Het stoppen van subsidies aan de Palestijnse Autoriteit en het United Nations Relief and Works Agency (UNRWA) vanwege antisemitisme |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de oproep van het Europees parlement om de onderwijssubsidie aan de Palestijnse Autoriteit tijdelijk te bevriezen vanwege antisemitisme?1
Het kabinet is bekend met het besluit van het Europees Parlement om decharge te verlenen aan de Europese Commissie over het begrotingsjaar 2021. In dit besluit betreurt het Europees Parlement problematisch en hatelijk materiaal in Palestijnse schoolboeken en studiekaarten dat nog steeds niet zou zijn verwijderd en benadrukt het Europees Parlement dat financiële steun van de Unie aan de Palestijnse Autoriteit op het gebied van onderwijs wordt verleend op voorwaarde dat de inhoud van de leerboeken in overeenstemming is met de standaarden van UNESCO. In deze context verzoekt het Europees Parlement de Commissie om het curriculum in de Palestijnse gebieden nauwgezet te monitoren.
Hoe verklaart u dat na eerdere meldingen, oproepen en rapporten de Europese geldkraan voor het subsidiëren van antisemitisch lesmateriaal nog steeds open staat?
De EU is een donor in de onderwijssector, vooral door een bijdrage aan de betalingen van salarissen, maar draagt niet bij aan lesmateriaal. Hierbij verwijst het kabinet ook naar de beantwoording van Kamervragen gesteld op 11 juni 2021 (kenmerk 2021Z10545).
Nederland en de EU zijn van mening dat het aanzetten tot haat en geweld in het lesmateriaal onacceptabel is. Het onderzoek dat in opdracht van de EU is uitgebracht naar Palestijnse schoolboeken wijst uit dat er verbeteringen zijn aangebracht in het lesmateriaal en dat antisemitische inhoud is verwijderd. Tegelijkertijd zijn de bevindingen uit de studie ook reden tot zorg en het kabinet steunt dan ook de inzet van Europese Commissie om de dialoog over het belang van goede lesmethoden met de Palestijnse Autoriteit te blijven voeren. Eurocommissaris Oliver Varhelyi heeft recent in dit kader een tweede studie aangekondigd. Het kabinet verwelkomt blijvende aandacht voor het tegengaan van antisemitische teksten.
Wat vindt u eigenlijk van het diepgewortelde antisemitisme bij leraren en in lesmaterialen, wat we ook aantreffen bij de VN-organisatie UNRWA?2
Nederland veroordeelt alle vormen van racisme en antisemitisme en acht antisemitische teksten in lesmateriaal onacceptabel. In dit kader onderschrijft Nederland het belang dat lesmateriaal in lijn moet zijn met UNESCO-standaarden, zoals is overeengekomen tussen de Commissie en de Palestijnse Autoriteit. UNRWA is een humanitaire organisatie die de VN-waarden van neutraliteit, mensenrechten, tolerantie, gelijkheid en non-discriminatie hooghoudt. UNRWA hanteert een zero tolerance beleid ten aanzien van discriminatie en het aanzetten tot haat en geweld in haar scholen en aangeboden lesmateriaal. Bij een enkel incident in het verleden heeft de organisatie aangetoond snel en adequaat op te treden, zoals in de antwoorden op Kamervragen met kenmerk 2021D09010 d.d. 4 maart 2021 uiteengezet. In dialoog met het leiderschap van UNRWA blijft Nederland het belang van neutraliteit onderstrepen.
Welke conclusies gaat u verbinden aan het rapport van de NGO IMPACT-se, waarin gedetailleerd staat beschreven hoe Palestijnse kinderen worden geïndoctrineerd met Jodenhaat?3
Ik verwijs hier tevens naar de eerdere antwoorden op Kamervragen (kenmerk 2021Z10545). Nederland baseert zijn oordeel over Palestijnse schoolboeken op een grootschalig onderzoek dat in opdracht van de EU is uitgevoerd door het Duitse Georg Eckert Instituut. Het kabinet steunt de inzet van de Europese Commissie in de dialoog hierover met de Palestijnse Autoriteit, en onderschrijft het belang dat deze dialoog leidt tot verdere verbeteringen en verwijdering van problematische inhoud.
Wat vindt u van het feit dat de Palestijnse Autoriteit en het UNRWA ondanks eerdere beloften richting donorlanden het antisemitisme ongemoeid laten doorwoekeren?
Nederland veroordeelt alle vormen van racisme en antisemitisme en acht antisemitische teksten in lesmateriaal onacceptabel. Individuele gevallen worden grondig onderzocht door UNRWA (zie ook het antwoord op vraag 2). Het is aan UNRWA om disciplinaire maatregelen te nemen indien werknemers zich niet houden aan de gedragscodes. Nederland volgt ontwikkelingen en onderhoudt goed contact met UNRWA en andere donoren hierover. Het kabinet steunt de inzet van de Europese Commissie in de lopende dialoog met de Palestijnse Autoriteit.
Vindt u ook dat het tijdelijk stopzetten van subsidies niet ver genoeg gaat gelet op de omvang van dit antisemitisme en de onwil om het aan te pakken?
Het tijdelijk stopzetten van EU-subsidies aan de onderwijssector in de Palestijnse Gebieden is niet aan de orde. De Commissie en de Palestijnse Autoriteit onderhouden een dialoog over het curriculum in de Palestijnse Gebieden. Zij zijn overeengekomen dat een onpartijdig proces wordt ingericht voor screening en monitoring van lesmateriaal in lijn met UNESCO-standaarden. Daarnaast heeft de EU aangekondigd een tweede studie te laten verrichten naar lesboeken in de Palestijnse Gebieden. Het kabinet hecht aan het voortzetten van de dialoog die de Europese Commissie onderhoudt met de Palestijnse Autoriteit over het curriculum in de Palestijnse Gebieden.
Bent u bereid om de Nederlandse subsidie voor de Palestijnse Autoriteit en het UNRWA onmiddellijk en in zijn geheel te stoppen?
Er is geen sprake van een Nederlandse subsidie aan de Palestijnse Autoriteit. Het kabinet hecht veel waarde aan het werk dat UNRWA verricht. UNRWA is door de Algemene Vergadering van de VN gemandateerd om hulp te bieden aan ruim 5 miljoen Palestijnse vluchtelingen. Stoppen met het financieel ondersteunen van UNRWA kan ernstige gevolgen hebben voor de mogelijkheid van de organisatie om deze humanitaire hulp te blijven verlenen. Een financieringstekort zou ernstige consequenties kunnen hebben voor de humanitaire situatie van miljoenen Palestijnse vluchtelingen. Het zou tevens kunnen leiden tot verdere spanningen en instabiliteit in de regio. Dit geldt ook voor Jordanië en Libanon, die beide grote aantallen Palestijnse vluchtelingen opvangen waarbij UNRWA een belangrijke rol speelt. Hiermee vervult de organisatie ook een belangrijke rol in de opvang in de regio.
Wilt u hiervoor tevens pleiten in Europees verband, omdat Nederlands belastinggeld ook via die route misbruikt wordt voor smerig antisemitisch lesmateriaal?
Zie antwoorden op vraag 6 en 7.
Toezicht op geprivilegieerde gesprekken in de Extra Beveiligde Inrichting. |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «De familie van Taghi bleef Inez Weski bestoken als doorgeefluik van berichten»?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen over de communicatie tussen familieleden van en gedetineerden van de EBI en de afdelingen met Intensief Toezicht (AIT)?2
Ja.
Waarom schreef u op 3 februari 2023 in de genoemde antwoorden dat «communicatie tussen gedetineerden en geprivilegieerde personen zijn uitgesloten van de toezichtsmaatregelen die op basis van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) opgelegd kunnen worden», terwijl artikel 38 lid 7 Pbw die ruimte wel laat, zoals ook blijkt uit uw antwoorden op 6 september 2022?
Mijn beantwoording van 3 februari 2023 zag op de mogelijkheid van het inperken van de communicatie van gedetineerden in de penitentiaire inrichting (hierna: PI) middels toezichtsmaatregelen.3 Mijn beantwoording van 6 september 2022 zag op het ongecontroleerde contact dat verdachten met elkaar zouden kunnen hebben op zittingsdagen.4
Welke ruimte biedt artikel 38 lid 7 Pbw ter bescherming van de veiligheid van bezoekers om toezicht uit te oefenen op geprivilegieerd contact?
In artikel 38, zevende lid, van de Penitentiaire beginselenwet (hierna Pbw)5 is opgenomen dat geprivilegieerde contacten zich tijdens het bezoek vrijelijk met de gedetineerde kunnen onderhouden, tenzij sprake is van een ernstig gevaar dat van de gedetineerde uitgaat voor de veiligheid van de bezoeker. De veiligheid ziet enkel op de fysieke veiligheid van de bezoeker. Het uitoefenen van toezicht op de inhoud van de communicatie tussen gedetineerden en geprivilegieerde contacten is niet toegestaan. Deze ruimte biedt de Pbw niet. Ook het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Richtlijn die onder meer ziet op het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures (Richtlijn 2013/48/EU) bieden die ruimte niet. Slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden, bijvoorbeeld in het geval van (het opstarten van) een strafrechtelijk onderzoek, hebben politie en justitie bevoegdheden om op dit contact inbreuk te maken.
Ten aanzien van het verblijf in de rechtbank heb ik als Minister geen rol in een ordentelijke gang van zaken tijdens een rechtszitting. De rechtbank is hiervoor verantwoordelijk. De rechtbanken hebben maatregelen getroffen om te voorkomen dat ongecontroleerd contact plaatsvindt tussen verdachten tijdens zittingsdagen. Pogingen tot verbale en non-verbale communicatie tussen verdachten worden direct door de beveiliging beëindigd. Er is ook permanent toezicht op de verdachten, zowel tijdens de zitting als tijdens de schorsing.
Wanneer is volgens u de veiligheid van de bezoekers in het geding?
Zoals uit de beantwoording van vraag 4 en art. 38 lid 7 Pbw volgt is de veiligheid van bezoekers in het geding als de fysieke veiligheid wordt aangetast. Om de fysieke veiligheid van bezoekers te borgen kan de directeur onder andere bepalen dat tijdens bezoek toezicht wordt uitgeoefend, geprivilegieerd bezoek is hiervan uitgezonderd. De directeur kan hiertoe besluiten indien hiervoor signalen komen vanuit de PI of het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP).
Daarnaast kan de veiligheid in het geding zijn als bezoekers op enige wijze worden ingezet en/of onder druk worden gezet door de gedetineerde. Om deze veiligheid van bezoekers te kunnen borgen, inclusief die van geprivilegieerd contact, verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 6.
Vindt u ingrijpen geboden indien een ernstig risico bestaat op het onder druk zetten van geprivilegieerde bezoekers op basis van eerdere ervaringen en is dit naar analogie dan ook toepasbaar op telefonisch en schriftelijk contact? Zo ja, onder welke omstandigheden?
In onze rechtsstaat is het van groot belang dat iedereen vertrouwelijk kan communiceren met een advocaat. Ingrijpen op het telefonisch en schriftelijk contact tussen gedetineerden en geprivilegieerd bezoek is dan ook alleen mogelijk in zeer uitzonderlijke gevallen, zoals blijkt uit mijn beantwoording van vraag 4. Binnen de grenzen van onze rechtsstaat is wel gekeken hoe intensiever toezicht gehouden kan worden op dit contact. Het wetsvoorstel dat op 6 juni jl. bij uw Kamer is ingediend om de Pbw op een aantal punten aan te passen, beoogt onder meer een aanpassing die het mogelijk maakt om visueel toezicht te houden op gesprekken tussen geprivilegieerde personen en een specifieke groep gedetineerden.6 Met het visueel toezicht kan straks direct worden ingegrepen op het moment dat wordt waargenomen dat druk op de geprivilegieerde persoon wordt uitgeoefend door de gedetineerde.
Ook zie ik dat gedetineerden in de EBI met enige regelmaat met meerdere rechtsbijstandverleners contact hebben, zonder dat dit op voorhand duidelijk te koppelen is aan een concrete rechtszaak. Dat brengt een risico met zich mee dat gedetineerden met behulp van rechtsbijstandverleners een communicatiekanaal kunnen opzetten met de buitenwereld. Om dit soort risico’s te beperken en rechtsbijstandverleners ook te beschermen tegen de druk, dwang en/of dreiging vanuit de georganiseerde criminaliteit wordt in het wetsvoorstel tot wijziging van de Pbw voorgesteld het aantal rechtsbijstandverleners te beperken tot ten hoogste twee. Hiermee geef ik uitvoering aan de daartoe strekkende motie van het lid Ellian.7
In hoeverre is het volgens u nog verantwoord om Ridouan Taghi zonder toezicht te laten communiceren?
Ik ga niet in op individuele gevallen. In zijn algemeenheid geldt dat alle contacten van EBI-gedetineerden met de buitenwereld worden gecontroleerd, met uitzondering van geprivilegieerd contact.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk te realiseren dat toezicht wordt uitgeoefend op alle communicatie van Ridouan Taghi, dus ook geprivilegieerd contact? Zo ja of nee, waarom?
Ik ga niet in op individuele gevallen. In zijn algemeenheid kan ik antwoorden dat naast de reeds genoemde voorgenomen wijzigingen van de Pbw ten aanzien van het geprivilegieerd contact, mijn voorstel tot het wijzigingen van de Pbw ook ziet op de mogelijkheid te bevelen dat een gedetineerde in de EBI of AIT wordt onderworpen aan verdergaande beperkingen in zijn of haar communicatie. Dit bevel kan worden gegeven bij aanwijzingen van een ernstige gevaarzetting voor de openbare orde en veiligheid vanuit een gedetineerde. Aanleiding voor dit bevel kan zijn gelegen in concrete gedragingen van een gedetineerde maar ook de gevaarzetting die van de status van een gedetineerde uitgaat.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen de termijn van 3 weken te beantwoorden?
Zie de beantwoording van bovenstaande vragen. De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het gat in de voedselkringloop: menselijke mest. |
|
Eva Akerboom (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Menselijke uitwerpselen als alternatief voor kunstmest» over deGive a shit-actie, waarbij burgers hun eigen uitwerpselen konden doneren aan boeren voor de bemesting van hun land?1
Ja.
Erkent u dat het gebruik van menselijke meststoffen onontbeerlijk is voor daadwerkelijke kringlooplandbouw, omdat de nutriënten van het land via voedsel in de menselijke ontlasting terechtkomen?
Nutriënten die op het land gebruikt worden, komen via voedselproducten uiteindelijk terecht in menselijke uitwerpselen. Deze worden momenteel beperkt gebruikt als meststof en zijn daarmee een gat in de voedselkringloop. Direct gebruik van menselijke uitwerpselen vindt momenteel niet plaats vanwege de risico’s die daarmee gepaard gaan. Daarom worden ze verwerkt op rioolzuiveringsinstallaties. Gebruik van zuiveringsslib in de landbouw is in principe mogelijk, maar in Nederland wordt er vanuit communale zuiveringsinstallaties geen zuiveringsslib in de landbouw gebracht. De eisen voor zware metalen uit het uitvoeringsbesluit Meststoffenwet worden vaak niet behaald. Op de rioolwaterzuiveringsinstallatie vindt verdere verwerking plaats, waarbij stikstof wordt verwijderd en als onschadelijk stikstofgas (N2) teruggebracht in de ecologische kringloop. De fosfaat en kalium komen in het slib, wat in Nederland voornamelijk verbrand wordt. Sinds 2022 is het via de Europese Meststoffenverordening (EU 2019/1009) mogelijk om meststoffen van herwonnen grondstoffen, zoals struviet en verbrandingassen te produceren, mits deze voldoen aan de eisen die in deze verordening benoemd staan.
Vindt u het ook doodzonde dat er nu jaarlijks 35 miljoen kilo fosfaat, 110 miljoen kilo stikstof en 34,5 miljoen kilo kali wegspoelt via het riool?2
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat de Nederlandse landbouw momenteel nog een groot mestoverschot kent, omdat er meer dierlijke mest is dan over het land kunnen kan worden uitgereden, maar dat wanneer het aantal dieren in de veehouderij fors krimpt als gevolg van het stikstof-, klimaat- en waterbeleid, menselijke mest een waardevolle bron van voedingsstoffen kan en zal worden?
Nederland kent een mestoverschot. Er wordt meer mest geproduceerd dan geplaatst kan worden. De afgelopen jaren is het overschot gedaald. Uit voorlopig cijfers van het CBS blijkt dat het fosfaatoverschot in 2015 nog 45 miljoen kg fosfaat was, in 2022 was het fosfaatoverschot gedaald naar 6,8 miljoen kg fosfaat. Bij een verdere daling van het aantal landbouwhuisdieren in Nederland zullen landbouwers andere grondstoffen aanwenden om de nutriëntenbehoefte voor de plantaardige teelt in te vullen. Alternatieven zijn kunstmest, reststromen uit de industrie of urbane reststromen.
Erkent u dat vooral het verlies van fosfaat in het riool een urgent probleem is, omdat de wereldwijde voorraad van deze stof eindig is en omdat we hiervoor nu volledig afhankelijk zijn van Marokkaanse en Chinese mijnen die deze stof delven?3
Fosfor staat op de EU lijst van kritieke grondstoffen. De leveringszekerheid van de grondstof is in algemene zin op de middellange termijn een probleem. Mondiaal gezien bevinden zich de grootste voorraden in Noord-Afrika. Hergebruik van nutriënten die lokaal beschikbaar zijn, in de landbouw, is een ontwikkeling die past in kringlooplandbouw. Fosfaat bevindt zich onder andere in rioolwater. Het terugwinnen van nutriënten als fosfaat uit rioolwater, naar hoogwaardige meststoffen, die zonder risico’s voor mens, dier en milieu toegepast kunnen worden helpt in de transitie naar een volledig circulair voedselsysteem.
Wat is de voortgang van de uitvoering van de vorig jaar aangenomen motie van het lid Boswijk c.s. over onderzoeken op welke manier gerecyclede nutriënten uit menselijke mest kunnen worden toegevoegd aan de voedselkringloop? Kunt u de uitkomsten van dit onderzoek delen?4
Er is in de Kennis- en Innovatie Agenda Landbouw, Water en Voedsel een publiek privaat onderzoeksproject gestart dat onderzoek doet naar de Kringloopsluiting van Nutriënten uit Afvalwater en Proceswater (KNAP) (PPS Kringloopsluiting van Nutriënten uit Afvalwater en Proceswater (KNAP) – WUR), dit onderzoek is 2022 goedgekeurd en recent gestart. In dit project werken een groot aantal partijen uit de water-, agrofood- en meststoffensector samen met kennisinstellingen om hoogwaardige meststoffen te produceren uit communaal afvalwater en uit industrieel afvalwater. Er wordt gewerkt aan een kwaliteitssysteem voor deze herwonnen meststoffen. Daarnaast heeft deze PPS als doel om enkele praktijk-cases rondom terugwinning en verwaarding van nutriëntrijke producten (centraal en decentraal herwonnen) uit communaal afvalwater te realiseren. Resultaten van dit onderzoek zijn er nog niet, maar zullen op bovengenoemde website en via andere publieke kanalen worden gedeeld.
Ten slotte wil ik melden dat de oproep voor PPS-projecten onder de KIA Landbouw, Water en Voedsel voor 2023 nog steeds is geopend. Het thema kringlooplandbouw en terugwinning van nutriënten uit reststromen zijn thema’s waarop kan worden ingeschreven. Tot uiterlijk 1 september kunnen volledige projectvoorstellen worden ingediend.
Klopt het dat menselijke uitwerpselen momenteel niet als meststof mogen worden gebruikt door boeren omdat het de status heeft van «afval»? Zo ja, wat zijn de redenen voor deze status?
Op het moment dat burgers of bedrijven zich van menselijke mest ontdoen, wordt de stroom gezien als afval en kan de stroom niet ingezet worden als meststof. Zuiveringsslib kan wel in de handel worden gebracht als meststof, mits deze voldoet aan de eisen die in het uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (artikel 16). Daarnaast zijn er aanvullende eisen voor het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw, deze eisen zijn benoemd in het besluit gebruik Meststoffen (artikel 1b, 1c en 1d). De eisen betreffen een biologische, chemische of thermische sanitatiestap, maximale waarden voor zware metalen en beperkingen in de gebruikte hoeveelheid, een analyseplicht van de grond of beperkingen in het landbouwkundig gebruik van de grond na bemesting. Dit is om de risico’s van deze stroom te beperken.
Klopt het dat er zorgen bestaan over het gebruik van menselijke mest vanwege de medicijnresten die daar in kunnen zitten? Kunt u uitleggen op welke manieren dit verschilt van medicijnresten in dierlijke mest?
Bij de toelating van geneesmiddelen voor menselijk gebruik wordt volgens de geldende richtlijnen van het EMA alleen de milieublootstelling via een rioolwaterzuiveringsinstallatie beoordeeld. Het gebruik van menselijke mest in de landbouw wordt niet meegenomen als blootstellingsroute in deze beoordeling. Bij beoordeling van diergeneesmiddelen wordt wel het gebruik van dierlijke mest in de landbouw als belangrijkste route voor milieublootstelling beoordeeld en is hierdoor op dit punt strenger.
Bij de beoordeling van een diergeneesmiddel wordt de milieu-impact meegenomen in de baten/risicobeoordeling; wat zijn de baten voor het dier en hoe weegt dat op tegen de risico’s voor het milieu. Het kan dan zijn dat er bij de afvoer van de mest voor het milieu risico mitigerende maatregelen genomen moeten worden. Die staan dan vermeld op de bijsluiter van het diergeneesmiddel.
Hoe beoordeelt u het Duitse onderzoek waaruit blijkt dat het gebruik van menselijke mest productief en veilig is en geen risico’s veroorzaakt op de overdracht van ziektes?5
Het Duitse onderzoek is een waardevolle bijdrage aan onderzoek in het veld van circulaire economie. Het Duitse onderzoek laat zien dat deze herwonnen meststoffen vergelijkbaar landbouwkundige waarde voor de plantenvoeding kunnen hebben als conventionele bemestingsproducten. Het risico voor de menselijke gezondheid door verontreiniging van de voedselproducten met medicijnresten bij toediening van deze humane meststoffen lijkt in de geteste productiesystemen laag. Echter, het effect van de farmaceutische stoffen op de bodemsystemen zijn in deze studie niet beoordeeld. Daarnaast is de transmissie van pathogenen vanuit deze meststoffen niet onderzocht. De onderzoekers geven aan dat de gevolgen van langdurige toepassing van humane meststoffen meer onderzoek vereist, in het bijzonder met betrekking tot het behoud van de bodem-multifunctionaliteit.
Kunt u bevestigen dat de meststoffen makkelijker zijn terug te winnen uit circulaire sanitatie, zoals composttoiletten, dan uit rioolslib? Deelt u het inzicht dat bij nieuwbouwwoningen de bouw van circulaire sanitatie moet worden gestimuleerd? Zo ja, op welke manier gaat u dat doen?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. Het terugwinnen van waardevolle meststoffen met een continue kwaliteit uit rioolslib is lastig vanwege de diffuse stroom, maar niet onmogelijk. Via de Energie- en Grondstoffenfabriek winnen de waterschappen herwonnen fosfaatmeststoffen terug uit het rioolwater. Hoe zich dit qua inspanning en efficiëntie verhoudt tot het terugwinnen van meststoffen uit circulaire sanitatie is mij niet bekend.
Gemeenten zijn in Nederland verplicht om riolering aan te leggen in wijken. In Oosterwold, een stadswijk in Almere, heeft een experiment plaatsgevonden waarbij bewoners zelf verantwoordelijk zijn voor het zuiveren van het afvalwater van de eigen woning. Dit experiment is mislukt, de woningen krijgen nu alsnog een centrale aansluiting op het riool. Ik heb geen intentie om op de korte termijn dergelijke circulaire sanitatie verder te stimuleren.
Bent u bereid om experimenteerruimte voor boeren te creëren om hun kringloop daadwerkelijk te sluiten door het veilige gebruik van menselijke mest? Zo ja, op welke manier gaat u dit regelen?
Gezien de onzekerheden die er momenteel zijn met betrekking tot de risico’s van het direct gebruik van menselijke uitwerpselen als meststof in de landbouw ben ik niet voornemens om op korte termijn experimenteerruimte voor praktijkproeven bij boeren te creëren. Ik sta open voor mogelijke experimenten onder gecontroleerde omstandigheden, zoals potproeven of kleinschalige veldproeven op proefbedrijven, om op deze wijze kennis en ervaring op te doen, zonder dat dit milieukundige risico’s oplevert.
Zoönoserisico’s en vogelgriep bij mensen |
|
Lisa Westerveld (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Kuipers , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekent met het bericht van de Engelse overheid waaruit blijkt dat er in Engeland twee gevallen van de vogelgriep bij mensen zijn vastgesteld?1
Ja, ik heb dit bericht gezien.
Op welke wijze wordt in Nederland gemonitord of de vogelgriep overslaat op mensen?
In Nederland houden we de situatie in de gaten door verdenkingen van infecties bij gehouden dieren en wilde dieren te onderzoeken op vogelgriep. In gehouden dieren (pluimvee) wordt bij verdenking van infectie een steekproef gedaan of worden dieren bemonsterd door middel van een steekproef en indien positief bevonden wordt de virusvariant vastgesteld. Bij varkens is een pilot surveillance project gaande naar de aanwezigheid van varkensinfluenza varianten in Nederland. Zieke of dode wilde dieren (vogels en soms zoogdieren) worden verzameld en onderzocht op vogelgriepvirus aanwezigheid en type, individueel, of steekproefsgewijs als het om een groter aantal gaat.
Mensen, die zijn blootgesteld aan (potentieel) besmette dieren, worden bemonsterd, indien zij luchtweg gerelateerde klachten hebben; dit gaat met name om medewerkers van pluimveebedrijven en ruimers bij uitbraken van vogelgriep. Pluimveehouders en personen, die betrokken zijn bij een ruiming, worden gemonitord op griepachtige verschijnselen. De surveillance in deze groep wordt uitgebreid naar proactieve surveillance, conform het advies van het DB-Z dat ik uw Kamer in mijn Kamerbrief van 8 mei heb aangeboden.2 Dat wil zeggen dat ook mensen zonder klachten met (risico op) blootstelling getest kunnen worden. Onder de groep personen, die wegens klachten werden getest, zijn tot nu toe geen infecties vastgesteld. In het algemeen geldt dat mensen, die klachten hebben nadat zij in contact zijn geweest met zieke of dode dieren, zich kunnen laten testen. De huisarts of een andere zorgverlener kan hiervoor verwijzen naar een GGD.
Zijn er signalen dat ook ik Nederland mensen (asymptomatisch) zijn besmet met vogelgriep?
Nee, er zijn geen humane besmettingen geconstateerd in Nederland bij de huidige (H5N1) vogelgriep uitbraken. We hebben naast monitoring bij mensen, die beroepsmatig zijn blootgesteld, ook informatie over het voorkomen van influenza van dierlijke oorsprong uit andere monitoringsystemen. Zo worden van de Nivel huisartsenpeilstation surveillance monsters, die positief zijn voor de generieke test, maar bij doortesten negatief blijken voor het humane subtype, met sequencing nader getypeerd. Ditzelfde gebeurt voor monsters verzameld via de Infectieradar surveillance en ook voor een groot gedeelte van de influenza A virussen, die vanuit ziekenhuislaboratoria naar het Nationaal Influenza Centrum worden gestuurd worden. Er zijn in deze surveillance tot op heden geen gevallen van vogelgriep gevonden. Asymptomatische gevallen pikken we hiermee niet op; daarvoor gaan we de proactieve surveillance bij potentieel blootgestelde personen, die nu wordt opgezet, gebruiken. Tijdens de vogelgriepuitbraak in 2003 in Nederland (variant H7N7) is wel een aantal ruimers besmet geraakt en overleed een dierenarts, die werkzaamheden had verricht op een besmet bedrijf.
Worden er in Nederland, net als in het Verenigd Koninkrijk, ook mensen getest die met besmette vogels hebben gewerkt? Zo ja, zijn er al positieve tests afgenomen? Zo nee, bent u bereid om zo’n testprogramma op te zetten?
Momenteel worden mensen, die beroepsmatig zijn blootgesteld aan (potentieel) besmette dieren, zoals ruimers en pluimveehouders, gemonitord op griepachtige verschijnselen. Ze worden getest als zij luchtwegklachten hebben. Tot nu toe zijn geen infecties vastgesteld bij deze groep.
De surveillance in deze risicogroep wordt uitgebreid naar proactieve surveillance, vergelijkbaar met de aanpak in het Verenigd Koninkrijk. Dit is in overeenstemming met het hierboven genoemde advies van het DB-Z: ook mensen zonder klachten, maar met een potentieel (risico op) blootstelling aan besmette dieren zullen getest worden. Naar verwachting is deze surveillance vanaf de zomer van 2023 operationeel.
Bent u bekend met het hoge risico van nieuwe zoönosen in Nederland doordat veel boerderijen dieren gemengd hebben?2
Mogelijk wordt gedoeld op het risico van bedrijven, waar varkens en pluimvee beiden worden gehouden. Dit risico is bekend en daarom worden op deze bedrijven bij een uitbraak onder pluimvee altijd de varkens onderzocht op vogelgriep. Op dit moment zijn er 100 bedrijven met varkens en pluimvee; bij de varkens op besmette pluimveebedrijven zijn geen positieve varkens gevonden. Het risico wordt ook door het DB-Z geagendeerd. Het DB-Z advies geeft aan dat varkens worden gezien als dieren, waar potentieel vermenging van influenzavirussen van verschillende diersoorten (waaronder de mens) kan plaatsvinden. Het DB-Z adviseert surveillance bij varkensbedrijven op te zetten en deze te richten op bedrijven met het grootste risico, waaronder gemengde pluimvee-/ varkensbedrijven. De Minister van LNV en ik pakken dit samen op. Er loopt al een pilot onderzoek naar varkensinfluenzastammen op varkensbedrijven; de resultaten verwachten we in het najaar.
Zijn deze nieuwe gevallen van vogelgriep bij mensen aanleiding voor u beiden om het risico op zoönosen in Nederland verder in te perken via het verbieden van gemengde boerderijen?
Het DB-Z heeft in zijn laatste twee adviezen over vogelgriep gewezen op de (potentiële) risico’s van varkensbedrijven en bedrijven waar gemengd varkens en pluimvee worden gehouden. Ik neem dat signaal serieus. Het intensiveringsplan preventie vogelgriep bevat een aantal acties en maatregelen, die zijn gericht op deze bedrijven. Na de evaluatie van de bovengenoemde pilot zal de surveillance naar influenzavirussen op varkensbedrijven worden ingericht. Er is nog meer onderzoek gepland naar (risicogebaseerde) surveillance van buitengehouden varkens (RIVM) en influenza-virustransmissie bij varkens, binnen en tussen varkensbedrijven (WVBR). Op basis van dit onderzoek kunnen mogelijk effectieve beheerstrategieën worden ontwikkeld om het risico op introductie en transmissie van influenza-stammen te verkleinen en de gevolgen van een eventuele introductie te minimaliseren. Ook levert het onderzoek input op, die gebruikt wordt voor het ontwikkelen van een bio-veiligheidsplan voor de varkenshouderij. Daarnaast is een advies over gemengde bedrijven opgenomen in de meekoppelende structurerende keuze dierziekten en zoönosen in het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG). Op basis van de resultaten van deze onderzoeken zal worden afgewogen of er nog meer of andere maatregelen nodig zijn op deze gemengde bedrijven.
Waarom is ervoor gekozen om alleen vrijblijvend om te gaan met de adviezen van de commissie Bekedam uit 2021, alsmede dat van de Advies Deskundigenberaad Zoönosen (DB-Z), waarin wordt geadviseerd veehouderijen ruimtelijk te scheiden van elkaar, met name tussen soorten, van waterrijke natuur en menselijke bewoning? Is een meekoppelkans, zoals voorgegeven in het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) en verwoord in de Kamerbrief van 29 maart, niet veel te vrijblijvend?
Ik neem deze adviezen serieus. In de meekoppelende structurerende keuze gezondheid omwonenden in het NPLG zijn adviezen geformuleerd, die toezien op afstandsnormen tussen veehouderijen en woonkernen en specifieke (zorg)instellingen. Provincies kunnen deze adviezen gebruiken bij de totstandkoming van hun plannen ten aanzien van het inrichten van hun gebieden. Dat geldt ook voor de meekoppelende structurerende keuze dierziekten en zoönosen. Daarin zijn adviezen geformuleerd, die toezien op bedrijfs- en dierdichte gebieden, op specifieke risicofactoren voor vogelgriep (waterrijke gebieden) en gemengde bedrijven met varkens en pluimvee.
Daarnaast is een aantal ontwikkelingen gaande in de landbouw, die invloed zullen hebben op de veehouderij en naar verwachting bijdragen aan een afname van het risico op vogelgriep in onder andere pluimveedichte en waterrijke gebieden; ook in gebieden waar de risico’s op (onderlinge) besmetting relatief groter zijn. In het intensiveringsplan preventie vogelgriep, dat u voor de zomer ontvangt, wordt nader ingegaan op maatregelen voor pluimveedichte en waterrijke gebieden.
Ben u van plan om de adviezen verder uit te werken naar daadwerkelijk structurerende ruimtelijke voorwaarden, met effectieve afstandscriteria en veiligheidszones, zoals bijvoorbeeld gebruikelijk voor risicovolle industriële bedrijven?
Zoals eerder aangegeven wordt een verkenning uitgevoerd naar een verbod op nieuwvestiging en uitbreiding in waterrijke en pluimveedichte gebieden. In het intensiveringsplan preventie vogelgriep, dat uw Kamer voor de zomer ontvangt, wordt nader ingegaan op deze verkenning.
Kunt u de Kamer informeren hoe voor omwonenden de risico’s van het oplopen van gezondheidsschade door de intensieve veehouderij zich verhoud tot gezondheidsschade door ongelukken met bijvoorbeeld chemische industrie of omwonenden van luchthavens? Is hier dezelfde systematiek van risicocontouren van toepassing?
De vergelijking van gezondheidsschade door de uiteenlopende oorzaken die genoemd worden, kan ik niet maken. Er is geen onderzoek bekend, waarin de gezondheidseffecten van de veehouderij worden afgezet tegen gezondheidseffecten van andere sectoren of incidenten. De afgelopen jaren is veel onderzoek gedaan naar relaties tussen veehouderijen en de gezondheid van omwonenden. Grootschalige Nederlandse onderzoeken zijn het onderzoek Intensieve Veehouderij en Gezondheid (IVG) en daarna het onderzoeksprogramma Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO). Over de uitstoot van ultrafijnstof door vliegtuigen en het effect van geluid op de gezondheid ontbreekt kennis. Het RIVM onderzoekt op verzoek van het Ministerie van IenW de uitstoot van ultrafijnstof door vliegtuigen en het effect van geluid op de gezondheid deze onderwerpen. Momenteel loopt bijvoorbeeld de Programmatische aanpak van het Meten van Vliegtuiggeluid. Dat wil echter niet zeggen dat uitkomsten van verschillende onderzoeksprogramma’s zonder meer met elkaar vergeleken kunnen worden.
Als na afloop van het NPLG alsnog verplicht moet worden gedaan, wat nu een vrijblijvende meekoppelkans is, wat zouden hiervan de meerkosten zijn? En is dat dan aan de betreffende provincies die nu niet hebben gestuurd op die meekoppelkans?
De meekoppelende structurerende keuzes zijn geen hoofddoel binnen het NPLG. In de Tijdelijke wet transitiefonds landelijk gebied en natuur is opgenomen dat alleen voor de hoofddoelen van het NPLG-geld is gereserveerd in het Transitiefonds. Er is geen reden om aan te nemen dat de meekoppelende structurerende keuzes op een later moment een hoofddoel binnen het NPLG zullen worden.
Met de adviezen in de meekoppelende structurerende keuze dierziekten en zoönosen krijgen decentrale overheden handvatten voor hun besluitvormingsproces binnen het NPLG, zoals in situaties waarin keuzes gemaakt worden over bedrijfsbeëindiging of vergunningverlening bij nieuwvestiging, uitbreiding, of omschakeling. Door middel van deze adviezen kunnen decentrale overheden, als bijvoorbeeld binnen de gebiedsplannen een verplaatsing van een veehouderij opportuun wordt, verstandige keuzes maken. Het kabinet faciliteert kennisuitwisseling tussen decentrale overheden en kennispartners op deze onderwerpen, zoals onderzoeksinstituten en GGD’en.
Het wetsvoorstel wat het verkrijgen van Servisch burgerschap makkelijker zou maken voor Russen. |
|
Kati Piri (PvdA), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Serbia stalls plan to ease citizenship rules or Russians amid EU backlash?»1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat er in Servië een wetsvoorstel ligt dat het voor o.a. Russen die slechts één jaar in loondienst, als zzp’er of als ondernemer in Servië werken mogelijk maakt om het Servisch burgerschap te krijgen? Welke veiligheidsrisico’s ziet u als de invoering van de wet wordt doorgezet?
De Commissie heeft Servië aangesproken op het wetsvoorstel. Als de wet aangenomen wordt, kan dit gevolgen hebben voor de veiligheid van lidstaten, aangezien daarmee visumvrij reizen naar de EU mogelijk wordt voor Russen en andere nationaliteiten die Servisch burgerschap krijgen. Indien de invoering van deze wet leidt tot een toegenomen dreiging voor de veiligheid van de lidstaten kan de Commissie besluiten visumvrij reizen voor Servische paspoorthouders op te schorten. Het kabinet verwelkomt de scherpe reactie van de Commissie en volgt de ontwikkelingen nauwlettend.
Wat is de huidige status van deze wet?
De behandeling van het wetsvoorstel is door het Servische parlement aangehouden. Het is nog onduidelijk of en zo ja, wanneer het voorstel in behandeling zal worden genomen.
Hoeveel Russen wonen op dit moment in Servië die door de genoemde wetswijziging nu of over een jaar in aanmerking komen voor Servisch staatsburgerschap als de wet nu in werking zou treden?
De Servische regering deelt geen officiële cijfers over het aantal Russen woonachtig in Servië. Schattingen lopen uiteen van 150.000 tot 250.000 Russen die op meer of minder permanente basis in Servië verblijven. De Servische overheid gaf in 2022 12.593 werkvisa af aan Russische burgers. Dit jaar zijn tot en met april meer dan 4500 werkvisa verstrekt. Het is waarschijnlijk dat het grootste deel van de in Servië woonachtige Russen er verblijft op Servische toeristenvisa. Die groep kan na deze wetswijziging geen aanspraak maken op staatsburgerschap na een jaar.
Hoe beoordeelt u de mogelijkheid dat een nieuwe stroom Russische burgers naar Servië zou verhuizen, waartoe op sociale media kanalen al wordt opgeroepen, om zich na een jaar over Europa te verspreiden?
Indien de wet wordt aangenomen zou de situatie kunnen ontstaan dat het aantal Russische burgers dat naar Servië verhuist toeneemt. De mate waarin dit zou kunnen gebeuren is moeilijk te voorspellen. Het kabinet blijft de ontwikkelingen op dit gebied nauwgezet volgen.
Is er sprake geweest van Russische invloed bij de ontwikkeling van dit wetsvoorstel?
Daar heeft het kabinet geen aanwijzingen voor.
Sluit u zich aan bij het standpunt van de Europese Commissie dat een dergelijke wet de consequentie heeft dat visumvrij reizen voor Servische burgers wordt opgeheven en bent u bereid zich er persoonlijk hard voor te maken dat het opheffen van visumvrij reizen een consequentie is als deze wet toch in werking dreigt te treden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Welke stappen kunnen er nog bilateraal of op Europese Unie (EU)-niveau genomen worden om aan Servië duidelijk te maken dat een dergelijke wet onwenselijk is?
Het aannemen van een dergelijke wet zou in de ogen van het kabinet evident een stap in de verkeerde richting zijn. Zaken die raken aan migratie en burgerschap vallen onder andere onder het «fundamentals» cluster van het EU toetredingsproces van kandidaat-lidstaten. Negatieve ontwikkelingen op dit onderwerp kunnen de EU toetreding van kandidaat-lidstaten afremmen. Volledige aansluiting bij het EU visumbeleid is uiteindelijk een voorwaarde voor toetreding van een kandidaat-lidstaat.
Het kabinet spreekt Servië in bilaterale contacten aan op stappen die haaks staan op de EU-ambitie van het land. Zo ook op deze wet. In Europees verband spoort het kabinet de Commissie en andere Europese lidstaten aan dit ook doen. Daarnaast is tijdens de JBZ-Raad van 9 en 10 maart door EU lidstaten overeenstemming bereikt over de noodzaak om tot een herziening van criteria voor visumvrijstelling en de criteria voor opschorting te komen, en is er brede steun voor een verbeterde monitoring van visumvrije landen. Nederland zet zich in om de effectiviteit van het visum noodremmechanisme te vergroten.
Op welke manieren wordt er op bilateraal en op EU-niveau gesproken met de Servische regering om een nieuwe lijn te kiezen in haar relatie met Rusland?
Zie het antwoord op vraag 8.
Hoe wordt de druk vergroot op Servië om sancties gezamenlijk met de EU tegen Rusland in te voeren?
Servië wordt zowel bilateraal, als in EU verband aangesproken op de noodzaak om zich gradueel aan te sluiten bij het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en daarmee ook het overnemen van EU sancties. Ook verwacht het kabinet dat Servië mogelijke omzeiling van sancties niet faciliteert. Op 11 mei bracht sanctiegezant van de EU, David O’Sullivan, tijdens een bezoek aan Belgrado dezelfde boodschap over aan de Servische president, premier en Minister van Buitenlandse Zaken.
Wordt er al toegewerkt naar een verbod op directe vluchten tussen Belgrado en Moskou?
EU-sancties verbieden geen vluchten van en naar Rusland van nationale luchtvaartmaatschappijen. De EU heeft Russische maatschappijen verbannen uit het luchtruim. Als tegenmaatregel heeft Rusland EU maatschappijen geweerd. Mocht Servië sancties invoeren, dan zal Air Serbia waarschijnlijk ook geweerd worden uit het Russische luchtruim. Servië heeft geen sancties ingevoerd tegen Rusland. Het kabinet blijft er bilateraal op aandringen dat Servië de sancties overneemt.
Wat is de stand van zaken wat betreft de uitvoering van motie van Wijngaarden c.s.2 waarin wordt opgeroepen om consequenties te verbinden aan het gebrekkige afstemmingspercentage van kandidaat-lidstaten met het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) van de EU?
N.a.v. de motie van de heer Van Wijngaarden c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2565) heeft het kabinet de Commissie verzocht om met voorstellen te komen op basis waarvan er consequenties binnen het uitbreidingsproces verbonden kunnen worden aan gebrekkige aansluiting bij het GBVB. N.a.v. de motie heb ik hier ook toe opgeroepen tijdens de Raad Algemene Zaken van 13 december 20223. In gesprekken geeft de Commissie aan extra aandacht te zullen besteden aan GBVB-aansluiting van kandidaat-lidstaten. Het kabinet zal hier dit najaar in haar kabinetsappreciatie over het jaarlijkse uitbreidingspakket van de Commissie bij stil staan.
Het bericht ‘Gezonde leefomgeving als grondrecht’ |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «gezonde leefomgeving als grondrecht»?1
Ja.
Wat is er besproken tijdens de tijdens de Raad van Europa (RvE) top in Reykjavik ten aanzien van toevoeging van het recht op een gezonde leefomgeving aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens? Kunt u hierbij ook ingaan op wat er tijdens de relevante werkgroep aan de orde is gekomen, naast de slotconclusie van de top zelf?
Tijdens de Top van regeringsleiders en staatshoofden van de RvE op 16-17 mei 2023 in Reykjavik is besloten dat de RvE het werk met betrekking tot mensenrechten en het milieu zal gaan versterken, gebaseerd op de politieke erkenning van het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu, overeenkomstig de AVVN Resolutie 76/300. In de verklaring wordt de RvE aangemoedigd een intergouvernementeel comité (Reykjavik Committee) ter coördinatie van alle werkzaamheden ten aanzien van milieu en mensenrechten op te zetten. Ook worden staten aangemoedigd het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu in hun nationale rechtsordes te erkennen.
De werkgroepCDDH Drafting Group on Human Rights and Environment(CDDH-ENV) onderzoekt de noodzaak en haalbaarheid van een nader instrument op het gebied van mensenrechten en milieu, waaronder klimaatverandering. Het onderzoek omvat een variëteit aan instrumenten, waaronder een aanbeveling, een protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en/of bij het Europees Sociaal Handvest (ESH), of een eigenstandig verdrag onder de RvE.
Wat was de inzet en inbreng van Nederland in de relevante werkgroep?
Nederland neemt actief deel aan deze werkgroep en de bijbehorende verkenning. Echter, pas wanneer de noodzaak en haalbaarheid van een nader instrument op het gebied van mensenrechten en milieu, waaronder klimaatverandering, in kaart zijn gebracht, kan het kabinet een goed geïnformeerd standpunt formuleren.
Hoe verhoudt zich het antwoord op vraag 11 («pas wanneer noodzaak en haalbaarheid in kaart zijn gebracht, kan het kabinet een goed geïnformeerd standpunt formuleren») zich tot het antwoord op vraag 29 («in lijn daarmee kan het kabinet zich vinden in een erkenning van dit recht in RvE-verband») van het schriftelijk overleg over de kabinetsinzet tijdens de top in Reykjavik?2
Nederland heeft in de VN-Mensenrechtenraad en de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties vóór resoluties gestemd waarin het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu wordt erkend. In overeenstemming daarmee kan het kabinet zich vinden in een erkenning van dit recht in RvE-verband. Waar het de verankering van dit recht in een nader instrument betreft, kan het kabinet pas een goed geïnformeerd standpunt innemen wanneer noodzaak en haalbaarheid in kaart zijn gebracht.
Is het kabinet wel of geen voorstander van additionele stappen via de Raad van Europa om afspraken te maken over duurzaamheid en de leefomgeving?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Hoe ziet het tijdpad eruit van eventuele vervolgstappen in RvE-verband?
Het Comité van Ministers (CM) zal relevante werk- en rapporteurgroepen betrekken bij de opvolging van de uitkomsten van de Top. De werkgroep CDDH-ENV doet onderzoek naar de noodzaak en haalbaarheid van een nader instrument op het gebied van mensenrechten en milieu, waaronder klimaatverandering. Dit onderzoek zal moeten leiden tot een rapport met een conclusie over het onderzoek. De werkgroep is voornemens het rapport met conclusies in 2024 af te ronden. Deze conclusies zullen volgens de gebruikelijke procedures uiteindelijk worden voorgelegd aan het CM van de RvE ter besluitvorming. De wijze van opvolging van de conclusies is uiteraard afhankelijk van de inhoud van de conclusies zelf.
Is het kabinet het ermee eens dat eventuele additionele juridisch afdwingbare stappen rondom klimaat- en milieubeleid weinig toevoegen aan de doelen die er al in internationaal verband zijn afgesproken, en vooral verder procederen en juridisering uitlokken terwijl het juist nodig is praktische stappen in de uitvoering te zetten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Erkent u het risico van politisering van de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) indien dit Hof klimaat- en milieubeleid tegen lidstaten zou wijzen, waarin het Hof nu nog op basis van de huidige tekst van het EVRM vasthoudt aan de beoordelingsmarge (margin of appreciation) van lidstaten van de RvE?
Het kabinet kan niet vooruitlopen op potentiële toekomstige uitspraken van het EHRM. Het EHRM oordeelt per zaak en heeft op grond van artikel 19 EVRM de bevoegdheid het EVRM uit te leggen. Het kabinet erkent en steunt de belangrijke rol die de EHRM speelt in de waarborging van mensenrechten, democratie en rechtstaat, die door haar uitspraken en beslissingen erop toeziet dat de lidstaten het EVRM naleven. Of het EHRM de bevoegdheid zou moeten krijgen om te oordelen over een eigenstandig recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu, wordt onderzocht in de CDDH-ENV, waarvoor wordt verwezen naar het antwoord op vraag 3.
Erkent het kabinet het risico dat bovenstaande ook doelen verder uit zicht kan brengen, bijvoorbeeld omdat stappen die nodig zijn voor verduurzaming, zoals winning van benodigde grondstoffen in Europa zelf of vergunningverlening voor de bouw van installaties voor de opwekking van duurzame energie, belemmerd kunnen worden door nieuwe juridische procedures?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 8.
Erkent het kabinet het risico dat toevoegingen aan het EVRM over klimaat- en milieubeleid veel extra competentievragen opleveren tussen het EHRM en het Europees Hof van Justitie, aangezien hetzelfde Hof vanwege vergelijkbare redenen al de toetreding van de EU tot het EVRM in 2014 torpedeerde met het uitbrengen van het advies 2/13?3
Het kabinet ziet vooralsnog niet een risico ten aanzien van een dergelijke toevoeging aan het EVRM in het kader van toetreding van de EU tot het EVRM. Deze vraag lijkt te refereren aan het GBVB-bezwaar van het EU-Hof in Advies 2/13. Vanwege de beperking in de EU-Verdragen ten aanzien van de rechtsmacht van het EU-Hof op het terrein van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) vond het EU-Hof het kortgezegd problematisch dat het EHRM – na toetreding van de EU tot het EVRM – rechtsmacht zou krijgen over GBVB-handelingen indien het EU-Hof daarover geen rechtsmacht heeft. Omdat de EU-Verdragen geen dergelijke beperking van de rechtsmacht van het EU-Hof op het terrein van klimaat- en milieubeleid kennen, is dit bezwaar niet van toepassing op een dergelijke toevoeging aan het EVRM.
De Engbertsdijksvenen |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend het artikel ««Onvoorstelbare» actie van Staatsbosbeheer leidt tot woede in Kloosterhaar: «Dit valt niet uit te leggen»»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom Staatsbosbeheer ervoor kiest om het leemdepot in het natuurgebied zelf (in moerasgebied) aan te leggen?
Van Staatsbosbeheer begrijp ik dat het leem nodig is voor natuurherstelwerkzaamheden in het betrokken natuurgebied. Na een grondige analyse van de mogelijke depotlocaties is deze locatie als best beschikbare locatie aangewezen. De gemeente Twenterand heeft omgevingsvergunningen verleend voor het depot. Voor de aanvraag van de omgevingsvergunningen is tevens door een extern onderzoeks- en adviesbureau een ruimtelijke onderbouwing opgesteld, waarbij onder andere is gelet op de vereisten vanuit de ruimtelijke ordening en op de effecten op flora en fauna. Ook veiligheid, overlast voor de omgeving en bereikbaarheid zijn afgewogen. Ik ben mij bewust van het feit dat de activiteiten van Staatsbosbeheer het herstel van dit beschermde natuurgebied tot doel hadden. Dat Staatsbosbeheer, samen met provincie en gemeente, bezig is om de natuur in het gebied te herstellen ondersteun ik. Tegelijkertijd vraag ik mij af of met betrekking tot het leemdepot ook anders, en met meer oog voor de natuur, gehandeld had kunnen worden. Dit heb ik bij Staatsbosbeheer aangekaart en Staatsbosbeheer heeft, in overleg met provincie Overijssel, besloten diepgaand onderzoek te gaan doen naar de ontstane situatie van het leemdepot in de Engbertsdijksvenen. Dit onderzoek gaat door een onafhankelijk extern onderzoeksbureau zorgvuldig worden uitgevoerd en moet gaan valideren wat er precies gebeurd is. Aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek ga ik vervolgens het gesprek aan met de provincie Overijssel, de gemeente Twenterand en Staatsbosbeheer. Ik wil met hen afspraken maken om dergelijke situaties te voorkomen.
Heeft Staatsbosbeheer voorafgaand aan de storting van leem in beeld gebracht welke flora en fauna op die plek aanwezig waren?
In de hiervoor genoemde ruimtelijke onderbouwing bij de omgevingsvergunningaanvraag is aandacht besteed aan het aspect flora en fauna en is toentertijd geconcludeerd dat de aanleg en het gebruik van het tijdelijke gronddepot past binnen de wettelijke verplichtingen ten aanzien van de bescherming van flora en fauna.
Is de conclusie gerechtvaardigd dat dit stukje Natura 2000-gebied niet zo bijzonder en kwetsbaar is dat het beschermd moe(s)t worden? Zo ja, wat zegt dit dan over de rest van het Natura 2000-gebied?
Nee, die conclusie valt hier niet uit te trekken. Natura 2000-gebieden zijn beschermd op grond van de Wet natuurbescherming.
Bent u ermee bekend dat de Engbertsdijksvenen overbelast zijn door stikstofuitstoot?
Ja.
Hoe is het mogelijk dat er, ondanks deze overbelasting, toestemming wordt verleend aan Staatsbosbeheer om extra stikstof uit te stoten?
Het leem is nodig voor natuurherstelmaatregelen die noodzakelijk zijn om de aanwezige habitats in stand te houden. Uitvoering van natuurherstel is vrijgesteld van de vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming. Om die reden waren de activiteiten in kwestie mogelijk. Op basis van wat ik nu heb gelezen over deze kwestie, vraag ik mij wel af of hier ook anders, en met meer oog voor de natuur, gehandeld had kunnen worden. Als gezegd ga ik daarover, aan de hand van de uitkomsten van het onafhankelijk extern onderzoek, het gesprek aan met de provincie Overijssel, de gemeente Twenterand en Staatsbosbeheer. Ik wil met hen afspraken maken om dergelijke situaties te voorkomen.
Waarop is de vergunningverlening voor de stikstofuitstoot van de machines, die worden gebruikt voor transport en aanleg van het leemdepot, gebaseerd?
Voor het depot zijn omgevingsvergunningen nodig. Deze zijn verleend door de gemeente Twenterand. Het leem is bedoeld voor natuurherstelmaatregelen en die vallen onder de vrijstelling van de vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming. Zie over het gebruik van die vrijstelling ook mijn antwoord op de vorige vraag.
Hoe kan Staatsbosbeheer het behoud en herstel van de natuur in dit moerasgebied waarborgen?
Staatbosbeheer beheert het gebied in overeenstemming met de instandhoudingsdoelen waarvoor het gebied is aangewezen en voert samen met de provincie Overijssel natuurherstelwerkzaamheden uit om de natuur in de Engbertsdijksvenen te behouden en te herstellen. Door middel van monitoring wordt gevolgd of er sprake is van behoud en ook of verbetering optreedt. Er is een natuurdoelanalyse opgesteld voor het gebied waarin de huidige staat van de natuur staat beschreven. In de Engbertsdijksvenen zijn om verschillende redenen nog beperkt maatregelen uitgevoerd. Het Natura 2000-beheerplan Engbertsdijksvenen bevat de maatregelen die zullen worden uitgevoerd en tot behoud en herstel van de natuur moeten leiden.
Kan Staatsbosbeheer garanderen dat het gebied waar het depot is aangelegd weer in originele staat wordt achtergelaten en zo ja, wanneer?
Ja, Staatsbosbeheer heeft mij verzekerd dat dit zal gebeuren wanneer het leem gebruikt is voor de natuurherstelwerkzaamheden. Na afronding van de natuurherstelwerkzaamheden wordt het depot ontmanteld en het stuk land weer in originele staat achtergelaten. De verwachting is dat de werkzaamheden eind 2026 afgerond zullen zijn, waarna de oude situatie wordt hersteld.
Wie heeft de ophoging van het gebied tijdens het broedseizoen toegestaan en waarom?
Het depot is ingericht in 2018 en sindsdien zijn er in fasen verschillende partijen leem in het depot gereden. Dit is niet tijdens het broedseizoen gebeurd. Wel heeft de afwerking van het depot tijdens het broedseizoen plaatsgevonden in verband met de vele regenval die voor het broedseizoen heeft plaatsgevonden waardoor het vanuit veiligheidsredenen en draagkracht van de grond niet mogelijk was om deze werkzaamheden eerder uit te voeren. Er is onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van nesten op het depot. Die waren niet aanwezig en zijn dan ook niet verstoord tijdens deze werkzaamheden, zo heeft Staatsbosbeheer mij verzekerd.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat Staatsbosbeheer niet heeft gemerkt dat er ook vervuild puin werd gestort?
Het puin dat is gestort bestaat uit gerecycled materiaal. Volgens de daarvoor geldende wettelijke normen mag daarin een laag percentage niet-steenachtige materialen bijgemengd zijn (1%). Vooralsnog bestaat er geen aanwijzing dat het gebruikte materiaal niet aan de normen zou voldoen, Staatsbosbeheer hanteert een norm van 0,1% en is dus strenger dan de wettelijke norm. Aan de hand van de uitkomsten van het onafhankelijk extern onderzoek moet (opnieuw) blijken dat er geen aanwijzing bestaat dat het gebruikte materiaal niet aan de normen zou voldoen.
Hoe wordt de kwaliteit van de aangeleverde gronden gecontroleerd?
Alle geleverde partijen grond zijn getoetst conform het Besluit Bodemkwaliteit en voldoen aan de achtergrondwaarde.
Heeft Staatsbosbeheer inzichtelijk gemaakt wat dit project betekent voor de flora en fauna in de Engbertsevenen op de korte en lange termijn?
Ja, voor het natuurherstel is een inrichtingsplan opgesteld, zijn hydrologische onderzoeken uitgevoerd en is tevens een ecologische analyse gedaan.
Hoe gaat Staatsbosbeheer in de toekomst dit soort schade voorkomen?
De schade waarnaar in het artikel wordt verwezen is het uitspoelen van leem in de Friese Koelen. Een deel van het leem heeft onbedoeld weg kunnen spoelen door langdurige regenval en het ontbreken van voldoende voorzorgsmaatregelen om regenwater af te voeren. Omdat leem in de Friese Koelen is gespoeld, is het oppervlaktewater vertroebeld. Om dit in de toekomst te voorkomen zijn de volgende maatregelen getroffen: a) er zijn sloten gegraven rondom de plaats waar het leem is opgeslagen zodat eventuele uitspoeling in de sloot komt en niet in de Friese Koelen (de sloot kan eenvoudig worden schoongemaakt) en b) de vorm van de opslagplaats is aangepast, waardoor water alleen nog afstroomt via de gegraven sloot. Als gezegd wil ik, aan de hand van de uitkomsten van het onafhankelijk extern onderzoek, in gesprek met de provincie Overijssel, de gemeente Twenterand en Staatsbosbeheer, onder meer om afspraken te maken om dergelijke situaties te voorkomen.
Wordt er naast de positieve invloed van het opbrengen van deze grond ook rekening gehouden met eventuele negatieve gevolgen en zo ja, welke?
Eventuele negatieve gevolgen zijn er naar verwachting niet. Er worden kades hersteld als hydrologische herstelmaatregelen. Het leem wordt gebruikt voor de binnenzijde van de nieuwe kades, om daarmee hun waterdoorlatendheid tot een minimum te beperken. Tevens worden de diepe sloten met dit leem gedempt om hiermee de wegzijging naar de ondergrond te voorkomen.
Zijn er nog meer vergelijkbare projecten gepland en zo ja welke, waar en wanneer?
Ja, in de hoogveengebieden Bargerveen en Fochteloërveen zijn of worden vergelijkbare werkzaamheden uitgevoerd. Zo nodig zal ik op basis van de uitkomsten van het onafhankelijk extern onderzoek, afspraken maken met Staatsbosbeheer en de betrokken provincie en gemeente om vergelijkbare situaties in deze gebieden te voorkomen.
Zijn de gevolgen van de aanleg van dit depot meegenomen in de natuurdoelanalyse van het betreffende gebied?
De natuurdoelanalyse gaat over de stand van de natuur. De aanleg van dit depot is hierop niet van invloed.
Het nieuws dat een onterecht veroordeelde man opnieuw achter de tralies is beland mede door toedoen van de Nederlandse overheid |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de eerder vragen die ik heb gesteld over een man die 2,5 jaar onterecht in een cel heeft gezeten waarbij ook het gerechtshof oordeelde dat er sprake was van machtsmisbruik van de Nederlandse overheid?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden waarin u erkende dat de Nederlandse Staat onrechtmatig heeft gehandeld en waarin u ook de gang van zaken betreurde?2
Ja.
Kunt u in dit licht ingaan op het nieuws van de Volkskrant waaruit blijkt dat deze man nu in Spanje is opgepakt voor datgene waarvoor hij in Nederland gratie had verkregen?3
Ik heb kennisgenomen van het nieuwsbericht. Ik ga niet in op individuele zaken.
In het algemeen wordt over een behandelbaar gratieverzoek advies gevraagd aan de rechter die de straf of maatregel heeft opgelegd en, bij uitspraken van een meervoudige kamer, ook aan het Openbaar Ministerie. Ook kunnen inlichtingen worden ingewonnen bij andere relevante partijen. Op basis van alle informatie wordt het gratieverzoek vervolgens beoordeeld, waarbij het advies van de rechter in beginsel leidend is. Een gratieverzoek kan worden afgewezen en toegewezen, waarbij ook kan worden beslist dat gratie wordt verleend onder voorwaarden (bijvoorbeeld niet recidiveren). Ook kan, alvorens een beslissing te nemen op het gratieverzoek, de veroordeelde in de gelegenheid worden gesteld om een werkstraf te verrichten.
Kunt u specifiek ingaan op de analyse van de Volkskrant dat Nederland hier een negatieve rol in heeft gespeeld omdat Nederland cruciale informatie achterwege heeft gelaten richting de Franse autoriteiten wat mede heeft geleid tot deze arrestatie?
Ik kan u hierover geen gedetailleerde informatie verschaffen zonder in te gaan op de bijzonderheden van de individuele casus.
In het algemeen geldt dat het betreffende land wordt geïnformeerd over de tenuitvoerlegging van een in dat land opgelegde straf in Nederland. In dat kader wordt het land in kwestie in het bijzonder geïnformeerd over de periode die een veroordeelde in Nederland in detentie heeft ondergaan en de reden(en) voor het beëindigen van de tenuitvoerlegging. In het geval een buitenlandse straf in Nederland niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd, kan het betreffende land beslissen de straf verder ten uitvoer te leggen.
Hoe is het mogelijk dat er door de Nederlandse autoriteiten niet is doorgegeven dat de man in kwestie al een gratieverzoek had gekregen waardoor er geen straf meer was om uit te zitten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens met de stelling dat zo’n kapitale fout normaal al niet zou moeten gebeuren, maar al helemaal verwerpelijk is in deze casus aangezien deze man al eerder ten onrechte een straf heeft moeten uitzitten van 2,5 jaar?
Het is zeer ingrijpend als iemand ten onrechte heeft vastgezeten. Daarbij betreur ik ten zeerste de gang van zaken die tot het oordeel van het gerechtshof Den Haag hebben geleid. In die eerdere procedure heeft de Nederlandse staat erkend dat ze onrechtmatig heeft gehandeld door betrokkene aan een tweede procedure van strafoverdracht te onderwerpen. Zoals hierboven aangegeven kan ik uit het oogpunt van privacy niet nader ingaan op individuele zaken.
Kunt u zich de verbijstering van de advocaten van de man in kwestie voorstellen dat er opnieuw zo’n grote fout wordt gemaakt?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen om deze man zo snel mogelijk vrij te laten komen uit Spanje?
Ik kan u hierover geen gedetailleerde informatie verschaffen zonder in te gaan op de bijzonderheden van de individuele casus.
In het algemeen geldt dat buitenlandse autoriteiten verder worden geïnformeerd over de tenuitvoerlegging van een buitenlandse straf in Nederland als dat nodig is.
Bent u bereid zo snel als mogelijk de Franse en Spaanse autoriteiten te voorzien van de juiste informatie en de wens deze man vrij te laten?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke manier bent u van plan om deze man te compenseren voor het onrecht dat hem wederom door toedoen van de Nederlandse overheid is aangedaan?
In het algemeen geldt dat buitenlandse autoriteiten verder worden geïnformeerd over de tenuitvoerlegging van een buitenlandse straf in Nederland als dat nodig is. Indien blijkt dat in deze zaak niet adequaat is gehandeld, dan zal op dat moment naar bevind van zaken worden gehandeld.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet meer zal gebeuren?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
Het bericht 'Afgevinkt en uitgezet' |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Afgevinkt en uitgezet»?1
Ja.
Wat zijn de redenen om een commercieel bedrijf in te schakelen om de medische keuring van asielzoekers uit te voeren?
Het medisch advies horen en beslissen is meer dan 10 jaar geleden geïntroduceerd in het kader van het Programma Invoering Verbeterde Asielprocedure (PIVA). Destijds werd geconstateerd dat het belang van een vroege onderkenning van eventuele medische problematiek die bij de asielprocedure een rol zou kunnen spelen, geborgd kon worden door daar medische deskundigheid op in te zetten. Het was geen optie om de uitvoering van het medisch advies binnen de IND te organiseren. Daarop is besloten dat middels een aanbesteding een externe onafhankelijke partij zou worden gezocht om het medisch advies in opdracht van de IND uit te voeren.
Welke eisen heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan de aanbesteding gesteld? Op welke manier wordt gewaarborgd dat zowel MediFirst als de IND zich aan de eisen houden?
De eisen die de IND stelt aan de uitvoering van het medisch advies horen en beslissen zijn neergelegd in een programma van eisen (onderdeel van de Europese Aanbestedingsdocumenten). Het meest recente programma van eisen is opgesteld met het oog op een in 2020 gestarte nieuwe aanbesteding van het medisch advies horen en beslissen (Medische Advisering Horen en Beslissen t.b.v. asielprocedure – Documenten – TenderNed).
De (kwaliteit van de) uitvoering van de overeenkomst is onderdeel van de managementgesprekken tussen IND als opdrachtgever en de opdrachtnemer.
Het medische advies horen en beslissen is een deskundigenadvies. De IND moet zich er dan ook van vergewissen dat een afgegeven medisch advies horen en beslissen naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is.
Hoor- en beslismedewerkers van de IND beoordelen in iedere zaak of het medische advies horen en beslissen dat ten aanzien van de individuele asielzoeker is ontvangen, begrijpelijk en goed toepasbaar is. Voor medewerkers is er de mogelijkheid om aan MediFirst vragen te stellen over een uitgebracht advies, in de praktijk gebeurt dit ook. Indien medewerkers, bijvoorbeeld op basis van nieuwe overgelegde medische stukken of eigen waarneming in een gehoor, twijfelen over de vraag of een asielzoeker kan worden gehoord en of daarbij rekening moet worden gehouden met zekere beperkingen, terwijl uit het medisch advies blijkt dat dat in beginsel mogelijk is, kan MediFirst opnieuw om advies worden gevraagd. Ook dat gebeurt in de praktijk.
Klopt het dat MediFirst vrijwel nooit adviseert dat iemand niet in staat is gehoord te worden? En klopt het dat MediFirst vaak nalaat te adviseren op welke manier de IND asielzoekers het beste zou kunnen horen?
De IND beschikt niet over cijfers over de inhoud van uitgebrachte medische adviezen horen en beslissen. Er kan dus niet worden aangegeven hoe vaak het voorkomt dat een advies luidt dat iemand tijdelijk of definitief niet in staat is om te worden gehoord. De IND is echter wel degelijk bekend met dergelijke adviezen. In de IND-werkinstructie 2021/12 (Medische problematiek en horen en beslissen in de Asielprocedure) is om die reden ook beschreven hoe medewerkers van de IND moeten omgaan met zaken waarin de asielzoeker (blijvend) niet gehoord kan worden wegens psychische problematiek.
Overigens is, zoals ook toegelicht in genoemde werkinstructie, uitgangspunt dat een vreemdeling wordt gehoord. Alleen ernstige tot zeer ernstige medische beperkingen zullen leiden tot het advies om (voorlopig) niet te horen.
In zijn algemeenheid geldt dat het medisch advies de IND-medewerkers handvatten geeft om op zorgvuldige wijze te kunnen horen. In het advies worden bijvoorbeeld omstandigheden genoemd die van invloed kunnen zijn op het gehoor. Het is vervolgens aan de IND-medewerker om hier toepassing aan te geven bijvoorbeeld door het houden van (extra) pauzes, verdere uitleg of een bepaalde manier van vragen stellen. Overigens volgen hoormedewerkers van de IND verplicht de door EUAA ontwikkelde training Interviewing Vulnerable Persons. En daarnaast is er voor hen de mogelijkheid de training Trauma-sensitief horen en beslissen te volgen. Hiermee zijn medewerkers in staat op zorgvuldige wijze asielzoekers met psychische problematiek te horen.
Klopt het dat MediFirst het medisch onderzoek voornamelijk door verpleegkundigen zonder aanvullende relevante opleiding en/of expertise laat verrichten?
In de aanbestedingsdocumenten is opgenomen dat de opdrachtnemer en het in te zetten gekwalificeerd medisch deskundig personeel (artsen en verpleegkundigen) kennis hebben van de medische problematiek van asielzoekers of bereid zijn zich daar in te verdiepen, en proactief van deze kennis en ontwikkelingen op de hoogte blijven.
Ook is opgenomen dat iedere in te zetten medewerker (gekwalificeerd medisch deskundig personeel) kennis dient te blijven vergaren over de context waarbinnen de advisering plaats vindt, zoals de toepassing van de relevante wet- en regelgeving op het gebied van asiel. Hiertoe is het bijwonen van enkele gehoren met asielzoekers van belang.
Nieuwe verpleegkundigen worden begeleid/getraind door ervaren medewerkers en lopen in de eerste weken mee. Tevens belegt MediFirst maandelijks een vergadering met verpleegkundigen en artsen.
Overigens heeft de IND sinds de invoering van het medisch advies horen en beslissen gebruik gemaakt van de diensten van slechts twee aanbieders. Het komt ook voor dat medewerkers en daarmee de ervaring en expertise meegaan van de oude naar de nieuwe aanbieder.
Erkent u dat de IND moet kunnen bouwen op een gedegen medisch advies met instructies om het gehoor op een goede manier in te richten? Zo ja, hoe rijmt u dit met de bevindingen dat een verpleegkundige zonder geschikte expertise het medisch onderzoek afneemt en dat MediFirst niet meer naar littekens vraagt?
Ik ben vanzelfsprekend met u van mening dat de IND moet kunnen bouwen op een gedegen medisch advies horen en beslissen, ook omdat hier niet de expertise ligt van de hoor- en beslismedewerker. MediFirst is gehouden aan de kwalificaties zoals die zijn opgenomen in het hiervoor genoemde programma van eisen. De stelling dat een verpleegkundige zonder geschikte expertise het medisch onderzoek afneemt, doet wat mij betreft geen recht aan het medisch advies horen en beslissen. De verpleegkundige stelt het medisch advies zo nodig na ruggenspraak met de arts op. De arts kan ook een eigen vervolgonderzoek noodzakelijk achten. De arts heeft altijd de eindverantwoordelijkheid voor het medisch advies. Ik ben dan ook van mening dat het medisch advies horen en beslissen op zorgvuldige wijze wordt uitgevoerd.
Ten aanzien van het vragen naar het bestaan van littekens is het niet MediFirst, maar de IND zelf die heeft aangegeven dat daar in het gesprek dat leidt tot een medisch advies horen en beslissen niet naar behoeft te worden gevraagd. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat het medisch onderzoek altijd gericht is geweest op een beoordeling van het vermogen te verklaren en niet op het vaststellen van littekens. Zo is in de Memorie van Antwoord (vergaderjaar 2009–2010, 31 994, C) aangegeven dat «Daar waar de asielzoeker zelf spontaan aandraagt dat zijn medische problematiek direct verband heeft met zijn asielrelaas (bijvoorbeeld doordat hij littekens laat zien) zal dit worden genoteerd in zijn medisch dossier en kan de vreemdeling worden gemeld dat hij dit met zijn rechtsbijstandverlener moet bespreken.»
MediFirst noteert littekens slechts in het medisch advies horen en beslissen wanneer de asielzoeker daar uit eigen beweging over verklaart. Uitzondering is de situatie wanneer littekens beperkend zijn voor het al dan niet horen.
Taak van MediFirst is om na te gaan of er indicaties zijn dat iemand niet kan worden gehoord of dat er omstandigheden zijn waarmee bij het horen en beslissen rekening moet worden gehouden.
Het is de taak van de hoormedewerker van de IND om na te gaan of een vreemdeling slachtoffer is geweest van geweld. Naar aanleiding van verklaringen daarover kan de hoormedewerker de vraag stellen of sprake is van littekens en klachten die daarmee in verband staan.
Als de IND van oordeel is dat verder onderzoek hiernaar relevant is voor de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling en de vraag of de aanvraag wordt ingewilligd of afgewezen, wordt de asielzoeker een forensisch medisch onderzoek aangeboden. Dit zal dan worden uitgevoerd door het NFI en/of NIFP.
Bent u bereid om MediFirst te dwingen onderzoek te doen naar littekens als gevolg van martelingen of andere traumatische gebeurtenissen? Zo niet, wat is hiervoor de reden?
Zoals hiervoor aangegeven is het medisch onderzoek nimmer gericht geweest op het vaststellen van littekens en heeft de IND MediFirst in lijn met deze oorspronkelijke opzet medegedeeld dat deze niet actief hoeft te laten vragen naar littekens. Ik zie geen aanleiding de IND te vragen hierop terug te komen.
Op welke wijze wordt bij medische onderzoeken specifieke expertise ingebracht op het gebied van slachtoffers van seksueel geweld, de mate waarin zij gehoord kunnen worden en de maatregelen die nodig zijn om revictimisatie te voorkomen?
Verpleegkundigen en artsen van MediFirst zien elke dag veel vreemdelingen van verschillende nationaliteiten met allen een andere achtergrond en een eigen verhaal. Beperkingen ten aanzien van het kunnen horen, kunnen te maken hebben met ondervonden seksueel geweld maar ook met andere vormen van geweld of situaties die zijn meegemaakt. Het is aan MediFirst om aan te geven op wat voor manier daar rekening mee gehouden kan worden tijdens het nader gehoor in de asielprocedure.
MediFirst kan tijdens het onderzoek bovendien vaststellen dat een asielzoeker moet worden doorverwezen naar een behandelaar. Dat zal de adviseur (mondeling) mededelen aan de asielzoeker, maar tevens opnemen in het medisch advies. Als doorverwijzing naar curatieve zorg noodzakelijk is, dan stemt de verpleegkundige, na overleg met de adviserend arts, dat af met het Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA).
Op welke wijze hebben asielaanvragers toegang tot medische en andere ondersteunende diensten, zodat zij hun aanvraag kunnen onderbouwen en bewijs kunnen leveren voor hun traumatische ervaringen?
De IND biedt, als dat voor de beoordeling van de asielaanvraag relevant wordt geacht, aan de asielzoeker een forensisch medisch onderzoek aan naar aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade. Indien de IND het onderzoek niet relevant acht, kan de asielzoeker op eigen initiatief en kosten een forensisch medisch onderzoek laten uitvoeren en in de asielprocedure inbrengen. Dit onderzoek wordt dan vanzelfsprekend in de beoordeling betrokken.
Het staat asielzoekers daarnaast natuurlijk vrij ieder ander medisch document ter staving van het asielrelaas en/of medische problematiek in de asielprocedure in te brengen.
Klopt het dat de werkwijze van MediFirst onder geen enkele vorm van toezicht valt? Zo ja, bent u bereid om een toezichtsorgaan in te stellen?
Alle voor MediFirst werkzame verpleegkundigen en artsen zijn BIG-geregistreerd. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd is verantwoordelijk voor het toezicht op het werkveld van MediFirst.
Daarnaast vallen de werkzaamheden onder het medisch tuchtrecht. Dit betekent ook dat het medisch advies horen en beslissen, weerwoorden en andere handelingen binnen de dienstverlening moeten voldoen aan de criteria die het Centraal Tuchtcollege Gezondheidszorg stelt aan de kwaliteit van deze werkzaamheden, ook ten behoeve van de rechtsgang bij tuchtklachten.
Indien een asielzoeker niet tevreden is over de werkzaamheden van een specifieke verpleegkundige of arts, kan hiervoor een tuchtzaak opgestart worden. De IGJ kan hier ook toe besluiten.
Ik acht het niet nodig aanvullend hierop verder toezicht in te stellen.
Geweld tegen jeugdzorgmedewerkers. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht Jeugdzorgmedewerkers elke dag bedreigd: «Meer bezig met temperen agressie dan werk»1, 2, van de Telegraaf (16/05/23)?
Ja.
Kunt u analyseren waarom steeds meer ouders zich agressief/gewelddadig gedragen richting jeugdzorgmedewerkers en wat de rol van de problematiek in het systeem van de jeugdzorg daarbij is?
Het is een algemene tendens dat de maatschappij verhardt en onbegrip vaker omslaat naar agressie tegen mensen met een publieke taak. Agressief gedrag tegen mensen die in dienst van de samenleving werken – hier vallen ook hulpverleners in de jeugdzorg onder – is te allen tijde onacceptabel. Het blijft zorgwekkend dat in toenemende mate een deel van de jeugdzorgmedewerkers toch te maken krijgt met agressie, ongewenst gedrag of bedreigingen tijdens het werk. Het is van belang dat jeugdigen en gezinnen die hulp of zorg nodig hebben, deze ook krijgen. Ik begrijp goed dat ouders boos en gefrustreerd zijn als zij die hulp of zorg niet tijdig ontvangen, zeker als de situatie met hun kind daardoor escaleert. Met de Hervormingsagenda Jeugd zet ik in op betere beschikbaarheid en kwaliteit van passende zorg en ondersteuning.
Wat is de huidige procedure om hulp te krijgen voor hulpverleners die bedreigd worden en weten zij deze weg altijd goed te bewandelen? Kunnen alle jeugdzorgmedewerkers die hulp nodig hebben deze ook krijgen?
Aandacht voor preventie, goede opvang en nazorg op de werkvloer zijn essentieel bij de aanpak van agressie tegen zorgpersoneel. Werkgevers zijn hiervoor primair verantwoordelijk. Zij zijn vanuit de Arbowet verplicht om beleid vast te stellen om werknemers te beschermen tegen agressie en geweld op hun werk. Ook nemen werkgevers zelf diverse maatregelen om hun medewerkers te beschermen, op het gebied van preventie, repressie en nazorg.
Weet u hoeveel jeugdzorgmedewerkers er (permanent) uitvallen als gevolg van agressie en/of geweld in de werksituatie? Heeft u hierover cijfers en zo niet, bent u dan bereid om dit in kaart te brengen?
Het is mij niet bekend hoeveel jeugdzorgmedewerkers uitvallen als gevolg van agressie tijdens de werksituatie. Als werknemers verzuimen, wordt de aard en de oorzaak van het verzuim niet geregistreerd. Het gaat hierbij namelijk om persoonsgevoelige informatie die niet gedeeld hoeft te worden met de werkgever. Het is om die reden dan ook niet mogelijk om dit in kaart te brengen.
Er is wel informatie beschikbaar uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) periodiek uitvoert in samenwerking met het Ministerie van SZW. In deze enquête wordt respondenten die aangeven in de laatste 12 maanden verzuimd te hebben, gevraagd wat de achtergrond was van het meest recente verzuimgeval. Eind 2022 is deze enquête uitgevoerd. Daaruit komt naar voren dat 0,1% van de werknemers in de zorg in de afgelopen 12 maanden heeft verzuimd als gevolg van werk gerelateerde redenen met als reden ruzie, conflict of grensoverschrijdend gedrag – door klant, patiënt, leerling of passagier.
Op welke manier wordt er opvolging gegeven aan meldingen van geweld tegen jeugdzorgmedewerkers? Worden deze meldingen intern bij jeugdzorg opgepakt en op welke manier?
Als een werknemer een melding maakt van agressie bij zijn of haar werkgever, is het aan de werkgever om voor goede nazorg te zorgen. De wijze waarop een werkgever die nazorg biedt, kan verschillen.
Ik vind het van groot belang dat een melding of aangifte wordt gedaan bij de politie als sprake is van geweld tegen jeugdzorgmedewerkers. Er zijn signalen dat de bereidheid aangifte te doen er niet bij alle jeugdzorgprofessionals is. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport (LZS) is voornemens om regionale bijeenkomsten te organiseren zodat werkgevers in Zorg en Welzijn, politie en Openbaar Ministerie (OM) bij elkaar gebracht kunnen worden om de juiste kennis en ervaring uit te wisselen over de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) en het aangifteproces.
Aangezien de sector onlangs aangaf weliswaar blij te zijn met de werkdrukverlaging, maar wel te vrezen voor daardoor oplopende wachtlijsten, terwijl deze wachtlijsten juist worden aangewezen als (een van de) oorzaken van het geweld tegen jeugdzorgmedewerkers, hoe gaat u dan ondervangen dat deze problematiek de komende tijd toeneemt? Heeft u een impactanalyse gemaakt van de oplopende wachtlijsten ten opzichte van het geweld tegen medewerkers?
Er is hierover geen impactanalyse gemaakt. Oorzaken van wachttijden kunnen regionaal verschillen en kunnen daarom ook verschillende oplossingen vergen. Het is aan de regio om instrumenten in te zetten wachttijden te laten afnemen, met als mogelijk effect (hoewel niet onderzocht) dat het geweld tegen jeugdzorgmedewerkers afneemt.
Welke stappen gaat u ondernemen om het geweld tegen jeugdzorgmedewerkers terug te dringen? Heeft u een plan van aanpak, of komt dit er op korte termijn?
Zoals hierboven aangegeven hebben werkgevers een belangrijke rol in de preventie van agressie en ongewenst gedrag en in de opvang en nazorg als er sprake is van geweld of agressie.
Wij geven sinds 2020 subsidie aan jeugdzorgwerkgevers- en werknemersorganisaties om o.a. een project uit te voeren dat is gericht op het aanpakken van agressie in de jeugdzorg. Via projecten van de Arbeidsmarktagenda jeugd werken partijen aan het delen van goede voorbeelden en handreikingen. De resultaten van de projecten worden breed gedeeld in de jeugdsector en werkgevers worden gefaciliteerd om de inzichten concreet toe te passen. Resultaat van het project «agressievrij werken» is een stappenplan dat inzicht biedt welke stappen doorlopen moeten worden door werkgevers om een integrale aanpak in hun organisatie te bestendigen.
Daarnaast ondersteunt de Minister voor LZS werkgevers in de zorg door het beschikbaar stellen van subsidiegelden voor het (door)ontwikkelen van branchegerichte aanpakken van agressie en ongewenst gedrag. Deze branchegerichte aanpak voor de jeugdzorg is nu in ontwikkeling en borduurt voort op de resultaten van het project «agressievrij werken» uit de Arbeidsmarktagenda jeugd. Ook wordt vanuit VWS de ervaren agressie op de werkvloer in zorg en welzijn via jaarlijkse werknemerspanels gemonitord. En een lerend netwerk wordt opgericht met de branches om kennis en ervaring uit te wisselen.
Geweld tegen zorgverleners valt onder de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA). Hierin is onder andere vastgelegd dat aangiftes van geweld tegen personeel met een publieke taak met hoge prioriteit worden behandeld en dat er een verzwaarde strafmaat wordt toegepast. De Minister voor LZS is voornemens om (regionale) bijeenkomsten te organiseren zodat werkgevers in Zorg en Welzijn, politie en OM bij elkaar gebracht kunnen worden om de juiste kennis en ervaring uit te wisselen over de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) en het aangifteproces.
Weet u of het geweld tegen jeugdzorgmedewerkers zich concentreert binnen groepen met specifieke problematiek en/of hulpvragen?
Nee, dat is mij niet bekend.
Heeft u in kaart welke andere variabelen en/of factoren er spelen bij de ouders en kinderen die overgaan tot geweld? Ziet u binnen deze groep bijvoorbeeld veel echtscheidingsproblematiek, armoede of andere additionele problematiek die mede kan bijdragen aan de geweldsproblematiek? Indien u dit niet weet, kunt u dit dan in kaart brengen?
Nee, dat is mij niet bekend. Ik zie op dit moment geen aanleiding om dit wel in kaart te brengen. Wij zetten ons gezamenlijk met de sector in om agressie tegen jeugdzorgmedewerkers over de hele linie terug te brengen.
Weet u hoeveel jeugdzorgmedewerkers te maken krijgen met trauma’s en/of Posttraumatische stressstoornis (PTSS) als gevolg van geweld en agressie op het werk en wat hier de gevolgen van zijn?
Nee, dat is mij niet bekend.
Aangezien het toenemde geweld binnen de jeugdzorg al sinds 2019 op de kaart staat, kunt u concreet toelichten welke maatregelen er sindsdien zijn genomen om het geweld te laten afnemen en wat het effect is geweest van deze aanpak? Zijn er periodieke evaluaties geweest en zo ja, wat kwam daar uit?
Werkgevers in de jeugdhulp en jeugdbescherming zijn concreet aan de slag gegaan met een anti-agressiebeleid. Ook de Raad voor de Kinderbescherming heeft anti-agressiebeleid ontwikkeld en er is een agressieprotocol ontwikkeld. Er zijn instrumenten beschikbaar gekomen, waaronder een handreiking voor het handelen van de medewerker zelf en er zijn trainingen ontwikkeld over hoe om te gaan met agressie. Ook zijn de maatregelen in gang gezet zoals hierboven zijn weergegeven in het antwoord op vraag 7.
De Minister voor LZS heeft begin 2021 onderzoek3 laten doen om in kaart te brengen waar agressie en ongewenst gedrag in de sector zorg en welzijn voorkomen en welke ondersteuningsbehoefte medewerkers hebben op dit gebied. Daarbij is ook specifiek naar de jeugdzorg gekeken.
Naast een plan van aanpak om het geweld terug te dringen voor de lange termijn, hoe gaat u ervoor zorgen dat de veiligheid van jeugdzorgmedewerkers accuut wordt verbeterd? Welke concrete stappen gaat u daarvoor ondernemen?
Het terugdringen van agressie en geweld is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen. Cruciaal hierbij is een actieve rol van werkgevers. Agressie in de zorg is, evenals agressie in de maatschappij als geheel, een hardnekkig probleem dat om een lange adem vraagt. Er zijn vanuit het Rijk verschillende zaken in gang gezet, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7.
Kunt u reflecteren op het toenemende geweld onder/door jongeren in de maatschappij in het algemeen en de invloed die dat heeft op de jeugdzorg? Weet u bijvoorbeeld of de zogenaamde «aftuigvideo’s» die in toenemende mate worden gemaakt en verspreid invloed hebben op het gedrag van jongeren binnen de jeugdzorg?
In het totaal aantal politieregistraties van verdachten van geweldsmisdrijven door 12–18-jarigen4, waarvan tot en met 2022 cijfers bekend zijn, is al jarenlang een afname te zien. De cijfers sluiten echter niet uit dat er op specifieke plaatsen in Nederland een beperkte toename van agressie zou kunnen zijn of dat de heftigheid groter kan zijn of dat (sociale) media hierin een (vertekenende) rol spelen. Cijfers over het bereik en de invloed van «aftuigvideo’s» op het gedrag van jongeren binnen de jeugdzorg zijn mij niet bekend.
Kunt u analyseren wat de oorzaak is van het toenemende geweld onder/door jongeren in de samenleving en op welke manier gaat het kabinet dit aanpakken?
Uit een rapport uitgevoerd door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) over woon- en pleegbuurten van geregistreerde jeugdcriminaliteit, volgt dat de jeugdcriminaliteit zich in sterke mate concentreert in een beperkt aantal buurten.5 In 2019 woont 14% van alle jeugdige verdachten in 1% van de buurten met de meeste jeugdige verdachten.6
Daarom investeren de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming structureel in de brede domeinoverstijgende preventieve aanpak van jeugdcriminaliteit. Het doel van de aanpak Preventie met Gezag is voorkomen dat kinderen en jongeren van 8 tot en met 27 jaar in aanraking komen met criminaliteit of daarin doorgroeien, door met focus fors te investeren in die gebieden waar jongeren extra vatbaar kunnen zijn voor jeugdcriminaliteit en de veiligheid en leefbaarheid onder druk staan. Preventie met Gezag is vorig jaar van start gegaan en inmiddels zijn 27 gemeenten (en 28 focusgebieden) in verschillende fases van ontwikkeling en implementatie betrokken bij de aanpak.
Hoe reflecteert u in retrospectief op uw uitspraak in het interview in het Algemeen Dagblad, dat ouders hun kinderen te snel zouden «problematiseren» en dat dat mede een oorzaak is van het vastlopen van de jeugdzorgsector?3 Denkt u niet dat ouders terecht boos en gefrustreerd zijn dat zij niet de hulp krijgen die zij nodig hebben, of daar zo lang op moeten wachten dat problematiek binnen gezinnen dusdanig escaleert dat zij geen uitweg meer zien en zichzelf daardoor soms niet meer in de hand hebben?
Het is wenselijk dat jeugdigen en gezinnen die echt jeugdhulp nodig hebben, ook tijdig passende hulp of zorg ontvangen. Ik begrijp dat ouders boos en gefrustreerd kunnen zijn als zij die hulp of zorg niet tijdig ontvangen, zeker als de situatie daardoor escaleert. Met de Hervormingsagenda Jeugd en de aanpak wachttijden zet ik in op het tijdig bieden van passende zorg en ondersteuning.
In het interview met het AD heb ik aangegeven dat ik me zorgen maak over de signalen die ik van jongeren ontvang over hun welbevinden en de uitkomsten van onderzoeken die daarover verschijnen. Ik wil dat we als samenleving in gesprek gaan over opgroeien, opvoeden en het versterken van het normale leven. Er zijn allerlei omstandigheden en ontwikkelingen in onze samenleving die zorgen voor gevoelens van angst, stress, somberheid en eenzaamheid. Jeugdzorg is niet de oplossing voor alle problemen. Dat vraagt iets van ons als samenleving. Dat is de kern van mijn boodschap.
Welke mogelijke oplossingen en/of maatregelen heeft de sector zelf aangedragen voor het terugdringen van geweld tegen medewerkers en wat gaat u met die aanbevelingen doen?
Welke consequenties zitten er op dit moment voor ouders en kinderen aan het plegen van geweld tegen jeugdzorgmedewerkers? Worden er bijvoorbeeld mediation trajecten opgestart, of doet jeugdzorg aangifte van geweldsincidenten?
Zoals in het antwoord bij vraag 5 is aangegeven, vind ik het van groot belang dat er aangifte wordt gedaan als er sprake is van geweld tegen (jeugd)zorgmedewerkers. De Minister voor LZS wil de aangiftebereidheid van zorgmedewerkers stimuleren door het organiseren van regionale bijeenkomsten. Daarnaast is het belangrijk dat werkgevers bijvoorbeeld aangifte doen namens hun werknemers, of dat werkgevers hun werknemers ondersteunen bij het doen van aangifte als zij dat wensen. De Minister voor LZS heeft dit ook onder de aandacht gebracht tijdens het meest recente bestuurlijk overleg met de zorgpartijen op 31 mei 2023. Bij een volgend bestuurlijk overleg praat de Minister van LZS hierover door met partijen.
Geweld tegen zorgverleners valt onder de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA). Hierin is onder andere vastgelegd dat aangiftes van geweld tegen mensen met een publieke taak met hoge prioriteit worden behandeld en dat er een verzwaarde strafmaat wordt toegepast.
Krijgen jeugdzorgmedewerkers specifieke trainingen die gericht zijn op het omgaan met geweld op het werk en wat is daarvan het effect?
Jeugdzorgmedewerkers krijgen training en scholing om te zorgen dat zij voldoende zijn toegerust voor het belangrijke werk dat zij doen. Er is scholing beschikbaar en het is aan werknemers en werkgevers om hier gebruik van te maken.
Hoeveel geweldsincidenten binnen de jeugdzorg worden er jaarlijks gemeld en is dit een realistisch aantal, of blijven er veel incidenten onder de radar hangen? Op welke manier worden geweldsincidenten geregistreerd, welke criteria gelden hiervoor en hoe wordt dit gemonitord?
Uit navraag bij Jeugdzorg Nederland blijkt dat er niet collectief wordt bijgehouden hoeveel geweldsincidenten er binnen de jeugdzorg plaatsvinden, noch of er wel of geen aangifte wordt gedaan. Mogelijk wordt het aantal meldingen wel individueel per organisatie bijgehouden.
Wanneer een incident een vorm van agressie of geweld tegen werknemers met een Veilig Publieke Taak (VPT) betreft – waaronder medewerkers in de jeugdzorg – zijn de eerder genoemde Eenduidig Landelijke Afspraken van toepassing. Ter uitvoering van deze afspraken geeft de politie prioriteit aan deze aangiften. Uit afstemming met de politie blijkt dat zij het aantal geweldsincidenten binnen de jeugdzorg niet uit de politiesystemen kan halen. Het soort geweldsincident wordt geregistreerd onder een specifieke feitcode (bijvoorbeeld mishandeling) en deze feitcode wordt in het geval van een VPT-zaak handmatig voorzien van een VPT-label. Echter wordt daarbij niet altijd specifiek aangegeven welke beroepsgroep het betreft en daarmee wordt dit dus niet op een eenduidige wijze geregistreerd.
Hierdoor kan uitsluitend op zoektermen gezocht worden en zouden alle zaken handmatig door specialisten gescreend moeten worden om vast te stellen of het binnen de vraag valt. Overigens zou zelfs daarmee het beeld nog niet volledig zijn omdat er niet altijd een beroepsgroep in de aangifte wordt gedefinieerd of geregistreerd.
Kunt u een overzicht geven van geweldsincidenten binnen de jeugdzorg sinds 2019 en de aard en toedracht daarvan?
Nee, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 19 is dit niet mogelijk.
Het bericht ‘Turkse Nederlanders mogen opnieuw in Amsterdam stemmen, extra aandacht voor veiligheid.’ |
|
Bente Becker (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Turkse Nederlanders mogen opnieuw in Amsterdam stemmen, extra aandacht voor veiligheid»?1
Ja.
Op welke locaties in Nederland kunnen Nederlanders met een Turkse achtergrond hun stem uitbrengen voor de tweede stemronde? Zijn dit dezelfde locaties die zijn gebruikt voor de eerste stemronde? Op welke wijze worden deze locaties aangewezen? In hoeverre zijn de Turkse autoriteiten hierbij betrokken? In hoeverre is het Rijk hierbij betrokken? Hoe zag deze rolverdeling eruit bij de eerste stemronde afgelopen week?
Inwoners van Nederland met de Turkse nationaliteit konden in Den Haag (GIA Trade & Exhibition Center), Deventer (Sport- en Belevingscentrum De Scheg) en Eindhoven (Van der Valk Hotel) hun stem uitbrengen in beide stemronden van de Turkse verkiezingen 2023. In Amsterdam vond de eerste stemronde plaats in RAI Amsterdam en de tweede stemronde in Rhône Events & Congrescenter. Deze locaties werden voorafgaand aan het verkiezingsproces bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de betrokken gemeenten aangekondigd.
De verantwoordelijkheid voor de organisatie van buitenlandse verkiezingen voor stemgerechtigde burgers in Nederland, inclusief het aanwijzen van stemlocaties, ligt altijd bij de diplomatieke en/of consulaire vertegenwoordiging van het desbetreffende land in Nederland. De vertegenwoordigingen staan daarover in contact met de gemeenten waarin gestemd kan worden. De gemeenten maken daarbij de afweging ten aanzien van de openbare orde en veiligheid en in hoeverre de gekozen locatie voldoet aan de noodzakelijke vergunningsverplichtingen en het bestemmingsplan.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft een coördinerende rol bij de organisatie van buitenlandse verkiezingen in Nederland. Dit ministerie staat in contact met de Turkse ambassade, de NCTV en de betrokken gemeente(n). BZ wordt dan ook door de ambassade van het desbetreffende land over de stemlocaties en het stemproces geïnformeerd. BZ geleidt deze informatie door naar de NCTV, die vervolgens aan het lokaal bevoegd gezag een advies uitbrengt t.a.v. mogelijke veiligheidsrisico’s en eventueel te nemen veiligheidsmaatregelen. Het lokaal bevoegd gezag, dat wordt gevormd door de burgemeester en de hoofdofficier van Justitie, besluit over eventuele veiligheidsmaatregelen. Deze procedure is ook gehanteerd ten aanzien van de organisatie van de Turkse verkiezingen in Nederland.
Afhankelijk van de specifieke omstandigheden in de gemeente of bijzonderheden t.a.v. de stemprocedure kan het lokaal bevoegd gezag bepaalde eisen stellen aan het stemproces met het oog op een veilig en ordentelijk verloop, zoals het indienen van veiligheidsplannen. Het verzoeken om een veiligheidsplan behoort daarbij tot de mogelijkheden. De Consulaten-Generaal van Turkije in Nederland hebben desgevraagd veiligheidsplannen aangeleverd voor de organisatie van het stemproces in Nederland. De beoordeling en eventuele goedkeuring van die veiligheidsplannen ligt bij het lokaal bevoegd gezag.
In hoeverre zijn de Turkse autoriteiten betrokken bij het breder organiseren van de Turkse verkiezingen in Nederland? Hoe verhoudt zich dit tot de betrokkenheid van het Rijk en de gemeenten? Hoe beoordeelt u dit?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Turkse overheid de afgelopen maanden in contact heeft gestaan met het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Zo ja, hoe is dit contact verlopen? In hoeverre wordt er informatie gedeeld en besproken of meegedeeld? Hoe ervaart het Ministerie van Buitenlandse Zaken deze samenwerking?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is tijdig en volledig, zowel schriftelijk als mondeling, door de Turkse ambassade op de hoogte gebracht van de wijze waarop het stemproces voor de Turkse presidentiële en parlementaire verkiezingen van 2023 in Nederland wordt georganiseerd. Ook over de campagneregelgeving is veelvuldig contact geweest tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Turkse autoriteiten. Dit contact is constructief verlopen. Voor details over de rol van Buitenlandse Zaken verwijst het kabinet naar het antwoorden op vraag 2, 3, 10, 12 en 13.
Staat het Ministerie van Buitenlandse Zaken in contact met landen zoals Duitsland en België om samen te evalueren hoe het daar gaat en hoe zij deze zaken aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat op reguliere basis met andere landen, o.a. Duitsland en België, in contact. In dit contact wordt ook gesproken over de manier waarop buitenlandse verkiezingen in deze landen en in Nederland worden georganiseerd. Tijdens deze contactmomenten kan informatie worden uitgewisseld, met als doel de verkiezingen zo goed mogelijk te laten verlopen.
Klopt het dat in voorgaande jaren Nederlanders met een Turkse achtergrond hun stem konden uitbrengen op Turkse consulaten of per post? Zo ja, waarom gebeurt dat niet meer? Hoe beoordeelt u dit?
De afhuur van externe locaties voor het faciliteren van buitenlandse verkiezingen in Nederland is niet ongebruikelijk. Bij de organisatie van de Turkse presidentiële en parlementaire verkiezingen in 2018 is ook gebruikgemaakt van externe locaties zoals evenementenzalen en sporthallen en kon niet worden gestemd op de Consulaten-Generaal. Het is derhalve niet ongebruikelijk dat de Turkse verkiezingen plaatsvinden op een externe locatie. Het kabinet beschikt niet over informatie waaruit blijkt in hoeverre er bij voorgaande verkiezingen gebruik is gemaakt van stemmen per post.
Klopt het dat de Turkse overheid Nederlandse congrescentra heeft afgehuurd om verkiezingen te organiseren? Hoe beoordeelt u dit? Klopt het dat bij andere buitenlandse verkiezingen in Nederland gewoon via de post wordt gestemd door Nederlanders met een dubbele nationaliteit? Waarom worden de Turkse verkiezingen niet op dezelfde wijze georganiseerd?
De Turkse vertegenwoordigingen hebben verschillende locaties (genoemd in het antwoord op vraag 2, 3 en 10) afgehuurd voor de organisatie van het stemproces voor de Turkse verkiezingen van 2023.
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2, 3 en 10 zijn de vertegenwoordiging(en) van dit land in Nederland verantwoordelijk voor de organisatie van buitenlandse verkiezingen. Het Rijk stelt in beginsel geen voorwaarden aan de wijze waarop het stemproces wordt ingericht. Het staat hen vrij om verkiezingen naar eigen inzicht te organiseren. Wel dient er sprake te zijn van goed overleg met het lokaal bevoegd gezag met het oog op een veilig en ordentelijk verloop van het stemproces. Bij de organisatie van de Turkse presidentiële en parlementaire verkiezingen in Nederland was hiervan sprake.
Hoe worden de Turkse verkiezingen in buurlanden met vergelijkbare Turkse gemeenschappen georganiseerd? Hoe beoordeelt u dit ten opzichte van de organisatie in Nederland?
In buurlanden zijn de Turkse verkiezingen op vergelijkbare wijze georganiseerd. Ook in deze landen kon er op verschillende locaties worden gestemd en geldt dat de diplomatieke en/of consulaire vertegenwoordiging in het desbetreffende land de verkiezingen organiseerden.
Wie dragen de kosten voor het organiseren van de Turkse verkiezingen in Nederland? In hoeverre is het Rijk hier financieel bij betrokken? Hoe is dit in omringende landen geregeld?
De kosten voor de organisatie van buitenlandse verkiezingen in Nederland zijn voor rekening van de vertegenwoordiging(en) van het desbetreffende land in Nederland. Dit geldt ook voor de organisatie van de Turkse presidentiële en parlementsverkiezingen van 2023.
Klopt het dat de Turkse consul is gevraagd een veiligheidsplan te maken? Is dit veiligheidsplan inmiddels gemaakt en ontvangen? Welke Nederlandse diensten zijn hierbij betrokken? Wie beslist of dit plan wordt goedgekeurd of niet? Mochten er na goedkeuring van het plan alsnog rellen uitbreken bij de tweede stemronde of bij de uiteindelijke uitslag van de verkiezingen, op wie worden deze kosten dan verhaald?
Zie antwoord vraag 2.
Er wordt gesteld dat in de RAI Amsterdam tijdens de vorige stemronde jassen zijn gevonden van de Turkse politie/speciale eenheden; kunt u dit verifiëren? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Er zijn ons geen aanwijzingen bekend die in de richting van het gestelde wijzen. Dit bericht kan derhalve niet worden geverifieerd.
Bent u ervan op de hoogte dat er sinds een aantal jaar geen campagne meer mag worden gevoerd door buitenlandse politici voor de verkiezingen in Nederland? Zo ja, in hoeverre is daar nu op gehandhaafd in aanloop naar de Turkse verkiezingen in Nederland dit jaar?
In 2021 introduceerde het kabinet de algemene lijn op het gebied van campagne activiteiten in Nederland van vertegenwoordigers van een buitenlandse overheid.2 Voor buitenlandse overheidsfunctionarissen geldt een meldplicht om campagne-activiteiten op Nederlands grondgebied te mogen ontplooien. Binnen drie maanden voorafgaand aan verkiezingen in derde landen zijn niet-EU overheidsfunctionarissen niet welkom om campagne te voeren in Nederland. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft deze regelgeving op verschillende momenten onder de aandacht gebracht van de Turkse autoriteiten, zowel in Ankara via de Nederlandse Ambassade als in gesprekken met de Turkse ambassadeur in Nederland.
Is er zicht op beïnvloeding rond de Turkse verkiezingen vanuit Turkije zoals het sturen van brieven met stemadvies zoals bij vorige verkiezingen het geval was? Zo nee, waarom niet? Welke concrete maatregelen zijn er in de afgelopen maanden genomen om buitenlandse beïnvloeding/inmenging ten behoeve van de Turkse verkiezingen te voorkomen?
Het kabinet acht het van belang dat verkiezingen in Nederland ongestoord kunnen verlopen. Alle Nederlandse burgers moeten in staat zijn om in vrijheid keuzes te maken over de inrichting van hun leven. Om grip te houden op mogelijke beïnvloeding heeft het kabinet diverse gesprekken gevoerd met de Turkse autoriteiten over de algemene lijn op het gebied van campagneactiviteiten zoals verwoord in antwoord 12. Ook is aangegeven dat het geven van persoonlijk stemadvies door de Turkse overheid aan Nederlanders met een Turkse achtergrond niet wenselijk is in welke vorm dan ook, zoals toegezegd in eerdere antwoorden op Kamervragen van Becker en Rajkowski (beiden VVD).3
Daarnaast heeft onderzoeksinstituut Clingendael een onderzoek uitgevoerd naar het ervaren diasporabeleid van Turkije onder Turkse-Nederlanders voorafgaand aan de verkiezingen. Dit onderzoek zal worden hervat na afloop van de verkiezingen. Het eerste deel van dit onderzoek is op 24 april jl. gepubliceerd. Naar verwachting zal het tweede deel eind 2023 worden opgeleverd.
Tevens zijn er vanuit het veiligheidsdomein gesprekken gevoerd met gemeenten die een grote Turks-Nederlandse gemeenschap kennen. In deze gesprekken is stilgestaan bij de mogelijke lokale impact van de verkiezingen in Turkije en het herkennen van eventuele signalen van ongewenste buitenlandse inmenging. Ook het Ministerie van SZW heeft in het kader van de sociale stabiliteit een rondgang langs verschillende Turks-Nederlandse organisaties gemaakt waarbij ook de verkiezingen in Turkije aan bod zijn gekomen. Tevens heeft de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) van het Ministerie van SZW in samenwerking met het Verwey-Jonker Instituut kennissessies voor gemeenteambtenaren en professionals georganiseerd, om inzicht te bieden in de diversiteit van de Turks-Nederlandse gemeenschappen en handelingsperspectieven te delen over het voorkomen van maatschappelijke spanningen en polarisatie.
Hoe staat het met het onderzoek naar de vechtpartijen in de RAI Amsterdam? Wordt hierbij ook specifiek onderzoek gedaan naar geluiden van intimidatie, beïnvloeding en bedreiging? Zo nee, waarom niet?
Zoals burgemeester Halsema heeft gemeld tijdens het mondelinge vragenuur in de Amsterdamse gemeenteraad op 10 mei jl., heeft de politie in kaart gebracht wat is voorgevallen bij de RAI Amsterdam in de nacht van 7 op 8 mei, zoals vaker gebeurt bij dergelijke incidenten. In de Amsterdamse driehoek is een feitelijk overzicht besproken. Deze bespreking heeft niet geleid tot nader onderzoek. De politie doet op dit moment geen specifiek onderzoek naar intimidatie, beïnvloeding en bedreiging. Mocht er van deze feiten aangifte worden gedaan, dan zal er onderzoek plaatsvinden.
In hoeverre wordt geanticipeerd op de uitslag van de tweede stemronde van de Turkse verkiezingen? In hoeverre worden hier, naar aanleiding van de vechtpartijen in de RAI Amsterdam, maatregelen genomen?
Het kabinet kan geen uitspraken doen over specifieke veiligheidsmaatregelen die al dan niet zijn genomen in anticipatie op de uitslagen van de tweede stemronde. Wel kan worden aangegeven dat het Ministerie van SZW in contact is en blijft met gemeenten, gemeenschappen en professionals, zoals in aanloop naar de verkiezingen is gedaan, en dit ook na afloop van de verkiezingen zal blijven doen.
Bent u het eens dat het verstandig is, gezien de recente gebeurtenissen, om de tweede stemronde te laten plaatsvinden bij Turkse consulaten of per post zoals in voorgaande jaren ook gebeurde? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt het onacceptabel als spanningen of tegenstellingen uit Turkije naar Nederland worden geëxporteerd, of onrust veroorzaken tussen groepen in Nederland. Dit geldt ook voor spanningen gerelateerd aan buitenlandse verkiezingen. De inrichting van het stemproces, waaronder de wijze waarop kan worden gestemd, zoals fysiek of per post, behoort tot de verantwoordelijkheid van het organiserende land. Daarnaast kent Nederland de onder vraag 12 genoemde algemene lijn op het gebied van campagne activiteiten in Nederland van vertegenwoordigers van een buitenlandse overheid4 om op deze wijze te proberen spanningen te minimaliseren.
Bent u bereid om vragen de vragen 2, 7, 10, 15 en 16 te beantwoorden voor de tweede stemronde van start gaat op 20 mei 2023?
Het bericht 'Belangrijkste maatregel om luchtvaart te verduurzamen sneuvelt: kabinet schrapt 14 procent bijmengverplichting' |
|
Raoul Boucke (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Staat u nog achter het Akkoord Duurzame Luchtvaart?1
Ja. In het Akkoord Duurzame Luchtvaart2 zijn met de luchtvaartsector afspraken gemaakt om de sector te verduurzamen. Daar hebben partijen zich vrijwillig aan gecommitteerd. Ik zal mij dan ook blijven inzetten om deze doelen te bereiken. Dat doen alle betrokken partijen.
Wat betekent het schrappen van de 14% bijmengverplichting voor het behalen van de gestelde doelen?
In Europa is vorige maand een voorlopige overeenkomst bereikt over een bijmengverplichting voor duurzame luchtvaartbrandstoffen. Onderdeel van deze overeenkomst is de verplichting om in 2030 6% duurzame brandstoffen bij te mengen in vliegtuigen die vanuit Nederland vertrekken. De Europese bijmengverplichting verbiedt lidstaten om nationaal een hogere bijmengverplichting in te voeren.
In 2019 zijn er in het Akkoord Duurzame Luchtvaart op nationaal niveau met sectorpartijen afspraken gemaakt over de verduurzaming van de luchtvaart. Onderdeel van die afspraken was een doelstelling om in 2030 op 14% bijmenging van duurzame brandstoffen uit te komen. Die doelstelling staat overeind en is kabinetsbeleid.
Kunt u verzekeren dat de gestelde doelen zoals afgesproken in het Akkoord Duurzame Luchtvaart en gesteld in de Luchtvaartnota alsnog worden behaald?
In de Luchtvaartnota3 zijn CO2-reductiedoelen voor de internationale luchtvaart vertrekkend vanuit Nederland vastgesteld voor het jaar 2030, 2050 en 2070. De EU-overeenkomst over de bijmengverplichting van 6% heeft geen gevolgen voor het behalen van deze doelen. In maart jl. heeft het kabinet het principebesluit4 genomen om een CO2-plafond per luchthaven in te voeren. Dit CO2-plafond moet mede de nationale CO2-doelen borgen uit de Luchtvaartnota zodat de afgesproken CO2-reductie wordt gerealiseerd.
Kunt u op de kortst mogelijke termijn een maatregelenpakket presenteren die garanderen dat de doelen worden behaald?
In lijn met de toezegging5 tijdens het Commissiedebat Verduurzaming Luchtvaart van 11 april jl. wordt de Kamer voor het einde van het jaar geïnformeerd over de vorderingen ten aanzien van het CO2-plafond.
Zie ook de beantwoording bij vraag 3.
Bent u bereid om alternatieve mogelijkheden te onderzoeken om toch 14% bijmenging van duurzame brandstoffen te behalen in 2030?
Het Ministerie van IenW voert op dit moment een onderzoek uit naar welke aanvullende stimulans de Renewable Energy Directive (richtlijn hernieuwbare energie) van de EU kan bieden bovenop de 6%. Hierin worden zowel de juridische kaders binnen Europese regelgeving als andere mogelijkheden om de inzet van SAF in de luchtvaartsector te stimuleren onderzocht. De Kamer wordt hier in de tweede helft van dit jaar over geïnformeerd.
Daarnaast bekijkt het kabinet aanvullende mogelijkheden om de sector te stimuleren richting 2030 meer duurzame brandstoffen in te zetten. Het ministerie staat in nauw contact met de Duurzame Luchtvaarttafel en andere partijen om uitvoering te geven aan de nationale ambities, die samen met de Duurzame Luchtvaarttafel tot stand zijn gekomen in het Akkoord Duurzame Luchtvaart.
Wat is het effect van de verlaagde bijmengverplichting op de investeringen die de luchtvaartsector doet in Sustainable Aviation Fuels (SAF)?
Er is geen sprake van een verlaging van de nationale doelstellingen voor de bijmenging van SAF, deze zijn met de sector afgesproken en blijven onveranderd.
Brandstofproducenten investeren de komende jaren fors in de ontwikkeling en opschaling van de productiecapaciteit van SAF. De Europese verplichtingen en nationale doelen zullen de vraag naar SAF vanuit de sector doen toenemen.
Verschillende producenten, zoals Shell en Neste, hebben reeds aangekondigd dat zij in het Rotterdamse havengebied aanzienlijke volumes duurzame biokerosine gaan produceren. Daarnaast heeft Shell vorig jaar besloten om de grootste groene waterstoffabriek van Europa te bouwen in Rotterdam. Dit geeft Nederland op de korte termijn een goede positie op zowel de nationale als internationale duurzame brandstoffen- en waterstofmarkt.
Zie ook de beantwoording bij vraag 5.
Bent u in gesprek met brandstofproducenten om investeringen in SAF-fabrieken aan te jagen zodat er op de kortst mogelijke termijn meer SAF beschikbaar komt?
Ja, onder meer aan de Duurzame Luchtvaarttafel, waar ook de brandstofproducenten zijn vertegenwoordigd, maar ook in aparte gesprekken die IenW voert met brandstofproducenten.
Daarnaast heeft het Kabinet in het klimaatpakket van de voorjaarsbesluitvorming de maatregel genomen om opschaling van de vergassingstechnologie verder te stimuleren door middel van investeringssubsidies. Hiervoor is in het Meerjarenprogramma van het Klimaatfonds 300 miljoen euro toegekend voor 2024 en is er 300 miljoen euro gereserveerd voor het Meerjarenprogramma van 2025. Met de vergassingstechnologie kan onder meer SAF worden geproduceerd.
Op welke manier zet u zich in om te zorgen dat luchtvaartmaatschappijen meer investeren in SAF?
Het kabinet onderzoekt nu wat de mogelijkheden zijn om de sector te stimuleren om richting 2030 meer duurzame brandstoffen in te zetten, bovenop de 6%.
Zie ook de beantwoording bij vraag 5.
Kunt u in gesprek met de luchtvaartmaatschappijen die het Akkoord Duurzame Luchtvaart onderschrijven om hen ertoe te bewegen uit eigen beweging 14% bijmenging te behalen in 2030, zoals eerder door hen ondertekend in het Akkoord?
Het Ministerie van IenW onderhoudt nauw contact met de luchtvaartmaatschappijen, onder meer aan de Duurzame Luchtvaarttafel, maar ook in aparte gesprekken. We zien dat luchtvaartmaatschappijen, waaronder de KLM, nu al meerjarige afnamecontracten voor duurzame kerosine afsluiten voor meer dan de Europese 6%.
Kunt u de beantwoording van deze vragen op de kortst mogelijke termijn, maar ten minste voor het Commissiedebat Luchtvaart aan de Kamer doen toekomen?
Ja.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja. Om herhaling te voorkomen is wel een enkele keer gebruikt gemaakt van verwijzing.
Het bericht 'Voor boer Patrick dreigt halvering van de veestapel, want er stroomt een beek door zijn weilanden' |
|
Derk Boswijk (CDA), Eline Vedder (CDA) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u toelichten in hoeverre het middel, bufferstroken van 100 tot 250 meter, daadwerkelijk bijdraagt aan het doel, herstellen natuur en oppervlaktewater?
In het addendum van het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn (7e AP) is aangegeven dat in de provinciale gebiedsprogramma’s van het Nationaal Programma Landelijk Gebied de restopgave voor de landbouw voor de waterkwaliteit moet worden opgepakt1. Daarbij is ook het inrichten van 100–250 meter brede zones aan beide zijden van de beek benoemd. In Water Bodem sturend van het Ministerie van I&W en het NPLG is grootschalig herstel van beekdalen ook als één van de maatregelen ter verbetering van de waterkwaliteit genoemd.2
Op de hoge zandgronden levert herstel van beekdalen een grote bijdrage aan het behalen van de doelen voor waterkwaliteit. Achtergrond is dat de mestgebruiksnormen zijn afgeleid van de nitraatnorm in grondwater van 50 mg/l nitraat. De norm in de beken is veelal 5 maal strenger. Nu de norm in grondwater niet of net wordt gehaald en dit grondwater een belangrijke voeding van de beek is, is het nodig brede zones zonder intensief gebruik als filter in te richten om de doelen van Nitraatrichtlijn en KRW te kunnen behalen. Beekdalherstel wordt ook ingezet voor andere opgaven, zoals waterberging, nieuwe natuur, de bossenstrategie, groenblauwe dooradering en waterberging. Dit vergt regionaal maatwerk in de gebiedsprocessen, met doelbereik voor KRW en Nitraatrichtlijn als uitgangspunt. In deze gebiedsprocessen is er plaats voor slim agrarisch gebruik waar mogelijk.
Op welke wetenschappelijke onderzoeken is het voorgenomen bufferstrokenbeleid gebaseerd? Gaat het hierbij uitsluitend om modelberekeningen?
Binnen de context van de door u gestelde vragen, doelt u mijns inziens op de zogenaamde brede beekdalen (zoals benoemd in het 7e AP en de handreiking NPLG) in plaats van de zogenaamde bufferstroken (waarvoor de regels zijn vastgelegd in de Uitvoeringsregeling bufferstroken). Grootschalig beekdalherstel is als mogelijke maatregel voor verbetering van de waterkwaliteit geformuleerd in een tweetal onderzoeken van Wageningen Universiteit en Research (hierna: WUR)3, welke zijn opgesteld ten behoeve van het Nationaal Programma Landelijk Gebied en het 7e AP. Uit de analyse van WUR ten behoeve van bepaling van de kansen van de stikstofaanpak voor het doelbereik van de Kaderrichtlijn Water (KRW) voor nutriënten, komt naar voren dat een belangrijke maatregel, in aanvulling op het 7e AP, het inrichten van 100–250 meter brede zones in beekdalen zou kunnen zijn, in de zandgebieden van Centraal Nederland, Oost Nederland en Zuid Nederland. Dit betreffen modelmatige berekeningen, Als onderdeel van de integrale, gebiedsgerichte aanpak zal moeten worden bepaald welke breedte noodzakelijk is voor het bereiken van de KRW-doelen per specifiek gebied.
Op welke manier wordt voor Nederlandse boeren een gelijk internationaal speelveld gecreëerd als het gaat om waterkwaliteit, gezien de verschillen in normen, monitorings- en toetsingsmethoden?
In de Nitraatrichtlijn zijn uniforme normen opgenomen voor de hele Europese Unie. Voor de KRW hebben landen zelf normen voor nutriënten afgeleid op basis van Europees vastgestelde protocollen en Europees geharmoniseerde doelen voor de biologische parameters in oppervlaktewater. Alle lidstaten dienen te zorgen voor een goede waterkwaliteit.
Bent u bekend met de vele andere, internationale onderzoeken die aantonen dat bufferstroken breder dan 25 meter geen enkel effect hebben op de waterkwaliteit? Welke rol hebben deze onderzoeken gespeeld in de totstandkoming van het voorgenomen beleid omtrent bufferstroken?
Er zijn verschillende (internationale) onderzoeken op het gebied van bufferstroken uitgevoerd. Omdat de effectiviteit gebieds-specifiek is, ben ik uitgegaan van de studies die specifiek voor Nederland zijn uitgevoerd (zie het antwoord op vraag 2). Omdat de vraagstelling geen verwijzing maakt naar internationale wetenschappelijke onderzoeken (auteur, titel, jaar van publicatie) kan ik geen uitsluitsel geven of de onderzoeken waar u naar verwijst een rol hebben gespeeld in de totstandkoming van het addendum en het NPLG ten aanzien van beekdalherstel.
Wat vindt u ervan dat het voorgenomen bufferstrokenbeleid, voortkomende uit het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn, ervoor zorgt dat een aanzienlijk deel van agrarische gronden nagenoeg buiten productie worden gesteld, in het bijzonder van percelen waar een sloot of beek dwars doorheen loopt?1
Een sloot is iets anders dan een beek. Grootschalig beekdalherstel heeft een ander karakter dan de bufferstroken die voortvloeien uit de derogatiebeschikking en vastgelegd zijn in de Uitvoeringsregeling bufferstroken. Deze bufferstroken zijn van geheel andere omvang dan de brede beekdalen en zien op alle waterlopen en blijven aangemerkt als landbouwgrond. De uitwerking en effectiviteit van beekdalherstel is gebiedsspecifiek waardoor deze maatregel op gebiedsniveau zal moeten worden uitgewerkt. Het is aan de actoren in de gebiedsprocessen om te bepalen welke maatregel het meest effectief is om de waterkwaliteitsdoelen te halen in een gebied. Indien er in een gebied sprake zou zijn van afwaardering van landbouwgrond naar bijvoorbeeld natuurgrond kan dat worden gecompenseerd. Hiervoor zijn middelen gealloceerd in het Transitiefonds Landelijk Gebied en Natuur.
Hoe verhoudt dit zich tot de uitvoering van de motie van het lid Boswijk over het beschermen van hoogwaardige landbouwgronden?2
De landbouw en haar functies, als landschapsbeheerder en voedsel- en grondstoffenproducent, zijn het waard om te beschermen. In het NPLG is het voornemen om hier invulling aan te gegeven met een structurerende keuze die toeziet op het zorgvuldig omgaan met areaal landbouwgrond. Deze structurerende keuze zorgt ervoor dat bij eventuele wijziging van de functie landbouwgrond naar een andere functie dan landbouw een zorgvuldige en transparante afweging gemaakt wordt. Het NPLG zal zo richting geven aan afwegingen over functiecombinaties en functiewijzigingen die door decentrale overheden en op basis van de provinciale gebiedsprogramma’s worden gemaakt. Daarbij is het uitgangspunt dat deze afweging gebiedsgericht gemaakt wordt. De opgaven in het landelijk gebied zijn leidend en zullen grotendeels bepalen welk toekomstperspectief er is voor de landbouw in specifieke gebieden. In relatie tot beekdalherstel betekent dit dat de toestand van het water kan verlangen dat landgebruik hieromheen wordt aangepast. Toepassen van het voorgenomen afwegingskader zal leiden tot het zoveel als mogelijk realiseren van functiecombinaties waarbij landbouw bedreven kan worden en een bijdrage wordt geleverd aan het behalen van de waterdoelen. Hierbij wordt gelet op de (toekomstige) uitdagingen voor landbouw in het gebied en uitgegaan van de eigenschappen van het water- en bodemsysteem.
Hoeveel geld is, op korte en lange termijn, nodig om alle boeren, waarvan een deel van de grond als bufferstrook moet worden gebruikt, te compenseren? Hoe staan deze kosten in verhouding tot het te behalen doel en welke goedkopere opties zijn overwogen?
De keuze om te komen tot maatregelen waarmee de restopgave voor de waterkwaliteit voor de landbouw wordt voldaan, wordt binnen de provinciale gebiedsprogramma’s van het NPLG uitgewerkt. Een van de maatregelen zou inrichting van brede beekdalen kunnen zijn. Voor de inrichting van brede beekdalen en de eventuele afwaardering van landbouwgrond zijn middelen gealloceerd in het Transitiefonds Landelijk Gebied en Natuur (€ 811 mln.). In hoeverre het benodigde budget toereikend is, is zeer afhankelijk van de locatie-specifieke omstandigheden en de gekozen maatregelen in de gebiedsprogramma’s.
Is de optie overwogen om doelen voor waterkwaliteit te stellen en aan de ondernemers de vrijheid te geven om zelf te zorgen dat deze doelen worden behaald? Zo ja, waarom is uiteindelijk niet voor deze optie gekozen? Zo nee, bent u bereid deze optie alsnog te overwegen?
Bedrijfsspecifieke doelsturing op korte en middellange termijn kan op korte en (naar verwachting) middellange termijn niet «afrekenbaar» worden als alternatief voor middelvoorschriften. De waterkwaliteit is op dit moment onvoldoende op orde en er is geen ruimte in (Europese) wet- en regelgeving om hierop al ruimte te bieden. Bedrijfsspecifieke doelsturing op de langere termijn als alternatief op middelvoorschriften zal voor mest mogelijk in beeld komen als de waterkwaliteit en de Europese wet- en regelgeving daar voldoende ruimte voor bieden, en als er een borgbaar meetsysteem voor uitspoeling is met dekking op alle bedrijven waar mest wordt geplaatst.
In hoeverre draagt het voorgenomen bufferstrokenbeleid bij aan het bieden van langjarig perspectief voor boeren die door willen?
Beekdalherstel is één van de maatregelen die bijdraagt aan een verbetering van de waterkwaliteit die in de gebiedsprogramma’s verder uitgewerkt kan worden. Het langjarig perspectief zal in zijn geheel moeten worden bezien vanuit deze gebiedsprogramma’s.
Klopt het dat in tegenstelling tot de agrarische sector de recreatiesector in Nederland geen of nauwelijks hinder ondervindt van het natuur- en stikstofbeleid? Kunt u dit toelichten?
Nee, door de slechte staat van de natuur is het voor alle type ondernemingen moeilijk om toestemming te krijgen voor een activiteit die depositieneerslag veroorzaakt op een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied.
Kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat midden in een kwetsbaar Natura 2000-gebied een groot recreatiepark wordt gebouwd met een stikstofuitstoot van 1,2 mol per hectare, terwijl de vergunningverlening in de rest van Nederland momenteel op slot zit als gevolg van de sinds 2019 geldende ondergrens van 0,005 mol per hectare en het vervallen van de bouwvrijstelling?
Als een initiatiefnemer een nieuwe activiteit wil ontwikkelen die significant negatieve effecten kan veroorzaken op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden, dan moet hij daarvoor toestemming krijgen van het bevoegd gezag. Dat is zo geregeld in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). Als blijkt dat het project mogelijk een significant negatief effect heeft op een Natura 2000-gebied dan is er een Passende Beoordeling nodig om zeker te stellen dat het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Dit is het geval wanneer er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel over bestaat dat er geen schadelijke gevolgen zijn. In de Passende Beoordeling mag rekening worden gehouden met de effecten van mitigerende maatregelen. Dit zijn maatregelen zoals het inzetten van externe saldering. Daarbij is wel vereist dat de positieve effecten van deze maatregelen vast staan. Pas als aan deze voorwaarden is voldaan kan er een natuurtoestemming worden verleend door een bevoegd gezag. Vervolgens is het bevoegd gezag verantwoordelijk voor toezicht en handhaving op de naleving van die vergunning. Op die manier kan het bevoegd gezag in de gaten houden dat ontwikkelingen verantwoord plaatsvinden. Dit systeem is van toepassing op alle sectoren, activiteiten en initiatiefnemers, zoals agrarische ondernemers, industriële bedrijven en recreatie.
Het Bevoegd Gezag van onderhavige geval is de provincie.
Is er volgens u sprake van een ongelijke behandeling van verschillende sectoren, zoals in dit geval de agrarische sector en de recreatiesector?
Nee, zie antwoord 11.
Een betaalbare energierekening. |
|
Joris Thijssen (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Welke voorbereidingen worden er getroffen voor een betaalbare energierekening in 2024?
Het kabinet heeft uw Kamer op 28 april jl. met een brief (Kamerstuk 36 200, nr. 182) geïnformeerd over de maatregelen die worden overwogen ter ondersteuning van huishoudens die kwetsbaar zijn voor hoge energieprijzen na 2023. Naast het bredere vraagstuk rond bestaanszekerheid is in deze brief uitgebreid stilgestaan bij de aanhoudende hoge energieprijzen en hoe kwetsbare gezinnen hierin tegemoet gekomen kunnen worden. Momenteel beziet het kabinet wat er aan maatregelen voor kwetsbare huishoudens na 2023 nodig is. Besluitvorming over de koopkracht zal plaatsvinden in augustus, waarbij naast de laatste koopkrachtprognose van het Centraal Planbureau (CPB) ook het actuele aanbod aan vaste contracten en de energieprijsontwikkeling meegenomen zullen worden.
Zijn er al gesprekken gaande met de energieleveranciers over mogelijke opties?
In de brief van 28 april jl. bent u geïnformeerd over de maatregelen die het kabinet nog overweegt om huishoudens die kwetsbaar zijn voor hoge energieprijzen ook in 2024 te ondersteunen. Om te voorkomen dat bepaalde maatregelen in augustus toch niet uitvoerbaar blijken, is het kabinet gestart met de technische voorbereiding van de maatregelen die meer tijd vergen. Waar relevant is hierover ook contact met de energieleveranciers en de betrokken uitvoeringsorganisaties.
Worden aan de hand van verschillende scenario’s opties uitgewerkt, van normale energieprijzen tot extreem hoge energieprijzen, zodat de overheid en de energiebedrijven op alle mogelijke situaties voorbereid zijn en flexibel kunnen reageren?
De huidige stand van zaken op de energiemarkt is wezenlijk anders dan een jaar geleden. De energieprijzen zijn lager en er is opnieuw een aanbod aan vaste contracten, ook met tarieven onder die van het prijsplafond. Daarnaast neemt het aantal energieleveranciers dat vaste contracten met een langere looptijd aanbiedt toe. Toch valt een plotse en sterke stijging van de prijzen, zoals die zich vorig jaar voordeed, niet uit te sluiten. Huishoudens kunnen dit risico nu echter weer zelf afdekken door een vast contract af te sluiten. De tarieven van deze contracten liggen veelal onder het prijsplafondniveau en bieden daardoor meer zekerheid. Dit alles wordt door het kabinet meegenomen in de koopkrachtbesluitvorming in augustus.
Op welke manier zal er gerichte inkomenssteun worden gegeven?
Zie beantwoording vraag 1.
Welke lessen zijn er getrokken uit het chaotische proces waarmee het prijsplafond tot stand kwam? Hoe wordt ervoor zorg gedragen dat dit proces minder chaotisch wordt voor 2024?
De Russische inval in Oekraïne op 24 februari 2022 en de daarop volgende geopolitieke instabiliteit hebben tot uitzonderlijke situaties op de energiemarkt geleid. Hierdoor leek de betaalbaarheid van de energierekening voor veel Nederlandse huishoudens in het geding te komen. Om deze reden maakte het kabinet op 20 september 2022 bekend dat er vanaf 1 januari 2023 voor kleinverbruikers een tijdelijk prijsplafond voor energie zou worden ingesteld. Deze regeling is vervolgens onder bijzonder hoge tijdsdruk tot stand gekomen. Om een dergelijk scenario voor 2024 te voorkomen, is het kabinet tijdig gestart met het in kaart brengen van maatregelen om tot een evenwichtig koopkracht beeld te komen. In de genoemde Kamerbrief van 28 april 2023 is hier nader op ingegaan. In de aanloop naar de definitieve besluitvorming over de koopkracht in augustus wordt een aantal van deze maatregelen nader uitgewerkt, waaronder varianten op het generieke prijsplafond. Hierover sta ik in nauw contact met de energieleveranciers.
Welke oplossingen worden geboden voor mensen die in huurwoningen met een laag energielabel wonen, aangezien de energiebelasting voor gas hoog blijft maar de huurwoningen met labels E, F en G pas in 2029 zijn uitgefaseerd?
Besluitvorming over de koopkracht zal plaatsvinden in augustus. De groepen met lage inkomens en hoge energieprijzen zitten voornamelijk in de huursector. Het kabinet heeft in aanvulling op het verbod op slechte energielabels in de huursector vanaf 2029 met woningcorporaties specifieke prestatieafspraken gemaakt voor de verduurzaming van de sociale huur, waaronder uitfasering van de energielabels E, F, en G in 2028. Ook komt er een aanscherping van het Woningwaarderingstelsel in 2024, waardoor slechte labels aftrekpunten krijgen.
Verder wordt er gewerkt aan opschaling van het aantal energiefixers en energiefixteams om zoveel mogelijk huizen van huishoudens in energiearmoede te laten bezoeken en verbeteren. In 2022 is 368 miljoen euro beschikbaar gesteld aan gemeenten om huishoudens in energiearmoede te helpen energiearmoede te bestrijden. In de Kamerbrief Versnelling aanpak energiearmoede gebouwde omgeving van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 17 maart 2023 is er een verhoging met 200 miljoen euro aangekondigd om dit nog verder op te schalen.
Daarnaast heeft het kabinet in de Kamerbrief over voorjaarsbesluitvorming Klimaat het technisch uitgangspunt voor de Energiebelasting van 2025 t/m 2030 gepresenteerd. Hierin is een verlaging (t.o.v. het basispas in het regeerakkoord) opgenomen voor de nieuwe eerste schijf tot 800 m3 gas. Concreet betekent dit dat er vanaf 2025 over de eerste 800 m3 gas die een huishouden verbruikt 48,98 cent per kuub aan belasting wordt betaald. Deze schijf is uitgezonderd van de jaarlijkse verhoging die in de andere schijven wel wordt toegepast.
Op dit moment loopt er impactstudie via CE Delft onder leiding van Financiën, waarin het effect van deze nieuwe tarieven op de taakstelling van 1,2 Mton CO2 besparing wordt berekend. De koopkracht effecten worden hier ook in meegenomen. Op Prinsjesdag volgt de definitieve vaststelling van de nieuwe schijflengtes en bijbehorende tarieven. Met deze nieuwe eerste schijf voor aardgas, ontstaat in ieder geval een extra knop naast de belastingvermindering om te sturen op de energie gerelateerde lasten.
De Bilderbergconferentie in Lissabon |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Is het correct dat de premier en Minister van Financiën aanwezig waren bij de Bilderbergconferentie 2023 in Lissabon?1
Ja.
Waren er wellicht ook andere leden van de regering aanwezig bij de Bilderbergconferentie 2023 in Lissabon?
Nee.
Kan de Kamer de uitnodiging gestuurd aan de premier en Minister van Financiën voor deze Bilderbergconferentie ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Deze uitnodigingen zullen, net als gebruikelijk met diplomatieke correspondentie met andere staten of internationale organisaties, niet openbaar worden gemaakt.
Is het correct dat de leden van het kabinet door de organisatoren van deze conferentie op «individuele titel», dus niet in hun hoedanigheid als lid van kabinet of regering, worden uitgenodigd?2
De uitnodiging voor de conferentie is mij toegezonden als Minister-President. Dit geldt ook voor de uitnodiging aan het adres van de Minister van Financiën. De reis- en verblijfskosten zijn voor Rijksrekening. Deze kosten vormen onderdeel van de regeling «Openbaarmaking Bestuurskosten» en worden altijd openbaar gemaakt.
Namen de premier en Minister van Financiën ook op individuele titel, dus niet in hun hoedanigheid van Minister, deel aan de Bilderbergconferentie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Indien de premier en Minister van Financiën op individuele titel deelnemen aan de Bilderbergconferentie waarom werden3 (en worden?) de reis- en verblijfskosten van de(ze) conferentie dan betaald door de belastingbetaler?
Zie antwoord vraag 4.
Indien de premier en Minister van Financiën namens de Nederlandse regering deelnemen aan de Bilderbergconferentie kan de Kamer dan een samenvatting ontvangen van de standpunten die door deze twee Ministers namens Nederland zijn ingebracht tijdens deze conferentie? Zo nee, waarom niet?
De Bilderberg Conferentie biedt de gelegenheid om in een meer informele setting een dialoog te voeren over belangrijke actuele, geopolitieke, maatschappelijke en economische thema’s, samen met vertegenwoordigers uit onder meer de politiek, de wetenschap, journalistiek en het bedrijfsleven. De besprekingen tijdens de conferentie worden gevoerd onder de zogeheten «Chatham House Rules» om zo een open uitwisseling van ideeën en meningen te bevorderen. Voor een verdere verslaglegging verwijs ik graag naar de website van de Bilderbergconferentie.
Het feit dat Italiaans huisvuil de woningbouw nog verder op slot zet en de Amsterdamse lucht vervuilt |
|
Hans Smolders (Groep Van Haga), Wybren van Haga (BVNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Vindt u het ook niet te gek voor woorden dat er wekelijks een trein met 900 ton huishoudelijk afval vanuit Rome naar de verbrandingsovens van de AEB in Amsterdam rijdt?
Zolang bepaalde afvalstromen nog niet hoogwaardiger kunnen worden verwerkt, is verbranding met energieterugwinning een geaccepteerde verwerkingswijze. De capaciteit voor afvalverbranding is ongelijk verdeeld in Europa, dus dat er sprake is van grensoverschrijdend transport is begrijpelijk. Het Europees beleid is erop gericht om storten en verbranden terug te dringen ten gunste van recycling. Ook in Nederland zet het kabinet zich ervoor in om afval hoogwaardiger te verwerken en juist minder te verbranden. Hierover zijn bijvoorbeeld nog recent bij de voorjaarsbesluitvorming over klimaat (Kamerstuk 32 813, nr.1230) afspraken gemaakt, waaronder over het opstellen van een routekaart voor afvalverbranding in Nederland richting 2050.
Wat vindt u ervan dat de CO2-uitstoot door het Italiaans huisvuil in Nederland de bouw van onder andere huizen verder op slot zet en de Amsterdamse lucht vervuilt?
De CO2-uitstoot door specifiek het Italiaanse huisvuil in Nederland heeft geen effect op de Amsterdamse lucht en er is geen relatie met de bouw van huizen. Wel draagt afvalverbranding bij aan de emissie van stikstofverbindingen en andere luchtverontreinigende stoffen. De exploitanten van de afvalverbrandingsinstallaties in Nederland zorgen er door het afsluiten van verschillende contracten en het werken met voorraden voor dat hun installaties zo volledig mogelijk worden benut. Daarom valt niet te stellen dat de emissies door het Italiaans huisvuil omhoog zijn gegaan. Zeer waarschijnlijk zou anders afval uit andere landen aangetrokken zijn om bij AEB Amsterdam te verbranden.
De verdere aanscherping van de CO2-heffing industrie, waar afvalverbrandingsinstallaties onder vallen, zoals afgesproken bij de voorjaarsbesluitvorming over klimaat, moet leiden tot lagere emissie van CO2. Tezamen met de bredere inzet van het kabinet om in 2050 een circulaire economie te hebben, moet dit op termijn leiden tot beperking van de afvalverbrandingscapaciteit in Nederland, met als gevolg lagere uitstoot van luchtverontreinigende stoffen.
Wat vindt u van het feit dat de CO2-uitstoot, die volgens de klimaatalarmisten teruggedrongen moet worden, nu hand over hand toeneemt omdat er Italiaans huisvuil in ons land wordt verbrand?
Het terugdringen van de CO2-uitstoot is een mondiale opgave. Verbranding met energieterugwinning in Amsterdam kan, ook met de emissies van het transport, gunstiger zijn voor het klimaat dan de wijze van verwerking die anders zou hebben plaatsgevonden. Mocht het Italiaanse afval dat nu in Amsterdam wordt verbrand, anders elders worden gestort, dan heeft dat een duidelijk nadeliger effect op het klimaat vanwege het ontstaan van methaan. Echter, de aanwezigheid van het surplus aan verbrandingscapaciteit in Nederland belemmert ook de ontwikkeling van hoogwaardige recycling en afvalpreventie in het buitenland. Het Italiaans afval kan naar Nederland worden gebracht voor verbranding en daarom gebeurt het ook. Dat maakt dat het kabinet op termijn de verbrandingscapaciteit in Nederland omlaag wil brengen.
Maakt u zich geen zorgen om de gezondheid van de Amsterdammers?
Alle afvalverbrandingsinstallaties die in Nederland operationeel zijn, ook die van AEB Amsterdam, moeten voldoen aan de technische en milieueisen die voor deze installaties gesteld worden. In de installaties moeten Europees afgestemde Beste Beschikbare Technieken toegepast zijn en de uitstoot moet voldoen aan de hierbij passende normen. Het beleid rond luchtkwaliteit is erop gericht om schadelijke stoffen zo veel mogelijk uit de lucht te houden en de uitstoot die er nog is verder terug te dringen. In het Schone Lucht Akkoord hebben Rijk en meer dan honderd decentrale overheden, waaronder alle provincies, die voor de afvalverbrandingsinstallaties het bevoegde gezag zijn, afgesproken zo scherp mogelijk te vergunnen. Dat betekent onder andere dat in de vergunning uitstootnormen zouden moeten liggen aan de onderkant van de bandbreedtes die op grond van de Europees afgestemde Beste Beschikbare Technieken toegestaan zijn. Voor de uitstoot van Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) geldt een minimalisatieplicht: emissies van ZZS moeten zo veel mogelijk worden voorkomen of – indien dat niet mogelijk is – tot een minimum worden beperkt.
Wilt u ervoor gaan zorgen dat Italië zelf zijn afval gaat verwerken of een oplossing zoekt dichtbij Italië?
Hoe Italië afval verwerkt, is in eerste instantie aan dat land zelf. Het kabinet zet nationaal en Europees in op het stimuleren van zo hoogwaardig mogelijke verwerking waardoor er uiteindelijk minder afval moet worden verbrand of gestort. Dit zal dan uiteindelijk ook effect hebben op de noodzaak van afvaltransporten binnen de EU en de verbranding van afval van elders.
Het bericht ‘Eindtoets basisschool wordt doorstroomtoets’ |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de afnameperiode van de doorstroomtoets (voorheen bekend als de cito- of eindtoets) voor groep 8 van het basisonderwijs in de regio Zuid-Nederland in schooljaar 2023–2024 is vastgesteld in de week voor en tijdens de week van carnaval?1
De nieuwe Wet Doorstroomtoetsen po, die in 2021 in de Tweede Kamer en in 2022 in de Eerste Kamer is behandeld, legt wettelijk de afnameperiode voor de doorstroomtoetsen vast in de eerste twee volle weken van februari.
Het klopt dat daardoor in sommige jaren de afnameperiode van de doorstroomtoets voorafgaat aan of (voor een deel van de periode) overlapt met de carnavalsperiode. In 2024 ziet dit er als volgt uit: scholen dienen de doorstroomtoetsen af te nemen tussen 5 en 16 februari. Carnaval start in 2024 op 11 februari – en op scholen veelal op vrijdag 9 februari. De doorstroomtoets kan dus daarvoor afgenomen worden. Scholen kunnen bij de aanbieders van digitale versies van de doorstroomtoets zelf bepalen op welk moment de afname plaatsvindt binnen de wettelijk vastgesteld afnameperiode, bijvoorbeeld op maandag- of dinsdagochtend 5 of 6 februari. Voor papieren versies is wel een vaste dag gepland – zo is de afname van de papieren versie van de IEP Eindtoets van Bureau ICE komend schooljaar gepland op dinsdag 6 en woensdag 7 februari 2024. Zo kunnen we ervoor zorgen dat scholen natuurlijk niet hoeven te kiezen tussen carnaval vieren of de doorstroomtoets maken.
Bent u ervan op de hoogte dat in de week voor carnaval al veel activiteiten binnen en buiten school plaatsvinden? Deelt u de mening dat deze periode een hoogst ongelukkig moment is voor een toets die voor leerlingen en alle betrokkenen zo belangrijk is?
Voor de doorstroomtoets zijn een of twee dagdelen nodig, afhankelijk van de doorstroomtoets die de school kiest. Voor mij staat dan ook voorop dat de doorstroomtoets niet plaatsvindt tijdens carnaval, maar de week ervoor of erna, afhankelijk van hoe carnaval in het jaar valt. Ook in de huidige situatie zijn een of twee dagdelen nodig, waarmee de ervaring leert dat de afname niet hoeft te botsen met andere activiteiten. De afgelopen jaren was er bijvoorbeeld ook een samenloop met Koningsdag, de Koningsspelen, de meivakantie of de Ramadan (op dit moment is de afnameperiode van de doorstroomtoetsen van 15 april tot 15 mei).
Hiermee gaan we ervan uit dat scholen voldoende ruimte hebben om de doorstroomtoets binnen de wettelijke periode af te nemen, en daarbij ook rekening kunnen houden met andere activiteiten al dan niet gerelateerd aan carnaval.
Hoe reflecteert u op de reactie vanuit het ministerie op scholen dat scholen het evenement (carnaval) maar moeten verplaatsen?
Bij het beantwoorden van een burgervraag is sprake geweest van een ongelukkige woordkeuze, die ik hierbij wil terugnemen. Hierover is vanuit mijn ministerie inmiddels ook contact geweest met de Samenwirkende Limburgse Vastelaovesvereniginge naar aanleiding van de open brief hierover, gericht aan mijn collega, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Ook ontving ik een brief van de Bond van Carnavalsverenigingen in Limburg met eenzelfde boodschap. In deze gesprekken zijn we overeengekomen dat er een ongelukkige suggestie is gewekt in de communicatie, maar dat wij niet anders denken over de status van carnaval (of Vastelaovend), inclusief al haar lokale gebruiken en tradities, als immaterieel erfgoed. Carnaval is voor veel mensen, van het zuiden van het land tot Twente, tot in sommige plaatsen in Friesland, van grote waarde en een periode waaraan zij veel plezier beleven. Bedoeld was om aan te geven dat de planning van de doorstroomtoetsen voldoende flexibiliteit zou moeten bieden voor scholen om ruimte te houden voor andere activiteiten in die periode. Ik houd contact met deze partijen om te bezien op welke wijze we scholen hierbij nog verder kunnen helpen. Ik kom hiervoor graag binnenkort voor een werkbezoek langs en houd me aanbevolen voor een bezoek aan het kindercarnaval te zijner tijd.
Deelt u de mening dat het voor scholen niet mogelijk is om de datum van carnaval te verzetten?
Natuurlijk. De start van carnaval hangt samen met vastentijd in aanloop naar Pasen en kan uiteraard niet verzet worden, het is ongelukkig dat die suggestie is gewekt. Nogmaals, er is bij de beantwoording van een burgervraag sprake geweest van een ongelukkige woordkeuze, die ik hierbij wil terugnemen. Aangezien de afname van de doorstroomtoetsen een of twee dagdelen vergt en scholen hiervoor gedurende de eerste twee volle weken van februari de tijd hebben, is alles erop gericht dat dit in te passen is in het onderwijsprogramma.
Bent u bereid de afnameperiode van de doorstroomtoets te verplaatsen of te verbreden?
Het ontwerp van de Wet Doorstroomtoetsen po is tot stand gekomen na uitvoerige consultatie met verschillende partijen in het onderwijsveld. Eén van de hoofddoelen van de Wet is gelijke kansen te creëren voor leerlingen bij de aanmelding voor het voortgezet onderwijs, door de instelling van een centraal aanmeldmoment eind maart. Op dit moment kunnen jaarlijks zo’n 2.000 leerlingen met bijgesteld schooladvies niet meer terecht op het schoolniveau van hun keuze – en dat treft in het bijzonder leerlingen in een kwetsbare positie, leerlingen in niet-stedelijke gebieden en meisjes: uit onderzoek blijkt dat zij bovengemiddeld vaak ondergeadviseerd worden. Daarom hebben we het tijdpad van schooladvisering en afname van de doorstroomtoetsen vervroegd: zodat alle leerlingen zich op hetzelfde moment met een definitief schooladvies aanmelden voor het vo en de toegankelijkheid tot het vo gelijker verdeeld is over de gehele leerlingenpopulatie. Bij de veranderingen die dat met zich meebracht voor het tijdpad rond de schooladvisering en de doorstroomtoets, werd onder meer rekening gehouden met de onderwijstijd op de basisschool en de formatie van de middelbare scholen.
In uitgebreid overleg met diverse partijen in de ontwerpfase van de wet doorstroomtoetsen, in de periode 2020–2021, is voor de afnameperiode van de doorstroomtoets gekozen voor de eerste twee volle weken van februari. Bij de totstandkoming van het wetsontwerp noch bij de internetconsultatie is bezwaar gemaakt tegen deze periode vanwege carnaval. Uw Kamer heeft bij de wetsbehandeling in 2021 ook ingestemd met de afnameperiode die in de wet is vastgelegd.
Scholen hebben de ruimte om een voor hen passend moment te kiezen voor de doorstroomtoets, binnen de eerste twee volle weken van februari. Voor de doorstroomtoets zijn een of twee dagdelen nodig, afhankelijk van de aanbieder die de school kiest.
Door uw Kamer is om uiteenlopende redenen, bijvoorbeeld vanwege de resterende onderwijstijd in groep 8, gevraagd het veranderde tijdpad rond de doorstroomtoets en de aanmelding bij het voortgezet onderwijs, te evalueren. Daarin zullen we ook aandacht hebben voor de afnameperiode in relatie tot onder meer de vakantieperiodes en carnaval.
Het bericht dat de provincie Zeeland geen geld uitvangt uit het Volkshuisvestingsfonds. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de provincie Zeeland tot nu toe geen geld heeft ontvangen uit het Volkshuisvestingsfonds?1
Ja.
Klopt het dat de provincie Zeeland nog geen gebruik heeft kunnen maken van het Volkshuisvestingsfonds, terwijl daar wel concreet om was gevraagd en er projecten werden aangeleverd die aan de voorwaarden voor het fonds voldeden?
In 2021 zijn er bedragen uitgekeerd in het kader van de eerste tranche van het Volkshuisvestingsfonds. De tweede tranche staat voor dit jaar gepland. Vanuit de provincie Zeeland zijn er in 2021 gemeentelijke aanvragen ingediend die geen van alle tot een Rijksbijdrage hebben geleid. Deze aanvragen hebben om verschillende redenen een te lage score behaald. Overeenkomstig hebben de aanvragen met name te laag gescoord op het punt effectiviteit en doelmatigheid. Het criterium effectiviteit heeft betrekking op de mate waarin de plannen uit een aanvraag bijdragen aan de doelen van het Volkshuisvestingsfonds: het verbeteren van de woonkwaliteit en leefbaarheid in kwetsbare gebieden. Voor het criterium doelmatigheid golden twee indicatoren: additionaliteit en proportionaliteit. Met additionaliteit wordt gedoeld op het aandeel van het herstructureringsprogramma wat niet gerealiseerd had kunnen worden zonder bijdrage van het VHF. Met proportionaliteit werd gekeken naar de gemiddelde bijdrage per geherstructureerde woning. Andere aanvragen hebben op deze twee onderdelen beter gescoord.
Er is in 2021 ruim meer geld aangevraagd door alle aanvragen dan er op dat moment beschikbaar was.
Zijn er naast de provincie Zeeland nog meer provincies die niets hebben ontvangen uit het Volkshuisvestingsfonds, terwijl zij wel projecten voordroegen die aan alle voorwaarden voldeden? Zo ja, hebben deze provincies dit ook bij u aangekaart?
Dit heeft zich ook voorgedaan in de provincie Utrecht.
Kunt u toelichten hoe de keuzes omtrent de toekenning van middelen uit het Volkshuisvestingsfonds worden gemaakt en of daarbij ook rekening wordt gehouden met regionale verschillen en, daaruit voortvloeiend, regionale spreiding van de middelen?
De wijze van beoordelen van de aanvragen en de criteria die daarbij van toepassing zijn, zijn voor de eerste tranche vastgelegd in de Regeling specifieke uitkering herstructurering volkshuisvesting van 11 maart 2021. In de regeling zijn prioritaire gebieden benoemd die extra punten krijgen in de beoordeling, waarbij aanvragen uit de 16 stedelijke vernieuwingsgebieden 10 punten ontvingen en aanvragen uit de 13 grens- en krimpregio’s 5 punten. De methodiek van prioriteren voor wat betreft het Volkshuisvestingsfonds in 2023 is eenvoudiger geworden. De nieuwe regeling is reeds gepubliceerd in de Staatscourant2. De stedelijke focusgebieden en regio's aan de grens zullen net als in de eerste tranche prioriteit krijgen, omdat met name daar de leefbaarheid onder druk staat. Dat neemt niet weg dat ook andere gebieden in Nederland aanvragen kunnen indienen. In Zeeland is de regio Zeeuws-Vlaanderen onderdeel van een van de 13 grens- en krimpregio’s en is daarmee dus een prioritair gebied.
Kunt u toelichten hoe u het signaal vanuit de provincie Zeeland weegt en of u naar aanleiding hiervan bereid bent te kijken naar de verdeling van de middelen, waarbij rekening wordt gehouden met regionale verschillen?
Het is van belang om rekening te houden met regionale verschillen en in lijn met het antwoord op vraag 4 is dat nader uitgewerkt in de Meerjarige regeling specifieke uitkering herstructurering volkshuisvesting die aan het Volkshuisvestingsfonds 2023 ten grondslag ligt. Zo zijn naar aanleiding van de consultatiereacties op de regeling de forfaitaire punten die grensregio’s ontvangen verhoogd van 5 naar 10.
De beantwoording over het bericht dat Amsterdam autoroutes dwars door de stad wil afsluiten |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw beantwoording op de schriftelijke vragen over het bericht «Amsterdam wil autoroutes dwars door de stad schrappen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de omliggende gemeenten en de ringweg A10 niet vast mogen komen te staan door het plan van gemeente Amsterdam?
Ja. In het BO MIRT van het najaar 2022 is door het Rijk € 100 mln. vanuit het coalitieakkoord middelen beschikbaar gesteld gericht op het verbeteren van de doorstroming op de ring rond Amsterdam. Rijkswaterstaat werkt aan een conceptplan en de regio zal hier ook bij betrokken worden.
In ditzelfde BO MIRT hebben Rijk en Regio ook het Multimodaal Toekomstbeeld Metropoolregio Amsterdam (MTB) vastgesteld. Het MTB is het uitgangspunt voor het vinden van brede mobiliteitsoplossingen in samenhang met de verstedelijkingsstrategie Metropoolregio Amsterdam (MRA). Een van de sturingsprincipes uit dit MTB is het «draaiend houden van de Ringen» ten behoeve een vlotte doorstroom van het autoverkeer op de Ringen rond Amsterdam (A10, A9, en A5). Hierover is overleg met de regio binnen het bereikbaarheids-programma SBaB (Samen Bouwen aan Bereikbaarheid) van Rijk en MRA.
Wat is de impact van het plan van gemeente Amsterdam op de aanrijtijden van hulpverleners (zoals ambulance, brandweer en politie), gegeven dat hulpverleners wel mogen doorrijden bij de afsluitingen maar vast komen te staan in de stad en de omliggende gemeenten en op de ringweg A10?
De bereikbaarheid voor hulpdiensten dient gewaarborgd te zijn. Dit krijgt absoluut de aandacht in het lopende overleg met de gemeente Amsterdam en de regio. Voor de afsluiting van de Weesperstraat wordt door de gemeente Amsterdam een pilot voorbereid. De hulpdiensten krijgen daarbij het mandaat om in te grijpen als de verkeerssituatie daar aanleiding toe geeft. Een ingreep kan zijn om de slagbomen tijdelijk open te zetten om de Weesperstraat weer toegankelijk te maken voor autoverkeer. De pilot duurt van 12 juni tot en met 23 juli a.s. De verwachting is dat er meer inzicht komt na afronding van de pilot welke impact de afsluiting van de Weesperstraat heeft op de aanrijtijden.
Voor de maatregelen rond het Vondelpark gaat de gemeente Amsterdam nog onderzoeken wat het voor de aanrijdtijden van de hulpdiensten betekent. De hulpdiensten kunnen via de lijnbusbaan. Die ligt er op twee locaties en op de andere twee locaties kan die gecreëerd worden. Duidelijk is dat aanrijdtijden te allen tijde gehaald moeten worden.
Hoe verhouden deze aanrijtijden zich tot de landelijke normen voor aanrijtijden?
Dit is nog niet bekend, maar heeft absoluut de aandacht. Zie antwoord op vraag 3.
Wat is het impact van het plan van gemeente Amsterdam op de bereikbaarheid van spoedeisende hulpposten en ziekenhuizen in de stad en in de omliggende gemeenten?
Dit is nog niet geanalyseerd door de gemeente Amsterdam. Hierover zijn we in overleg met de gemeente.
Wat is de planning van de Zuidasdok?
De verwachte openstelling van Zuidasdok is 2032–2036.2
Wat is de planning van de impactanalyse van het plan van gemeente Amsterdam op de doorstroming van de omliggende gemeenten en de ringweg A10?
Dit is nog niet bekend. Momenteel worden gesprekken met de gemeente Amsterdam gevoerd om afspraken te maken over het proces.
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling kan zijn dat de positieve impact van de 4 miljard euro rijksbijdrage in de Zuidasdok op de doorstroming van de ringweg A10 teniet wordt gedaan door een negatieve impact van het plan van gemeente Amsterdam?
Ja. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 is het ministerie geen voorstander van maatregelen met een negatief effect op de doorstroming van de Ringweg A10. De Ringweg A10 is een van de drukste verbindingen van Nederland. Het is een cruciale schakel in het hoofdwegennet met verbindingen naar de landsdelen noordwest, oost, zuid en zuidwest. De doorstroming op de A10 is daarom van groot belang.
Bent u bereid om gemeente Amsterdam te vragen om, alvorens het plan wordt ingevoerd, eerst de impactanalyse op de doorstroming van de omliggende gemeenten en de ringweg A10 uit te voeren en de Kamer hierover te informeren?
Ja. De gemeente Amsterdam en de Vervoerregio Amsterdam zullen een analyse uitvoeren om de effecten op de A10 te bepalen en in overleg met het ministerie een pakket ontwerpen om de negatieve effecten op de Ring tegen te gaan. In de analyse wordt ook gekeken naar het effect op omliggende gemeenten.
Deelt u de mening dat het plan van gemeente Amsterdam moet worden gestopt als er een negatieve impact is op de doorstroming van de omliggende gemeenten en de ringweg A10?
Het Ministerie van IenW is in overleg met de gemeente Amsterdam. Zie antwoorden op de vragen 9 en 11.
Welke contacten zijn er geweest en welke afspraken zijn er gemaakt tussen gemeente Amsterdam en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat naar aanleiding van het plan van gemeente Amsterdam?
Er zijn drie ambtelijke overleggen geweest.
Op 21 maart jl. heeft de gemeente Amsterdam de plannen toegelicht.
Op 3 mei jl. is gesproken over de pilot knip Weesperstraat. Afgesproken is dat het Rijk (RWS) zitting krijgt in de escalatielijn van de pilot. Dit geeft het Rijk, net als de hulpdiensten, het mandaat om in te grijpen in de uitvoering van de pilot als de verkeerssituatie daar aanleiding toe geeft. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Op 17 mei jl. is afgesproken dat de gemeente Amsterdam en het Rijk bekijken hoe het autoluwe beleid past in het uitgangspunt van het draaiend houden van de ringen. Afgesproken is dat de gemeente Amsterdam mitigerende maatregelen voorstelt aan het Rijk om het effect op de ringen te minimaliseren.
Private deelname in Tennet Duitsland na verkoop door de Nederlandse Staat |
|
Henk Nijboer (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bud will Tennet-Übernahme nicht allein stemmen»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraken van de Duitse Staatssecretaris over het voornemen van Duitsland om na de verkoop in zee te gaan met private partijen? Bent u het eens dat het onwenselijk is TenneT (deels) te privatiseren?
Zoals aangegeven in de brief van 24 februari 20232 (de «Kamerbrief») is het voorkeursscenario van het kabinet de volledige verkoop van TenneT Duitsland aan de Duitse staat. In het geval dat TenneT Duitsland wordt verkocht, ontstaan er twee onafhankelijke bedrijven: het Nederlandse TenneT, waarvan de Nederlandse staat 100% eigenaar is, en de na verkoop te hernoemen Duitse netbeheerder (nu nog aangeduid als «TenneT Duitsland»).
Zoals beschreven in de Kamerbrief wil het kabinet geen concessies doen aan het uitgangspunt dat de overheid volledige zeggenschap behoudt over de Nederlandse vitale elektriciteits-infrastructuur. Daarom acht het kabinet het onwenselijk om TenneT Holding, als moederbedrijf van de Nederlandse netbeheerder («TenneT Nederland»), te privatiseren. Aangezien de beoogde transactie alleen zou zien op dochteronderneming TenneT Duitsland is een privatisering van de Nederlandse netbeheerder ook in zijn geheel niet aan de orde.
Mocht het scenario zich voordoen dat de Duitse staat overweegt om mogelijk op termijn een deel van TenneT Duitsland over te dragen aan private partijen, dan staat het kabinet daar niet principieel afwijzend tegenover. Dit blijkt ook uit het feit dat een oplossing met private investeerders ook nadrukkelijk overwogen is. Voor het kabinet blijven de voorwaarden rondom continuïteit van de operatie en het behouden van de synergievoordelen zoals geschetst in de Kamerbrief leidend. Voor het kabinetsstandpunt over de uitspraken in het door u aangehaalde artikel verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Was u reeds bekend met dit voornemen? Zo nee, hoe beïnvloedt dit uw positie ten opzichte van de verkoop van het Duitse deel? Zo ja, waarom is dit niet eerder gemeld?
Ik was bekend met het feit dat Kreditanstalt für Wiederaufbau (KfW) de mogelijkheid openhield dat het op een later moment externe investeerders «achter KfW» zou betrekken ter financiering van de aankoop. KfW zou in dat mogelijke geval 100% van de aandelen van TenneT Duitsland behouden en vervolgens aan de achterkant contractuele afspraken maken met private investeerders. Dit mogelijke voornemen heeft de positie van het kabinet ten aanzien van een verkoop van het Duitse deel niet beïnvloed, omdat de Duitse staat de door haar beoogde invloed in dit scenario immers volledig zou behouden. Wel wordt er in het kader van de onderhandelingen rekening gehouden met dit scenario.
Voor zover de uitspraken in dit artikel erop zouden duiden dat de Duitse staat eventueel ook overweegt om private investeerders na een eventuele verkoop daadwerkelijk te laten toetreden als aandeelhouder van TenneT Duitsland, zou dit wel nieuwe informatie zijn. De Duitse staat heeft immers meermaals te kennen gegeven TenneT Duitsland volledig te willen kopen. Ook dit hoeft de positie van het kabinet niet direct te beïnvloeden. Een van de belangrijke redenen voor het kabinet om een volledige verkoop aan de Duitse staat te onderzoeken, was het feit dat de Duitse staat verstrekkende invloed op TenneT Duitsland wenste te verkrijgen. De Duitse staat heeft mij bevestigd dat ze ongeacht de financieringsvorm de door haar verlangde invloed wil verkrijgen. Daarnaast blijven, zoals hierboven aangegeven, de voorwaarden rondom continuïteit van de operatie en het behouden van de synergievoordelen leidend voor het kabinet.
In het geval dat de onderhandelingen succesvol worden afgerond, zal de Duitse staat overigens KfW mandateren de aandelen in TenneT Duitsland over te nemen. De Duitse staat is meerderheidsaandeelhouder van KfW. De aandeelhoudersbevoegdheden zullen door KfW worden uitgevoerd op basis van instructie van de Duitse staat. Dit is een gebruikelijke structuur in Duitsland.
Hoe verhoudt een (gedeeltelijke) privatisering van TenneT zich tot het deelnemingenbeleid? Een netwerkbedrijf is toch bij uitstek een bedrijf dat volledig in publieke handen moet blijven? Het kabinet koerst er toch juist op meer grip op vitale sectoren, waarom is een (gedeeltelijke) privatisering van TenneT dan überhaupt beschikbaar?
Zoals in het antwoord op vraag 2 geschetst, heeft dit eventuele voornemen van de Duitse regering niets te maken met TenneT Nederland. Een (gedeeltelijke) privatisering van TenneT Nederland is niet aan de orde.
Beseft u dat het verkopen van TenneT maar één keer kan, terwijl u nu 100 procent publiek aandeelhouder bent? Bent u bereid te garanderen dat als sprake is van verkoop TenneT volledig in publieke handen blijft? Zo nee, waarom werkt u er dan aan mee?
Zoals in vraag 2 en 4 geschetst zal TenneT Nederland ook na deze transactie 100% in publieke handen blijven. Voor de toekomst van TenneT Duitsland kan ik na een eventuele verkoop geen garanties geven. Ieder land gaat over zijn eigen beleid ten aanzien van energie-infrastructuur. Wel is het voor de overwegingen van het kabinet van belang dat de Duitse staat heeft laten weten dat zij in het mogelijke scenario met betrokkenheid van private investeerders de door haar gewenste invloed op TenneT Duitsland zal behouden.
Waarom lijken zowel Nederland, met de verwijdering van de reservering van de kapitaalstorting bij de Voorjaarsnota, en Duitsland, met deze uitspraken, voor te sorteren op een succesvolle verkoop? Klopt het dat de onderhandelingen nog niet in een stadium zitten waarbij hier iets over gezegd kan worden? Zo nee, wanneer komt u met nadere informatie over de lopende gesprekken?
Het klopt dat de onderhandelingen nog niet in een stadium zijn waarin kan worden geconcludeerd dat deze zullen slagen. Het bod van de Duitse staat (incl. hun visie op de samenwerkingsafspraken) zal beoordeeld worden aan de hand van de drie genoemde voorwaarden in de Kamerbrief en – als daar aanleiding toe is – nogmaals worden afgewogen tegen de alternatieve scenario’s. Wij zullen uw Kamer voor de zomer informeren over de status van de onderhandelingen.
Hangt u nog steeds het standpunt aan dat als er tot verkoop over wordt gegaan dit voor de best mogelijke prijs moet gebeuren? Hoe kwalificeert u de uitspraken van de Duitse Staatssecretaris waarin zorgen over het komen tot een deal minimaal lijken? Is een goede prijs daarmee überhaupt nog wel gegarandeerd?
Zoals uiteengezet in de Kamerbrief is het ontvangen van een overtuigende en marktconforme prijs een randvoorwaarde voor een succesvolle transactie. Ik zie geen relatie tussen het verkrijgen van een marktconforme prijs en de uitspraken van Staatssecretaris Kukies.
Hoe beziet u de samenwerking van het Nederlandse deel van TenneT met het Duitse deel wanneer na verkoop allerhande private partijen zullen gaan deelnemen aan het net? Komen de synergievoordelen zo niet op de helling te staan?
Er wordt gewerkt aan een samenwerkingsovereenkomst tussen de twee toekomstige netbeheerders om zoveel als mogelijk de synergievoordelen te behouden. Inmiddels zijn 14 2GW platforms besteld voor Nederland en Duitsland met contracten die langjarig doorlopen. In feite behelst dit nu al de zeer intensieve samenwerking tussen TenneT Nederland en TenneT Duitsland. Het (toekomstig) eigendom van TenneT Duitsland speelt daarin geen rol. Daarnaast wordt gewerkt aan een Memorandum of Understanding met de Duitse staat dat ziet op de toekomstige samenwerking tussen de beide landen.
Is de deelname van private partijen in het Duitse deel van het net een reden om verkoop ter heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u eveneens van mening dat de grote onzekerheid rondom de eigendomsstructuur van een losstaand TenneT Duitsland risico’s met zich meedraagt voor de energietransitie? Zo ja, hoe zou u die risico’s omschrijven? Zo nee, waarom niet?
Wij werken aan een Memorandum of Understanding met de Duitse staat dat ziet op de toekomstige samenwerking tussen de beide landen en tevens aan het samenwerkingsovereenkomst tussen het Nederlandse en Duitse deel van TenneT om zo de synergievoordelen met betrekking tot de energietransitie langjarig te borgen. Dat bij elkaar maakt dat de risico’s voor de energietransitie beperkt zijn.
Kunt u aangeven of de andere delen van het Duitse hoogspanningsnet ook actief worden benaderd door Duitsland voor overname? Zo ja, hoe staat het met die gesprekken? Zo nee, waarom denkt u dat eerste een publieke partij wordt benaderd voor overname in plaats van een private partij zoals in andere delen van Duitsland gebruikelijker is?
KfW is reeds 20% aandeelhouder van 50 Hertz, een andere netbeheerder in Duitsland. Voor de rest kan ik hier geen uitspraken over doen, aangezien dit aangelegenheden betreft waar de Duitse regering over gaat.
Bent u bereid deze vragen voor het aankomende tweeminutendebat te beantwoorden?
Ja.