODC blijkt dat het van belang is dat gedetineerden zelfstandig kunnen functioneren en vertrouwen krijgen van het personeel?
Het project Bad Boys Brand wordt gestopt omdat de marketing hiervan niet overeenstemt met de visie van In-Made, waarin gedetineerden als potentieel aantrekkelijke arbeidskrachten worden gezien. Een beeld van «bad boys» past daar niet in.
Het project Dutch Celldogs is nog niet geëvalueerd en vindt tot op heden doorgang. Ik zie zeker een toekomst weggelegd voor zelf koken door gedetineerden, mits de voorzieningen ter plaatse daar ruimte voor bieden. In de pilots is ervaring opgedaan met zelf koken zonder direct toezicht, door gedetineerden die via plusarbeid aantoonden met meer vrijheden en verantwoordelijkheden te kunnen omgaan. Uit de evaluatie blijkt dat dit hoog gewaardeerd is en dat het juist deze privileges zijn die de veiligheid verhogen.
Wat hebt u geleerd van succesvolle projecten als Dutch Celldogs, Bad Boys Brand en het zelf koken door gedetineerden? Ziet u een toekomst weggelegd voor deze projecten? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord per project toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe ziet u de toekomst van dergelijke projecten binnen het gevangeniswezen, mede gezien de positieve uitkomsten van het WODC-onderzoek? Zullen de onderzochte projecten verder worden ontwikkeld en uitgebreid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de constatering van dat er wel degelijk besparingen zijn en kunnen worden gerealiseerd door in te zetten op meer zelfredzaamheid van gedetineerden?
Ik verwelkom deze constatering.
Deelt u de mening dat dergelijke projecten een positieve invloed hebben op de succesvolle terugkeer van gedetineerden in de samenleving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt er in het gevangeniswezen dan nog teveel ingezet op repressie en beheersing?
Ik deel de mening dat de projecten een positieve invloed kunnen hebben op de succesvolle terugkeer van gedetineerden in de samenleving. In het kader van de persoonsgerichte aanpak is een groot aantal instrumenten ontwikkeld om de re-integratie tijdens detentie te bevorderen. Dit instrumentarium is ingepast in het systeem van promoveren en degraderen.
Bent u bereid voorgaande vragen te beantwoorden vóór de behandeling van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor het jaar 2016?
Ja.
De invoering van grenscontroles tijdens de Klimaattop in Parijs |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de Franse autoriteiten hebben besloten gedurende de Klimaattop te Parijs van 13 november tot 13 december a.s. grenscontroles in te stellen en zo het vrije verkeer conform de Verdragen van Schengen te belemmeren? Zo ja, klopt de veronderstelling dat dit besluit is bedoeld als barrière voor demonstranten?
Staat het besluit om het Verdrag van Schengen op te schorten in verhouding tot het beoogde effect? In hoeverre zal het besluit tot invoering van grenscontrole bijdragen aan de handhaving van de openbare orde?
Deelt u de mening dat juist bij dit soort internationale overleggen ruimte moet worden geboden voor vreedzaam protest? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt gegarandeerd dat het internationaal erkende mensenrecht op demonstratie niet wordt ingeperkt?
Ja. De herinvoering van binnengrenscontroles is er niet op gericht om het demonstratierecht in te perken, maar om op te treden tegen mogelijke bedreiging van de openbare orde of de nationale veiligheid.
Bent u bereid bij uw Franse ambtsgenoten erop aan te dringen dat veiligheidsmaatregelen niet ten koste gaan van de mogelijkheden tot vreedzaam protest? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u bij uw Franse collega’s bepleiten om het recht van demonstratie te verdedigen?
Nee. Ik vertrouw erop dat Frankrijk zich aan zijn internationaalrechtelijke verplichtingen zal houden en het recht op vreedzaam protest niet zal inperken.
Overigens hecht ik eraan te benadrukken dat deze vragen werden gesteld vóór de aanslagen in Parijs van 13 november jl., en de beantwoording zich derhalve richt op de algemene procedures voor tijdelijke herinvoering van grenscontroles. Over de maatregelen in EU-verband naar aanleiding van de aanslagen wordt de Kamer per separate brief geïnformeerd.
Het bericht dat een hooggeplaatst lid van ISIS onderweg zou zijn naar Nederland of Duitsland |
|
Ockje Tellegen (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Peter Oskam (CDA), Harry van Bommel |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een hooggeplaatst ISIS-lid1 onderweg zou zijn naar Nederland of Duitsland, zoals ook vandaag is aangegeven door Abu Mohammed van de organisatie «Raqqa is being slaughtered silently» tijdens een bijeenkomst in de Tweede Kamer en het bericht uit de Volkskrant van 4 november?2
Ja.
Kunt u met zekerheid stellen dat dit bericht «lijkt te slaan op een ouder en breder circulerend en terugkerend bericht» zoals de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid vandaag stelt in de Volkskrant? Op welke wijze is dit bericht door de inlichtingendiensten, al dan niet in samenspraak met de Duitse inlichtingendiensten, inhoudelijk onderzocht?
De woorden «lijkt te slaan» van de NCTV zijn juist. Dit bericht vertoont inderdaad sterke overeenkomsten met eerdere berichten in de media over een operative (handlanger/ uitvoerder) van ISIS die onderweg zou zijn naar Europa. Vanzelfsprekend is er doorlopend grote oplettendheid bij de diensten en hun partners om eventuele pogingen tot inreizen te onderkennen. Het kabinet kan in het openbaar geen mededelingen doen over de aard van onderzoek door de diensten.
Bent u bereid deze vragen vandaag (zo nodig vertrouwelijk), maar in ieder geval vóór het plenair debat van 5 november a.s. over de uitkomsten van de Europese top van 15 en 16 oktober jl., over de JBZ-raad op 9 november 2015 en over de inzet voor de migratietop van 11 en 12 november 2015 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Ontploffing en brand bij Belgische kerncentrale Doel vlakbij Woensdrecht’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ontploffing en brand bij Belgische kerncentrale Doel vlakbij Woensdrecht»?1
Ja.
Deelt u de mening dat incidenten zoals de ontploffing van kerncentrale Doel 1, 4 kilometer van de Nederlandse grens, grote gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid van de Belgische én Nederlandse inwoners in de nabijheid van deze kerncentrale? Zo ja, hoe werkt deze inschatting door in de manier waarop u met uw Belgische collega(»s) samenwerkt in termen van crisisbeheersing, externe veiligheid en voorlichting over de kerncentrale in Doel?
Uiteraard hebben de kerncentrales in België mijn volle aandacht vanwege de nabijheid bij Nederland en de gevolgen die onregelmatigheden in die centrales kunnen hebben voor ons land. De ontploffing en de brand op 31 oktober was in het niet-nucleaire gedeelte van centrale en is snel geblust. Er was geen gevaar voor de (Nederlandse) bevolking. Dat neemt niet weg dat ook dergelijke incidenten zoveel mogelijk moeten worden voorkomen.
Het is echter bij grote industriële activiteiten niet uit te sluiten dat zich incidenten voordoen. Daarom is daar bij het ontwerp van een kerncentrale zoals Doel rekening meegehouden, niet alleen in de zin dat onregelmatigheden zoveel als mogelijk voorkomen worden maar ook dat er geen gevaar voor de bevolking ontstaat als deze zich toch voordoen.
Op het gebied van crisisbeheersing, externe veiligheid en voorlichting is het van belang twee soorten situaties te onderscheiden: dreigende crisissituaties en incidenten die geen gevaar voor de bevolking met zich meebrengen maar wel onrust kunnen veroorzaken zoals de brand en ontploffing van 31 oktober jl.
Bij incidenten die geen gevaar voor de bevolking vormen maar wel tot maatschappelijke onrust kunnen leiden zijn afspraken gemaakt op regionaal niveau tussen Belgische en Nederlandse overheden over het delen van informatie. Ook zijn er afspraken tussen het Belgische Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) en onze Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS).
Bij (dreigende) crisissituaties zijn niet alleen goede afspraken tussen de crisisorganisaties van beide landen om elkaar te informeren maar er zijn ook afspraken om bij een crisis de beheersing, de maatregelen en het informeren van de bevolking af te stemmen. Hierbij zijn de ANVS en de veiligheidregio’s ook betrokken. Voor dit soort situaties wordt ook gezamenlijk geoefend zoals op 29 oktober jl.
Wat zijn de gevolgen voor de veiligheid nu de levensduur van deze centrale, en die van de naastgelegen centrale Doel 2, met 10 jaar wordt verlengd?
Nationale nucleaire veiligheidsregels zijn vaak een implementatie van internationale veiligheidsregels en inzichten die zijn vastgesteld door onder andere de Europese Unie, het internationale atoomagentschap in Wenen (IAEA) en de West Europese regulators groep. Het FANC ziet er in België op toe dat, ook bij een levensduurverlening, de kerncentrales voldoen aan deze veiligheidsregels. Uit de Europese richtlijn2 volgt dat in het kader van de nucleaire veiligheid het principe van continue verbetering toegepast moet worden. In dit kader heeft het FANC bij Doel-1 en Doel-2 de vergunning voor de verlengde bedrijfsvoering aangescherpt met maatregelen die niet alleen de veiligheid in stand houden maar deze zelfs verhogen.
Hoe verloopt de communicatie over de ontploffing en de levensduurverlenging van de centrale(s) tussen de Belgische overheid en de Nederlandse gemeenten in de buurt van de centrale?
Voor incidenten die geen gevolgen hebben voor de veiligheid van de bevolking zoals de ontploffing in Doel worden door de Belgische overheid geen berichten actief naar de bevolking gestuurd. Wel wordt informatie daarover al dan niet na gedegen evaluatie op het internet geplaatst, zoals ook na de brand op 31 oktober. Daarnaast hebben de meldkamers in de veiligheidsregio’s West-Brabant en Zeeland een onderlinge afspraak met de meldkamer in België zodat meldingen van incidenten zoals de brand en ontploffing van 31 oktober ook hier in Nederland gemeld worden.
In het geval van wijzigingen in vergunningen schrijft het FANC alle gemeenten binnen een straal van 5 km aan, ongeacht of ze in België of Nederland liggen. Daarnaast hebben op 14 oktober jl. de beide directeuren van het FANC en de ANVS een presentatie verzorgd over onder meer de levensduurverlenging van Doel-1 en Doel-2 op een informatieavond in Bergen op Zoom met gemeenteraadsleden uit de regio West-Brabant en Oost-Zeeland. Hierbij is gesproken over de maatregelen die getroffen worden bij de kerncentrale Doel om deze nog 10 jaar veilig te kunnen bedrijven en de besluitvorming hierover door het FANC. Ook de afstemming tussen veiligheidsregio’s, de rijksoverheid en België in het geval van een ongeval kwam hier aan de orde.
Hoe zouden de inwoners van de omliggende gemeenten volgens de van kracht zijnde protocollen in België geïnformeerd moeten worden over de veiligheid van de kerncentrales? Is dit naar uw mening ook conform die protocollen gebeurd?
Volgens de Belgische wetgeving worden Burgemeesters in een straal van 5 km van de centrale actief aangeschreven over vergunningsbesluiten van het FANC. Het FANC heeft aangegeven dat dit ook gebeurd is bij het vaststellen van de aangescherpte vergunning voor Doel-1 en Doel-2 met daarin de extra veiligheidseisen waaraan de centrales moeten voldoen voordat zij mogen opstarten na 40-jaar productie.
Kunt u de berichten bevestigen dat inwoners uit de lokale media moesten vernemen wat er gebeurd was bij de kerncentrale? Zo ja, deelt u de mening dat dit een onacceptabele manier van communiceren is wanneer het een activiteit betreft die evidente risico’s met zich mee kan brengen voor de inwoners in de nabijheid van deze kerncentrale?
Ik heb er begrip voor dat dergelijke berichten in de media enige onrust bij de bevolking kunnen veroorzaken. Bij niet-dreigende situaties is dit echter de gebruikelijke werkwijze, omdat er in deze gevallen geen sprake is van een (dreigende) crisis situatie waardoor er ook geen noodzaak is voor crisiscommunicatie. Het informeren van de bevolking via bijvoorbeeld crisis.nl of nl-alert wordt beperkt tot situaties waarin er ook echt (potentieel) gevaar bestaat. Het FANC heeft in dit geval de gebeurtenis feitelijk toegelicht op haar website.
Deelt u de mening dat de vraag zich opdringt hoe in België incidenten in kerncentrales precies worden voorkomen, nu er in een jaar tijd meerdere incidenten plaatsgevonden hebben? Kunt u nader op deze vraag ingaan?
Het FANC houdt toezicht op de veiligheid van de Belgische kerncentrales en heeft geen ander belang dan de veiligheid. Het FANC heeft dit recent nog bij de ANVS benadrukt en medegedeeld dat het zoveel mogelijk tegengaan van incidenten de prioriteit heeft. Recentelijk, naar aanleiding van een aantal incidenten bij de centrale in Tihange heeft FANC nog stevig ingegrepen. Ook zal ik zelf met mijn Belgische collega in contact treden om nader te spreken over het belang van de veiligheid van de kerncentrales.
Kunt u aangeven op welke manier, en in welke mate, de protocollen omtrent de veiligheid van een kerncentrale en de crisiscommunicatie in het geval van een calamiteit met een kerncentrale verschillen van de Nederlandse afspraken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zijn deze verschillen te verklaren en wat is hierover uw mening?
Zowel op het gebied van nucleaire veiligheid als crisiscommunicatie bij calamiteiten zijn de uitgangspunten en aanpak op hoofdlijnen hetzelfde. Zo treedt bij een ongeval in beide landen een crisisprocedure in werking. In België is dat het Nucleair en Radiologisch noodplan voor het Belgische Grondgebied, in Nederland is dat het Nationaal Crisisplan voor Stralingsincidenten. Er zijn natuurlijk wel verschillen in de belegging van bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Dit is inherent aan de verschillen in het juridische en bestuurlijke stelsels in de landen. De verschillen vormen echter geen probleem, er wordt voldaan aan de uitgangspunten zoals die internationaal zijn vastgelegd in verdragen en EU-richtlijnen. Bilateraal wordt door overleg en gezamenlijke oefeningen zoals op 29 oktober jl. de aansluiting nog verder gezocht. Hierdoor weten ook over de grens heen collega’s zoals het FANC en de ANVS of de regionale meldkamers van de regionale veiligheidsregio’s en hun Belgische collega’s elkaar te bereiken.
Bent u er van overtuigd dat in België in dezelfde mate als in Nederland de veiligheid omtrent kerncentrales en nucleaire veiligheid in brede zin kan worden gegarandeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verklaart u dan dat er in een jaar tijd meerdere incidenten plaatsgevonden hebben?
Zowel Nederland als België heeft een onafhankelijke nucleaire veiligheidsautoriteit. Deze ziet toe op de veiligheid van de kerncentrales en heeft geen andere belangen. Bij de regulering van de nucleaire sector zijn zowel Nederland als België gebonden aan het Euratom verdrag en aan de Euratom richtlijnen over nucleaire veiligheid, stralingsbescherming en radioactief afval. Daarnaast zijn beide landen aangesloten bij het «verdrag nucleaire veiligheid» van het IAEA. In beide landen is de regelgeving over nucleaire veiligheid gebaseerd op deze internationale regels.
De internationale audits en rapportages over het FANC, over de implementatie van de internationale regelgeving en over de stresstest van de kerncentrales naar aanleiding van de ramp in Japan, geven niet het beeld dat de nucleaire veiligheid in het geding is. De ANVS heeft dit beeld ook op basis van de contacten met het FANC.
De recente gebeurtenissen zijn allen ingeschaald als incidenten zonder gevolgen voor de bevolking in België of Nederland.
Kunt u nader toelichten hoe de nieuw in te stellen Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming vorm zal geven aan de samenwerking met internationale counterparts, in het bijzonder in het kader van grensoverschrijdende risico’s zoals die bestaan bij kerncentrales dichtbij nationale landsgrenzen?
De ANVS en het FANC hebben regelmatig contact, zowel op directieniveau, als op lager ambtelijk niveau. Daarnaast participeren ambtenaren van de ANVS, samen met hun Belgische collega’s in internationale samenwerkingsverbanden in zowel EU verband als onder de vlag van het IAEA. Hierbij zijn grensoverschrijdende risico’s ook nadrukkelijk onderwerp van gesprek. Volgens de Euratom richtlijn nucleaire veiligheid zijn lidstaten ook verplicht regelmatig deel te nemen aan internationale audits. Zowel België als Nederland hebben bijvoorbeeld vorig jaar nog een zogeheten Integrated Regulatory Review Service (IRRS) audit uitgenodigd. Hierbij wordt het hele regulerende systeem van toezicht tot regelgeving onder de loep genomen door internationale experts. Medewerkers van de ANVS nemen regelmatig deel aan dit soort audits, zo ook bij audits in België.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Nucleaire veiligheid en stralingsbescherming voorzien op donderdag 12 november 2015?
Ja
Plannen voor het aanbesteden van forensische zorg en onderzoek door de Nationale Politie |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Beslissing tot gunning aanbesteding medische zorg en onderzoek» en «Aanbesteding medische zorg en forensisch onderzoek gestaakt»1 en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over plannen voor het aanbesteden van forensische zorg en onderzoek door de Nationale Politie?2
Ja
Wat is de actuele stand van zaken van de aanbesteding van de forensische zorg en onderzoek door de politie?
De aanbesteding van de dienstverlening op het terrein van de forensisch medische zorg en de medische arrestantenzorg is in juli jl. gestaakt. Reden was dat geen van de partijen aan wie percelen van de aanbesteding waren gegund, aan de vereisten heeft kunnen voldoen. De politie beraadt zich op dit moment over het vervolg op de gestaakte aanbestedingsprocedure. De contracten met de huidige dienstverleners worden verlengd om de continuïteit van de dienstverlening te waarborgen.
Wie leveren op dit moment deze zorg en onderzoek en hoe lang lopen deze contracten nog? Komt de omvang en kwaliteit van de forensische zorg en onderzoek in het geding vanwege het aflopen van contracten of het uitblijven van een aanbesteding? Zo ja, waarom en wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt de zorg geleverd door de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD’en), Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (FMMU) en Forensisch Artsen Rotterdam Rijnmond (FARR). Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 blijven de huidige contractpartijen vooralsnog de dienstverlening op dit terrein aan de politie leveren. De contracten met de dienstverleners worden verlengd opdat de dienstverlening gecontinueerd kan worden.
Deelt u de mening dat vanwege de samenhang tussen de forensische zorg en onderzoek, de gemeentelijke lijkschouw en de publieke gezondheidszorg en de kwaliteits- en beschikbaarheidseisen die aan die diensten worden gesteld, er bij een aanbesteding met die samenhang rekening moet worden gehouden en dat opsplitsing van die diensten moet worden voorkomen? Zo ja, waarom en op welke wijze gaat dit gebeuren? Zo nee, waarom niet?
De politie hecht groot belang aan de kwaliteit van de dienstverlening op het terrein van de forensisch medische zorg, de medische arrestantenzorg en de lijkschouw. De politie zal uit dien hoofde waar mogelijk en nodig rekening houden met de samenhang tussen deze disciplines. Mede vanwege deze samenhang waren in de gestaakte aanbesteding overigens ook enkele eisen opgenomen met betrekking tot de lijkschouw.
Deelt u de mening dat vanwege het publieke belang van de forensische geneeskunde, deze goed geborgd moet zijn in wet- en regelgeving, waaronder een wettelijke borging van de forensische geneeskunde, kwaliteitsborging, financiering van de opleiding, betere regelgeving met zorgverzekeraars? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat dit zich niet op korte termijn laat regelen en meer tijd vergt? Zo, ja deelt u dan ook de mening dat er in die tijd beter geen aanbesteding kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf het belang van de forensische geneeskunde voor de strafrechtelijke opsporing door de politie en vervolging door het OM. Een goede samenwerking binnen en tussen de (rijks)overheid en de beroepsgroep is cruciaal voor een goed functioneren van de forensische geneeskunde. Met deze samenwerking wordt de forensische geneeskunde in voldoende mate geborgd en zijn vooralsnog geen aanvullende maatregelen nodig. Ik verwijs naar de initiatieven die recent door de beroepsgroep in samenspraak met onder meer OM, politie en NFI zijn gestart bijvoorbeeld op het terrein van de opleidingen (Kamerstuk 33 628, nr. 10).
Acht u het gezien het tot nu toe moeizaam verlopend aanbestedingsproces wenselijk om in plaats van de tot nu toe gehanteerde wijze van openbare aanbesteding te zijner tijd te kiezen voor een (meervoudige) onderhandse aanbesteding? Zo ja, op welke manier kan dat worden bewerkstelligd? Zo nee, waarom niet? Welke bezwaren van juridische aard verzetten zich hiertegen?
Op dit moment beraadt de politie zich over het vervolg van de gestaakte aanbesteding. In dit kader voert zij – onder meer – evaluatiegesprekken met de inschrijvers voor deze aanbesteding of hun vertegenwoordigers als ook met de Nederlandse Zorgautoriteit, het lokaal bestuur en de beroepsgroep zelf. De aldus verkregen inzichten zal zij gebruiken om te komen tot verdere gedachtenvorming over de wijze waarop de toekomstige dienstverlening kan worden georganiseerd.
Kunt u deze vragen vóór de behandeling van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor het jaar 2016 beantwoorden?
Ja
Een verschuiving van de aardbevingen naar de randen van het gaswinningsgebied |
|
Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de aardbevingen in Bellingwedde en Meedhuizen, en de uitspraken hierover van burgemeester J. Snijder?1
Ja, ik heb kennis genomen van het interview met burgemeester Snijder, dat werd uitgezonden op 30 november 2015. Kort voorafgaande aan het interview zijn de volgende aardbevingen geregistreerd in het gebied Wagenborgen – Meedhuizen – Garrelsweer (bron: KNMI):
Datum
Plaats
Magnitude
29-10-2015
Wagenborgen
0,8
29-10-2015
Meedhuizen
1,1
30-10-2015
Garrelsweer
1,7
30-10-2015
Meedhuizen
2,3
30-10-2015
Meedhuizen
0,9
In het aangehaalde persbericht wordt met name gedoeld op de beving van 30 oktober 2015 bij Meedhuizen, die van de bevingen de sterkste is qua magnitude.
Deelt u de mening van de burgemeester dat na de inperking van de gaswinning bij Loppersum de aardbevingen zich verplaatsen naar de randen van het Groninger gasveld? Zo nee, waarom niet?
Aardbevingen ontstaan op breuken in de diepe ondergrond en die breuken verplaatsen zich niet. In het centrale deel van het Groningenveld, het Loppersum-gebied, is de gasproductie met ingang van januari 2014 sterk gereduceerd. De snelheid van drukdaling is daardoor in dat gebied afgenomen en er zijn duidelijke aanwijzingen dat dit ook tot een reductie van het aantal aardbevingen per jaar heeft geleid. In de clusters in het zuiden en het oosten van het veld is de gasproductie niet sterk gereduceerd en daarmee is ook de drijvende kracht achter bevingen niet verminderd. Wel zijn er in het kabinetsbesluit over de gaswinning in Groningen van juli jl. maxima vastgesteld voor de gasproductie in de diverse delen van het veld en voor het veld als geheel.
Het beeld van de bevingen met een magnitude groter dan 1,0 op de schaal van Richter, die door het KNMI zijn geregistreerd in de periode januari t/m oktober 2015, is een redelijk evenwichtige verdeling van bevingen met magnitudes tussen 1,0 en 2,0 op de schaal van Richter en bevingen met magnitudes tussen 2,0 en 3,0 op de schaal van Richter. Belangrijk is om te beseffen dat de bevingen in de randgebieden ook zouden zijn opgetreden zonder ingreep in de productie in het Loppersumgebied. Er is in die zin geen sprake van verplaatsing van de aardbevingen naar de randen van het Groningenveld. De aardbevingen in de randgebieden hangen samen met de drukdaling en dus de gasproductie in die gebieden.
Wat zeggen seismologische en geologische theorieën over de verplaatsing van seismologische activiteit na het (nagenoeg) sluiten van een winningsput op een andere plek?
Zie antwoord vraag 2.
Is het denkbaar dat een verkeerde sluitingsstrategie de situatie juist kan verergeren, in plaats van verbeteren?
Ja, dat is denkbaar. Aan NAM is daarom opgedragen de productie binnen de opgelegde productiebeperkingen zodanig over de diverse productielocaties te verdelen, dat het risico wordt geminimaliseerd.
Kunt u dit (de wijze en de volgorde van sluiting van winningsputten) meenemen in uw gaswinningsbesluit in december as.?
Conform het advies van SodM van 1 december 2015 heb ik NAM gevraagd wat de optimale productieverdeling over het gehele veld (inclusief het Loppersumgebied) is, om het risico nu en in de toekomst verder te verkleinen. Dit is een complexe en rekenintensieve vraag, waarvan NAM heeft aangegeven die zeker mee te zullen nemen in de toekomstige rapportages. SodM zal erop toezien dat dit onderzoek en berekeningen in het kader daarvan voortvarend worden voortgezet.
Het bericht dat aangeranden vrouwen vinden dat hulp politie tekort schiet |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat afgegeven werd in de uitzending van Pauw dat slachtoffers van seksueel geweld vinden dat de hulp van de politie soms tekort schiet?1
Ik ben bekend met de uitzending. Ik zal mijn reactie op de verschillende aspecten geven in de antwoorden op onderstaande vragen.
Klopt het verhaal dat het soms een week duurt voordat er na een melding van seksueel geweld contact wordt gelegd door de zedenpolitie? Wat is de gemiddelde wachttijd voor een slachtoffer voordat er een afspraak gemaakt kan worden met de zedenpolitie?
De politiemedewerker die een melding over een zedendelict ontvangt zorgt ervoor dat de melding direct wordt doorgezet naar de frontoffice van het Team Zeden. Een gecertificeerd zedenrechercheur schat op basis van de melding in welke eerste stappen noodzakelijk zijn voor het tactisch onderzoek, bijvoorbeeld het veiligstellen en de inbeslagname van digitale of fysieke sporen. Daarnaast worden noodzakelijke maatregelen genomen in het belang van de veiligheid van personen en ter voorkoming of beperking van maatschappelijke onrust.
Na de melding van een zedenmisdrijf wordt door het Team Zeden zo spoedig mogelijk contact opgenomen met de melder en wordt de melder een informatief gesprek aangeboden. Het informatief gesprek is een gesprek tussen een melder van een zedenmisdrijf en de politie, waarin de melder informatie over het delict verschaft aan de politie en de politie de melder informeert over de opsporingsmogelijkheden gericht op vervolging, teneinde beide partijen in staat te stellen een beslissing over het vervolg te nemen. De melder kan zelf slachtoffer zijn, maar kan ook namens het slachtoffer een melding doen. Het informatief gesprek wordt binnen 7 dagen gevoerd tenzij dit voor melder niet mogelijk is. Het informatief gesprek vindt direct plaats indien dit noodzakelijk is vanwege (mogelijk) maatschappelijke onrust en/of onmiddellijk uit te voeren sporenonderzoek of tactisch onderzoek.
Klopt het dat wanneer het Openbaar Ministerie (OM) heeft besloten na een melding van seksueel geweld dat er geen zaak wordt gestart, er ook geen gesprek aan wordt gegaan door de politie met degene tegen wie de melding van seksueel geweld is gedaan? Zo ja, kunt u uitleggen waarom dat zo is?
Slachtoffers kunnen kiezen om wel of geen aangifte te doen. Als er aangifte is gedaan en er is sprake van een redelijke verdenking van een strafbaar feit en een bekende verdachte, dan wordt de verdachte aangehouden en gehoord. Als er aangifte is gedaan, maar die levert geen verdenking op van een strafbaar feit, dan wordt de zaak in beginsel niet afgerond voordat een gesprek heeft plaatsgevonden over de inhoud van de aangifte met degene tegen wie de aangifte is gericht. Als onduidelijk is en na onderzoek blijft wie het feit gepleegd zou hebben, dan kan om die reden geen gesprek plaatsvinden. Als het slachtoffer geen aangifte wenst te doen, kan er in bepaalde gevallen worden besloten tot het ambtshalve doen van onderzoek.
Als het slachtoffer als rechtstreeks betrokkene bij het feit onvoldoende informatie heeft gegeven over de vraag óf en zo ja welk strafbaar feit zou hebben plaatsgevonden, is het in de meeste gevallen praktisch erg ingewikkeld om een onderzoek te doen. Een gesprek met een beschuldigde – als waarschuwing of om andere redenen – wordt dan bemoeilijkt doordat onduidelijk is wat er precies gebeurd zou zijn en of dat wat er gebeurd is strafbaar is of niet. Dat neemt niet weg dat in sommige gevallen waarin de inschatting is dat er mogelijk gevaar is voor de veiligheid, toch met beschuldigden wordt gesproken door de politie.
Als er in beginsel wel voldoende informatie is om ambtshalve onderzoek te doen, worden de belangen van het slachtoffer – die in deze situatie immers zelf geen aangifte wenste te doen – en de belangen van de beschuldigde zorgvuldig afgewogen. De uitkomst van de afweging is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. De afweging wordt gemaakt tegen de achtergrond van de vraag of ambtshalve strafrechtelijk handelen naar verwachting bij zal dragen aan de veiligheid en de veerkracht van betrokkenen bij de zaak. Elementen zoals in de vraag verwoord, zoals dat erkenning door de verdachte een slachtoffer kan helpen bij de verwerking, of zelfs het feit dat een verdachte gehoord wordt erkenning kan opleveren, kunnen hierbij een rol spelen.
Deelt u de mening dat een gesprek met degene tegen wie de melding van seksueel geweld is gedaan een bekentenis op kan leveren, goed kan zijn voor de verwerking van het slachtoffer van seksueel geweld en eventueel een waarschuwing kan afgeven (wanneer het slachtoffer hier ook toestemming voor geeft)? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit eventueel wordt opgepakt door de politie?
Zie antwoord vraag 3.
In de uitzending kwam duidelijk naar voren dat de politie nog niet altijd doorverwijst naar het centrum voor seksueel geweld waar, naast forensisch onderzoek, ook medische en psychische hulp wordt geboden; hoe gaat u ervoor zorgen dat slachtoffers sneller terecht komen bij het centrum voor seksueel geweld?
De politie heeft als uitgangspunt om alle acute zedenzaken die in aanmerking komen voor behandeling in een Centrum voor Seksueel Geweld (CSG) daar ook aan te melden. Voorts verwijs ik u naar mijn antwoord op vragen 6 en 7.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er straks een landelijk dekkend netwerk is van Centra Seksueel Geweld?
In de brieven aan uw Kamer van 13 november 2015 (Kamerstuk 31 839, nr. 495) en 20 november 2015 (Kamerstuk 34 300-XVI, nr. 135) is toegelicht hoe de Staatssecretaris van VWS en ik in 2016 en 2017, eenmalig, financiële middelen aan de gemeenten ter beschikking zullen stellen voor de landelijk dekkende infrastructuur van Centra Seksueel Geweld (CSG’s). Deze tijdelijke financiële middelen zijn bedoeld ter overbrugging van de tijd die gemeenten nodig hebben om de CSG’s in te bedden in het gemeentelijk domein.
Slachtoffers van seksueel geweld hebben recht op snelle en adequate zorg. Integratie van het aanbod van de CSG’s in het beleid van gemeenten waarborgt een snelle, goede en efficiënte opvang van deze slachtoffers inclusief een goede en tijdige doorverwijzing naar het CSG. Met bovengenoemde brieven is de Staatssecretaris van VWS zijn toezegging aan uw Kamer over de financiële borging van de Centra Seksueel Geweld nagekomen.
Kunt u aangeven hoe het staat met uw toezegging gedaan in het Algemeen overleg zedendelicten en seksuele weerbaarheid/misbruik om te komen tot een financiële borging van de Centra Seksueel Geweld?2
Zie antwoord vraag 6.
Herinnert u het antwoord over het onderzoek naar het handelen van professor Maat, namelijk dat de politie geen bezwaren ziet tegen openbaarmaking van grote delen van het onderzoek?1
Ja.
Herinnert u het verzoek bij de regeling van werkzaamheden om het verslag van het gesprek dat heeft plaatsgevonden tussen u en professor Maat, de ondertekende getuigenverklaringen, het feitenonderzoek, het feitenrelaas en de brief van de korpschef van de nationale politie over dit onderzoek te ontvangen?
Ja.
Herinnert u zich dat vervolgens alle zwarte inktpatronen op uw ministerie nodig waren om het WOB-verzoek over documenten uit deze zaak volledig zwart te maken, voordat u het openbaar maakte?
De Wet openbaarheid van bestuur (Wob) kent uitzonderings- en beperkingsgronden (artikelen 10 en 11 van de Wob). Indien die gronden van toepassing zijn, kan de desbetreffende informatie worden zwartgelakt.
Herinnert u zich dat u daarna naar al die zwartgemaakte stukken verwees met alle stukken over professor Maat in het WOB-verzoek als zou dat een antwoord zijn op de precieze informatievraag van de Kamer?2
In mijn brief van 21 september jongstleden (kenmerk 2015Z14677) heb ik reeds aangegeven dat de politie de informatie uit het onderzoek niet zonder meer openbaar zou maken. Gespreksverslagen, opvattingen en persoonlijke gegevens kunnen niet openbaar gemaakt worden door de politie. Dat resulteerde in zwartgelakte teksten in de documenten die u ontving. Om nader op de informatievraag van uw Kamer in te gaan liggen per 2 december 2015 de betreffende stukken van het feitenonderzoek van de politie ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer.
Hoe beoordeelt u het feit dat u een verzoek tot openheid beantwoordde met driehonderd nagenoeg volledig zwartgemaakte pagina's, zoals visueel overzichtelijk gemaakt door Leids Universitair Weekblad Mare?3
Zie antwoord op vragen 3 en 4.
Is het u opgevallen dat u het verslag van het gesprek met professor Maat niet naar de Kamer gestuurd heeft? Bent u bereid daarvan alsnog een samenvatting te maken en aan de Kamer te doen toekomen?
Op 23 september jongstleden hebben professor Maat en ik elkaar persoonlijk gesproken. Er is geen verslag opgesteld van het gesprek. Prof. Maat en ik vinden dat de inhoud van het gesprek vertrouwelijk is en ook zo moet blijven.
Heeft u professor Maat gevraagd of laten vragen hoe hij aankijkt tegen openbaarmaking van stukken? Kunt u zijn antwoord aan de Kamer doen toekomen?
Nee. Het feit dat betrokkenen bij bepaalde informatie al dan niet geen bezwaar hebben tegen openbaarmaking, staat er niet aan in de weg dat het bestuursorgaan altijd nog zelf een afweging maakt over de openbaarmaking van de desbetreffende informatie (vergelijk. ABRvS 19 januari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP1315, AB2011/148 m.nt.E.J. Daalder).
Is het u opgevallen dat u de getuigenverklaringen 100% zwart gemaakt heeft, terwijl getuigenverklaringen 100% feitelijk dienen te zijn? Bent u bereid de getuigenverklaringen aan de Kamer te doen toekomen?
De getuigenverklaringen bevatten vaak onderdelen die de persoonlijke levenssfeer van betrokkene(n) raken. Bovendien zijn ook persoonlijke beleidsopvattingen opgenomen. De getuigenverklaringen worden niet openbaar gemaakt vanwege bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de persoonlijke beleidsopvattingen.
Om nader op de informatievraag van uw Kamer in te gaan liggen per 2 december 2015 de betreffende stukken van het feitenonderzoek van de politie ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer.
Klopt het dat in een strafrechtelijk onderzoek en ongeveer elk andere officieel onderzoek getuigenverklaringen in principe openbaar zijn?
Nee, de eventuele openbaarheid van de getuigenverklaring kan afhangen van de stand van zaken in een procedure waarin de verklaring is afgelegd en van de inhoud van de verklaring.
Overigens is in casu geen sprake van een strafrechtelijk onderzoek en is derhalve de vraag hieromtrent niet relevant.
Heeft u voor deze vorm van onderzoek gekozen omdat u dan een poging kon doen onwelgevallige getuigenverklaringen geheim te houden? Zo nee, kunt u ze dan gewoon openbaar maken?
Nee. Zie verder het antwoord op vraag 8.
Hoe kan de politie in een rapport van relaas nu beweren dat de bevingen in zijn geheel worden weggelakt, omdat zij bepaalde personen zouden bevoordelen of omdat het persoonlijke beleidsopvattingen zouden betreffen?
Er zijn in de Wet openbaarheid van bestuur verschillende uitzonderingsgronden van toepassing op de desbetreffende informatie. Zie hiertoe ook de toelichting die is gegeven bij het Wob-verzoek (https://www.politie.nl/binaries/content/assets/politie/wob/00-korpsstaf/inzake-presentaties-mh17–2015/20151012-inleiding-politie-nl.doc). De betrokken verzoekers kunnen indien gewenst bezwaar maken tegen het Wob-besluit.
Om nader op de informatievraag van uw Kamer in te gaan liggen per 2 december 2015 de betreffende stukken van het feitenonderzoek van de politie ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer.
Gebeurt het vaker dat de politie bevindingen van een onderzoek niet openbaar maakt omdat zij bepaalde personen zouden bevoordelen of omdat het persoonlijke beleidsopvattingen betreft? Zo ja, wanneer gebeurt dat dan en hoe verhoudt zich dat dan tot de onafhankelijke onderzoeksfunctie van de politie?
De intentie van de politie is om zo veel als mogelijk openbaar te maken.
Om nader op de informatievraag van uw Kamer in te gaan liggen per 2 december 2015 de betreffende stukken van het feitenonderzoek van de politie ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer.
Is het u opgevallen dat de politie in het relaas naar aanleiding van het feitenonderzoek, de onderdelen «Beeldvorming», «oordeelsvorming» en «aanbevelingen» in zijn geheel en voor 100% zwart gemaakt heeft?
Er zijn in de Wet openbaarheid van bestuur verschillende uitzonderingsgronden van toepassing op de desbetreffende informatie. Zie hiertoe ook de toelichting die is gegeven bij het Wob-verzoek (https://www.politie.nl/binaries/content/assets/politie/wob/00-korpsstaf/inzake-presentaties-mh17–2015/20151012-inleiding-politie-nl.doc).
Dient een relaas een objectieve beschrijving van de beeldvorming te bevatten en als zodanig gewoon openbaar te zijn?
Het relaas is een samenvatting van de feiten die zijn weergegeven in de afgelegde verklaringen door getuigen. Dit is openbaar gemaakt.
Dient een oordeel in een officieel rapport openbaar te zijn of is een oordeel in een officieel rapport zo subjectief dat het onder andere vanwege de persoonlijke beleidsopvattingen zwart gemaakt wordt?
In dit geval betroffen de kopjes beeldvorming, oordeelsvorming en aanbevelingen persoonlijke beleidsopvattingen die deel uitmaken van een interne memo (zie ook artikel 11, eerste lid, van de Wob).
Bevat het oordeel van de politie over professor Maat persoonlijke beleidsopvattingen? Zo ja, is het dan wel bruikbaar? Zo nee, waarom is dat dan een reden voor niet openbaarmaking?
Het rapport bevat geen oordeel over professor Maat. Het bevat getuigenverklaringen en overhandigde bescheiden.
Zijn de aanbevelingen uit dit rapport niet gewoon beleidsvoornemens die zelfs onder de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) echt gewoon openbaar gemaakt moeten worden?
Het rapport bevat geen beleidsvoornemens. Zie verder de beantwoording van vraag 15.
Kunt u precies aangeven op basis van welke informatie u aan de Kamer geschreven heeft dat de politie geen bezwaar heeft tegen openbaarmaking van grote delen van het onderzoek?
De intentie van de politie en mijzelf is altijd geweest om zo veel mogelijk openbaar te maken.
Kunt u aangeven of, wanneer en om welke reden de politie van mening veranderd is over de openbaarmaking? Hoe is u dat meegedeeld?
De intentie van de politie en mijzelf is altijd geweest om zo veel mogelijk openbaar te maken. De geconstateerde feiten zijn daarom ook samengevat en als bijlage bij beantwoording van Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3015) aan uw Kamer overhandigd.
Openbaarmaking van ondersteunende getuigenverklaring is vanuit de inhoud nooit bezwarend geweest, maar zetten bij nader inzien de verklarings- en meldingsbereidheid van medewerkers voor toekomstige interne onderzoeken op het spel. Bovendien bevatten getuigenverklaringen onderdelen die de persoonlijke levenssfeer van betrokkene(n) raken en zijn er beleidsopvattingen opgenomen. Gespreksverslagen, opvattingen en persoonlijke gegevens kunnen daarom niet zonder meer openbaar gemaakt worden door de politie. Om die reden zijn de getuigenverklaringen en daarmee dus een groot deel van de documenten, bij nader inzien geheel zwart gemaakt.
Om nader op de informatievraag van uw Kamer in te gaan liggen de betreffende stukken van het feitenonderzoek van de politie ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer.
Heeft u de politie op enige wijze direct of indirect laten weten of merken dat u liever geen openbaarmaking van delen van het onderzoek wenst? Zo ja, hoe en wanneer?
Nee. Ik hecht, voor zover mogelijk, aan openbaarmaking van het onderzoek.
Kunt u een voorbeeld geven van enig ander WOB-verzoek waar ongeveer 90% van de tekst en bijna 100% van de relevante tekst zwart gemaakt is?
Ja. De Wet openbaarheid van bestuur (Wob) kent uitzonderings- en beperkingsgronden (artikelen 10 en 11 van de Wob). Indien die gronden van toepassing zijn, kan openbaarmaking van de desbetreffende informatie worden geweigerd. Dit zou in voorkomend geval ook 90% of meer van de tekst kunnen zijn.
Kunt u de tekst van artikel 68 van de Grondwet geven, die over de informatieplicht jegens de Kamer gaat?
Artikel 68 van de Grondwet: De ministers en de staatssecretarissen geven de Kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat.
Wat is de enige uitzonderingsgrond waaronder u informatie niet aan de Kamer hoeft te verschaffen?
Het belang van de staat is de uitzonderingsgrond.
Is het in het belang van de staat om 90% van de stukken in dit dossier niet aan de Kamer te verschaffen? Zo ja, kunt het belang van de staat (niet zijnde het belang van de regering of het belang van een Minister die graag wat wil verbergen) in deze zaak duidelijk maken?
Nee, dit is niet in het belang van de staat en daarom liggen per 2 december 2015 de betreffende stukken van het feitenonderzoek van de politie ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer.4
Kent u de brief van de regering over de relatie tussen de Wet openbaarheid van bestuur en artikel 68 van de Grondwet4 en onderschrijft de regering de inhoud van die brief? Deelt u de mening dat de informatieplicht aan het parlement krachtens de Grondwet ten minste even ver reikt en soms verder dan de verplichting informatie te verstrekken op grond van de WOB?5
Bent u bereid de gevraagde stukken, namelijk een verslag van het gesprek tussen professor Maat en u, de ondertekende getuigenverklaringen, het feitenonderzoek, het feitenrelaas en de brief van korpschef Bouman aan de Kamer te sturen en alleen die stukken die het belang van de staat schaden zwart te maken?
Van het gesprek tussen prof. Maat en mij is geen verslag gemaakt. De andere documenten worden ter vertrouwelijke inzage gelegd bij de griffie van uw Kamer volgens de daarvoor gangbare procedure.
Hoe beoordeelt u het feit dat het nu al bijna een half jaar, meerdere Kamerbrieven, vier series Kamervragen en een vraag bij de regeling van werkzaamheden kost om u te houden aan uw oorspronkelijke toezeggingen bij het MH17 debat van 17 april 2015, namelijk gewone openheid van zaken te bieden, zoals in een democratie normaal is?
Mijn intentie is steeds geweest om de Kamer gedetailleerd te informeren over dit onderwerp. De geconstateerde feiten zijn eerder samengevat en als bijlage bij beantwoording van Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3015) aan uw Kamer overhandigd. Dit betrof de politieke openbaarheid, die voortkomt uit de inlichtingenplicht van de regering aan de Kamer zoals deze is vormgegeven in artikel 68 van de Grondwet. Buiten het geval dat de bewindspersoon de informatie vertrouwelijk met het parlement deelt, wordt deze informatie daarmee ook voor een ieder openbaar. Een andere vorm van openbaarheid betreft de openbaarheid op grond van de Wob. De Wob kent uitzonderings- en beperkingsgronden (artikelen 10 en 11 van de Wob) op basis waarvan openbaarmaking van informatie kan worden geweigerd. Er zijn immers soms belangen die zich tegen openbaarmaking van overheidsinformatie verzetten, zoals bijvoorbeeld de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Hierbij is relevant dat openbaarmaking van informatie onder de Wob, in alle gevallen openbaarmaking aan een ieder betreft. Omdat in de onderliggende stukken informatie is opgenomen die valt onder de strekking van de uitzonderings- en beperkingsgronden uit de Wob, is besloten deze informatie niet openbaar te maken onder de Wob. Om de belangen die zich tegen openbaarmaking (aan een ieder) van de desbetreffende informatie recht te doen en toch gevolg te kunnen geven aan de informatievraag van uw Kamer, liggen de betreffende stukken ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer.
Bent u bereid dit keer een zodanig antwoord te formuleren dat vervolgvragen niet nodig zijn?
Ja, ik ben bereid om uw vragen te beantwoorden op een wijze dat vervolgvragen niet nodig zijn, waarbij ik opmerk dat uw Kamer zelf bepaalt in hoeverre zij vervolgvragen noodzakelijk acht. Om zo compleet mogelijk tegemoet te komen aan uw informatiebehoefte liggen de desbetreffende stukken ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer.
Heeft professor Maar recht op het bezit een kopie van het feitenonderzoek en het feitenrelaas, die immers gaan over het beëindigen van de werkrelatie met hem in het MH17 onderzoek? Zo nee, kunt u dan aangeven op basis van welke rechtsprincipes hij geen recht heeft op een afschrift van een onderzoek dat over hem gaat en voor hem ook grote gevolgen had?
Prof. Maat heeft het dossier inmiddels ingezien.
Herinnert u zich dat u professor Maat geen geheimhouding zou opleggen?
Ja. Prof. Maat is geen geheimhouding opgelegd.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen de reguliere termijn beantwoorden?
De afstemming van de beantwoording vergde meer tijd dan drie weken.
Het bericht dat coffeeshops in verzet komen tegen de komst van scholen in de buurt |
|
Michel Rog (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een overzicht geven van alle lopende bezwaarschriften die in Rotterdam en Amsterdam zijn ingediend door coffeeshophouders tegen de komst van scholen in de buurt? Heeft u signalen dat dit ook in andere gemeenten speelt? Zo ja, welke?
Van de gemeente Rotterdam heb ik vernomen dat daar momenteel geen lopende bezwaarschriften van coffeeshophouders tegen de komst van scholen in de buurt bekend zijn. De gemeente Amsterdam heeft mij laten weten dat er één bezwaarschrift loopt. Ik heb geen signalen ontvangen van andere gemeenten.
Kunt u bevestigen dat de gemeente Amsterdam eerder heeft besloten dat de Vinse School zich niet mocht vestigen in Amsterdam-Noord vanwege de nabije aanwezigheid van een coffeeshop?
Het verkleinen van de zichtbaarheid van coffeeshops voor scholieren is lokaal maatwerk. Waar nodig kunnen gemeenten maatregelen treffen, waaronder de hantering van een afstandscriterium (Kamerstuk 24 077 nr. 293). De wijze waarop gemeenten invulling geven aan dit criterium is een lokale aangelegenheid onder verantwoordelijkheid van het lokaal bestuur. Gemeenten zijn ook verantwoordelijk voor de onderwijshuisvesting van door de overheid bekostigde scholen in het primair en voortgezet onderwijs. De wijze waarop invulling wordt gegeven aan het onderwijshuisvestingsbeleid van deze scholen is zodoende ook een lokale aangelegenheid. Het is aan het lokale bestuur en aan de lokale driehoek om hier desgewenst over van gedachten te wisselen en maatregelen te nemen. Omdat de vestiging van coffeeshops in de buurt van scholen lokale aangelegenheden zijn, heeft er geen overleg met mij plaatsgevonden over genoemde casussen.
Wanneer heeft deze beslissing precies plaatsgevonden en heeft hierover overleg plaatsgevonden met u, gelet op deze discutabele uitleg van het afstandscriterium?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de derde vraag tevens beantwoorden ten aanzien van de eerdere gebeurtenissen dat coffeeshophouders de «Amsterdamsche School» wilden uitkopen en dat een coffeeshop mocht blijven omdat de nabij gelegen scholengemeenschap (4e Gymnasium) was vertrokken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het de omgekeerde wereld is dat op locaties geen onderwijsbestemming gevestigd mag worden omdat er een coffeeshop in de buurt is en dat dit absoluut geen juiste uitleg van het afstandscriterium is? Zou in dergelijke vraagstukken de oplossing erin gelegen kunnen zijn dat de betreffende coffeeshops gesloten zouden moeten worden of hun openingstijden beperkt dienen te worden?
Het is belangrijk om jongeren te beschermen tegen drugsgebruik. Een afstandscriterium kan daaraan bijdragen. Scholieren kunnen ook worden ontmoedigd de coffeeshop te bezoeken door het hanteren van specifieke openings- en sluitingstijden (Kamerstuk 24 077 nr. 293). Gemeenten kunnen een afstandscriterium opnemen in hun lokale beleid in aanvulling op het landelijk kader. Uit het meest recente rapport «Coffeeshops in Nederland 2014» (Kamerstuk 24 077 nr. 355) blijkt dat 84,5% van gemeenten met een coffeeshop een afstandscriterium heeft vastgesteld in het lokale beleid. Hoewel veel gemeenten een afstandscriterium hebben opgenomen in hun beleid, blijft het een lokale beslissing of er een afstandscriterium wordt gehanteerd en op welke wijze daar invulling aan wordt gegeven. Overigens is voor zover mij bekend bij de verschillende gemeenten het uitgangspunt dat scholen zich kunnen vestigen indien het bestemmingsplan van de gemeente dit toelaat.
Indien uw antwoord op de vorige vraag bevestigend is, kunt u aangeven hoe de beide gemeenten het afstandscriterium voortaan op de juiste wijze gaan toepassen en passende maatregelen nemen tegen de betreffende coffeeshops?
Zie antwoord vraag 5.
De komst van geweldsboodschapper Haneen Zoabi naar een Kristallnacht-herdenking |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Controversial Arab-Israeli MK Zoabi to speak on Israeli racism at Dutch Kristallnacht event»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de steun van Haneen Zoabi ten aanzien van de ontvoering van drie Israëlische jongens, die later ook wreed zijn vermoord door de Palestijnse terreurorganisatie Hamas?
Mevrouw Zoabi is een op democratische wijze verkozen lid van de Knesset, het parlement van Israël. Voor de uitspraken die zij deed rond 17 juni 2014 in relatie tot de ontvoering van drie Israëlische jongens mocht zij gedurende een schorsing van zes maanden de Knesset en Knesset-commissies niet toespreken. De Israëlische procureur-generaal zag af van het openen van een strafrechtelijk onderzoek naar Zoabi vanwege haar uitspraken. Hij concludeerde dat zij de ontvoerders niet als terroristen bestempelde, maar de ontvoering altijd had afgekeurd.
In algemene zin geldt dat Nederland aan visumvrije derdelanders de toegang kan weigeren indien van hun aanwezigheid of hun activiteiten een gevaar uit gaat voor de openbare orde of nationale veiligheid. Of daarvan sprake is, wordt te allen tijde beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden van het individuele geval. Daarnaast kunnen zij beoordeeld worden op de boodschap die zij uitdragen tijdens hun verblijf. De aanpak van onverdraagzame boodschappen kan dan plaatsvinden via strafrechtelijke weg.
Bent u op de hoogte van de aangifte die Federatief Joods NL heeft gedaan tegen Haneen Zoabi?
Ja.
In hoeverre worden geweldspredikers zoals Haneen Zoabi, die recent opriep tot een intifada, de toegang tot Nederland ontzegd?
Zie antwoord vraag 2.
De veiligheid van LHBT asielzoekers in opvanglocaties |
|
Keklik Yücel (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van 23 oktober 2015 van het COC over de brandbrief aangaande de veiligheid van LHBT asielzoekers in AZC's?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat er vanuit verschillende hoeken signalen komen over asielzoekers die zich vanwege hun geaardheid niet veilig voelen in de opvang en dat er gedreigd wordt met verkrachting en fysieke mishandeling? Zo ja, kunt u aangeven om welke schaal het gaat?
Ik ben ervan op de hoogte dat zowel het COA als het COC signalen hebben ontvangen over LHBT asielzoekers die in de opvang te maken kregen met een onveilige situatie. In de afgelopen periode, waarin er sprake was van een ongekend hoge instroom, heeft zich een tiental meldingen voorgedaan, afkomstig van acht verschillende opvanglocaties. Daaraan voorafgaand was het aantal signalen zeer gering.
Kunt u verklaren hoe het kan dat de problematiek van deze groep asielzoekers wel bij het Centraal Opvang Asielzoekers (COA) wordt gemeld maar dat dit niet heeft geleid tot oplossingen zodat het pesten en de bedreigingen gewoon door gaan?
Het handhaven van de veiligheid in opvanglocaties is een van de prioriteiten van het COA. Het COA is er voorts mee bekend dat een aantal groepen in de opvanglocaties kwetsbaar zijn. Daarom wordt er extra aandacht besteed aan de veiligheid van deze groepen, mede op basis van aanbevelingen uit het in 2012 verschenen rapport inzake het bevorderen van de veiligheid van kwetsbare groepen in de opvang, meer specifiek LHBT’s en christenen. Het aantal signalen omtrent incidenten waarbij LHBT’s betrokken waren was tot voor kort dan ook minimaal. Evenals in de maatschappij buiten de opvanglocaties is het helaas niet mogelijk om volledige veiligheid te garanderen.
Deelt u de mening dat bovenstaande onacceptabel is en de hoge instroom en zware werkdruk voor de COA medewerkers niet ten koste gaat van de veiligheid van deze kwetsbare groep?
Er was de afgelopen periode sprake van een ongekend hoge instroom die tevens gepaard ging met de inzet van noodopvanglocaties. In deze locaties zijn de opvangvoorzieningen zodanig dat de privacy minder dan in de reguliere opvangvoorzieningen geboden kan worden.
Ik ben het met uw Kamer eens dat de hoge instroom en de daaruit voortvloeiende hoge werkdruk voor COA medewerkers niet ten koste mogen gaan van de veiligheid in de opvanglocaties. De COA medewerkers doen er alles aan om ook in deze onorthodoxe situatie veiligheid te blijven bieden, ook in de noodopvanglocaties. Ook hier geldt echter dat volledige veiligheid helaas niet gegarandeerd kan worden.
Bent u bereid passende maatregelen te nemen ter bescherming van de LHBT asielzoekers in de opvang? Zo ja, hoe staat u tegenover gedane voorstellen zoals een aparte categoriale opvang voor LHBT asielzoekers en het instellen van een vertrouwenspersoon?
Zoals in het antwoord op vraag 3 al is aangegeven, heeft het COA veel aandacht voor de veiligheid van kwetsbare groepen in de opvang. Het aantal incidenten, voorafgaand aan de situatie van de hoge instroom, was zeer gering. COA medewerkers zijn getraind om signalen dat er sprake is van een onveilige situatie te herkennen en om hierover in gesprek te gaan. Gesprekken met (potentiele) slachtoffers zijn er mede op gericht om vertrouwen te scheppen en aan te geven dat de bewoner bij de COA medewerkers terecht kan voor hulp en ondersteuning. Tevens kan worden doorverwezen naar belangenorganisaties, in geval van LHBT’s, het COC.
Ik verwijs hierbij tevens naar het vorig jaar tussen het COA en het COC gesloten convenant, waarin is opgenomen dat het voor het gevoel van veiligheid van essentieel belang is dat bewoners met een vertrouwenspersoon kunnen praten over hun situatie en over hun angst. Het convenant vermeldt tevens dat bij het COA de medewerkers deze rol van vertrouwenspersoon hebben. Als medewerkers deze rol niet (voldoende) kunnen invullen ondersteunt het COA hen door middel van voorlichting en training. Ik vind het van belang dat alle COA medewerkers in de opvang voldoende vaardigheden hebben om als vertrouwenspersoon op te treden en zie daarmee geen meerwaarde in een afzonderlijke vertrouwenspersoon.
Categoriale opvang voor LHBT-asielzoekers acht ik niet wenselijk. Een aparte opvang is naar mijn mening stigmatiserend. Ook zou een dergelijke locatie nu juist voorwerp van bedreigingen kunnen worden.
De uitbreiding van de voorschotregeling voor slachtoffers van misdrijven per 1 januari 2016 |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat per 1 januari 2016 de voorschotregeling voor slachtoffers van zeden- en geweldsmisdrijven wordt uitgebreid naar slachtoffers van alle andere misdrijven, zoals voorzien in het betreffende uitvoeringsbesluit?1
Ja.
Wordt vanuit de betrokken organisaties, te weten de politie, het openbaar ministeri (OM), Slachtofferhulp Nederland, de rechtspraak en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), deze uitbreiding vanaf 1 januari 2016 ook proactief gecommuniceerd naar slachtoffers van misdrijven? Kunt u het implementatieproces hiervan bij de betrokken organisaties beschrijven?
Het is zeker van belang dat slachtoffers, die op grond van voorschotregeling in aanmerking komen voor een voorschot, hierover worden geïnformeerd. De aangewezen partij om dit te doen is het CJIB, omdat het CJIB met het slachtoffer communiceert over de inning van een opgelegde schadevergoedingsmaatregel en het eventueel uitkeren van een voorschot. Dit doet het CJIB namens het OM.
Op dit moment komen alleen slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven in aanmerking voor een voorschot. Per 1 januari 2016 kunnen ook slachtoffers van alle overige misdrijven in aanmerking komen voor een voorschot. Het CJIB zal deze slachtoffers hierover informeren als in hun zaak door de rechter een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd aan de veroordeelde.
Momenteel bereidt het CJIB zich hierop voor. Het doet dit door medewerkers op te leiden om vragen over de uitbreiding van de voorschotregeling te kunnen beantwoorden en door de brieven aan te passen.
Slachtofferhulp Nederland en het OM zullen via hun website communiceren over de uitbreiding van de voorschotregeling. Intern zijn de medewerkers van Slachtofferhulp Nederland inmiddels geïnformeerd over de aanstaande uitbreiding.
De overige organisaties zijn op de hoogte van uitbreiding van de voorschotregeling. Zij zullen echter een minder actieve rol spelen met betrekking tot de communicatie over de voorschotregeling.
Herinnert u zich de ingevoerde beleidsregel voor oude, bij het CJIB nog openstaande, schadevergoedingsmaatregelen d.d. 27 november 2011?2
Ja.
Is het denkbaar dat evenals in 2011 bij de inwerkingtreding van de genoemde uitbreiding een ongelijkheid ontstaat in 2016 tussen de slachtoffers met een nog bij het CJIB openstaande schadevergoedingsmaatregel die wél voor een voorschot van het CJIB in aanmerking kunnen komen, en de slachtoffers met een nog bij het CJIB openstaande schadevergoedingsmaatregel die daarvoor nog niet in aanmerking komen, zoals door u aangegeven in de vorige vraag genoemde beleidsregel?
De uitbreiding van de voorschotregeling is alleen van toepassing op schadevergoedingsmaatregelen die zijn opgelegd bij rechterlijke uitspraken, die onherroepelijk zijn geworden na 1 januari 2016. In 2016 kan het dus nog voorkomen dat het CJIB schadevergoedingsmaatregelen int, waarbij slachtoffers geen aanspraak maken op een voorschot.
Zo ja, kunt u aangeven hoe u hierop anticipeert evenals in 2011 en of er tevens ruimte bestaat om de voorschotregeling te verruimen voor openstaande schadevergoedingsmaatregelen bij het CJIB, waarvan de uitspraak voor 1 januari 2016 onherroepelijk is geworden?
Er is geen ruimte om de voorschotregeling te verruimen voor openstaande schadevergoedingsmaatregelen waarvan de uitspraak voor 1 januari 2016 onherroepelijk is geworden.
Bij de invoering van de huidige voorschotregeling is er bewust voor gekozen deze in eerste instantie te beperken tot gewelds- en zedenmisdrijven en niet ook uit te breiden naar alle overige misdrijven. Die uitbreiding is destijds bij amendement ingevoegd in het wetsvoorstel.
De kosten van deze uitbreiding naar overige misdrijven werden in 2011 geraamd op circa € 5 miljoen per jaar.3 Daarvoor was geen geld gereserveerd. Een invoeringstermijn van 5 jaar voor de uitbreiding naar overige misdrijven werd als financieel noodzakelijk gezien en is vastgelegd in de voorschotregeling.
Het per 1 januari 2016 alsnog verruimen van de uitbreiding van de voorschotregeling naar openstaande schadevergoedingsmaatregelen zou haaks staan op het besluit van mijn ambtsvoorganger, Minister Hirsch Ballin, tot gefaseerde invoering. Daarbij geldt onverminderd dat een dergelijke verruiming aanzienlijke kosten met zich mee zou brengen, waarvoor de financiële middelen ontbreken.
Bent u er bekend mee dat het Slachtoffer Informatiepunt Schadevergoedingsmaatregelen slachtoffers van misdrijven schriftelijk een korte mededeling doet toekomen wanneer de dader zijn vervangende hechtenis heeft uitgezeten en er voor het CJIB geen wettelijke dwangmiddelen meer zijn om een schadevergoedingsmaatregel te innen?
Het Slachtoffer Informatiepunt Schadevergoedingsmaatregelen is onderdeel van het CJIB en informeert slachtoffers schriftelijk, als het CJIB geen wettelijke dwangmiddelen meer ter beschikking staan om de schadevergoedingsmaatregel te innen. Daarbij wordt uitgelegd dat de plicht tot betalen niet vervallen is en wat het slachtoffer zelf nog kan doen om de schadevergoeding te innen. Ten slotte wordt het slachtoffer de mogelijkheid geboden contact op te nemen met het CJIB, als het nog vragen heeft.
Kunt u zich voorstellen dat een dergelijke mededeling hard aankomt bij slachtoffers van misdrijven die nog een flink bedrag tegoed hebben van daders en deelt u de mening dat in dergelijke situaties een meer persoonlijke benadering door het Informatiepunt gewenst is, vergelijkbaar met de wijze waarop slachtoffers nabestaanden worden geïnformeerd over het vrijkomen van daders? Bent u bereid dit communicatieproces te verbeteren? Zo ja, op welke wijze?
Ik kan me voorstellen dat het bij een slachtoffer impact kan hebben als een schadevergoedingsmaatregel niet of niet volledig kan worden geïnd. Het CJIB past momenteel in afstemming met het OM de brieven aan voor de uitbreiding van de voorschotregeling per 1 januari 2016. Hierbij zal ook worden bezien of de toon en begrijpelijkheid van de brieven moet worden aangepast.
Het Informatiepunt Detentieverloop (IDV) van het OM informeert slachtoffers en nabestaanden desgewenst over verlof en invrijheidstelling. Dit gebeurt in principe alleen per brief. Sinds vorig jaar worden nabestaanden in geval van beëindiging van de detentie voorafgaande aan de brief ook gebeld.
Ik zie voor nu geen aanleiding het communicatieproces zo aan te passen, dat slachtoffers ook worden gebeld als een schadevergoedingsmaatregel niet meer kan worden geïnd. De impact van het niet kunnen innen van een schadevergoedingsmaatregel schat ik namelijk minder groot in dan van de invrijheidstelling van een dader. Daarbij zullen slachtoffers door de uitbreiding van de voorschotregeling straks in ruim 85% van de gevallen financieel volledig gecompenseerd worden, ongeacht of het CJIB de schadevergoedingsmaatregel kan innen.4
Hoeveel schadevergoedingsmaatregelen kunnen jaarlijks niet worden geïnd en (na het ondergaan van vervangende hechtenis door de dader) hoe vaak moet het CJIB aldus haar poging om een schadevergoedingsbedrag terug te krijgen, staken? Om wat voor bedragen gaat het precies en klopt het dat de enige wettelijke mogelijkheid er dan nog in bestaat voor het slachtoffer om zelf een deurwaarder in te schakelen?
In 2014 zijn 12.670 schadevergoedingsmaatregelen afgedaan (peildatum 8 februari 2015). Ruim 80% daarvan is afgesloten wegens volledige betaling door de veroordeelde. Ongeveer 16% van de zaken is afgesloten, omdat door de veroordeelde vervangende hechtenis is ondergaan. De overige zaken zijn om andere redenen afgesloten, bijvoorbeeld omdat de veroordeelde is overleden. Van de afgesloten zaken bleek in de periode 2010 tot en met 2014 gemiddeld een kleine € 10 miljoen per jaar niet inbaar.
Als de veroordeelde de vervangende hechtenis heeft ondergaan zijn voor het CJIB de wettelijke dwangmiddelen om de schadevergoedingsmaatregel te innen uitgeput. Het slachtoffer kan dan nog proberen het toegewezen schadebedrag zelf bij de veroordeelde te innen met de hulp van een deurwaarder.
Ziet u mogelijkheden om de uitbreiding van de voorschotregeling per 1 januari 2016 open te stellen voor de in de vorige drie vragen benoemde gevallen waarin zaken «afgerond zijn» voor het CJIB maar waarbij slachtoffers zelf vervolgens tevergeefs geprobeerd hebben via een deurwaarder de schadervergoedingsmaatregel te effectueren?
Dit speelt alleen bij slachtoffers van overige misdrijven, omdat slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven altijd een volledige compensatie uit het voorschotfonds ontvangen als de veroordeelde niet (volledig) betaalt.
Met de uitbreiding van de voorschotregeling zullen ook slachtoffers van overige misdrijven een voorschot ontvangen als de veroordeelde niet (volledig) betaalt. Dit voorschot bedraagt maximaal € 5.000.
Omdat slachtoffers door deze uitbreiding straks in ruim 85% van de gevallen financieel volledig gecompenseerd zullen worden, is het de verwachting dat zij nauwelijks nog een deurwaarder hoeven in te schakelen om hun schadevergoeding te krijgen.
Het altijd volledig compenseren van slachtoffers van overige misdrijven, nadat zij tevergeefs een deurwaarder hebben ingeschakeld, zou betekenen dat het maximale voorschot van € 5.000 moet worden losgelaten. Dit vind ik niet wenselijk.
Politievrijwilligers |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het rapport «Politievrijwilligers (on)gewenst...»? van de Stichting Maatschappij en Veiligheid?1
Ja.
Deelt u de conclusie van het rapport, dat beleidsmatige en organisatorische strubbelingen binnen de nationale politie dermate groot zijn, dat zij een negatief effect hebben op de werving en het behoud van politievrijwilligers? Zo ja, welke maatregelen neemt u om dit effect tegen te gaan?
De reorganisatie van de nationale politie vraagt veel van de organisatie. Zoals ik in de herijking van het realisatieplan heb aangegeven, wordt de verhoging van de instroom van vrijwilligers na 2017 gerealiseerd. De doelstelling om voor het eind van 2016 te komen tot 5.000 politievrijwilligers is daarmee losgelaten. Ten aanzien van het behoud van de politievrijwilligers heb ik uw Kamer gemeld dat in 2016 en 2017 de aandacht zal uitgaan naar de zittende vrijwilligers. Dit betekent dat eerst de cao-afspraken 2012–2014 worden geïmplementeerd, waarbij onder andere wordt ingezet op een landelijk uniform vrijwilligersbeleid en een uniforme rechtspositieregeling voor politievrijwilligers.
Geeft u gehoor aan de oproep van de Landelijke Organisatie van Politievrijwilligers (LOPV) om de aanbevelingen van het rapport over te nemen? Zo nee, waarom niet?2
In het rapport van de Stichting Maatschappij en Veiligheid (SMV) wordt een aantal concrete aanbevelingen genoemd. In overeenstemming met de aanbevelingen heeft de standaardisatie van een landelijk vrijwilligersbeleid prioriteit. De overige aanbevelingen uit het rapport worden betrokken bij de uniformering van het vrijwilligersmanagement en het versterken van de rechtspositie.
Hoe kijkt u aan tegen de suggestie van de LOPV om een politievrijwilliger te benoemen in de top van de politie en meer vrijwilligers dichter bij de leiding te positioneren?3 Deelt u de mening dat dit voor zowel de politievrijwilligers als de politieorganisatie voordelen kan hebben?
Aandacht voor de integratie van politievrijwilligers in de organisatie is belangrijk, alsmede dat politievrijwilligers voldoende gehoord worden binnen de eenheid waar zij werken. Daarnaast is het van belang dat men binnen de politieorganisatie weet wat onder de vrijwilligers leeft. In het kader van het behoud van vrijwilligers wordt bij het uniformeren van het vrijwilligersmanagement daarom gekeken naar mogelijkheden voor inspraak. Vooralsnog zijn er echter geen plannen om een politievrijwilliger te benoemen in de top van de politieorganisatie.
Bent u bereid om, indien u vasthoudt aan de in de Herijkingsnota aangekondigde verlaging van het tempo van werving van nieuwe politievrijwilligers ten behoeve van een inhaalslag in het vrijwilligersmanagement4, de ontwikkeling van de tevredenheid van zittende politievrijwilligers toe te voegen als prestatie-indicator, om de Kamer in staat te stellen de voortgang van dit dossier te monitoren?
Conform de Herijkingsnota gaat de aandacht op dit moment in de eerste plaats uit naar de zittende vrijwilligers en wordt de verhoging van de instroom van nieuwe vrijwilligers later gerealiseerd. De tevredenheid van de zittende vrijwilligers acht ik belangrijk. Ik ben dan ook blij dat uit het rapport van de SMV blijkt dat de vrijwilligers «een dikke acht geven» voor het werk. Gezien de herijking van het realisatieplan van de nationale politie vind ik het op dit moment echter niet wenselijk nieuwe prestatie-indicatoren toe te voegen.
In de cao-afspraken 2012–2014 zijn ten aanzien van de vrijwilligers landelijke doelstellingen geformuleerd. In een werkgroep van het Centraal Georganiseerd Overleg Politie (CGOP) worden deze afspraken gezamenlijk verder uitgewerkt en wordt de voortgang besproken met vertegenwoordigers van de bonden en de LOPV. Om uw Kamer in de gelegenheid te stellen de voortgang van dit dossier te monitoren, blijf ik hierover in het jaarverslag rapporteren.
Hoe hebben de instroom en de uitstroom van politievrijwilligers zich de afgelopen tien jaar ontwikkeld, in absolute aantallen?
Bij de politievrijwilligers wordt het onderscheid gemaakt tussen de executieve en de niet-executieve vrijwilligers. Over de afgelopen tien jaar zijn alleen gegevens beschikbaar over de in- en uitstroom van de executieve vrijwilligers. In de onderstaande tabel en grafiek worden deze weergegeven.
Hoeveel politievrijwilligers zijn de afgelopen tien jaar doorgestroomd naar een vaste en betaalde baan bij de nationale politie?
In de periode 2005 tot en met 2014 zijn 224 executieve vrijwilligers doorgestroomd naar een vaste betaalde baan bij de nationale politie. Van de niet-executieve vrijwilligers zijn hierover geen cijfers bekend.
Welk budget is er in 2016 beschikbaar voor werving, training en opleiding van politievrijwilligers?
Er is geen specifiek budget voor de werving, training en opleiding van politievrijwilligers. De bekostiging hiervan voor de executieve vrijwilligers wordt gedaan vanuit het sterktebudget van de Politieacademie.
Erkent de korpsleiding van de nationale politie nut en noodzaak van politievrijwilligers? Zo ja, welke visie ligt daaraan ten grondslag, waar is die vastgelegd en waaruit blijkt die in beleid en organisatorische randvoorwaarden?
In het Inrichtings- en Beheerplan wordt de inzet van vrijwilligers essentieel genoemd voor een succesvolle taakuitvoering. De politie wil haar vrijwilligers evenzo serieus nemen als de medewerkers binnen de politieorganisatie en daarom rekening houden met het takenpakket, de opleidings- en doorgroeimogelijkheden. Het uitgangspunt van de korpsleiding is dat politievrijwilligers bevoegd, bekwaam en toegerust zijn voor de taken waarvoor zij worden ingezet. Zij zijn gelijkwaardig aan beroepscollega’s, zowel waar het de erkenning en de waardering voor het werk van de politievrijwilligers betreft als in de collegiale contacten en cultuur die hiermee samenhangen. De korpsleiding rondt in december de visie op de vrijwilligers binnen de nationale politie af, waarna deze wordt afgestemd met de betrokken partijen en ter besluitvorming wordt voorgelegd in het CGOP.
Is het waar dat de financiële vergoeding voor politievrijwilligers verschilt? Zo ja, acht u dat wenselijk? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Het is waar dat de financiële vergoeding voor politievrijwilligers verschilt. Bij de vergoedingen wordt onderscheid gemaakt tussen de executieve en niet-executieve vrijwilligers. Daarnaast zijn er verschillen in vergoedingen, doordat vanuit de oude korpsstructuur sprake is van divers beleid. Het komen tot een landelijk uniform beleid voor politievrijwilligers met eenduidige afspraken ten aanzien van de vergoedingen, heeft dan ook prioriteit.
Is het waar dat politievrijwilligers die een bijstands-, WW- of andersoortige uitkering ontvangen, nog steeds in de problemen kunnen komen wanneer zij als politievrijwilliger aan de slag gaan? Is het tevens waar dat, als ze al aan de slag kunnen bij de politie, de verstrekking van bijvoorbeeld een sportbeha tot problemen kan leiden? Wat zijn u en uw ambtsgenoot van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van plan om dit probleem op te lossen?
Ten aanzien van de regelgeving rondom uitkeringen voor politievrijwilligers, verwijs ik u naar de beantwoording van mijn ambtgenoot van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) op de Kamervragen van de leden Tanamal en Kerstens.5 Hierin wordt toegelicht welke regels gelden voor uitkeringsgerechtigden die politievrijwilligerswerk verrichten.
Zowel dienst- als uniformkleding wordt kosteloos verstrekt dan wel vergoed (art. 15 Besluit Rechtspositie Vrijwillige Politie). Voor vrouwelijke executieve vrijwilligers behoort de sportbeha tot de dienstkleding. Als gevolg van verschil in de wijze waarop deze vergoeding wordt verstrekt binnen de politie-eenheden, kan dit in een enkel geval tot onduidelijkheid leiden bij het verstrekken van de uitkering. Binnen de politieorganisatie wordt op dit moment gewerkt aan het uniformeren van de rechtspositieregeling, waarin ook het vergoedingenstelsel is opgenomen. Hiertoe zal ik overleg treden met mijn ambtgenoot van SZW, het UWV, de Belastingdienst en zo nodig de VNG.
Wat is de actuele stand van zaken van het overleg met de vakbonden en de LOPV? Is de laatste hand reeds gelegd aan de door u aangekondigde visie? Wanneer verwacht u het uniforme vrijwilligersbeleid te effectueren?
Samen met de nationale politie heb ik onlangs een constructief gesprek gehad met de LOPV over de voortgang. Zoals eerder gesteld, komt de politie nog dit jaar met de visie op de politievrijwilligers die vervolgens wordt besproken in de CGOP werkgroep, waarin de bonden vertegenwoordigd zijn. Ook de verdere uitwerking hiervan zal plaatsvinden met betrokkenheid van deze werkgroep.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór de plenaire behandeling van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie?
Ja.
Schiettraining van politieagenten |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u alsnog de gestelde vraag beantwoorden hoeveel uren schiettraining een agent heeft in de opleiding en hoeveel uren training een agent post-initieel op jaarbasis heeft? Kunt u daarbij deze keer specifiek ingaan op de schiettrainingsuren en niet, zoals in de vorige beantwoording, het totale aantal uren training?1
Agenten in opleiding (aspiranten) krijgen binnen de 50 uren aan trainingstijd in het eerste opleidingsjaar in totaal 38 uren schiettraining. De overige uren worden besteed aan onderwerpen als gevaarbeheersing en wapenleer. In latere opleidingsjaren krijgen aspiranten veertien uren schiettraining. Hiervan worden vier uren besteed aan het onderhouden van het schieten en tien uren aan specifieke schiettraining met wisselende thema’s als schiethouding, bewegen uit de vuurlijn, schieten na fysieke belasting en dergelijke.
Post-initieel krijgen politiemedewerkers die zijn uitgerust met een vuurwapen acht uren schiettraining per jaar. Voor de periode 2013 – 2015 zijn daar, in verband met de invoering van het nieuwe vuurwapen, acht uren schiettraining aan toegevoegd.
Klopt het dat agenten maximaal vier keer een blok van twee uur schiettraining krijgen, waarbij, doordat deze in groepsverband plaatsvindt, ook nog een gedeelte van de tijd gewacht moet worden en dus niet daadwerkelijk geschoten wordt door agenten? Zo ja, vindt u dit voldoende? Zo nee, wat gaat u hier voor stappen op ondernemen?
Het klopt dat politiemedewerkers uitgerust met een vuurwapen jaarlijks acht uren schiettraining met scherp krijgen, bestaande uit vier keer een blok van twee uren. Deze trainingen vinden in groepsverband plaats, waardoor er ruimte is voor collegiale coaching en feedback. Op die manier wordt de trainingstijd waarin agenten niet daadwerkelijk schieten, benut doordat agenten van elkaar en als team leren. Schiettraining houdt meer in dan het schieten met «scherpe» munitie op de schietbaan. Ook vaardigheidstrainingen maken deel uit van het trainingsprogramma, waarbij de schietvaardigheid met behulp van praktijkgerichte schietoefeningen en scenario’s in een oefenomgeving (oefenstraat) wordt ontwikkeld.
De acht uren schiettraining met scherp, aangevuld met de praktijkgerichte (schiet)oefeningen blijken voldoende te zijn om de schietvaardigheid te onderhouden. Voor medewerkers die moeite hebben met het behalen van de schiettoets worden extra trainings- en toetsmomenten aangeboden.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat pilots die ertoe leiden dat agenten meer kunnen trainen, zoals het trainen met laser, breder uit te rollen (bijvoorbeeld op locatie bij politiebureaus)?
Alvorens wordt besloten om een pilot uit te breiden, is een goede evaluatie van belang. Zoals ik in de eerdere beantwoording heb aangegeven2, geldt ook voor het trainen met (laser)simulatie-apparatuur dat een zorgvuldige afweging van de voor- en nadelen noodzakelijk is.
In het kader van de trainingsmogelijkheden voor agenten vindt op dit moment een doorontwikkeling plaats van de Integrale Beroepsvaardigheidstraining (IBT Nieuwe Stijl). Belangrijk onderdeel van de IBT Nieuwe Stijl is het ondersteunen van leren op de werkplek. Binnen deze doorontwikkeling worden ook de mogelijkheden voor het trainen op de werkplek verder onderzocht.
Drugsgebruik op het Amsterdam Dance Event (ADE) |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politie: vrouw waarschijnlijk dood door drugs»1 en «Opnieuw honderden aanhoudingen bij Amsterdam Dance Event»?2
Ja.
Klopt het dat er veel drugs gebruikt wordt op en rond het Amsterdam Dance Event (ADE) en dat de politie ruim 250 bezoekers heeft moeten arresteren?
Het is bekend dat het gebruik van drugs onder uitgaanspubliek de laatste jaren is toegenomen.3 Over het algemeen worden er op grote feesten en festivals veel drugs – met name XTC – gebruikt. Hoewel het drugsgebruik tijdens het Amsterdam Dance Event (ADE) niet specifiek is onderzocht, geldt dit ongetwijfeld ook voor dit dance evenement. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat het publiek van het ADE meer drugs gebruikt dan bij andere dance evenementen. Voor wat betreft het aantal aanhoudingen tijdens het ADE verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1 van het lid Oskam (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 702).
Klopt het dat er aanleiding was voor nog veel meer arrestaties, zoals in de media is gemeld, maar dat dat organisatorisch ondoenlijk was voor de politie?
Nee. Het klopt dat er op een gegeven moment, als gevolg van meerdere aanhoudingen op ADE-locaties sprake was van een piek in de instroom van arrestanten, maar deze instroom is door middel van herschikking van politiecapaciteit opgevangen.
Voor de door het Openbaar Ministerie (OM) ingestelde ZSM-locatie bij de Amsterdam Arena, welke ik eerder heb genoemd in de antwoorden op de vragen van het lid Oskam (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 702), kan ik u melden dat iedereen, waarbij drugsbezit werd geconstateerd, is aangehouden en van het festivalterrein is verwijderd. Tevens zijn alle aangetroffen drugs in beslag genomen.
Hoe kijkt u terug op de maatregelen die dit jaar genomen zijn om massaal drugsgebruik te voorkomen?
Zoals ik reeds heb gemeld in de beantwoording van de vragen van het lid Oskam (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 702), is er tijdens het ADE gewerkt conform het «Amsterdams beleidskader dance events; over drugs, gezondheid en veiligheid», en is er extra handhaving ingezet om hierop te controleren. Ook was er veel aandacht voor de campagne «Celebrate Safe», zowel richting organisatoren en locaties als richting (buitenlandse) bezoekers. «Celebrate Safe» is een door de Staatssecretaris van VWS financieel ondersteunde campagne van organisatoren en Jellinek Amsterdam, die zich richt op het voorlichten van bezoekers van evenementen en het creëren van bewustzijn rondom diverse thema’s op het gebied van bewust en veilig feesten, waaronder drugs. Daarnaast heeft «Unity», een peer to peer educatieproject, een informatieboekje en een informatief animatiefilmpje gemaakt en een actieve social media campagne gevoerd. Ook is voorafgaand aan het ADE een zogenaamd «red alert» afgegeven voor een in omloop zijnde, extra risicovolle XTC-pil met het ADE-logo. Al met al ben ik met de Staatssecretaris van VWS van mening dat de organisatie van het ADE, de gemeente Amsterdam en gezondheidsprofessionals zoals Jellinek zich enorm hebben ingespannen om drugsgebruik en drugsgerelateerde incidenten te voorkomen.
Hoe beoordeelt u het «vijfpillenbeleid» dat op het ADE gevoerd werd en bent u van mening dat dit beleid niet strookt met de wet- en regelgeving op het gebied van harddrugs?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op de vragen 8 en 9 van het lid Oskam (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 702). Het verlenen en weigeren van vergunningen en het handhaven van aan vergunningen verbonden voorwaarden zijn lokale aangelegenheden.
Welke mogelijkheden heeft u om festivals en/of gemeenten die een dergelijk ruim beleid hanteren streng aan te pakken en zijn deze mogelijkheden in dit geval optimaal benut?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u contact met de organisatie van het festival over het jaarlijks toenemende drugsgebruik en bent u bereid om samen met de gemeente Amsterdam met de organisatie van het festival in gesprek te gaan over het massale drugsgebruik?
De Staatssecretaris van VWS heeft onlangs zijn zorgen uitgesproken over de normalisering van drugsgebruik tijdens het uitgaan en heeft daarover zijn visie drugspreventie aan uw Kamer doen toekomen waarin hij aangeeft hoe hij die normalisering wil tegengaan.4 Ten behoeve van het opstellen van deze visie heeft de Staatssecretaris van VWS veel contact gehad met organisatoren van festivals en eigenaren van horecagelegenheden. Ook heeft de organisatie van het ADE het Ministerie van VWS voorafgaand aan het evenement regelmatig geïnformeerd over de inspanningen die werden verricht om drugsgebruik en drugsgerelateerde incidenten te voorkomen. Overigens is het aan gemeenten om afspraken te maken met festivalorganisatoren over het veilig verloop van het evenement. Zij kunnen drugspreventie zoveel mogelijk borgen in de vergunningverlening voor een evenement.
De gemeente Amsterdam heeft veel overleg gehad met de organisatie van het ADE om het festival zo goed mogelijk te laten verlopen en (de gevolgen van) het drugsgebruik zoveel mogelijk te beperken. De organisatie van het ADE heeft daarin haar verantwoordelijkheid genomen, onder meer door in het contract met haar deelnemers voorwaarden op te leggen die gericht zijn op het tegengaan van drugsgebruik en de gevolgen daarvan. Ook is de organisatie van het ADE betrokken geweest bij de totstandkoming van het eerder genoemde «Amsterdams beleidskader dance events; over drugs, gezondheid en veiligheid» en heeft zij in samenwerking met «Unity» en «Celebrate Safe» de (internationale) bezoekers geïnformeerd over het Nederlandse drugsbeleid en de risico’s van drugsgebruik.
Overigens zijn formeel de eigenaren van de diverse locaties waar de evenementen tijdens het ADE worden georganiseerd zelf verantwoordelijk voor het controleren op drugsgebruik tijdens de evenementen; dit zijn zij verplicht op basis van hun exploitatievergunning of evenementenvergunning.
Welke verantwoordelijkheid heeft de organisatie van het ADE zelf bij het voorkomen en controleren van drugsgebruik tijdens hun evenement en hoe heeft de organisaties die verantwoordelijkheid dit jaar waar gemaakt?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid te onderzoeken hoe festivals waar op grote schaal harddrugs wordt gebruikt, en waar op dit punt geen verbetering optreedt, kunnen worden verboden?
Zoals ik eerder al aangaf zijn het verlenen en weigeren van vergunningen en het handhaven van aan vergunningen verbonden voorwaarden lokale aangelegenheden. Gemeenten kunnen in hun vergunningverlening veel doen om gezondheidsincidenten bij evenementen zoveel mogelijk te voorkomen, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van een EHBO-dienst en waterpunten op te nemen als voorwaarden voor een vergunning. Hiervoor is nog geen landelijke richtlijn of handreiking voor gemeenten beschikbaar. In opdracht van het Ministerie van VWS werkt het Trimbos-instituut momenteel aan een «Handreiking Drugs en Alcohol op evenementen», gebaseerd op eerder genoemd «Amsterdams beleidskader; over drugs, gezondheid en veiligheid». Het doel van deze handreiking is het geven van handvatten voor een gezond en veilig verloop van evenementen. Daarnaast gaat de Staatssecretaris van VWS in gesprek met burgemeesters om samen te bezien hoe drugsgebruik bij evenementen nog effectiever kan worden tegengegaan.
Wat gaat u in de toekomst doen om verboden bezit van harddrugs op het ADE tegen te gaan en zoveel mogelijk te voorkomen dat opnieuw dodelijke slachtoffers zullen vallen als gevolg van drugsgebruik op festivals?
Zoals ik ook al heb opgemerkt bij de beantwoording van vragen 8 en 9 van het lid Oskam (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 702), passen de gekozen grenzen in het bestaande beleid dat is gericht op de aanpak van handel in harddrugs. De doelstelling van het beleid is immers om handel te ontmoedigen en te bestraffen, terwijl recreatief gebruik van harddrugs geen opsporingsprioriteit oplevert. Voor wat betreft het zoveel mogelijk voorkomen van dodelijke slachtoffers als gevolg van drugsgebruik op festivals verwijs ik u naar de beantwoording van bovenstaande vraag 9.
Voortdurende onbereikbaarheid van 112 voor doven en slechthorenden |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «112 onvoldoende bereikbaar: levensgevaarlijke risico’s voor doven en zwaar slechthorenden» op de website van Signaal?1 Herinnert u zich uw eerdere antwoorden van 26 mei 2014 over open standaarden voor KPN Teletolk?2 Herinnert u zich uw brief van 26 juni 2015, met daarin informatie over de voorzieningen voor 112 voor doven en slechthorenden?3
Ja.
Hoe verhoudt uw constatering dat «in de bereikbaarheid van 112 via deze voorziening problemen kunnen ontstaan» zich tot de conclusie in het artikel van Signaal «in meer dan de helft van de testsituaties ontvingen zij geen antwoord in tekst terug van de 112-centralisten»?
De 112-voorziening voor doven en slechthorenden zou zonder problemen moeten werken. Om die reden heeft de politie samen met de leverancier van de Signcall app in de afgelopen tijd prioriteit gegeven aan het oplossen van problemen in de 112-dienstverlening.
In mijn brief van 26 juni 2015 schreef ik dat «in de bereikbaarheid van 112 via deze voorziening [voor doven en slechthorenden] problemen kunnen ontstaan». Met «problemen» doelde ik destijds op problemen die binnen de gehele keten kunnen ontstaan. Hierbij spelen verschillende factoren een rol, die – net als bij een gewone 112-oproep – van invloed zijn op het slagen van een noodoproep, zoals dekking, type toestel en omliggende bebouwing. Ik heb toen aangegeven dat de bereikbaarheid van 112 via de apps voor doven en slechthorenden uitgebreid getest zou worden met de medewerking van belangenvereniging Signaal. De conclusie in het artikel van Signaal is gebaseerd op het resultaat van deze gezamenlijke ketentesten, die in augustus hebben plaatsgevonden.
Kort voor deze testen heeft een software-upgrade van de app door de leverancier plaatsgevonden. Uit technisch onderzoek is gebleken dat de problematiek die in het artikel aan de orde is gesteld ten aanzien van de beantwoording van meldingen, werd veroorzaakt door deze software-upgrade. De oplossing hiervoor was een nieuwe software-upgrade over de gehele keten. Om deze nieuwe software-upgrade met een positief resultaat te kunnen doorvoeren, heeft een uitgebreid proces van testen en accepteren door de leverancier en de politie plaatsgevonden. Op 23 oktober jongstleden is dit proces succesvol afgerond. Daarmee is de 112-dienstverlening voor doven en slechthorenden hersteld en werkt deze, behoudens de standaardfactoren die van invloed kunnen zijn op het slagen van een oproep, naar behoren. Omdat de voorziening relatief weinig wordt gebruikt, zullen op regelmatige basis tests worden uitgevoerd met vertegenwoordigers van de doelgroep.
Met het oog op het belang van een goede kwaliteit van de 112-voorziening heb ik besloten om een onafhankelijke partij (TNO) onderzoek te laten doen naar het stelsel en mogelijkheden om de bereikbaarheid van 112 voor doven en slechthorenden verder te verbeteren. De uitkomsten van dit onderzoek zullen naar verwachting eind november bekend worden.
Deelt u de constatering dat het volstrekt ontoelaatbaar is dat in een groot aantal van de gesprekken van doven en slechthorenden met 112 de verbinding niet betrouwbaar is? Zo ja, waarom laat een oplossing dan al enige tijd op zich wachten?
Zie antwoord vraag 2.
Is inmiddels duidelijk waardoor de problemen veroorzaakt worden in het bereiken van 112 door doven en slechthorenden? Zo nee, wat is de voortgang van het technisch onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u de aanbevelingen van het Europese REACH112-project volledig overgenomen? Zo nee, waarom niet en verwacht u dit nog in 2015 te gaan doen? Zo ja, waar blijkt dat uit?
De Europese pilot Reach 112 heeft tot inzichten en adviezen geleid voor de dienstverlening aan doven en slechthorenden. De adviezen zijn aangeboden aan de Europese Commissie en hebben geleid tot het instellen van de internationale Total Conversation standaard. De huidige voorzieningen voor doven en slechthorenden om 112 te bereiken is gebaseerd op deze standaard. In het hierboven genoemde onderzoek van TNO is mede onderzocht of er op basis van de bevindingen uit Reach 112 aanvullende verbeteringen voor de Nederlandse situatie mogelijk zijn.
Bent u bereid de technische onderzoeken naar de bereikbaarheid en betrouwbaarheid van 112 voor doven en slechthorenden aan de Kamer te sturen?
Ik heb een selectie gemaakt van voor u relevante rapportages van de technische onderzoeken naar de bereikbaarheid en betrouwbaarheid van 112 voor doven en slechthorenden. Deze heb ik toegevoegd als bijlagen4 bij deze brief. Het gaat om door de leverancier opgestelde technische rapportages, waarin de gevonden knelpunten en doorgevoerde oplossingen worden genoemd.
Kunt u toezeggen dat 112 binnen drie maanden betrouwbaar bereikbaar is voor doven en slechthorenden? Zo nee, op welke termijn kunt u wel toezeggen dat doven en slechthorenden betrouwbaar het noodnummer kunnen bellen? Welke adviezen heeft u voor doven en slechthorenden als ze in de tussentijd een hulpdienst moeten bereiken?
Zie antwoord vraag 2.
Een ex-tbs’er die in Leeuwarden een vrouw doodde |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat een ex-tbs’er die een vrouw zou hebben doodgeslagen en een andere vrouw zou hebben verwond met een steekwapen bij politie, justitie, gemeente Leeuwarden en de hulpinstanties bekend stond als gevaarlijk, agressief en gewetenloos?1
Klopt het dat, ondanks bovenstaande wetenschap, geen juridische mogelijkheden voorhanden zijn om de samenleving te beschermen tegen dergelijke personen? Zo nee, welke mogelijkheden zijn dan voorhanden? Zo ja, deelt u de mening dat aan deze situatie snel een einde moet komen?
Deelt u de mening dat bij een eventuele terugkeer naar de samenleving van een TBS’er, het antwoord op de vraag of een persoon voldoende is behandeld om veilig deel te nemen aan de maatschappij, leidend dient te zijn?
Welke ruimte dan wel mogelijkheden is/zijn er voor de rechter, die dient te beslissen over een eventuele verlening van de aan een persoon opgelegde TBS, om voorhanden zijnde recente en relevante informatie over de (geestes)gesteldheid van de persoon aan wie TBS is opgelegd, mee te nemen in zijn oordeel of TBS dient te worden verlengd?
Op welke wijze beperkt de uitspraak van het Europees Hof voor de rechten van de Mens in de zaak Van der Velden/Nederland, 31 juli 2012, de mogelijkheden van de rechter om een persoon van wie vaststaat dat deze niet in staat is om op een vreedzame manier deel te nemen aan de maatschappij, de opgelegde TBS te verlengen? Wat zijn de mogelijkheden om deze, eventuele, beperkende werking die uitgaat van voornoemde uitspraak, op te heffen? Zijn nog meer gevallen bekend waarin een soortgelijke situatie zich heeft voorgedaan? Indien deze personen reeds zijn vrijgelaten, worden zij gemonitord? Zo ja, op welke wijze?
Heeft u mogelijkheden de bestaande, blijkbaar beperkte, juridische mogelijkheden (bijvoorbeeld van de burgemeester) uit te breiden zodat de maatschappij niet onnodig wordt blootgesteld aan personen van wie bekend is dat zij gevaarlijk, agressief en gewetenloos zijn? Bent u bereid deze mogelijkheden aan te wenden? Ziet u mogelijkheden de bevoegdheden van de burgemeester op zodanige wijze uit te breiden dat deze in staat wordt gesteld de samenleving te beschermen tegen bovengenoemde personen?
Is het mogelijk deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg TBS dat voor volgende week woensdag 28 oktober 2015 is gepland?