De uitspraak van de rechter inzake Amsterdam versus Colt Technology Services b.v. ten aanzien van energiebesparende maatregelen |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitspraak van de rechter inzake Amsterdam versus Colt Technology Services b.v?1
Ja.
Deelt u de mening dat gemeenten genoeg instrumenten moeten hebben om hun handhavingstaak van artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, waarin bedrijven zijn verplicht om alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder te nemen, waar te maken?
Ja.
Eerder heeft u aangegeven dat met alle betrokken partijen afspraken zijn gemaakt over het aanscherpen van de handhaving en het nakomen van de afspraken, tenzij er goede redenen zijn om het niet te doen2; welke afspraken zijn er precies gemaakt, en doelt u vooral op de erkende maatregellijsten of omvatten de afspraken meer? Met wie zijn de afspraken precies gemaakt? Hoe hard en juridisch afdwingbaar zijn die afspraken?
In het Energieakkoord zijn afspraken gemaakt die voor het realiseren van de besparingsverplichting (artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit) van belang zijn:
Deze afspraken zijn inmiddels volop in uitvoering. Rijksoverheid, VNG, lokale bevoegde gezagen, VNO-NCW en brancheverenigingen werken hierin goed samen.
Wordt er met betrekking tot de afspraken (inclusief de erkende maatregellijsten) over de handhaving van artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer een onderscheid gemaakt tussen oude en nieuwe zaken? Zo ja, op welke manier wordt dat onderscheid gemaakt, waar wordt dat onderscheid op gebaseerd en op welke manier kan ervoor worden gezorgd dat zowel nieuwe als oude zaken duidelijkheid krijgen?
Indien er sprake is van aangevochten handhavingsbesluiten geldt in zijn algemeenheid dat een rechter deze zal toetsen aan de feiten en het recht zoals die golden ten tijde van het handhavingsbesluit. Verder geldt dat vanaf het moment dat de erkende maatregelensystematiek in werking is getreden, bedrijven voor deze systematiek kunnen kiezen. Bedrijven die alle maatregelen op de lijst hebben getroffen kunnen er vanuit gaan dat ze in dat geval voldoen aan de energiebesparingsplicht.
In de zaak Amsterdam versus Colt Technology Services geldt dat deze stamt uit de tijd dat er nog geen sprake is van erkende maatregelen. Ook geldt dat in deze zaak geen sprake is van een oordeel van de rechter over de vraag of een bepaalde maatregel zich wel of niet in vijf jaar terugverdient; het gaat om de vraag of het bevoegd gezag een energiebesparende maatregel kan opleggen op basis van de zorgplicht ex artikel 2.1 van het Activiteitenbesluit. De rechter is van oordeel dat dat niet het geval is omdat de besparingsplicht in artikel 2.15 uitputtend geregeld is naar het oordeel van de rechter.
Welke juridische status hebben de erkende maatregellijsten indien er een conflict ontstaat tussen een bedrijf en een gemeente over de handhaving van artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer? Welke rechten en plichten kunnen bedrijven en gemeenten aan deze erkende maatregellijsten ontlenen? Zullen de erkende maatregellijsten ook door de rechter erkend worden?
Er is een belangrijk juridisch verschil tussen een erkende maatregellijst en een verplichte maatregellijst. Uitgangspunt is de besparingsplicht uit artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit. In het Energieakkoord is afgesproken deze verplichting te concretiseren met erkende maatregellijsten.
Erkende maatregellijsten kenmerken zich doordat bedrijven ervoor kunnen kiezen deze wel of niet te gebruiken. Kiest een bedrijf hiervoor, dan moet het alle maatregelen op de lijst treffen, wil het aan de besparingsplicht voldoen. Dit geeft duidelijkheid en verleent handelingsperspectief. Bedrijven weten zeker dat ze met de maatregelen voldoen aan de wettelijke norm. Er kunnen geen extra eisen gesteld worden door de gemeente maar tegelijkertijd geldt dat er in feite geen ruimte is de lijst aan te vechten. Met de lijst zijn in algemeen verbindende voorschriften regels gegeven waaraan het bedrijf moet voldoen en die een rechter toe zal passen indien dit in een rechtszaak aan de orde zou zijn.
Een bedrijf kan er voor kiezen de lijst niet te gebruiken. Bijvoorbeeld omdat het bedrijf afwijkt van wat gebruikelijk is in de branche. In dit geval dient het bedrijf een eigen invulling te geven aan de besparingsplicht. De toezichthouder ziet vervolgens toe op een adequate invulling. Bij meningsverschillen over de vraag of een bedrijf voldoet aan de besparingsplicht, gaat het vervolgens om de vraag of in het geval van het bedrijf alle maatregelen met een terugverdientijd van minder dan vijf jaar zijn getroffen en dus niet om de vraag of het bedrijf mag afwijken van de erkende maatregellijst.
Hebben de gemeenten die de erkende maatregellijsten gebruiken om te handhaven voldaan aan de verplichting om aan te tonen dat een bepaalde energiebesparende maatregel binnen vijf jaar kan worden terugverdiend, waardoor discussies op dat punt kunnen worden verminderd? Houdt de inschatting van de terugverdientijd op basis van de erkende maatregellijsten ook stand voor de rechter?
Het zijn niet de gemeenten die de erkende maatregellijsten al dan niet gebruiken. Het is aan het bedrijf of het wel of niet gebruik maakt van de erkende maatregelaanpak. Omdat de brancheverenigingen nauw betrokken zijn bij het opstellen van de lijsten en daar positief over communiceren naar hun achterban, is de verwachting dat de overgrote meerderheid van de bedrijven gebruik zal maken van de erkende maatregelaanpak. Gemeenten hoeven daarbij niet aan te tonen dat maatregelen op de erkende maatregellijst zich wel of niet terugverdienen. Kern van de erkende maatregelaanpak is nu juist dat daarover geen discussie gevoerd hoeft te worden.
Op welke manier gaat u controleren en bijhouden of met de afspraken en erkende maatregellijsten de discussies en juridische procedures tussen bedrijven en gemeenten over de handhaving van artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer ook uit de lucht zijn en gemeenten voldoende kunnen handhaven?
Sinds het sluiten van het Energieakkoord is er tussen het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, dat verantwoordelijk is voor de regelgeving in het Activiteitenbesluit, de brancheverenigingen en de lokale toezichthouders zeer frequent contact. Wanneer er ondanks de introductie van de erkende maatregelaanpak nog steeds discussies of zelfs nieuwe juridische procedures zouden ontstaan (omdat bedrijven niet voor de maatregellijst zouden kiezen en in een discussie geraken over de eigen invulling), dan zal dit zeker niet onopgemerkt blijven. Er is bovendien afgesproken om twee jaar na inwerkingtreding van de nieuwe regelgeving (december 2015) de nieuwe systematiek te evalueren. Deze afspraak is vastgelegd in de nota van toelichting op de vierde tranche van wijziging van het Activiteitenbesluit (waar de introductie van de erkende maatregelsystematiek deel van uit maakt).
Kunt u nader uiteenzetten om welke redenen u ervoor heeft gekozen om de erkende maatregellijsten geen wettelijke basis in het Activiteitenbesluit milieubeheer te geven? Kunt u de voor- en nadelen daarvan op een rij zetten?
De erkende maatregellijsten hebben wel degelijk een wettelijke basis. Ze vormen onderdeel van de Activiteitenregeling Wet Milieubeheer.
Indien blijkt dat het ontbreken van deze juridische basis ervoor zorgt dat de handhaving van artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer nog steeds leidt tot discussies en juridische procedures, overweegt u dan om de maatregellijsten alsnog wettelijk te borgen (met een optie voor bedrijven om in plaats van een voorgeschreven maatregel een gelijkwaardige alternatieve maatregel te nemen)?
Zie het antwoord op vraag 8, er is sprake van een wettelijke borging. Indien zou blijken dat het bedrijfsleven in de praktijk nauwelijks kiest voor de erkende maatregelaanpak maar toch voor een eigen invulling, dan zou dat aanleiding geven de nieuwe regelgeving kritisch te heroverwegen. Zoals hiervoor reeds is aangegeven, zal het huidige systeem twee jaar na inwerkingtreding worden geëvalueerd.
Vermeende standrechtelijke executies door Iraakse militairen |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Video: Is the Iraqi army executing IS fighters»?1
Hoe beoordeelt u de beelden en de beschuldigingen over standrechtelijke executies aan het adres van Iraakse militairen? Graag een toelichting.
Het is niet mogelijk gebleken informatie te verkrijgen waaruit kan worden opgemaakt of deze beelden en beschuldigingen juist zijn of niet.
Melding van een vermeende online «stemming» over het lot van een gevangen genomen ISIS-strijder, zoals vermeld in het bericht van The Observers, is bekend bij het Human Rights Office van de United Nations Assistance Mission to Iraq (UNAMI). Dit bericht kan echter niet bevestigd worden en er is geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake is van een patroon van schendingen van het humanitair oorlogsrecht door Iraakse militairen. Het Human Rights Office benadrukt tevens dat in Irak sprake is van een propagandaoorlog, waarbij veelvuldig misleidende informatie wordt verspreid.
Waren deze gevallen reeds bij u bekend? Zo ja, op welke wijze heeft Nederland gereageerd op deze gebeurtenissen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er bij u andere gevallen bekend van dergelijke grove schendingen van het humanitair oorlogsrecht door Iraakse militairen? Anders geformuleerd: zijn bovengenoemde gevallen volgens u incidenten of is er sprake van een breder patroon? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de Nederlandse militaire inspanningen van Nederland in Syrië en Irak belangrijk zijn in de strijd tegen ISIS, maar dat het naleven van het humanitair oorlogsrecht in alle facetten van dat optreden zwaar dient te wegen, ongeacht alle gruwelijkheden die ISIS zelf begaat? Op welke wijze wordt concreet aandacht besteed aan dit aspect binnen het trainen en opleiden van Iraakse militairen en Koerdische troepen door Nederlandse militairen?
In de strijd tegen ISIS is de naleving van het humanitair oorlogsrecht door alle partijen in het conflict van essentieel belang. Het kabinet blijft bij de Iraakse autoriteiten en bij de regering van de Koerdische Autonome Regio het belang benadrukken van de naleving van het humanitair oorlogsrecht en het respecteren van mensenrechten door alle Iraakse veiligheidstroepen en milities. Tijdens haar bezoek aan Irak in januari 2016 heeft de Minister van Defensie onder meer in haar gesprek met de Iraakse Minister van Defensie het belang van respect voor humanitair oorlogsrecht benadrukt.
In het curriculum van de door de coalitie verzorgde trainingen wordt, zoals in eerdere brieven aan Uw Kamer is aangegeven, aandacht geschonken aan mensenrechten en humanitair oorlogsrecht. Dit is een integraal onderdeel van de trainingen.
Ook UNAMI en het Internationale Rode Kruis onderhouden een dialoog met de Iraakse regering over de naleving van het humanitair oorlogsrecht. Zij onderstrepen daarbij dat naleving ervan tevens bijdraagt aan het verkrijgen en behouden van steun onder de bevolking.
Ziet u binnen en met de coalitie mogelijkheden om de Iraakse regering ervan te doordringen dat het naleven van het humanitair oorlogsrecht door Iraakse troepen belangrijk is om de strijd voor de toekomst van Irak te winnen? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat de heer Meerstadt per direct opstapt als commissaris bij ABN |
|
Henk Nijboer (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Meerstadt weg als ABN-commissaris door Panama Papers»?1
Ja.
Heeft het u verrast dat de heer Meerstadt per direct is opgestapt?
Het was bekend dat de heer Meerstadt had aangegeven op termijn te willen vertrekken als commissaris. Zijn opstappen per direct hing samen met de publiciteit over de zogenoemde Panama Papers en was niet voorzien.
Klopt het dat de openbaring in de Panama Papers van vermeende belangen van de heer Meerstadt in Morclan Corporation geheel losstaat van de aankondiging gisteren dat hij later dit jaar zou aftreden?
Naar zeggen van de heer Meerstadt staat het geheel los van elkaar.
Bent u op de hoogte gesteld van inhoudelijke redenen voor de heer Meerstadt om per direct af te treden? Zo ja, wat zijn deze redenen?
De heer Meerstadt heeft aan de voorzitter van de raad van commissarissen laten weten dat zijn opstappen per direct is ingegeven door zijn wens te willen voorkomen dat er nadelige effecten voor ABN AMRO optreden.
Heeft de heer Meerstadt inzage kunnen geven in zijn rol in de Morclan Corporation op de Maagdeneilanden zoals vermeld in de Panama Papers?
De heer Meerstadt ontkent enige betrokkenheid.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat zijn naam voor slechts twee weken in de documenten voorkomt?
Nee.
Moeten belangen, zoals waarvan wordt gerept in de Panama Papers, worden geopenbaard? Worden dergelijke belangen betrokken bij een toets op geschiktheid voor commissariaten bij grote banken?
Belangen in vennootschappen, ook in het buitenland, moeten bekend zijn bij ABN AMRO in het kader van het integriteitsbeleid. Indien het een aanmerkelijk belang betreft in een onderneming anders dan degene waarvan de persoon bestuurder of commissaris wordt of is, dient dit te worden doorgegeven bij de betrouwbaarheidstoetsing. Bij de toets van een bestuurder op betrouwbaarheid wordt ook gevraagd of vergrijpboetes zijn opgelegd door de fiscus (DNB krijgt daarover ook informatie van de Belastingdienst) en wordt gevraagd of er overige fiscaal bestuursrechtelijke feiten en omstandigheden zijn die voor de betrouwbaarheidstoetsing van belang zijn.
Wat is de reden dat de heer Meerstadt weigert nadere informatie te geven? Wat is uw oordeel hierover?
De heer Meerstadt heeft aangegeven dat hij er niets mee te maken heeft. Of daar meer over te zeggen is, kan ik op dit moment niet beoordelen. De Belastingdienst zal de informatie uit de Panama Papers gebruiken om eventuele belastingfraude op te sporen.
Het uit de vaart nemen van de Zr.Ms. Karel Doorman |
|
Ronald Vuijk (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u de schade aan het voortstuwingssysteem van de Zr.Ms. Karel Doorman, waardoor het schip waarschijnlijk een ingrijpende hersteloperatie van acht maanden moet ondergaan? Bent u het er mee eens dat het – gezien de leeftijd van het schip – verbijsterend is dat het schip nu al uit de vaart moet worden gehaald en voor langere tijd niet (volledig) beschikbaar zal zijn? Graag een toelichting.
Het mankement aan het Joint Support Ship (JSS) Zr.Ms. Karel Doorman is een onverwachte en grote tegenvaller voor Defensie. Het gaat om een defect dat vrijwel nooit voorkomt.
Het JSS heeft een dieselelektrische voortstuwing. Dit houdt in dat dieselgeneratoren elektrische energie leveren aan twee hoofdelektromotoren die via aandrijfassen de schroeven laten draaien. Bij het JSS is, in plaats van een rechtstreekse aandrijving door dieselmotoren, gekozen voor dieselelektrische voortstuwing omdat dit beter is in geval van bijvoorbeeld een operatie dicht voor de kust en het schip langdurig met lage snelheid moet varen. Een dieselmotor die langdurig op laag vermogen draait, vervuilt immers sneller en verbruikt relatief veel brandstof.
Een elektromotor heeft een draaiend en een niet-draaiend deel. Bij de defecte elektromotor van het JSS zijn beide delen beschadigd door afgebroken metalen fragmenten. Let wel, dit type elektromotor staat bekend als een solide installatie met een langere verwachte levensduur dan het schip zelf. De reparatie van de elektromotor kan niet aan boord worden uitgevoerd omdat het, onder meer door de beperkte ruimte, niet mogelijk is alle beschadigde delen aan boord te demonteren.
Op dit moment onderzoekt de fabrikant van de elektromotor de oorzaak van het defect. Defensie heeft het Duits-Noorse classificatiebureau DNV-GL ingeschakeld als onafhankelijke derde om toezicht te houden op het onderzoek en de reparatie. Naar verwachting zal dit onderzoek medio juni 2016 voltooid zijn. Dan zal de fabrikant ook een nadere schatting maken van de duur van de reparatie.
Kunt u al nader toelichten wat er beschadigd is aan de hoofdelektromotor en wat de oorzaak daarvan is? Is de schade ontstaan door een fabricagefout of door het gebruik van de motor?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Zr.Ms. Karel Doorman de enige varende bevoorradingscapaciteit is van de Koninklijke Marine of kunnen andere schepen het tekort wat ontstaat opvangen? Wat betekent het wegvallen van de Zr.Ms. Karel Doorman voor de inzetgereedheid van de krijgsmacht? Graag een toelichting.
Sinds de verkoop van Zr.Ms. Amsterdam, eind 2014, is Zr.Ms. Karel Doorman het enige bevoorradingsschip van het Commando Zeestrijdkrachten (CZSK). Andere schepen van het CZSK kunnen de bevoorradingstaak niet uitvoeren en civiele capaciteit voor de bevoorrading op zee is niet beschikbaar. Indien nodig zal het CZSK in de rest van dit jaar een beroep moeten doen op de bevoorradingscapaciteit van bondgenoten, bijvoorbeeld voor oefeningen en trainingen van andere marineschepen. Of dit werkelijk nodig is, wordt nog bestudeerd. Als een marineschip vaker moet bevoorraden in een haven nabij het operatiegebied, gaat dit ten koste van de inzetbaarheid. Daarnaast betekent het wegvallen van het JSS dat Defensie in de rest van dit jaar geen beschikking zal hebben over een snel inzetbare militaire capaciteit voor strategisch transport. Voor de rest van dit jaar wordt die behoefte overigens ook niet voorzien.
Zoals vermeld in de brief van 15 december 2015 (Kamerstuk 29 521, nr. 306) zou het JSS in de tweede helft van dit jaar voor enkele maanden deel uitmaken van een van de twee permanente Navo-vlootverbanden. Nederland zal deze bijdrage, bestaande uit een bevoorradingsschip, nu niet kunnen leveren.
In de brief van 6 april jl. (Kamerstuk 33 763, nr. 100) is vermeld dat de mogelijkheid werd onderzocht om met de resterende elektromotor een deel van het bestaande vaarprogramma uit te voeren. Inmiddels is duidelijk dat hiervan geen sprake zal zijn, onder meer door de technische ingrepen noodzakelijk om de kapotte elektromotor uit het schip te halen. Hierop wordt nader ingegaan in het antwoord op vraag 4. Het JSS is weer beschikbaar na de reparatie van het defect.
Bent u het ermee eens dat acht maanden klinkt als een erg lange tijd voor een hersteltraject van een defect schip? Kunt u toelichten waarom het traject zo lang moet duren? Bestaat hierbij een relatie met bezuinigingen en het beschikbaar zijn van reserveonderdelen voor de motor?
De voorlopige schatting is dat met de reparatie acht maanden gemoeid zullen zijn. Het herstel omvat allereerst het maken van een opening in twee boven de motor gelegen tussendekken van het schip, het verwijderen van de elektromotor en het vervoer naar de fabriek. Dit is inmiddels gebeurd. Nu zijn aan de orde het onderzoek en de reparatie door de fabrikant, gevolgd door het vervoer terug naar het schip, de montage en testwerkzaamheden van de gerepareerde motor aan boord en, tenslotte, het herstel van de ingrepen aan het schip die nodig waren om de motor te verwijderen.
Zoals uiteengezet in het antwoord op de vragen 1 en 2 kan de reparatie niet aan boord worden uitgevoerd omdat het, onder meer door de beperkte ruimte, niet mogelijk is alle beschadigde delen aan boord te demonteren. Een vervangende nieuwe motor is niet uit voorraad leverbaar omdat de fabrikant dergelijke elektromotoren niet in serie produceert, maar pas na opdracht.
Zoals reeds vermeld zal de fabrikant een nadere schatting van de reparatieduur maken nadat het onderzoek is voltooid. De fabrikant verwacht dat het onderzoek medio juni 2016 gereed is en heeft toegezegd alles in het werk te stellen om het onderzoek en de reparatie zo kort mogelijk te laten duren.
De lange reparatietijd van de elektromotor houdt geen verband met bezuinigingen uit het verleden of tekorten aan reservedelen, en dat geldt ook voor het defect als zodanig. Defensie beschikt niet over de benodigde kennis en apparatuur voor een dergelijke ingrijpende en uitzonderlijke reparatie.
De ontevredenheid rond flexibele werkplekken in de nieuwbouw van de Hogeschool Utrecht |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de ontevredenheid bij personeel en studenten als gevolg van het werken met flexplekken in de nieuwbouw van de Hogeschool Utrecht? Zo ja, hoe beoordeelt u deze ontevredenheid?1
Ik heb kennis genomen van het desbetreffende artikel over de ontevredenheid van de medewerkers bij de Hogeschool Utrecht. Het college van bestuur van een instelling is verantwoordelijk voor zowel de huisvesting als het personeelsbeleid.
Van de hogeschool heb ik vernomen dat de flexplekken onderdeel zijn van een totaal huisvestingsconcept waarmee de instelling inzet op concentratie van de huisvesting op het Utrecht Science Park. De veranderingen in de huisvesting zijn nog niet afgerond. Het college geeft daarbij nadrukkelijk aan dat er ruimte is om samen met medewerkers en studenten tot integrale aanpassingen en oplossingen te komen bij het nieuwe werken. Zo zijn er al evaluatieonderzoeken onder medewerkers en studenten gehouden en werd een tweetal werkconferenties, één voor personeel en één voor studenten, georganiseerd over de nieuwe huisvestingsconcepten.
Deelt u de mening dat een dergelijke onvrede over een nieuwe en van bovenaf opgelegde werkvorm juist het belang aangeeft van versterking van medezeggenschap door personeel en studenten, zoals ook recent is vastgelegd in het wetsvoorstel inzake de Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met versterking van de bestuurskracht van onderwijsinstellingen? Zo, nee waarom niet?2
Nog los van deze casus ben ik overtuigd van het belang van de medezeggenschap. Daarom heb ik met de Wet versterking bestuur ook stappen genomen om de rol van de medezeggenschap te versterken.
Wat deze specifieke casus betreft het volgende. De Hogeschool Utrecht geeft aan dat de medezeggenschap inspraak gehad heeft bij het opstellen van de uitgangspunten van de businesscase voor de huisvesting van de hogeschool. Medewerkers, docenten en studenten zijn vanaf de ontwerpfase betrokken geweest, aldus de hogeschool. Daarbij zijn de ervaringen van voorgaande projecten meegenomen. De – reeds lopende – evaluatie die bedoeld is vroegtijdig ervaringen op te halen is volgens de hogeschool in samenwerking met de medezeggenschap uitgezet. De hogeschool bericht mij dat de bevindingen uit de evaluaties en de werkconferenties momenteel worden geanalyseerd en waar mogelijk direct opgepakt. De hogeschool geeft aan dat uit de opbrengsten van de eerste werkconferentie inmiddels een aantal zaken is gerealiseerd en geïmplementeerd. Daarnaast zal een aantal verbeteringen gedurende de implementatie van het herhuisvestingsconcept doorgevoerd gaan worden.
Hoe beoordeelt u de impact van deze werkwijze met flexplekken op goed personeelsbeleid en op de kwaliteit van onderwijs en goede begeleiding van studenten, gelet op de signalen uit de berichtgeving dat het onderwijs op de Hogeschool Utrecht hierdoor «onrustige lessituaties» kent?
Vanaf 1994 is de verantwoordelijkheid voor de huisvesting van HBO-instellingen belegd bij de colleges van bestuur van de instellingen zelf. Dat betekent dat het college zelf verantwoordelijk is voor de wijze waarop zij een instelling inricht en de eventuele effecten die deze inrichting met zich mee brengt.
Hoe beoordeelt u in het algemeen het werken met flexplekken in een onderwijsinstelling, zeker gezien het belang dat gehecht dient te worden aan vindbaarheid van docenten en aansluiting tussen student en docent?
Veel instellingen werken al met flexplekken. Daarbij is van cruciaal belang dat docenten en studenten elkaar weten te vinden. Dat geldt overigens ook voor docenten onderling. Een onderwijsinstelling moet een onderwijsgemeenschap zijn, waar studenten en docenten elkaar ook buiten de colleges om treffen en ideeën uitwisselen. Flexplekken moeten in dienst staan van dat doel.
Ik ga ervan uit dat hierover intern het gesprek wordt gevoerd. Ook de medezeggenschap kan hierbij een rol spelen als vertegenwoordiger van studenten en docenten.
Vindt u ook niet dat het flexwerken bij de Hogeschool Utrecht zich eerder leent voor de bestuurders zelf dan voor docenten, die in het kader van goed onderwijs en gedegen ondersteuning dagelijks contact met studenten moeten kunnen hebben op een duidelijke plek?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Hoe beziet u de rol van de overheid in situaties zoals deze, waarbij de keuze voor flexwerken of andere alternatieve werkvormen ook impact kunnen hebben op de tevredenheid van personeel en studenten en op de kwaliteit van onderwijs?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
De NAM BTW-constructie |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Btw-constructie van de NAM mogelijk strafbaar» op RTV Noord?1
Ja
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de belastingbetaler opdraait voor de kosten van schadeherstel als gevolg van mijnbouwschade?
Ja, ik deel die mening. Van een dergelijke situatie kan echter in geen enkele situatie sprake zijn. De schadeherstellende ondernemer voldoet btw over de schadehersteldienst. Als de btw over die schadehersteldienst aftrekbaar is voor de btw bij de afnemer van die dienst, dan is het btw-saldo van die transactie voor de schatkist nihil.
Deelt u de mening dat er dus in principe btw betaald moet worden?
Ik beantwoord deze vraag bevestigend wanneer bedoeld wordt te vragen of btw moet worden voldaan over hersteldiensten van (bouw)bedrijven die tegen betaling herstelwerkzaamheden aan gebouwen uitvoeren.
Is het gebruikelijk dat de btw over uitgekeerde schadeclaims wordt teruggevorderd door de uitkerende partij? Zo ja, in welke sectoren komt dit nog meer voor?
Ik beschik niet over informatie waaruit blijkt of het gebruikelijk is dat de schade uitkerende partij een aftrekgerechtigde ondernemer is die beschikt over een aan hem gerichte en juiste factuur voor een prestatie die aan hem is verricht.
Is er bij het toestaan van terugvordering van btw nog verschil tussen schadevergoeding vanwege onrechtmatige daad en een vergoeding in een andere situatie?
Voor de btw-aftrek over schadeherstel is niet bepalend of de afnemende partij een onrechtmatige daad heeft begaan. Voor de btw-aftrek is bepalend of de prestatie die door de ondernemer wordt afgenomen door deze wordt gebruikt voor belaste prestaties.
Deelt u de mening dat btw enkel kan worden teruggevorderd indien prestaties daadwerkelijk zijn verricht in opdracht van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en niet slechts in naam van NAM?
Voor de btw-aftrek over schadeherstel is bepalend of de prestatie is verricht aan een ondernemer, die deze gebruikt voor belaste prestaties. Terzake van prestaties waarover dienstverleners btw in rekening brengen aan andere ondernemers (bijv. ingeval van schadeherstel), moet de ondernemer die de aftrek effectueert beschikken over een juiste factuur waarop deze ondernemer is vermeld als de afnemer van de prestatie. De ondernemer is afnemer van de prestatie als zij de rechtsbetrekking met de schadehersteller is aangegaan om de schade te herstellen.
Kunt u aangeven hoe de btw-constructie zich verhoudt tot het besluit aftrek van btw van 7 december 2011?
Nee, gelet op art. 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik hierop geen antwoord geven. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 2 van de leden Smaling en Bashir die ik gelijktijdig met deze vragen beantwoord.
Kunt u aangeven wat de juridische gevolgen zijn voor de opdrachtgever van het op naam van NAM stellen van de facturen met betrekking tot aansprakelijkheden en garanties van de werkzaamheden?
Het past mij als bewindspersoon niet om uitlatingen te doen over de contractsverhoudingen tussen partijen.
Zijn er afspraken gemaakt tussen de NAM en de Belastingdienst of enige andere overheidsinstantie over verrekening van de btw door de NAM over schadevergoeding uitgekeerd aan gedupeerden van mijnbouwschade?
De vraag of sprake is van een btw-afspraak met een landelijke werking kan ik negatief beantwoorden. De vraag of er een individuele regeling met de NAM bestaat, kan ik vanwege de fiscale geheimhoudingplicht van art. 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet beantwoorden.
Bent u bereid een belasting ruling te vragen over deze praktijk?
Nee, het verlenen van een ruling behoort tot de uitsluitende competentie van de inspecteur.
Gebeurt dit in andere EU-landen bij gevallen van mijnbouwschade?
Ik beschik niet over informatie over btw en gevallen van mijnbouwschade in andere lidstaten.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat gedupeerden in Groningen door de NAM gedwongen worden mee te werken aan het doen van een mogelijk onjuiste btw-aangifte door de NAM?
Ingeval de NAM gedupeerden en/of bedrijven dwingt om mee te werken aan een onjuiste aangifte door de NAM acht ik dat uiteraard zeer onwenselijk. Of dit het geval is kan ik echter niet bevestigen of ontkennen. Gelet op de fiscale geheimhoudingplicht van art. 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik niet concreet ingaan op deze kwestie.
Kunt u gedupeerden van mijnbouwschade in Groningen verzekeren dat zij gevrijwaard zijn van juridische en strafrechtelijke consequenties indien op enig moment blijkt dat zij medeplichtigheid zijn aan het doen van een onjuiste btw-aangifte door de NAM?
Nee, het behoort niet tot mijn bevoegdheid en mogelijkheden om gedupeerden van mijnbouwschade in Groningen te verzekeren dat zij gevrijwaard zijn van juridische en strafrechtelijke consequenties indien op enig moment blijkt dat zij medeplichtig zijn aan het doen van een onjuiste btw-aangifte door de NAM. Ik kan wel aangeven dat er geen sprake is van een fiscaal delict dat bestaat uit het verlenen van medewerking aan een onjuiste factuur of een onjuiste aangifte. In het strafrecht bestaat echter wel de mogelijkheid naast de pleger ook anderen te bestraffen, bijvoorbeeld de medepleger en de medeplichtige. Een medepleger is, kort gezegd, degene die bewust heeft samengewerkt met de feitelijke pleger van het delict. Bij medeplichtigheid gaat het om het opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen voor het plegen van het strafbare feit. De beoordeling of hiervan sprake is en of er tegen wordt opgetreden ligt in de handen van het OM.
Heeft deze werkwijze gevolgen voor de balans, winst en verliesrekening en het financieel jaarverslag van de NAM?
In algemene zin heeft iedere werkwijze gevolgen voor de balans, winst en verliesrekening en het financieel jaarverslag van een belastingplichtige. Dat is niet anders voor de NAM.
In een eerder debat heeft de u de Kamer verteld dat dit slechts om een enkel geval ging; is dit nog steeds uw mening?
Mij is één situatie uit de media bekend.
Zo ja, kunt u uw mening onderbouwen met cijfers over het totaal aantal gedupeerden, waarvan de NAM de schade vergoed op basis van facturen, en het aantal gedupeerden dat de facturen op naam van de NAM heeft laten zetten?
Zie het antwoord op vraag 15.
Kunt u nagaan op wiens advies deze constructie met btw terugvorderen bij de NAM opgesteld is?
Nee, ik heb als bewindspersoon geen bevoegdheid om de NAM vragen te stellen in het kader van de belastingheffing.
De situatie van Bhutanese vluchtelingen in Nederland |
|
Harry van Bommel (SP), Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Is het waar dat Nederland aanvankelijk heeft toegezegd om 500 Bhutanese vluchtelingen uit de vluchtelingenkampen in Nepal te hervestigen?1 Zo ja, is dit aantal mensen intussen gehervestigd in ons land? Zo nee, hoeveel mensen komen dan nog voor hervestiging in aanmerking uitgaande van een aantal van 500?
Er zijn door mijn voorgangers geen toezeggingen gedaan wat betreft aantallen hervestiging van Bhutanese vluchtelingen uit Nepal. Wel is de Tweede Kamer in verschillende brieven geïnformeerd over het voornemen en/of de uitvoering van hervestigingsmissies naar Nepal.
Vanaf 2008 tot en met 2011 heeft Nederland verschillende hervestigingsmissies naar Nepal uitgevoerd in welk kader Bhutanese vluchtelingen zijn geselecteerd en naar Nederland gereisd. Deze hervestiging maakte deel uit van een internationale integrale aanpak van de situatie van Bhutanese vluchtelingen (zgn. strategische inzet van hervestiging). Deze integrale aanpak omvatte verder inzet op integratie door Nepal evenals inzet op repatriëring door Bhutan. Onder meer de Verenigde Staten en Canada hebben in die periode in datzelfde kader eveneens Bhutanese vluchtelingen hervestigd uit Nepal. In verband met het uitblijven van inspanningen van de zijde van Nepal en Bhutan heeft Nederland, destijds in navolging van Canada, na enkele jaren besloten af te zien van verdere hervestiging uit Nepal.
Is het waar dat er momenteel geen missies meer bestaan om Bhutanese vluchtelingen uit Nepal te selecteren voor hervestiging? Zo ja, waarom is dat het geval? Bent u bereid om alsnog missies plaats te laten vinden indien het toegezegde aantal van 500 nog niet is gerealiseerd?
De Syrië vluchtelingencrisis en de ontwikkelingen rondom de Europese aanpak hiervan beheerst in grote mate ook de inzet op het gebied van hervestiging. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 30 november 2015 inzake het meerjarig beleidskader hervestiging 2016–20192 heb ik uw Kamer reeds bericht dat de komende paar jaar hervestiging in het teken staat van de uitvoering van de toezegging van Nederland in de JBZ Raad van 20 juli 2015. Hiermee ligt de focus op de regio’s Noord Afrika en het Midden-Oosten (incl. Turkije).
Welke mogelijkheden zijn er voor ongeletterde Bhutanese vluchtelingen die wel in Nederland zijn gehervestigd maar moeite hebben om de inburgering te volbrengen om alsnog volwaardig Nederlands burger te worden? Is er voor hen een traject te volgen dat hen op hun eigen niveau en in hun eigen tempo de kans biedt om in te burgeren? Is het waar dat voor een aantal van deze vluchtelingen geldt dat zij gezien hun leeftijd grote moeite hebben met het succesvol afleggen van de inburgering? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er voor hen om voor de Nederlandse nationaliteit in aanmerking te komen?
Anderstaligen zijn inburgeringsplichtig tot de pensioengerechtigde leeftijd. Het is belangrijk dat iedereen die in Nederland woont de Nederlandse taal spreekt en kennis van de Nederlandse samenleving heeft. Dat geldt ook voor analfabeten en laagopgeleiden. De lesmethoden zijn afgestemd op vooropleiding en taalniveau zodat het voor iedereen mogelijk is om de taal te leren
Nieuwkomers die op latere leeftijd moeten inburgeren, ervaren inderdaad gemiddeld meer moeilijkheden hierbij, evenals analfabeten. In bijzondere omstandigheden, zoals lang verblijf in een AZC, niet slagen bij voldoende inspanningen, of indien een alfabetiseringscursus nodig is, kunnen inburgeraars een verlenging van de inburgeringstermijn krijgen van maximaal 2 jaar. Dit geeft hen de mogelijkheid om in hun eigen tempo in te burgeren.
Kunt u bevestigen dat het vluchtelingen uit Bhutan met een Nederlands paspoort onmogelijk wordt gemaakt om naar Bhutan te reizen? Zo ja, welk beleid geldt hier precies?
Ik heb geen aanwijzingen dat vluchtelingen die zijn genaturaliseerd tot Nederlander problemen hebben met het reizen naar Bhutan. Wel geldt dat niet genaturaliseerde vluchtelingen uit Bhutan, net als andere vluchtelingen, op grond van de Paspoort Uitvoeringsregeling Nederland in aanmerking kunnen komen voor een Nederlands vluchtelingenpaspoort dat geldig is voor alle landen met uitzondering van het land van herkomst.3
De reden van de uitzondering is dat de verstrekking van een reisdocument aan niet-onderdanen een inbreuk is op het soevereine recht van een andere Staat om te bepalen wie zijn onderdanen zijn en wie van die onderdanen voor verstrekking van een reisdocument in aanmerking komt. Daarnaast kan de Nederlandse overheid de vreemdeling die met een Nederlands vluchtelingenpaspoort naar zijn eigen land zou reizen bij problemen geen ondersteuning bieden. Het verlenen van consulaire bijstand door een buitenlandse vertegenwoordiging aan personen die zich in hun eigen land bevinden wordt namelijk ook gezien als een inbreuk op de soevereiniteit van de betrokken Staat.
Wat is uw beeld van het aantal politieke gevangenen in Bhutan? Is hier vanuit Nederland dan wel de Europese Unie aandacht voor?
Er is geen eenduidige, betrouwbare informatie over de aanwezigheid van politieke gevangenen in Bhutan.
Het bericht dat er een voedseltekort is in het vluchtelingenkamp op Lesbos |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Voedseltekort in vluchtelingenkamp Lesbos»?1
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er, zoals blijkt uit notulen van de UNHCR, niet genoeg eten is voor vluchtelingen die vastzitten op Lesbos en dat het niet aan maatschappelijke organisaties is de tekorten die er zijn ontstaan op te vullen?
Bent u bereid zo snel als mogelijk de Europese Commissie hier op aan te spreken en op te roepen tot humane implementatie van het EU-Turkije akkoord?
Welke maatregelen gaat de Europese Commissie op korte termijn treffen om kamp Moria, berekend op 2.000 mensen, leefbaar te houden voor de 3.100 mensen die er nu verblijven?
In hoeverre wordt er extra aandacht besteed aan kwetsbaren en kinderen in het kamp Moria, met betrekking tot opvang, veiligheid en voorzieningen?
De toenemende sterfte van biggen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het rapport van Varkens in Nood waaruit blijkt dat er de laatste jaren steeds meer biggen sterven in de eerste weken van hun leven?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusies van de onderzoekers over de oorzaken van de toenemende biggensterfte zoals: biggen uit grote tomen hebben een lager geboortegewicht en zijn minder vitaal, biggen uit grote tomen zijn gevoeliger voor onderkoeling, bij grote worpen is het risico groter dat de bevalling langer duurt en de big in het geboortekanaal sterft, het werpen van grote tomen is een aanslag op het lichaam en de gezondheid van de zeug waardoor bevallingen langer kunnen duren, een zeug heeft te weinig tepels om alle biggen te voeden?
Ik verwijs hiervoor naar de standvanzakenbrief dierenwelzijn die op 22 april jl. aan uw Kamer is gestuurd.
Kunt u aangeven hoe vaak het voorkomt dat zwakke biggen gedood worden door ze met een ferme klap tegen de muur of hek te slaan zoals blijkt uit de beelden van Varkens in Nood? Bent u bereid om hier nader onderzoek naar te laten uitvoeren? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid de varkensboeren erop te wijzen dat deze praktijken onwettig en ontoelaatbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Over het voorkomen van het doden van dieren op het primaire bedrijf door niet-dierenartsen zijn geen cijfers bekend. Dàt dit voorkomt is bekend. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 5 van het lid Van Gerven (SP), dat op 22 april jl. aan uw Kamer is gestuurd (kenmerk 2016Z07024).
Bent u bereid om maatregelen te treffen om de hoge biggensterfte tegen te gaan nu blijkt dat het plan van aanpak van de Stuurgroep Bigvitaliteit om de biggensterfte terug te dringen mislukt is? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hiervoor naar de standvanzakenbrief dierenwelzijn die op 22 april jl. aan uw Kamer is gestuurd.
Kunt u aangeven waarom de stuurgroep Bigvitaliteit vanaf 2013 geen resultaten van het plan van aanpak meer op de website Vitalevarkens.nl publiceerde? Bent u van mening dat dit te maken heeft met het feit dat de biggensterfte jaarlijks toenam? Kunt u aangeven waarom u niet heeft ingegrepen toen cijfers van Agrovision aantoonden dat vanaf 2010 de biggensterfte toenam? Zo nee, waarom niet?
De stuurgroep heeft jaarlijks de resultaten over de voortgang aangeboden aan het Ministerie van Economische Zaken. De laatste resultaten waren over 2014. In 2014 is er in de stuurgroep nadrukkelijk door mijn ministerie aangegeven dat de toename van de biggensterfte een belangrijk punt van aandacht is en dat de stuurgroep haar maatschappelijke verantwoordelijkheid moet nemen om de biggensterfte aan te pakken. De nog ontbrekende resultaten zijn recent aan de website toegevoegd.
Erkent u de conclusies van de onderzoekers dat op basis van de cijfers van Agrovision, er een correlatie is tussen het aantal biggen wat een zeug werpt en de biggensterfte? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 9 van het lid Van Gerven (SP), dat op 22 april jl. aan uw Kamer is gestuurd (kenmerk 2016Z07024).
Hoe beoordeelt u de toename van biggensterfte in Nederland in het licht van de conclusies van de European Food Safety Authority om een zeug niet meer dan 12 biggen te laten werpen vanwege de hoge kans op sterfte (EFSA, 2007)?2 Hoe beoordeelt u het streven van de varkensindustrie naar het werpen van 40 biggen per zeug per jaar in het licht van de conclusies van de EFSA?3
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om een einde te maken aan het fokken op meer biggen per zeug vanwege de gezondheidsproblemen voor zowel de big als de zeug? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hiervoor naar de standvanzakenbrief dierenwelzijn die op 22 april jl. aan uw Kamer is gestuurd.
De handhaving van de aanlandplicht door inspectiediensten in de visserijsector |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Valse start inspecties aanlandplicht»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat het optreden van de inspectiedienst door veel vissers tegenwoordig als georganiseerd wantrouwen wordt ervaren en dat zij zich niet herkennen in het door u geschetste beeld van een inspectie die in het eerste half jaar van 2016 informerend optreedt en die gericht is op het voeren van de dialoog?2 Kunt u aangeven waaruit het genoemde «informerend» karakter van optreden door de inspectiediensten blijkt?
Dergelijke signalen hebben mij ook bereikt. Het informerend karakter bestaat er uit dat de NVWA bij constatering van een overtreding het gesprek aangaat met de individuele visser. Er blijkt bij de controles onduidelijkheid te zijn over de verplichting om de hoeveelheid vis die overboord gaat te noteren in het logboek. Deze verplichting geldt al sinds 2010 en is met de invoering van de aanlandplicht extra belangrijk geworden. Zowel de NVWA als de buitenlandse controlediensten hebben hier daarom meer aandacht voor dan voorheen, waardoor vissers die dit niet hebben ingevuld hierop worden aangesproken.
Klopt het dat in Engelse en Franse wateren nog niet of minder intensief wordt geïnspecteerd op de aanlandplicht? Vindt u dat hier sprake is van een gelijk speelveld?
Navraag leert dat andere lidstaten in grote lijnen dezelfde benadering volgen als Nederland. Noch in Nederlandse wateren, noch in de wateren van buurlanden is vooralsnog gesanctioneerd. Zo bekeken kan gesproken worden van een gelijk speelveld.
Kunt u aangeven welke efficiencywinst (kwalitatief en kwantitatief) geboekt is met de invoering van het elektronisch logboek? Is door de invoering van het elektronisch logboek meer tijd beschikbaar gekomen voor inspecteurs om in het werkveld actief te zijn?
Door de invoering van het elektronisch logboek is zowel uit kwantitatief als kwalitatief oogpunt efficiencywinst geboekt. Kwantitatief doordat minder arbeid door inspecteurs nodig is voor het verzamelen van de papieren logboeken en het overtypen van de gegevens in een database voor het bijhouden van de quotum-uitputting. Kwalitatief doordat gegevens sneller beschikbaar komen en eenvoudiger verbandcontroles (bijvoorbeeld met betrekking tot de verkoopgegevens) kunnen worden uitgevoerd. Door het benodigde onderhoud aan het systeem, mede als gevolg van de vele aanpassingen die noodzakelijk zijn door verandering van regelgeving, is tot op heden minder efficiencywinst bereikt dan gehoopt. Ook het feit dat vissers relatief veel ondersteuning van de NVWA nodig hadden bij de ingebruikname van het systeem heeft daaraan bijgedragen.
Kunt u aangeven waarom de relatief goedkope en als zeer nuttig ervaren inspecties bij aanlanding zijn verminderd? Is tegelijkertijd het aantal (dure) inspecties op zee verhoogd?
Overtredingen moeten op het moment dat ze worden begaan worden vastgesteld door de controlediensten om ook daadwerkelijk tot sanctionering over te kunnen gaan. Hoewel controles aan de wal zeker hun nut hebben, bijvoorbeeld voor controle van juiste vangstregistratie voor het quotabeheer, is het vaak onvoldoende om overtredingen die op zee worden begaan vast te stellen.
Overigens is het aantal inspecties op zee niet verhoogd, maar gelijk gebleven. Het aantal controles aan wal is inderdaad verminderd.
Kunt u aangeven hoe vaak een gemiddeld schip in de demersale visserijsector sinds 1 januari 2016 is geconfronteerd met handhavingsinspecties dan wel met informerende inspecties van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dan wel van buitenlandse inspectiediensten en hoe vaak dit was voor een gemiddeld schip in 2015?
Een vaartuig wordt op zee gemiddeld éénmaal per jaar geïnspecteerd. Wanneer risicoanalyse uitwijst dat een vaartuig extra inspecties nodig heeft, dan kan het voorkomen dat een vaartuig boven dit gemiddelde zit. Hier is sinds 1 januari geen verandering in gekomen.
Kunt u één andere sector noemen buiten de visserijsector die te maken heeft met zo buitensporig veel inspecties? Kunt u onderbouwen waarom er juist in deze sector zo veel inspecties nodig zijn?
De vraag suggereert dat er sprake zou zijn van buitensporig veel inspecties.
Dat onderschrijf ik niet. Inspectiecapaciteit is per definitie beperkt en wordt zo efficiënt mogelijk ingezet.
Het gaat hier zowel over voedselproductie als over het gebruiken van kwetsbare natuurlijke hulpbronnen. Dergelijke activiteiten zijn onderhevig aan uitgebreide regelgeving en bijbehorende controles vanwege hun impact op volksgezondheid en het milieu. De praktijk laat zien dat de visserijsector geen hoge mate van vrijwillige nalevingsbereidheid heeft en dus om inspectie-inzet vraagt. De ingezette inspectiecapaciteit vind ik in dit verband dan ook zeker niet disproportioneel.
Op welke wijze draagt het huidige aantal inspecties bij aan een vertrouwensbasis van de visserijsector in het beleid van uw ministerie? Ervaart u dit ook in uw gesprekken met vissers?
Beleid wordt vaak enkel serieus genomen als er ook op wordt gehandhaafd. Op het moment dat dit niet gebeurt wordt een visser die zich netjes aan de regels houdt benadeeld ten opzichte van een visser die onbestraft de regels overtreedt. Er is veelvuldig overleg tussen de visserijsector en mijn ministerie en, afhankelijk van het onderwerp, komt het voor dat de sector de controle-intensiteit als te zwaar of te licht ervaart. Ik wil hierbij wel benadrukken dat het aan de NVWA is om de afweging te maken waar de controle-inzet het meest effectief kan worden ingezet.
Bent u bereid te bezuinigen op de buitensporige hoeveelheid inspecties en het geld dat u hiermee bespaart in te zetten voor innovatie en verduurzaming van de visserijsector zodat onnodige voedselverspilling kan worden tegengegaan?
Nee, de naleving in de visserijsector is niet zodanig dat kan worden bezuinigd op visserij-inspecties. Wel ben ik van mening dat de inzet op innovatie bijdraagt aan een meer efficiënte en effectieve controle en handhaving én het tegengaan van voedselverspilling. Voor beide stel ik middelen uit het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij ter beschikking.
Klopt het dat de NVWA eist dat dagelijks de discards worden geregistreerd, terwijl in andere EU-landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Ierland, registratie van discards pas aan het einde van de reis plaatsvindt? Klopt het dat dagelijkse registratie nergens is vereist in de controleverordening? Bent u bereid in het kader van administratieve lastenverlichting en in het kader van een gelijk speelveld de verplichte dagelijkse registratie op korte termijn aan te passen?
Het klopt dat de NVWA dat eist. Het dagelijks registreren van bijvangsten is een wettelijk voorschrift op basis van de controleverordening (EC 1224/2009) en de uitvoeringsbepalingen (EC 404/2011). Het volgt ook uit de basisverordening van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (EC 1380/2013). Wekelijkse registratie zou een aanpassing van Europese regelgeving vergen en daartoe zie ik geen aanleiding. Het klopt niet dat het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Ierland dat niet eisen.
Kunt u verklaren waarom de gewenningsperiode voor de demersale visserij en de daaraan gekoppelde tweejaarsperiode voor het niet toekennen van strafpunten al op 1 januari 2016 is ingegaan? Klopt het dat de demersale visserij hierdoor de facto maar een gewenningsperiode van één jaar heeft terwijl de invoering van de aanlandplicht juist voor deze sector veel complexer is dan voor de pelagische visserij? Geldt de gewenningsperiode van twee jaar ook voor het afgeven van een officiële waarschuwing of het opmaken van proces verbaal door de NVWA?
De aanlandplicht wordt sinds 1 januari 2015 gefaseerd ingevoerd. De gesprekken met de sector hierover zijn al ruim voor die tijd gestart. Het klopt dat de pelagische visserij direct aan de aanlandplicht moest voldoen en de aanlandplicht voor de demersale sector tussen 2016 en 2019 stapsgewijs voor steeds meer soorten en tuigen gaat gelden.
De gewenningsperiode die loopt van 1 januari 2015 tot 31 december 2016 waarover u spreekt is vastgelegd in de Omnibusverordening. Deze bepaalt dat in deze periode geen punten worden toegekend aan vaartuigen die de aanlandplicht niet naleven. In lijn daarmee kiest de NVWA ervoor om in 2016 in de eerste plaats te informeren en waar nodig waarschuwingen uit te delen als het gaat om de controle op de aanlandplicht.
Dit laat onverlet dat flagrante overtredingen van de aanlandplicht bestraft moeten kunnen worden als informeren en waarschuwen niet helpen. Zoals ik al eerder aangaf worden vissers die de regels naleven benadeeld op het moment dat anderen de regels zonder consequenties kunnen overtreden.
Hoeveel officiële waarschuwingen zijn er sinds 1 januari door de NVWA met betrekking tot de aanlandplicht afgegeven en hoeveel overtredingen zijn er gesignaleerd?
Er zijn geen officiële waarschuwingen gegeven vanwege het niet naleven van de aanlandplicht omdat de NVWA zich de eerste helft van dit jaar enkel richt op het informeren van vissers. Wel is tijdens inspecties gebleken dat veel vissers de hoeveelheid vis die overboord gaat niet goed registreren. Hier zijn zij op aangesproken.
Hanteert de inspectiedienst een gedragscode ten aanzien van de uitvoering van inspecties, bijvoorbeeld als het gaat om het betreden van privéruimtes? Bent u ermee bekend dat het betreden van schepen ook zonder aankondiging gebeurt?
De inspectiedienst gedraagt zich conform de wettelijke voorschriften en maakt gebruik van de haar toegekende bevoegdheden.
Het betreden van schepen gebeurt nooit zonder aankondiging. De inspecties worden wel geïnitieerd zonder aankondiging, anders zou dit het effect van inspectie teniet doen. Wanneer inspecteurs een vissersschip naderen, wordt contact opgenomen met de kapitein om aan te kondigen dat inspecteurs aan boord zullen gaan komen voor een inspectie. Vissers zijn te allen tijde verplicht om aan deze inspecties mee te werken.
De onderbouwing van landelijke emissiecijfers voor erfafspoeling en riooloverstorten |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Boerenerf tienmaal vuiler dan riooloverstort»?1
Ja.
Is de veronderstelling juist dat de landelijke emissiecijfers voor erfafspoeling gebaseerd zijn op slechts één serie metingen in 2008 bij negentien veehouderijbedrijven?
Nee. Nadat verschillende waterschappen problemen met verontreiniging door erfafspoeling hadden vastgesteld is in 2005 ter uniformering van het beleid de landelijke «werkgroep erfafspoeling» ingesteld waarin de Unie van Waterschappen, Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer (STOWA) en Rijkswaterstaat hebben samengewerkt. Uitkomsten van door individuele waterschappen uitgevoerde onderzoeken zijn gebundeld in beeld gebracht. Vervolgens heeft op 19 bedrijven, die reeds maatregelen hadden toegepast om erfafspoeling te voorkomen, nader onderzoek plaatsgevonden waarin is vastgesteld dat er evengoed nog emissies, zij het in een geringere omvang, optraden. Resultaten van het onderzoek zijn in de periode 2009 tot en met 2011 verschillende keren met vertegenwoordigers van de land- en tuinbouw besproken in het Bestuurlijk Overleg Open Teelt en Veehouderij (kortweg BOOT, waarin agrarische sectoren, waterbeheerders, provincies en rijk inhoud aan het doelgroepenoverleg voor waterkwaliteit geven).
Geeft deze heel beperkte dataset volgens u een representatief beeld van de landelijke emissie door erfafspoeling?
Nee. De inschatting van de emissiecijfers is gebaseerd op het onderzoek dat op de 19 bedrijven heeft plaatsgevonden die reeds maatregelen hadden getroffen. De werkelijke totale landelijk emissie door erfafspoeling zal vermoedelijk hoger zijn dan nu is aangenomen, omdat er nog ondernemers zijn die zich nog onvoldoende bewust zijn van erfafspoeling en zodoende geen of nog onvoldoende maatregelen hebben getroffen, waardoor ook de emissie groter zal zijn.
Er zijn echter ook nog andere parameters die van betekenis zijn voor het maken van een inschatting van de totale landelijke emissie. Dit is beschreven in de «Factsheet Erfafspoeling» die via www.emissieregistratie.nl openbaar beschikbaar is. Deze factsheet is in 2015 geactualiseerd en benoemt ook een aantal aandachtspunten voor verbetering.
Deelt u de analyse dat de landelijke emissiecijfers voor erfafspoeling onwaarschijnlijk hoog zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u zorgen voor betrouwbare emissiecijfers voor erfafspoeling?
De waterschappen en het bedrijfsleven concentreren hun activiteiten nu heel begrijpelijk eerst op bewustwording door middel van erfscans waarmee emissieroutes in beeld worden gebracht. Dit is wezenlijk voor de verbetering van de kwaliteit van lokale wateren. Door deze erfscans komt echter ook aanvullende informatie beschikbaar op grond waarvan de totale landelijke emissie beter en betrouwbaarder kan worden ingeschat en de «Factsheet Erfafspoeling» kan worden geactualiseerd. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu ziet hier door tussenkomst van Rijkswaterstaat op toe.
Op welke wijze worden de landelijke emissiecijfers voor lozingen van stikstof en fosfaat door riooloverstorten vastgesteld?
De emissieregistratie gaat er in de opgestelde factsheet vanuit dat een vast percentage van het te zuiveren rioolwater overstort, namelijk gemiddeld 0,05% voor de droogweerafvoer en 1,8% voor de hemelwaterafvoer.
Waarom is in dit geval geen gebruikgemaakt van beschikbare meetgegevens?
Het is allereerst van belang om vast te stellen dat de bijdrage aan de totale, structurele belasting van het watersysteem uit overstorten in vergelijking met andere bronnen beperkt is. Overstorten kunnen echter incidenteel wel lokaal problemen veroorzaken. Naar mijn mening krijgen overstorten afdoende aandacht in de in opdracht van Stichting RIONED (de koepelorganisatie voor stedelijk waterbeheer en riolering in Nederland waarin gemeenten, waterschappen, rijk, provincies, leveranciers, adviesbureaus, inspectiebedrijven, aannemers en onderwijsinstellingen participeren) in 2013 uitgevoerde Benchmark Rioleringszorg, «Riolering in beeld»2. Deze benchmark wordt in 2016 geactualiseerd en in opdracht van Stichting RIONED is op basis van recent verzamelde meetgegevens een nieuwe inschatting gemaakt van de hoeveelheid stikstof en fosfaat die via overstorten vrijkomt uit gemengde rioleringssystemen. Deze indicatie geeft aan dat de emissie uit overstorten mogelijk hoger is dan de emissieregistratie thans aanneemt.
Bij het maken van een inschatting moet echter in acht worden genomen dat er naast gemengde rioolstelsels ook gescheiden rioolstelsels zijn waarbij regenwater direct of via een berg- of een bezinkvoorziening naar het oppervlaktewater afstroomt. De vuillast van een beperkt aantal rioolstelsels kan dus niet zomaar geëxtrapoleerd worden tot nationaal niveau. Ik zie de op meetgegevens gebaseerde inschatting van Stichting RIONED als een goed startpunt om in samenwerking met de Emissieregistratie en de riool- en waterbeheerders tot een actualisatie van de totale nationale belasting van het oppervlaktewater uit overstorten te komen. Naar verwachting kan deze actualisatie, die door middel van een aangepaste factsheet op www.emissieregistratie.nl openbaar zal worden gemaakt, voor het eind van dit jaar worden afgerond.
Deelt u de analyse dat de beschikbare meetgegevens over lozingen van stikstof en fosfaat door riooloverstorten erop wijzen dat de genoemde emissiecijfers de landelijke emissie ruimschoots onderschatten?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre houden gemeenten zich aan de richtlijnen voor lozingen door riooloverstorten?
Het terugdringen van emissie door overstortingen behoeft allereerst samenwerking tussen riool- en waterbeheerders. De benchmark rioleringszorg 2013 van RIONED geeft aan dat door deze samenwerking in het verleden al een grote (financiële) inspanning is geleverd om de invloed van overstorten terug te dringen. Zo zijn bijvoorbeeld alle 880 overstorten met risico’s voor mens en dier in de periode 1999 – 2012 gesaneerd. Het aantal overstorten is afgenomen van 15.000 in 2005 tot 13.700 in 2013.
Is de veronderstelling juist dat riooloverstorten op regionaal en lokaal niveau een significante bijdrage leveren aan problemen met waterkwaliteit?
Door een overstorting kan, afhankelijke van de aard van het betreffende rioolstelsel en de lokale omstandigheden van het ontvangende oppervlaktewater, de waterkwaliteit tijdelijk en plaatselijk (aanzienlijk) verslechteren maar bij overstorting van hemelwater of met hemelwater zeer sterk verdunde communaal afvalwater soms ook verbeteren. De bijdrage aan de totale, structurele belasting van het watersysteem is echter in algemene zin beperkt, hetgeen echter niet wegneemt dat het lokaal zeer gewenst kan zijn om een overstort te saneren, te voorzien van een bergbezinkvoorziening, het regenwater te scheiden («af te koppelen» in jargon) van het communale afvalwater of andere maatregelen te nemen zoals het optimaal bergen van pieken in het riool zelf. Het is aan de regionale overheden en belanghebbenden om in goed overleg maatregelen af te wegen in relatie tot de impact van de overstorten voor het oppervlaktewater. In de stroomgebied-beheerplannen (SGBP’s) 2016–2021 hebben waterbeheerders aangegeven dat overstorten in 63 oppervlaktewaterlichamen (8,9%) een significante belasting vormen en dat 65 overstorten en 106 ha stedelijk gebied worden afgekoppeld. Voor de periode 2009–2015 zijn qua afkoppelen meer maatregelen uitgevoerd dan in 2009 in de SGBP’s 2009–2015 was voorgenomen.
Welke maatregelen worden genomen om de emissie van stikstof en fosfaat door erfafspoeling en riooloverstorten te beperken?
Voor het tegengaan van erfemissies investeren de georganiseerde land- en tuinbouw en de waterbeheerders (o.a. in het kader van het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer) zoals hierboven aangegeven gezamenlijk in bewustwording door uitvoering van erfscans. Ik acht dit van groot belang en ik heb er vertrouwen in dat dit binnen een redelijke termijn zal leiden tot een substantiële afname van emissies van boerenerven.
Voor het verder reduceren van emissies uit overstorten vertrouw ik er op dat gemeenten en waterbeheerders onder invloed van de benchmark rioleringszorg van RIONED hun reeds bestaande regionale samenwerking in de afvalwaterketen voortzetten. Het blijkt dat hierbij in een toenemende mate aandacht is voor afkoppeling, het bergen van (pieken in) hemelwater in de openbare en particuliere ruimte (bijvoorbeeld bovengronds op straat tussen stoepranden, op waterpleinen, in wadi’s en parken) en de betekenis van schoon water in de stad voor het tegengaan van ondermeer hittestress (een aandachtpunt in het kader van het Deltaprogramma3).
Wat is het verwachte effect hiervan?
Zie antwoord vraag 11.
Verzakkingen rond de A4 |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving omtrent verzakkingen rond de A4?1
Ja.
In hoeverre herkent u de kritiek dat Rijkswaterstaat risico's voor verzakkingen van huizen rond de A4 terzijde schoof, geen goede onderbouwing van de methodes gaf en het Hoogheemraadschap van Delfland onder druk heeft gezet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties worden hier momenteel tegen genomen?
Ik herken mij niet in deze kritiek. Rijkswaterstaat is naar mijn mening zorgvuldig omgegaan met de omgevingsbelangen, heeft daarbij oor gehad voor de ingediende zienswijzen en haar plannen hierop aangepast.
Dit heeft geleid tot een door het Hoogheemraadschap afgegeven vergunning voor het onttrekken en retourneren van grondwater.
Mocht de hoeveelheid water bij de A4 niet de oorzaak zijn van de verzakkingen, wat is dan wel de oorzaak van deze lekkage en verzakkingsproblemen?
Gebleken is dat verzakkingen niet het gevolg zijn van de onttrekking van grondwater bij de A4. Rijkswaterstaat doet geen onderzoek naar mogelijke andere oorzaken.
Welke maatregelen gaat u nemen om de onrust van omwonenden weg te nemen en in hoeverre worden deze zorgen gemonitord? Welke rol speelt het Hoogheemraadschap van Delfland hierin?
Onderdeel van de vergunning is het realiseren van een retourbemalingssysteem waarbij het uit de diepere grondlagen onttrokken water weer wordt teruggebracht naar waar het vandaan komt. Doel hiervan is om de verlaging van de stijghoogte in het zogenaamde eerste watervoerende pakket als gevolg van de grondwateronttrekking, zoveel als mogelijk te compenseren.
Daarnaast is, conform de vergunning, een uitgebreid monitoringsplan opgesteld om de effecten van de wateronttrekking en het retourbemalingssysteem te volgen en zo nodig bij te sturen. Periodiek wordt over de resultaten gerapporteerd aan het Hoogheemraadschap en de gemeente Midden Delfland.
Met het Hoogheemraadschap vindt op dit moment overleg plaats hoe deze informatie beschikbaar te stellen aan omwonenden en geïnteresseerden.
De opmerking van Blatter dat het WK-bid van Nederland en België altijd kansloos is geweest |
|
Rudmer Heerema (VVD), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Blatter nu: WK-bid Nederland en België kansloos»?1
Ja.
Wat vindt u van deze uitspraak? Heeft u al overleg met de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) gehad om de uitspraken te verifiëren en te kijken welke mogelijkheden er zijn om de kosten die Nederland en België gemaakt hebben terug te vorderen? Zo ja, wat is de uitkomst van het gesprek? Zo nee, wanneer gaat u dit gesprek met de KNVB aan?
Ja ik heb met de KNVB hierover gesproken. Mochten de uitspraken van de heer Blatter waar zijn, dan voelt de KNVB zich misleid. Mede omdat de KNVB nooit eerder een signaal heeft ontvangen dat het HollandBelgium bij voorbaat kansloos was. Daarnaast staat in het bid-requirement van het WK 2018 dat het geen enkel probleem is als twee landen zich gezamenlijk kandideren voor het WK.
Het is nu wel de vraag of de uitspraak van dhr. Blatter klopt en de organisatie van het Holland-Belgium bid daadwerkelijk bij voorbaat geen kanshebber was voor de organisatie van het WK voetbal in 2018.
Momenteel loopt in opdracht van de KNVB het onderzoek door een extern accountant naar de betaling aan Diallo bij het Nederlands-Belgisch WK-bid. De verwachting is dat dit onderzoek medio juni zal zijn afgerond. De KNVB wil eerst de uitkomsten van dit lopende onderzoek afwachten voordat zij zich samen met partners beraadt over mogelijke vervolgacties, bijvoorbeeld richting de FIFA. In het kader van transparantie en openheid vindt de KNVB het belangrijk dat eerst het Nederlands-Belgisch WK-bid vrij is van eventuele beschuldigingen.
Tevens lopen er momenteel andere Zwitserse en Amerikaanse onderzoeken naar mogelijke frauduleuze handelingen van officials van de FIFA bij de toewijzing van de WK’s van 2018 aan Rusland en 2022 aan Quatar. Het is nog niet bekend wanneer deze onderzoeken zijn afgerond. Mocht uit deze onderzoeken blijken dat er bij de processen rondom de gunning van WK’s sprake van corruptie is geweest, dan ligt er meer concreet bewijs om eventueel te kunnen handelen.
Na de afronding van het onderzoek naar de betaling aan Diallo en verder als er uit de Zwitserse en Amerikaanse onderzoeken blijkt dat er daadwerkelijk sprake is van misleiding of van eventuele corruptie rondom de toewijzing van WK’s, zal de KNVB zich beraden om te bezien of gezamenlijk met alle Nederlandse en Belgische partners de geleden financiële schade kan worden verhaald. Ik sta achter een dergelijk initiatief en zal hierin gezamenlijk optrekken met de KNVB.
In hoeverre acht u het mogelijk om de kosten van 10 miljoen euro die gemaakt zijn om het WK-bid te kunnen uitbrengen terug te vorderen? In hoeverre gaat u zich inspannen om dit geld terug te krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Indien een terugvordering succesvol is, op welke manier wordt dit dan in de begroting verwerkt? Zijn dit middelen waarover de Kamer opnieuw een besluit kan nemen?
Begrotingstechnisch is deze terugvordering een ontvangstenmeevaller die terugvloeit naar de Schatkist van het Rijk.
Is deze wijze van handelen van de Fédération Internationale de Football Association (FIFA) een onderwerp dat u tijdens het Nederlands EU-voorzitterschap nog kan agenderen in Europa, bijvoorbeeld in het kader van integriteit en bestrijding van corruptie?
Ik heb integriteit van de sport op de agenda gezet tijdens het Nederlands Voorzitterschap van de EU. Hierbij streef ik ernaar om toewijzing van grote sportevenementen zo transparant mogelijk te maken en te laten verlopen volgens principes van goed bestuur. Dit doe ik door raadsconclusies op te stellen over dit thema. Het betreft hier alle fasen van het proces, van haalbaarheidsstudie en bidprocedure tot voorbereiding, organisatie en legacy van grote sportevenementen. Daarnaast ben ik in overleg met internationale sportorganisaties om te bezien of we vanuit het kader van deze raadsconclusies afspraken kunnen maken om de integriteit rondom sportevenementen te verbeteren. De sportorganisaties zijn uiteraard zelf verantwoordelijk voor toewijzing van evenementen, maar het is wel van belang dat dit transparant en volgens principes van goed bestuur plaatsvindt.
Otapan |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Eigenaren gifschip Otapan lieten geld via Nederland stromen»?1
Ja.
Is het u bekend dat tijdens een Algemeen overleg op 2 februari 2012 uw ambtsvoorganger is verzocht de kosten van de sanering te verhalen op de eigenaren van de Otapan?2
Ja.
Deelt u de mening dat, nu de eigenaren bekend zijn, de kosten voor sanering van de Otapan op hen verhaald moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Vanwege hun samenhang worden de vragen 3, 4 en 5 gezamenlijk beantwoord.
Bij brief van 12 september 20123 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer bericht over het beëindigen van het kostenverhaal inzake de Otapan. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat het Nederlandse verstekvonnis, waarbij de vennootschap Basilisk als voormalige eigenaresse van de Otapan was veroordeeld tot het betalen van de door de Staat gemaakte kosten, in Mexico niet wordt erkend en derhalve in Mexico niet ten uitvoer kon worden gelegd. De reden hiervoor was dat de dagvaarding aan Basilisk wegens onbekendheid van haar adres niet in persoon kon worden betekend. Een zoektocht naar deze rechtspersoon heeft destijds niets opgeleverd. Daarmee voldoet de dagvaarding niet aan de vereisten van het Mexicaanse procesrecht.
Het door u aangehaalde bericht is voor mij aanleiding te onderzoeken in hoeverre kostenverhaal op de in het bericht genoemde bestuurder van de vennootschap Basilisk en de eigenaren van die vennootschap thans mogelijk en opportuun is.
Ik streef ernaar u de resultaten van dit onderzoek en mijn conclusie voor het zomerreces te doen toekomen.
Welke stappen gaat u ondernemen om de kosten voor de sanering van de Otapan, inclusief wettelijke rente, te verhalen op de eigenaren van de Otapan of op de toenmalige bestuurders?
Zie antwoord vraag 3.
Overweegt u juridische stappen tegen bij de Otapan betrokken partijen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De antwoorden op de vragen over de onrust bij zzp’ers in de media over de Wet DBA |
|
Ed Groot (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich het antwoord op vraag 3 uit de eerdere vragen over de onrust bij zzp’ers in de media over de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (Wet DBA)?1
Ja.
Klopt het dat bij de beantwoording van deze vragen gesteld wordt dat binnen de Wet DBA voor opdrachtgevers het werken via tussenpersonen niet aantrekkelijker wordt gemaakt, doordat de verantwoordelijkheden tussen de partijen weer in balans worden gebracht, en niet langer sprake is van een ongeclausuleerde vrijwaring van de opdrachtgever?
Ja. De Wet DBA bewerkstelligt in alle situaties een betere balans in verantwoordelijkheden. De extra verantwoordelijkheid voor de opdrachtgever geldt in dezelfde mate voor tussenpersonen.
Kunt u nader toelichten hoe de opdrachtgevers die via tussenpersonen werken nu binnen de Wet DBA medeverantwoordelijkheid krijgen, aangezien de zzp’er alleen met de tussenpersoon een modelovereenkomst heeft afgesloten en niet met de opdrachtgever?
Opdrachtgevers die via tussenpersonen werken zijn medeverantwoordelijk voor de verkregen zekerheid vooraf van het algemene tussenkomstmodel of van een beoordeelde overeenkomst die hierop gebaseerd is. De tussenkomstovereenkomst is zo opgezet dat de dienstbetrekking, de uitzendovereenkomst en de fictieve dienstbetrekking van tussenkomst onder voorwaarden niet aan de orde zijn. In de overeenkomst is daartoe onder meer opgenomen dat de opdrachtnemer niet onder leiding en toezicht van de opdrachtgever mag werken. Leeft de opdrachtgever deze bepaling onvoldoende na dan kan er aan de overeenkomst van tussenkomst niet de zekerheid worden ontleend dat de inhouding en voldoening van loonheffingen achterwege kan blijven. Het is primair aan de tussenpersoon om te zorgen dat de opdrachtgever deze bepalingen naleeft. De partij die de Belastingdienst verantwoordelijk houdt indien een opdrachtnemer of opdrachtgever niet heeft gewerkt volgens de overeenkomst voor tussenkomst, zal namelijk in eerste instantie de tussenpersoon zijn. De opdrachtnemer staat dan in fictieve dienstbetrekking tot de tussenpersoon. Daarmee zorgt de tussenpersoonconstructie er dus niet voor dat het risico kleiner wordt.
Bent u bekend met het feit dat meerdere aanbieders van payroll-constructies en tussenpersonen, zoals K+V, Tentoo en Source, adverteren dat opdrachtgevers door deze bemiddelingsbureaus in te huren het volledige risico van een mogelijke naheffing van sociale premies bij deze tussenpersoon kunnen neerleggen? Hoe beoordeelt u een dergelijk aanbod? Is dat de bedoeling van de Wet DBA dat tussenpersonen het risico van een naheffing op zich nemen?2 3 4
Ja, ik ben met het geschetste verschijnsel bekend. Acquisitie is in elke sector toegestaan, dus ook bij intermediaire dienstverlening. Afschaffing van de VAR maakt op geen enkele manier het werken met tussenpersonen vanzelfsprekender. Voor een eventuele tussenpersoon gelden dezelfde eisen aan het werken buiten dienstbetrekking als voor een opdrachtgever. Elke zekerheid over de arbeidsrelatie die in een tussenkomstsituatie kan worden verkregen, kan ook verkregen worden zonder intermediair. Wordt er overeenkomstig een beoordeelde overeenkomst gewerkt dan is er geen risico op een naheffingsaanslag voor de opdrachtgever.
Deelt u de zorgen dat op deze manier geld dat eigenlijk bedoeld is voor de beloning van zzp’ers wordt afgeroomd door bemiddelingsbureaus? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke partij zal de Belastingdienst verantwoordelijk houden indien de zzp’er niet heeft gewerkt volgens de modelovereenkomst voor tussenkomst, de opdrachtgever of de tussenpersoon?
Zie antwoord vraag 3.
Richt de voorlichtingscampagne zich ook in voldoende mate op de opdrachtgever, aangezien opdrachtgevers een centrale rol hebben binnen de Wet DBA? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De voorlichtingscampagne richt zich op zowel de opdrachtnemer als de opdrachtgever. Beiden zijn partij bij het sluiten van overeenkomsten. Er wordt op grote schaal door de Belastingdienst en door de Belastingdienst samen met verschillende organisaties naar opdrachtgevers en opdrachtnemers gecommuniceerd om zo onduidelijkheden en misverstanden weg te nemen. Dit gebeurt via voorlichtingsbijeenkomsten die de Belastingdienst in samenwerking met belangenorganisaties en brancheorganisaties organiseert. Voorlichtingsbijeenkomsten zijn ook online te volgen in de vorm van webinars voor opdrachtgevers en opdrachtnemers om een zo groot mogelijk bereik te creëren. Er staat informatie op de website van de Belastingdienst, maar ook op websites van partnerorganisaties als rijksoverheid.nl, Ondernemersplein.nl en KVK.nl en op die van de organisaties voor opdrachtgever en opdrachtnemers. De Belastingdienst publiceert met regelmaat nieuwsberichten om opdrachtgevers, opdrachtnemers en fiscaal intermediairs te attenderen op de veranderingen. Zzp’ers met een VAR hebben van de Belastingdienst een brief ontvangen. Voor opdrachtgevers heeft de Belastingdienst een digitale attenderingscampagne gedaan. Hierbij is bijvoorbeeld gebruikgemaakt van direct mail, advertorials in nieuwsbrieven van relevante websites en online advertenties. Daarnaast kunnen vragen gesteld worden via de Belastingtelefoon en Twitter. Ook de verschillende organisaties voor opdrachtgevers en opdrachtnemers communiceren actief via hun eigen kanalen en beantwoorden vragen. Hierdoor ontstaat een groot bereik.
Het bericht dat zes miljoen varkens sterven nog voor de slacht |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het rapport van Stichting Varkens in Nood «Varkenshouderij anno 2016; Zes miljoen varkens sterven nog voor de slacht» waarover de NOS bericht?1
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport?
Ik verwijs uw Kamer naar de standvanzakenbrief over dierenwelzijn die ik tegelijkertijd aan uw Kamer heb gestuurd.
Is het Wageningse rapport naar alternatieve methoden om zieke en gewonde dieren op de boerderij te kunnen doden bekend op het ministerie?2 Zo ja, sinds wanneer is het rapport bekend en waarom is het niet naar de Kamer gestuurd? Bent u bereid het rapport alsnog naar de Kamer te sturen?
Ja, het bedoelde rapport van Wageningen UR is gebruikt door de expertgroep die gevraagd is advies uit te brengen over het euthanaseren op het primaire bedrijf door niet-dierenartsen. Zodra besluitvorming heeft plaatsgevonden zal ik dit besluit, vergezeld van het advies van de expertgroep en het rapport van Wageningen UR, aan uw Kamer zenden.
Waarom worden de sterftecijfers van Rendac niet meer gepubliceerd? Bent u bereid deze cijfers voortaan te publiceren en de ongepubliceerde cijfers van de afgelopen jaren alsnog bekend te maken? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u dan de Kamer informeren?
Rendac is niet verplicht deze gegevens te publiceren. Via het I&R-systeem beschikt het Ministerie van Economische Zaken zelf over deze cijfers. Ik bezie momenteel de mogelijkheden om deze op te nemen in de dierrapportage die RVO.nl jaarlijks openbaar maakt op haar website.
Vindt u het doodslaan van biggen op de boerderij acceptabel? Zo nee, wat gaat u doen om dit tegen te gaan?
Uiteraard vind ik het doodslaan van biggen niet acceptabel.
In Verordening (EG) nr. 1099/2009 worden voorschriften gesteld ter bescherming van het dierenwelzijn bij het doden van dieren die gefokt of gehouden worden voor de productie van levensmiddelen, wol, huiden, pelzen of andere producten.
De voorschriften van de verordening hebben geen betrekking op het doden van dieren op het primaire bedrijf die niet (meer) bestemd zijn voor de productie van dierlijke producten.
De houder van de dieren dient bij het doden en de daarmee verband houdende activiteiten de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden te besparen op basis van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren.
Door het ministerie is een advies aan een expertgroep gevraagd over welke dodingsmethoden verantwoord kunnen worden toegepast op het primaire bedrijf door niet-dierenartsen, en onder welke voorwaarden, indien de houder van het dier besluit tot het euthanaseren van het dier. Hierbij is onder andere gebruik gemaakt van een literatuurstudie en experimenteel onderzoek dat door Wageningen UR is uitgevoerd. Dit advies wordt momenteel bestudeerd en besproken met onder andere de betrokken sectororganisaties. Besluitvorming over het stellen van nadere regels hieromtrent dient nog plaats te vinden. De regels omtrent het doden van deze dieren kunnen bij ministeriële regeling gesteld worden zodra de grondslag hiervoor is opgenomen in Besluit houders van dieren.
Vindt u het grote aantal biggen dat sterft voor de slacht (18%) acceptabel? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ik verwijs uw Kamer naar de standvanzakenbrief over dierenwelzijn die ik tegelijkertijd aan uw Kamer heb gestuurd.
Wat is er gebeurd met de Stuurgroep Bigvitaliteit?
Ik verwijs uw Kamer naar de standvanzakenbrief over dierenwelzijn die ik tegelijkertijd aan uw Kamer heb gestuurd.
Onderschrijft u dat biggen en varkens die ziek zijn of gewond zijn door een dierenarts geholpen moeten worden? Welke cijfers en rapporten zijn u bekend over de mate waarin dat al dan niet daadwerkelijk gebeurt?
Ja, dat onderschrijf ik. De varkenshouder is middels de Wet dieren, onder het Besluit houders van dieren, primair verantwoordelijk voor de verzorging van zijn dieren. Indien een dier ziek of gewond lijkt te zijn, dient het dier onmiddellijk op passende wijze verzorgd te worden. Als blijkt dat deze verzorging geen verbetering in de toestand van het dier brengt, dient de dierenarts te worden geraadpleegd. Ik ben niet bekend met cijfers en/of rapporten over de mate waarin dit al dan niet daadwerkelijk gebeurt.
Onderschrijft u dat fokken op grote aantallen (kleine) biggen per zeug bijdraagt aan het hoge sterftecijfer onder biggen?
De varkenshouderij heeft in 2009 beloofd dat ze de sterfte van biggen zou terugdringen. De vertegenwoordigers van de sector is gevraagd om een verklaring voor deze stijging en met hen is besproken hoe ze de beloofde daling alsnog gaan realiseren. In elk geval moet er een einde komen aan het steeds verder vergroten van het aantal biggetjes dat per keer geboren wordt. Uitgangspunt is dat biggen bij hun eigen moeder kunnen drinken.
Biggensterfte heeft niet alleen te maken met het aantal biggen dat een zeug werpt. Er zijn vele factoren die meespelen bij sterfte van biggen in de zoogperiode, zoals; het geboortegewicht, biestopname door biggen, voeding van zeug en biggen, huisvesting (o.a. stalklimaat en stalinrichting) en management. Biest is bijvoorbeeld belangrijk, omdat het de pasgeboren biggen van energie en van afweerstoffen tegen ziekten voorziet en onderkoeling voorkomt. Daarnaast is goede voeding van de zeug tijdens de dracht belangrijk voor de vitaliteit van de biggen voor een vlot geboorteproces, goede biestvoorziening na het werpen en de melkgift voor de zoogperiode erna. Ook heeft management van de veehouder rondom de geboorte en tijdens de zoogperiode invloed op de vitaliteit van de biggen en het voorkomen van sterfte.
Het percentage sterfte van biggen wordt beïnvloed door een samenspel van de verschillende factoren waarvan het aantal geboren biggen er één is. Het is de verantwoordelijkheid van de varkenshouder om op bedrijfsniveau hier goed mee om te gaan. Uitgangspunt zal hierbij moeten zijn dat een zeug zelfstandig vitale biggen ter wereld brengt en deze ook zelfstandig kan groot brengen tot aan het spenen. Om de bigvitaliteit te verbeteren en de biggensterfte te verminderen zal toegewerkt moeten worden naar het optimaliseren van alle factoren die hierop van invloed zijn.
Verder verwijs ik uw Kamer naar de standvanzakenbrief over dierenwelzijn die ik tegelijkertijd aan uw Kamer heb gestuurd.
In hoeverre is bij Rendac intern bekend of de opgehaalde kadavers van dieren door geweld, ziekte of verwonding zijn omgekomen? Welke mogelijkheden zijn er om Rendac te laten controleren of de kadavers door ziekte, geweld of verwonding zijn omgekomen?
De varkenshouder is volgens de Wet Dieren, Regeling dierlijke bijproducten, verplicht dode dieren te melden en de kadavers op te laten halen. Bij deze melding wordt niet aangegeven waarom dieren zijn dood gegaan.
Er zijn geen mogelijkheden om Rendac te laten controleren of de kadavers door ziekte, geweld of verwonding zijn omgekomen. Om daadwerkelijk de oorzaak van overlijden te achterhalen, is vaak pathologie (sectie en nader onderzoek) op deze kadavers vereist, waarbij ook niet altijd de doodsoorzaak kan worden vastgesteld. Los van de kosten van deze onderzoeken liggen de kadavers vaak een tijd in de koeling op een bedrijf, waardoor ontbinding van de kadavers plaatsvindt en daarmee de doodsoorzaak nog lastiger wordt om vast te stellen
Bent u bereid Rendac te laten bijhouden hoe vaak levende dieren in de kadaverton aangetroffen worden? Wat is de procedure indien levende dieren worden aangetroffen? Wordt bijvoorbeeld de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit of de betreffende boer ingeseind?
Tussen het Ministerie van Economische Zaken en het verwerkingsbedrijf Rendac B.V. zijn sinds 2009 afspraken gemaakt met betrekking tot het aantreffen van levende dieren bij het ophalen van kadavers bij veehouders. Deze afspraken behelzen het extra alert zijn van de Rendac B.V.-chauffeurs bij het ophalen van kadavers bij de veehouders en, indien een nog levend dier wordt aangetroffen, het onmiddellijk inlichten van de veehouder en de NVWA. De NVWA doet dan een vervolgonderzoek bij de veehouder. Het levende dier wordt door Rendac B.V. niet meegenomen.
Sinds 2009 is het aantal meldingen per jaar van voor destructie aangeboden levende dieren van Rendac B.V. gedaald van 35 naar 18 in 2015, hiervan betroffen 7 meldingen nog levende biggen aangetroffen in kadavertonnen.
Dit op een jaarlijks aantal meldingen van ca. 650.000 die Rendac B.V. ontvangt om kadavers op te halen. Veehouders die dit overkomt reageren over het algemeen geschokt en geven aan dat ze een beoordelingsfout hebben gemaakt en in de toekomst beter zullen opletten.
De getroffen maatregelen lijken hun uitwerking te hebben en uiteraard wordt gestreefd naar het voorkomen van het aanbieden van levende dieren ter destructie.
Een mishandeling van een lesbisch stel in Groningen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Lesbisch stel ernstig mishandeld tijdens uitgaan in Groninger binnenstad»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het in het bericht genoemde incident afschuwelijk is en dat daar met kracht afstand van moet worden genomen?
Ja.
Heeft de burgemeester van Groningen persoonlijk contact met deze slachtoffers opgenomen? Voert de gemeente specifiek beleid ten aanzien van de persoonlijke omgang met slachtoffers van discriminatoir geweld? Zo ja, waar bestaat dat beleid uit?
Dit behoort tot het domein van de burgemeester. Het door u gevraagde beleid is aan de gemeente en het is desgewenst aan de gemeenteraad om hier met het college over van gedachten te wisselen.
Kent Groningen politiemensen van «Roze in Blauw», die als LHBT'er (Lesbisch, Homo-, Bi-, en Transgender) bij LHTB-gerelateerde incidenten kunnen bemiddelen en ondersteunen bij het doen van een melding of aangifte bij LHBT-gerelateerde incidenten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Roze in Blauw in de eenheid Noord Nederland speelt een actieve rol in het ondersteunen van operationeel politiewerk, zoals ook blijkt uit de wijze waarop dit incident is afgehandeld. Roze in Blauw heeft naast bemiddelen en ondersteunen ook een belangrijke rol in het versterken van kennis en vakmanschap bij politiemensen. Immers – en dat laat de afhandeling van dit incident zien –, goed politiewerk op dit vlak is niet alleen afhankelijk van medewerkers van Roze in Blauw, maar ook van het feit dat betrokken politiemensen goed weten hoe op te treden bij dit soort gevoelige incidenten.
Hoeveel Roze in Blauw-teams zijn er inmiddels bij de nationale politie? Zijn die inmiddels in alle politieregio's of grote steden actief? Zo nee, waar niet en waarom niet?
Sinds 1 augustus 2015 bestaat het politienetwerk Roze in Blauw Nederland. Dit heeft een sterke impuls gegeven aan de activiteiten van de Roze in Blauw-netwerken in de eenheden; de realisatie van een landelijke dekking. Er is een Roze in Blauw team bij alle elf de eenheden, bij het politiedienstencentrum en de politieacademie.
Deelt u de mening dat het niet normaal is dat homo's, lesbiennes of biseksuelen hun gedrag in de openbare ruimte moeten aanpassen omdat zij anders moeten vrezen voor discriminatie of geweld? Zo ja, waarom vindt u dat en wat wordt er gedaan om te voorkomen dat deze groepen zich onveilig voelen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, ik deel de mening dat het niet normaal is als LHBT-ers hun gedrag in de openbare ruimte moeten aanpassen uit vrees voor discriminatie of geweld. In het Nationaal actieplan tegen discriminatie2 wordt ingegaan op de acties die het kabinet neemt tegen discriminatie vanwege de ingrijpende gevolgen voor individuen en de samenleving als geheel. In bijlage II bij het Nationaal actieplan tegen discriminatie wordt ingegaan op de acties die het kabinet neemt tegen discriminatie van LHBT-ers.
Deelt u de mening dat het niet normaal is dat personen vanwege hun seksuele gerichtheid op straat worden uitgelachen, nagefloten of uitgescholden en dit ook nog aan de orde van de dag lijkt te zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat het niet normaal is als personen vanwege hun seksuele gerichtheid op straat worden uitgelachen, nagefloten of uitgescholden. Op grond van artikel 1 van de Grondwet is discriminatie, op welke grond dan ook, niet toegestaan.
Deelt u de mening dat bovengenoemde vormen van seksuele intimidatie onvoldoende strafrechtelijk kunnen worden aangepakt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Veel van wat onder de noemer van «seksuele intimidatie» valt, is al strafbaar. Het Wetboek van Strafrecht kent meerdere artikelen waarin handelingen, die vormen van seksuele intimidatie genoemd kunnen worden, strafbaar worden gesteld; het gaat dan om de uitingsdelicten zoals belediging, laster, smaad etc. Als het gedrag gepaard gaat met handtastelijkheden of geweld kan de zedenwetgeving bescherming bieden.
Hoeveel meldingen over homodiscriminatie zijn er in 2015 bij het Discriminatie Meldpunt Groningen binnengekomen? Hoeveel aangiftes wegens homodiscriminatie of -geweld zijn er in 2015 bij de politie gedaan?
Het Discriminatie Meldpunt Groningen heeft in 2015 19 meldingen op grond van seksuele gerichtheid ontvangen. Van deze meldingen is er in 8 gevallen eveneens aangifte gedaan. Daarnaast zijn er nog 6 meldingen op grond van geslacht geregistreerd, die betrekking hadden op transgenderdiscriminatie.
Over de aangiften bij de politie wordt de Tweede Kamer geïnformeerd via de landelijke politierapportage over discriminatiecijfers, die naar verwachting voor de zomer aan de Tweede Kamer zal worden gezonden.
Geeft het aantal landelijke meldingen of aangiftes wegens homodiscriminatie of -geweld wel een goed beeld van het aantal incidenten dat er werkelijk heeft plaatsgevonden? Zo ja, hoe weet u dat? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om de meldings- en aangiftebereidheid te vergroten?
Nee, het landelijk aantal meldingen geeft geen goed beeld van het werkelijk aantal incidenten. Uit onderzoek naar ervaren discriminatie door het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP)3 blijkt dat de meldingsbereidheid laag is, waardoor de conclusie gerechtvaardigd is dat de meldingen slechts het topje van de ijsberg vormen. En vaak komen alleen zeer ernstige of opvallende vormen van discriminatie in de publiciteit.
Signalen dat slachtoffers geen melding of aangifte doen omdat ze zich niet serieus genomen voelen, moeten ter harte worden genomen. Een aangifte van discriminatie dient volgens de Aanwijzing Discriminatie altijd opgenomen te worden. De politie werkt hard aan het verbeteren van het aangifteproces door dat mensen overal, altijd en op verschillende manieren aangifte kunnen doen, door een betere terugkoppeling naar slachtoffers en door een gedegen opleiding en opleidingsniveau van intake- en servicemedewerkers. Bovendien wordt specifiek ten aanzien van discriminatie een nieuw convenant met ketenpartners gesloten en, aanvullend, een hernieuwd reactieprotocol.
In het Nationaal actieplan tegen discriminatie4 is ingegaan op de inzet vanuit het kabinet om de bewustwording en meldingsbereidheid ten aanzien van discriminatie te versterken. Bovendien is de meerjarige brede voorlichtingscampagne tegen discriminatie in september 2015 van start gegaan met een zogenaamde koepelcampagne «Zet een streep door discriminatie».
Om specifiek de meldingsbereidheid bij de LHBT-groep te vergroten, wordt de eerder gehouden campagne voor het vergroten van de aangifte- en meldingsbereidheid in LHBT-media in 2016 door het Ministerie van Veiligheid en Justitie voortgezet.
Deelt u de mening dat signalen dat slachtoffers geen melding of aangifte doen omdat men zich niet serieus genomen voelt, zeer ter harte moeten worden genomen? Zo ja, is dit een landelijk probleem? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat slachtoffers zich wel serieus genomen voelen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 10.
Onterechte huren boven de liberalisatiegrens |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Daling huurprijs van gemiddeld 40 procent mogelijk voor helft huurders in vrije sector»?1
Ja
Klopt de analyse in het artikel dat in bijna 50% van de uitspraken van de Huurcommissie tussen januari 2010 en februari 2016 over huurcontracten met een aanvangshuur boven de liberalisatiegrens de uitspraak luidde dat het contract onterecht geliberaliseerd is en er een forse verlaging van de huur moet volgen? Zo nee, wat klopt er niet aan deze analyse?
Ik heb de huurcommissie verzocht om een analyse. De huurcommissie heeft daarop het volgende aangegeven. Van alle zaken over de aanvangshuur die bij de huurcommissie zijn ingediend, had 19 tot 23% per jaar betrekking op een zelfstandige woning waarbij de aanvangshuur boven de liberalisatiegrens van dat betreffende jaar lag. Voor dit segment van 19 tot 23% werd in 53 tot 63% van de zaken de huurprijs verlaagd tot een bedrag onder de liberalisatiegrens. De gemiddelde huurverlaging lag in die gevallen de afgelopen vier jaar tussen de 286 en 375 euro.
Deelt u de mening dat de bij de Huurcommissie afgedwongen verlagingen van de aanvangshuur waarschijnlijk het topje van de ijsberg zijn, als het gaat om onterecht geliberaliseerde huurcontracten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, beschikt u over gegevens over het aantal onterecht geliberaliseerde huurcontracten?
Ik heb niet de mening dat er sprake is van het topje van de ijsberg als het gaat om de huurprijsverlagingen door de huurcommissie in het geval van geliberaliseerde huurcontracten. Het is nog steeds zo, dat een beperkt aantal woningen is geliberaliseerd, terwijl op grond van het puntenaantal veel meer liberalisatie mogelijk is.
Ik beschik niet over gegevens over mogelijk onterecht geliberaliseerde huurcontracten. Uitgangspunt van de regelgeving is, dat de aanvangshuurprijs bepalend is voor de vraag of een huurprijs is geliberaliseerd. Dit betekent dat een huurder zelf bewust kan instemmen met een geliberaliseerde huurprijs. Er kan dus niet zondermeer gesproken worden van een onterecht geliberaliseerde huurprijs enkel omdat de woning te weinig punten zou hebben om een geliberaliseerde huurprijs te rechtvaardigen.
De huurprijsregelgeving biedt de huurder wel de mogelijkheid om zich tot de huurcommissie te wenden om te toetsen of de woning te weinig punten zou hebben voor een geliberaliseerde huurprijs, en of een huurverlaging aan de orde is. Uit de analyse van de huurcommissie volgt dat dit een effectieve methode is.
Deelt u de mening dat het voor een goed werkend systeem van huurprijsbescherming essentieel is dat huurders hun rechten weten, dat ze weten hoe ze de juistheid van de huurprijs kunnen controleren en binnen welke termijn ze de aanvangshuur kunnen laten toetsen door de Huurcommissie? Zo ja, wilt u verplicht stellen dat verhuurders hierover bij het aangaan van een huurcontract volledige informatie verstrekken?
Ik deel de mening dat het voor een goed werkend systeem van huurprijsbescherming essentieel is dat huurders hun rechten weten, dat ze weten hoe ze de juistheid van de huurprijs kunnen controleren en binnen welke termijn ze de aanvangshuur kunnen laten toetsen door de huurcommissie.
Hierin wordt voorzien door informatieverstrekking via www.rijksoverheid.nl en via de website van de huurcommissie. Deze website bevat tevens een huurprijscheck waarmee huurders worden geholpen bij de bepaling van het puntenaantal van de woning. Daarmee kunnen zij bepalen of een huurcommissieprocedure voor hen een goede kans biedt om te komen tot een huurprijsverlaging.
Daarnaast kan een huurder aan informatie komen via het Juridisch Loket, organisaties als de Nederlandse Woonbond en via lokale huurteams.
Gelet op de genoemde informatiemogelijkheden acht ik het onnodig om verhuurders een informatieplicht op te leggen bij het aangaan van een huurcontract.
Wat doet de belastingdienst om de ontduiking van de verhuurderheffing op te sporen die plaatsvindt door het onterecht liberaliseren van huurcontracten? Hoeveel overtredingen van de verhuurderheffing zijn er de afgelopen jaren geconstateerd, welke sancties staan hierop en hoe vaak worden ze opgelegd?
Voor de vraag of er sprake is van een overtreding van de verhuurderheffing is enkel de feitelijke huurprijs relevant. De Belastingdienst toetst dus niet of de huurprijs al dan niet in strijd is met de geldende huurregelgeving. Het is ook niet de taak van de Belastingdienst om voor alle woningen de huurprijs te toetsen aan het woningwaarderingsstelsel. Dit is ook niet nodig, gezien het feit dat via de huurcommissie een dergelijke toets op de huurprijs mogelijk is.
Leidt de opsporing van fraude met de verhuurderheffing tot de logische gevolgtrekking dat de bijbehorende huur ook verlaagd moet worden?
Zie antwoord vraag 5.
Wat kunnen huurders doen, die na de eerste zes maanden ontdekken dat hun huurcontract waarschijnlijk onterecht geliberaliseerd is, mede gezien de aanzienlijke verlagingen die in dergelijke gevallen door de Huurcommissie opgelegd worden? In hoeverre is het hierbij mogelijk om de huurverlaging met terugwerkende kracht af te dwingen, als de huur zoveel hoger is dan maximaal redelijke huur en er eigenlijk sprake is van misleiding?
Huurders kunnen zich in beginsel tot de rechter wenden indien zij na de eerste zes maanden menen dat het woningwaarderingsstelsel tot te weinig punten leidt om de woning te verhuren met een geliberaliseerde huurprijs.
Zo kan de rechter beoordelen of er sprake is van een overeenkomst die is tot stand gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten. Artikel 6: 230 BW bepaalt dat de rechter op verlangen, van een der partijen, de gevolgen van de overeenkomst kan wijzigen ter opheffing van het nadeel. Of dit kan leiden tot het afdwingen van huurverlaging met terugwerkende kracht zal de rechter dus per concrete situatie bepalen.
Ziet u, mede met het oog op het te verwachten aantal onterecht geliberaliseerde huurcontracten, voldoende redenen om eenmalig de mogelijkheid te bieden om de liberalisering van huurcontracten te toetsen en daarmee de ontduiking van verhuurderheffing en inning van te hoge huren te beperken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u deze toetsing van liberaliseringen vormgeven?
In algemene zin zie ik dat er beperkt gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid tot liberalisatie. Waar het gaat om liberalisatie door toegelaten instellingen zal deze onderdeel gaan uitmaken van de in te voeren huursombenadering zodat toegelaten instellingen liberalisatie beperkter zullen toepassen. Dit verbetert de mogelijkheden om de doelgroep te huisvesten.
De cijfers van de huurcommissie bevestigen mij voorts dat het huidige systeem voldoende toetsingsmogelijkheden biedt inzake huurprijsliberalisatie. Ik zie dan ook geen reden om een verdergaande toetsing van huurprijsliberalisering in te voeren.
Het bericht dat de subsidie-imam angst zaait |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Waarom zaait subsidie-imam Elforkani angst?1
Ja
Deelt u de zorgen over de maatschappelijke angstbeelden en verontrusting die op grond van het originele bericht zijn ontstaan? Zo ja, wat gaat u op grond hiervan ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u feitelijk en onderbouwd ingaan op het realiteitsgehalte van de waarschuwingen van de subsidie-imam, specifiek met betrekking tot de beweringen «dat de terroristische netwerken klaar staan» en «dat er binnen maximaal anderhalf jaar een aanslag in Amsterdam plaatsvindt, indien er niks gebeurt»?2
Is het door de subsidie-imam omschreven dreigingsbeeld en de door hem omschreven termijn van anderhalf jaar waarheidsgetrouw? Zo ja, op welke feiten heeft hij deze opmerking volgens u gebaseerd? Zo nee, wat vindt u van de onjuistheid van de beweringen en bent u bereid om het valse dreigingsbeeld door middel van een actief communicatiebeleid recht te zetten?
Heeft de subsidie-imam de informatie waarop hij zijn dreigingsbeelden baseert gedeeld met de autoriteiten? Zo ja, welke informatie is er gedeeld? Zo nee, deelt u dan de mening dat het niet delen van deze informatie, indien deze informatie bestaat, uiterst onverantwoord is?
Deelt u de mening dat het middels de voorpagina van een krant uiten van de waarschuwingen door de subsidie-imam een geval is van «gevaarlijke angstzaaierij»?3 Zo nee, waarom niet?
Wat waren volgens u de motieven van de subsidie-imam om zijn uitingen op de voorpagina van krant te doen?
Kunt u aangeven of de omschrijving van de subsidie-imam, namelijk dat «veel mensen in de wijken ervan (van jongeren in terroristische netwerken) weten, maar ervoor kiezen om hun mond te houden en deze jongeren te beschermen» juist is? Zo ja, waar is dit op gebaseerd en wat gaat u op grond hiervan doen? Zo nee, deelt u dan de mening dat dit een kwalijke verdachtmaking van welwillende Nederlanders betreft die niks van doen wensen te hebben met terrorisme?
Acht u het verantwoord dat overheidspartijen samenwerken met een partij4 die ongefundeerde waarschuwingen de wereld in helpt via de media en tevens gangbare sociologische wetenschappelijke theorieën met betrekking tot de oorzaken van radicalisering van tafel veegt2? Zo ja, waarom wel? Zo nee, bent u bereid om de samenwerking als rijksoverheid met deze partij te staken en om gemeenten op te roepen om hetzelfde te doen?
Zowel voor de aanpak jihadisme als vanuit de bredere integratieonderwerpen wordt intensief samengewerkt met organisaties, vertegenwoordigers en sleutelfiguren uit de verschillende gemeenschappen.
Sommige organisaties krijgen binnen de geldende subsidiekaders ondersteuning voor de uitvoering van activiteiten die passen binnen de agenda integratie of de verschillende Actieplannen en -programma’s, zoals discriminatie, zelfbeschikking en aanpak Jihadisme. Ook krijgen verschillende organisaties opdrachten binnen de daarvoor geldende inkoopregels. Het gaat hier dan met name om kennis, expertise en netwerken die niet binnen de nationale of lokale overheid beschikbaar zijn. Ik ga hier verder niet in op individuele opdrachtverleningen.
Kunt u een overzicht geven van de projecten, en de bedragen die daarmee gepaard gingen, die de rijksoverheid (direct en indirect) heeft laten uitvoeren door de subsidie-imam en zijn bedrijven? Zo ja, wat hebben deze projecten opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het thema radicalisering en de terroristische dreiging door sommigen met onzuivere intenties worden aangegrepen om subsidiegelden en daarmee inkomsten te verwerven? Zo ja, classificeert u dit ook als een «radicaliserings- en terrorisme industrie», maakt de subsidie-imam hier deel van uit en wat doet u hiertegen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven of de «radicaliserings- en terrorisme industrie» wordt gefaciliteerd door de expertise-unit sociale stabiliteit? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het budget van de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (hierna: ESS) maakt onderdeel uit van de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In totaal is 2016 is een bedrag van 2 mln begroot; het gaat daarbij met name om apparaatskosten en deels om programmabudget. Het betreft momenteel een inzet van 10 FTE. Dit aantal wordt nog uitgebreid zoals aangekondigd in de TK brief Versterking Veiligheidsketen d.d. 27 februari 2015.
In de voortgangsrapportages over het integraal actieprogramma Jihadisme, is genoemd wat ESS aan resultaten heeft geleverd (o.a. TK, 2015–2016, 29 754, nr. 326). Dit zijn onder andere:
Door de ESS worden geen subsidies verstrekt voor de uitvoering van projecten. Wel is er een beperkt aantal opdrachten gegeven, onder andere op het gebied van gespreksbemiddeling, organisatie van de werkconferentie, het samenstellen van lokale sociale kaarten, doorontwikkeling van trainingen en organisatieontwikkeling. De omvang van de externe inhuur bedroeg in 2015 ca. € 150.000,–
Wat is het financiële budget van de expertise-unit sociale stabiliteit en voor hoeveel fte is er personeel aanwezig?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u een overzicht geven van de projecten die de expertise-unit sociale stabiliteit heeft uitgevoerd en van de middelen die aan deze projecten zijn besteed?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u een lijst verschaffen met een overzicht van de externe inhuur van personeel door de expertise-unit sociale stabiliteit en bij welke projecten er gebruik is gemaakt van externe inhuur?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u een overzicht geven van de bedrijven en (maatschappelijke) organisaties die bij de werkzaamheden en projecten van de expertise-unit sociale stabiliteit zijn betrokken?
Voor wat betreft projecten die door middel van externe inhuur zijn uitgevoerd, zie vraag 14. Naast organisaties die via externe inhuur betrokken zijn, werkt de Expertise-unit Sociale Stabiliteit samen met een netwerk van sleutelfiguren en organisaties op basis van vrijwillige inzet.
Hoe is de wervingsprocedure voor het personeel van de expertise-unit in zijn werk gegaan?
Conform toezegging aan de Kamer6 zijn in eerste instantie de vacatures bij de ESS opengesteld voor de medewerkers van FORUM. Aansluitend bij de taakopdracht van ESS (kennisversterking onder gemeenten, professionals en gemeenschappen m.b.t. maatschappelijke spanningen en radicalisering, en versterken van vroegsignalering op deze terreinen) is in de selectieprocedure gericht gekeken naar verschillende functieprofielen die noodzakelijk zijn. Zo is gericht gezocht naar inhoudelijke kennis van sociale spanningen en radicalisering, relevante netwerken in gemeenschappen, gemeenten, en professionals en expertise op het terrein van communicatie, trainingen en professionals (onderwijs, hulpverleners).
Is er bij deze wervingsprocedure sprake geweest van het uitzetten van vacatures via een publiekelijk toegankelijk kanaal? Zo ja, bij hoeveel van de geworven personeelsleden betreft het een dergelijke procedure? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 17 is aangegeven zijn in eerste instantie vacatures bij de ESS opengesteld voor de medewerkers van FORUM. Er zijn 4 oud-medewerkers van FORUM bij de ESS aangesteld. De expertise die in aanvulling hierop is aangetrokken is niet ingevuld via vacatures uitgezet via publiek toegankelijke kanalen. Het betreft hier specifieke functieprofielen waarvoor voor de eerste lichting medewerkers in de verschillende netwerken onder gemeenten, professionals en gemeenschappen gericht geworven is om een optimale aansluiting op deze netwerken te garanderen. In 2016 is in aanvulling daarop een tweetal profielen via www.werkenvoornederland.nl gepubliceerd.
Is er gewerkt met een functieprofiel? Zo ja, welk functieprofiel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Is er sprake geweest van het benaderen van potentieel personeel in het kader van de werving en is er gebruik gemaakt van wervingsbureaus? Zo ja, bij hoeveel van de geworven personeelsleden betrof het een dergelijke procedure?
Zie antwoord vraag 18.
Zijn er doelbewust personen uit (maatschappelijke en politieke) organisaties door de expertise-unit sociale stabiliteit geworven? Zo ja, welke organisaties betreft het, met welke reden is dit gedaan en is er hiermee afgeweken van de standaardprocedure?
Er zijn geen leden doelgericht uit «maatschappelijke» noch «politieke» organisaties geworven. Alle huidige medewerkers van de ESS zijn geworven op basis van de profielen die zijn opgesteld. Deze profielen zijn gebaseerd op competenties, expertise en netwerk van de personen in kwestie.
De onthulling in de Panama Papers dat een Rotterdams notariskantoor mee heeft gewerkt aan dubieuze financiële constructies |
|
Arnold Merkies , Michiel van Nispen |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Nederlandse hulp bij opzetten dubieuze constructies», waaruit blijkt dat een Rotterdams notariskantoor mee heeft geholpen dubieuze constructies op te zetten voor buitenlandse bedrijven en vermogende particulieren?1
Bent u van mening dat, als de beschreven handelwijze van deze notaris klopt, de betreffende notaris de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een notaris verwacht mag worden? Zijn hier mogelijk wetten en regels overtreden?
Deelt u de mening van emeritus hoogleraar notarieel recht Van Mourik dat een notaris zich zou moeten onthouden van dit soort «juridisch cowboygedrag», zoals bijvoorbeeld het enkel gebruiken van een Nederlandse BV als doorgeefluik in het kader van een transactie die vraagtekens op zou moeten roepen, en dat er in minstens één casus ook sprake is van een economisch delict? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening dat deze publicatie over de handelwijze van dit Rotterdamse notariskantoor in ieder geval voldoende aanwijzingen bevat onderzoek in te stellen? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat deze handelwijze wordt getoetst?
Vindt u het in het algemeen een taak van een notaris om mee te helpen geld weg te sluizen en buiten het zicht van de belastingdienst te houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De notaris heeft als taak om afspraken in akten vast te leggen en daarmee een soepel verlopend rechtsverkeer en de rechtszekerheid te bevorderen. Daarbij is de notaris onafhankelijk en onpartijdig. Het is vanzelfsprekend geen taak van het notariaat om mee te helpen onrechtmatig geld weg te sluizen om het buiten het zicht van de fiscus te houden, dat is strafbaar. De notaris is onder meer gehouden zijn dienst te weigeren als zijn werkzaamheden zouden leiden tot strijd met het recht of er met zijn handeling een ongeoorloofd doel of gevolg wordt beoogd. De notaris is bovendien altijd gebonden – ook als hij geen ambtelijke werkzaamheid verricht – aan de beroepsethische regels die voortvloeien uit de KNB-verordeningen.
Deelt u de mening dat dergelijk «juridisch cowboygedrag» slecht is voor het vertrouwen in het notariaat?
Zie antwoord vraag 5.
Is er naar uw mening aanleiding om breder onderzoek in te laten stellen, al dan niet met behulp van de Panama Papers, naar de betrokkenheid van Nederlandse advocaten en notarissen bij rechtshandelingen die als doel hebben in strijd met wetten en regels zo min mogelijk belasting te betalen? Zo nee, waarom niet?