Flitspalen |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Digitale flitspaal ziet moderne motor niet»?1
Ja.
Is het waar dat nieuwe flitspalen de nieuwste generatie motoren hoogstwaarschijnlijk niet of niet goed kan herkennen? Zo ja, in welke mate zijn deze flitspalen daartoe niet in staat? Zo nee, wat is er feitelijk onjuist aan de genoemde berichtgeving?
Nee, ook de nieuwste generatie motoren kan herkend worden door nieuwe – digitale – flitspalen. Digitale palen werken met lussen in het wegdek. Op de lussen zijn detectoren aangebracht die reageren op ferrometaal. Passerende voertuigen veroorzaken een magnetische verstoring in het veld van de lussen en worden gefotografeerd als ze te hard rijden. Wel moet de gevoeligheid van de detectielussen goed afgesteld zijn om ook voertuigen waarin steeds minder ferrometaal is verwerkt te kunnen detecteren. Als blijkt dat sommige voertuigen niet of moeilijker gedetecteerd worden, worden technische maatregelen genomen om dit te verhelpen. Het Landelijk Parket Team Verkeer heeft hierover voortdurend overleg met de verschillende leveranciers van handhavingsmiddelen.
Was het u ten tijde van de aanschaf van de palen op de hoogte van deze problematiek, bijvoorbeeld naar aanleiding van eerdere problemen in België? Zo ja, hebt u daar bij de aanbesteding van deze palen rekening mee gehouden? Zo nee, waarom niet?
Bij de aanschaf van de huidige generatie digitale palen is door het toenmalige Bureau Verkeershandhaving OM (nu Landelijk Parket Team Verkeer) in contracten met leveranciers vastgelegd dat alle voertuigen kunnen worden geregistreerd. Het registreren van alle type voertuigen, ook als deze van samenstelling veranderen, heeft zowel bij aanschaf als bij onderhoud van de handhavingsmiddelen de permanente aandacht.
Hebt u met het Vlaamse Agentschap Wegen en Verkeer contact gehad over hun ervaring met deze problematiek? Zo nee, gaat u dat nog doen?
Nee en ik zie daar ook geen aanleiding toe, gelet op de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Indien genoemde problematiek zich in de praktijk voor doet, kunt u dan nog afzien van de aanschaf van deze palen of kunt u er zorg voor dragen dat ook de nieuwste generatie motoren zal worden herkend?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3. De detectie van alle type voertuigen heeft blijvende aandacht, ook bij de aanschaf van eventuele nieuwe handhavingsmiddelen.
Deelt u de mening dat gezien het relatief hoge risico op ongevallen met ernstige gevolgen bij motoren die de maximum snelheid overtreden, dat handhaving van deze maximumsnelheid prioriteit verdient? Zo ja, kunt u ook in de toekomst adequaat tegen deze snelheidsovertredingen blijven optreden? Zo nee, waarom niet?
Het relatief hoge risico op ongevallen bij motorrijders wordt slechts ten dele veroorzaakt door een overschrijding van de maximumsnelheid. Het is vooral het gebrek aan voertuigbeheersing en het niet gezien worden (en dus geen voorrang verlenen) door andere weggebruikers waardoor motorrijders een hoger risico hebben. Mijn ambtgenote van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu staat een integrale aanpak voor van de verbetering van verkeersveiligheid van motorrijders. Zij heeft hiertoe recentelijk een actieplan (29 398, nr. 241, dd 1-11-2010) naar de Tweede Kamer, waarin concrete maatregelen staan om de verkeersveiligheid van motorrijders te verbeteren.
Dit laat vanzelfsprekend de reguliere handhaving van de maximumsnelheid onverlet.
Opsporingsberichtgeving en contracten tussen het Openbaar Ministerie en de media |
|
Ronald van Raak |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Snelle opsporing wijkt voor contract»?1 Klopt dit bericht?
Volgens de Aanwijzing opsporingsberichtgeving van het College van procureurs-generaal (Stcr. 2009, 51, hierna: de Aanwijzing) kunnen politie en het openbaar ministerie in beginsel met elke mediapartner expliciete afspraken maken over het plaatsen of uitzenden van opsporingberichtgeving, mits duidelijk is vastgelegd dat de regie over het opsporingsbericht volledig bij de politie en het openbaar ministerie ligt. Het kan daarbij gaan om een structurele overeenkomst, dan wel een overeenkomst voor één concreet geval. Andere belangrijke afspraken die gemaakt moeten worden zijn bijvoorbeeld afspraken over het omgaan met vertrouwelijke informatie, de wijze van ontvangst en het doorsturen van binnengekomen tips en het verwijderen van het opsporingsbericht indien dit noodzakelijk is.
Opsporingsberichtgeving moet dan ook niet worden verward met publieksvoorlichting over de opsporing van strafbare feiten en berichtgeving in de media op grond van vrije nieuwsgaring. Zo dient de informatie die vergezeld gaat van in het kader van opsporingberichtgeving vrijgegeven beeldmateriaal (zoals compositietekeningen, beelden van bewakingscamera’s en inbeslaggenomen voorwerpen) zuiver zakelijk te zijn en dient strikt te worden geregisseerd welke informatie wanneer en op welke wijze bij de burger terecht komt. Een van de risico’s van het vrijgeven van beeldmateriaal is dat het beeldmateriaal dan vergezeld zou kunnen gaan van onjuiste informatie hetgeen de opsporing juist kan schaden. Een ander risico is gelegen in het feit dat, indien er sprake is van een schending van de in de Aanwijzing neergelegde beginselen dit een afbreukrisico kan vormen voor de vervolging van de verdachte.
Het maken van exclusieve afspraken met een mediapartner is niet in het belang van de politie en het openbaar ministerie. Ten aanzien van het programma Opsporing Verzocht is een contract afgesloten, gelet op de langdurige structurele samenwerking. Deze afspraak houdt echter niet in dat Opsporing Verzocht exclusieve rechten heeft op het uitzenden van opsporingberichtgeving.
Zo zijn er ten aanzien van het plaatsen of uitzenden van opsporingsberichtgeving ook contracten afgesloten met diverse andere (lokale) media.
De vraag of het middel kan worden ingezet, ten aanzien van welke media (met al dan niet landelijk bereik) vergt derhalve in elke zaak opnieuw een (tactische) afweging.
Op basis van bovengenoemde uitgangpunten zijn bij de inzet van opsporingsberichtgeving in de in het krantenartikel genoemde casus telkens bewuste keuzes gemaakt door de politie en het openbaar ministerie.
De plaatsing van een balk op een compositietekening, waaraan ook in het bericht wordt gerefereerd, berust overigens op een misverstand, omdat het nooit de bedoeling is dat een compositietekening wordt vertoond met een balk. Het opsporingsbelang is immers gediend bij een zo getrouw mogelijk weergave van de verdachte.
Waarom worden compositietekeningen slechts exclusief aan een contractspartner, bijvoorbeeld een specifiek televisieprogramma, beschikbaar gesteld? Indien wordt besloten de beelden van bewakingscamera’s of een compositietekening openbaar te maken, waarom wordt dit dan niet vrijgegeven aan meer media om de kans op opsporing te vergroten? Welke risico’s brengt dit met zich mee?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen uit 2008?2 Bent u nog steeds van mening dat het maatschappelijke belang van het opsporen van de dader voor moet gaan boven de belangen van de media? Geldt nog steeds dat bij contracten tussen het Openbaar Ministerie (OM) en de media commerciële overwegingen geen rol spelen?
Alle onderdelen van de vraag worden met «ja»» beantwoord.
Welke overwegingen spelen wel een rol? Met welke media worden wel contracten gesloten en met welke media worden geen contracten gesloten? Kunt u voorbeelden geven van risico’s met opsporingsberichtgeving, waarvan u vindt dat die zich niet verhouden met de verantwoordelijkheid van het OM voor een zorgvuldige opsporing?
De Aanwijzing somt de afwegingen op die bij de inzet van dit middel gemaakt moeten worden en bepaalt in welke gevallen het kan worden ingezet. Omdat het bij opsporingsberichtgeving in de regel gaat om het vrijgeven van informatie over een verdachte, alsmede gevoelige informatie uit het opsporingsonderzoek, dienen afwegingen te worden gemaakt met betrekking tot het belang van opsporing en vervolging, het belang van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, de belangen van eventuele getuigen en de belangen van de samenleving. Hierbij gelden de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Voor een snelle en doeltreffende opsporing is het in zijn algemeenheid niet in iedere zaak noodzakelijk dat een opsporingsbericht zo kort mogelijk na het ontdekken van het misdrijf landelijk en zo breed mogelijk wordt uitgedragen, bijvoorbeeld als voor de opsporing alleen lokale berichtgeving noodzakelijk is.
Zie verder het antwoord op de vragen 1 en 2.
In hoeverre is de Aanwijzing Opsporingsberichtgeving inmiddels gewijzigd, zoals door u in antwoord op bovenbedoelde Kamervragen is toegezegd,2 waardoor de snelheid van de opsporing gediend is met behoud van een zorgvuldige opsporing?
Met ingang van 16 maart 2009 (Stcr. 2009, 51) is de nieuwe Aanwijzing opsporingsberichtgeving in werking getreden. In de nieuwe Aanwijzing is rekening gehouden met de enorme vlucht die het aantal beschikbare mediavormen (waaronder internet) de laatste jaren heeft genomen. Daardoor zijn de mogelijkheden voor opsporingsberichtgeving vergroot. In de gewijzigde Aanwijzing is tevens tot uitdrukking gebracht dat het belangrijk is een mediavorm te kiezen niet alleen met de bedoeling om zoveel mogelijk mensen te bereiken, maar ook gericht op specifieke doelgroepen.
Geweld tegen verpleegkundigen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verplegers zijn geweld beu»?1
Ja.
Herkent u het beeld uit het genoemde onderzoek van de Consumentenbond dat meer dan de helft van alle ondervraagde verpleegkundigen het afgelopen halfjaar te maken kreeg met agressie? Zo ja, wat is uw mening hierover en welke maatregelen neemt u om deze agressie tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ja. Recent onderzoek2 uitgevoerd vanuit het programma Veilige Publieke Taak (VPT) van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties laat vergelijkbare cijfers zien. Ik vind dit onacceptabel. Werknemers met een publieke taak – waartoe verpleegkundigen, maar ook onder andere brandweermensen, onderwijzers en conducteurs behoren – dienen hun functie ongestoord te kunnen uitoefenen. De primaire verantwoordelijkheid om maatregelen te nemen ter voorkoming van agressie en geweld ligt op basis van de Arbo-wet bij werkgevers en werknemers, maar vanwege het grote maatschappelijke belang bestaat daarnaast sinds 2007 een fors en breed pakket van maatregelen vanuit het programma VPT genomen om dit soort geweld aan te pakken. Voor de inhoud van dit pakket maatregelen voor de sector gezondheidszorg verwijs ik naar de antwoorden op de hierna volgende vragen.
Worden verpleegkundigen getraind in het omgaan met agressie of geweld? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik aangaf in het antwoord op vraag 2 is de aanpak van agressie en geweld primair de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers op basis van de Arbo-wet. Het aanbieden van weerbaarheids- en agressietrainingen om agressie en geweld tegen te gaan, behoort hier ook toe. De werkgever bepaalt wat voor soort training op welke plaats in de organisatie nodig is. In de praktijk zijn er tal van voorbeelden van trainingen: training on the job of in het trainingsbureau, met of zonder acteurs, fysieke training, e-learning.
Welke maatregelen nemen ziekenhuizen tegen agressie en geweld en hoe trainen zij hun personeel? Gaan alle ziekenhuizen hierin even voortvarend te werk?
Sinds 2002 is op initiatief van de Stichting Arbeidsmarkt Ziekenhuizen het project Veilige Zorg gestart. Bij de invoering van Veilige Zorg werken ziekenhuizen, politie, gemeenten en justitie nauw samen om agressie en geweld terug te dringen. Het project wordt gesubsidieerd door de Stichting Arbeidsmarkt Ziekenhuizen en vanuit het programma VPT van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In de Arbocatalogus voor de ziekenhuizen is wat betreft de preventie en de aanpak van agressie en geweld de werkmethode volgens deze aanpak opgenomen. Anno 2010 kennen ruim 65 van de 100 ziekenhuizen deze werkmethode. Deze is echter nog niet overal volledig geïmplementeerd.
Op 26 oktober 2006 heeft de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) het actieprogramma «Aanpak Agressie en geweld door werknemers met publieke taken» van het ministerie van Binnenlandse Zaken ondertekend. Hierin verklaarden zij dat zij:
Daarnaast is op 29 mei 2008 door de NVZ de landelijke norm VPT ondertekend.3
Delen ziekenhuizen met veel deskundigheid of ervaring op het gebied van de aanpak van agressie en geweld hun kennis met andere ziekenhuizen? Zo nee, deelt u de mening dat het delen van best practices wenselijk is en hoe gaat u dit bevorderen?
In het project Veilige Zorg van de Stichting Arbeidsmarkt Ziekenhuizen neemt het verspreiden van goede praktijken een prominente plaats is. In nieuwsbrieven, op de website, in handreikingen en tijdens symposia en workshops wordt daar volop aandacht aan geschonken.
Daarnaast zal ik – conform de toezegging van mijn voorganger4 – werkgevers in hun aanpak van agressie en geweld ondersteunen vanuit een Expertisecentrum VPT. Dat geldt ook voor de ziekenhuizen. Doel van dit Expertisecentrum VPT is het bieden van ondersteuning aan werkgevers met een publieke taak bij het ontwikkelen en implementeren van een effectievere aanpak ter vermindering van agressie en geweld.
Sinds januari van dit jaar kunnen zij al terecht bij de helpdesk VPT voor advies en ondersteuning bij het verhalen van schade als gevolg van agressie en geweld. Deze Helpdesk wordt onderdeel van het Expertisecentrum VPT en is ondergebracht bij Slachtofferhulp Nederland.
Deelt u de mening dat het in het artikel gestelde dat een deel van de verpleegkundigen overweegt van baan te wisselen zich niet verhoudt tot het voornemen om meer verpleegkundigen aan te trekken? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de krapte op de arbeidsmarkt en het tekort aan verpleegkundigen is het zeer onwenselijk dat werknemers in de zorg hun baan opzeggen, zeker als dit gebeurt als gevolg van agressie en geweld. De praktijk van de afgelopen jaren laat overigens zien dat de uitstroom van verpleegkundigen uit de ziekenhuissector zeer beperkt is. Jaarlijks verlaat circa 3 procent de zorgsector, inclusief degenen die met pensioen gaan.
Dit neemt niet weg dat dergelijke signalen zeer serieus genomen moeten worden. Verpleegkundigen vervullen immers een uitermate zinvolle taak voor de samenleving en moeten daarvoor behouden blijven. Naast de eerder genoemde initiatieven subsidieert het ministerie van VWS dan ook het project Gezond & Zeker. Dit project – voorheen Project Ergocoaches – ondersteunt ergocoaches, veiligheidscoaches, maar ook arbocoördinatoren of p&o medewerkers bij de preventie van fysieke belasting en agressie.
Waarom doen bedreigde verpleegkundigen vaak geen aangifte? Wat doet u om de aangiftebereidheid onder deze groep te verbeteren?
Uit het in antwoord op vraag 2 aangehaalde onderzoek blijkt dat er drie redenen zijn waarom werknemers geen aangifte doen:
Ik sta een aanpak voor waarin werknemers met een publieke taak melding maken van tegen hen gerichte agressie en geweld en in geval van ernstige vormen van agressie en geweld aangifte doen. Als slachtoffers om wat voor reden dan ook geen aangifte doen, moeten werkgevers de verantwoordelijkheid hiervoor overnemen. Werkgevers zijn verantwoordelijk voor de veiligheid van de werknemers en daarmee ook voor de reactie op agressie en geweld. Daders moeten weten en ervaren dat dit ongewenste gedrag niet wordt getolereerd.
Het doen van aangifte is opgenomen in de acht aanbevolen maatregelen van het programma VPT. Om de aangiftebereidheid te verbeteren is vanuit dit programma begin 2010 een informatiebrochure ontwikkeld met de titel «Aangifte? Gewoon doen!» die naar een brede groep van ruim 7 000 werkgevers – waaronder ook ziekenhuizen – is gestuurd. In de Eenduidige Landelijke Afspraken bij agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak is voor politie en Openbaar Ministerie bovendien opgenomen dat meldingen altijd direct opvolging krijgen, en dat aangifte van een strafbaar feit altijd wordt opgenomen. De complete set afspraken heeft mijn voorganger – mede in zijn hoedanigheid als Minister van Justitie – op 3 maart 2010 aan uw Kamer gestuurd5.
Het artikel "Snelle opsporing wijkt voor contract" |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Snelle opsporing wijkt voor contract»?1
Ja.
Is het waar dat politie en justitie afspraken hebben gemaakt met media? Zo ja, hoe luiden die afspraken?
Zie het antwoord op de vragen 1 t/m 4 van het lid Van Raak (SP) over opsporingsberichtgeving en contracten tussen het Openbaar Ministerie en de media (ingezonden 22 oktober 2010), met nr. 2010Z15131.
Is het waar dat politie en justitie een selectie toepassen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat beelden voor ieder medium tegelijkertijd moet vrij komen en onder dezelfde voorwaarden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zal dit worden gerealiseerd?
Nee. Van geval tot geval moet worden bekeken welke media moeten worden ingezet. Voor de toelichting daarvan verwijs ik naar het in de vorige antwoorden aangehaalde antwoord.
Bent u van mening dat contracten die strijdig (kunnen) zijn met het opsporingsbelang zo spoedig mogelijk moeten worden aangepast? Zo ja, wanneer en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Bij het maken van afspraken met mediapartners zijn de normen die zijn opgenomen in de Aanwijzing opsporingsberichtgeving altijd leidend. Er zijn geen standaardafspraken die de opsporing van strafbare feiten belemmeren.
Kunt u aangeven welke criteria politie en justitie momenteel hanteren als het gaat om de keuze van de mediapartner? Zo ja, kan dit inzichtelijk worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het opsporingsbelang altijd voorop moet staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De situatie van asielzoekers in Griekenland |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van de UNHCR van 15 oktober jl. over de ernstige humanitaire situatie in de Evros regio in Griekenland?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht waarin de UNHCR ernstige zorgen uit over de situatie van illegale migranten in de Evros regio. Kort nadien heeft de Griekse regering aangegeven de toevloed van migranten in deze regio niet aan te kunnen en, om de situatie in bedwang te houden, via de Europese Commissie de hulp ingeroepen van Frontex (het Europese Agentschap voor het Beheer van de Operationele Samenwerking aan de Buitengrenzen). Hierop is door Frontex besloten om de zogenoemde snelle-grensinterventieteams in te zetten aan de landgrens tussen Griekenland en Turkije. Het gaat om een inzet van 175 grenswachters afkomstig uit 24 landen, gedurende 8 weken. Nederland levert gedurende deze hele periode een bijdrage door de inzet van 16 grenswachters. Deze grenswachters verrichten taken en oefenen bevoegdheden uit die nodig zijn voor grenscontrole of grensbewaking, conform de Schengen grenscode.1 Ook zijn er 8 tolken, afkomstig uit het tolkenbestand van de IND, actief in de operatie.
Heeft u tevens kennisgenomen van de recente rapporten van het Europees Bureau voor Grondrechten (FRA) over het perspectief van asielzoekers in de Europese Unie?1 Heeft u kennisgenomen van de bijlagen (factsheets) bij die rapporten, en van het gegeven dat in Griekenland slechts 1% van de asielzoekers wordt toegelaten?2
Ja, ik heb kennisgenomen van deze rapporten en het genoemde percentage. Dit percentage ziet op inwilligende beschikkingen in eerste aanleg in het jaar 2009. Het percentage dat in bezwaar en/of beroep werd ingewilligd is blijkens de bijlagen beduidend hoger. Overigens heeft het inwilligingspercentage de aandacht van de Griekse regering. In een brief van 20 november 2009 heeft de Griekse Minister van Burgerbescherming aangegeven dat hij ernaar streeft om het inwilligingspercentage van asielverzoeken aan te laten sluiten bij het Europees gemiddelde.
Heeft u kennisgenomen van het, recent gepubliceerde, arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 22 juli 2010 (nr. 12186/08), waarin in een individuele zaak is geoordeeld dat de detentieomstandigheden voor een asielzoeker in Griekenland een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens opleveren?
Ja, ik ben bekend met deze uitspraak. Hoewel het bijzonder betreurenswaardig is dat de desbetreffende vreemdeling in 2007 in het Samos Detention Centre gedetineerd is geweest onder omstandigheden die in strijd zijn met artikel 3 EVRM, toont de uitspraak van het Hof aan dat individuele vreemdelingen, zonodig via een EHRM-procedure tegen Griekenland, de vereiste rechtsbescherming wordt geboden.
Deelt u de mening dat, los gezien van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, de (toegang tot de) asielprocedure, de opvang en bewaring van asielzoekers en andere vreemdelingen in Griekenland, onder meer in de regio Evros, ver beneden een acceptabel peil is en acuut verbetering behoeft?
Ik deel uw zorgen over de situatie in Griekenland, waaronder de Evros regio. Gezien de zorgelijke situatie in Griekenland vind ik het van groot belang dat Griekenland, daarbij geholpen en daartoe gestimuleerd door de EU, maatregelen neemt om de situatie voor asielzoekers te verbeteren. Daartoe heeft Griekenland een eerste aanzet gedaan door afgelopen september een nationaal actieplan met betrekking tot migratiemanagement te presenteren. Dit actieplan voorziet onder andere in een herstructurering en verbetering van de Griekse asielprocedure en het opzetten van een nieuwe asieldienst die de asielaanvragen zal gaan behandelen. Onderdeel van het actieplan vormen ook het opzetten van screeningcentra, het realiseren van nieuwe opvangplaatsen en detentiecentra en het verbeteren van bestaande opvangplaatsen en detentiecentra. Griekenland streeft ernaar om de hiervoor benodigde wetgeving zo snel mogelijk in werking te laten treden, zodat dit in 2011 geïmplementeerd kan worden.
De Europese Commissie heeft het Griekse actieplan aangegrepen om alle Europese lidstaten te vragen in hoeverre zij bereid zijn om Griekenland bij de implementatie van dit actieplan te helpen. In reactie op dit verzoek van de Europese Commissie heeft Nederland laten weten hier graag een bijdrage aan te willen leveren. Daarbij is gerefereerd aan eerdere afspraken tussen Nederland en Griekenland op het gebied van praktische samenwerking. Nederland heeft Griekenland toen het aanbod gedaan om op allerlei gebieden ondersteuning te bieden, variërend van het ondersteunen van de Griekse tolkencapaciteit en het geven van trainingen op het gebied van interviewtechnieken en gebruik van landeninformatie, tot het uitwisselen van expertise op het gebied van opvang en terugkeer en advisering over proces van het opzetten en inrichten van een nieuwe asieldienst en een nieuwe asielprocedure. Deze afspraken heb ik op 8 november jl., en marge van de JBZ-raad in Brussel, nogmaals bevestigd in een gesprek met de verantwoordelijke Griekse Minister Papoutsis.
Ik ben van mening dat een (Europees) gecoördineerde aanpak van de ondersteuning aan Griekenland, onontbeerlijk is voor een snelle en efficiënte implementatie van het Griekse actieplan. Daarom heeft Nederland de Europese Commissie laten weten Griekenland ook graag te willen ondersteunen bij de sturing en coördinatie van het implementatietraject.
Deelt u de mening dat er, om asielzoekers op termijn nog «met goed fatsoen» naar Griekenland te kunnen sturen op grond van een Dublinclaim, een acuut en stevig Europees actieplan moet komen om (mede met hulp van Nederland) het asielsysteem in Griekenland binnen een jaar tijd aanzienlijk te verbeteren? Bent u bereid zich daar in de Europese Raad hard voor te maken?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de kernpunten van zo’n actieplan, praktische steunplannen moeten bevatten voor het zo snel mogelijk realiseren van opvangplaatsen, een verbeterde asielprocedure, het renoveren van detentiecentra, en het opleiden van tolken en asieladvocaten in Griekenland? Zouden onderdelen van zo’n plan vergelijkbaar kunnen zijn met de praktische steun die ook vanuit de Dienst Terugkeer & Vertrek is geboden aan Liberia?
Wat zijn de kosten van de opvang van de 1 900 asielzoekers die op dit moment vanwege de slechte staat van de asielprocedure in Griekenland niet aan dat land kunnen worden overgedragen?3
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze schriftelijke vragen te beantwoorden voordat de Tweede Kamer op 10 november aanstaande met u overlegt over het asiel- en vreemdelingenbeleid?
De gemiddelde kosten van opvang per persoon zijn € 20 550 per jaar in de centrale opvang.
Marteling van Papoea's door Indonesische militairen |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van de videobeelden op internet waarop Indonesische militairen mensen in de provincie Papoea martelen?1
Ja.
Wat is de achtergrond van deze martelingen? Is het waar dat de agressie jegens Papoea’s in Indonesië toeneemt? Hoe valt dit te verklaren?
De Indonesische regering heeft geschokt gereageerd op de videobeelden. Op verzoek van de Indonesische president Yudhoyono heeft minister van Buitenlandse Zaken Natalegawa de Nederlandse ambassadeur te Jakarta persoonlijk geïnformeerd over deze kwestie. Minister Natalagewa heeft aangegeven dat onmiddellijk een onderzoek is ingesteld naar de vertoonde beelden. Volgens de eerste bevindingen is inderdaad sprake van marteling door militairen van het Indonesische leger. De minister heeft aangegeven dat de schuldigen gestraft zullen worden. Tevens is toegezegd dat de definitieve resultaten van het onderzoek met Nederland en andere internationale partners zullen worden gedeeld.
In hoeverre sprake is van een losstaand incident valt moeilijk te verifiëren. Ik beschik niet over aanwijzingen dat er sprake is van een toename van agressie jegens Papoea’s. Minister Natalegawa heeft in zijn gesprek met de Nederlandse ambassadeur benadrukt dat in alle gevallen incidenten zullen worden onderzocht en dat geen sprake kan zijn van straffeloosheid.
Het Indonesische beleid voor Papoea is primair gericht op economische ontwikkeling. Nederland draagt in samenwerking met de lokale autoriteiten in Papoea hier onder meer aan bij via het People-centered Development Programme van UNDP. In dit kader is de implementatie van de speciale autonomiewet (SAL) uit 2001 een belangrijk aandachtspunt. Deze implementatie laat nog steeds te wensen over. De financiële middelen, bestemd voor sociaal-economische ontwikkeling, worden om deze reden niet optimaal besteed. Daarnaast blijven de politieke spanningen bestaan. De Indonesische regering treedt hard op tegen personen die een onafhankelijk Papoea nastreven. Dit komt onder meer tot uiting in de zware straffen die zijn opgelegd aan personen die de in Indonesië verboden Morgenstervlag hebben getoond.
Hoe valt de houding van de Indonesische regering momenteel te kenschetsen ten aanzien van de provincie Papoea en ten aanzien van de separatisten in het bijzonder?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze heeft u in de afgelopen periode, eventueel middels internationale gremia, de precaire positie van Papoea’s in Indonesië aan de orde gesteld bij de betreffende autoriteiten? Welke resultaten heeft dit opgeleverd? Betoont Indonesië zich gevoelig voor internationale kritiek hieromtrent?
Nederland spreekt regelmatig met de Indonesische autoriteiten over de situatie in Papoea. Het accent ligt daarbij op de sociaal-economische ontwikkeling en de wijze waarop Nederland hieraan kan bijdragen. Tegelijkertijd heeft Nederland herhaaldelijk zorg uitgesproken over de mensenrechtensituatie in Papoea en de hoge strafmaat die bijvoorbeeld wordt toegepast voor personen die de Morgenstervlag hebben getoond. Tevens is erop aangedrongen de Indonesische wetgeving ten aanzien van de vrijheid van meningsuiting in lijn te brengen met de internationaalrechtelijke verplichtingen die het is aangegaan, waaronder het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (het BuPo-verdrag). Ik constateer dat Indonesië steeds meer openstaat voor dialoog over dit onderwerp, hetgeen geïllustreerd wordt door onder andere de instelling van een structurele EU-Indonesië mensenrechtendialoog, in welk kader een eerste bijeenkomst in juni 2010 heeft plaatsgevonden. Binnen deze dialoog vormt ook de situatie in Papoea onderwerp van gesprek.
Het feit dat naar aanleiding van de publicatie van eerdergenoemde video op de website van Youtube de Indonesische autoriteiten proactief hebben gereageerd, ook richting internationale gemeenschap, beschouw ik als een positieve ontwikkeling. Ik verwelkom de transparante wijze waarop Indonesië deze kwestie aanpakt en de manier waarop Nederland hierover door de minister van Buitenlandse Zaken persoonlijk is geïnformeerd. Nederland zal hierover nauw contact blijven onderhouden met de Indonesische autoriteiten.
In hoeverre heeft de positie van de Papoea’s in Indonesië thans de aandacht van de EU? Kan deze aandacht verder geïntensiveerd worden? Wilt u dit bevorderen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid – zo mogelijk ook in internationaal verband – de nu aangeduide martelingen van Papoea’s door Indonesische militairen te benutten als handvat om opnieuw de positie van hen aan de orde te stellen bij de betreffende autoriteiten én te bevorderen, dat de Indonesische regering haar verantwoordelijkheid neemt in het beschermen van deze bevolkingsgroep?
Zie antwoord vraag 4.
Het onervaren personeel bij de Schipholbrand en de brandveiligheidsmaatregelen en justitiële inrichtingen |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Paulus Jansen |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat de directie van het cellencomplex op Schiphol-Oost in de weken voorafgaand aan de Schipholbrand herhaaldelijk is gewaarschuwd voor de onervarenheid van de collega’s en het gebrek aan leiding op de werkvloer?1 Is hier naar uw mening adequaat op gereageerd?
Door het personeel is destijds bij de directie van het Detentiecentrum Schiphol-Oost aandacht gevraagd voor een betere communicatie tussen personeel en leidinggevenden en het krijgen van duidelijke werkinstructies. Op 1 september 2005 is daarom door de locatiedirecteur besloten dat er onder alle medewerkers een tevredenheidsonderzoek in de vorm van een enquête zou worden gehouden. In de periode tussen 1 september 2005 en 11 oktober 2005 is de enquête gehouden. De volgende stap zou het opstellen van een plan van aanpak zijn met actie- dan wel verbeterpunten. Door de brand in de nacht van 26 op 27 oktober 2005 heeft de directie, door het op dat moment sluiten van het complex, hieraan geen gevolg kunnen gegeven.
Naar aanleiding van de meldingen aan de Technische Dienst hebben herstelwerkzaamheden plaatsgevonden.
Wat is er gebeurd met de enquête die is gehouden onder het personeel enkele weken voor de brand, waarin werknemers invulden dat ze meer aandacht voor de brandveiligheid in het cellencomplex en minder onervaren collega’s wilden? Wat is er gebeurd met de tientallen meldingen bij de technische dienst in de maanden voor de brand over ondermeer verbrande rookmelders en kapotte celdeuren?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de opmerking van oud-gevangenisdirecteur van de penitentiaire inrichting Zuyderbosch dat de Schipholbrand niets te maken had met het gebouw, maar vooral met de onervarenheid en ongeoefendheid van het personeel, en dat de echte oorzaak van de catastrofale gevolgen van de brand was dat de goedkope uitzendkrachten geen idee hadden hoe ze moesten optreden?2
De Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft zijn conclusies ten aanzien van het ontstaan en verloop van de Schipholbrand beschreven in het rapport «Brand cellencomplex Schiphol-Oost»3. Deze conclusies zijn door het toenmalige kabinet onderschreven4. De opmerkingen van de oud-gevangenisdirecteur van de penitentiaire inrichting Zuyderbosch geven mij geen aanleiding om daarvan af te wijken.
Is het waar dat het personeel dat ten tijde van de Schipholbrand aan het werk was goedkoper tijdelijk personeel was, voornamelijk jonge en onervaren uitzendkrachten? In hoeverre was dit personeel getraind om te gaan met moeilijke situaties, en hoe vaak hadden de mensen die op het fatale moment op de werkvloer stonden brandoefeningen meegemaakt?
In de nacht van de brand van 26 op 27 oktober 2005 waren in totaal zestien personen werkzaam op het cellencomplex Schiphol-Oost: zeven bewaarders uit de DJI-pool, twee medewerkers van het bedrijf Securicor, zes medewerkers van de KMar en één medewerker van de medische dienst van het cellencomplex. De Onderzoeksraad van Veiligheid concludeerde in zijn rapport dat de bewaarders die betrokken waren bij de brand, hoewel ze allen een korte BHV-opleiding hadden gehad, onvoldoende waren geïnstrueerd, opgeleid en geoefend. Zij hadden nog nooit deelgenomen aan een brandoefening op het cellencomplex Schiphol-Oost.
Wat is uw mening over het feit dat er nog steeds onervaren en ongeoefend personeel werkzaam is in het gevangeniswezen, vooral onder de Directie Bijzondere Voorzieningen waar vreemdelingendetentie onder valt? Welke risico’s brengt dit volgens u met zich mee? Vindt u het verstandig om de vreemdelingen in detentie zo goedkoop mogelijk te willen bewaken?
Er is geen onervaren en ongeoefend personeel werkzaam bij DJI. Zoals ook in de voortgangsrapportages over het actieprogramma brandveiligheid is beschreven, volgt al het executief personeel een BHV-opleiding. Tevens vinden er in elke penitentiaire inrichting jaarlijks brandoefeningen plaats5.
Overigens merk ik op dat DJI niet zozeer gebruik maakt van de inhuur van beveiligingspersoneel om de vreemdelingen in detentie zo goedkoop mogelijk te willen bewaken, maar om een grote mate van flexibiliteit te waarborgen. DJI kan door de inzet van extern personeel inspelen op fluctuaties in het aanbod van gedetineerden en vreemdelingen. Voor extern personeel gelden dezelfde kwaliteitseisen als voor eigen personeel.
Wat is uw reactie op de opmerking van voornoemde oud- gevangenisdirecteur dat de brandveiligheidsmaatregelen na de Schipholbrand draconisch zijn geweest en dat er sprake was van «paniekvoetbal», met tegengestelde eisen van brandweer en gemeenten, ook afhankelijk van de regio?2
De penitentiaire inrichtingen dienen zich te houden aan de eisen die de brandweer stelt. In het verleden werd DJI soms geconfronteerd met regionaal uiteenlopende eisen van de brandweer. Dit betekent niet dat de brandveiligheidsmaatregelen als zodanig niet noodzakelijk waren. Inmiddels heeft DJI zeer frequent overleg met vertegenwoordigers van de brandweer om deze verschillende eisen regionaal en landelijk meer éénduidig in te vullen.
Is het waar dat er in totaal € 450 miljoen is geïnvesteerd in brandveiligheidsmaatregelen? Zo nee, hoeveel dan wel? Wat is nu de stand van zaken ten aanzien van al deze brandveiligheidsmaatregelen en het verbeterprogramma?
Per saldo is voor de (brand-)veiligheid binnen de kaders van DJI een oplopend bedrag naar vanaf 2012 structureel circa € 140 mln. beschikbaar. Deze middelen zijn afgestemd op de capacitaire productietaakstelling als opgenomen in de ontwerpbegroting 2011. In dit bedrag zijn de eerder geraamde investeringskosten in rijks- en particuliere gebouwen van ca. € 400 mln. vertaald in structurele gebruiksvergoedingen RGD, respectievelijk kapitaallasten. Het genoemde bedrag is met name geïnvesteerd op twee terreinen. Enerzijds de bouwkundige aanpassingen, onder de verantwoordelijkheid van de RGD uitgevoerd, anderszijds investeren in (BHV) opleidingen en oefeningen van al het executief DJI personeel. Het bouwkundig traject loopt door tot 2011.
De RGD is met de resterende ruimten van inrichtingen, waaronder kantoorruimten, doende om de gebouwen aan te passen aan het daartoe vereiste bouwregelgevingsniveau. Het BHV verbetertraject is eind 2010 afgerond. Met het inrichten van de BHV organisatie maakt DJI de slag om de BHV in te richten gebaseerd op de specifieke gebouwelijke situatie van een inrichting en op maat personeel BHV op te leiden. Tevens is er veel aandacht voor het beheer en borgen van calamiteitenplannen6. Tegelijkertijd moet wel worden geconstateerd dat de brandveiligheidsmaatregelen substantieel zwaar drukken op de begroting van DJI.
Hoeveel is er sinds de Schipholbrand geïnvesteerd in het beter opleiden en trainen van personeel, ook voor wat betreft brandoefeningen? Heeft tegenwoordig iedere medewerker die op de werkvloer staat zowel in het gevangeniswezen als in vreemdelingendetentie geoefend met brandsimulaties? Is het belang van deze oefeningen naar uw mening voldoende doorgedrongen tot alle mensen die hier werkzaam zijn?
In de jaren 2007 tot en met 2010 is in totaal € 28,9 mln. besteed aan BHV opleidingen.
Er wordt DJI-breed aandacht besteed aan oefeningen, waaronder BHV oefeningen. Iedere inrichting stelt jaarlijks een oefenkalender op, waarin eveneens oefeningen met externe partners als de lokale brandweer zijn ingepland. Van de noodzaak tot oefenen zijn de medewerkers en het management meer dan voldoende doordrongen.
Hoeveel medewerkers zijn er nu in totaal in dienst bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)? Hoeveel daarvan zijn extern ingehuurd als uitzendkracht of in het kader van een overeenkomst met een particulier beveiligingsbedrijf?
Eind september 2010 had DJI 17 478 medewerkers (16 563 FTE) in dienst. Binnen DJI wordt geen aparte registratie bijgehouden van het aantal ingehuurde externen. De beheersing van de inzet van externen loopt via de financiële verantwoording.
Wel wordt vanwege de grote fluctuaties in de sector en de noodzaak daarop snel en flexibel te kunnen reageren het aantal extern ingehuurde personeelsleden bij de Directie Bijzondere Voorzieningen bijgehouden. Bij deze directie waren ultimo september 2010 ongeveer 1 820 FTE werkzaam. Hiervan was 880 FTE DJI-personeel en 869 FTE aan personeel van het bedrijf Group 4 Securicor. Daarnaast wordt verpleegkundige zorg en de inzet van huisartsen ingehuurd.
Hoeveel medewerkers zijn er nu in totaal in dienst bij de Directie Bijzondere Voorzieningen? Hoeveel daarvan zijn extern ingehuurd, als uitzendkracht of in het kader van een overeenkomst met een particulier beveiligingsbedrijf?
Zie antwoord vraag 9.
Stijgt het aantal externen, zowel als uitzendkracht of als medewerker van een beveiligingsbedrijf, dat werkzaam is in een van de justitiële inrichtingen nog steeds? Zo ja, waarom? Zo nee, is een stijging in de komende jaren voorzien?
De DJI probeert op een flexibele manier in te spelen op fluctuaties in het aanbod van gedetineerden en vreemdelingen. In dat kader maakt de DJI gebruik van de inhuur van beveiligingspersoneel en wordt gewerkt aan maatregelen die de inzetbaarheid van eigen personeel vergroten. Hiermee wordt tevens voorkomen dat personeel wordt geworven, dat vervolgens weer zou moeten afvloeien.
De inhuur van extern personeel kent al vanaf 2008 een dalende trend en komt voor 2010 ruim onder de norm die begin 2010 binnen Justitie gesteld is. In mei 2010 is door uw Kamer de motie Roemer aangenomen, waarin de norm extra wordt aangescherpt. De verwachting is dat DJI voor 2010 en later onder deze aangescherpte norm zal blijven7. Dit is ook in overeenstemming met de algemene doelstelling van de regering op dit terrein.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de Justitiebegroting? Zo nee, bent u bereid in ieder geval de vragen 9 tot en met 12 te beantwoorden voor de behandeling van de Justitiebegroting?
Tot mijn spijt is dit niet mogelijk gebleken, maar uiteraard kan ook in het algemeen overleg met uw Kamer op 8 december aanstaande aandacht worden besteed aan deze materie.
De reconstructie van de Schipholbrand |
|
Tofik Dibi (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat personeel van het cellencomplex op Schiphol Oost enkele weken voor de dramatische Schipholbrand van 25 op 26 oktober 2005 de directie al had gewaarschuwd voor een gebrek aan leiding en onervaren collega’s, waardoor ten tijde van de brand fout op fout gestapeld werd?1
Ja.
Wat is er destijds precies gebeurd met deze personeelsenquête, waarin de werknemers meer aandacht vroegen voor het gebrek aan leiding op de werkvloer, onervaren collega’s en gebrekkige aandacht voor de brandveiligheid in het complex?
Door de brand in nacht van 26 en 27 oktober 2005, is door het vanaf dat moment sluiten van het complex, geen vervolg gegeven aan de actie- en verbeterpunten die naar voren kwamen uit de personeelsenquête. Zie ook mijn recente antwoorden op de kamervragen van de leden Gesthuizen en Jansen (beiden SP) van uw Kamer over het onervaren personeel bij de Schipholbrand en de brandveiligheidsmaatregelen in justitiële inrichtingen (kenmerk 2010Z15133).
Heeft de Onderzoeksraad voor de Veiligheid, die uiteindelijk constateerde dat er geen of minders slachtoffers waren gevallen als de brandveiligheid van het complex de aandacht had gekregen van de betrokken instanties, kennis kunnen nemen van de personeelsenquête waarin deze waarschuwingen zijn verzameld?
De Rijksrecherche en de Onderzoeksraad voor de Veiligheid hebben alle relevante stukken ontvangen die betrekking hebben op het dossier Schipholbrand, ook de personeelsenquête.
In hoeverre is de uitvoeringspraktijk op dit punt verbeterd ten opzichte van de praktijk vóór de Schipholbrand? Welke maatregelen stelt u zich voor om signalen vanuit de medewerkers van vergelijkbare overheidsorganisaties snel en serieus te beoordelen en indien nodig te verwerken in de uitvoeringspraktijk?
DJI heeft ter verbetering van de uitvoeringspraktijk in alle rijksinrichtingen een digitale Risico- Inventarisatie en -Evaluatie (RI&E) ingevoerd. De particuliere instellingen hebben hun eigen RI&E. Door middel van een dergelijke checklist wordt inzicht verkregen in de veiligheid en gezondheidsrisico’s van de medewerkers. De uitkomsten van de checklist worden getoetst door een externe gecertificeerde deskundige van de Arbodienstverlener.
Daarnaast vindt, als onderdeel van de Risico- Inventarisatie en -Evaluatie (RI&E), om de drie jaar een medewerkerstevredenheidsonderzoek plaats. Ook kan een inrichting of een dienst zelf een soortgelijk onderzoek laten verrichten. Deze instrumenten acht ik een goed middel om signalen vanuit medewerkers van DJI te ontvangen. Ook bij andere vergelijkbare overheidsorganisaties worden onder medewerkers enquêtes gehouden. Hiermee is ook bij deze uitvoeringsorganisaties goed zicht op de uitvoeringspraktijk en worden signalen van het personeel serieus genomen.
De betrokkenheid van de betrokkenheid van het ministerie bij de benoeming van Professor Vierhout tot directeur van de ziekenhuizen in Vlissingen en Goes |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport betrokken is geweest bij de benoeming van professor Vierhout tot voorzitter van de Raad van Bestuur van de ziekenhuizen in Vlissingen en Goes?1
Er is geen sprake geweest van betrokkenheid van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij de benoeming van professor Vierhout tot voorzitter van de Raad van Bestuur van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis (ADRZ). Ik heb ook bij de Provincie Zeeland en bij de voormalige minister Klink navraag gedaan. Uit de informatie die ik heb ontvangen, kan ik concluderen dat er van hun kant geen betrokkenheid is geweest bij de benoeming.
Is het waar dat zowel voormalig minister Klink als een Zeeuws gedeputeerde betrokken waren bij het overleg dat plaats heeft gehad over de benoeming van professor Vierhout? Zo ja, wanneer heeft dit gesprek plaatsgevonden en kunt u toelichten wat de beweegredenen zijn geweest voor de persoonlijke aanwezigheid van de minister?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven, is uit navraag gebleken dat er geen sprake is van eventuele betrokkenheid van eerdergenoemde personen bij de benoeming. Ik kan om die reden dan ook niet verder ingaan op de overige vragen die u in dit verband stelt.
Bent u van mening dat het wenselijk is om volledige openheid van zaken te geven inzake uw ministeriële betrokkenheid? Zo ja, kunt u de Kamer een feitenrelaas sturen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het wenselijk om volledig openheid van zaken te geven over eventuele ministeriële betrokkenheid. In de beantwoording van vraag 1 en 2 heb ik die openheid van zaken gegeven over deze kwestie. Een feitenrelaas is weinig zinvol, omdat het niet meer informatie over de kwestie geeft.
Bent u bekend met de adviezen die professor Vierhout heeft gegeven, voor een som van ongeveer 260 000 euro, over het toekomstperspectief van de curatieve zorg in Zeeland? Zo ja, wat vindt u van de benoeming van de adviseur tot voorzitter van de Raad van Bestuur van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis?2
De adviezen van professor Vierhout zijn mij bekend. Uit navraag is gebleken dat het genoemde bedrag van 260 000 euro betrekking heeft op de vergoeding aan de Commissie Vierhout, bestaande uit zes leden en één secretaris. Dit bedrag betreft overigens activiteiten die door de Commissie Vierhout in een periode van vier jaar, te weten van 2003 tot 2007, zijn uitgevoerd.
De benoeming van professor Vierhout tot voorzitter van de Raad van Bestuur vind ik niet ter beoordeling van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Het gaat hier om bestuurszaken die vallen binnen de verantwoordelijkheid van de zorginstelling zelf.
Hoe beoordeelt u het gevoelen bij vele Zeeuwen dat veel belastinggeld is verspild om te komen tot een fusie van de ziekenhuizen en concentratie van de zorg in Goes op basis van adviezen van professor Vierhout terwijl de bevolking een volwaardig ziekenhuis op Walcheren wil behouden?
Ik ben me zeer bewust van de emoties onder de Zeeuwse bevolking als het gaat om de fusie tussen de Zeeuwse ziekenhuizen. In dit licht kan ik me dan ook voorstellen dat handelingen door het ziekenhuis op een bepaalde manier door de Zeeuwse bevolking worden beoordeeld.
Steunt u de bevolking van Walcheren dat een volwaardig ziekenhuis wenst te behouden, tegen het advies van professor Vierhout in? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ik betreur de huidige situatie in Noord en Midden Zeeland. Ik heb eerder in antwoord op kamervragen van kamerlid Voortman (Groenlinks) aangegeven dat mijn voorkeur uitgaat naar het behoud van een klein volwaardig ziekenhuis op Walcheren. Hierbij heb ik gesteld dat de kwaliteit op een verantwoord niveau dient te zijn. Ik heb bij het ADRZ dan ook aangedrongen op een business case die ingaat op de kwalitatieve en financiële haalbaarheid van een klein volwaardig ziekenhuis op Walcheren. Als de kwaliteit niet op een verantwoord niveau gehouden kan worden, zijn afzonderlijke maatregelen nodig.
Bent u van mening dat er tot dat er een gedragen visie is op de toekomst op de ziekenhuiszorg in Zeeland, afgestemd met de provincie, gemeenten en ziekenhuizen, er geen verdere stappen mogen worden gezet naar ontmanteling van de zorg op Walcheren? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen en wilt u de Kamer op de hoogte houden? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het spoeddebat van 6 oktober 2010 heeft mijn voorganger u een stand van zaken brief toegezegd die onder andere ingaat op de stappen die ik in de komende periode ga nemen ten aanzien van de Zeeuwse situatie. In deze brief zal ik uitgebreid ingaan op de verschillende scenario’s en mogelijkheden die beschikbaar zijn. Ik verwacht u deze brief in de eerste week van december 2010 te sturen. Ik verzoek u deze brief af te wachten.
Het bedrijf Future Life Insurance Broker SA |
|
Ewout Irrgang |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Waarom heeft de Luxemburgse toezichthouder als «home toezichthouder» niet opgetreden tegen het bedrijf Future Life Insurance Broker SA (FLIB) terwijl het zonder Luxemburgse bankvergunning in Nederland opereerde?1
FLIB heeft reeds enige tijd de aandacht van AFM en DNB. DNB en AFM vermoedden dat FLIB de Nederlandse toezichtwetgeving overtrad, doch beschikten over onvoldoende informatie om dit vast te stellen. DNB en AFM hebben dit onder de aandacht van de Luxemburgse Commission de Surveillance du Secteur Financier (CSSF) en Commissariat aux Assurances (CA) gebracht en verder zelf onderzoek verricht. De Luxemburgse toezichthouders gaven aan dat FLIB in Luxemburg niet onder toezicht staat. De CSSF heeft verder laten weten dat in Luxemburg het optreden tegen niet onder toezicht staande partijen onder justitie valt.
De (wettelijke) mogelijkheden om ondernemingen gevestigd in het buitenland, die actief zijn op de Nederlandse markt, aan te pakken zijn beperkt. FLIB stond niet onder toezicht van DNB en/of de AFM. De door DNB en AFM opgelegde lasten onder dwangsom hadden uitsluitend tot doel om FLIB te dwingen informatie te overleggen.
DNB heeft aangifte bij justitie gedaan, die het dossier in behandeling heeft genomen.
Vanaf welk moment was de Luxemburgse toezichthouder op de hoogte van het feit dat FLIB zonder vergunning in Nederland opereerde?
De exacte informatiepositie van de Luxemburgse toezichthouders is mij niet bekend.
In december 2007 heeft de AFM de Luxemburgse toezichthouders (CSSF en CA) geïnformeerd over haar vermoeden dat FLIB zich in strijd met de Wet op het financieel toezicht (Wft) op de Nederlandse financiële markt begeeft. Mogelijke overtredingen waren: bemiddelen zonder een AFM-vergunning, verlenen van beleggingsdiensten of beleggingsactiviteiten verrichten zonder AFM-vergunning, aanbieden van effecten zonder een door de AFM goedgekeurd prospectus en het zonder ontheffing van DNB handelen in strijd met het verbod om opvorderbare gelden aan te trekken.
In januari 2008 heeft de AFM een reactie van het CA ontvangen waarin het CA aangeeft dat ze gaat onderzoeken of de activiteiten van Future Life vergunningplichtig zijn.
De CSSF liet weten dat zij niet de aangewezen toezichthouder was maar bij voldoende feiten de Luxemburgse politie kon informeren. In april 2008 heeft DNB na eigen onderzoek de Luxemburgse toezichthouder CSSF nader over de mogelijke overtreding van bepalingen in de Wft in Nederland door FLIB geïnformeerd. CSSF berichtte DNB op basis van de informatie die zij had ontvangen, dat zij niet de aangewezen toezichthouder was om de politie te informeren, aangezien het een assurantietussenpersoon zou betreffen en verwees naar de CA. In oktober 2008 heeft het CA aan de AFM bericht dat een klacht over FLIB is ingediend bij het Luxemburgs Openbaar Ministerie.
Hebben de Nederlandse toezichthouders als «host toezichthouders» bij de Luxemburgse toezichthouder erop aangedrongen op te treden tegen FLIB? Zo ja, waarom is niet opgetreden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie de antwoorden bij vragen 1 en 2.
Waarom werd door de Nederlandse toezichthouder Autoriteit Financiële Markten (AFM) pas ver in 2008 een last onder dwangsom aan FLIB opgelegd terwijl het bedrijf al eind 2007 bij de AFM in beeld was?
Naar aanleiding van een melding van een oplettende consument die zich afvroeg of FLIB over een vergunning beschikte en het daarop volgende eigen onderzoek van de AFM, heeft de AFM eind september 2007 informatie verstrekt aan DNB met betrekking tot het mogelijk overtreden van artikel 3:5 van de Wft (het handelen in strijd met het verbod om opvorderbare gelden aan te trekken buiten besloten kring) door FLIB. DNB heeft vanaf dat moment onderzoek (schriftelijke informatieverzoeken en onderzoek ter plaatse) verricht naar FLIB om na te gaan of sprake was van het aantrekken van opvorderbare gelden buiten besloten kring.
Daarnaast heeft de AFM haar eigen onderzoek vervolgd om helderheid te krijgen over de bedrijfsstructuur van FLIB en de door FLIB verrichtte activiteiten. Doel hiervan was te kunnen beoordelen of sprake was van activiteiten die onder het toezicht van de AFM zouden vallen. Vanwege de omstandigheid dat het een in het buitenland gevestigde instelling betrof met een ondoorzichtige structuur, duurde het onderzoek langer. Ook de gebrekkige medewerking van FLIB is de voortvarendheid niet ten goede gekomen. Een en ander heeft uiteindelijk geresulteerd in een last onder dwangsom die is opgelegd op 16 september 2008 waarbij FLIB tien werkdagen werd gegund om de door de AFM verzochte informatie alsnog te verstrekken. Toen FLIB niet binnen 10 dagen aan de last had voldaan, is de last op 2 oktober 2008 gepubliceerd.
De AFM heeft overigens voor het eerst in januari 2010 meldingen ontvangen van gedupeerden die aangaven geld te hebben verloren.
Kunt u uitleggen waarom pas maanden later deze last onder dwangsom openbaar is gemaakt terwijl ondertussen nog meer mensen werden opgelicht door het betreffende bedrijf?
Zoals gezegd beschikten de AFM en DNB niet over voldoende informatie om vast te stellen of FLIB de toezichtwetgeving overtrad. De lasten onder dwangsom van AFM en DNB dienden om FLIB te dwingen informatie te overleggen. In dat kader heeft de AFM op 16 september 2008 een last onder dwangsom opgelegd en DNB op 3 november 2008. Zie verder de beantwoording van vraag 4.
DNB heeft op 3 november 2008 een last onder dwangsom opgelegd om FLIB te dwingen tot het verstrekken van die informatie. Deed FLIB dat niet binnen de daarvoor gestelde termijn, dan zou zij per week dat zij dat naliet een dwangsom moeten betalen, tot uiterlijk 8 februari 2009. FLIB heeft alle dwangsommen verbeurd. Vanaf het moment dat de last de onder dwangsom onherroepelijk was – dat wil zeggen dat er geen bezwaar- en beroepsmogelijkheden meer open stonden – en alle dwangsommen verbeurd waren, is DNB overgegaan tot het publiceren van de beschikking last onder dwangsom.
De lasten onder dwangsom betroffen zoals gezegd het overleggen van informatie; uit de openbaarmaking van de last bleek dus ook niet meer dan dat. De Nederlandse toezichthouders streven ernaar partijen die de toezichtwetgeving overtreden, voor zover mogelijk, in beeld te krijgen en waar mogelijk te handhaven. Het is onvermijdelijk dat er dan al consumenten benadeeld (kunnen) zijn. Het is belangrijk dat consumenten zich goed oriënteren voordat zij met een partij in zee gaan. FLIB is niet in Nederland gevestigd en staat niet onder toezicht, niet in Nederland, en niet elders. Dit betekent dat de enige waarborg voor een consument de toezegging van die onderneming is. Consumenten kunnen de openbare registers van de AFM en DNB raadplegen, waarin de onder toezicht staande ondernemingen staan vermeld.
Wanneer raakten de Nederlandse toezichthouders op de hoogte van het feit dat een van de bestuurders vanuit een andere vennootschap polissen bleef aanbieden?
Eind januari 2010. FLIB voldeed niet aan de last onder dwangsom om informatie aan DNB te verstrekken. DNB heeft begin februari 2010 – mede vanwege de beperkte bevoegdheden die zij heeft ten aanzien van niet onder toezichtstaande ondernemingen – de overdracht van de zaak aan justitie in gang gezet.
Waarom is pas begin 2010 opnieuw een last onder dwangsom opgelegd en waarom is deze opnieuw pas ruim een half jaar laten openbaar gemaakt?
FLIB beweerde over een vergunning in België te beschikken. DNB en de AFM hebben deze informatie geverifieerd; die informatie bleek onjuist. Vervolgens is begin 2010 een last onder dwangsom opgelegd aan de bestuurders van FLIB. Zoals in het antwoord bij vraag 8 wordt aangegeven, is gebruikelijk dat eerst van de onderneming informatie wordt gevorderd alvorens natuurlijke personen worden benaderd.
Met betrekking tot de termijn waarna openbaarmaking van de last onder dwangsom heeft plaatsgevonden kan worden verwezen naar het antwoord op vraag 5: vanaf het moment dat de last onder dwangsom onherroepelijk was – dat wil zeggen dat er geen bezwaar- en beroepsmogelijkheden meer open stonden – en alle dwangsommen verbeurd waren, is DNB mede met inachtneming van de regels en termijnen uit de Algemene wet bestuursrecht overgegaan tot het publiceren van de beschikking last onder dwangsom.
Waarom is niet in 2008 al een last onder dwangsom opgelegd aan de bestuurder als natuurlijke persoon om te voorkomen dat hij vanuit een ander bedrijf kon doorgaan met zijn oplichtingpraktijken?
De Wft richt zich tot de financiële onderneming. Het is dan ook gebruikelijk dat in eerste instantie handhavend wordt opgetreden tegen de financiële onderneming.
Naar het zich toen liet aanzien, hebben consumenten financiële producten afgenomen van FLIB en niet van haar individuele bestuurders. Om die reden hebben DNB en de AFM hun toezicht- en handhavingbevoegdheden in eerste instantie tegen FLIB ingezet. Het was voor de toezichthouders bovendien niet mogelijk om een openbare waarschuwing te geven over mogelijke illegale praktijken omdat er geen overtreding van een verbodsbepaling van de Wft was geconstateerd. Ook was niet bekend/stond niet vast dat er consumenten werden opgelicht. Het lag dan ook niet in de rede om verdergaande maatregelen te treffen jegens de betreffende bestuurders.
Deelt u de mening dat de openbaarmaking van een last onder dwangsom in een dermate formeel juridisch taalgebruik wordt gedaan dat dit voor leken moeilijk te begrijpen is? Zo ja, bent u bereid AFM en De Nederlandsche Bank (DNB) te verzoeken in het vervolg in meer begrijpelijk Nederlands openbaar te maken dat een bedrijf niet meewerkt aan een informatieverzoek en dat mogelijke klanten zich daarvan goed bewust moeten zijn?
DNB en de AFM lichten de openbaarmaking van een opgelegde last onder dwangsom, en overigens ook een bestuurlijke boete, in een persbericht altijd kort en duidelijk toe, zodat voor een ieder duidelijk is waarom een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete is opgelegd.
Er valt niet aan te ontkomen dat in de last onder dwangsom of in de bestuurlijke boete juridische taal wordt gebruikt. Overigens heeft het de aandacht van DNB om het publiek helder te informeren, zie bijvoorbeeld http://www.dnb.nl/openboek/extern/id/nl/all/40–157630.html. De AFM heeft de laatste twee jaar gewerkt aan duidelijke en begrijpelijke doelgroepgerichte communicatie. Dit project, Duidelijke Taal genaamd, heeft geleid tot een omslag in de schrijfstijl van de AFM.
Daarnaast kan voor nadere vragen altijd telefonisch of per e-mail contact worden opgenomen met de informatiedesk van DNB of de AFM. Dat staat ook altijd in de persberichten.
Bent u bereid de Wet Nationale Ombudsman te wijzigen zodat consumenten met klachten over de toezichthouders zich bij hem kunnen melden?
Op dit moment wordt gekeken naar de mogelijkheden om de Ombudsman klachten van consumenten te laten beoordelen. Als de uitkomsten hiervan bekend zijn, zal de TK hierover nader worden geïnformeerd.
Vindt u dat de Luxemburgse toezichthouder haar taken als hoofdtoezichthouder goed heeft uitgeoefend?
Zie het antwoord op vraag 1.
Vindt u dat AFM en DNB inzake Future Life hun taken goed hebben uitgeoefend?
Ja. In deze zaak is voortdurend naar de wettelijke mogelijkheden gezocht om het aanwezige vermoeden van een overtreding te kunnen omzetten in een vaststelling van overtreding. In sommige gevallen is het vergaren van informatie met de bestuursrechtelijke instrumenten van de toezichthouders een probleem, zeker bij buitenlandse ondernemingen.
Bent u bereid in Europees verband te pleiten voor versterking van de bevoegdheden van host toezichthouders?
Ja. Dit geldt zowel voor onder toezicht staande instellingen als voor niet onder toezicht staande instellingen. De Europese samenwerking op het gebied van financieel toezicht is reeds een aandachtspunt op Europees niveau en krijgt verder gestalte met de instelling van Europese toezichthouders.
Het bericht dat Zelfstandigen Zonder Personeel (zzp-ers) in Amsterdam zich slecht verzekeren als het gaat om zorg, pensioen en arbeidsongeschiktheid |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennis kunnen nemen van het artikel «Zzp-er onverzekerd voor zorg»?12
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat een derde van de 31 000 zzp-ers in Amsterdam geen verplichte basiszorgverzekering heeft? Kunt u inzichtelijk maken hoeveel zzp-ers in Nederland geen verplichte basiszorgverzekering hebben en wat de overwegingen zijn voor zzp-ers om zich niet te verzekeren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uit het artikel «Zzp’er onverzekerd voor zorg» vernomen dat een derde van de zzp’ers in Amsterdam geen verplichte zorgverzekering heeft. Uit onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek is gebleken dat er 152 240 onverzekerde verzekeringsplichtigen waren op 1 mei 2009. Ik heb u hierover bericht bij de VWS-verzekerdenmonitor 20103. Het is mij niet bekend hoeveel van deze onverzekerden zzp’er zijn of wat de overwegingen van de betreffende onverzekerde zzp’ers zijn om niet aan hun wettelijke verplichting te voldoen.
Kunt u aangeven welke stappen u gaat ondernemen om ervoor te zorgen dat iedere inwoner in Nederland, dus ook de zzp-er, een basiszorgverzekering heeft?
Momenteel ligt ter behandeling in de Eerste Kamer het wetsvoorstel «opsporing en verzekering onverzekerden zorgverzekering»4 dat beoogt om verzekeringsplichtigen zonder zorgverzekering op te sporen door bestanden te koppelen. De regering acht het namelijk ongewenst dat een deel van de verzekeringsplichtigen zich kan onttrekken aan de verzekeringsplicht en daarmee aan de solidariteit. Met het wetsvoorstel worden de opgespoorde onverzekerden door het College voor zorgverzekeringen gewezen op hun verzekeringsplicht en aangespoord een zorgverzekering te sluiten. Laten zij dit na, dan worden ze beboet en uiteindelijk ambtshalve verzekerd bij een zorgverzekeraar. In dat geval zijn zij een jaar lang een bestuursrechtelijke premie verschuldigd ter hoogte van de standaardpremie.
Voordat het wetsvoorstel in werking treedt, worden uitgebreide voorlichtingsactiviteiten ingezet om specifieke groepen onverzekerden te bereiken. Ik zal bezien of daarbij nog in het bijzonder aandacht kan worden besteed aan zzp’ers.
Bent u ervan op de hoogte dat zo’n 75% van de zzp-ers in Amsterdam geen arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft afgesloten en in heel Nederland slechts 50% wel een verzekering heeft afgesloten? Kunt u de redenen voor de lage verzekeringsgraad van zzp-ers inzichtelijk maken? Kunt u zich vinden in de aanbevelingen die de Sociaal Economische Raad in zijn rapport «De zzp-er in beeld» doet, als het gaat om het verzekeren van arbeidsongeschiktheid? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om deze aanbevelingen te implementeren?
Ik beschik niet over gegevens met betrekking tot regionale verschillen in de verzekeringsgraad van zelfstandigen tegen het risico van arbeidsongeschiktheid. Uit het in 2009 uitgevoerde evaluatie-onderzoek naar de effecten van de Wet einde toegang verzekering WAZ komt naar voren dat van alle zelfstandigen ongeveer de helft verzekerd is tegen het risico van arbeidsongeschiktheid. Dit onderzoek heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 14 september 2009 aan uw Kamer aangeboden. Of men een arbeidsongeschiktheidsverzekering afsluit wordt volgens het betreffende onderzoek in belangrijke mate bepaald door de binding met het bestaan als zelfstandige: indien men al langere tijd werkzaam is als zelfstandige en meer uren per week aan de onderneming besteedt wordt vaker een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten. Voorts zijn de hoogte van het inkomen uit ondernemen en de afhankelijkheid van dit inkomen van belang. Ook leeftijd speelt een rol. Ervaren gezondheid en gepercipieerd beroepsrisico zijn niet van significante invloed, zo blijkt uit het onderzoek. Op 15 oktober jl. heeft de SER advies uitgebracht over de positie van zelfstandigen zonder personeel. In de kabinetsreactie op dit SER-advies zal worden ingegaan op de aanbevelingen die door de SER zijn gedaan.
Bent u ervan op de hoogte dat zo’n 80% van de zzp-ers in Amsterdam geen pensioenverzekering heeft afgesloten? Kunt u inzichtelijk maken hoeveel zzp-ers in Nederland geen pensioenverzekering hebben afgesloten? Kunt u daarbij aangeven wat de overwegingen voor zzp-ers zijn om geen pensioenverzekering af te sluiten?
Ook over regionale verschillen in pensioenopbouw door zelfstandigen beschik ik niet. Wel is bekend dat zelfstandigen in mindere mate pensioen opbouwen dan werknemers en in het geval zij pensioen opbouwen, de opbouw beperkter is dan werknemers5. De schattingen over de pensioenopbouw door zelfstandigen lopen hierbij uiteen, mede door verschillende definities en daardoor verschillende onderzoekspopulaties. Ook dient te worden bedacht dat zelfstandigen verschillende mogelijkheden hebben om in hun oudedagsvoorziening te voorzien, waarvan een verzekering (lijfrente) er één is. Voor het niet sluiten van een pensioenverzekering geldt een aantal mogelijke overwegingen, zoals de kosten van de pensioenverzekering, de intransparantie van en onbekendheid met pensioenverzekeringen, het beperkte pensioenbewustzijn, maar ook – zoals zojuist vermeld – het beschikken over een alternatieve vorm van oudedagsvoorziening. In reactie op het SER-advies zal het kabinet nader ingaan op de pensioenopbouw door zelfstandigen. Hierbij zal ook worden ingegaan op de toegankelijkheid van pensioenen voor zelfstandigen.
Heeft u kennisgenomen van het tv-programma Uitgesproken EO, waarin wordt vermeld dat in 75% van de 28 onderzochte asielzoekerscentra (AZC) christenen of ex-moslims te maken hebben met discriminatie, dat in 67% van de AZC’s (doods)bedreigingen voorkomen en dat in 33% van de AZC’s geweld op grond van hun christelijke overtuiging door veelal islamitische medebewoners?12
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van deze peiling van Stichting Gave onder deze 28 AZC’s?
Bedoelde peiling van Stichting Gave betreft een korte peiling onder een zeer beperkte groep mensen met contacten in asielzoekerscentra. Desalniettemin neem ik signalen zoals in vermeld televisieprogramma naar voren gebracht serieus. Asielzoekers hebben recht op een veilige opvangsituatie, ongeacht hun nationaliteit, etniciteit, religie, seksuele geaardheid of politieke overtuiging.
Het creëren van een veilige en beheersbare leefomgeving is dan ook een van de belangrijkste taken van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA).
Door het COA geregistreerde incidenten laten overigens cijfermatig een ander beeld zien dan de cijfers van de Stichting Gave doen vermoeden. Het aantal incidenten dat voortvloeit uit conflicten tussen moslims en christenen is gering (zie hiervoor het antwoord op vraag 4).
Belangrijker vind ik echter dat de veiligheid van asielzoekers continu centraal staat bij het verzorgen van de opvang door het COA, waarbij ik wil benadrukken dat in de opvanglocaties, evenmin als in de maatschappij, het voorkómen van incidenten niet in alle gevallen zal slagen. Het COA zal in het reguliere overleg met Stichting Gave aandacht besteden aan deze peiling.
Overigens zijn de conclusies die uit de peiling worden getrokken, zoals weergegeven in het televisieprogramma Uitgesproken EO, methodologisch niet correct. De percentages in de uitkomsten van de peiling zien op de 24 ondervraagden, niet op de asielzoekerscentra in Nederland.
Wat wordt er gedaan om de huisregels van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), waarin regels staan om een veilige woon- en leefomgeving te garanderen, bekend te maken onder asielzoekers, inclusief de sancties die kunnen volgen?
Iedere bewoner ontvangt bij binnenkomst in de opvang de huisregels en tekent daar ook voor. Deze huisregels worden in de meest gangbare talen verstrekt en tevens mondeling met behulp van een tolk toegelicht. Daarnaast wordt iedere bewoner in de gesprekken die het COA voert bij binnenkomst en ook in latere fases van het verblijf in de opvang uitgebreid geïnformeerd over de ontoelaatbaarheid van iedere vorm van discriminatie. Tevens krijgen bewoners uitleg over de mogelijkheid om aangifte te doen van (vermeende) strafbare feiten.
Kunt u aangeven op welke schaal kwetsbare groepen asielzoekers in AZC's vanwege hun religie, etniciteit, sekse, seksuele gerichtheid of ander kenmerk slachtoffer worden van bedreigingen en geweld? Zo nee, bent u bereid daar een onderzoek naar in te stellen om de exacte omvang van dit probleem te achterhalen?
Inzicht in de mate waarop kwetsbare groepen in AZC’s slachtoffer van geweld of bedreiging worden, hangt voor een belangrijk deel samen met de bereidheid van (mogelijke) slachtoffers om daarover de medewerkers van het COA of de politie te informeren. Alleen aan de hand van meldingen kan worden aangegeven op welke schaal de vermeende bedreigingen en geweldsplegingen plaatsvinden. Het COA registreert alle bekende incidenten in het bewonersinformatiesysteem dat het COA hanteert.
Een analyse van de gegevens uit dit systeem laat zien dat er in de afgelopen 2 jaar 24 incidenten zijn geregistreerd die betrekking hebben op conflicten tussen bewoners. Hiervan zijn drie incidenten terug te voeren op conflicten tussen moslims en christenen.
Bent u bereid de aangiftes bij de politie van religieus gerelateerde bedreigingen en mishandelingen te registeren? Zo nee, waarom niet?
Het COA registreert alle gevallen waarin aangifte wordt gedaan naar aanleiding van (mogelijk) strafbare feiten die door bewoners van de COA-opvang zouden zijn gepleegd. Een strafrechtelijke veroordeling wegens een misdrijf wordt meegewogen in de individuele asielprocedure.
Bent u bereid de mogelijkheid om anoniem melding te doen van bedreigingen of mishandeling te bespreken met het CAO en beter onder de aandacht te brengen van de asielzoekers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hieraan invulling geven?
Het anoniem doen van een melding maakt het lastig, zo niet onmogelijk tegen het gemelde incident op te treden. COA-medewerkers zullen, indien zij het idee hebben dat er sprake is van problemen op grond van religie, in een vertrouwelijk gesprek trachten na te gaan of ingrijpen gewenst en nodig is. Daarbij zal de bewoner worden uitgelegd dat het COA, als de bewoner dat wenst, geheimhouding in acht zal nemen.
Zoals hiervoor weergegeven krijgen bewoners uitleg over de mogelijkheid om aangifte te doen van (vermeende) strafbare feiten. Hierbij wordt er op aangedrongen om bij bedreiging, aangifte en geweld altijd daadwerkelijk aangifte te doen bij de politie. Dit geldt uiteraard eveneens indien sprake is van discriminatie of bedreiging vanwege de levensovertuiging van bewoners.
Aan bewoners die van mening zijn dat zij vanwege hun levensovertuiging worden gediscrimineerd of bedreigd, wordt geadviseerd vanwege dit feit aangifte te doen bij de politie.
Bent u tevens bereid het COA op te dragen een vertrouwenspersoon in te stellen zodat deze problemen laagdrempelig kunnen worden besproken?
Het COA beschikt over een Meldpunt Veiligheid Centraal orgaan opvang asielzoekers. Dit meldpunt is een meldpunt voor diverse vormen van criminaliteit: (vermoedens van) georganiseerde misdaad, vrouwenhandel, extremisme, wapen/drugshandel en discriminatie, ook wanneer deze religieus van aard is. Het richt zich op: criminaliteitspreventie, criminaliteitsbestrijding, signalering van onveiligheid en het opvolging geven daarvan. Bewoners kunnen, ook via COA-medewerkers, eventuele misstanden (laten) melden via intranet en een speciaal telefoonnummer. Dit geldt uiteraard ook voor bedreigingen met religieuze achtergronden.
Daarnaast beschikt het COA over een klachtenregeling voor asielzoekers en is het voeren van een (vertrouwelijk) gesprek op initiatief van bewoner of medewerker altijd mogelijk. Een afzonderlijke COA-vertrouwenspersoon acht ik dan ook niet noodzakelijk.
Bent u bereid het bestaande meldpunt van het COA ook open te stellen voor meldingen van bedreigingen die religieus gerelateerd zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat indien er sprake is van (doods)bedreigingen en mishandeling, niet het slachtoffer overgeplaatst moet worden naar een andere (veilige) locatie, maar dat de dader moet worden overgeplaatst naar de vreemdelingendetentie?
Welke stappen zijn aangewezen in het geval sprake is van discriminatie, bedreiging of andere misdragingen wordt steeds voor elke individuele situatie zorgvuldig afgewogen.
In voorkomende gevallen, met name indien er sprake is van (bijna) uitgeprocedeerde asielzoekers, kan het COA in overleg met de Dienst Terugkeer en Vertrek bezien of ten aanzien van de overlastgevende vreemdelingplaatsing in vreemdelingenbewaring aan de orde is. De mogelijkheden hiertoe worden per geval beoordeeld.
Bent u bereid bij herhaling van en/of grove (doods)bedreiging of mishandeling, tot stopzetting van de asielprocedure over te gaan, conform artikel 35 van de Vreemdelingenwet 2000?
Strafrechtelijke antecedenten worden conform staand beleid altijd betrokken bij de beoordeling van een verzoek om toelating. Vervolgens biedt de Vreemdelingenwet 2000 de mogelijkheid om bij een afwijzing van een aanvraag om toelating een vreemdeling ongewenst te verklaren, wanneer hij ter zake van een misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf ten minste een maand bedraagt. Ook is ongewenstverklaring mogelijk van vreemdelingen die bij herhaling ter zake van een misdrijf zijn veroordeeld.
Met betrekking tot asielverzoeken is het echter wel van belang om te vermelden dat in het geval sprake is van vluchtelingrechtelijke vervolging, dan wel dreigende schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden bij terugkeer, niet elke strafrechtelijke veroordeling kan leiden tot afwijzing van het asielverzoek. Alleen bij zeer ernstige misdrijven zal in die gevallen de asielaanvraag kunnen worden afgewezen. Overigens is artikel 35 Vreemdelingenwet 2000 hier niet van toepassing omdat dit artikel ziet op de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
Kinderarbeid bij hazelnotenproductie in Turkije |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van EenVandaag over kinderarbeid op hazelnootplantages in Turkije?1
Ja.
Deelt u de mening dat er in een land dat lid wil worden van de Europese Unie van kinderarbeid absoluut geen sprake kan zijn?
De EU-toetredingsonderhandelingen met Turkije werden gestart in 2005. De onderhandelingen verlopen traag en het einde is nog niet in zicht. De Raad van december 2009 riep Turkije op om een grotere inspanning te leveren om aan de Kopenhagencriteria te voldoen. Hierbij werd in het bijzonder – mede op aandringen van Nederland – expliciet naar het belang van vrouwen- en kinderrechten verwezen. De Europese Commissie besteedt in haar dialoog met Turkije immer aandacht aan het waarborgen van mensenrechten.
Ondanks de hierboven genoemde afname van kinderarbeid, komt kinderarbeid nog steeds in substantiële mate voor in Turkije. De Europese Commissie constateert in het Voortgangsrapport 2010 over Turkije een beperkte voortgang in de uitbanning van kinderarbeid. De Commissie verwelkomt de oprichting binnen het Turkse ministerie van Arbeid en Sociale Zaken van een directie voor Achtergestelde Groepen. Eén van de taken van deze directie betreft de coördinatie van de inspanningen door instituties ter bestrijding van kinderarbeid. Niettemin stelt de Commissie dat de inzet en implementatie op het terrein van het uitbannen van kinderarbeid verder versterkt dient te worden.
Bent u bereid de concerns die gebruik maken van deze hazelnoten aan te spreken op hun verantwoordelijkheid en wilt u bij deze concerns aandringen op het stopzetten van handel in hazelnoten die door kinderen zijn geplukt?
Zie het gecombineerde antwoord op vraag 1 en 5 van de vragen van de leden Gesthuizen, Irrgang en Voordewind. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 789)
Hoe beoordeelt u de initiatieven die bedrijven in deze branche zelf hebben genomen om kinderarbeid tegen te gaan?
Zie het gecombineerde antwoord op vraag 1 en 5 van de vragen van de leden Gesthuizen, Irrgang en Voordewind.
Op welke wijze zult u de initiatieven op het gebied van de bestrijding van kinderarbeid, die door het vorige kabinet zijn ontplooid, voortzetten?
Zoals bekend vormen het VN-Kinderrechtenverdrag en de ILO-verdragen over Minimum Leeftijd (138/1973) en over de Ergste Vormen van Kinderarbeid (182/1999) de grondslag voor het Nederlandse beleid inzake kinderarbeid. Overeenkomstig deze verdragen is Nederland voorstander van de afschaffing van alle vormen van kinderarbeid, waarbij prioriteit wordt gegeven aan uitbanning van de ergste vormen. Dat kan alleen met een integrale aanpak waarbij Nederland zich, naast het bevorderen van de ratificatie en naleving van deze verdragen, via multilaterale kanalen en bilaterale kanalen inzet voor de bestrijding van kinderarbeid.
Het kabinet zal zich inzetten voor de uitvoering van de op 14 juni jl. op Nederlands initiatief tot stand gekomen EU-Raadsconclusies kinderarbeid, waarin de Europese Commissie wordt gevraagd voor eind 2011 te rapporteren over de ergste vormen van kinderarbeid in relatie tot handel. Graag verwijs ik in dit verband naar de brieven die uw Kamer op 29 april en 16 juni jl. zijn toegekomen over de uitvoering van de moties Voordewind (31 263 Nr. 16) en Ortega-Martijn (31 700 Nr. 38) met betrekking tot het opleggen van een boete indien sprake is van kinderarbeid of dwangarbeid op het project en bij de eerste wezenlijke toeleverancier van investeringsprojecten waarvoor overheidssubsidie is ontvangen.
Welke mogelijkheden worden, zowel in Nederlands als in Europees verband, benut, om de Turkse autoriteiten te bewegen stappen te zetten ten aanzien van bedrijven die profiteren van kinderarbeid? Welke bijdrage leveren Nederland en de Europese Unie zodat de kinderen die nu werkzaam zijn op hazelnootplantages in de toekomst naar school kunnen gaan?
In het Voortgangsrapport 2010 van de Europese Commissie over Turkije meldt de Commissie dat in 2009–2010 de schoolparticipatie hoger was onder kinderen tot 12 jaar dan in 2008–2009. Het Turkse ministerie van onderwijs stelde een «early-warning systeem» in voor kinderen die het risico lopen op schooluitval. Daarnaast werd door de minister-president in een circulaire aandacht gevraagd voor de noodzaak de omstandigheden te verbeteren voor seizoensarbeiders in de landbouwsector en hun families, inclusief betere toegang voor kinderen tot onderwijs en gezondheidszorg. De Commissie constateert echter dat aanvullende inspanningen, met name op het gebied van implementatie, zijn vereist.
In samenwerking met de ILO neemt de Turkse overheid maatregelen om te zorgen dat de kinderen van seizoensarbeiders in de toekomst naar school kunnen gaan. Dat doet de Turkse kinderbescherming (SHÇEK) in samenwerking met ILO, het Turkse ministerie van Arbeid en het Turkse ministerie van Onderwijs. SHÇEK is samen met het ministerie van Arbeid en het ministerie van Onderwijs een initiatief gestart om te zorgen dat kinderen in alle gevallen onderwijs kunnen volgen. Primair onderwijs is in Turkije uiteraard verplicht. Met het initiatief wil de Turkse overheid waarborgen dat kinderen, die door hun ouders worden meegenomen naar gebieden waar seizoensarbeid wordt verricht, toch onderwijs kunnen volgen. SHÇEK werkt nauw samen met ILO om dit initiatief vorm te geven.
De Nederlandse regering zal de zorg in de Nederlandse samenleving over het inzetten van kinderen in de seizoensoogst opbrengen in de jaarlijkse SZW-dialoog met Turkije. Hierbij zal Nederland aangeven waardering te hebben voor de inspanningen die Turkije zich reeds heeft getroost, maar tevens bepleiten dat scholen, arbeidsinspectie en bedrijven intensief betrokken worden bij de bestrijding van kinderarbeid in de seizoensoogst.
Nederland neemt daarnaast actief deel aan de ILO vergaderingen waarin gesproken wordt over de naleving van arbeidsnormen, waaronder het verbod op kinderarbeid. Samen met verschillende andere EU-lidstaten zet Nederland daarbij in op de onmiddellijke uitbanning van kinderarbeid. Via het multilaterale toezichtmechanisme van de ILO worden landen die het verbod op kinderarbeid niet naleven, daarop aangesproken en aangespoord om stappen te zetten om kinderarbeid uit te bannen.
Op welke manier wordt de consument geïnformeerd over kinderarbeid bij de totstandkoming van het eindproduct waarin hazelnoten uit Turkije zijn verwerkt?
De Nederlandse regering gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven om verantwoorde consumentenproducten en betrouwbare consumenteninformatie aan te bieden. Transparantie over de MVO ambitie en verslaglegging over ketenverantwoordelijkheid zijn belangrijke middelen voor bedrijven om dit vertrouwen te krijgen en te behouden.
Uit gesprekken met de brancheorganisaties is naar voren gekomen dat het in de praktijk niet mogelijk blijkt te zijn om aan te geven of een eindproduct met zekerheid al dan niet tot stand is gekomen met hazelnoten waarbij kinderarbeid is ingezet. Om dergelijke informatie te kunnen geven, zal een controleur aanwezig moeten zijn bij iedere situatie waarbij kinderarbeid zich voor zou kunnen doen. Zie ook antwoord op gecombineerde vragen 1 en 5 van de eerste set.
Op wat voor manier wordt gewerkt aan dat hazelnootplukkers gestimuleerd worden om naar school te gaan? Is de International Labor Organization (ILO) hierbij betrokken?
Zie het gecombineerde antwoord op vraag 6.
Kinderarbeid bij hazelnotenproductie in Turkije |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Ewout Irrgang , Joël Voordewind (CU) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat op grote schaal sprake is van kinderarbeid bij de productie van hazelnoten in Turkije, en dat die kinderen slechts één euro per uur verdienen en ook nog eens drie maanden school missen?1
Met het oog op het contextgebonden karakter van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen wordt eerst ingegaan op relevante elementen van de brede problematiek.
De in de vraagstelling beschreven situatie is opgebouwd uit beelden uit uitzendingen van EénVandaag2 die op hun beurt gebaseerd zijn op de documentaire «Kinderen van het seizoen»3. Deze documentaire volgt een gezin gedurende een oogstseizoen en geeft een beeld van de complexe problematiek rondom seizoensmigratie in Turkije. Dit is een eerste element van de context. Om een noodzakelijke aanvulling op hun inkomen te verwerven, verlaten Turkse gezinnen in het oogstseizoen hun woonplaats om gewassen te helpen oogsten als abrikozen, druiven, tomaten, pistachenoten, vijgen en de in de uitzending uitgelichte hazelnoten. De ouders nemen hun kinderen mee, ook als zij overdag aan het werk zijn. Hierbij kunnen zich situaties voordoen waarbij, in strijd met de Turkse wet, ook de kinderen arbeid verrichten.
De zomervakantie voor schoolgaande kinderen duurt in Turkije drie maanden. Het oogstseizoen valt grotendeels samen met deze vakantie. Toch is het waarschijnlijk dat kinderen in de periode voor en na de vakantie school missen als gevolg van deze seizoensmigratie. Dit probleem ligt, anders dan de uitzending van EénVandaag doet denken, veel breder dan de pluk van hazelnoten. Het gaat om overlappende oogstperioden van verschillende gewassen, waarvan die van hazelnoten slechts maximaal zes weken beslaat in de maanden juli en augustus.
Een tweede element betreft de productieketen. De keten van pluk tot consumptie van hazelnoten kent een groot aantal schakels die binnen Turkije oplopen in schaalgrootte, te beginnen bij de naar schatting 400 000, vaak particuliere telers4. De hazelnoten belanden via talloze kleine lokale tussenhandelaren en regionale kraakfabrieken uiteindelijk bij een aantal grote fabrieken die de hazelnoten verder verwerken en gereed maken voor export. Via Nederlandse importeurs komen deze producten uiteindelijk terecht bij voedingsmiddelenproducenten om te dienen als ingrediënt voor bijvoorbeeld ijs, chocola of ontbijtgranen die in de supermarkten te koop zijn. Uit cijfers van het CBS en Eurostat blijkt dat Nederland minder dan 1 procent van de hazelnootoogst van Turkije afneemt5.
Deze twee elementen tonen dat het probleem zeer complex is als het wordt bezien vanuit een perspectief van verantwoordelijkheid van individuele bedrijven. De oplossing betreft veel verschillende sectoren, met alle hun eigen, wijdvertakte internationale ketens, waarbinnen Nederlandse hazelnootverwerkende bedrijven onmogelijk een vuist kunnen maken. Bedrijven dienen zonder meer datgene te doen wat redelijkerwijs van hen mag worden verwacht om kinderarbeid in hun keten te bestrijden, maar zij kunnen niet verantwoordelijk worden gehouden voor de oplossing van het probleem van kinderarbeid ten gevolge van seizoensmigratie in Turkije.
Een derde contextelement is dat de Turkse overheid haar verantwoordelijkheid voor de bestrijding van kinderarbeid serieus neemt. Volgens de cijfers van Turkstat (Turkse CBS) is kinderarbeid (kinderen die werken in de leeftijdscategorie 6–17 jaar) in de periode 1994–2006 gedaald van 2 269 000 tot 958 000. Het percentage kinderen tussen 6–14 jaar dat werkt is in dezelfde periode afgenomen van 15,2 naar 5,9 procent. Hoewel sprake is van een significante daling, zijn er nog steeds aanzienlijk grote groepen kinderen, die eigenlijk op school zouden moeten zitten, werkzaam in de verschillende sectoren. Ook de voortgangsrapporten 2009 en 2010 van de EU over Turkije vermelden dat de mechanismen om de relevante regelgeving te implementeren en controleren, verder versterkt dienen te worden.
Primair verantwoordelijke is de Turkse overheid. Voortzetting en intensivering van het Turkse beleid ter bestrijding van kinderarbeid is de meest effectieve oplossing. De EU kan hier bij Turkije op aandringen. Nederland maakt zich hier sterk voor. Dit beleid kan worden ondersteund door het MVO-beleid van bedrijven die agrarische producten uit Turkije verwerken. De Turkse ambassade in Den Haag laat desgevraagd weten dat uitbannen van de ergste vormen van kinderarbeid in 2015 een van de prioriteiten is van de Turkse overheid, zoals ook weergegeven in het «Ninth Development Plan Strategy 2007–2013» 6 van de Turkse overheid. Hierbij werkt ze nauw samen met de International Labour Organisation (ILO).
Overigens heeft het kantoor van de gouverneur van de stad Şanliurfa aan de Turkse ambassade laten weten dat het meisje Zehra Yamuktu uit de documentaire dit jaar haar school is begonnen op 20 september, gelijk met de andere leerlingen, en dat haar moeder financiële hulp ontvangt van de Turkse overheid, zodat haar kinderen hun school kunnen vervolgen.
In het licht van bovenstaande zijn gesprekken gevoerd met de brancheorganisaties als vertegenwoordiging van de belangrijkste Nederlandse bedrijven die mogelijk hazelnoten verhandelen, verwerken of verkopen (NZV, CBL en FNLI, deze onder meer namens VBZ)7. De Nederlandse overheid verwacht van bedrijven dat zij in het buitenland ondernemen in overeenstemming met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen8 en dat zij hun invloed in de keten ruimhartig aanwenden9. De specifieke invulling is aan bedrijven. Een bedrijf kan invulling geven aan zijn verantwoordelijkheid door zich te vergewissen van de risico's en mogelijke impact van zijn eigen activiteiten en die van zijn ketenpartners, en stappen te ondernemen om schendingen te voorkomen en/of op te lossen. Verantwoording over het bedrijfsbeleid vindt plaats in dialoog met belanghebbenden op een transparante wijze.
De brancheorganisaties hebben aangegeven geschrokken te zijn van de berichten over kinderarbeid in de hazelnootpluk in Turkije. De leden van de betrokken brancheorganisaties voeren reeds beleid ter voorkoming van kinderarbeid in de keten. Zo worden in contracten met leveranciers standaard clausules opgenomen die er zorg voor dragen dat hazelnoten die geleverd worden, zijn verkregen conform alle lokale en andere toepasbare wet- en regelgeving en in overeenstemming met relevante internationale regels. De brancheorganisaties vinden dit een serieuze kwestie en zijn bereid te onderzoeken of aanvullende maatregelen effectief zouden kunnen zijn. Hierbij vragen de brancheorganisaties begrip voor het feit dat het onmogelijk is om te garanderen dat er zich nooit schendingen zullen voordoen in de hazelnootketen. Dit als gevolg van de vele schakels en telers en de onmogelijkheid om deze allemaal te controleren.
De brancheorganisaties FNLI en CBL zijn van mening dat het van groot belang is om met alle betrokken en verantwoordelijke partijen (overheden, bedrijven, NGO’s) samen te werken om eraan bij te dragen dat er in de gehele toeleveringsketen geen kinderarbeid voorkomt. De FNLI en CBL zijn hiertoe reeds op constructieve wijze in gesprek met de Campagne Stop Kinderarbeid. Ook hebben FNLI en CBL de kwestie kinderarbeid bij de leden urgent en actief onder de aandacht gebracht. Daarnaast is deze kwestie op de agenda gezet van de Europese samenwerkingsverbanden van de levensmiddelenindustrie. Wij juichen deze inspanningen toe. Met de brancheorganisaties zal begin 2011 opnieuw worden gesproken over de follow-up en over de eventuele behoefte aan faciliteren door de overheid, bijvoorbeeld door contact tot stand te brengen met de Turkse overheid, ILO of andere organisaties bij concrete problemen van de Nederlandse bedrijven.
Deelt u de mening dat hier niet wordt gehandeld in lijn met internationale afspraken zoals onder andere door de International Labor Organization vastgelegd en die door zowel Nederland als Turkije zijn ondertekend?
Kinderarbeid in de seizoensoogst, waarbij kinderen school missen, is niet in overeenstemming met internationale afspraken die onder meer zijn vastgelegd in verdragen van de ILO. Nog afgezien van eventuele ratificatie van specifieke verdragen, dienen alle lidstaten van de ILO een aantal fundamentele principes en rechten op het werk te onderschrijven. Onderdeel hiervan is het verbod op kinderarbeid. De Turkse overheid voert overigens actief beleid om kinderarbeid te bestrijden.
Deelt u de mening dat, gezien het tripartite karakter en ondertekening van de International Labor Organization, zowel Nederlandse bedrijven, de Nederlandse overheid als de Turkse overheid al het mogelijke moeten doen om dergelijke overtredingen te voorkomen en te bestrijden?
Zoals neergelegd in de Mensenrechtenstrategie «Naar een menswaardig bestaan», ziet de Nederlandse overheid het als haar taak om alle mogelijkheden om kinderarbeid uit te bannen, zo goed mogelijk te benutten. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan het aankaarten van het onderwerp bij bilaterale bezoeken en het in multilateraal verband aandringen op ratificatie en implementatie van internationale mensenrechteninstrumenten. Over de Nederlandse inzet tegen kinderarbeid kwam uw Kamer in maart 2010 een brief toe10. Primair verantwoordelijk is de Turkse overheid zelf. Zoals uiteengezet betekent dit niet dat er voor andere partijen geen mogelijkheid bestaat om bij te dragen aan de uitbanning van kinderarbeid in Turkije, maar de verantwoordelijkheid daartoe hangt samen met de rol die de desbetreffende partij in de lokale context kan spelen.
Kunt u een overzicht geven van in Nederland actieve bedrijven die handelen met leveranciers van hazelnoten in Turkije, gezien het feit dat volgens de EenVandaag uitzending 75 procent van de hazelnoten uit Turkije komt?
Volgens de meest recente vergelijkbare cijfers van het CBS is 66 procent van de hazelnotenimport in Nederland afkomstig uit Turkije11. Vanwege vertrouwelijkheid van bedrijfsgevoelige informatie zijn deze gegevens niet herleidbaar naar individuele bedrijven. Voor de beantwoording van deze vragen is daarom gekozen om de meest relevante brancheorganisaties als aanspreekpunt te nemen. De brancheorganisaties FNLI, waaronder de VBZ, het CBL en de NZV hebben aangegeven dat zij de belangrijkste Nederlandse bedrijven vertegenwoordigen die mogelijk hazelnoten uit Turkije verwerken of verhandelen.
Bent u bereid te onderzoeken of de betreffende bedrijven alle maatregelen hebben genomen die in hun macht liggen om deze overtredingen van de International Labor Organization conventies te voorkomen, zoals het vastleggen van het verbod op kinderarbeid en naleving van de International Labor Organization conventies in een gedragscode, het opnemen van een verbod op kinderarbeid, vrouwendiscriminatie en naleving van International Labor Organization conventies in contracten met toeleveranciers, een geloofwaardig managementsysteem voor de bestrijding van kinderarbeid en naleving van de International Labor Organization conventies inclusief onafhankelijke controle, klachtenprocedure, openbare rapportage en het aangaan van een dialoog met betrokken partijen zoals niet-gouvernementele organisaties en vakbonden? Zo nee, bent u bereid in gesprek te gaan met de betreffende bedrijven en ze hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid er op toe te zien dat in Nederland actieve bedrijven die hazelnoten uit Turkije importeren kinderbeid en onderbetaling bestrijden en over een jaar de Kamer te informeren over de bereikte resultaten?
Zie het gecombineerde antwoord op vraag 1 en 5 van de vragen van de leden Gesthuizen, Irrgang en Voordewind.
Met de brancheorganisaties zal begin 2011 opnieuw worden gesproken over de follow-up en over de eventuele behoefte aan faciliteren door de overheid, bijvoorbeeld door contact tot stand te brengen met de Turkse overheid, ILO of andere organisaties bij concrete problemen van de Nederlandse bedrijven.
Bent u bereid de in Nederland actieve bedrijven, alsmede de branche-organisaties, in deze sector uit te nodigen om gezamenlijk een aanpak te ontwikkelen om kinderarbeid en onderbetaling van volwassenen tegen te gaan bij de oogst van hazelnoten? Kan het bedrijvennetwerk tegen kinderarbeid dat, onder de hoede van het initiatief voor duurzame Handel, onlangs van de overheid financiering heeft ontvangen hierbij van nut zijn? Worden bij dit bedrijvennetwerk ook vakbonden en maatschappelijke organisaties betrokken?
Zie gecombineerd antwoord op vraag 1 en 5.
De stuurgroep van het bedrijvennetwerk tegen kinderarbeid, waarin de FNV is vertegenwoordigd, heeft aangegeven dat de hazelnotensector niet valt onder de geselecteerde vijf prioritaire sectoren te weten cacao, kleding, katoen- en zadenproductie, toerisme en mijnbouw. In elk van deze sectoren zullen 10 bedrijven gezocht worden die zich actief willen inzetten voor bestrijding van kinderarbeid. Uitgangspunt hierbij is een multistakeholderaanpak. Het Initiatief Duurzame Handel (IDH), uitvoerder van het bedrijvennetwerk, acht het niet verstandig daar nu nog de hazelnotensector aan toe te voegen. Wel kan de sector gebruik maken van de goede praktijkvoorbeelden die het bedrijvennetwerk zal verzamelen.
Hebben deze bedrijven ooit een Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO)-verklaring ondertekent bij een steunaanvraag uit het buitenlandinstrumentarium en of hebben zij gebruik gemaakt van subsidies van de overheid of andere overheidsfaciliteiten? Zo ja, hoe strookt het gedrag van deze ondernemingen met de verwachting van de Nederlandse regering dat bedrijven de invloed die zij hebben ook ruimhartig aanwenden om verantwoordelijkheid te nemen in de gehele keten2? Bent u van mening dat, indien dit het geval is, het om kinderarbeid bij «de eerste wezenlijke toeleverancier» gaat? Welke gevolgen zal dit voor die vormen van ondersteuning hebben, hierbij in gedachten houdend de strekking van de motie Gesthuizen3 en de motie Voordewind4 alsmede het kabinetstandpunt dat in zulke gevallen een boete kan worden opgelegd?
Voor projecten in de hazelnootsector in Turkije is geen subsidie verstrekt of gebruik gemaakt van andere overheidsfaciliteiten. In andere landen is één project bekend in de hazelnootsector dat in het verleden subsidie heeft ontvangen. Dit betreft een PSO-project (programma samenwerking Oost-Europa) in Rusland in de periode 2003–2008 op het gebied van verwerking van hazelnoten in chocopasta. Daarnaast heeft een bedrijf uit Albanië een aanvraag ingediend voor ondersteuning bij het vinden van een geschikte Nederlandse zakenpartner voor de productie en verwerking van hazelnoten onder de Matchmakingfaciliteit Ontwikkelingssamenwerking (MMF). Er zijn voor dit project echter nog geen financiële verplichtingen aangegaan. Bij de afhandeling van deze vraag heeft het onderwerp kinderarbeid expliciet de aandacht. De ambassade in Tirana is geraadpleegd over de lokale situatie en kinderarbeid zal onderwerp van gesprek zijn met de aanvrager.
Deze informatie heeft geen gevolgen voor de ondersteuning. De in de documentaire geschetste problematiek heeft een breed karakter en geeft geen aanwijzingen dat bij genoemde projecten in Rusland en Albanië sprake is van kinderarbeid. Ook buiten de uitzending om zijn bij deze projecten geen aanwijzingen voor kinderarbeid gevonden.
Bent u bereid de Turkse regering hierop aan te spreken en dit aan de orde te stellen bij eventuele bezoeken aan Turkije, mede in het oog houdend dat Turkije de beide International Labor Organization (ILO) Conventies tegen kinderarbeid heeft geratificeerd en dat de bestrijding van kinderarbeid ook deel uitmaakt van het «Ninth Development Plan (2007–2013)»5 van de Turkse overheid?
In de sinds 2008 geïnstitutionaliseerde bilaterale consultaties met Turkije zal, zoals gebruikelijk, het onderwerp mensenrechten onderdeel uitmaken van gesprek. In aanvulling hierop zal het onderwerp ook aan de orde worden gesteld in bilaterale contacten op (hoog)ambtelijk niveau. Hierbij zal ook specifiek worden gewezen op de noodzaak tot bestrijding van kinderarbeid.
De Turkse overheid spant zich al ruim 15 jaar lang fors in voor de bestrijding van kinderarbeid, deels in nauwe samenwerking met IPEC, het kinderarbeidprogramma van de ILO. Uit een rapportage van de ILO blijkt dat kinderarbeid in Turkije is afgenomen van 2 269 000 kinderen in 1994 tot 958 000 kinderen in 2006. In de landbouw is kinderarbeid met tweederde afgenomen in de genoemde periode. Dat ondanks deze afname kinderarbeid nog steeds in substantiële mate voorkomt, wordt door de Turkse overheid erkend en op het tegengaan van kinderarbeid wordt actief beleid gevoerd. Binnen deze context zal de Nederlandse overheid het onderwerp kinderarbeid in de seizoensoogst met de Turkse overheid bespreken, bijvoorbeeld in de jaarlijkse SZW dialoog tussen Turkije en Nederland.
Overigens is de Nederlandse overheid bereid om, indien hier behoefte aan is bij de Nederlandse bedrijven, contact tot stand te brengen met de Turkse overheid, ILO of andere organisaties.
Bent u bereid nader onderzoek te doen naar de betrokkenheid van Nederlandse bedrijven bij kinderarbeid en uitbuiting in de landbouwsector in het algemeen en daarbij voorrang geven aan de (arbeidsintensieve) notensector en daarover de Tweede Kamer informeren?
Vanwege het extraterritoire karakter van het probleem zien wij geen mogelijkheid tot het gevraagde nadere onderzoek door de Nederlandse overheid. Er wordt reeds onderzoek gedaan naar kinderarbeid en arbeidsomstandigheden in de landbouwsector, onder andere door de Food and Agriculture Organization (FAO) in samenwerking met de ILO, en door NGO’s. Andere nuttige bronnen zijn lokale studies, zoals een lopend onderzoek aan de universiteit van Ankara in samenwerking met de Bernard van Leer Foundation naar de effecten van seizoensmigratie op jonge kinderen, en de jaarlijkse rapporten van het Amerikaanse International Labour Affairs Bureau (ILAB) «The Department of Labor’s list of Goods produced by Child Labor or Forced Labor» en «Findings on the Worst Forms of Child Labor»16. Naast landenprofielen brengen deze rapporten internationale documenten over kinderarbeid en dwangarbeid bijeen ingedeeld naar landen en sectoren, waaronder hazelnoten in Turkije.
Het woningbeleid voor samenwoners |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het feit dat in een stad met grote woningkrapte (zoals in Amsterdam) waar mensen die ruimte besparen door samen te leven uit hun woning worden gezet?1
Amsterdam is op dit moment bezig haar beleid inzake de sturing op de woonruimteverdeling te herzien en opnieuw te formuleren. Beleidsmatige keuzes waarbij de afweging ten aanzien van doelgroepen (zowel studenten als gezinnen met een laaginkomen) gemaakt wordt zijn in beginsel een lokale aangelegenheid. De discussie hierover zal dan ook in de gemeenteraad van Amsterdam gevoerd worden. Sturing op de woonruimteverdeling is mogelijk binnen de kaders van de Huisvestingswet waarvoor ik als minister systeemverantwoordelijk ben.
Is ditzelfde beleid ook in andere steden aan de orde? Zijn er andere steden die eenzelfde soort regeling hebben waardoor deze problemen ook in andere steden kunnen gaan spelen?
Ik heb geen signalen ontvangen over andere steden dan Amsterdam voor wat betreft het huisvestingsbeleid voor personen die samenwonen.
Bent u van mening dat stimulering van doorstroom op de woningmarkt door aanpak van scheefwonen en het tegengaan van leegstand, prioriteit heeft boven de aanpak van studenten en andere samenwonenden?
De keuzes in het beleid voor een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte in gemeenten zijn in beginsel een lokale aangelegenheid en dienen in de gemeenteraad te worden besproken en vastgesteld.
Bent u bereid om aan dit beleid een einde te maken? Welke mogelijkheden heeft u hiertoe?
Net als elke andere gemeente moet ook de gemeente Amsterdam zich bij het huisvestingsbeleid aan de daarvoor geldende (wettelijke) voorschriften houden. Wanneer er sprake is van een mogelijke overtreding kan ik de VROM-Inspectie opdracht geven hier nader onderzoek naar te doen en indien sprake is van strijdigheid met regelgeving eventueel in te grijpen. Een beleidsmatige discussie binnen de gemeente Amsterdam en het eventueel aanpassen van de verordening zijn voor mij geen aanleiding voor een dergelijk onderzoek in de gemeente Amsterdam.
De onderschepping van twee Russische bommenwerpers boven de Noordzee |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Nederlandse F-16»s twee Russische bommenwerpers boven de Noordzee hebben onderschept?
Ja. De Russische bommenwerpers zijn uit veiligheidsoverwegingen door vliegtuigen van de Navo, waaronder Nederlandse F-16’s, begeleid en in de gaten gehouden.
Bevonden de vliegtuigen zich op het moment van onderschepping boven het Nederlandse of Europese luchtruim? Zo ja, waren zij gemachtigd om hier te vliegen?
Op 19 oktober zijn twee Russische bommenwerpers door Nederlandse F-16’s begeleid in vrij toegankelijk internationaal luchtruim boven de internationale wateren van de Noordzee. Er geldt geen verplichting de vluchten met bommenwerpers vooraf aan te kondigen. Met het uitvoeren ervan overtreedt Rusland geen internationale regels. De vluchten worden daarom dan ook niet beschouwd als provocatie of internationaal incident. Wel is Nederland van mening dat de Russische bommenwerpers zich vanwege vliegveiligheidsredenen zouden moeten melden bij het binnenvliegen van die delen van het internationale luchtruim waarbinnen luchtverkeersleiding wordt verzorgd (waaronder het vluchtinformatiegebied Amsterdam). De op basis van nationale wetgeving bestaande meldingsplicht wordt tijdens dit soort vluchten doorgaans niet gerespecteerd.
Na de toespraak van toenmalig president Poetin in München in augustus 2007 volgde een forse toename van het aantal lange afstandsvluchten door Russische bommenwerpers. De toespraak bevatte kritiek over de opstelling van het Westen tegenover Rusland. Vanaf dat moment zijn dergelijke vluchten boven de Barentszzee en de Atlantische Oceaan op een structurele basis hervat. Een klein deel van deze vluchten wordt uitgevoerd boven de Noordzee. Het betreft zowel aangekondigde als onaangekondigde vluchten. Exacte gegevens over aantallen en de acties die door de Navo zijn genomen, zijn gerubriceerd en kunnen niet in dit antwoord worden verwerkt.
Zie ook de antwoorden op de vragen van de leden Van Dam en Eijsink ingezonden 30 november 2009 (kenmerk 2009Z22957).
Is het waar dat de afgelopen tijd steeds vaker Russische vliegtuigen boven de Noordzee worden gesignaleerd? Zo ja, kunt u aangeven om hoeveel gevallen het hier gaat en per geval aangeven welk type toestellen hierbij betrokken waren?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u enig inzicht in de reden van de verhoogde Russisch activiteit boven de Noordzee? Zo nee, bent u bereid bij uw Russische ambtgenoot te informeren naar de reden van de aanwezigheid van Russische toestellen in dit gebied?
Er is in 2010 tot dusverre geen sprake van verhoogde Russische activiteit boven de Noordzee. De vluchten dienen trainingsdoeleinden en fungeren mogelijk ook als demonstratie van Russische militaire macht. Dit past in het assertievere buitenlands en veiligheidsbeleid dat onder toenmalig president Poetin tot stand kwam.
Kernwapens op Vliegbasis Volkel tijdens de Cubacrisis |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kernwapens op Vliegbasis Volkel tijdens Cubacrisis»?1
Ja.
Is het waar dat ten tijde van de Cubacrisis in 1962 vijftig kernbommen beschikbaar waren om te worden ingezet?
In het verleden is reeds eerder uitgebreid aandacht besteed aan de nucleaire rol van onze krijgsmacht in de Koude Oorlog, onder andere in het artikel «de nuclearisering van de Krijgsmacht» van de heer D. Starink in het boek «in de schaduw van de Muur» (1997) van de heren Schoenmaker en Janssen (pag. 82–99). Over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens kunnen op grond van bondgenootschappelijke afspraken geen mededelingen worden gedaan.
Is het waar dat piloot Steve Netto met zijn voormalig leidinggevenden heeft afgesproken geen uitspraken te doen over de huidige situatie in Volkel? Was u op de hoogte van deze afspraak? Waarom is deze afspraak gemaakt?
Op de heer Netto is het staande beleid over mededelingen over kernwapentaken van toepassing. Er zijn ons geen afspraken bekend tussen de heer Netto en het Commando Luchtstrijdkrachten over het al dan niet doen van uitspraken over de huidige situatie in Volkel.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Van Velzen/Azough over de wenselijkheid van terugtrekking van Amerikaanse kernwapens uit Europa?2 Kunt u een overzicht geven van de stappen die de regering sindsdien heeft genomen om deze motie ten uitvoer te brengen?
Graag verwijs ik u voor het antwoord op deze vraag naar de brief van de minister van Buitenlandse Zaken aan uw Kamer van 18 mei jl. over hoe de motie van de leden Van Velzen-Azough zal worden uitgevoerd (TK 28 676, nr. 107). De regering heeft zich sindsdien in de discussie over het Strategisch Concept ingezet voor een goede balans tussen een geloofwaardige afschrikking en non-proliferatie, ontwapening en wapenbeheersing. Het Strategisch Concept dient voldoende ruimte te bieden om verdere onderhandelingen tussen de VS en Rusland over ontwapening te faciliteren.
Het verschil tussen ziekenhuisomzet en economische groei |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het Guptarapport waaruit blijkt dat de financiële ontwikkeling van de ziekenhuissector steeds verder verschilt van de ontwikkeling van het Bruto Binnenlands Product (BBP)?1
Ja
Wat is uw mening over het ontstane gat van € 2.5 mld, dat het gevolg is van een toename van de omzet met € 1.2 mld, terwijl een daling van € 1.3 mld in overeenstemming zou zijn met de krimpende economie? In hoeverre is hiermee rekening gehouden in het regeerakkoord?
Het sterk uiteenlopen van de groei van het BBP en de groei bij de ziekenhuizen in 2009 wordt in hoofdzaak door twee zaken verklaard: het BBP kende in 2009 een negatieve groei en de ziekenhuizen kenden een relatief hoge groei.
Bij de start van de vorige kabinetsperiode is er een kader voor ziekenhuisuitgaven vastgesteld. Dat kader is niet verlaagd vanwege de economische crisis. Het kabinet vond en vindt het ongewenst dat de zorgsector automatisch meer of minder mag besteden als de economische groei hoger of lager uitvalt dan eerder gedacht.
Daarnaast heeft de relatief hoge groei in 2009 geleid tot een overschrijding van het kader. In verband daarmee ben ik genoodzaakt om de ziekenhuizen een korting op te leggen. In het regeerakkoord is een groei van de uitgaven van verzekeraars aan ziekenhuizen geraamd ten opzichte van het niveau 2009, maar wel rekening houdend met het realiseren van de korting.
Is het waar dat dit verschil van € 2.5 mld neerkomt op € 150 per Nederlander?
Ja.
Kunt u aangeven waaruit de kostenstijging van 3.8% ten gevolge van hogere lonen, ICT, dure medicijnen en nieuwe behandelingen precies bestaat? Welke lonen zijn hoeveel gestegen? Welke geneesmiddelen en behandelmethoden hebben de hogere kosten mede veroorzaakt? Waardoor is de rest van de kostenstijging van 7.5% precies te verklaren?
Het rapport van Gupta Stategists gaat in op de omzetontwikkeling. Dat betreft de kosten van ziekenhuizen. VWS bewaakt via het kader voor ziekenhuizen het bedrag dat verzekeraars betalen aan ziekenhuizen. Hoe ziekenhuizen dit bedrag exact besteden en of zij het ene jaar meer besteden dan wat ze ontvangen en het andere jaar het omgekeerde doen is een verantwoordelijkheid van de ziekenhuizen. VWS heeft dan ook geen zicht op de exacte onderbouwing van de door Gupta gepresenteerde groei van de omzetten.
Is het waar dat ziekenhuizen dubbele betalingen ter waarde van € 300 mln hebben ontvangen ten gevolge van de uitbreiding van het B-segment en de bijhorende opschoning van het A-segment? Zo ja, hoe gaat u dit bedrag verrekenen?
In het rapport van Gupta wordt de onjuiste schoning becijferd op € 300 miljoen. Een bedrag van dergelijke omvang herken ik niet. Over de schoning van de tranche 2009 B-segment heb ik Vektis een indicatief onderzoek laten doen. Op basis van de resultaten van het Vektis onderzoek herken ik wel het signaal dat de schoning niet vlekkeloos is verlopen, in de zin dat er te weinig uit het budget geschoond lijkt te zijn bij de uitbreiding van het B-segment. Of en zo ja hoe dit kan worden verrekend is nog niet bepaald.
Vindt u het te verantwoorden dat de premie voor de zorgverzekering stijgt, het verzekerde pakket wordt verkleind, de zorgtoeslag daalt en eigen betalingen toenemen, terwijl ziekenhuizen dubbel betaald krijgen en hun omzet vergroten zonder dat ze meer presteren? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
De zorgpremie stijgt vooral omdat de kwaliteit van de geleverde zorg in Nederland omhoog gaat en omdat er veel meer mensen gebruik maken van zorg. Dit wordt onder andere veroorzaakt door een toename van het aantal chronisch zieken en een toename van de technische mogelijkheden.
Ik vind het alleszins redelijk dat alle Nederlanders meer betalen om die meer en betere zorg te betalen.
Het zal duidelijk zijn dat ik probeer te voorkomen dat hogere zorguitgaven het gevolg zijn van onbeoogd hogere inkomens of onbeoogd hogere vergoedingen.
Kunt u een overzicht geven van de winst die de verschillende ziekenhuizen het afgelopen jaar hebben geboekt?
Net als andere zorginstellingen moeten ziekenhuizen elk jaar verantwoording afleggen over de manier waarop zij het geld uit de AWBZ en Zorgverzekeringswet besteden. Die verantwoording leggen zij af in het Jaardocument zorginstellingen. Daarin is ook informatie over het geboekte resultaat opgenomen. De jaardocumenten zijn te raadplegen onder «Archief jaardocumenten» op www.jaarverslagenzorg.nl, een site van het CIBG, uitvoeringsorganisatie van VWS.
Kunt u een overzicht geven van het marktaandeel van de ziekenhuizen in Nederland? Kunt u daarbij de adherentie van ieder ziekenhuis, het budget, het budget per persoon in het adherentiegebied, het aantal eerste polibezoeken, het aantal dagverplegingen, aantal opnames, en aantal verpleegdagen aangeven?
In het verleden was het ministerie in staat deze vraag te beantwoorden op basis van informatie die door zorgaanbieders werd verstrekt op basis van artikel 22 Wet ziekenhuisvoorzieningen (WZV) Dat is gebeurd bij de beantwoording van kamervraag 144 bij de VWS begroting 2004. Dit artikel is komen te vervallen en opgegaan in de Wet toelating zorginstellingen (WTZI). Mede door het terugdringen van de administratieve lasten is de informatieuitvraag sterk gereduceerd en is het detailniveau veranderd. Om deze reden is de informatie uit het overzicht uit 2004 voor kamervraag 144 op basis van de huidige informatieverplichtingen niet te reconstrueren.
Wel is het mogelijk om op basis van de budgetparameters van de NZa het volgende overzicht te maken voor de ziekenhuizen: plaats van vestiging, budget per ziekenhuis, aantal eerste polibezoeken, aantal dagverpleging, aantal opnames en aantal verpleegdagen. De NZa beschikt wel over de adherentiegegevens van individuele ziekenhuizen, maar mogen op grond van wet- en regelgeving deze gegevens niet openbaar maken. Zie bijlage I: Overzicht ziekenhuizen op basis gegevens Nederlandse Zorgautoriteit (2009)2
Voor de Zelfstandig behandelcentra is op basis van de regeling verslaggeving WTZi een overzicht te maken van de volgende elementen: plaats van vestiging, aantal eerste polibezoeken, aantal dagverpleging, aantal opnames en aantal verpleegdagen. ZBC’s zijn niet budgetgefinancierd. ZBC’s uit het overzicht kunnen deel uitmaken van een zorgconcern zijn dan ook niet als aparte entiteit herkenbaar. Zie bijlage II: Overzicht van Zelfstandig Behandelcentra op basis gegevens Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording (2009).
Bent u het eens met de stelling dat het niet in de lijn der verwachting ligt dat de economische groei de komende jaren sterk zal verbeteren en dat daarom het gat tussen ziekenhuiskosten en BBP alleen verkleind kan worden door prestatieverbetering of door minder zorgconsumptie? Deelt u de mening dat prestatieverbetering prioriteit dient te hebben en dat maximale inzet noodzakelijk is om door middel van verschillende maatregelen tot prestatieverbetering te komen alvorens over te gaan tot gedwongen vermindering van zorgconsumptie via eigen betalingen en verkleining van het basispakket?
Zoals hiervoor opgemerkt is het geen doel van het kabinet dat de ziekenhuisuitgaven evenveel groeien als het BBP. In de berekeningen die ten grondslag liggen aan het regeerakkoord gaat de groei bij de ziekenhuizen de groei van het BBP te boven.
Dat laat onverlet dat het hoge prioriteit heeft om te komen tot prestatieverbetering van de gezondheidszorg, waaronder de ziekenhuizen. Om dat te bereiken is in het regeerakkoord een fors aantal maatregelen opgenomen. Ik ga er van uit dat die maatregelen fors zullen bijdragen aan prestatieverbetering. Zoals ik bij de begrotingsbehandeling heb gemeld, verwacht ik in februari 2011 een kabinetsstandpunt hierover naar de Tweede Kamer te sturen.
Bent u bereid de Kamer een plan van aanpak te zenden, met een overzicht van maatregelen die ingezet kunnen worden om tot prestatieverbetering te komen? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 9.
Het artikel "Zonder relatie geen woning" |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u het artikel «Zonder relatie geen woning» in de Telegraaf gelezen?1
Ja.
Bent u bekend met het voorgenomen beleid van de gemeente Amsterdam dat inhoud dat een samenlevingsverband tussen meerdere personen tussen wie geen familierechtelijke relatie bestaat niet mag? Zo nee, is de minister bereid hier kennis van te nemen en de Tweede Kamer hierover te informeren?
Amsterdam is op dit moment bezig haar beleid inzake de sturing op de woonruimteverdeling te herzien en opnieuw te formuleren. Beleidsmatige keuzes waarbij de afweging ten aanzien van doelgroepen (zowel studenten als gezinnen met een laaginkomen) gemaakt wordt, zijn in beginsel een lokale aangelegenheid. De discussie hierover zal dan ook in de gemeenteraad van Amsterdam gevoerd worden. Sturing op de woonruimteverdeling is mogelijk binnen de kaders van de Huisvestingswet waarvoor ik als minister systeemverantwoordelijk ben.
Nadat er binnen de gemeente overeenstemming is bereikt over het herziene beleid zullen de regionale huisvestingsverordening van de stadsregio Amsterdam en de daarop gebaseerde uitvoeringsinstructie van de gemeente Amsterdam hierop moeten worden aangepast.
Wat betreft de gespannenheid met artikel 6, lid 1 van de Grondwet neem ik aan dat u bedoelt dat het door de gemeente Amsterdam gevoerde beleid naar uw mening op gespannen voet staat met het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, zoals vastgelegd in artikel 10, eerste lid, van de Grondwet. In het algemeen geldt dat het is toegestaan dat een gemeente binnen de in de Huisvestingswet vastgelegde kaders in een huisvestingsverordening regels opneemt voor de wijze van de verdeling van de vergunningplichtige woningvoorraad. De toegestane criteria op grond van de Huisvestingswet hebben betrekking op de wijze van verdeling van de vergunningplichtige woningvoorraad en hebben niet als doel bepaalde samenlevingsvormen voor te schrijven dan wel te verbieden. Het staat personen vrij al dan niet samen te gaan wonen.
In de regionale huisvestingsverordening van de Stadsregio Amsterdam 2010, die van toepassing is op het huisvestingsbeleid van de gemeente Amsterdam, is onder meer opgenomen dat burgemeester en wethouders de vergunning voor een vergunningplichtige woning verlenen aan huishoudens. In de regionale huisvestingsverordening van Amsterdam wordt onder een huishouden verstaan een alleenstaande of twee personen, al dan niet met kinderen, die een gemeenschappelijke huishouding voeren of willen gaan voeren. Dit criterium vormt geen inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. In de regionale verordening is een eis met betrekking tot «familierechtelijke relatie» niet opgenomen.
Deelt u de mening dat een dergelijk gevoerd beleid ingrijpt in de privacy van mensen en op gespannen voet staat of zelfs in strijd is met artikel 6, lid 1 van de Grondwet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, als Amsterdam dit beleid gaat uitvoeren, voor mensen met een laag inkomen, (zoals studenten) individuele woonruimte onbetaalbaar wordt en het daarom juist goed is of bevorderd zou dienen te worden dat mensen in gezamenlijkheid een woning betrekken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid te zoeken naar wegen om de gemeente Amsterdam tot de orde te roepen?
De keuzes in het beleid voor een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte in gemeenten zijn in beginsel een lokale aangelegenheid en dienen in de gemeenteraad te worden besproken en vastgesteld. Daarbij zal iedere gemeente, ook de gemeente Amsterdam, zich aan de daarvoor geldende (wettelijke) voorschriften moeten houden. Wanneer er sprake is van een mogelijke overtreding kan ik de VROM-Inspectie opdracht geven hier nader onderzoek naar te doen en eventueel in te grijpen. Een beleidsmatige discussie binnen de gemeente Amsterdam en het eventueel aanpassen van de verordening zijn voor mij geen aanleiding voor een dergelijk onderzoek in de gemeente Amsterdam.
Kinderarbeid bij de hazelnotenpluk in Turkije |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op een item van EenVandaag over de grootschalige inzet van jonge kinderen bij de hazelnotenpluk in Noord Turkije?1
Zie het gecombineerde antwoord op vraag 1 en 5 van de vragen van de leden Gesthuizen, Irrgang en Voordewind. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 789)
Kunt u bevestigen dat er alleen al uit de provincie rond de stad Sanliurfa 70 000 leerplichtige kinderen, soms niet ouder dan 8 of 9 jaar maandenlang met hun ouders meegaan naar Noord Turkije om daar tegen betaling van € 1,– per uur werkdagen van 11 uur te maken? Zo nee, bent u bereid deze cijfers na te trekken?
Hierover zijn geen officiële cijfers bekend. De gemeente van Şanliurfa en de Association of Seasonal Agricultural Workers (METIDER), gevestigd in Şanliurfa, bevestigen dat personen in Şanliurfa hun inkomen verdienen door seizoensarbeid in andere regio’s. METIDER geeft als onofficiële schatting dat de helft van de personen in het rurale gebied van Şanliurfa en 44 procent van de lagere inkomensgroepen in de stedelijke gebieden (dit laatste gaat om ongeveer 125 000 personen) werkzaam is in de seizoensarbeid. METIDER geeft aan dat het vaak grote gezinnen betreft met gemiddeld vijf kinderen.
De Turkse onderwijsbond Eğitim Sen deed eind 2007 onderzoek onder 115 scholen voor primair onderwijs in zes Turkse zuidoostelijke steden. Hieruit kwam naar voren dat deze scholen 243 000 leerplichtige kinderen onder hun hoede hebben, 23 683 kinderen een deel onderwijs missen vanwege seizoensmigratie.
Kunt u een overzicht geven van Nederlands bedrijven die (op enige schaal) handelen in Turkse hazelnoten of deze in hun producten verwerken?
Zie het antwoord op vraag 4 van de vragen van de leden Gesthuizen, Irrgang en Voordewind. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 789)
Bent u van mening dat producenten van bijvoorbeeld hazelnotenpasta of -chocola de consument inzicht zouden moeten geven in de herkomst van deze noten, temeer daar 75 procent van de hazelnoten afkomstig is uit Turkije waar kennelijk op grote schaal kinderen worden ingezet bij de pluk?
Zie het antwoord op vraag 6 van de vragen van het lid Ferrier. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 790)
Bent u bereid het initiatief te nemen (bijvoorbeeld in het kader van het Initiatief Duurzame Handel) om met alle betrokkenen (producten, leveranciers, supermarkten) ervoor te zorgen dat maatregelen worden genomen om dit soort misstanden in de hele keten uit te bannen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het gecombineerde antwoord op vraag 1 en 5 van de Kamervragen van de leden Gesthuizen, Irrgang en Voordewind (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 789) en het antwoord op vraag 5 van het lid Van Veldhoven-van der Meer. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 791)
Ziet u mogelijkheden om in Europese Unie-verband initiatief te nemen om de Turkse regering aan te spreken op de gesignaleerde praktijken? Zo ja, welke?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 6 van het lid Ferrier (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 790) en het antwoord op vraag 4 van het lid Van Veldhoven-van der Meer. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 791)