De samenwerking tussen het Openbaar Ministerie (OM) en Belastingdienst in ontnemingskwesties |
|
Michiel van Nispen , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat in onderdeel 2.3 van het voor 1 juli 2015 geldende Besluit Samenloop belastingheffing en strafrechtelijke ontneming (Besluit Samenloop) stond opgenomen dat het OM in een zo vroeg mogelijk stadium van een onderzoek in contact treedt met de Belastingdienst, teneinde te kunnen kiezen voor de meest efficiënte wijze om crimineel verkregen vermogen af te pakken? Hoe kan het dat daar achtien jaar lang nagenoeg niets mee is gedaan? Wat is de reden dat er pas vanaf 1 juli 2015 een nieuw protocol is gekomen om de samenwerking te verbeteren, te weten Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen (protocol AAFD)?
In het inmiddels ingetrokken Besluit Samenloop van belastingheffing en strafrechtelijke ontneming was in onderdeel 2.3 bepaald: «Om in ontnemingszaken tot goede afstemming te komen tussen OM en Belastingdienst treedt de Officier van justitie in een zo vroeg mogelijk stadium van een onderzoek in contact met de Belastingdienst». Ook in de beleidsregels van het Openbaar Ministerie (OM) met betrekking tot ontneming, «Aanwijzing ontneming en de daarop volgende Aanwijzing afpakken», is overleg met de Belastingdienst steeds geregeld.
Ik herken mij niet in de stelling dat er nagenoeg geen afstemming is geweest tussen de Belastingdienst en het OM. Dat wil niet zeggen dat er geen ruimte is voor verbetering. Tussen de Belastingdienst en het OM vindt afstemming plaats en zij zijn daarbij steeds met elkaar in gesprek om dit proces te verbeteren. Mede als gevolg hiervan zijn de met elkaar gemaakt afspraken over afstemming inzake voordeelsontneming opgenomen in het AAFD-protocol1 (hierna ook: het Protocol).
Zoals ik in mijn brief van 9 december 2015 heb aangegeven heeft de Onderzoekscommissie Ontnemingsschikking in haar rapport terecht gewezen op het belang van nauwe samenwerking tussen het OM en de Belastingdienst.2 Naar aanleiding van de aanbevelingen van de Onderzoekscommissie herziet het College van procureurs-generaal de Aanwijzing en de Instructie afpakken. Bij die herziening worden ook nadere regels gegeven voor de afstemming met de Belastingdienst. Ook het eerdergenoemde Protocol zal naar aanleiding van de hierop betrekking hebbende aanbevelingen worden verduidelijkt en waar nodig, in overleg met de Belastingdienst, worden aangepast.
Ik verwijs in dit verband mede naar de brief – die ik op korte termijn aan uw Kamer zal sturen, zie ook het antwoord op vraag 7 – inzake de aanbevelingen op dit terrein.
Waarom is bij het actualiseren van het Besluit Samenloop in 2002 door de Staatssecretaris van Financiën niet gekeken naar de praktische uitwerking van de samenwerking tussen OM en Belastingdienst in het belang van ontneming, ondanks dat in hetzelfde besluit in onderdeel 2.2. stond dat de Staatssecretaris van Financiën zich nader zal beraden hoe met betrekking tot de wederzijdse beïnvloeding van het strafrecht en het fiscale recht dient te worden gehandeld wanneer daar meer ervaring mee was opgedaan? Wat is er met de laatstgenoemde passage gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het Besluit Samenloop van 1 december 1997 (nr. AFZ97/2041M) was aangegeven dat de Staatssecretaris van Financiën zich nader zou beraden hoe met betrekking tot de wederzijdse beïnvloeding van het strafrecht en het fiscale recht dient te worden gehandeld wanneer daar meer ervaring mee was opgedaan. Nadien zijn geen ervaringen opgedaan die leidden tot aanpassing van het in genoemd besluit geformuleerde beleid. Derhalve is de desbetreffende passage in het Besluit Samenloop 2002 gehandhaafd.
Het Besluit Samenloop van belastingheffing en strafrechtelijke ontneming is bij besluit van 19 juni 20153 ingetrokken in verband met de inwerkingtreding per 1 juli 2015 van het Protocol AAFD. Dit Protocol ziet mede op de afstemming tussen OM en Belastingdienst in het kader van samenloop tussen bestuurlijke boeten en strafrechtelijke afdoening en over het samengaan van voordeelsontneming en het heffen en innen van belastingen. Daarmee is de afstemming die op deze specifieke samenloop ziet nadrukkelijker gepositioneerd in het structureel plaatsvindende afstemmingsoverleg van de Belastingdienst, de FIOD en het OM, zoals in het Protocol genoemd. Dit kan verder bijdragen aan de genoemde wederzijdse beïnvloeding.
Wat zijn de redenen dat er zo lang onduidelijkheid heeft kunnen bestaan over de afstemming en de samenwerking tussen het OM en de Belastingdienst waar het gaat om afpakken van crimineel vermogen, terwijl in ieder geval uit fiscale vakliteratuur, jurisprudentie en de praktijk bleek dat hiermee problemen werden ervaren met de nodige negatieve gevolgen van dien waar het gaat om efficiënt en effectief afromen van crimineel vermogen?
In de regelgeving van de Belastingdienst en het OM is steeds aangegeven wanneer er in overleg met de andere instantie kan worden getreden, teneinde het overheidsoptreden zo efficiënt mogelijk te laten verlopen. De onduidelijkheid die de vragenstellers veronderstellen, herken ik niet. De Belastingdienst en het OM overleggen geregeld over casus, zodat eventuele uitvoeringsproblemen kunnen worden besproken en opgelost.
Wat is ondernomen na de conclusie van de landelijke procesdeskundige van de Belastingdienst dat het OM zelden contact opnam met de Belastingdienst waar het gaat om de heffing van crimineel vermogen, met als gevolg dat zelden tot een afstemming is gekomen tussen het OM en de Belastingdienst?1
Er is sprake van een persoonlijke opvatting. Dat wil niet zeggen dat er geen ruimte is voor verbetering. Tussen de Belastingdienst en het OM vindt afstemming plaats en zij zijn daarbij steeds met elkaar in gesprek om dit proces te verbeteren. Mede als gevolg hiervan zijn de met elkaar gemaakte afspraken over afstemming inzake voordeelsontneming opgenomen in het AAFD-protocol.
Hoe kan het dat er na achtien jaar een nieuw protocol moet komen om de samenwerking tussen opsporing en Belastingdienst te verbeteren en te verduidelijken, terwijl de toenmalige Minister van Financiën in antwoord op Kamervragen aangaf dat er in de praktijk wel degelijk sprake was van concrete informatie-uitwisseling tussen OM en Belastingdienst waar het gaat om samenloop van belastingheffing en strafrechtelijke ontnemingen?2
Het Protocol is een vervolg op eerdere afspraken tussen de Belastingdienst en het OM, waar de Minister van Financiën naar heeft verwezen. Er is steeds sprake geweest van regelgeving met betrekking tot overleg tussen de Belastingdienst en het OM. In de overwegingen die in het Protocol zijn opgenomen, is beschreven wat de aanleiding was de bestaande afspraken te actualiseren. De werkafspraken over afstemming tussen de Belastingdienst en het OM worden periodiek aangepast.
Kunt u reageren op de uitspraak van de heer Van Den Heuvel3, te weten dat het protocol AAFD niets meer is dan een wassen neus? Kunt u daarbij ingaan op de wijze waarop het OM en de Belastingdienst uitvoering geven aan dit protocol, vooral voor wat betreft de samenwerking en afstemming ten behoeve van het ontnemen?
De heer Van den Heuvel heeft zijn column gebaseerd op de scriptie van een medewerker van de politie, getiteld «Het Blauwe Afpakhuwelijk». In het mondelinge vragenuur van 3 november 2015 heeft het lid Van Nispen vragen gesteld naar aanleiding van diezelfde scriptie. Ik heb hem geantwoord dat er wel degelijk wordt samengewerkt tussen de Belastingdienst en het OM en dat ook andere partijen een rol spelen bij het afpakken van crimineel vermogen. Er is tussen de Belastingdienst (inclusief Douane) en het OM regelmatig overleg over zaken, met name in het zogenoemde tripartite overleg. Met betrekking tot georganiseerde criminaliteit wordt overlegd in RIEC- en LIEC7-verband.
Het Protocol AAFD is zeker geen wassen neus. Het is het instrument om in afstemming tussen de Belastingdienst, de FIOD en het OM fiscale fraudezaken te selecteren voor strafrechtelijke afdoening. Ook ten aanzien van ontnemen (afpakken) vindt in dit overleg afstemming tussen de betrokkenen plaats. Ik spreek liever van afpakken dan ontnemen. Ontnemen is de strafvorderlijke term, terwijl er in het genoemde overleg een afweging wordt gemaakt tussen strafvorderlijke mogelijkheden om wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen en de bestuursrechtelijke mogelijkheden van de Belastingdienst. Voor dit totaalpakket wordt de term afpakken gebruikt.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Oosting met betrekking tot dit onderwerp, zoals beloofd in uw reactie op hetzelfde rapport?4 Kunt u uw antwoord per aanbeveling toelichten?
Ik verwijs hiervoor naar de brief die ik op korte termijn aan uw Kamer zal sturen.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de aanbevelingen van het rapport van de heer Van Laar5, zoals beloofd in uw reactie op mondelinge vragen?6 Kunt u uw antwoord per aanbeveling toelichten?
Deze aanbevelingen worden bezien in samenhang met de aanbevelingen van de Onderzoekscommissie Ontnemingsschikking. Ik verwacht uw Kamer na de zomer daarover nader te kunnen informeren.
Wat is er nog meer ondernomen na het verschijnen van het onderzoek van de heer Van Laar en het rapport van de commissie-Oosting? Welke ontwikkelingen zijn er sindsdien op het gebied van de verbetering van de samenwerking tussen het OM en de Belastingdienst?
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer d.d. 9 december 2015 in reactie op het rapport van de Onderzoekscommissie Ontnemingsschikking schreef, herziet het College van procureurs-generaal de Aanwijzing en de Instructie afpakken. Bij die herziening worden ook nadere regels gegeven voor de afstemming met de Belastingdienst.
Op grond van deze aanwijzing en instructie, in combinatie met het Protocol AAFD, is duidelijk in welke gevallen afgestemd moet worden tussen het OM en de Belastingdienst. Er is overleg tussen de Belastingdienst en het OM om er voor te zorgen dat deze afspraken in de praktijk ook soepel en zonder rechtmatigheidsrisico’s kunnen worden gerealiseerd.
Zijn de paragrafen 4 en 5 van het protocol AAFD inmiddels dusdanig verduidelijkt en aangepast, zodat het een versteviging is in de samenwerking tussen het OM en de Belastingdienst, vooral met betrekking tot ontnemingskwesties? Zo ja, wat zijn de ervaringen van het OM en de Belastingdienst tot nu toe? Zo nee, waarom niet? Op welke manier en wanneer wordt het protocol aangepast?
Zie antwoord vraag 9.
Wordt de nauwe samenwerking zoals die plaatsvindt in Brabant en Zeeland tussen onder andere opsporingsdiensten en Belastingdienst in integrale ondermijningsteams landelijk uitgerold? Herinnert u zich uw voornemen om samen met het Ministerie van Financiën het initiatief te nemen met betrokken ketenpartners te bezien of en hoe een voldoende harde business case kan worden opgesteld op dit punt? Wat is daar concreet uit voortgekomen?7
In Noord-Brabant en Zeeland werken ketenpartners in de aanpak van ondermijning samen in de Taskforce Brabant Zeeland. Deze Taskforce stuurt een Integraal Afpakteam Brabant Zeeland aan, waarin de partners en het bestuur samenwerken bij de aanpak van ondermijning.
Daarnaast zijn er meerdere ondermijningsteams van het OM en de politie in Noord-Brabant, Zeeland en Limburg in het kader van het tweejarig project Intensivering Zuid Nederland. Deze teams van OM en politie werken samen met andere overheidspartners en de Taskforce, maar bestaan uitsluitend uit politie-rechercheurs van de regionale eenheden en de Landelijke Eenheid. Ze zijn in tegenstelling tot het Integraal Afpakteam Brabant Zeeland qua samenstelling dus niet integraal en richten zich voornamelijk op de bestrijding van synthetische drugs en precursoren en georganiseerde hennepteelt.
Ook in de rest van Nederland wordt in RIEC-verband tussen de genoemde overheidspartners nauw samengewerkt om een zo effectief mogelijke aanpak van ondermijning te realiseren. Het integraal afpakken van crimineel vermogen is hiervan een vast onderdeel. Over de resultaten van deze samenwerking informeer ik uw Kamer jaarlijks door toezending van het Jaarverslag LIEC-RIEC.
Aangezien de overheidspartners in alle regio’s en op landelijk niveau reeds samenwerken bij het afpakken van crimineel vermogen, zie ik geen noodzaak tot een landelijke uitrol van integrale ondermijningsteams. Ik wil er juist op sturen dat de samenwerking binnen bestaande structuren, zoals in RIEC-verband, plaatsvindt en – indien de problematiek daarom vraagt – wordt geïntensiveerd. Of daarbij nog integrale teams, zoals een integraal afpakteam, moeten worden ingericht, is een maatwerkkeuze die op regionaal niveau moet worden gemaakt. Daar is kennis voorhanden over de aard en omvang van de ondermijnings-problematiek en over de meest effectieve aanpak.
Zoals ik aan uw Kamer eerder heb laten weten12, heeft het Ministerie van Financiën eind 2015 een werkgroep ingesteld die als opdracht heeft te bezien of een voldoende harde businesscase kan worden uitgewerkt die laat zien dat een intensivering van het integraal afpakken uit de daaruit te verwachten meeropbrengsten kan worden gefinancierd. In de werkgroep zijn onder meer het OM, de Belastingdienst en het Bureau Regioburgemeesters vertegenwoordigd. De opbouw, werkwijze en ervaringen van het hiervoor genoemde Integraal Afpakteam Brabant Zeeland worden in de businesscase nadrukkelijk meegenomen. Naar verwachting zal de werkgroep voor de zomer het eindverslag aan de Minister van Financiën en mijzelf opleveren, met een advies over eventuele vervolgstappen.
Herinnert u zich uw antwoord op mondelinge vragen waarin u hebt aangegeven de zorgen over de beperkte samenwerking tussen OM en Belastingdienst met betrekking tot ontnemingen door middel van een gesprek onder de aandacht te brengen bij het OM? Wat is daar concreet uit voortgekomen?8
Naar aanleiding van het verschijnen van het rapport van de Onderzoekscommissie ontnemingsschikking heb ik uw Kamer laten weten14 dat de samenwerkingsafspraken, instructies en beleidsregels over onder meer de afstemming tussen de Belastingdienst en het OM nader moet worden bezien en waar nodig aangepast. Het OM werkt hier vanzelfsprekend actief aan mee. Ik verwijs in dit verband naar het antwoord op vraag 7.
Op welke manier bent u van plan om de Kamer te informeren over de voortgang in de verbetering van de afstemming en samenwerking op het gebied van afpakken van crimineel verkregen vermogen, zoals eerder door u beloofd?9
Zoals mijn voorganger en ik de afgelopen jaren hebben gedaan, zal ik uw Kamer in de voortgangsbrief over de rijksbrede aanpak van fraude informeren over de resultaten van het strafrechtelijk afpakken van crimineel vermogen en over het bestuurlijk en fiscaal terugvorderen bij fraude. Ik zal daarbij ook de samenwerking tussen het OM en de Belastingdienst op dit punt betrekken.
Klopt het dat investeringen en meer opsporingscapaciteit in de witwasketen nog altijd meer crimineel vermogen oplevert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel meer, wat kost dat, welke investeringen zouden daarvoor nodig zijn en waar zijn deze op dit moment het hardste nodig? Kunt u uw antwoord cijfermatig toelichten?
Het OM heeft de ambitie om, in samenwerking met andere ketenpartners, het afnemen van crimineel vermogen verder te intensiveren door onder meer te investeren op het thema witwassen. In de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie zijn gelden gereserveerd voor intensivering van de fraudebestrijding16.
Een vermiste imam uit Venlo |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Vermiste imam uit Venlo «leeft en is gezond»»?1
Wat is u bekend over deze in Nederland werkzame Marokkaanse imam die al sinds september vorig jaar, toen hij op pelgrimstocht naar Mekka was, vermist wordt? Kunt u bevestigen dat hij door Saudi-Arabië is gearresteerd?
Is het waar dat er geen verdenkingen tegen de imam zijn? Zo nee, wat is dan de situatie? Is er een eerlijke rechtsgang?
Bent u bereid bij uw Saudische en Marokkaanse collega’s opheldering te vragen over de imam uit Venlo?
De inzet van de burgemeester van Hilversum als 'steunzender' in het referendum |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wat is uw antwoord op de reactie van de burgemeester van Hilversum – via twitter – dat hij «nooit is gepolst» om steunzender te worden in uw campagne? Is «steunzender» hetzelfde als «campagneleider»?
Is het uw gewoonte om mensen voor uw politieke karretje te spannen, zonder hen daar om te vragen? Geldt dit ook voor de burgemeesters van Amsterdam en Den Haag en voor de andere genoemde burgemeesters en commissarissen van de Koning?
Wanneer hebt u de Nederlandse Spoorwegen «gepolst» en wanneer heeft dit vervoerbedrijf toegezegd uw steunzender te willen zijn? Hoe heeft de NS voor dit besluit haar personeel en haar reizigers geraadpleegd?
Hoe is het «polsen» gedaan met de medewerkers en klanten van ING, Rabobank, Aegon en alle andere financiële bedrijven die u uw steunzender noemt?
Hoe zijn de achterban van VNO-NCW geraadpleegd en de leden van de FNV, voordat deze organisaties zich in uw «ja»-campagne hebben gestort? Hoe zit dat met de Kamer van Koophandel?
Bent u bereid de correspondentie naar de Kamer te sturen die u hebt gehad met het IMF, de Wereldbank, de OVSE en de NAVO die hebben geleid tot hun toezegging om uw steunzender te worden?
Wanneer hebben D66, GL, CU en SGP besloten om uw «ja»-campagne te steunen?
Welke namen staan er nu, of komen er nog te staan, onder «Aanvullen»?
Hoe gaan de genoemde organisaties uw «ja»-campagne steunen, hoeveel gaat dat kosten en wie gaat dat betalen?
Het automatisch opleggen van boetes |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat met het bepaalde in artikel 3 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften niet valt te verenigen dat een gedraging op geautomatiseerde wijze wordt gesanctioneerd zonder dat daarbij (enige) ruimte bestaat voor een beoordeling van, al dan niet door de betrokkene naar voren gebrachte, bijzondere omstandigheden?1
Ja.
Kunt u de gevolgen van deze uitspraak op een rij zetten?
De Hoge Raad heeft op 16 februari 2016 de bestreden uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigd naar aanleiding van een door de Advocaat-Generaal, in het belang der wet, ingesteld cassatieberoep. Daarbij heeft de Hoge Raad overwogen dat het oordeel van het hof, inhoudende dat niet is komen vast te staan dat de sanctie door een daartoe bevoegde ambtenaar is opgelegd nu sprake is van een volledig geautomatiseerd proces waarin in alle zaken een sanctie wordt opgelegd en waarbij onvoldoende is uitgesloten dat zich geen bijzondere omstandigheden voordoen die een nadere beoordeling vergen, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
Nu de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof heeft vernietigd, zie ik geen reden tot wijziging van het bestaande beleid.
Wordt de uitspraak reeds uitgevoerd in de praktijk en is inmiddels het beleid hierop veranderd? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het systeem van RDW nog steeds automatische boetes blijft uitvaardigen in weerwil van voornoemde rechterlijke uitspraak? Zo ja, wat is daar de reden van en bent u bereid om alsnog zo snel mogelijk het beleid te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De berichten dat Nederland en Europa een grote rol spelen in de illegale dierenhandel |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u de tv-uitzending gezien over illegale dierenhandel gezien?1
Ja.
Onderschrijft u de uitspraak dat keiharde criminelen de touwtjes in handen hebben en dat de handel in wildlife in het algemeen vergelijkbaar is met de handel in wapens en drugs? Hoeveel gaat er jaarlijks om in dergelijke criminele handel?
Bij illegale handel in bepaalde producten van wildlife, zoals ivoor, neushoornhoorn en kaviaar, spelen internationale criminele organisaties een centrale rol. Zij gebruiken daarbij methoden die ook gebruikt worden bij illegale handel in wapens en drugs. In die zin zijn deze vormen van criminaliteit vergelijkbaar.
De heer Van Uhm schrijft in zijn proefschrift2 dat er wereldwijd in de illegale handel in beschermde soorten grote bedragen omgaan; de schattingen die hij noemt, lopen uiteen van 10 tot 25 miljard dollar. Daarbij moet worden aangetekend dat in het onderzoek van Van Uhm ook de illegale visvangst (ook van niet beschermde soorten) is meegeteld. Die is in zijn onderzoek verantwoordelijk voor 90% van het totaal.
Onderschrijft u de analyse dat Nederland een belangrijke schakel is in de smokkel en dat Europa een grote rol speelt?
Nederland en Europa zijn, blijkens onderzoek dat ten grondslag ligt aan het EU Action Plan against Wildlife Trafficking, belangrijke afnemers van wildlife-producten, gezien de omvang van de legale importen, maar ook gezien de hoeveelheid in beslag genomen zendingen. Op grond daarvan kan gesteld worden dat Nederland en Europa ook een rol hebben in de smokkel van wildlife.
Bent u van plan om de opsporingsinspanningen met betrekking tot wildlife crime te intensiveren naar aanleiding van de constateringen dat Nederland en Europa een grote rol spelen in de illegale dierenhandel en dat dit gerund wordt door keiharde criminelen? Wilt u daar de benodigde middelen voor vrij te maken?
Nederland is zeer actief op het terrein van handhaving en opsporing van overtredingen van de geldende, strenge regelgeving op dit terrein. Dat blijkt onder meer uit het feit dat in Nederland, met name op de luchthaven Schiphol en in de haven van Rotterdam, regelmatig flinke inbeslagnames plaatsvinden van illegale zendingen van levende dieren en planten en van producten daarvan. Via internationale handhavingsacties zijn de overtreders in diverse gevallen voor de rechter gebracht in Nederland en zijn er forse straffen opgelegd. Naar mijn oordeel is de inzet van Nederland op dit terrein goed en maak ik daar voldoende middelen voor vrij.
Kunt u een overzicht geven van de hoeveelheid menskracht die beschikbaar is voor de opsporing vanuit de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID), douane, dierenpolitie en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit? Wilt u hierbij ook in vergelijking aangeven hoeveel menskracht er 10 jaar geleden beschikbaar was voor opsporing? Kunt u ook aangeven in hoeverre menskracht wordt ingezet op controles en in hoeverre het gericht wordt op recherchecapaciteit?
De taken van de Landelijke Inspectie Dierenbescherming liggen op het terrein van het welzijn van (huis)dieren in Nederland en niet op het terrein van opsporing van wildlife crime.
Bij de NVWA werken op dit moment ruim 20 inspecteurs bij het landelijk team Natuur, dat belast is met controle en handhaving op het gebied van de natuurwetgeving en dierenwelzijns- en gezondheidswetgeving. In 2006 was dat ongeveer hetzelfde aantal (zie Jaarverslag LNV, Kamerstukken 2005–2006; 30 550 XIV, nr. 2; 17-05-2006)). Bij de Douane is dit moeilijk aan te geven, aangezien de douanecontroles gericht zijn op de handhaving van alle fiscale en niet-fiscale wetgeving. Op grond van een samenwerkingsovereenkomst met het Ministerie van Economische Zaken wordt daarbij ook de natuurwetgeving meegenomen. Dat was al zo in 2006 en dat is ook nu het geval. In de praktijk zijn dagelijks honderden douaniers actief op dit terrein.
Bij de politie gaat het in dit verband om zogenoemde taakaccenthouders, die taken uitvoeren op het gebied van handhaving van de dierenwelzijnsregelgeving. Daarbij gaat het met name om controles bij bedrijfsmatig en particulier gehouden dieren.
Hoeveel menskracht is er beschikbaar bij Europol en Interpol voor het aanpakken van wildlife crime?
Bij deze internationale politieorganisaties is de aanpak van wildlife crime een onderdeel van de aanpak van milieucriminaliteit. De precieze hoeveelheid menskracht die hiervoor ingezet wordt, hangt af van de operaties die opgezet worden en wordt naar buiten toe niet bekend gemaakt. Zo is volgens Europol de operatie Cobra III de grootste gemeenschappelijke actie die ooit is uitgevoerd op het gebied van wildlife crime. De samenwerkende organisaties deden meerdere invallen in landen in Europa, Azië, Afrika en de Verenigde Staten. In totaal is zo'n 12 ton aan ivoor in beslag genomen. Ook zijn 119 neushoornhoorns en meer dan elfduizend dieren (dood en levend) in beslag genomen.
Wat doet u om Nederlandse inspecteurs te beschermen tegen bedreigingen vanuit de onderwereld?
Bedreigingen vanuit de onderwereld van Nederlandse inspecteurs die zich bezighouden met het bestrijden van wildlife crime, komen gelukkig weinig voor. Het geval dat door de heer Van Uhm wordt genoemd in zijn proefschrift, dateert van ongeveer elf jaar geleden. De standaardprocedure in dit soort zaken is dat er altijd aangifte wordt gedaan bij de politie.
Bent u bereid een interdisciplinaire taskforce internationale dierenhandel op te zetten?
Een dergelijk samenwerkingsverband tussen handhavingsinstanties bestaat al; dat is de Wildlife Trade Enforcement Working Group, waarin binnen de EU alle handhavingsinstanties samenwerken aan het bestrijden van wildlife crime in het kader van de uitvoering van de EU Wildlife Trade Verordening (gebaseerd op het CITES-Verdrag).
Onderkent u dat er te weinig opsporingscapaciteit is bij onder andere de LID en de NVWA om deze netwerken van zware criminelen in voldoende mate aan te pakken gezien het feit dat Nederland een belangrijke rol speelt in de dierenhandel?
Naar mijn mening is er voldoende capaciteit beschikbaar bij de opsporingsdiensten in Nederland om de zware criminaliteit op het gebied van illegale dierenhandel aan te pakken. De NVWA werkt samen met politie, Douane en Openbaar Ministerie en bij grensoverschrijdende zaken ook met Europol en Interpol en de genoemde Wildlife Trade Enforcement Group. De LID houdt zich niet met dit type criminaliteit bezig.
Bent u bereid te onderzoeken hoe extra capaciteit kan worden toegevoegd aan onder andere de NVWA, Europol, de LID en andere opsporende instanties voor de bestrijding van illegale dierenhandel?
Zoals bij het antwoord op vraag 9 aangegeven, wordt er in Nederland voldoende capaciteit besteed aan de bestrijding van illegale dierenhandel. Om zo efficiënt mogelijk te werk te gaan gebruikt Nederland de goede contacten met Europol en Interpol als het om grensoverschrijdende misdaden gaat. Nederland heeft voor dit doel ook een rechercheur gedetacheerd bij Interpol.
Hoe kaart u op internationale fora wildlife crime aan?
Dit gebeurt met name bij de CITES-vergaderingen en bij speciale internationale conferenties, zoals die in Londen (2014) en in Botswana (2015). Verder heeft Nederland zelf een internationale conferentie georganiseerd over wildlife crime, getiteld «Save Wildlife: Act Now or Game Over», waarover ik u op 1 maart jl. per brief (kenmerk: DGAN-NB/16029474) reeds over informeerde. Binnenkort stuur ik u uitgebreidere informatie over de resultaten van de conferentie.
Wat is de inzet van Nederland voor de volgende Convention on International Trade in Endangered Species (CITES)-conferenties?
Nederland zal bij de komende Conference of the Parties van CITES, eind oktober 2016 in Zuid-Afrika, de conclusies van de conferentie in Den Haag naar voren brengen. Bij de voorbereiding van deze COP steunt Nederland ook actief een voorstel van Marokko tot uplisting van de berberaap.
Nederland zal verder als huidige voorzitter van de EU de raadsconclusies over het EU Action Plan against Wildlife Trafficking voorbereiden en vaststellen tijdens de EU Milieuraad in juni 2016. Deze zal Nederland als voorzitter van de EU ook tijdens deze conferentie naar voren brengen. 3
Hoe wilt u in herkomstlanden, met name in Afrika, stimuleren dat wildlife beschermd wordt en de criminele handel wordt bestreden? Wilt u bij uw antwoord betrekken hoe u de gelden van het amendement Smaling/Leegte (Kamerstuk 34 000 XVII, nr. 15) hebt ingezet en wat de resultaten hiervan zijn? Wat gebeurt er nu u besloten heeft dit amendement niet te continueren? Worden projecten nu niet verder gecontinueerd?
Nederland zet in Afrika onder meer in op versterking van de capaciteit van gemeenschappen om stroperij tegen te gaan en biedt ondersteuning bij het ontwikkelen en versterken van alternatieve bestaansbronnen en verduurzaming van hun leefgebied. Daarnaast wordt ondersteuning geboden bij verbetering van de wetshandhaving rondom stroperij en illegale handel.
Het wildlife crime bestrijdingsprogramma, dat op basis van het amendement Smaling/Leegte met ODA-fondsen wordt uitgevoerd onder begeleiding van IUCN-Nederland, loopt tot 14 december 2017 en richt zich voornamelijk op de hierboven genoemde twee aspecten. Het programma zit nog in de inceptiefase, dus het is nu nog te vroeg om over resultaten te spreken.
In de Hoorn van Afrika heeft de eerste gemeenschapsorganisatie, in het Keniaanse Masaai-leefgebied dat grenst aan Noord-Tanzania, een werkplan opgesteld om stroperij tegen te gaan en de kosten voor bewaking van community conservancies duurzaam te kunnen dekken. Tevens wordt gewerkt aan het ontwikkelen van op wildlife gebaseerd toerisme. Met betrekking tot wetshandhaving is een eerste overleg gevoerd om tot meer gegevensuitwisseling te komen tussen relevante organisaties in de Hoorn van Afrika. Het Horn of Africa Regional Environment Centre & Network, met zo’n veertig aangesloten maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen, leidt de programma onderdelen in de Hoorn, in samenwerking met IUCN-NL. Bij het verbeteren van regionale coördinatie ten aanzien van wildlife crime-bestrijding is ook het International Fund for Animal Welfare (IFAW) betrokken. Tevens wordt op basis van het begrotingsamendement een Nederlandse bijdrage geleverd aan een door de Europese Commissie te financieren programma van het Nederlands Forensisch Instituut om de forensische capaciteit te helpen versterken in Afrikaanse landen die te maken hebben met stroperij en illegale handel in wildlife.
Wat eventuele verdere Nederlandse steun ter preventie en bestrijding van wildlife crime in Afrika betreft, wordt momenteel bezien hoe dit gerealiseerd kan worden in het kader van de gebiedsgerichte benadering ten behoeve van duurzame ontwikkeling, die Nederland internationaal stimuleert. Momenteel worden in dit kader mogelijkheden verkend om een bescheiden programma op te zetten ten behoeve van de «Larger Than Elephants» African Wildlife Conservation Support Strategy die de EU-Commissie ontwikkelt, waarin «Key Landscapes for Conservation» (KLCs) zijn opgenomen. Nederland wil daarbij aansluiting zoeken bij bestaande Zuidelijke partnerorganisaties en internationale programma’s, en Nederlandse expertise ter beschikking stellen in de gekozen gebieden. In die KLC’s zal Nederland activiteiten steunen die zijn gericht op preventie en bestrijding van wildlife crime.
Tot slot zal ook met diplomatieke middelen gewerkt worden aan vraagreductie, vooral in Azië, onder meer door de problematiek van illegale handel in en consumptie van neushoornhoorn en ivoor aan te kaarten bij de betrokken autoriteiten in deze landen. In het recente verleden is op deze wijze het ivoorgebruik in Japan vrijwel verdwenen.
Wilt u reageren op de uitspraak van de heer Werner Gowitske, hoofd milieucriminaliteit van Interpol: «Waar niet gezocht wordt, wordt ook niets gevonden»?
De heer Gowitske van Europol doelt hierbij op het gebrek aan prioriteit dat veel landen geven aan milieucriminaliteit. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 10 ben ik van mening dat Nederland voldoende prioriteit geeft aan het bestrijden van illegale dierenhandel en daarvoor ook voldoende capaciteit beschikbaar stelt.
Wat wordt uw inzet op de aanstaande Europese conferentie?
Hierbij verwijs ik u naar mijn brief van 1 maart jl. (DGAN-NB/16029474) waarin ik op deze vraag ben ingegaan ten aanzien van mijn inzet bij de internationale conferentie «Save Wildlife: Act Now or Game Over». Over de resultaten van de conferentie zal ik u op korte termijn informeren.
Wat wordt uw inzet bij het actieplan van de Europese Commissie?
Ik steun het Action Plan against Wildlife Trafficking van de Europese Commissie en zal mij hard maken voor het opstellen van concrete raadsconclusies, die in de EU-Milieuraad van juni 2016 kunnen worden aangenomen. Ik zal u mijn reactie op het EU-actieplan toesturen tezamen met de resultaten van de conferentie.
Welke straffen kunnen er in Nederland voor illegale dierenhandel worden opgelegd? Welke straffen zijn er de afgelopen jaren in de praktijk opgelegd? Klopt het dat de opgelegde straffen in de praktijk slechts enkele honderden euro’s bedragen? Kunt u het verschil verklaren?
In Nederland bedraagt de maximumstraf voor deze vorm van criminaliteit 6 jaar gevangenisstraf en een maximumboete van 78.000 euro. In Europa kennen alleen Griekenland (10 jaar), Tsjechië (8 jaar) en Frankrijk (7 jaar) hogere gevangenisstraffen. De strafmaat is afhankelijk van de ernst en de omvang van de gepleegde delicten. Het is onjuist dat er in de praktijk slechts boeten van enkele honderden euro’s zouden worden opgelegd. Zo is bijvoorbeeld op 11 juni 2015 een dierenhandelaar door de rechtbank van Utrecht veroordeeld tot 15 maanden cel, waarvan vijf maanden voorwaardelijk wegens illegale dierenhandel. De hoofdverdachte in een andere zaak is vorig jaar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, een taakstraf en een ontneming van 300.000 euro.
Het Openbaar Ministerie geeft aan dat wildlife crime een prioriteit is; wat voor menskracht wordt er op ingezet en hoeveel zaken worden afgedaan met een schikking? Wilt extra middelen vrijmaken voor capaciteit bij het OM? Zo nee, kunt u onderbouwen dat de huidige OM capaciteit voldoende is?
De strafrechtelijke handhaving van CITES-criminaliteit is in handen van het Functioneel Parket, dat gespecialiseerd is in complexe milieuzaken. Het Functioneel Parket heeft criminaliteit met internationale handelsstromen (waaronder CITES-criminaliteit) de afgelopen jaren als prioritair thema. Daarnaast heeft het Functioneel Parket met de Nationale Politie en de NVWA afspraken om samen te werken op het gebied van het beoordelen van signalen en informatie om te komen tot opsporingsonderzoeken. Op deze manier wordt in overleg met ketenpartners de beschikbare capaciteit zo optimaal mogelijk ingezet om betekenisvolle zaken aan te pakken, bijvoorbeeld in de gevallen dat er vermoedens zijn van georganiseerde criminaliteit.
Fiscale trucs voor vermogenden |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat vermogenden hun belastingafdracht kunnen verlagen door spaargeld te «verhuizen» van box 3 naar een bv waarbij voordelen in box 2 vallen?1
In bepaalde situaties kan het mogelijk fiscaal voordelig zijn spaargeld aan te houden in de bv. Dat is afhankelijk van meerdere parameters, zoals de rentestand en kosten. In de beantwoording van eerdere vragen van u over dit onderwerp ben ik daar uitvoeriger op ingegaan.2Daarbij wil ik nogmaals benadrukken dat de beleggingsstrategie en vermogensmix niet alleen fiscaal gedreven zal zijn, maar ook bepaald zal worden door andere factoren zoals risicospreiding en rendementsverwachtingen.
Kunt u bevestigen dat ook IB-ondernemers hun belastingafdracht kunnen verlagen door spaargeld van box 3 naar de ondernemersrekening te «verhuizen» en daarmee box 3-heffing ontlopen?
In de geschetste situatie wordt verondersteld dat een IB-ondernemer de vrijheid heeft om naar believen spaargelden vanuit box 3 over te brengen naar het ondernemingsvermogen. Die veronderstelling is onjuist. Voor een IB-ondernemer geldt het leerstuk van de vermogensetikettering. Dat betekent dat een vermogensbestanddeel als verplicht privévermogen, verplicht ondernemingsvermogen dan wel als keuzevermogen dient te worden aangemerkt. Het is van belang om na te gaan onder welke omstandigheden een overboeking van privévermogen naar de onderneming er toe kan leiden dat daadwerkelijk sprake is van ondernemingsvermogen. Van ondernemingsvermogen kan sprake zijn als de vanuit de privérekening naar de zakelijke rekening overgeboekte gelden op korte termijn worden aangewend voor bijvoorbeeld de financiering van de aanschaffing van een bedrijfsmiddel dat binnen de onderneming gaat worden gebruikt. Het is echter in strijd met het leerstuk van de vermogensetikettering om gelden vanaf een privérekening naar de zakelijke rekening over te boeken waarbij deze gelden niet binnen de onderneming (zullen) worden aangewend. Daarmee worden namelijk de grenzen der redelijkheid overschreden. De op de zakelijke rekening overgeboekte liquide middelen blijven in dat geval tot de rendementsgrondslag van box 3 behoren. Dat betekent dat de middelen ook onder de vermogenstoets voor de toeslagen blijven vallen. De tenaamstelling van de bankrekening en het karakter daarvan (privé of zakelijk) is dus niet bepalend voor de fiscale kwalificatie van de tegoeden. De fiscale kwalificatie hangt af van de specifieke feiten en omstandigheden van het geval. Omdat bijvoorbeeld de tenaamstelling van de bankrekening zo weinig zegt over de aard van het vermogen, net als dat daaruit geen conclusies kunnen worden getrokken over het karakter van het vermogen, is het niet mogelijk een query te draaien die tot een eensluidende conclusie zou kunnen leiden.
Vindt u het terecht dat een ondernemer jarenlang – zonder zakelijk doel – veel geld op de zakelijke (spaar)rekening heeft staan en ook toeslagen ontvangt waarvoor een vermogenstoets geldt? Wat is hier de rechtvaardiging voor?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de Belastingdienst een query laten draaien om te achterhalen hoeveel IB-ondernemers die veel liquide middelen op de balans van de onderneming hebben staan tegelijk toeslagen ontvangen? Hoeveel mensen ontvangen toeslagen die ze eigenlijk niet zouden ontvangen als het geld op de privérekening had gezet? Kunt u deze aantallen uitsplitsen per jaar en toeslagsoort?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom worden de liquide (spaar)middelen van een IB-onderneming niet meegerekend voor box 3?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komt het in de praktijk voor dat vermogenden toeslagen ontvangen of hun Wlz-bijdrage weten te verlagen, door hun vermogen te stallen in een bv? Zijn hierover cijfers beschikbaar?
In de systemen van de Belastingdienst wordt geen onderscheid gemaakt tussen bv’s met alleen beleggingen en andere bv’s met bijvoorbeeld een onderneming. Hierdoor zijn er geen cijfers beschikbaar over het aantal vermogenden die toeslagen ontvangen of hun Wlz-bijdrage verlagen door hun vermogen te stallen in een bv.
In hoeverre kunnen geleden verliezen in box 2 worden verrekend? Wat zijn de voorwaarden om verliezen in box 2 te verrekenen met de te betalen belasting in box 1? Kunt u de voorwaarden die hiervoor bestaan opsommen en uiteenzetten? Kunt u aangeven hoeveel gebruik hiervan wordt gemaakt en welk budgettair beslag hiermee is gemoeid?
Een verlies in box 2 is verrekenbaar met de inkomsten uit box 2 van het voorgaande kalenderjaar en de negen opvolgende kalenderjaren. Indien de belastingplichtige en zijn partner in het kalenderjaar en het daaraan voorafgaande kalenderjaar geen aanmerkelijk belang hebben, wordt een nog niet verrekend verlies uit aanmerkelijk belang op verzoek van de belastingplichtige omgezet in een belastingkorting voor verlies uit aanmerkelijk belang. Vanaf dat moment is immers achterwaartse en voorwaartse verliesverrekening niet meer mogelijk. De belastingkorting bedraagt 25% van het nog niet verrekende verlies. De belastingkorting vermindert de te betalen belasting in box 1 in dat kalenderjaar en in beginsel de zeven daarop volgende jaren. Het is niet mogelijk om met de beschikbare data te bepalen hoeveel hiervan gebruik wordt gemaakt en wat het budgettair beslag is. Een eerste onderzoek leert dat er beperkt gebruik wordt gemaakt van deze regeling en dat het gebruik de laatste jaren toeneemt, waarschijnlijk als gevolg van de economische crisis.
Kunt u aangeven hoeveel dga’s zichzelf een loon toekennen dat lager is dan 5.000 euro op jaarbasis? Kunt u aangeven welk percentage dit is van het totale aantal dga’s? Kunt u aangeven bij hoeveel bv’s überhaupt geen betaalde werkzaamheden worden verricht?
Er kunnen verschillende redenen zijn waarom een besloten vennootschap geen of minder dan € 5.000 loonkosten heeft. Enerzijds spelen de omvang en de duur van de werkzaamheden een rol bij de bepaling van de hoogte van het loon. Anderzijds kan ook sprake zijn van een stamrecht-bv, een beleggingsinstelling of een (zuivere) holdingmaatschappij waardoor de loonkosten beperkt zijn of ontbreken. De aantallen waar de heer Bashir om vraagt dienen in deze context geplaatst te worden. Het antwoord op de eerste twee vragen is dat er circa 11.500 dga’s zijn met een loon dat lager is dan € 5.000, dit is bijna 4,5% van het totale aantal dga’s. Het antwoord op de derde vraag is dat er circa 272.000 bv’s, zoals zuivere holdingmaatschappijen, zijn waar geen personeelskosten in de aangifte zijn opgenomen.
Waarom blijkt uit CBS-gegevens2 dat veel miljonairshuishoudens een laag inkomen hebben terwijl u in antwoord op eerdere vragen3 aangaf dat u niet verwacht dat vermogenden vaker dan incidenteel toeslagen ontvangen of een lagere Wlz-bijdrage (of AWBZ-bijdrage) hoeven te betalen, omdat degenen met grote vermogens ook hoge inkomens zouden genieten? Waarop baseerde u uw antwoord? Deelt u de mening dat vermogenden wel degelijk in aanmerking kunnen komen voor bijvoorbeeld zorgtoeslag? Op welke schaal komt dit voor?
In het antwoord op de door de heer Bashir genoemde eerdere vragen heb ik aangegeven dat mensen met grote vermogens over het algemeen ook een dermate hoog inkomen hebben dat zij op basis daarvan niet of slechts in beperkte mate in aanmerking komen voor de toeslagen. De betreffende CBS-gegevens bevestigen naar mijn mening dat beeld. Uit de gegevens blijkt dat er in Nederland in 2011 ruim 92.000 miljonairshuishoudens waren waarvan circa 15% met een besteedbaar huishoudinkomen van € 25.000 of minder. De overige miljonairshuishoudens hebben een hoger besteedbaar huishoudinkomen. Het door het CBS gebruikte begrip «besteedbaar huishoudinkomen» houdt overigens in dat al rekening is gehouden met over het inkomen verschuldigde belasting, premie volksverzekeringen en ziektekostenpremies. Voor het voor de toeslagen in aanmerking te nemen toetsingsinkomen (voor mensen die een IB-aanslag krijgen het verzamelinkomen en voor anderen het belastbare loon) is dat niet het geval. Het toetsingsinkomen van een deel van de miljonairshuishoudens binnen de groep met een laag inkomen zal zich daarom ook uitstrekken boven de € 25.000 en een deel van deze groep zal mede om die reden geen recht hebben op een toeslag. Niettemin zou een ander deel van deze groep van miljonairshuishoudens uitsluitend op basis van hun inkomen inderdaad in aanmerking kunnen komen voor huur- of zorgtoeslag. De kans dat zij daadwerkelijk aanspraak op deze toeslagen kunnen maken acht ik echter nog steeds gering omdat zij in het overgrote deel van de gevallen vanwege de vermogenstoetsen geen recht op toeslagen zullen hebben. Op welke schaal het voorkomt dat miljonairshuishoudens desalniettemin voor bijvoorbeeld zorgtoeslag in aanmerking komen kan ik niet aangeven omdat informatie hierover ontbreekt.
In de evaluatie van fiscale regelingen gericht op bedrijfsoverdracht, wordt geoordeeld dat bij de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in geval van vererven, sprake is van een cadeaueffect; is dat voor u reden om deze regeling te herzien? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de kabinetsreactie op de aangehaalde evaluatie5 heeft het kabinet aangegeven dat het uitgangspunt is dat belastingheffing in principe geen beletsel mag zijn voor economisch gewenste bedrijfsoverdrachten. Tevens is aangegeven dat er voor alternatieven, zoals een betalingsregeling, onvoldoende informatie is over de mogelijke economische effecten en complicaties. Derhalve was in de optiek van het kabinet een dergelijke wijziging op dat moment niet wenselijk. Dit standpunt is thans niet gewijzigd. Om meer inzicht te krijgen is het kabinet, conform de kabinetsreactie, gestart met het nader in kaart brengen van een concreet plan dat voorziet in de verzameling en verwerking van de benodigde data voor een adequate analyse van de doelmatigheid en doeltreffendheid. Indien dit plan is afgerond, zal het naar uw Kamer worden verzonden.
Klopt het dat voor de bedrijfsopvolgingsfaciliteit een derde van de totale capaciteit wordt ingezet die er bij de Belastingdienst is voor de schenk- en erfbelasting? Zo nee, hoeveel van de totale capaciteit wordt hiervoor gebruikt? Wat is hier de reden van?
Het is juist dat bij de Belastingdienst een derde van de capaciteit die beschikbaar is voor de schenk- en erfbelasting wordt ingezet voor de uitvoering van de BOR. Ik heb dat al eerder aangegeven in mijn brief over de fiscale moties en toezeggingen van 25 april 2014.6Dit is onder meer een gevolg van het feit dat bijvoorbeeld veel behoefte bestaat aan vooroverleg over de te volgen procedure van bedrijfsoverdracht om gebruik te kunnen maken van de faciliteit, zeker bij gefaseerde overdrachten.
Het gebruik van de Cyprusroute door AFMB Limited |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Chauffeur Francis: Helaas geen beterschap bij AFMB ltd»?1
Ja.
Herinnert u zich de brief van de FNV van 15 januari 2014 over het gebruik van de Cyprusroute door AFMB Limited en schijnconstructies waarmee het bedrijf in kwestie concurreert op arbeidsvoorwaarden en uw toenmalige reactie daarop? Welke acties zijn er sindsdien ondernomen om schijnconstructies bij AFMB Limited aan te pakken en met welk resultaat?2
De berichtgeving rond het gebruik van de Cyprusroute door AFMB Limited heeft mede geleid tot een aantal acties rond de Cyprusroute in het algemeen, en het betrokken bedrijf in het bijzonder.
De Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het Ministerie van SZW hebben op 23 januari 2014 met de Cypriotische overheid afspraken gemaakt over een verbeterde gegevensuitwisseling over bedrijven die zich (al dan niet fictief) op Cyprus hebben gevestigd. Het betreft hier specifiek een lijst van concrete gegevens die kunnen worden uitgewisseld teneinde te kunnen bepalen welke socialezekerheidswetgeving op betrokken werknemers van toepassing is.
Voor de vaststelling van de toepasselijke sociale zekerheidswetgeving heeft de SVB het standpunt ingenomen dat de chauffeurs materieel gezien voor de vaststelling van de toepasselijke socialezekerheidswetgeving, geen dienstbetrekking hebben met de Cypriotische onderneming AFMB en dat deze onderneming voor deze vaststelling niet in Cyprus is gevestigd. Als gevolg hiervan zijn de chauffeurs op grond van Europese wet- en regelgeving verplicht verzekerd in Nederland. De chauffeurs en AFMB hebben bezwaar en beroep aangetekend tegen de beslissingen van de SVB. Deze zaak ligt thans voor bij de rechtbank in Amsterdam. Binnenkort wordt ter zake een uitspraak verwacht.
Wat is uw reactie op de recente berichtgeving dat volgens de FNV opnieuw sprake is van gebruik van de Cyprusroute en schijnconstructies bij AFMB Limited? Wat is uw reactie op de stelling in de berichtgeving dat de eerdere ingreep van de Sociale Verzekeringsbank niet geleid heeft tot een andere werkwijze? Bent u bereid nieuw onderzoek te laten doen naar de omstandigheden bij AFMB Limited?
Ten aanzien van de nieuwe ontwikkelingen (varianten op de Cyprusroute), waaraan hier wordt gerefereerd kan worden meegedeeld dat deze de aandacht hebben van de verschillende ketenpartners op het terrein van werk en inkomen (onder andere SVB, UWV, Belastingdienst, Inspectie SZW en vakbonden). In het belang van de lopende beroepszaak en eventuele vervolgacties kan over de inhoud van mogelijke onderzoeken echter geen informatie worden verstrekt.
Wat is uw reactie op de voorstellen van de FNV om de inspectie Leefomgeving en Transport handhavend te laten optreden en om de Niwo-vergunning in te trekken? Bent u bereid om u hier hard voor te maken? Zo ja, op welke termijn? Zo niet, waarom niet?
Het betrokken bedrijf AFMB-limited heeft geen vergunning voor goederenvervoer over de weg van de NIWO. Het bedrijf presenteert zich thans als adviesbureau en is niet werkzaam als Nederlands transportbedrijf in de sector. Er is dan ook geen NIWO-vergunning die kan worden ingetrokken.
In hoeverre is de situatie bij AFMB Limited tekenend voor een situatie in Europa waarbij er in toenemende mate sprake is van schijnzelfstandigheid onder vrachtwagenchauffeurs? In welke mate worden Nederlandse chauffeurs hierdoor gedwongen om te werken zonder enige sociale zekerheid? Welke gegevens heeft u hierover beschikbaar? Welke maatregelen gaat u nemen om op te treden tegen dit verschijnsel? Welke mogelijkheden biedt de Wet aanpak schijnconstructies hiertoe? Welke maatregelen kunnen er op Europees niveau genomen worden? Bent u bereid om u daarvoor in te zetten?
Het bestrijden van misbruik en schijnconstructies in de sociale zekerheid en op het gebied van arbeidsvoorwaarden is een speerpunt van beleid voor het kabinet. Het illegale karakter van veel misbruikvormen maakt het moeilijk na te gaan hoe vaak het voorkomt, en of er sprake is van toe- of afname. Daarom is handhavingsbeleid er vooral op gericht om risicovolle sectoren en bedrijven systematisch te controleren aan de hand van ervaringsgegevens en risicoanalyses. Hierbij wordt vanzelfsprekend optimaal gebruik gemaakt van de instrumenten die het wettelijk kader verschaft, waaronder die uit de Wet aanpak schijnconstructies, de Handhavingsrichtlijn en het binnenkort in te richten Platform tegen zwartwerk.
In Europees verband zet Nederland er sterk op in om fatsoenlijk werk voor werknemers binnen de EU te bevorderen en sociale dumping, schijnconstructies en valse concurrentie te bestrijden. De op 8 maart jl. ter zake gepresenteerde herziening van de Detacheringrichtlijn (COM (2016) 128) is hierbij een belangrijke stap in de goede richting. Uw Kamer zal middels een BNC fiche hierover verder geïnformeerd worden. Voor wat betreft de transportsector geeft de Commissie aan dat meer onderzoek nodig is voor verduidelijking en toepassing van de richtlijn op de transportsector. De Commissie wijst op het later dit jaar uit te brengen «Road Package». De initiatieven in het kader van het Road Package moeten volgens de Commissie voor de wegvervoersector bijdragen aan meer duidelijkheid en een betere handhaving van de voorschriften die van toepassing zijn op arbeidsovereenkomsten in de vervoersector. Wij zien deze voorstellen met belangstelling tegemoet.
De niet-reanimerenpenning |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw toezegging in uw brief d.d. 20 oktober 2015 inzake de niet-reanimerenpenning, namelijk dat u voor het einde van 2015 de Kamer nader zou informeren over de voortgang van uw gesprekken over een neutrale uitgifte van de niet-reanimerenpenning?1
Ja.
Wat is de reden dat u de Kamer nog niet geïnformeerd heeft over de voortgang van deze gesprekken?
Ik heb diverse private partijen benaderd met het verzoek de uitgifte en verstrekking van de niet reanimeren-penning, eventueel gezamenlijk en met subsidie van VWS, te verzorgen. De in eerste instantie hiertoe benaderde private partijen waren afhoudend. Vervolgens heb ik het verzoek aan de NPCF voorgelegd. De NPCF heeft dit verzoek in beraad. Ik heb dit de Tweede Kamer d.d. 17 december 2015 laten weten in mijn brief met kenmerk 881753-145213 BPZ.
Wat is de huidige stand van zaken in het overleg inzake een neutrale uitgifte van de niet-reanimerenpenning?
Zie antwoord vraag 2.
Met welke partijen bent u hierover in gesprek?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Kamer op de kortst mogelijke termijn te informeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zodra ik meer duidelijkheid heb, zal ik u hierover informeren. De NPCF zal aan de hand van een impactanalyse (personele en financiële consequenties) over de overdracht beslissen. Ik verwacht u in dit voorjaar te kunnen berichten.
Bent u bereid en in staat de neutrale uitgifte van de niet-reanimerenpenning per 1 juli 2016 mogelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als de NPCF besluit de uitgifte en verstrekking van de niet reanimeren-penning te gaan verzorgen, dan zal ik een kwartiermaker aanstellen om de overdracht van deze taken van de NVVE naar de NPCF zorgvuldig te laten verlopen en dit proces te faciliteren. Ik streef ernaar dit zo spoedig mogelijk maar uiterlijk per 1 januari 2017 gerealiseerd te hebben.
Hierbij wil ik nog opmerken dat de uitgifte en verstrekking van een niet reanimeren-penning geen publiekrechtelijke taak is.
De toekomst van vracht op Schiphol en de rol van de KLM hierin |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraken van de voorzitter van de Vereniging voor Nederlandse Verkeersvliegers (VNV) dat er bij KLM geen focus meer is voor vracht en de bravoure weg zou zijn?1
Ondanks de reductie van haar vrachtvloot, is en blijft luchtvracht een kernactiviteit voor Air France KLM. Het vrachtbedrijf levert in 2015 2,4 miljard euro aan inkomsten, waarvan 1,4 miljard op Schiphol, en een bijdrage van ongeveer 0,5 miljard aan het passagenetwerk op Schiphol (bron: KLM). Ik deel de indruk van de VNV niet.
De geplande reductie van haar vrachtvloot door Air France KLM is onderdeel van een bredere herpositioneringsstrategie als gevolg van de wereldwijde overcapaciteit in de luchtvrachtsector. Het aanbod van luchtvrachtcapaciteit groeit wereldwijd al enkele jaren sneller dan de vraag. De verwachting is dat dit ook de komende jaren het geval zal zijn. Air France KLM springt in op die trend met de introductie van de nieuwe generatie passagiersvliegtuigen met een grotere ruimcapaciteit voor het vervoer van luchtvracht. Het oudere 747–400 Boeing passagiersvliegtuig (de «jumbojet») kan bijvoorbeeld 12 ton vracht vervoeren onderin het ruim. Het nieuwe Boeing 777 300ER passagiersvliegtuig kan bijna het dubbele gewicht aan.
Een beperkt deel van alle goederen kan alleen maar in volledige vrachttoestellen worden vervoerd. Het overgrote deel van het huidige vrachtvervoer past ook aan boord van de passagiersvliegtuigen. Daarmee blijft Air France KLM een belangrijke speler in de wereldwijde luchtvrachtmarkt. De strategie van Air France KLM is ook gericht op kwaliteit, waarbij geïnvesteerd wordt om de rol in premium-groeiproducten, zoals E-commerce en farmaceutische producten, te versterken.
Deelt u de mening van de voorzitter van de VNV dat KLM nog steeds een belangrijke speler is voor vracht op Schiphol, dat vracht, zij het als bijproduct in de strategie van KLM, een belangrijk onderdeel vormt voor de exploitatie van de maatschappij en dat deze positie daarom niet verder ondermijnd moet worden door iedereen maar toe te laten op Schiphol via een open sky op vrachtgebied? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben het met de voorzitter van de VNV eens dat KLM een belangrijke speler op Schiphol is op het gebied van luchtvracht en dat luchtvracht een belangrijk onderdeel vormt van de exploitatie van de maatschappij.
Een belangrijke doelstelling van het Nederlandse luchtvaartbeleid is het realiseren van een optimale kwaliteit van het netwerk van luchtverbindingen om de positie van de mainport te versterken. De verlening van verkeersrechten («landingsrechten») is daarbij een belangrijk instrument. Er is daarbij geen sprake van een open skies beleid op vrachtgebied. Bij het verlenen van verkeersrechten aan luchtvaartmaatschappijen uit derde landen voor zowel passage- als volledige vrachtdiensten wordt van geval tot geval getoetst wat het effect daarvan is op de netwerkkwaliteit van het bestaande geregelde vervoer van, naar, en via Nederland en op de concurrentiepositie van Schiphol op vrachtgebied.
In hoeverre bent u van mening dat de ondergang van Martinair het gevolg is van oneerlijke concurrentie van maatschappijen uit de Golfstaten die met staatssteun marktaandeel vergaren?
Er is geen sprake van een ondergang van Martinair Cargo. Martinair Cargo blijft actief als vrachtmaatschappij binnen Air France KLM. De reductie van het aantal vrachttoestellen is een gevolg van overcapaciteit in het aanbod van vrachtvervoer in de hele wereld, waaronder de Golfregio. De verkleining van de vrachtvloot is onderdeel van de bredere herpostioneringsstrategie van Air France KLM en is noodzakelijk om de positie van Air France KLM Cargo en Martinair Cargo op langere termijn zeker te stellen.
Welke rol ziet u voor Schiphol en KLM om de vrachtafhandeling op Schiphol op een hoog niveau te houden, zodat bedrijven die hiervan afhankelijk zijn zo goed mogelijk bediend worden?
Schiphol en KLM vervullen een belangrijke rol bij de afhandeling van vracht en het is van belang om deze positie te behouden. De onlangs gelanceerde vrachtstrategie van Schiphol is gericht op optimalisatie van de luchtvrachtprocessen op de grond, een leidende rol op het gebied van innovatie en technologie en het versterken van haar concurrentiepositie. Daarbij wordt ingezet op het behoud en aantrekken van distributiecentra in Nederland, waarmee bedrijven die afhankelijk zijn van luchtvracht zo goed mogelijk worden bediend. De strategie van de Air France KLM groep is eveneens gericht op kwaliteit, waarbij onder meer geïnvesteerd wordt in premium-groeiproducten, zoals E-commerce (kleine pakketjes), expresse (snelle afhandeling) en farmaceutische producten.
Hoe kijkt u aan tegen de wijze waarop het gat dat is ontstaan door het wegvallen van Martinair wordt gecompenseerd? Is hier voornamelijk een rol weggelegd voor KLM of ziet u ook ruimte voor maatschappijen van buiten de EU?
Het reduceren van vrachttoestellen past in een wereldwijde trend. De exploitatie van vrachtvliegtuigen staat wereldwijd onder druk door overcapaciteit. Dit blijkt uit de studie van Seabury die in opdracht van IenM is uitgevoerd (Seabury 2015, bijlage bij Kamerstuk 29 665, nr. 211). Air France KLM vermindert het aantal vrachtvliegtuigen om de financiële kwetsbaarheid op het gebied van vracht te verminderen en om de continuïteit van de vrachtactiviteiten te waarborgen.
Er is geen sprake van een volledig wegvallen van de vrachtvloot van Martinair. Het bedrijfsmodel is gebaseerd op vermindering van het aantal vrachtvliegtuigen tot vier Boeing 747 toestellen, maar niet op het volledig uitfaseren van de vrachtvloot. Daarnaast wordt de ruimcapaciteit van de passagevloot ingezet voor het vervoer van luchtvracht.
Slechts een beperkt deel van alle goederen heeft de vrachtcapaciteit nodig die in volledige vrachtvliegtuigen geboden wordt. Het overgrote deel van het huidige vervoer past ook aan boord van de passagiersvliegtuigen van Air France KLM. Op de routes waar op bepaalde tijden meer capaciteit nodig is, zoals de bloemenroutes van Zuid-Amerika en Afrika, zet Air France KLM de vrachtvliegtuigen in. Daarnaast opereren er meer dan 25 andere vrachtmaatschappijen via Schiphol, voor wie eveneens een belangrijke rol is weggelegd op het gebied van luchtvrachtvervoer van en naar de belangrijke wereldwijde vrachtmarkten. De studie van Seabury laat zien dat Schiphol hiermee de meeste operators van vrachtvliegtuigen heeft en het meest open regime ten opzichte van haar Europese concurrenten.
In 2015 heeft KLM al drie vrachtvliegtuigen uitgefaseerd. Toch is in die periode op Schiphol de totale capaciteit blijven groeien met meer vrachtvluchten en bestemmingen en is de druk op de prijzen niet afgenomen.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat sommige bedrijven die in Nederland gevestigd zijn toch voor luchthavens elders in Europa kiezen voor hun vrachtafhandeling, waarna deze goederen met wegtransport alsnog naar Nederland worden vervoerd?2
Er zijn inderdaad importstromen die via andere luchthavens naar Nederland komen. Die «weglekkende» importstroom moet naar mijn mening zo beperkt mogelijk blijven. Het is dus van belang dat Schiphol een sterke concurrent blijft ten opzichte van de andere Europese luchthavens die veel vracht vervoeren. Daar zetten Schiphol en vrachtpartijen op Schiphol ook op in. Ik ben in overleg met de vrachtsector om te bezien hoe ik deze partijen waar nodig kan ondersteunen.
Overigens komen er andersom ook vrachtstromen via Schiphol binnen die per vrachtwagen naar andere Europese landen vervoerd worden, voor een deel via de distributiecentra in Nederland. En daarnaast lopen er exportstromen via Schiphol die in andere landen geproduceerd zijn. Per saldo gaat het op Schiphol om meer luchtvrachtvolume dan wat alleen de Nederlandse import en export door de lucht op zou kunnen leveren. Uit het onderzoek van Seabury (2015) blijkt dat Nederland sterk presteert op het gebied van luchtvracht in vergelijking tot haar economische omvang: waar het aandeel van de Nederlandse economie gemeten in BBP 4.9% van West-Europa bedraagt, behaalt Nederland een aanzienlijk hoger Europees marktaandeel voor zowel luchtvrachtimport (17.6%) als -export (7.1%) gemeten in verhandeld gewicht.
Deelt u de mening van veel EVO-leden dat Schiphol de kwaliteit van de afhandeling van vracht moet verbeteren? Zo ja, welke maatregelen gaat u met Schiphol nemen om de vrachtafhandeling te verbeteren?
Uit het onderzoek van Seabury (2015) blijkt dat Schiphol wat betreft connectiviteit en ontwikkeling van de luchtvracht goed presteert in vergelijking tot andere Europese luchthavens. Om deze sterke positie te behouden en te versterken is het belangrijk dat de kwaliteit van de grondoperatie op Schiphol op een hoog niveau blijft. Het Schiphol Smartgate Cargo project draagt hier in belangrijke mate aan bij. Dit project is een intensief en innovatief partnerschap tussen de particuliere sector en overheidsinstanties met als doel de processen van douaneafhandeling en ander overheidstoezicht (KMar/NCTV, ILT, NVWA) sneller en efficiënter te maken. Ook de onlangs gelanceerde vrachtstrategie van Schiphol richt zich onder andere op het optimaliseren van de luchtvrachtprocessen op de grond. Op dit moment verken ik verder met de Nederlandse vrachtsector welke concrete maatregelen er als onderdeel van de Actieagenda Schiphol 2016–2025 genomen kunnen worden om de vrachtafhandeling via Schiphol nog verder te verbeteren.
Het bericht “ING stopt met watervilla hypotheken” |
|
Aukje de Vries (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «ING stopt met watervilla hypotheken» op de website van LWO (Landelijke Woonboten Organisatie)? Wat vindt u van dit bericht?
Ja.
Klopt het dat hiermee de grootste speler in deze nichemarkt wegvalt?
Ja, ING is de grootste speler op de markt voor woonboothypotheken.
Hoe ziet de markt van aanbieders voor woonboothypotheken er na het afhaken van ING bij woonboothypotheken uit in Nederland? Hoeveel aanbieders zijn er nog?
ING en Rabobank zijn op dit moment de enige marktpartijen die hypotheken voor woonboten aanbieden. Met het wegvallen van ING blijft de Rabobank over als enige aanbieder van woonboothypotheken.
Welke gevolgen heeft dit voor de huidige woonbootbewoners? Welke gevolgen heeft dit voor mensen die in de toekomst een woonboot zouden willen kopen?
Voor de huidige klanten van ING die een woonboothypotheek hebben afgesloten, verandert er niets. ING zal die klanten blijven bedienen. Consumenten die in de toekomst een woonboot zouden willen kopen, dienen op zoek te gaan naar een andere aanbieder van hypotheken (bestaande aanbieder of nieuwe markttoetreder) voor woonboten. De Rabobank heeft aangegeven geen aanleiding te zien om te stoppen met het verstrekken van woonboothypotheken. Door het wegvallen van de ING voor dit marktsegment ontstaat er meer ruimte voor andere aanbieders om tot deze markt toe te treden. Een andere mogelijkheid is om de aankoop op een andere wijze te financieren, bijvoorbeeld met eigen middelen of met een persoonlijke lening. De rente van een persoonlijke lening is wel hoger dan de rente voor een hypotheek, maar ook voor persoonlijke leningen geldt dat de rente aftrekbaar is als de lening bestemd is voor de aanschaf, verbetering of verbouwing van een woonboot die als hoofdverblijf dient en een vaste ligplaats heeft. De lening moet uiteraard aan alle voorwaarden voor aftrek voldoen, waaronder de voorwaarde dat deze tenminste annuïtair wordt afgelost.
Wat is de oorzaak van het feit dat er maar zo weinig aanbieders zijn in dit specifieke marktsegment?
Er zijn weinig aanbieders die zich richten op woonboothypotheken omdat woonboothypotheken complex zijn en bijzondere kennis is vereist om woonboten op de juiste waarde te kunnen taxeren. Ook is kennis nodig van de verschillende gemeentelijke regelingen die betrekking hebben op woonboten.
Hoe kan er gezorgd worden dat er meer nieuwe toetreders op dit specifieke marktsegment komen? Bent u bereid om in overleg met de Nederlandse Vereniging van Banken te kijken welke mogelijkheden er zijn om meer nieuwe toetreders op dit deel van de markt te krijgen?
Er zal overleg worden gevoerd met de Nederlandse Vereniging van Banken en gevraagd worden welke ideeën zij hebben om ervoor te zorgen dat er meer aanbieders van woonboothypotheken op de markt kunnen komen.
Het uitvoeren van equivalente maatregelen in het kader van het vijfde actieprogramma nitraatrichtlijn |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat er gevraagd is naar de uitvoering van equivalente maatregelen ten behoeve van de akkerbouw bij de behandeling van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken voor het jaar 2016, onderdeel Landbouw en Natuur?
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat er door de vragensteller onder andere bij het Algemeen overleg Landbouw inclusief mestbeleid op 1 juli 2015 en het Algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad op 3 september 2015 gevraagd is om haast te maken met de uitvoering van equivalente maatregelen?
Ja.
Sinds wanneer ligt het onderzoek door de Wageningen Universiteit in opdracht van de akkerbouwsector ten aanzien van equivalente maatregelen bij uw ministerie?
Het onderzoek naar equivalente maatregelen uitgevoerd door Wageningen University & Research Centre (WUR) in opdracht van LTO Nederland en de Nederlandse Akkerbouw Vakbond (NAV) is per brief gedateerd 8 april 2015 aan mijn ambtsvoorganger toegezonden.
In overleg met LTO en NAV is in september 2015 besloten om aanvullende vragen te stellen aan WUR in relatie tot de onderbouwing van de voorgestelde maatregel «opbrengstafhankelijke gebruiksnormen». De definitieve versie van de notitie met het antwoord op de aanvullende vragen is per email aan mijn ministerie gezonden op 29 december 2015.
Wanneer heeft u contact opgenomen met de Europese Commissie over het toestaan van equivalente maatregelen?
De Directeur-Generaal Milieu van de Europese Commissie is per brief van 2 oktober 2015 door mijn ministerie geïnformeerd over het voornemen van Nederland om drie equivalente maatregelen in het kader van het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn in te voeren.
Kunt u de Kamer informeren over de reactie van de Europese Commissie en over wanneer u deze reactie heeft gekregen?
Het antwoord van de Directeur-Generaal Milieu van de Europese Commissie gedateerd 20 november 2015 op de hiervoor genoemde brief van 2 oktober 2015 is op mijn ministerie ontvangen op 26 november 2015. In de reactie staat de zorg van de Europese Commissie over eventuele negatieve milieueffecten van de equivalente maatregelen centraal. De Europese Commissie wijst erop dat op basis van de Nitraatrichtlijn geen formele toestemming vereist is voor de maatregelen onder een actieprogramma, hoewel de Europese Commissie wel actie kan ondernemen indien een lidstaat de Nitraatrichtlijn niet naleeft. De Europese Commissie plaatst een aantal kanttekeningen bij elk van de voorgestelde maatregelen in de context van het bereiken van de doelen van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Ook worden nog enkele vragen gesteld over de voorgenomen maatregelen. De Europese Commissie vraagt om een goede monitoring van de milieueffecten van de equivalente maatregelen.
Bent u zich ervan bewust dat in het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn is overeengekomen dat maatwerk via bedrijf toegesneden maatregelen mogelijk gemaakt zou worden?
Ja. In het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn is aangegeven dat het mogelijk is om equivalente maatregelen te nemen als wetenschappelijk aangetoond kan worden dat voorgestelde maatregelen minimaal eenzelfde milieuresultaat hebben als de bestaande generieke beleidsmaatregelen. Ook moeten de equivalente maatregelen geborgd kunnen worden en dienen niet te leiden tot een wezenlijke toename van de uitvoerings- en handhavingslasten van de overheid. Als aan al deze voorwaarden voldaan is, kunnen equivalente maatregelen ingevoerd worden.
Bent u bereid om werk te maken van de mogelijkheid tot evenwichtsbemesting via bedrijf toegesneden maatregelen? Zo ja, wilt u het mogelijk maken dat er in het komende groeiseizoen gebruik van wordt gemaakt?
Invoeren van de equivalente maatregelen als voorgesteld door LTO en NAV vereist een wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Om de maatregel «opbrengstafhankelijke gebruiksnormen» op bouwland met de fosfaattoestand «neutraal» te kunnen gebruiken, is ook wijziging van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet noodzakelijk. Deze wijzigingen worden momenteel voorbereid en zijn in belangrijke mate gebaseerd op de onderbouwing door WUR. Ik heb hiervoor al aangegeven dat pas eind december 2015 deze onderbouwing compleet was.
De procedures om deze maatregelen in regelgeving te verankeren zullen spoedig gestart worden. Onderdeel van de procedure is publicatie ten behoeve van inspraak en een technische notificatie bij de Europese Commissie. Met de publicatie ten behoeve van inspraak wordt ook aan andere belanghebbenden dan de initiatiefnemers van de betreffende equivalente maatregelen de mogelijkheid geboden om kennis te nemen van de voorgestelde maatregelen en daar hun mening over te geven. Dit komt de kwaliteit van de regelgeving ten goede. Naar aanleiding van de technische notificatie kunnen de Europese Commissie en ook andere lidstaten vragen stellen, in het bijzonder ook in relatie tot het vrije verkeer van goederen.
De procedures om deze wijzigingen van Uitvoeringsregeling Meststoffenwet en Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet te realiseren nemen naar verwachting respectievelijk ongeveer 6 en 9 maanden vanaf het moment van publicatie voor inspraak in beslag. Pas nadat de gehele procedure voor wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet respectievelijk het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet zijn doorlopen, zijn de wijzigingen definitief. Als de gehele procedure in 2016 wordt afgerond, dan gelden de betreffende verhogingen van de gebruiksnormen bij toepassing van de equivalente maatregelen in 2016.
Wordt volgens u met de equivalente maatregelen rekening gehouden met bodemvruchtbaarheid?
De drie equivalente maatregelen die door LTO en NAV zijn voorgesteld («opbrengstafhankelijke gebruiksnormen», «vervanging drijfmest» en «rijenbemesting in mais») zijn specifiek gericht op een verhoging van de stikstofgebruiksnormen indien aan de voorwaarden als geformuleerd in de maatregelen wordt voldaan. De equivalente maatregel «opbrengstafhankelijke gebruiksnormen» heeft ook betrekking op een verhoging van de fosfaatgebruiksnormen op gronden met fosfaattoestand «laag» of «neutraal» voor bepaalde gewassen als aan bepaalde voorwaarden is voldaan.
De voorstellen van LTO en NAV zoals onderbouwd door de WUR zijn dus specifiek gericht op het verhogen van de stikstof- en fosfaatbemesting en bevatten geen specifieke maatregelen gericht op het verbeteren van andere aspecten van de bodemvruchtbaarheid. De wens om zogenaamde bodemverbeteraars toe te staan in het kader van de voorgestelde equivalente maatregelen is mij bekend, maar er is geen onderbouwing voor de milieueffecten en dan met name de effecten op de nitraatgehaltes hiervan voorhanden. Dat betekent dat opnemen van bodemverbeteraars niet zou voldoen aan een belangrijke voorwaarde voor equivalente maatregelen, namelijk dat een milieukundige onderbouwing voor minimaal eenzelfde milieuresultaat beschikbaar is.
Ik ga er vanuit dat landbouwers een goede bodemkwaliteit en -vruchtbaarheid in hun managementafwegingen als centraal belang meenemen en vanuit dat belang ook hun keuzes maken inzake bijvoorbeeld gewasrotatie, grondbewerking en aanvoer van organische stof. Het is aan de landbouwer om al dan niet gebruik te maken van een bepaalde equivalente maatregelen als alternatief voor de generieke beleidsmaatregelen, passend bij het langjarige management op het bedrijf.
Bent u bereid om alle drie de door de landbouwsector voorgestelde equivalente maatregelen voor mei 2016 om te zetten in een regeling?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het komende Algemeen overleg mestbeleid voorzien op 10 maart 2016?
Ik heb de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Kinderen en vrouwen die het slachtoffer zijn van seksueel geweld ten tijde van de ebola-epidemieën |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Liberia: The Ebola Rape Epidemic No One’s Talking About» dat begin deze maand op de website van Pulitzer Center werd gepubliceerd?1
Ja.
Heeft u eerdere signalen ontvangen, al dan niet van hulporganisaties die worden gefinancierd door Nederland, over de toename van seksueel geweld tegen vrouwen ten tijde van de ebolacrisis? Zo ja, welke stappen heeft u naar aanleiding daarvan ondernomen?
Meisjes en vrouwen zijn ten tijde van conflict, sociale onrust, humanitaire crises en grootschalige calamiteiten extra kwetsbaar. Het is het kabinet bekend dat ook gedurende de ebolacrisis er sprake was van een toename van seksueel geweld tegen vrouwen. Vooral gedurende de quarantaine van hele woonwijken en dorpen heeft veel gender based violence plaatsgevonden. Omdat ebola tijdens de uitbraak alle aandacht opeiste en overheidsdiensten amper functioneerden, werden deze praktijken bijna niet gerapporteerd. De angst voor het virus betekende bovendien dat niemand actie durfde te ondernemen. Seksueel misbruik en zelfs uitbuiting konden daardoor ongestraft plaats vinden. Verder was ook sprake van een toename van transactie-seks als overlevingsstrategie.
In situaties als dezen onderhoudt het kabinet nauw contact met door Nederland gefinancierde hulporganisaties, waarvan wordt gevraagd speciaal aandacht te besteden aan deze problematiek. Zo besteedden uitvoerende organisaties – zoals Care Nederland, Cordaid, Plan Nederland, Save the Children, Terre des Hommes en ZOA in de Dutch NGO’s Joint Humanitarian Response for Ebola (JRE) onder leiding van Oxfam-Novib, evenals Artsen zonder Grenzen – nadrukkelijk aandacht aan voorlichting en preventie om geweld tegen vrouwen tegen te gaan. Daarbij werden lokale leiders van vrouwengroepen, kerkelijke gemeenschappen en community leadersingeschakeld om mensen beter te kunnen bereiken. Dit kan bijdragen aan verminderd geweld tegen vrouwen in de zo bereikte gemeenschappen, maar kan niet op nationaal niveau het probleem wegnemen. Ook agendeert Nederland deze problematiek op internationaal niveau.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van onder andere Save the Children dat het aantal tienerzwangerschappen in door ebola getroffen landen tussen de 10 en 65 procent is toegenomen? Ziet u een rol weggelegd voor de Nederlandse overheid om hier specifieke aandacht op te vestigen? Zo ja, op welke wijze?
De absolute cijfers zijn bij het kabinet niet bekend, maar de toename van seksueel geweld dat hier aan ten grondslag ligt is zeer te betreuren. Dit is een belangrijke reden dat het kabinet toegang tot en het respecteren van Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten tot één van de vier speerpunten in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid heeft gemaakt. Zowel tijdens de ebola crisis als bij de huidige zika virus epidemie, spoort het kabinet uitvoerende organisaties aan om hun beleid en de praktijk zodanig aan te passen dat de toegang tot Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten zo goed mogelijk geregeld is.
Welke rol ziet u voor Nederland weggelegd om werk te maken van het gebrek aan kennis over de kwetsbare positie van kinderen en vrouwen op het gebied van seksueel geweld tijdens en na epidemieën? Op welke wijze kan het (noodhulp)beleid dat wordt uitgevoerd tijdens epidemieën worden aangescherpt om de kwetsbare situatie van deze groepen te voorkomen?
Nederland investeert op verschillende manieren in versterking van kennis over de specifieke behoeften vanvrouwen en meisjes in humanitaire situaties en over de cruciale rol dievrouwen spelen tijdens en na crises. Ook agendeert het kabinet dit onderwerp en het belang van preventie van gender based violence bij relevante vergaderingen en multilaterale bijeenkomsten en onderhandelingen. Zo zet Nederland de rechten van vrouwen en meisjesen de toegang tot seksuele en reproductieve dienstverlening hoog op de agendatijdens deWorld Humanitarian Summit in mei aanstaande.
Door gerichte diplomatieke inzet in de dialoog met overheden en overige relevante partners draagt Nederland, eigenstandig en samen met andere landen, bij aan bestrijding van gender based violence,waaronder tijdens epidemieën en/of conflicten. Uiteraard is een belangrijke voorwaarde voor de effectiviteit van de inzet dat gezondheidssystemen adequaat (blijven) functioneren, waarbij kinderen en vrouwen toegang wordt geboden tot preventieve maatregelen en middelen die hen bescherming bieden tegen seksueel geweld en de gezondheids- en overige consequenties van epidemieën. Dit is een uitdaging die een integrale aanpak op wereldschaal vergt en waar Nederland actief aan bijdraagt. Daarbij komt Nederland met nadruk op voor de rechten van seksuele minderheden, die evenals vrouwen en meisjes vaak extra kwetsbaar zijn in sociaal fragiele omstandigheden.
Hoe bestempelt u de in het artikel geschetste situatie dat de Liberiaanse overheid zwangere meisjes en vrouwen verbiedt om naar school te gaan?
Het kabinet is van mening dat dit soort verboden onverstandig zijn. Toegang tot onderwijs is een belangrijk mensen- en kinderrecht. Het is zaak om aanstaande en jonge moeders de kans te geven zich optimaal te ontplooien. Onderwijs is daarvoor zeer belangrijk. Het uitsluiten van zwangere vrouwen en meisjes van onderwijs betekent een vermindering van hun kansen en die van hun kinderen om zich te ontwikkelen tot weerbare, economisch zelfstandige leden van de samenleving.
De verplichte ouderbijdrage voor onderwijs aan hoogbegaafden |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u van mening dat onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen (Leonardo-onderwijs) vrij toegankelijk moet zijn, ook voor kinderen van ouders met een laag inkomen? Zo ja, acht u het wenselijk dat er een verplichte eigen bijdrage van € 1.145 tot € 1.200 van ouders wordt gevraagd? Kunt u uw antwoord toelichten?1 2
Ik ben van mening dat het onderwijs voor hoogbegaafde leerlingen net als voor andere leerlingen vrij toegankelijk en kosteloos moet zijn. De samenwerkingsverbanden passend onderwijs moeten voorzien in een passend aanbod voor elke leerling, ook voor hoogbegaafde leerlingen. Passend onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen wordt in de regel langs drie lijnen ingericht. In de basisondersteuning die elke school in een samenwerkingsverband biedt, moet rekening gehouden worden met de onderwijsbehoefte van hoogbegaafde leerlingen. Voor een grote groep hoogbegaafde leerlingen zijn het aanbieden van extra verrijkingsstof, het compacter aanbieden van de lesstof of het sneller door een methode gaan en/of een klas overslaan effectieve onderwijsaanpassingen. In aanvulling op de basisondersteuning kunnen middelen ingezet worden voor bijvoorbeeld plusklassen of steunpunten hoogbegaafdheid, waar hoogbegaafde leerlingen bijvoorbeeld één dagdeel terecht kunnen voor extra activiteiten. Voor hoogbegaafde leerlingen met een bijkomende problematiek kan extra ondersteuning in voorzieningen voor speciaal of regulier onderwijs nodig zijn.
Hoe verhoudt het moeten betalen van een verplichte bijdrage voor het onderwijs aan hoogbegaafden zich met de doelstellingen van passend onderwijs? Kunt u aangeven of deze manier van werken «passend» is?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het wenselijk dat extra curriculaire programma’s als het Leonardo-onderwijs onbereikbaar zijn voor kinderen van ouders met een laag inkomen? Kunt u toelichten welke maatregelen u neemt om dergelijk onderwijs ook toegankelijk te maken voor kinderen van ouders met een laag inkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Zouden er in uw ogen – in het kader van passend onderwijs – extra curriculaire programma’s voor hoogbegaafden nodig moeten zijn voor een passend onderwijsaanbod? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat er, net als geldt voor de zwakkere leerlingen, binnen het reguliere curriculum voldoende ruimte is om te voorzien in een passend onderwijsaanbod voor hoogbegaafde leerlingen. Er wordt in het kader van het Plan van Aanpak Toptalenten veel aandacht geschonken aan het herkennen van talenten, het bieden van maatwerk en het verrijken van het aanbod. Zoals ik ook in mijn brief van 14 maart over de voortgang van het Plan van Aanpak Toptalenten schreef, wordt er veel gedaan om het leerstofaanbod voor toptalenten uit te breiden. Scholen slagen er steeds beter in om uitdagender onderwijs te bieden. Steeds minder leerlingen vervelen zich en ouders geven aan dat hun kinderen gebaat zijn bij de extra uitdaging die wordt geboden. Het Plan van Aanpak Toptalenten is bedoeld voor alle kinderen en staat los van het inkomen van ouders. Er wordt voor activiteiten in dit kader, waarvoor scholen overigens ook extra middelen krijgen, geen bijdrage gevraagd.
Kunt u toelichten hoe het betalen van een verplichte bijdrage voor onderwijs aan hoogbegaafden past in het door u ontworpen zogenaamde excellentieprogramma nu blijkt dat excellentie blijkbaar alleen is weggelegd voor kinderen van rijke ouders? Hoe gaat u deze tweedeling in het onderwijs een halt toe roepen?
Zie antwoord vraag 4.
Is bekend hoeveel scholen een dergelijk extra curriculair programma aanbieden en welke kosten daaraan verbonden zijn? Kunt u deze informatie aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Dat is mij niet bekend. Op de website van Novilo, dat de begeleiding van de Leonardo scholen heeft overgenomen is een lijst te vinden van ongeveer 100 Leonardo-scholen die zich bij Novilo hebben aangesloten. Zie ook mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3.
Ziet u mogelijkheden om de extra middelen voor het hoogbegaafdenonderwijs in te zetten om kinderen van ouders met een laag inkomen toegang te verschaffen tot het Leonardo-onderwijs? Zo nee, waarom niet?
De extra middelen die de samenwerkingsverbanden passend onderwijs ontvangen voor het onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen zijn bedoeld om te voorzien in een dekkend aanbod op alle niveaus van passend onderwijs. Zie mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3.
Bent u bereid om de verplichte bijdrage voor het Leonardo-onderwijs wettelijk onmogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3.
De toegankelijkheid van hoger onderwijs voor dove 30+ studenten |
|
Otwin van Dijk (PvdA), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van RTL Nieuws inzake Dove student Hugo is te oud voor een gebarentolk: «Ik voel me dubbel benadeeld»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit bericht in algemene zin met betrekking tot de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor een dove student die alleen kan studeren met behulp van een doventolk en waarbij deze voorziening niet voorhanden is voor dove studenten ouder dan 30 jaar?
Het Ministerie van OCW hanteert in algemene zin een leeftijdsgrens van 30 jaar voor het verstrekken van een tolk in het onderwijs. Vanaf de leeftijdsgrens van 30 jaar komt de verantwoordelijkheid voor onderwijs bij de persoon te liggen en niet meer bij het Ministerie van OCW. Het stelsel van studiefinanciering is immers een stelsel dat jonge mensen in staat moet stellen een initiële opleiding te voltooien. Boven de 30 jaar is er sprake van een individuele verantwoordelijkheid.
Gaat iemand daarna op eigen kosten studeren, dan bestaat vanaf studiejaar 2017/2018 de mogelijkheid om tot 55 jaar geld te lenen voor een studie. Het gaat hier echter enkel om een krediet voor het betalen van het collegegeld of lesgeld en dus niet om kosten voor bijvoorbeeld levensonderhoud, een tolk of aangepast vervoer.
Mensen ouder dan 30 jaar kunnen onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor een doventolk om een opleiding te kunnen volgen.
Zo kan in het kader van het bevorderen van de re-integratiekansen in het arbeidsproces het UWV een tolk vergoeden. Hieraan zijn voorwaarden verbonden, zoals het hebben van toestemming van het UWV om de opleiding met behoud van een uitkering te mogen volgen. Ook de gemeente kan in het kader van de Participatiewet een tolk vergoeden. Daarbij kan het ook gaan om een tolk ten behoeve van een opleiding die iemand volgt in het kader van zijn werk.
Deelt u de mening dat hier mogelijk sprake is van ongelijke situaties waarbij dove studenten van boven de 30 jaar tegen een forse extra drempel aanlopen doordat de financiering van een doventolk dan eindigt?
Tot de leeftijd van 30 jaar waarborgt de overheid dat personen toegang hebben tot het onderwijs. Vanaf de leeftijd van 30 jaar vervallen, zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven, zowel voor personen met een beperking als voor personen zonder beperking, de meeste voorzieningen die de overheid biedt om te kunnen studeren. Studeren is dan de eigen individuele verantwoordelijkheid. Er is dan ook geen sprake van ongelijke situaties.
Hoe verhoudt een dergelijke situatie zich tot het VN-verdrag inzake rechten van mensen met een beperking, waarin een gelijke toegang tot onderwijs beschreven wordt?
Zie het antwoord op vraag 3. Het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een beperking wordt op dit moment in Nederland geratificeerd. De Goedkeurings- en Uitvoeringswet is op 12 april 2016 behandeld in de Eerste Kamer.
Welke mogelijkheden ziet u en tot welke oplossingen bent u bereid om 30+ studenten met een beperking een gelijke kans op onderwijs te bieden als andere studenten?
Voor wat betreft de mogelijkheden om boven de 30 jaar te studeren, verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Het vonnis van de rechtbank Amsterdam in de zaak van de HIV-patiënt die zijn eigen hennep mag telen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitspraak van de rechter op 10 februari jl., waarin de rechtbank Amsterdam de verdachte heeft vrijgesproken van de aanklacht dat hij een te grote hoeveelheid hennepplanten teelde en in bezit had dan wettelijk toegestaan?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de rechtbank Amsterdam in deze zaak de medische noodzaak voor het zelf kweken van cannabis zwaarder vond wegen dan het voldoen aan de vereisten van de Opiumwet?
Ik treed niet in het oordeel van de rechter.
Kunt u toelichten wat de gevolgen van deze uitspraak zijn voor het zelf telen van cannabis voor medicinale doeleinden door particulieren, met het oog op de uitspraak van de Hoge Raad waar de Amsterdamse rechter zich in deze zaak op baseert? Bent u het ermee eens dat hiermee een precedent is geschapen voor deze gevallen? Ziet u noodzaak de Opiumwet aan te passen zodat patiënten zelf medicinale cannabis kunnen kweken en zij niet eerst voor de rechter moeten bewijzen dat het illegaal kweken van cannabis voor hen van levensbelang is? Waarom wel indien nee, waarom niet?
Zoals de rechtbank Amsterdam zelf ook heeft aangegeven, is de betreffende uitspraak uitzonderlijk en alleen in dit individuele geval van toepassing en wordt er dus geen precedent geschapen. Het Bureau Medische Cannabis (BMC) streeft naar een zo breed mogelijk aanbod van medische cannabis, waar zoveel mogelijk patiënten bij gebaat zijn. Het huidige aanbod bestaat inmiddels uit vijf variëteiten, die van elkaar verschillen wat betreft samenstelling en concentratie van verschillende stoffen, juist om zoveel mogelijk patiënten van dienst te kunnen zijn. Daarnaast kunnen patiënten zich wenden tot het BMC indien ze baat hebben bij specifieke varianten die nu (nog) niet aangeboden worden. Het BMC zal dan, in samenwerking met wetenschappers, bekijken wat dit voor het toekomstige aanbod kan betekenen. In 2010 en 2014 heeft dit er al toe geleid dat er na input van patiënten en patiëntorganisaties twee nieuwe variëteiten beschikbaar zijn gekomen. Ook heeft het BMC in samenwerking met de Universiteit Leiden analytisch onderzoek laten verrichten naar de chemische samenstelling van de variëteiten die beschikbaar zijn in de apotheek. Dit onderzoek wordt momenteel afgerond en gereed gemaakt voor wetenschappelijke publicatie medio 2016. Daarnaast heeft de Universiteit Leiden, in samenwerking met het Trimbos Instituut, ook samples van coffeeshops meegenomen in de analyse. Naar aanleiding hiervan is BMC geïnformeerd dat de variëteiten, zoals nu verkrijgbaar in de apotheek, wat samenstelling betreft goed dekkend zijn, met uitzondering van de in de coffeeshops aanwezige soort Amnesia. Momenteel wordt deze variëteit ontwikkeld en is naar verwachting medio dit jaar in de apotheek beschikbaar. In het verlengde hiervan is het BMC in contact met de Stichting Patiënten Groep Medicinale Cannabis Gebruikers (PGMCG). Deze stichting heeft een enquête uitgezet onder haar leden, onder andere om te bezien welke variëteiten eventueel nog missen in het huidige aanbod medicinale cannabis.2 Ik ga ervan uit dat dit leidt tot een goed dekkend systeem van medicinale cannabis en zie dan ook geen noodzaak tot aanpassing van de Opiumwet.
De Opiumwet verbiedt het telen van cannabis en alleen de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) kan ontheffing verlenen (artikel 8 Opiumwet). Het is wettelijk dus niet mogelijk dat een dokter een ontheffing verleent, waardoor een patiënt op basis van een doktersverklaring zelf cannabis zou kunnen kweken. Daarnaast wijs ik op het belang van het hanteren van strikte protocollen, noodzakelijk voor het kunnen garanderen van de kwaliteit van medische cannabis. Het telen van cannabis onder ongeconditioneerde omstandigheden kan tot gevolg hebben dat de samenstelling en concentratie van verschillende stoffen in het eindproduct steeds verschillend is, waardoor de patiënt er niet van op aan kan dat de gebruikshoeveelheid of dosering iedere keer hetzelfde is. De in de apotheek beschikbare medicinale cannabis is een product van farmaceutische kwaliteit. Het hele productieproces is vergelijkbaar met dat van andere geneesmiddelen. Naast dit kwalitatieve aspect is het contact tussen patiënt en arts en apotheek belangrijk, daar arts en apotheek de patiënt kunnen begeleiden en zicht hebben op het ziektebeeld, ziekteverloop en het gebruik van andere geneesmiddelen.
Ziet u mogelijkheden dat patiënten voortaan op basis van een doktersverklaring zelf cannabis mogen kweken? Waarom wel indien nee, waarom niet? Ziet u andere mogelijkheden om patiënten die in verband met een geneeskundige toepassing van cannabis genoodzaakt zijn medicinale cannabis zelf te kweken tegemoet te komen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat steeds vaker rechters de bestaande wet- en regelgeving rondom cannabis zoals vastgelegd in de Opiumwet opzij schuiven, omdat zij het huidige beleid in de praktijk niet houdbaar achten, zoals ook in de zaak «Hash en wiet goed voor de schatkist» onder de Amsterdamse politierechter het geval was?2 Wat is uw mening over deze ontwikkeling? Acht u het wenselijk dat de rechterlijke macht steeds vaker aangeeft rondom de productie, teelt en verkoop van cannabis haar belangrijkste taak, namelijk het controleren van de uitvoering van wetten en regelgeving, niet te kunnen uitvoeren aangezien de wet- en regelgeving rondom de productie, teelt en verkoop van cannabis in de praktijk onuitvoerbaar is?
Het is aan de rechter om zaken die aan hem worden voorgelegd te beoordelen binnen de kaders van de wet. De bestaande wet- en regelgeving rondom cannabis waarnaar wordt verwezen behelst een zekere paradox, waarbij de aankoop van cannabis in coffeeshops wordt gedoogd en de levering aan de coffeeshop illegaal is. Die paradox bestaat evenwel al even lang als de gedoogde coffeeshops en is vanaf de aanvang van het coffeeshopbeleid onderkend. Achter dit gedoogbeleid heeft een meerderheid van uw Kamer zich meermaals geschaard.4
Het ontzeggen van een tolkvoorziening aan een dove student aan een Hogeschool |
|
Michel Rog (CDA), Enneüs Heerma (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat aan een werkloze student van de Hogeschool Fontys de voorziening voor een tolk Nederlandse Gebarentaal is ontzegd, omdat hij de leeftijd van 30 jaar heeft bereikt?1
Ja, hiervan heb ik kennis genomen.
Is het waar dat een student op grond van de Wet overige onderwijssubsidies (WOOS) recht heeft op een tolk Nederlandse Gebarentaal of een schrijftolk, maar dat dit recht ophoudt als de student 30 jaar wordt?
Het Ministerie van OCW hanteert in algemene zin een leeftijdsgrens van 30 jaar voor het verstrekken van een tolk in het onderwijs. Vanaf de leeftijdsgrens van 30 jaar komt de verantwoordelijkheid voor onderwijs bij de persoon te liggen en niet meer bij het Ministerie van OCW. Het uitgangspunt daarbij is dat een persoon voor die leeftijd in staat moet zijn om een initiële opleiding te voltooien. Vanaf 30 jaar is er sprake van een individuele verantwoordelijkheid.
Mensen van 30 jaar en ouder kunnen onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor een doventolk om een opleiding te kunnen volgen. Zo kan in het kader van het bevorderen van de re-integratiekansen in het arbeidsproces UWV een tolk vergoeden. Hieraan zijn voorwaarden verbonden, zoals het hebben van toestemming van UWV om de opleiding met behoud van een uitkering te mogen volgen. Ook de gemeente kan in het kader van de Participatiewet een tolk vergoeden. Daarbij kan het ook gaan om een tolk ten behoeve van een opleiding die iemand volgt in het kader van zijn werk.
Deelt u de mening van deze leden dat werkloosheid zoveel mogelijk bestreden moet worden en dat dove werklozen net als andere werklozen in de gelegenheid gesteld moeten worden om een opleiding te volgen die hen perspectief op werk biedt, ongeacht leeftijd?
Ik deel de mening dat werkloosheid zoveel mogelijk bestreden moet worden en ten behoeve daarvan door werklozen zo nodig een opleiding kan worden gevolgd. Dit geldt ook door mensen die doof zijn. Zowel de Wet WIA als de Wajong bieden de mogelijkheid om voor het volgen van een opleiding een tolk in te zetten, ongeacht de leeftijd van de desbetreffende persoon. UWV beoordeelt wel eerst of de opleiding noodzakelijk is voor het verkrijgen van werk. Voorts hanteert UWV het beleid dat een scholing in principe maximaal één jaar kan duren. In individuele gevallen kan een scholing van langere duur worden toegestaan, maar niet meer dan twee jaar.
Gaat het om iemand voor wiens arbeidsinschakeling een gemeente op grond van de Participatiewet verantwoordelijk is, dan kan op grond van de Landelijke regeling tolkvoorziening voor mensen met een zintuiglijke beperking 2015 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een tolk bij de ondersteuning in werk worden ingezet. UWV voert deze regeling uit voor de gemeenten.
Hoe verhoudt in dit verband de Wet WOOS zich naar uw oordeel tot het nieuwe leenstelsel, waar de leeftijdsgrens van 30 jaar niet langer van toepassing is?
De Wet WOOS en het nieuwe leenstelsel sluiten op elkaar aan. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 is er voor de tolkvoorzieningen een leeftijdsgrens van in principe 30 jaar omdat dan de verantwoordelijkheid voor onderwijs van het Ministerie van OCW zich naar de burger verplaatst. Ditzelfde geldt ook bij de studiefinanciering.
De leeftijdsgrens van 30 jaar voor het aanvragen van studiefinanciering is in het nieuwe stelsel nog steeds van toepassing. Vanaf studiejaar 2017/2018 bestaat daarnaast de mogelijkheid om tot 55 jaar geld te lenen voor een studie. Het gaat hier echter enkel om een krediet voor het betalen van collegegeld of lesgeld en dus niet om overige noodzakelijke kosten die gemaakt moeten worden voor het kunnen volgen van onderwijs, zoals levensonderhoud, reiskosten en in sommige gevallen een tolk, aangepast vervoer of een brailleregel.
Bent u voornemens om analoog aan het nieuw ingevoerde leenstelsel voor studenten, de leeftijdsgrens van 30 voor studenten die werkloos zijn te schrappen uit de wet WOOS, zodat zij perspectief krijgen op werk?
De leeftijdsgrens van 30 jaar blijft met bovenstaande onderbouwing gehandhaafd in de WOOS. Vanaf 30 jaar zijn in specifieke gevallen mogelijkheden om voor een vergoeding van een tolk in aanmerking te komen (zie ook mijn antwoord op uw vragen 2 en2.
De ondersteuning van doven in hun (arbeids)participatie heeft mijn volle aandacht. Binnenkort overleg ik met het Dovenschap. Samen met mijn ambtsgenoten van OCW en VWS onderzoeken wij de mogelijkheden voor harmonisatie van dovenregelingen in de verschillende domeinen. Dit onderzoek is in de afrondende fase. Ik verwacht in samenwerking met OCW en VWS deze zomer aan uw Kamer een beleidsreactie op de resultaten te kunnen toezenden.
Zo neen, welke maatregelen gaat u dan nemen om te voorkomen dat dove werklozen van 30 jaar en ouder de toegang tot het onderwijs wordt belemmerd?
Zie antwoord vraag 5.
De afschaffing van de contourenregeling |
|
Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht over de uitspraak van de directeur van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), Schotman, over de afschaffing van de contourenregeling?1
Ja.
Juicht u dit ook toe? Zo nee, waarom niet?
NAM moet alle schade als gevolg van bodembeweging door gaswinning vergoeden. Dit geldt ongeacht de locatie van de schade. De contourenkaart heeft daarop geen invloed. De heer Schotman gaf op 15 mei 2015 al aan dat hij de contourenkaart geen rol meer wilde laten spelen in de schadeafhandeling. Dat juich ik toe.
Hoe kunt u hieraan bijdragen? Welke acties kunt u hiertoe ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt dit zich tot het Wetsvoorstel bewijsvermoeden, waarin toch weer uitgegaan wordt van de aardbevingencontour?2
Het wetsvoorstel bewijsvermoeden gaswinning Groningen ziet op de bewijspositie van partijen. In het wetsvoorstel wordt een bewijsvermoeden geregeld voor fysieke schade aan gebouwen en werken binnen het effectgebied van het Groningenveld. Het effectgebied van de gaswinning uit het Groningenveld zal worden vastgesteld bij ministeriële regeling. De reden dat het wetsvoorstel zich beperkt tot het effectgebied van het Groningenveld is dat het gaat om een wettelijke afwijking van de hoofdregel «wie stelt, bewijst» die doorwerkt in de procesposities van private partijen. Zoals de Afdeling advisering van de Raad van State in haar voorlichting heeft aangegeven mogen de lasten van een dergelijke afwijking niet onevenredig zijn voor de partij tegen wie het bewijsvermoeden wordt ingeroepen. Het wetsvoorstel beoogt de bewijspositie van benadeelden te versterken, zonder tot een onevenredige situatie te komen. In gebieden waarvoor niet geldt dat sprake is van een groot aantal gelijksoortige schadegevallen, waarvan het merendeel aan één oorzaak is toe te schrijven, zou een bewijsvermoeden tot een onevenredige situatie leiden. De exploitant van een mijnbouwwerk zou dan immers steeds vermoed worden de veroorzaker van schade te zijn, zonder dat voldoende aannemelijk is dat dit ook daadwerkelijk het geval is.
Het schenden van de hoorplicht bij bezwaarprocedures inzake kinderopvangtoeslag |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op uitspraak van zowel de Rechtbank Noord Nederland als de rechtbank Oost-Brabant waarin zij in de overweging stellen dat de Belastingdienst/Toeslagen de hoorplicht op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geschonden?1
In de uitspraken van de Rechtbank Oost-Brabant van 5 maart 2015, kenmerk 14/14378 en van de Rechtbank Noord-Nederland van 10 september 2015, kenmerk 14/1372 is geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen belanghebbenden ten onrechte niet heeft gehoord. De Belastingdienst/Toeslagen zal deze uitspraken in soortgelijke zaken tot richtsnoer nemen.
Bent u van mening dat een dergelijke, herhaaldelijke schending van de hoorplicht de schijn opwerpt dat de Belastingdienst/Toeslagen bezwaarmakers actief lijkt te ontmoedigen? Zo ja, wat gaat u doen om deze ontmoediging tegen te gaan? Zo nee, hoe zou u het herhaaldelijk schenden van de hoorplicht dan willen duiden?
De Belastingdienst wil conform de Algemene wet bestuursrecht actief uitvoering geven aan de hoorplicht, teneinde geschillen tussen Belastingdienst en belanghebbenden tot een goed einde te brengen. Het horen draagt, net als andere contacten met de indiener van een bezwaarschrift, bij aan een zorgvuldige heroverweging van het besluit. Als er redelijkerwijs twijfel is of het bezwaarschrift niet-ontvankelijk of ongegrond is, dient een belanghebbende in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord. Van een actief ontmoedigen van het horen is dan ook geen sprake. Aan de zaken die hebben geleid tot beide uitspraken kan een verschil van inzicht ten grondslag liggen, maar beoordelen is ook mensenwerk en uiteraard worden daar af en toe fouten bij gemaakt. Het is aan de Belastingdienst deze fouten te erkennen, herkennen, waar nodig te herstellen en hiervan te leren. Constateert de rechter dat de hoorplicht is geschonden, dan kan hij de zaak terugwijzen en het griffierecht en/of de proceskosten vergoeden. Ik zie geen noodzaak naar aanleiding van de uitspraken van de rechtbanken een onderzoek in te stellen. Ik zie wel noodzaak om de procedure bij soortgelijke gevallen aan te passen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich aan de bezwaarprocedure houdt zoals vastgelegd in de Awb?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe vaak de Belastingdienst/Toeslagen geen hoorzitting heeft toegelaten waar zij dit wel of naar alle waarschijnlijkheid had moeten doen? Zo ja, wanneer kan de Tweede Kamer dit onderzoek ontvangen en hoe gaat u de getroffen bezwaarmakers compenseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak zijn bezwaarmakers sinds de invoering van de kinderopvangtoeslag in beroep gegaan bij de rechtbank nadat zij het oneens waren met de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen, en in hoeveel van deze zaken heeft het horen van de bezwaarmaker niet plaatsgevonden?
In de periode 2009 tot en met 2015 zijn 5.854 beroepschriften kinderopvangtoeslag ingediend (exclusief de ingetrokken beroepschriften). Van voor 2009 zijn deze gegevens niet beschikbaar. De Belastingdienst/Toeslagen houdt geen cijfers bij over het aantal malen dat is gehoord, respectievelijk niet is gehoord.
Het bericht ‘De kust zou leeg blijven. Toch gaat het volbouwen door’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De kust zou leeg blijven. Toch gaat het volbouwen door»?1
Ja.
Op grond van welke regelgeving wordt uitvoering gegeven aan deze bouwplannen?
De in het bericht genoemde bouwplannen betreffen Groote Keeten (Noord-Holland, gemeente Schagen), Nieuwvliet-Bad (Zeeland, gemeente Sluis), Hollum (Fryslân, gemeente Ameland). Het gaat hierbij om locaties welke buiten (landwaarts van) het kustfundament liggen.
Of op die locaties gebouwd mag worden, wordt bepaald door de regels van gemeenten en provincies op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), zoals het plaatselijke bestemmingsplan, de provinciale ruimtelijke verordening en de regels omtrent bouwen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Ook de waterbeheerder kan regels omtrent het bouwen hebben gesteld ter bescherming van de waterveiligheid. Voorts kan op grond van de natuurwetgeving toestemming zijn vereist voor bouwplannen.
De regels over de kust in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) hebben geen betrekking op locaties buiten het kustfundament.
Hoe beoordeelt u de juridische grondslag voor deze bouwplannen? Is hier sprake van handelen naar de geest en letter van de wet? Indien uitwegen gezocht worden, door wie gebeurt dat volgens u en wat bent u voornemens daartegen te doen?
De in het bericht genoemde projecten betreffen locaties welke buiten (landwaarts van) het kustfundament liggen. Deze vallen onder de bevoegdheid van de desbetreffende gemeente en provincie. Voor een toelichting op de juridische grondslag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u uitsluiten dat het projecten betreft die gestart zijn vooruitlopend op de ondertussen ingetrokken voorgenomen uitbreiding tot bouwen in de duinen buiten de bebouwde kom? Zo nee, waarom niet?
Per brief van 15 februari 20162 heb ik aangegeven geen uitvoering te geven aan de voorgestelde wijzigingen van het Barro voor zover deze betrekking hebben op de kust. Dit betekent dat de nu geldende regels voor de kust, binnen de begrenzing van het kustfundament, ongewijzigd blijven. Lopende en toekomstige plannen zullen aldus worden getoetst aan deze, nu geldende, regels.
De in het bericht genoemde projecten betreffen locaties welke buiten (landwaarts van) het kustfundament liggen. De regels over de kust in het Barro hebben geen betrekking op locaties buiten het kustfundament. Genoemde projecten vallen aldus buiten de scope van het Barro. Dit zou ook ongewijzigd blijven met de, niet tot uitvoering gebrachte, voorgestelde wijzigingen van het Barro voor zover deze betrekking hebben op de kust.
Het opheffen van sancties tegen Wit-Rusland |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Europese ministers van Buitenlandse Zaken op 15 februari jl. hebben besloten om de sancties tegen 170 individuen en 3 bedrijven uit Wit-Rusland volledig op te heffen?1 Zo ja, kunt u dit besluit en de discussie in de Raad Buitenlandse Zaken toelichten?
Op de Raad Buitenlandse Zaken van 15 februari jl. heeft de EU besloten om de actieve sancties tegen Wit-Rusland met een jaar te verlengen, en de sancties tegen de 170 individuen en 3 bedrijven, die reeds in oktober waren opgeschort in reactie op de vrijlating van de laatste zes internationaal erkende politieke gevangenen, niet te verlengen. De hiertoe dienende wetteksten zullen binnenkort worden gepubliceerd. Dientengevolge zal het sanctiepakket tegen Wit-Rusland bestaan uit een wapenembargo en gerichte maatregelen tegen vier personen die verband houden met de verdwijning van een aantal personen uit de oppositie in de jaren 1999–2000. Dit besluit is een weerslag van het tweezijdige belang om enerzijds positief te engageren met Wit-Rusland, omdat dialoog meer kans geeft op duurzame transformatie naar een democratische rechtsstaat dan verdere isolatie, en anderzijds om druk te blijven behouden middels het sanctie-instrument in het licht van de nog gebrekkige voortgang op het gebied van de mensenrechten.
Kunt u bevestigen dat besluitvorming over sanctieregimes volgens het Lissabon-verdrag geschiedt op basis van unanimiteit in de Raad en dat de derhalve de expliciete instemming van alle lidstaten, dus ook van Nederland, was vereist om tot opheffing van de genoemde sancties over te gaan? Zo ja, kunt u de Nederlandse inzet in de discussie en de instemming met het besluit toelichten?
Op basis van het Verdrag van Lissabon heeft de Raad unaniem besloten tot deze gedeeltelijke verlenging van de sancties. Het uitblijven van unanimiteit ten aanzien van dit besluit, zou hebben betekend dat alle sancties tegen Wit-Rusland op 29 februari 2016 automatisch zouden verlopen. Er was een deel van de Raad dat actief pleitte voor een dergelijke volledige opheffing van het bestaande sanctiepakket tegenover Wit-Rusland. In dat krachtenveld was het niet haalbaar om vast te blijven houden aan het volledige sanctiepakket. Nederland heeft tijdens de discussies gepleit tegen volledige opschorting en gewezen op het belang van het houden van voldoende druk op Wit-Rusland om het land aan te blijven sporen om voortgang te maken op mensenrechtengebied.
Bent u nog steeds van mening dat de presidentsverkiezingen in oktober 2015, «in het geheel niet vrij en eerlijk» waren?2 Wordt dit oordeel naar uw mening bevestigd in het eindrapport van de OVSE/ODIHR-waarnemingsmissie van 28 januari jl.?3 Zo ja, hoe moet opheffing van de sancties in dit licht worden gezien?
Bent u nog steeds van mening dat er in Wit-Rusland sprake is van substantiële beperkingen op de persvrijheid, repressie van vrijwel het gehele maatschappelijke middenveld en wetgeving op basis waarvan eenieder die deelneemt aan ongeautoriseerde bijeenkomsten strafrechtelijk vervolgd kan worden? Zo ja, hoe moet opheffing van de sancties in dit licht worden gezien?
Klopt het dat voor de voormalige politieke gevangenen nog steeds ernstige belemmeringen op hun burgerlijke en politieke vrijheden gelden? Zo ja, hoe moet opheffing van de sancties in dit licht worden gezien?
Heeft Wit-Rusland recent stappen genomen om de doodstraf af te schaffen of de toepassing van de doodstraf stop te zetten? Zo nee, hoe moet de opheffing van de sancties in dit licht worden gezien?
Deelt u de opvatting van de VN Speciale Rapporteur voor Wit-Rusland, Miklós Haraszti, dat er sinds de presidentsverkiezingen van oktober geen verandering te zien is in de sombere mensenrechtensituatie in Wit-Rusland?4 Zo ja, hoe moet opheffing van de sancties in dit licht worden gezien?
Heeft u in voorbereiding op besluitvorming over de sancties in de RBZ contact gezocht met mensenrechtenverdedigers en de oppositie in Wit-Rusland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was uw reactie op de gezamenlijke oproep van acht oppositieleiders «to keep visa and financial restrictions (sanctions) against Belarusian officials who were directly involved in the repression against political opponents or in the falsification of the elections results», alsmede op hun verzoek om pas na de parlementsverkiezingen van later dit jaar een definitief besluit over de sancties te nemen?5
Nederland houdt voortdurend nauw contact met mensenrechtenverdedigers en leden van de oppositie in Wit-Rusland, zo ook in de afgelopen maanden voorafgaand aan het nieuwe sanctiebesluit. Nederland heeft nota genomen van het pleidooi van de acht oppositieleiders. Uitstel van het sanctiebesluit tot na de parlementsverkiezingen lag echter niet in de rede, vanwege het aflopen van de sancties op 29 februari 2016. Zie verder ook de beantwoording van vraag 1 t/m 7.
Heeft u kennisgenomen van reacties van Wit-Russische oppositieleiders op het EU-besluit de sancties, tegen hun gezamenlijke oproep in, toch op te heffen? Zo ja, wat is bijvoorbeeld uw reactie op oppositieleider Andrei Sannikov die spreekt van «a very unfortunate decision that would have negative consequences for the Belarusian people, civil society and independent media» en stelt dat «it is a very clear signal to the dictatorship that it can continue with its practices»?6
Nederland is op de hoogte van de diverse reacties vanuit verschillende delen van de Wit-Russische oppositie en het maatschappelijk middenveld. Het besluit van de EU gaat gepaard met Raadsconclusies, die een signaal aan de Wit-Russische autoriteiten geven dat verdere ontwikkeling van de bilaterale relatie met de EU afhangt van verdere verbeteringen op het gebied van mensenrechten.
Bent u bekend met het bericht «Kremlin welcomes EU’s decision to lift sanctions on Belarusian President Lukashenko»?7 Zo ja, hoe kijkt u aan tegen deze uitlatingen van de Russische regering?
Ja, het kabinet is bekend met de uitlatingen en neemt hier nota van.
Waar doelde u op toen u na afloop van de Raad Buitenlandse Zaken stelde dat de sancties ook weer opnieuw ingesteld kunnen worden?8 In welke situatie zult u voor hernieuwde instelling van de sancties pleiten? In hoeverre spelen het verloop van de aankomende parlementsverkiezingen en ontwikkelingen in de mensenrechtensituatie hierbij een rol?
Sanctiebesluiten dienen, conform het Verdrag van Lissabon, immer met unanimiteit te worden genomen. Indien er sprake is van substantiële verslechtering van de mensenrechtensituatie in Wit-Rusland, zou dat kunnen leiden tot een situatie waarin de EU unaniem zal besluiten het huidige sanctiepakket tegen Wit-Rusland weer aan te scherpen. Op dit moment wenst het kabinet niet te speculeren op mogelijke ontwikkelingen in de toekomst. Echter zolang Wit-Rusland in gebreke blijft op het gebied van de eerbiediging van mensenrechten, blijft Nederland in EU-verband pleiten voor een gebalanceerd beleid van druk en dialoog in de relatie met Wit-Rusland.
Klopt het dat hernieuwde instelling van de sancties opnieuw een besluit op basis van unanimiteit in de Raad vergt en dat derhalve de expliciete instemming van alle lidstaten vereist is? Zo ja, hoe denkt u te zijner tijd die unanimiteit te kunnen bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 11.
Wat zegt het besluit van de Raad Buitenlandse Zaken om de sancties tegen Wit-Rusland op dit moment op te heffen over de EU als waardengemeenschap? Deelt u de inschatting dat het er alle schijn van heeft dat fundamentele Europese waarden als democratie en respect voor mensenrechten in dit geval plaats hebben moeten maken voor geopolitieke en/of economische overwegingen?
Zoals geïdentificeerd in de Raadsconclusies van 15 februari 2016, is het streven naar fundamentele waarden als respect voor mensenrechten, democratie en rechtsstatelijkheid de basis voor de relatie tussen de EU en Wit-Rusland. De sancties tegen Wit-Rusland zijn onderdeel van een breder pakket aan druk- en dialoogmiddelen in de relatie met Wit-Rusland, dat toeziet op dit streven. Het besluit tot gedeeltelijke opheffing van de sancties tegenover Wit-Rusland is een uiting van de breed gedragen opvatting dat naast gebruik van het sanctie-instrument de druk op Wit-Rusland nadrukkelijker binnen het dialoogspoor ingevuld kan worden.