Gepubliceerd: 21 september 2010
Indiener(s): Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32500-XV-2.html
ID: 32500-XV-2

Nr. 2 MEMORIE VAN TOELICHTING

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL

Wetsartikel 1

De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2011 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2011. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2011.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2011 vastgesteld. De in de begroting opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze Memorie van Toelichting toegelicht (de begrotingstoelichting).

Wetsartikel 2

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van de baten-lastendiensten «Agentschap SZW» en «Inspectie Werk en Inkomen» voor het jaar 2011 vastgesteld. De in die begrotingen opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (begrotingstoelichting) van deze Memorie van Toelichting en wel in de paragraaf inzake de diensten die een baten-lastenstelsel voeren.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

B. BEGROTINGSTOELICHTING

INHOUDSOPGAVE

  

blz.

   

VOORSTEL VAN WET

 
   

A.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ BEGROTINGSWETSVOORSTEL

1

   

B.

BEGROTINGSTOELICHTING

2

   

1.

Leeswijzer

3

   

2.

Het beleid

5

   

2.1

Beleidsagenda

5

   

2.2

Beleidsartikelen

21

 

Cluster arbeidsmarkt

21

Artikel 41.

Inkomensbeleid

22

Artikel 42.

Arbeidsparticipatie

30

Artikel 43.

Arbeidsverhoudingen

41

Artikel 44.

Gezond en veilig werken

52

Artikel 45.

Pensioenbeleid

58

   
 

Cluster activerende sociale zekerheid

65

Artikel 46.

Inkomensbescherming met activering

66

Artikel 47.

Aan het werk: Bemiddeling en Re-integratie

94

Artikel 48.

Sociale werkvoorziening

106

   
 

Cluster overige sociale zekerheid

111

Artikel 49.

Overige inkomensbescherming

112

Artikel 50.

Tegemoetkoming specifieke kosten

123

Artikel 51.

Rijksbijdragen aan sociale fondsen

129

   

2.3

De niet-beleidsartikelen

133

Artikel 97.

Aflopende regelingen

133

Artikel 98.

Algemeen

135

Artikel 99.

Nominaal en onvoorzien

137

   

3.

Bedrijfsvoeringsparagraaf

138

   

4.

Baten-lastendiensten

140

   

5.

Verdiepingshoofdstuk

150

   

6.

Bijlagen

166

6.1

Moties en toezeggingen

166

6.2

ZBO’s en RWT’s

186

6.3

Financieel beleid budgetdisciplinesector SZA

189

6.4

Inkomensbeleid

200

6.5

Subsidies

208

6.6

Lijst met afkortingen

210

6.7

Trefwoordenregister

213

HOOFDSTUK 1: LEESWIJZER

Inleiding

De begroting 2011 kent dezelfde indeling als de begroting 2010.

In de begroting wordt verwezen naar beleids- of kamerstukken. Net als in voorgaande jaren zijn deze beleidsstukken via de internetsite www.rijksbegroting.nl te raadplegen.

Opbouw begroting

De begroting van SZW is opgebouwd uit de volgende hoofdstukken:

2.1 Beleidsagenda 2011

De beleidsagenda beschrijft de belangrijkste beleidsrelevante ontwikkelingen op het terrein van SZW. Ook wordt ingegaan op de richting en onderwerpen die in het beleid in 2011 centraal zullen staan.

2.2 Beleidsartikelen

De belangrijkste beleidsdoelstellingen van SZW zijn in afzonderlijke beleidsartikelen opgenomen. De begroting van SZW bestaat uit 11 beleidsartikelen. Alle beleidsartikelen hebben dezelfde opbouw. In de paragraaf «Algemene doelstelling» staan de omschrijving en de verwachte effecten van het beleid. In de paragraaf «Budgettaire gevolgen van beleid» worden de begrotings- en premiegefinancierde uitgaven op het betreffende beleidsterrein toegelicht. Daarna worden per operationele doelstelling de instrumenten en doelgroepen van het beleid gepresenteerd. Elk beleidsartikel wordt afgesloten met het «Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid».

2.3 Niet-beleidsartikelen

De artikelen 97 (Aflopende regelingen), 98 (Algemeen) en 99 (Nominaal en onvoorzien) zijn de niet-beleidsartikelen. Deze artikelen bevatten de middelen op de begroting van SZW die (nog) niet rechtstreeks aan een doelstelling kunnen worden gekoppeld, bijvoorbeeld omdat het om een technische of administratieve voorziening gaat (onvoorzien, loon-prijsbijstelling).

3. Bedrijfsvoeringsparagraaf

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan specifieke thema’s binnen de bedrijfsvoering van het departement.

4. Baten-lastendiensten

Onder het ministerie vallen twee baten-lastendiensten: het Agentschap SZW en de Inspectie Werk en Inkomen. Van deze twee baten-lastendiensten is een technische paragraaf opgenomen die bestaat uit een meerjarige begroting en een kasstroomoverzicht met daarbij een toelichting.

5. Verdiepingshoofdstuk

In dit hoofdstuk is de opbouw van de beschikbare verplichtingenbedragen, de kasuitgaven en de ontvangsten ten opzichte van de stand ontwerp-begroting 2010 per artikel weergegeven. De belangrijkste mutaties worden kort toegelicht.

6. Bijlagen

De ontwerp-begroting 2011 bevat 7 bijlagen.

BES-eilanden

De eilanden Bonaire, St. Eustatius en Saba (de BES-eilanden) zijn na de opheffing van de Nederlandse Antillen vanaf 10 oktober 2010 als openbaar lichaam onderdeel van het Nederlandse staatsbestel. De Minister van SZW wordt op zijn terrein verantwoordelijk voor de wet- en regelgeving op de BES, evenals voor de uitvoering en handhaving.

De begroting 2011 is uitgebreid met de sociale zekerheidsuitgaven van de BES-eilanden. De uitgaven worden als volgt verantwoord: de Onderstand, de Cessantiaregeling, de Ongevallenverzekering en de Ziekteverzekering in artikel 46, de re-integratie in artikel 47, de Algemene Ouderdomsverzekering en de Algemene Weduwen- en Wezenverzekering in artikel 49 en de uitvoeringskosten in artikel 98. Verder wordt in de uitvoeringskosten toezicht van artikel 45 de rijksbijdrage aan de kosten van het pensioentoezicht op de BES-eilanden opgenomen.

SZW zal per 10 oktober 2010 ook verantwoordelijk zijn voor het handhavingsbeleid op de BES-eilanden. In de Integrale Rapportage Handhaving 2011 zullen verdere ontwikkelingen ten aanzien van de handhaving van de SZW regelgeving worden gemeld.

Toedeling van de apparaatsuitgaven

Afwijkingen van de Rijksbegrotingsvoorschriften

Het ministerie van SZW heeft in deze begroting de apparaatsuitgaven zoveel mogelijk aan de verschillende beleidsartikelen toegerekend. Toerekening van middelen (personeel en materieel) vindt jaarlijks plaats op basis van een globale toedeling van de personeelsinzet naar de verschillende beleidsartikelen. Deze verdeelsleutel zal ook in het departementaal jaarverslag 2011 gehanteerd worden. Voor 2012 en volgende jaren zijn bij de beleidsartikelen nog geen apparaatsuitgaven geraamd.

Bij de afzonderlijke beleidsartikelen worden de toegerekende apparaatsuitgaven wel vermeld maar niet toegelicht. In artikel 98 (Algemeen) is een integraal overzicht van de inzet van personeel en materieel opgenomen inclusief de verdeling van de personeelsinzet over de verschillende beleidsartikelen en de niet-beleidsartikelen. Dit staat gelijk aan de verdeelsleutel.

Effectinformatie

In de begroting wordt het principe gevolgd dat de beleidsdoelen worden geformuleerd in termen van te realiseren effecten (outcome) en/of daarvan afgeleide prestatiegegevens. Per begrotingsartikel worden bij de algemene doelstelling (AD) of, wanneer dat beter past, bij de operationele doelstelling (OD) effect- en of prestatiegegevens gepresenteerd. Waar dit onmogelijk of minder zinvol is, wordt dit bij de betreffende AD of OD toegelicht.

Bij acht OD's (in de artikelen 42, 43, 46, 47, 49 en 50) zijn geen indicatoren opgenomen omdat deze moeilijk objectief meetbaar zijn en/of het meten relatief kostbaar en tijdrovend zou zijn in verhouding tot de uitgaven en/of de administratieve lasten. Bij zes OD’s (in de artikelen 49, 50 en 51) zijn geen indicatoren opgenomen omdat de doelstelling is verankerd in objectieve criteria die in de wet vastliggen. Sturing op het behalen van de doelstelling is dus niet aan de orde. Bij vrijwel alle OD’s waar indicatoren ontbreken zijn wel kengetallen opgenomen.

Informatie over nalevingsniveaus

In deze begroting worden in de artikelen 42, 44, 46 en 49 de nalevingsniveaus gepresenteerd voor het jaar 2008 en 2009. Er loopt een traject om bij de in de begroting 2012 op te nemen nalevingindicatoren streefwaarden te kunnen bepalen. Daarnaast is SZW in overleg met het CBS een traject gestart om een indicator te bepalen die inzicht geeft in de naleving van de re-integratieverplichting door de uitkeringsontvanger.

HOOFDSTUK 2: HET BELEID

2.1: BELEIDSAGENDA

1. Overgang en eenheid; voortgang en verandering

Het voorstel voor de begroting 2011 komt tot stand in een overgangsperiode. Het wordt ingediend rond de overgang tussen twee kabinetten. De uitvoering van de begroting zal daarom onder andere verantwoordelijkheid plaatsvinden dan de voorbereiding. Maar de kabinetswisseling is niet de enige overgang die door de begroting wordt overspannen.

Voorbereiding en uitvoering van de begroting 2011 bestrijken ook de overgang tussen een diepe economische crisis en een periode van inzettend herstel, verandering en aanpassing. Aanpassing aan nieuwe economische werkelijkheden, waarbij het niet alleen gaat om de gevolgen van de crisis, maar niet minder om veranderende internationaal economische krachtsverhoudingen, groeiende schaarste aan energie en grondstoffen, alsmede de eisen en beperkingen die het draagvermogen van natuur en klimaat stellen. Een minstens zo bepalende sociaaleconomische werkelijkheid is de krimp van de beroepsbevolking waarmee Nederland wordt geconfronteerd.

Er is ook sprake van een overgang in de overheidshuishouding. Door de economische teruggang en de financiële en sociale gevolgen daarvan, zijn de overheidsfinanciën in korte tijd in een ernstige tekortsituatie geraakt. Om in die situatie het handelingsvermogen van Nederland en het vertrouwen van het buitenland in de Nederlandse economie te herstellen en te borgen, is een ingrijpende verandering in de overheidsuitgaven noodzakelijk. Gegeven het aandeel in het totaal van de overheidsfinanciën van de in dit hoofdstuk van de begroting gevoteerde middelen, heeft dit onvermijdelijk gevolgen voor het beleidsterrein waar de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verantwoordelijk voor is.

Politieke en economische veranderingen zijn zowel uiting alsook motor van voortgaande sociaalmaatschappelijke veranderingen. Die komen onder meer tot uitdrukking in wijzigende sociale verhoudingen, veranderende zekerheden, nieuwe perspectieven en gewijzigde opvattingen. De spanningen, aanpassingen en fricties waarmee dat proces gepaard gaat, zullen mede opgevangen moeten worden door werkgelegenheid en sociaal beleid.

De kabinetswisseling noopt tot terughoudendheid bij de invulling van de begroting voor komend jaar. Op het terrein van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt Nederland evenwel geconfronteerd met economische omstandigheden, duurzame maatschappelijke belangen en een continuïteit van ontwikkelingen die het niet alleen mogelijk, maar ook nodig en nuttig maken om de onderwerpen en richting van beleid te schetsen die het komend jaar van belang zijn. Want anders wordt de arbeidsmarkt de achilleshiel van een duurzaam herstel. Vandaar dat hier kort wordt ingegaan op de voor het beleid bepalende omstandigheden en ontwikkelingen en vervolgens op de implicaties hiervan voor het beleid. Dit uiteraard onverminderd de nadere maatvoering en vormgeving die een nieuw kabinet daaraan zal geven.

2. Beleidsbepalende omstandigheden en belangen

De wereld herstelt zich geleidelijk van de ernstigste financieel-economische crisis sinds die van de jaren dertig van de vorige eeuw, waarbij nog moet blijken hoe robuust dit herstel is. Ook de Nederlandse economie herstelt zich van een ongekende krimp van bijna 4% in 2009, maar de groei is vooralsnog onvoldoende om het welvaartsverlies goed te maken en de economie terug te brengen op het oude niveaupad. De noodzaak van herstel en aanpassing is bepalend voor het beleid de komende jaren. De economische ontwikkeling van de afgelopen periode heeft de gevoeligheid van de Nederlandse economie voor externe schokken nog eens duidelijk onderstreept. Een crisis die elders ontstond, heeft hier tot ongekende economische krimp geleid en tot een nog snellere verslechtering van de overheidsfinanciën dan gegeven deze economische omstandigheden mocht worden verwacht.

Een niet minder opvallend aspect van de economische ontwikkeling van de afgelopen periode is de wijze waarop de Nederlandse arbeidsmarkt daarop heeft gereageerd. De werkgelegenheid is minder heftig aangetast dan op basis van gebruikelijke ontwikkelingen in een recessie mocht worden verwacht. Ook in vergelijking met de rest van de Europese Unie (EU) is het oplopen van de werkloosheid relatief beperkt gebleken. Dat doet niet af aan het feit dat de werkloosheid in één jaar met bijna de helft toegenomen is (van 3,8% in 2008 naar 5½% in 2010).

De relatief gematigde groei van de werkloosheid in de afgelopen periode is enerzijds bemoedigend. Het wijst erop dat de arbeidsmarkt flexibeler is dan werd gedacht en dat een gerichte inzet en aanpak van sociale partners en overheid ertoe doet. Anderzijds moet echter onderkend worden dat de reactie van de arbeidsmarkt samenhangt met een onderliggende ontwikkeling die zorgwekkend is: een krimpende beroepsbevolking en groeiende arbeidstekorten. Veel bedrijven hebben met het oog op deze al gebleken of verwachte tekorten ondanks de crisis personeel vastgehouden. De beroepsbevolking zal de komende decennia blijven krimpen. Mede hierdoor zal de vraag naar arbeid veranderen.

De crisis heeft ook een weerslag op de overheidsfinanciën. Onder invloed van de economische teruggang en de interventies die nodig waren op de financiële markten, zijn de overheidsfinanciën sterk verslechterd. Zonder nadere maatregelen zal het begrotingstekort volgend jaar naar verwachting op 3,9% van het bruto binnenlands product (bbp) uitkomen en de overheidsschuld op 66% bbp. De druk op de overheidsfinanciën zal de komende jaren nog toenemen, door de voortschrijdende vergrijzing. Deze aanslag en toenemende druk op de overheidsfinanciën beperken het handelingsvermogen van de staat om nieuwe onzekerheden en economische terugslag op te vangen. De ervaring in andere landen laat zien hoe snel veranderingsopties en politieke keuzen verdwijnen als het vertrouwen in de soliditeit van de overheidsfinanciën verdampt.

Genoemde omstandigheden zijn de komende jaren bepalend voor het beleid met betrekking tot arbeidsmarkt en sociale zekerheid. Zij versterken elkaar. Een krimpende beroepsbevolking maakt herstel moeilijker en versmalt het draagvlak voor herstel van de overheidsfinanciën. Groei van arbeidsparticipatie en langer werken vormen een belangrijke voorwaarde voor een duurzaam herstel. Het functioneren van de arbeidsmarkt is daarbij een sleutel om snel in te spelen op veranderingen en de beschikbare arbeidskracht op de beste plaats te krijgen. Verandering en mobiliteit vergen evenwel zekerheid en perspectief; vandaar het belang van een activerende sociale zekerheid, een goed leef- en werkklimaat en een solide pensioenstelsel.

3. Arbeidsparticipatie en arbeidsmarkt

De Nederlandse economie herstelt zich, maar we zijn er nog lang niet. Nederland heeft internationaal een positie te verliezen. Op ranglijsten die een beeld geven van het vestigingsklimaat en de concurrentiekracht van landen, is Nederland consequent vertegenwoordigd in de top 10. Maar als Nederland internationaal voorop wil blijven lopen, dan zal steeds snel moeten kunnen worden ingespeeld op veranderingen die op ons afkomen, want globalisering en technologische vernieuwing leiden tot toenemende internationale concurrentie. Onder druk van internationale concurrentie zullen banen verdwijnen. Mede als gevolg hiervan zullen mensen in de toekomst naar verwachting vaker van baan, functie en sector wisselen. Kennis en vaardigheden verouderen sneller en levenslange loopbanen bij dezelfde werkgever worden steeds zeldzamer.

De ontwikkelingen in de zorg illustreren dit. Mede onder invloed van vergrijzing neemt de vraag naar arbeid in deze sector sterk toe. Tegelijkertijd zullen in de komende jaren in de zorg ook veel oudere werknemers uittreden. Innovatie, productiviteitsverbetering, verhoging van het aantal uren dat wordt gewerkt, maar ook toestroom van werknemers uit andere sectoren zullen nodig zijn om tekorten te voorkomen. Het aandeel van de zorgsector in de totale werkgelegenheid neemt daardoor gestaag toe; van minder dan 5% in 1970 tot minder dan 15% nu, naar meer dan 20% na 2030.

Deze ontwikkelingen zullen moeten worden opgevangen met een krimpende beroepsbevolking. Dit is een trendbreuk met het verleden. Door ontgroening en vergrijzing zal de groei van het arbeidsaanbod vanaf 2015 stagneren en vanaf 2021 structureel gaan dalen. Een stagnerend en krimpend arbeidsaanbod leidt tot tekorten op de arbeidsmarkt en opwaartse druk op lonen en (ten gevolge van de koppeling van uitkeringen en pensioenen aan het loonpeil) op de overheidsfinanciën. Het proces van een permanent krimpende beroepsbevolking vraagt om een arbeidsmarkt die permanent in een staat van aanpassing verkeert aan nieuwe schaarsteverhoudingen. Omdat de mensen die de arbeidsmarkt verlaten niet altijd de banen hebben die verdwijnen en mensen die toetreden niet steeds de vaardigheden hebben die nodig zijn, ontstaat een grotere behoefte aan flexibiliteit op de arbeidsmarkt. Het is daarom van belang om het aanpassingsvermogen van de arbeidsmarkt te vergroten, daartoe de arbeidsparticipatie te verruimen, de duurzame inzetbaarheid van werknemers te verbeteren en de arbeidsmobiliteit te versterken.

3.1. Arbeidsparticipatie verruimen

Verruiming van de arbeidsparticipatie is een eerste voorwaarde om de gevolgen van een krimpende beroepsbevolking op te vangen. In aansluiting op het middellangetermijnadvies van de Sociaal-Economische Raad (SER) van 2006 heeft het kabinet een arbeidsparticipatie van 80% in 2016 als doel gesteld. Tot eind 2008 lag de groei van de arbeidsparticipatie daarmee in lijn. Desondanks ontstonden in de loop van 2008 in een toenemend aantal sectoren knelpunten bij het werven van personeel. Het bereiken van een arbeidsparticipatie van ten minste 80% zal dan ook onverminderd doel van beleid moeten blijven. De mobilisatie van het arbeidspotentieel van ouderen, vrouwen, arbeidsgehandicapten en bepaalde groepen allochtonen, behoeft daartoe onverminderd aandacht.

3.1.1. Ouderen

De arbeidsparticipatie van ouderen zal verder moeten worden versterkt. Sinds 2000 stijgt de feitelijke uittreedleeftijd weer, maar deze ligt nog steeds onder 63 jaar. Uit onderzoek blijkt dat de bereidheid om langer te werken ook verder toeneemt. Doorwerken tot 65 is echter niet voldoende. De stijgende levensverwachting maakt verhoging van de AOW-leeftijd nodig, maar ook mogelijk. Dit heeft bovendien een gunstig effect op de arbeidsparticipatie van ouderen. In de afgelopen jaren is ook de arbeidsparticipatie van ouderen na het bereiken van de AOW-leeftijd verdubbeld. Ook deze groei zal verder moeten worden ondersteund.

De volgende onderwerpen komen daarbij aan de orde:

  • Verhoging AOW-leeftijd: De verhoging van de pensioenleeftijd is inmiddels algemeen aan de orde in Europa. Sociale partners hebben dit voorjaar overeenstemming bereikt over een duurzame koppeling van de pensioenleeftijd aan de levensverwachting. Een voorstel tot aanpassing van de AOW-leeftijd ligt bij de Tweede Kamer. Met sociale partners moet overlegd worden op welke wijze dit voorstel zich verhoudt tot het akkoord; het ingediende wetsontwerp kan zonodig worden aangepast aan de uitkomsten van het overleg.

  • Arbeidsmarktpositie: De arbeidsmarktpositie van ouderen zal moeten worden aangepast om de kans van ouderen op het vinden van een nieuwe baan te verbeteren. De factoren die daar op van invloed zijn en een mogelijke aanpak daarvan, zijn verkend in de notitie «Arbeidsparticipatie Ouderen». Arbeidsvoorwaarden spelen daarbij een belangrijke rol. In hun pensioenakkoord hebben sociale partners afgesproken dit najaar voorstellen te doen.

  • Flexibilisering AOW-leeftijd: Een voorstel om de AOW geheel of gedeeltelijk uit te stellen onder gelijktijdige verhoging van de AOW-uitkering is reeds bij de Staten-Generaal aanhangig gemaakt. De omgekeerde mogelijkheid – om ook eerder geheel of gedeeltelijk aanspraak te kunnen maken op de AOW – kan langer doorwerken bevorderen. Sociale partners vragen in hun pensioenakkoord om een dergelijke mogelijkheid. Dit kan door aanpassing van het reeds ingediende wetsvoorstel aan het pensioenakkoord.

  • Doorwerken na de pensioenleeftijd: Ook de mogelijkheid om onder voorwaarden na het bereiken van de pensioenleeftijd door te werken behoeft regeling. De notitie «Men is zo oud als men zich voelt» schetst wat nodig is. Versterking van de mogelijkheid tot doorwerken ligt in het verlengde van de wijzigingen in het pensioenstelsel die door sociale partners zijn afgesproken. Wie meer risico draagt bij de hoogte van het pensioen, moet de mogelijkheid hebben om een eventueel lager dan verwacht pensioen te verbeteren met langer doorwerken. Ook hierover zal de Stichting van de Arbeid (STAR) dit najaar advies uitbrengen.

  • Duurzame inzetbaarheid: Een grotere arbeidsparticipatie van ouderen en een hogere AOW-leeftijd vergen een beleid gericht op duurzame inzetbaarheid. Dit wordt hieronder in paragraaf 3.2 besproken.

3.1.2. Vrouwen

De arbeidsparticipatie van vrouwen is de afgelopen decennia enorm gestegen, maar het aandeel gewerkte uren van vrouwen is slechts matig toegenomen. In de conclusies van de Taskforce Deeltijdplus wordt ingegaan op de factoren die hierbij een rol spelen en de mogelijkheden om dit uit te breiden. De conclusies van de taskforce zijn met een beknopt regeringsstandpunt aan de Tweede Kamer aangeboden.

Een factor die van invloed is op de bereidheid om arbeid in deeltijd uit te breiden is de ruimte om door middel van flexibele arbeidstijden tijd te kunnen besteden aan zorgtaken thuis en maatschappelijke activiteiten. In de «Beleidsverkenning modernisering verlof en arbeidstijden» heeft het kabinet daarvoor maatregelen voorgesteld. Deze worden thans in een wetsvoorstel uitgewerkt. De SER is daarnaast om een advies gevraagd over «tijden in de samenleving». Hierin zal aandacht worden besteed aan tijdknelpunten in de combinatie van werk en privé en aan mogelijkheden voor werkgevers en werknemers samen en elk afzonderlijk om tijden op diverse terreinen (bijvoorbeeld werk en school) beter op elkaar aan te laten sluiten.

3.1.3. Arbeidsgehandicapten

Een groep waarvan de arbeidsparticipatie verder kan en moet worden uitgebreid, is die van personen die als gevolg van arbeidsbeperkingen niet in staat zijn om zonder ondersteuning zelfstandig arbeid te verrichten en het minimuminkomen te verdienen. Het gaat hier in het bijzonder om personen met een Wajong-uitkering respectievelijk personen die onder de Wsw vallen. Voor beide groepen geldt dat hun inschakeling naar de mate van hun vermogen in het arbeidsproces niet alleen een belang is van arbeidsparticipatie, maar vooral ook van persoonlijke betrokkenheid en emancipatie binnen de samenleving.

Begin 2010 is de Wajong-regeling gewijzigd voor nieuwe rechthebbenden. Het gaat niet langer primair om recht op een uitkering maar om recht op arbeidsondersteuning, zonodig met inkomensondersteuning. Dit gaat gepaard met een intensieve begeleiding en een programma van werving van arbeidsplaatsen voor jongeren met een arbeidsbeperking.

De instroom van deze groep kan beperkt worden door in het speciaal onderwijs een gedeelte van de tijd te besteden aan het begeleiden naar werk en het aanleren van vaardigheden die de arbeidsmarkt vraagt. Door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap worden daartoe strekkende voorstellen gedaan voor de zogenaamde werkschool. Daarnaast zal uitstroom uit de Wajong moeten worden bevorderd door de nieuwe werkregeling te zijner tijd ook te hanteren voor het oude bestand.

Voor wat de Wsw betreft wijst onderzoek van de OESO uit dat in Nederland, in vergelijking met andere Europese landen, de uitgaven per Wsw’er en het aantal Wsw’ers als percentage van de beroepsbevolking zeer hoog zijn. In Nederland verricht 1% van de beroepsbevolking beschutte arbeid terwijl dit in bijvoorbeeld Frankrijk en Zweden respectievelijk 0,39% en 0,50% is. De kosten per Wsw’er zijn in Nederland gemiddeld ca. € 27 000 terwijl dit in Frankrijk en Zweden € 8 596 en € 15 068 is. Er zijn dus verbeteringen mogelijk.

  • Loondispensatie: In de afgelopen jaren heeft al geleidelijk verandering plaatsgevonden in de voorziening van sociale werkplaatsen, waarbij meer wordt ingezet op begeleid werken. De komende jaren zullen nog verdere stappen gezet moeten worden om met minder geld meer mensen bij een regulier bedrijf aan de slag te helpen. Belemmeringen moeten worden weggenomen. Thans lopen pilots om te onderzoeken of algemene invoering mogelijk is van een stelsel van loondispensatie.

  • Bekostiging: Een voorlopig eerste stap is aanpassing van de bekostiging. Omdat de oude doelgroep Wsw’ers (voor 1998) steeds kleiner wordt, nemen de gemiddelde loonkosten af. De sw-sector heeft de afgelopen jaren echter wel steeds loonbijstelling ontvangen, terwijl de gemiddelde loonkosten aan Wsw-werknemers een dalende trend vertonen. Gelet op deze ontwikkelingen wordt het Wsw-budget aangepast (zie hieronder onder 5).

3.2. Duurzame inzetbaarheid en versterkte kwaliteit

Verbreding van de arbeidsparticipatie vergt een grotere investering in het beschikbaar menselijk kapitaal. Bij duurzame inzetbaarheid gaat het erom dat mensen over een langere periode vruchtbaar en effectief kunnen blijven deelnemen aan de arbeidsmarkt. Werknemers moeten niet alleen langer door wíllen werken, maar dat ook daadwerkelijk kunnen. Daarbij gaat het niet alleen om het klassieke arbeidsomstandighedenbeleid, maar evenzeer om het op peil houden en ontwikkelen van kennis en vaardigheden, om het bieden van perspectief op verandering van werkzaamheden, om ondersteuning bij het vinden van ander werk en om het versterken van de arbeidsmarktpositie van ouderen. Een actief loopbaanbeleid draagt bij aan meer duurzame inzetbaarheid. Dit kan alleen als ook zekerheden kunnen worden geboden die niet zozeer gekoppeld zijn aan één werkgever, maar aan arbeidsdeelname zelf. Duurzame inzetbaarheid moet ook zekerheid bieden als de baan van nu er straks niet meer is.

Duurzame inzetbaarheid speelt niet alleen bij oudere werknemers, maar begint al bij de voorbereidingen op de arbeidsmarkt (studiekeuze) en zou tijdens het gehele werkzame bestaan periodiek moeten worden gevolgd. Afspraken over duurzame inzetbaarheid zullen in de eerste plaats op de werkvloer gemaakt moeten worden: over aanpassingen van de werkplek, gezondheidsbevorderende maatregelen, om- of bijscholing of overgang naar een andere baan.

De overheid kan het beleid van werkgevers en werknemers gericht op een meer duurzame inzetbaarheid ondersteunen. Om via de arbeidsomstandigheden een positieve bijdrage te leveren aan het bereiken van een meer duurzame inzetbaarheid, wordt een aantal maatregelen overwogen: een zorgplicht voor werkgevers, een regeling voor de scholing van werknemers, een versterking van de positie van werknemers en een grotere rol voor de arbodienstverlening. Aandachtspunt is de positie van het midden- en kleinbedrijf (MKB) waar de mogelijkheden voor loopbaanbeleid beperkt zijn.

Onderwijs en scholing zijn mede van belang voor duurzaam goede kansen op de arbeidsmarkt; niet alleen scholing met het oog op de lopende werkzaamheden, maar ook met het oog op het makkelijker toegankelijk maken van een baan die niet meteen in het verlengde ligt van de oude baan. O&O-fondsen worden momenteel nog slechts beperkt ingezet voor duurzame inzetbaarheid. Een klein deel van de O&O-budgetten wordt besteed aan ontwikkeling en employability. Onderwijs en scholing zijn echter breder van belang gelet op de steeds toenemende en veranderende eisen van technische veranderingen en nieuwe vaardigheden. Met het oog daarop zal de aansluiting van onderwijs op de behoefte van de arbeidsmarkt verder verbeterd moeten worden. In dat verband is het experiment met vakscholen van belang. Een systematische doorlichting van curricula kan daarbij behulpzaam zijn.

3.3. Aanpassingsvermogen en arbeidsmobiliteit

Beleid gericht op arbeidsparticipatie alleen is niet voldoende. Mobilisatie van nu nog onbenut arbeidspotentieel biedt onvoldoende ruimte om het tekort op de arbeidsmarkt afdoende op te vangen. Arbeidsmigratie zal nodig blijven om tijdelijke knelpunten aan te pakken of kennis in te schakelen, maar biedt geen duurzame oplossing. Verbetering van het aanpassingsvermogen en de mobiliteit binnen de arbeidsmarkt zijn daarom hard nodig. Gewezen is al op de noodzaak om tijdig de juiste mensen op de juiste plek in te kunnen zetten. Bedrijven moeten in staat zijn om in een veranderende economie snel de juiste vaardigheden aan te trekken en de organisatie aan te passen.

De ontwikkelingen in de afgelopen twee jaren hebben overigens duidelijk gemaakt dat de Nederlandse arbeidsmarkt flexibeler is dan veelal werd gedacht. Bedrijven hebben hun personeelsbestand vaak snel aangepast aan de wegvallende omzet door het verminderen en soms geheel afstoten van de zogenaamde «flexibele schil» van hun productievermogen – vooral oproepkrachten en zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel). Het groeiend belang van zzp’ers op de arbeidsmarkt roept hernieuwde vragen op over de verhouding en vormgeving van fiscale subsidiëring en bescherming. De SER is gevraagd om te adviseren over de gevolgen van de toename van het aantal zzp’ers voor de structuur van de arbeidsmarkt. Door de flexibele schil, de mogelijkheid van werktijdverkorting en deeltijd-WW en de bestaande mogelijkheden van ontslag met UWV-vergunning en sociaal plan is de aanpassing van het productievermogen aan de abrupte vraag uitval op betrekkelijk soepele wijze mogelijk gebleken, zonder dat dit tot een snelle toename van werkloosheid heeft geleid.

Deze flexibiliteit van de arbeidsmarkt is echter onvoldoende. Zij biedt bedrijven de mogelijkheid om hun productieapparaat aan te passen aan veranderende omstandigheden, maar beantwoordt niet aan de behoefte van toegankelijkheid en mobiliteit van de arbeidsmarkt om te voldoen aan de verschuivende vraag naar arbeid. Ook in een veranderende economie zullen arbeid en arbeidsparticipatie in belangrijke mate bijdragen aan het bieden van bestaanszekerheid in de zin van persoonlijke ontplooiing, maatschappelijke betrokkenheid en economische zelfstandigheid. Door versterking van het aanpassingsvermogen van en de mobiliteit in de arbeidsmarkt moet aan die behoefte worden voldaan.

3.3.1. Van werk naar werk

De mobiliteit binnen de arbeidsmarkt wordt nu belemmerd door de uitgangspunten waarop de arbeidsrechtelijke bescherming van werknemers berust. Die is nog sterk gericht op bescherming bij het behouden van een baan in plaats van bescherming bij verandering van baan. De bescherming is sterk afhankelijk van het hebben van een baan en de tijd dat men daarin heeft gewerkt. Wie van baan verandert, verliest daarmee veel van de opgebouwde bescherming. Dat heeft een toenemend remmende werking op mobiliteit naarmate werknemers ouder worden of langer bij eenzelfde werkgever hebben gefunctioneerd. Het leidt ook tot een stelsel van ontslagbescherming waarbij een deel van de werknemers een ontslagvergoeding krijgt bij ontslag en een ander deel niet. Het leidt ten slotte tot een stelsel waarin alle inspanning is gericht op het voorkomen dat men zijn baan verliest, in plaats van verbetering van de kans dat men een andere baan vindt met meer perspectief.

De arbeidsmarkt van de toekomst vraagt om een samenhangende aanpak van WW en ontslagrecht zodat het geheel meer gericht wordt op van-werk-naar-werk transities. Onder druk van de crisis zijn in het afgelopen jaar samenwerkingsprojecten op gang gekomen, zoals in Hardenberg, waarin door werkgevers en werknemers wordt bezien of het mogelijk is de bescherming meer te richten op de zekerheid dat men een baan vindt, dan op de zekerheid dat men een gegeven baan behoudt. Tegen deze achtergrond wordt thans een Algemene Maatregel van Bestuur voorbereid die experimenten mogelijk maakt om werkgevers in de gelegenheid te stellen om zelf de re-integratie en bemiddeling van werk-naar-werk van met werkloosheid bedreigden ter hand te nemen. De ervaring met poortwachtercentra die functioneren bij de bemiddeling van personen met arbeidsbeperkingen kan daarbij als leidraad dienen. Voor een mogelijke toekomstige aanpassing van WW en ontslagrecht kan naar ervaringen in andere landen worden gekeken zoals het individuele «rugzak»-systeem in Oostenrijk en de transferbedrijven in Zweden.

3.3.2. Arbeidsbemiddeling

De moderne arbeidsmarkt is weinig doorzichtig; zowel voor werkgevers als werknemers. Er is inmiddels een hele bedrijfstak ontstaan voor arbeidsbemiddeling, uitzendarbeid en re-integratie van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Ook de publieke arbeidsbemiddeling is in de afgelopen jaren ingrijpend veranderd. Het verstrekken van uitkeringen en de klassieke arbeidsbemiddeling zijn organisatorisch samengebracht, zowel op rijks- als op lokaal niveau. Daarbij hebben rijk en gemeenten de werkzaamheden thans samengebracht op circa honderd Werkpleinen, waarbij de contacten met werkgevers zijn geconcentreerd op dertig regionale Werkpleinen. Dit biedt zowel werkgevers als werknemers eenduidige aanspreekpunten als het gaat om werk en inkomen.

De volgende onderwerpen komen daarbij aan de orde:

  • Geïntegreerde dienstverlening: Om de kans op een match te vergroten is het van belang om vraag en aanbod op regionaal niveau met elkaar te verbinden en daarbij aan te sluiten bij de behoefte van werkgevers en sectoren. De vraag van werkgevers en sectoren ligt namelijk meer op het regionale dan op het lokale niveau. In de komende periode wordt daarom verder gewerkt aan het versterken van de regio, verbetering van de werkgeversdienstverlening en de samenwerking tussen partijen. Om de samenwerking te verbeteren is een Algemene Maatregel van Bestuur opgesteld waarin inzichtelijk wordt gemaakt welke taken op de Werkpleinen worden uitgevoerd en worden regels gesteld over de regionale samenwerking. De aanpak van Werkpleinen waar de samenwerking achterblijft, is als eerste een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van UWV en gemeenten. Slechts indien deze aanpak onvoldoende effect heeft, zal gebruik gemaakt kunnen worden van genoemde AMvB.

  • Re-integratie: Re-integratie is een noodzakelijk onderdeel van arbeidsbemiddeling en het vinden van werk voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt. Tegelijk zullen er minder middelen beschikbaar zijn voor re-integratiebeleid, zie ook paragraaf 5.2. Een hervorming daarvan dringt zich dan ook op. Een eerste mogelijkheid daarbij is een nog selectievere en meer vraaggerichte aanpak. Langs die weg zullen steeds minder personen geholpen kunnen worden. Vandaar dat bezien moet worden of in het kader van van-werk-naar-werk-trajecten de verantwoordelijkheidsverdeling heroverwogen moet worden.

  • Uitzendbureaus en arbeidsmigratie: Arbeidsmigratie kan een oplossing zijn voor knelpunten in specifieke sectoren. Uitzendbureaus vormen een belangrijke intermediair bij het inschakelen van arbeidsmigranten. Maar liefst de helft van de migranten uit de nieuwe lidstaten van de EU werkt via het uitzendbureau. Gezien de omvang van de groep is het van belang dat de regulering van deze vorm van arbeid op orde is. Het gaat daarbij onder meer over het voorkomen van illegale tewerkstelling (binnen de categorie EU-werknemers geldt dit voor Roemenen en Bulgaren) en betaling onder het minimumloon. Binnen de branche is certificering de afgelopen jaren een belangrijk instrument van zelfregulering geworden. Het kabinet ondersteunt deze zelfregulering. Per 1 januari 2010 is de inlenersaansprakelijkheid in werking getreden, waarbij een uitzendkracht de inlener aansprakelijk kan stellen voor betaling van het wettelijk minimumloon tenzij die inlener zaken doet met een gecertificeerde onderneming. Daarnaast worden op straffe van een bestuurlijke boete uitzendbureaus verplicht zich als uitzendonderneming te registeren in het handelsregister van de Kamers van Koophandel. Ook inleners die zaken doen met een niet-geregistreerd uitzendbureau krijgen een boete. Bovendien kunnen de Arbeidsinspectie en de Belastingdienst (publieke) gegevens gaan verstrekken aan private organisaties binnen de uitzendbranche, over ondernemingen die zijn beboet en/of bij wie overtredingen zijn vastgesteld.

  • Arbeid met behoud van uitkering: Aan het begin van de kabinetsperiode is een aantal nieuwe instrumenten geïntroduceerd om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt de mogelijkheid te bieden om werk te aanvaarden zonder daarmee automatisch de uitkering geheel of gedeeltelijk te verliezen. Brugbanen, participatiebanen en loonkostensubsidies zijn hier voorbeelden van. Bij de invoering daarvan is voorzien in een evaluatie van de bruikbaarheid van deze instrumenten. Deze zal in de loop van 2011 verricht moeten worden.

4. Verandering, zekerheid en solidariteit

De arbeidsmarkt zal de komende jaren volop in beweging zijn als gevolg van concurrentie op internationale markten en het krimpend arbeidsaanbod in Nederland. Verandering is nodig, maar verandering vereist zekerheid en perspectief. De zekerheid dat men in tegenspoed nooit zonder middelen van bestaan aan zijn lot wordt overgelaten en het perspectief dat men van de vruchten van zijn arbeid kan genieten. Onzekerheid daarover zal mensen uiterst terughoudend maken om risico’s te nemen op de arbeidsmarkt. Mobiliteit en flexibiliteit zullen daardoor verder afnemen.

Sociale zekerheid is tot op zekere hoogte de keerzijde van arbeidsmobiliteit. Dat betekent niet dat minder zekerheid vanzelf tot meer arbeidsparticipatie en arbeidsmobiliteit leidt. De wijze waarop sociale voorzieningen en verzekeringen zijn ingericht is in hoge mate bepalend voor het effect, zoals de succesvolle overgang van WAO naar WGA in de achterliggende jaren heeft geïllustreerd.

Het stelsel van sociale zekerheid is ontstaan vanuit de gedachte dat niet arbeid maar het inkomen dat daarmee verkregen wordt de essentie is. Vandaar dat uitkeringen gericht op inkomenszekerheid centraal stonden. In de achterliggende jaren heeft een herziening plaatsgevonden vanuit het uitgangspunt dat in een veranderende economie uiteindelijk arbeid zelf de beste basis biedt voor bestaanszekerheid, maatschappelijke betrokkenheid en persoonlijke ontwikkeling. Bij die herziening stonden uitgangspunten centraal als «werk boven inkomen», «arbeidsgeschiktheid steunen in plaats van ongeschiktheid», en «wie kan, moet meedoen». Een herziening van de sociale zekerheid langs deze lijnen zal voortgezet moeten worden in het belang van de arbeidsparticipatie en de sanering van de overheidsfinanciën.

Deze andere benadering van de arbeidsmarkt ontslaat ons niet van de verantwoordelijkheid oog te hebben voor de sociale samenhang binnen de samenleving. Solidariteit zal ook in de toekomst van groot belang zijn. Hierbij kan het gaan om solidariteit op de arbeidsmarkt (bijvoorbeeld tussen mensen met en zonder vast contract), mensen die wel en niet kunnen werken en in het pensioenstelsel (tussen jonge en oude generaties). Ook bestrijding van armoede en schuldhulpverlening zijn vormen van die solidariteit.

4.1. Pensioenen

De vergrijzing van de beroepsbevolking zorgt in combinatie met een stijgende levensverwachting ook voor een structurele druk op het pensioenstelsel, bovenop de druk die voortvloeit uit de financieel-economische crisis. Tegelijk neemt het handelingsvermogen van de fondsen af naarmate het aandeel van gepensioneerden op het totaal van de deelnemers toeneemt. Evenals bij de AOW zal de pensioenleeftijd omhoog moeten. Om het aanvullend pensioenstelsel bestand te maken tegen de gevolgen van de stijgende levensverwachting en tegen schokken op de financiële markten, is het daarnaast nodig om een nieuwe balans te vinden tussen ambitie, zekerheid en kosten van aanvullende pensioenen en de communicatie daarover. De Pensioenwet zal moeten worden aangepast om dit mogelijk te maken. De analyse die voortvloeit uit de begin 2010 verschenen rapporten van de commissies Goudswaard (toekomstbestendigheid pensioenstelsel) en Frijns (beleggingsbeleid pensioenfondsen) alsmede de evaluatie van het FTK (Financieel Toetsingskader), laten zien dat de urgentie van de problematiek zodanig is dat op korte termijn een start moet worden gemaakt met het toekomstbestendig maken van het tweedepijlerpensioen.

Inmiddels hebben sociale partners in het Pensioenakkoord voorjaar 2010 overeenstemming bereikt over aanpassingen van het pensioenstelsel. Indien dit akkoord wordt overgenomen zal de pensioenwetgeving moeten worden gewijzigd en zal tevens het Witteveenkader worden bezien. Voorts zal het FTK moeten worden bezien in relatie tot de conclusies van de evaluatie daarvan en wijzigingen waartoe sociale partners in hun akkoord hebben besloten.

4.2. Uitkeringen

Verhoging van de arbeidsparticipatie vraagt om activering van zo veel mogelijk mensen. Ook voor uitkeringsgerechtigden moet het financieel interessant zijn om vanuit een uitkering te gaan werken. Op dit punt is sprake van een probleem dat de komende jaren steeds groter wordt als gevolg van een verschil tussen de fiscale regelgeving en de normen voor de minimumuitkeringen. Voor mensen die werken wordt de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting in de fiscale regelgeving vanaf 2009 in 15 jaar afgebouwd naar nul. Voor niet-werkenden gebeurt dit nog niet waardoor feitelijk een «uitkeringssubsidie» ontstaat. Zonder ingrijpen wordt de minimumuitkering voor echtparen hoger dan het minimumloon. Dit zou betekenen dat zij erop achteruit gaan als zij gaan werken.

4.3. Loonontwikkeling en koopkracht

De economische crisis raakt ook de loonontwikkeling en het koopkrachtbeeld. Was in 2009, het eerste crisisjaar, het koopkrachtbeeld nog overwegend positief, in 2010 en 2011 zien we voor de meeste groepen een lichte verslechtering van het koopkrachtbeeld. Het overwegend negatieve koopkrachtbeeld in 2011 wordt deels veroorzaakt doordat de loonontwikkeling niet boven de inflatie uitkomt. Door de economische crisis en de opgelopen werkloosheid, is de loonontwikkeling gematigd geweest. Een verantwoorde matiging van de loonontwikkeling blijft essentieel voor het herstel van de economie. Een gematigde loonontwikkeling getuigt ook van solidariteit met gepensioneerden, uitkeringsgerechtigden en de publieke sector. De koopkracht van ouderen met aanvullend pensioen wordt beïnvloed door het achterwege blijven van indexering van aanvullende pensioenen. Tenslotte zijn de zorgpremies gestegen als gevolg van stijgende zorgkosten. Om ouderen met een aanvullend pensioen tegemoet te komen is de ouderenkorting verhoogd. Verder hebben werkenden baat bij een verhoging van de arbeidskorting. Tenslotte wordt de koopkrachtachteruitgang van huishoudens met kinderen en een inkomen tot 1,5 keer modaal gedempt door een verhoging van het kindgebonden budget. Voor gebruikers van kinderopvang staat hier wel een verlaging van de kinderopvangtoeslag tegenover.

4.4. Transitie BES

Per 10 oktober 2010 houden de Nederlandse Antillen op te bestaan en maken Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES) als openbare lichamen (bijzondere gemeenten) deel uit van het Nederlands staatsbestel. Vanaf 10-10-10 neemt de SZW-unit van de Rijksdienst Caribisch Nederland, onder directe verantwoordelijkheid van de minister, de uitvoering van een aantal SZW-taken (verstrekken uitkeringen, inspecties, afgifte tewerkstellingsvergunningen) ter hand. De regelingen, zoals de AOV (vergelijk AOW), Onderstand (vergelijk Bijstand) en Tewerkstellingsvergunningen sluiten nauw aan bij de Antilliaanse regelingen. Van belang is dat de BES eilanden de komende jaren zich verder sociaal-economisch ontwikkelen. Dat zal ook de nodige aandacht van SZW krijgen.

5. Van lange naar korte termijn
5.1. Crisismaatregelen afbouwen en integreren

Het kabinet heeft sinds het moment dat de gevolgen van de crisis in Nederland voelbaar werden, op iedere fase ingespeeld met maatregelen gericht op de in die fase zich voordoende problematiek. In een eerste fase waren dat conserverende maatregelen gericht op het voorkomen van overhaaste reacties die een neerwaartse spiraal in gang zouden kunnen zetten: verlenging hersteltermijn pensioenfondsen, werktijdverkorting en regionale mobiliteitscentra. De maatregelen in een tweede fase waren gericht op het doorkomen van een periode van onzekerheid: deeltijd-WW, extra middelen voor de aanpak van jeugdwerkloosheid en schuldhulpverlening, ondersteuning van omscholing en certificering van verworven vaardigheden. Nu de bedrijvigheid zich herstelt, dienen conserverende maatregelen te worden afgebouwd en maatregelen die mobiliteit ondersteunen te worden ingevlochten in het normale functioneren van de arbeidsmarkt.

  • Deeltijd-WW: Bij ministerieel besluit van 24 maart 2010 (Staatscourant, nr. IVV/I/2010/5660) is vastgelegd op welke wijze de sinds 2009 bestaande regeling voor deeltijd-WW wordt afgesloten. Deze regeling heeft in belangrijke mate bijgedragen aan het beperken van de stijging van de werkloosheid. Nieuwe aanvragen kunnen nog steeds worden ingediend. De uiterste datum dat mensen uit de deeltijd-WW moeten verandert niet en blijft 1 juli 2011. Het pleidooi om de deeltijd-WW als instrument wettelijk te regelen, miskent dat de bevoegdheid nu al in de wet bestaat. Daar heeft het kabinet gebruik van gemaakt.

  • Sectorfondsen WW: De eerste zes maanden WW worden gefinancierd uit de sectorale fondsen. De economische crisis heeft geleid tot hoge werkloosheidslasten in bepaalde sectoren, zoals de bouw en de zakelijke dienstverlening. Dit leidt tot hoge premielasten in die sectoren die het zwaarst getroffen zijn. In 2010 zijn twee maatregelen genomen om dit effect te verlichten; de termijn voor inlopen van vermogenstekorten is incidenteel verlengd van drie tot vijf jaar en de lastenplafonds waarboven sectorale lasten landelijk worden verevend zijn verlaagd. Dit jaar is de structurele mogelijkheid gecreëerd om de termijn te verlengen die staat voor het inlopen van tekorten van drie tot vijf jaar. Met het oog op de premielasten zal deze mogelijkheid in 2011 worden benut. Een daartoe strekkend besluit is inmiddels gepubliceerd. Voorts is besloten om ook voor 2011 de werkloosheidslasten van de sectorfondsen te maximeren op een lager niveau.

  • Mobiliteitscentra: Begin 2009 zijn op de dertig Werkpleinen mobiliteitscentra ingericht voor onmiddellijke hulp bij (dreigend) ontslag, waarin UWV, uitzendbureaus, ROC’s, en werkgevers samenwerken. Deze centra hebben een wezenlijke functie bij snelle preventieve arbeidsbemiddeling. Van maart 2009 tot en met mei 2010 zijn er 141 000 mensen binnen drie maanden nadat zij werkloos werden aan het werk geholpen en is voor 18 000 werknemers die met ontslag bedreigd werden, nieuw werk gevonden. De activiteiten van deze centra zullen worden voortgezet binnen de organisatie van de Werkpleinen.

  • Kleine baantjes: Ter ondersteuning van de bestrijding van de jeugdwerkloosheid heeft het kabinet een tijdelijke premievrijstelling voor zogenaamd «kleine baantjes» vastgesteld. Deze geldt slechts voor 2010 tenzij voor 2011 een voorstel voor verlenging is ingediend. De middelen voor 2011 zijn beschikbaar voor kleine banen of een alternatieve regeling aan de inkomstenkant van de begroting. Op dit moment wordt de bestaande regeling geëvalueerd.

  • Jeugdwerkloosheid: Het kabinet heeft € 250 mln uitgetrokken voor de bestrijding van jeugdwerkloosheid in de periode 2009–2011. Uit de werkgelegenheidscijfers blijkt dat de werkloosheid onder jongeren in de afgelopen maanden stabiel is gebleven en niet buitengewoon is opgelopen. Onder meer via de Wet investeren in jongeren (WIJ) blijft jeugdwerkloosheid aandacht houden. Voor de aanpak van jeugdwerkloosheid is het nodig dat beleid en uitvoering op het terrein van zorg, school en werk goed op elkaar zijn afgestemd. Om die reden vindt de aanpak van jeugdwerkloosheid plaats in nauwe samenwerking met de Minister van Jeugd en Gezin en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

  • Schuldhulpverlening: Een voorstel voor een wettelijke regeling van de schuldhulpverlening is bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt.

  • Omscholingsbonus/EVC: In het kader van de crisis heeft het kabinet scholingsmaatregelen getroffen om werknemers die met ontslag zijn bedreigd van werk naar werk te helpen. Het gaat hier om de omscholingsbonus en de maatregel EVC. Deze specifieke maatregelen lopen per 31 december 2010 af. Het beroep op deze crisisregelingen is tot nu toe beperkt.

5.2. Begroting 2011

De overheidsfinanciën moeten snel weer op orde komen en we moeten de arbeidsmarkt klaar maken voor de toekomst door ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk werknemers blijvend inzetbaar zijn. Die twee uitdagingen staan niet los van elkaar, maar versterken elkaar. Een aanpassing van regelingen op de arbeidsmarkt kan zowel de flexibiliteit van de arbeidsmarkt vergroten als de overheidsfinanciën verbeteren. In deze begroting worden enkele eerste stappen gezet die passen in een hervormingsagenda voor de toekomst. Daarmee worden tevens de budgettaire tegenvallers op de eigen begroting opgelost.

Ten opzichte van de begroting 2010 is sprake van een aantal tegenvallers die met maatregelen budgettair worden opgevangen. De totale omvang loopt op van € 0,3 mld in 2010 en € 0,4 mld in 2011 naar € 0,5 mld in 2012, 2013 en 2014. In 2015 loopt de problematiek licht af. De problematiek wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door een tegenvaller in de WAO en de WIA. De achtergrond hiervan is divers. Het gaat zowel om een tegenvallende uitstroom uit de WAO, hogere instroom in de WIA als om een hoger aantal herlevingen (oude rechten) in de WAO. Daarnaast zorgt de hogere levensverwachting voor een extra toename van de AOW-uitgaven. Deze tegenvaller neemt toe over de jaren. Naast de uitvoeringstegenvallers is de begroting van SZW geconfronteerd met een besparingsverlies door het vervallen van de invoering van de leeftijdsgrens in de AOW-partnertoeslag.

Ter compensatie van de genoemde uitvoeringstegenvallers is gezocht naar maatregelen die een zo beperkt mogelijke invloed hebben op de koopkracht en die de participatiedoelstelling van het kabinet niet schaden. Dit heeft geleid tot vier maatregelen die in deze begroting zijn opgenomen. Daarnaast is een besparing gerealiseerd door een aantal technische maatregelen, zonder rechtstreeks gevolg voor burgers en bedrijven. In onderstaande toelichting wordt afgezien van de maatregelen die rijksbreed zijn getroffen ter verbetering van de overheidsfinanciën (inhouden loonbijstelling 2010, doelmatigheidskorting).

  • 1. Vervanging AOW-tegemoetkoming door koopkrachttegemoetkoming

    Het kabinet is voornemens de AOW-tegemoetkoming per 2011 af te schaffen en te vervangen door een koopkracht-tegemoetkoming voor oudere belastingplichtigen. Hiervoor wordt de Mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (MKOB) ingesteld. De AOW-tegemoetkoming is in 2005 ingesteld ter reparatie van nadelige koopkrachteffecten in de fiscale sfeer voor pensioengerechtigden woonachtig in Nederland. Door de koppeling aan de AOW werd de tegemoetkoming echter ook geëxporteerd naar het buitenland. De nieuwe koopkrachttegemoetkoming wordt alleen gericht op Nederlands belastingplichtigen. De besparing als gevolg van de kleinere doelgroep bedraagt na aftrek van de extra uitvoeringskosten € 105 mln in 2011 oplopend tot € 120 mln in 2015 (artikel 49 en 50).

  • 2. Reductie re-integratiebudgetten

    De re-integratiebudgetten van UWV en gemeenten worden met ingang van 2012 met € 190 mln gekort. Door nadere keuzes te maken kunnen de re-integratiemiddelen selectiever en meer vraaggericht worden ingezet. In de begroting 2010 is vanuit die gedachte reeds een eerste korting toegepast. Deze korting wordt in 2012 geïntensiveerd (artikel 47).

  • 3. Korting Wsw-budget

    In de afgelopen jaren heeft er een geleidelijke verandering plaats gevonden in de voorziening van sociale werkplaatsen. Eerst in 1998 met de herziening van de doelgroep en recentelijk met de modernisering waarbij meer wordt ingezet op begeleid werken. De komende jaren zullen nog verdere stappen gezet moeten worden om met minder geld meer mensen bij een regulier bedrijf aan de slag te helpen. Belemmeringen moeten worden weggenomen. Als het gaat om de omvang van het budget zien we dat de oude doelgroep Wsw’ers (voor 1998, met een hoger salaris dan de personen die nu instromen) steeds kleiner wordt, waardoor de gemiddelde loonkosten afnemen. Daarnaast heeft de SW-sector de afgelopen jaren een hoger percentage loonbijstelling ontvangen dan de stijging van de gemiddelde loonkosten van Wsw-werknemers. Gelet op deze ontwikkelingen wordt een korting toegepast op het budget voor het realiseren van aangepaste arbeid. Dit leidt samen tot een besparing van € 120 mln (artikel 48).

  • 4. Verlaging tegemoetkomingen oudere belastingplichtigen, nabestaanden en arbeidsongeschikten

    De tegemoetkomingen voor oudere belastingplichtigen (MKOB), nabestaanden (Anw) en arbeidsongeschikten (WAO, WIA, WAZ en Wajong) worden met ingang van 2011 met € 14 op jaarbasis verlaagd. Dit leidt tot een besparing van € 54 mln in 2011 oplopend naar € 58 mln in 2015. In de begroting 2010 was reeds besloten de tegemoetkomingen tot en met 2011 niet te laten meestijgen met de inflatie (art. 46, 49 en 50).

  • 5. Extra korting AOW-partnertoeslag

    In de begroting 2010 is reeds aangekondigd dat de hoogte van de AOW-partnertoeslag per 2011 met 6% wordt verlaagd. Naar aanleiding van het vervallen van de invoering van een leeftijdsgrens in de partnertoeslag is besloten de korting te verhogen van 6% naar 8%. Dit is reeds eerder aan de Tweede Kamer gemeld (zie de brief aan de Kamer, Tweede Kamer, Vergaderjaar 2009–2010, 29 389, nr. 25). Dit levert een extra besparing van op van € 35 mln oplopend naar € 50 mln (artikel 49).

  • 6. Technische maatregelen

    Ten slotte is nog een pakket van technische maatregelen getroffen, waarmee een besparing is gerealiseerd van € 100 mln in 2010, aflopend naar € 50 mln in de jaren 2011–2013. Het betreft een optelling van de inzet van de eindejaarsmarge, onderuitputting in eerdere beleidsclaims en kleinere regelingen en de vrijval van gereserveerde middelen.

Tabel 2.1 Herschikkingsmaatregelen (x € 1 mln)
 

Maatregel

2010

2011

2012

2013

2014

2015

1

Vervanging AOW-tegemoetkoming door koopkrachttegemoetkoming

 

– 105

– 109

– 113

– 117

– 120

2

Evenredige reductie re-integratiebudgetten

  

– 190

– 190

– 190

– 190

3

Korting Wsw-budget

 

– 120

– 120

– 120

– 120

– 120

4

Verlaging tegemoetkomingen met € 14 op jaarbasis

 

– 54

– 55

– 56

– 57

– 58

5

Extra korting AOW-partnertoeslag (van 6 naar 8%)

 

– 34

– 40

– 46

– 52

– 40

6

Technische maatregelen

– 129

– 120

– 25

– 41

– 70

– 71

 

Totaal

– 129

– 433

– 539

– 567

– 607

– 599

Tabel 2.2 Aansluitingstabel uitgaven begroting 2010 naar begroting 2011

Uitgaven 

Artnr.

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Ontwerpbegroting 2010

 

27 284

27 827

28 959

29 768

30 367

 
        

Amendementen

       

Spekman uitbreiding arbeidsinspectie (kamerstukken II, 2009/10, 32 123 XV, nr. 42)

div

4

4

4

4

4

 
        

Mutaties Voorjaarsnota (1e sup 2010)

       

Ramingsbijstelling Arbeidsmarktpakket

42

– 25

     

Overboeking convenanten Jeugdwerkloosheid naar gemeentefonds

42

– 30

     

Overboekingen andere departementen

44

– 5

     

Ramingsbijstelling Wajong

46

5

– 21

– 47

– 56

– 87

 

Ramingsbijstelling WWB

46

– 355

– 545

– 111

– 95

– 95

 

Aanvullende bijstanduitkering

46

26

17

16

   

Uitvoeringskosten WWIK naar GF

46

– 3

– 3

    

Ramingsbijstelling Werkleerrecht

46

– 5

– 12

– 16

– 16

– 14

 

Ramingsbijstelling basisdienstverlening UWV

47

– 2

14

11

11

11

 

Loon- en prijsbijstelling OCW deel

47

6

6

6

6

6

 

Ramingsbijstelling Re-integratie Wajong

47

– 20

16

16

16

16

 

Bijstellingen WSW

48

– 10

 

– 3

– 1

– 1

 

Ramingsbijstelling WWB 65+

49

4

4

4

5

5

 

Ramingsbijstelling Toeslagenwet

49

13

– 1

– 5

– 15

– 25

 

Rijksbijdrage BIKK AOW

51

13

260

325

377

433

 

Rijksbijdrage BIKK ANW

51

 

25

26

27

28

 

Rijksbijdrage vermogenstekort Ouderdomsfonds

51

2 151

– 998

790

967

1 242

 

Rijksbijdrage Arbeidsongeschiktheidsfonds

51

4

4

 

– 5

– 18

 

Rijksbijdrage tegemoetkoming AOW gerechtigden

51

22

29

25

20

14

 

Rijksbijdrage Zelfstandig en Zwanger

51

– 1

– 1

– 1

– 1

– 1

 

Eindejaarsmarge

div

57

     

Overige mutaties Voorjaarsnota en afrondingen

div

– 30

– 1

– 23

– 17

– 36

 

Subtotaal tot en met Voorjaarsnota 1e suppletore

 

29 103

26 624

29 976

30 995

31 849

 
        

Mutaties Miljoenennota

       

Rijksbijdrage TNO naar OCW

44

 

– 5

    

Ramingsbijstellingen Wajong

46

74

75

78

79

82

 

Kasschuif Wajong

46

43

– 43

    

Ramingsbijstellingen WWB

46

– 24

– 200

– 878

– 920

– 934

 

Volume bijstand aan zelfstandigen

46

45

12

12

12

12

 

IAU

46

1

27

    

Korting handhavingsbudget

46

 

– 10

– 10

– 10

– 10

 

Bes uitkeringen

46

 

3

3

3

3

 

Basisdienstverlening UWV

47

– 2

– 26

– 23

– 23

– 25

 

Korting participatiebudget

47

  

– 143

– 143

– 143

 

Re-integratie Wajong

47

26

10

– 24

– 24

– 24

 

Inburgering

47

– 18

– 87

– 149

– 210

– 284

 

Korting op het WSW budget

48

 

– 120

– 120

– 120

– 120

 

Eenmalige besparing WSW

48

 

– 18

    

Pilots loondispensatie naar gemeentefonds

48

– 6

     

Uitkeringslasten WWB 65+

49

3

3

3

4

4

 

Uitvoeringskosten WWB 65+

49

– 3

– 3

– 3

– 4

– 4

 

Ramingsbijstelling toeslagenwet

49

2

20

17

12

8

 

Bes uitkeringen

49

5

18

19

19

19

 

AKW uitvoeringskosten

50

– 5

– 3

– 2

 

1

 

Onderhoudskosten TOG

50

5

2

    

Uitvoeringskosten TOG

50

3

     

MKOB

50

2

1 069

1 116

1 155

1 190

 

Ramingsbijstellingen rijksbijdragen

51

7

– 1 429

– 2 925

– 2 917

– 3 012

 

Korting handhavingsbudget

98

 

– 5

– 5

– 5

– 5

 

Invulling versobering rijksdienst bij de ZBO's

98

 

7

7

7

7

 

Doelmatigheidskorting Rijk

99

  

– 30

– 30

– 30

 

Diversen Onvoorzien, loon- en prijsbijstelling

99

– 13

– 45

22

20

17

 

Overige mutaties

div

– 9

5

4

4

8

 
        

Ontwerpbegroting 2011

 

29 240

25 881

26 944

27 905

28 610

29 132

Tabel 2.3 Aansluitingstabel ontvangsten begroting 2010 naar begroting 2011

Ontvangsten

Artnr.

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Ontwerpbegroting 2010

 

1 120

1 114

979

962

972

 
        

Amendementen

       

Spekman uitbreiding arbeidsinspectie (kamerstukken II, 2009–2010, 32 123 XV, nr. 42)

div

4

4

4

4

4

 
        

Mutaties Voorjaarsnota (1e sup 2010)

       

Loon- prijsbijstelling OCW deel Re-integratie

47

6

6

6

6

6

 

Restituties ESF en Arbvo

97

5

5

    

Diverse overige ontvangsten en afrondingen

div

– 1

– 1

– 1

– 1

– 1

 

Subtotaal tot en met Voorjaarsnota 1e suppletore

 

1 134

1 128

988

971

981

 
        

Mutaties Miljoenennota

       

Ontvangsten W-deel

47

– 60

     

Inburgering

47

– 18

– 87

– 149

– 210

– 284

 

Restituties WSW

48

12

     

Hogere anticumulatie afdrachten

48

8

8

8

9

9

 
        

Ontwerpbegroting 2011

 

1 076

1 050

847

769

706

706

2.2: BELEIDSARTIKELEN

Cluster arbeidsmarkt

Het cluster arbeidsmarkt bevat de beleidsartikelen die betrekking hebben op het functioneren van de arbeidsmarkt. Het cluster bestaat uit de beleidsartikelen «Inkomensbeleid», «Arbeidsparticipatie», «Arbeidsverhoudingen», «Gezond en veilig werken» en «Pensioenbeleid».

Arbeidsparticipatie is één van de speerpunten van het beleid. Maatregelen om de arbeidsparticipatie te bevorderen richten zich zowel op de gehele werkende bevolking als op specifieke groepen, bijvoorbeeld ouderen.

Het beleid op het terrein van de arbeidsverhoudingen is gericht op een goed functionerend stelsel van overleg tussen de sociale partners onderling en met de overheid, waarbij een adequaat niveau van arbeidsrechtelijke bescherming voor werknemers wordt geboden dat in overeenstemming is met de maatschappelijke ontwikkelingen en met de eigen verantwoordelijkheid van sociale partners voor de arbeidsvoorwaardenvorming. De minister is daarbij verantwoordelijk voor vormgeving en onderhoud van de stelsels voor zelfregulering door sociale partners, een basisniveau van wettelijke arbeidsrechtelijke bescherming, verlofregelingen en gelijke behandeling bij arbeid, en waar relevant de bevordering van de naleving daarvan.

In artikel 44 komen arbeidsomstandigheden en verzuim aan de orde. Ook hier is een belangrijke taak weggelegd voor werknemers en werkgevers zelf. Zij zullen het arbeidsomstandighedenbeleid moeten uitvoeren.

Het artikel «Pensioenbeleid», ten slotte, behandelt de tweede pijler van het Nederlandse pensioenstelsel, de collectieve pensioenregelingen. Het beleid is erop gericht de houdbaarheid en het bereik van deze pensioenen te vergroten. Daarnaast is een grotere kennis van deelnemers over het eigen pensioen van belang.

Artikel

41 Inkomensbeleid

Artikel

Zorgdragen voor een evenwichtige en activerende inkomensontwikkeling

Algemene doelstelling

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Een evenwichtige inkomensontwikkeling bereiken en tegelijkertijd financiële prikkels voor werkaanvaarding in stand houden en verbeteren.

Bij het inkomensbeleid speelt constant een afweging tussen het streven naar een evenwichtige inkomensontwikkeling, de bestrijding van de armoedeval en het streven naar evenwichtige overheidsfinanciën. Een maatregel die één doelstelling dichterbij brengt, leidt er vaak toe dat een andere doelstelling lastiger bereikbaar wordt. Verkleining van de werkloosheidsval impliceert bijvoorbeeld dat de koopkrachtontwikkeling van werkenden en uitkeringsgerechtigden uit elkaar gaan lopen. Een verhoging van de arbeidskorting versterkt de arbeidsmarktprikkels, maar heeft budgettaire gevolgen.

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • het volgen en beoordelen van de inkomensontwikkeling van burgers door middel van standaard koopkrachtcijfers en armoedevalcijfers en indien mogelijk en wenselijk corrigerend optreden;

  • het in kaart brengen en beoordelen van de gevolgen van het geheel aan beleidsvoorstellen voor het koopkrachtbeeld en de armoedeval.

Externe factoren

Behalen van deze doelstelling hangt af van:

  • de financieel-economische situatie en daarmee de mogelijkheden om negatieve effecten te compenseren;

  • algemene factoren zoals loon- en prijsontwikkeling.

Effectgegevens

Behalen van deze doelstelling heeft als effect dat:

  • een evenwichtige inkomensontwikkeling tot stand komt, met bijzondere aandacht voor groepen zonder perspectief op de arbeidsmarkt, huishoudens met kinderen en de middeninkomens;

  • de arbeidsparticipatie wordt gestimuleerd.

Indicatoren

Voor de algemene doelstelling zijn geen aparte prestatie-indicatoren geformuleerd, omdat op dit aggregatieniveau onvoldoende concrete doelstellingen geformuleerd kunnen worden. Verwezen wordt naar de indicatoren voor de operationele doelstellingen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 41.1 Begrotingsuitgaven artikel 41 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

1 722

1 980

1 916

772

772

772

772

Uitgaven

1 359

2 048

2 006

822

772

772

772

        

Programma uitgaven

352

965

862

822

772

772

772

waarvan juridisch verplicht

  

10%

0%

0%

0%

0%

        

Operationele Doelstelling 2

       

Subsidies

40

40

45

5

5

5

5

Overig

312

925

817

817

767

767

767

        

Apparaatsuitgaven

1 007

1 083

1 144

0

0

0

0

Personeel en materieel

1 007

1 083

1 144

0

0

0

0

        

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele 						doelstelling

Toelichting

De programma-uitgaven in dit artikel betreffen hoofdzakelijk onderzoeksbudgetten. Van deze budgetten is voor 2011 reeds 10% juridisch verplicht.

1 Het bereiken van een zo evenwichtig mogelijk over de verschillende inkomensgroepen gespreide inkomensontwikkeling

Operationele doelstelling

Motivering

Te komen tot een evenwichtige inkomensverdeling en bescherming van de inkomenspositie van groepen zonder perspectief op de arbeidsmarkt, huishoudens met kinderen en de middeninkomens.

  • Generiek koopkrachtbeeld in de vorm van een standaard koopkrachtoverzicht;

  • Specifieke inkomenseffecten van afzonderlijke maatregelen die niet in het generieke koopkrachtbeeld tot uitdrukking komen. Een overzicht van deze maatregelen is in bijlage 6.4 (inkomensbeleid) opgenomen.

Instrumenten

  • Beoordelen van de inkomenseffecten van beleid en zo mogelijk corrigerend optreden. In 2011 spelen de volgende voor het algemene inkomensbeeld relevante maatregelen:

    • Zowel actieven als inactieven hebben voordeel van de verlaging van het tarief van de eerste belastingschijf met 0,45%-punt. Inactieven en actieven hebben ook voordeel van het verlengen van de eerste, tweede en derde belastingschijf met respectievelijk € 300, € 250 en € 450.

    • Werkenden hebben voordeel van het verhogen van de arbeidskorting. De arbeidskorting stijgt voor lage en middeninkomens met € 75 en voor hogere inkomens met € 55.

    • De koopkracht van alleenstaande ouders wordt negatief beïnvloed door een verlaging van de alleenstaande ouderkorting met € 20.

    • Gezinnen met kinderen hebben nadeel van het niet indexeren van de bedragen van het kindgebonden budget en de kinderbijslag. Gezinnen met meerdere kinderen hebben voordeel van de verhoging van de bedragen van het kindgebonden budget vanaf het tweede kind. Het bedrag van het tweede kind stijgt met € 177 naar € 488 in 2011. Voor het derde, vierde, vijfde en het zesde en volgende kind bedraagt de verhoging respectievelijk € 203, € 199, € 152 en € 51. Vanwege de inkomensafhankelijkheid van de regeling hebben hogere inkomens geen voordeel van deze intensivering.

    • Gezinnen met kinderen die gebruik maken van kinderopvang hebben nadeel van de bezuinigingen in de kinderopvangtoeslag. Het precieze effect op de koopkrachtontwikkeling is afhankelijk van de persoonlijke situatie (waaronder betaalde uurprijs en aantal gebruikte uren kinderopvang) en komt gemiddeld uit op – 1% tot – 1¼%.

    • Alleenverdieners hebben nadeel van het afbouwen van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting. In 2011 wordt de overdraagbaarheid met 6 2/3% beperkt, dit komt overeen met een bedrag van € 133. Alleenverdieners met een partner geboren voor 1972 of met kinderen tot 6 jaar hebben geen last van deze maatregel.

    • Ouderen hebben per saldo voordeel van de verhoging van de ouderenkorting met € 50 en de verlaging van de tegemoetkoming voor oudere belastingplichtigen (MKOB, voorheen AOW-tegemoetkoming) met € 14. Vanwege de verzilveringsproblematiek profiteren niet alle ouderen (volledig) van de verhoging van de ouderenkorting.

Activiteiten

  • Monitoren van de loonontwikkeling, de inflatie, zorgpremies en de pensioenpremies:

    • De contractlonen stijgen volgens de raming gemiddeld met 1½% in 2011;

    • Het wettelijk minimumloon stijgt met 1¼%;

    • De consumentenprijzen stijgen met 1½%;

    • De nominale zorgpremie stijgt met gemiddeld € 104 van € 1 107 naar € 1 211;

    • De inkomensafhankelijke bijdrage voor de ZVW stijgt van 7,05% in 2010 naar 7,75% in 2011;

    • Aanvullende pensioenen worden gemiddeld genomen niet geïndexeerd;

    • De gemiddelde pensioenpremie (werknemersdeel) stijgt van 3½% in 2010 naar 3¾% in 2011.

Doelgroepen

De verschillende inkomensgroepen, met bijzondere aandacht voor groepen met weinig perspectief op de arbeidsmarkt, huishoudens met kinderen en de middeninkomens.

Indicatoren

De inkomensontwikkeling van burgers wordt gevolgd door middel van standaard koopkrachtcijfers zoals gepresenteerd in tabel 41.2. Deze cijfers laten voor een aantal standaardhuishoudens de inkomensontwikkeling zien als gevolg van de gemiddelde loon- en prijsontwikkeling en als gevolg van generieke maatregelen, zoals aanpassingen in belastingen, (ziektekosten)premies en kinderbijslag.

Het standaardkoopkrachtbeeld voor 2011 laat een beeld zien waarin de meeste huishoudens een geringe koopkrachtdaling hebben. De mediane koopkracht ligt volgens het CPB op – ¼%. Deze negatieve koopkrachtontwikkeling wordt deels veroorzaakt doordat de loonontwikkeling niet boven de inflatie uitkomt. Daarnaast stijgen in 2011 de zorgpremies. Hoewel het compenserende koopkrachtpakket het koopkrachtverlies beperkt, heeft een deel van de huishoudens een (geringe) negatieve koopkrachtontwikkeling. De spreiding rond de mediaan hangt verder samen met de gevolgen van al eerder ingezet beleid zoals het beperken van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting, het inkomensafhankelijker maken van de arbeidskorting en het intensiveren van het kindgebonden budget. De koopkrachtontwikkeling van ouderen met een aanvullend pensioen wordt negatief beïnvloed doordat het aanvullende pensioen gemiddeld genomen niet wordt geïndexeerd.

In bijlage 6.4 (inkomensbeleid) wordt nader ingegaan op de omvang en spreiding in de koopkrachteffecten als gevolg van de niet in het generieke beeld opgenomen maatregelen.

Tabel 41.2 Indicatoren operationele doelstelling 1: Standaard koopkrachteffecten (in %)

Actieven

Raming

2010

Raming

2011

Alleenverdiener met kinderen

  

modaal1

– 1¼

– ¼

2 x modaal1

– 1¼

– 1

   

Tweeverdieners

  

modaal + ½ x modaal met kinderen2

– 1

– ¼

2 x modaal + ½ x modaal met kinderen2

– 1

– ¼

modaal + modaal zonder kinderen

– ¾

– ½

2 x modaal + modaal zonder kinderen

– 1

– ¼

   

Alleenstaande

  

minimumloon

– ½

0

modaal

– ¾

0

2 x modaal

– 1

– ¼

   

Alleenstaande ouder

  

minimumloon2

– ¼

½

modaal2

– 1

¼

Inactieven

Raming 2010

Raming 2011

Sociale minima

  

paar met kinderen

– ½

¼

alleenstaande

– ¼

– ½

alleenstaande ouder

– ½

½

   

AOW (alleenstaand)

  

(alleen) AOW

– ¼

– ½

AOW + € 10 000

– ½

– ¾

   

AOW (paar)

  

(alleen) AOW

– ½

– ¾

AOW + € 10 000

– ½

– ¾

Bron: SZW-berekeningen

XNoot
1

De beperking van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting is meegenomen in de koopkrachtcijfers 2011. Alleenverdieners met een partner geboren voor 1972 of met kinderen tot 6 jaar hebben geen last van deze maatregel, waardoor de koopkracht van deze groepen ¼% tot ½% hoger uitvalt. In de koopkrachtcijfers van 2010 is de beperking van de overdraagbaarheid nog niet meegenomen omdat de groep die binnen de gepresenteerde groep werd geraakt minder dan de helft van de populatie betrof.

XNoot
2

In dit beeld is geen rekening gehouden met de bezuinigingen in de kinderopvangtoeslag. De koopkrachtontwikkeling van huishoudens die gebruik maken van kinderopvang ligt gemiddeld 1 tot 1¼% lager.

2 In stand houden en verbeteren van financiële prikkels voor werkaanvaarding

Operationele doelstelling

Motivering

Bijdragen aan een activerend inkomensbeleid.

Instrumenten

Armoedevaltoets, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar de werkloosheidsval, de herintredersval en de deeltijdval.

Activiteiten

In 2011 spelen de volgende maatregelen die van belang zijn voor de armoedeval:

Negatieve effecten

  • Er zijn negatieve effecten op de armoedeval (zowel de werkloosheidsval, de herintredersval als de deeltijdval) bij huishoudens met kinderen als gevolg van de bezuiniging op de kinderopvangtoeslag. Huishoudens met kinderen die naar de kinderopvang gaan moeten immers meer betalen voor extra uren kinderopvang. Voor alleenstaande ouders die vier dagen gaan werken op minimumloonniveau neemt hierdoor de inkomensachteruitgang bij het aanvaarden van werk toe.

  • Ook zijn er negatieve armoedevaleffecten voor huishoudens met kinderen als gevolg van de verhoging van de bedragen in het kindgebonden budget voor tweede en volgende kinderen. Door de verhoging van de bedragen kunnen huishoudens een hoger bedrag aan kindgebonden budget verliezen bij een stijging van het inkomen. Dit speelt vooral in het geval van herintreding of extra uren werken door de minstverdienende partner.

  • Daarnaast hebben de stijging van de nominale zorgpremie – met hieraan gekoppeld een stijging van de zorgtoeslag – en de stijging van de inkomensafhankelijke bijdrage voor de ZVW negatieve effecten op de armoedeval. Dit beïnvloedt met name de herintredersval en de deeltijdval.

  • De daling van de alleenstaande ouderkorting met € 20 heeft een negatief effect op de werkloosheidsval voor alleenstaande ouders.

Positieve effecten

  • Er zijn positieve effecten op de armoedeval (zowel werkloosheidsval, herintredersval als deeltijdval) als gevolg van de verlaging van het tarief van de eerste belastingschijf met 0,45%-punt en als gevolg van de verlenging van de lengtes van de eerste, tweede en derde belastingschijf met respectievelijk € 300, € 250 en € 450. Belastingplichtigen komen hierdoor minder snel in een hogere schijf met bijbehorend hoger tarief terecht.

  • Verder zijn er positieve effecten op de armoedeval (zowel werkloosheidsval, herintredersval als deeltijdval) als gevolg van de stijging van de arbeidskorting voor inkomens tot ca. € 43 000 met € 75 en voor hogere inkomens met € 55.

  • Ook het verhogen van de eigen bijdrage in de huurtoeslag heeft positieve effecten. Huishoudens krijgen hierdoor minder huurtoeslag en verliezen ook minder huurtoeslag bij een hoger inkomen.

  • Positieve effecten zijn er ten slotte voor de herintredersval en de deeltijdval als gevolg van de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting. Door de afbouw van overdraagbaarheid kan de algemene heffingskorting in mindere mate overgedragen worden aan de alleenverdiener dan wel meestverdienende partner. De algemene heffingskorting wordt alleen volledig ontvangen wanneer de niet-werkende of minstverdienende partner (meer) gaat werken.

Doelgroepen

Huishoudens die door een hogere arbeidsparticipatie hun inkomen kunnen verbeteren.

Indicatoren

Tabel 41.3 presenteert indicatoren voor de ontwikkeling van de werkloosheidsval, de herintredersval en de deeltijdval. De werkloosheidsval geeft de inkomensvooruitgang aan bij het aanvaarden van werk vanuit een bijstandsuitkering. De herintredersval is de inkomensvooruitgang bij het aanvaarden van werk door de niet-werkende partner. De deeltijdval wordt gemeten als de inkomensvooruitgang bij één dag extra werken door de minstverdienende partner.

Nieuwe informatie over de gemiddelde uurprijzen in de kinderopvang heeft geleid tot een aanpassing van de berekening van de armoedeval in 2010. Als gevolg van de aanpassing is de werkloosheidsval voor alleenstaande ouders die 4 dagen gaan werken tegen het minimumloon dan wel tegen 120% van het minimumloon bijvoorbeeld 2%-punt negatiever dan vorig jaar werd voorzien. Bij de herintredersval en deeltijdval gaat het veelal om kleinere aanpassingen.

Ook nieuwe informatie over de gemiddelde hoogte van de huren – wat doorwerkt in de hoogte van de huurtoeslag – heeft geleid tot een aanpassing van de berekeningen. Dit leidt bijvoorbeeld voor een alleenstaande die gaat werken tegen 120% van het minimumloon tot een verslechtering van de werkloosheidsval met 2%-punt.

Tabel 41.3 Indicatoren operationele doelstelling 2
 

Vooruitgang in %

Extra euro’s per maand

(afgerond op € 5)

 

2010

2011

verschil*

2010

2011

verschil

Werkloosheidsval

      

(inkomensvooruitgang bij aanvaarden werk in plaats van bijstand)**

      
       

Aanvaarden werk op minimumloonniveau

      

Alleenverdiener met kinderen

2%

2%

0%

40

40

0

Alleenstaande

14%

14%

0%

155

160

5

Alleenstaande ouder (gaat 4 dagen werken)

– 4%

– 5%

– 1%

– 65

– 85

– 20

Aanvaarden werk op 120% minimumloonniveau

      

Alleenverdiener met kinderen

5%

4%

– 1%

85

80

– 5

Alleenstaande

21%

22%

1%

235

245

10

Alleenstaande ouder (gaat 4 dagen werken)

8%

7%

-1%

140

125

-15

       

Herintredersval

      

(inkomensvooruitgang bij 2½ dag werken door niet-werkende partner)***

      
       

Hoofd minimumloon, partner minimumloonniveau

13%

11%

-1%

240

220

– 20

Hoofd 120% minimumloon, partner 120% minimumloonniveau

19%

18%

0%

355

355

0

       

Deeltijdval minstverdienende partner

      

(inkomensvooruitgang bij 1 dag extra werken)***

      
       

Hoofd minimumloon

      

Partner gaat van 2 naar 3 dagen werk (minimumloonniveau)

6%

5%

– 1%

125

115

– 10

Partner gaat van 3 naar 4 dagen werk (minimumloonniveau)

7%

7%

0%

145

145

0

Hoofd modaal

      

Partner gaat van 2 naar 3 dagen werk (minimumloonniveau)

7%

7%

0%

175

170

– 5

Partner gaat van 3 naar 4 dagen werk (minimumloonniveau)

7%

6%

– 1%

185

170

– 15

Partner gaat van 2 naar 3 dagen werk (120% minimumloonniveau)

8%

8%

– 1%

210

195

– 15

Partner gaat van 3 naar 4 dagen werk (120% minimumloonniveau)

8%

7%

– 1%

215

195

– 20

Partner gaat van 2 naar 3 dagen werk (modaal niveau)

12%

12%

– 1%

340

325

– 15

Partner gaat van 3 naar 4 dagen werk (modaal niveau)

8%

7%

0%

240

225

– 15

Bron: SZW-berekeningen

XNoot
*

Vanwege afronding zijn de waarden niet altijd gelijk aan het verschil in de eerste twee kolommen.

XNoot
**

Er wordt uitgegaan van een voltijdbaan (5 dagen), tenzij anders vermeld.

XNoot
***

Er wordt uitgegaan van een huishouden met 2 kinderen tussen 6 en 11 jaar. Om de armoedevalcijfers tussen 2010 en 2011 onderling te kunnen vergelijken is de beperking van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting meegenomen in de armoedevalcijfers van 2010 én 2011. In de begroting 2010 was de beperking van de overdraagbaarheid zowel in 2009 als 2010 niet meegenomen in de armoedevalcijfers.

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Tabel 41.4 Onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

Geen

   

Beleidsdoorlichting

Artikel 41

AD

A. 2010

B. 2011

 

Effecten onderzoek ex post

Geen

   

Overig evaluatieonderzoek

Geen

   

Toelichting

De beleidsdoorlichting van artikel 41 is vergeleken met de begroting van vorig jaar iets verlaat van 2010 naar 2011. De reden hiervoor is dat hierdoor kan worden aangesloten bij nieuwe beschikbare databestanden van het CBS.

Artikel

42 Arbeidsparticipatie

Artikel

Zorgdragen voor een toename van de arbeidsparticipatie

Algemene doelstelling

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Om te bevorderen dat het aandeel werkenden in de beroepsbevolking (verder) toeneemt, creëert SZW via wet- en regelgeving, ondersteuning van gemeenten, aansturing van uitvoeringsinstanties en overleg met sociale partners voorwaarden om verhoging van de arbeidsparticipatie te stimuleren. Deze voorwaarden hebben in hun samenhang betrekking op het verbeteren van de concurrentiekracht van de Nederlandse economie, het verhogen van het scholingsniveau van de beroepsbevolking en het bevorderen dat alle groepen van de samenleving op de arbeidsmarkt kunnen participeren.

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • beleid en maatregelen die het makkelijker maken om tot de arbeidsmarkt toe te treden;

  • het stimuleren van de samenwerking tussen de sociale partners, de gemeenten en UWV.

Externe factoren

Behalen van deze doelstelling hangt af van:

  • het goed inspelen op conjuncturele ontwikkelingen door de uitvoerende instanties.

Effectgegevens

Behalen van deze doelstelling heeft als effect dat:

  • een bijdrage wordt geleverd aan de houdbaarheid van de verzorgingsstaat;

  • een structureel tekort aan arbeidskrachten wordt voorkomen;

  • de (langdurige) werkloosheid wordt teruggedrongen.

Bruto arbeidsparticipatie

Indicatoren

Onder bruto arbeidsparticipatie wordt verstaan het aantal mensen met een baan of direct beschikbaar voor een baan van minimaal 12 uur per week als percentage van de bevolking van 20–64 jaar. Anders dan bij de netto arbeidsparticipatie (zie tabel 42.7) worden bij de bruto arbeidsparticipatie de werklozen meegeteld.

In het beleidsprogramma van het Kabinet Balkenende IV is het streven geformuleerd om in 2016 een bruto arbeidsparticipatie van 80% te bereiken. In de periode 2007 tot 2011 zou een belangrijke stap in die richting moeten worden gezet. Voor de tussenliggende jaren zijn geen streefwaarden afgesproken. De realisatie van de doelstelling is vanaf 2009 tijdelijk beïnvloed door de recessie. In 2009 lag de bruto arbeidsparticipatie op 76%. Het CPB heeft in de MEV geraamd dat de bruto participatiegraad in 2010 en 2011 niet verder stijgt. Dit tijdelijke effect wordt veroorzaakt doordat mensen zich vanwege de conjuncturele situatie terugtrekken van de arbeidsmarkt. Het is de verwachting dat na de crisis de participatiegraad verder zal doorgroeien.

In het kader van de nieuwe «Europa 2020 strategie» is een EU-brede doelstelling op het gebied van participatie afgesproken van 75% in 2020 (netto arbeidsparticipatie 20–64 jarigen van minimaal 1 uur per week). De hiervan voor Nederland af te leiden doelstelling voor 2020 zal door het nieuwe kabinet worden vastgesteld.

200 000 mensen extra aan de slag

Met de 200 000 doelstelling van het kabinet Balkenende IV wordt beoogd om mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk te helpen. Het gaat het om de volumedaling van werkloosheids-, arbeidsongeschiktheids- en bijstandsuitkeringen in 2011 ten opzichte van 2007. Als gevolg van de economische crisis is het aantal mensen met een werkloosheidsuitkering sterk gestegen. Het is daardoor zeker dat de 200 000 doelstelling niet wordt gehaald.

Tabel 42.1 Indicatoren algemene doelstelling
 

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Streven 2011

Bruto arbeidsparticipatie 20–64 jaar (%)

74

76

76

 

Volume uitkeringen bijstand, ww en arbeids-ongeschikten (uitkeringsjaren x 1 000)

1 183

1 118

1 175

983

Bron: CPB, Macro Economische Verkenning

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 42.2 Begrotingsuitgaven Artikel 42 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

31 664

123 089

60 664

17 550

17 447

17 447

17 447

Uitgaven

33 310

123 278

60 726

17 612

17 509

17 469

17 447

        

Programma uitgaven

12 822

103 247

42 505

17 612

17 509

17 469

17 447

waarvan juridisch verplicht

  

68%

0%

0%

0%

0%

        

Operationele Doelstelling 2

       

Scholing en EVC

220

41 000

0

0

0

0

0

        

Operationele Doelstelling 3

       

Stimulering Arbeidsparticipatie

5 954

11 413

14 645

17 509

17 509

17 469

17 447

Jeugdwerkloosheid

5 117

48 396

27 000

0

0

0

0

Overig

1 531

2 438

860

103

0

0

0

        

Apparaatsuitgaven

20 488

20 031

18 221

0

0

0

0

Personeel en materieel

20 488

20 031

18 221

0

0

0

0

        

Ontvangsten

20 624

17 237

17 237

17 237

17 237

17 237

17 237

Scholing en EVC (Erkenning van Verworven Competenties)

Toelichting

De in het kader van de economische crisis getroffen tijdelijke arbeidsmaatregelen, omscholingsbonus en EVC-trajecten worden ultimo 2010 beëindigd.

Stimulering arbeidsparticipatie

In aanvulling op en ter versterking van het algemene arbeidsmarktbeleid is besloten tot het uitvoeren van een aantal aanvullende acties om de arbeidsparticipatie te vergroten. Hiervoor is in 2011 een budget van circa € 14,6 mln beschikbaar. Dit budget zal onder meer worden ingezet voor de Tijdelijke subsidieregeling raakvlak onderwijs en arbeidsmarkt (amendement van Hijum, TK 2007/2008, 31 200 XV, nr. 22) en voor projecten uit het interdepartementale programma «Iedereen Doet Mee nieuwe stijl» (N-IDM programma). Dit programma heeft tot doel de arbeidsdeelname van jongeren met een beperking te bevorderen door een integrale interdepartementale agenda gericht op de samenhang van regelingen in de zorg, op school en op het werk.

Daarnaast hebben de 18 gemeenten met aandachtswijken en het UWV de afgelopen jaren (2008–2010) op wijkniveau samengewerkt met als doel het arbeidspotentieel vanuit de wijken aan werk te helpen. In 2010 hebben SZW, WWI, Divosa en UWV gezamenlijk een quick scan uit laten voeren en is naar aanleiding daarvan een handreiking opgesteld. In 2011 zal deze aanpak en de verduurzaming verder gevolgd worden.

Jeugdwerkloosheid

Voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid is in 2011 een bedrag van € 27 mln beschikbaar voor de financiering van het «Actieplan Jeugdwerkloosheid»:

  • Voor het uitvoeren van de per regio gemaakte convenantafspraken (zoals bijvoorbeeld het plaatsen van een jongere op een baan, stageplek of leerwerktraject) is € 23 mln beschikbaar;

  • Voor het UWV-matchingsoffensief is € 3 mln beschikbaar, onder meer bedoeld voor de creatie van nieuwe banen voor hoger opgeleide schoolverlaters, die andere jongeren begeleiden naar werk;

  • Verder is € 1 mln beschikbaar voor aanvullende activiteiten door het projectteam Jeugdwerkloosheid.

Ook in 2011 zal in samenwerking met de collegadepartementen die zich focussen op het thema «jeugd» de jeugdwerkloosheid nauwlettend worden gevolgd.

Overig

Dit betreft beleidsondersteunende onderzoeken op het gebied van arbeidsparticipatie.

Ontvangsten

De ontvangsten hebben betrekking op de bestuurlijke boetes in het kader van de Wet Arbeid Vreemdelingen.

Tabel 42.3 Belasting- en premie-uitgaven artikel 42 (lopende prijzen x € 1 mln)

Artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Operationele doelstelling 2

       

Afdrachtvermindering onderwijs

348

420

367

372

378

384

390

        

Operationele doelstelling 3

       

Arbeidskorting voor ouderen

239

262

293

326

363

396

434

Doorwerkbonus

265

260

296

322

333

343

356

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

2

2

2

2

2

2

2

Premievrijstelling oudere werknemers

939

807

652

487

327

186

61

Premiekorting oudere werknemers

210

255

311

507

851

1 008

1 172

Premiekorting arbeidsgehandicapten

43

44

45

46

47

47

48

Bron: Ministerie van Financiën, Belastingdienst

Afdrachtvermindering onderwijs (WVA)

Toelichting

In tabel 42.3 is het volledige budgettair beslag van de afdrachtvermindering onderwijs gepresenteerd. De meeste onderdelen daarvan vallen onder de beleidsverantwoordelijkheid van het Ministerie van OCW (duale opleidingen). De WVA-startkwalificatie, waar SZW gezamenlijk met OCW voor verantwoordelijk is, is een onderdeel van de afdrachtvermindering onderwijs. Dit betreft een fiscale faciliteit voor werkgevers van werknemers die scholing volgen die gericht is op het behalen van het startkwalificatieniveau. De werkgever moet om voor deze regeling in aanmerking te kunnen komen over een verklaring van het UWV-WERKbedrijf beschikken dat de werknemer voor aanvang van de scholing een werkloze is of een voormalig werkloze is die uitsluitend als gevolg van deelname aan een re-integratietraject van een gemeente of het UWV niet langer een werkloze is. Een ander onderdeel waar SZW gezamenlijk met OCW voor verantwoordelijk is, is de afdrachtvermindering voor werkgevers die een werknemer in dienst hebben die een EVC-procedure volgt bij een erkende EVC-aanbieder. Hierbij geldt de voorwaarde dat de werkgever de kosten van de EVC-procedure voor zijn rekening neemt.

Arbeidskorting voor ouderen en Doorwerkbonus

Ter bevordering van de arbeidsparticipatie geldt voor ouderen die aan het begin van het kalenderjaar 57 jaar of ouder zijn een extra inkomens- en leeftijdafhankelijke arbeidskorting. Ouderen die bij het begin van het kalenderjaar 62 jaar of ouder zijn en blijven werken, ontvangen ter stimulering van de arbeidsparticipatie de doorwerkbonus. De systematiek is vergelijkbaar met de bestaande arbeidskorting voor ouderen vanaf 57 jaar.

De oplopende uitgaven voor de arbeids- en premiekorting voor ouderen en de doorwerkbonus weerspiegelen de voortdurende groei in de arbeidsparticipatie van ouderen.

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

De startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid stimuleert gedeeltelijk arbeidsongeschikten een eigen onderneming te starten om op deze wijze (gedeeltelijk) in het eigen inkomen te kunnen voorzien.

Premievrijstelling- en premiekorting oudere werknemers

De premievrijstelling oudere werknemers wordt vanaf 1-1-2009 langzaam afgebouwd en vervangen door een premiekortingsregeling. In het wetsvoorstel Premiekorting oudere werknemers is een premiekorting geregeld voor het in dienst nemen van uitkeringsgerechtigden van 50 jaar en ouder en voor het in dienst houden van werknemers in de leeftijd 62 jaar en ouder.

Premiekorting arbeidsgehandicapten (zie ook artikel 47)

Het in dienst nemen of houden van gedeeltelijk arbeidsgeschikten geeft de werkgever recht op een premiekorting (artikel 49, eerste lid, onderdeel d, Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv)) op zijn af te dragen premies werknemersverzekeringen van maximaal € 2 042 per jaar. Deze premiekorting geldt onder meer voor de werknemers die recht hebben op een WIA-uitkering of een Wajonguitkering, voor werknemers met een indicatiebeschikking als bedoeld in artikel 11 Wet sociale werkvoorziening en voor werknemers die volgens de CWI een structurele functionele beperking hebben waarbij de gemeente verantwoordelijk is voor ondersteuning bij het vinden van werk.

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2011

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele 						doelstelling 2011

OD 3 Juridisch verplicht

Toelichting

In het kader van de aanpak Jeugdwerkloosheid zijn met 30 regio’s convenanten gesloten. Voor het uitvoeren van de gemaakte afspraken in de convenanten worden financiële middelen aan de regio’s beschikbaar gesteld.

OD 3 Beleidsmatig gereserveerd

Op verzoek van de Tweede Kamer wordt uitvoering gegeven aan een 4-jarige subsidieregeling voor jongeren op het gebied van aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt. Verder worden gelden beschikbaar gesteld voor projecten uit het interdepartementale programma «Iedereen Doet Mee nieuwe stijl».

1 Beheerste ontwikkeling van de arbeidskosten

Operationele doelstelling

Motivering

Om ervoor te zorgen dat onze economie innovatief, concurrerend en ondernemend blijft en ook bij toenemende internationale concurrentie de welvaart kan waarborgen is een beheerste ontwikkeling van de arbeidskosten van belang. Een indicatie hiervan wordt gegeven door de arbeidskosten per eenheid product in de industrie in vergelijking met de concurrenten in het eurogebied.

Instrumenten en activiteiten

Beheersing van belastingen en premies die ten laste komen van het arbeidsinkomen. Hiermee wordt voorkomen dat belasting- en premiedruk worden afgewenteld en tot hogere arbeidskosten leiden.

Doelgroepen

De doelgroepen zijn zowel burgers als bedrijven.

Arbeidskosten

Indicatoren

De relatieve ontwikkeling van de arbeidskosten verbetert indien de arbeidskosten per eenheid product van de Nederlandse industrie minder stijgen of meer dalen dan die van de euroconcurrenten (Euroconcurrenten zijn alle landen binnen de Europese Unie die de Euro als munteenheid hanteren). De ontwikkeling van de arbeidskosten per eenheid product in de industrie wordt in belangrijke mate bepaald door de contractlonen die de sociale partners in vrije loononderhandelingen overeenkomen. Als gevolg van de wegvallende vraag door de economische crisis zijn de arbeidskosten per eenheid product in zowel Nederland als in de rest van Europa in 2009 gestegen. De stijging is in Nederland echter beperkter dan in andere landen. In 2010 en 2011 trekt zowel de productie als de loonkosten weer aan. Het sterke herstel van de productie zorgt in 2010 voor een forse daling van de arbeidskosten per eenheid product. In 2011 stijgen de productiviteit en lonen in ongeveer gelijke mate. Bij de euroconcurrenten zien we een vergelijkbaar, maar vertraagd patroon. In vergelijking met de euroconcurrenten is er in Nederland een relatiee daling van de arbeidskosten in 2010 met 0,25% en in 2011 een relatieve stijging met 0,75%.

Wig

De gemiddelde wig op het inkomen uit arbeid (het verschil tussen loonkosten en het netto loon als percentage van de loonkosten) is een goede indicator van de lastendruk zoals werkgevers en werknemers die ervaren. De veranderingen in het stelsel van belastingen en premies komen daarin goed traceerbaar tot uitdrukking. Het CPB gebruikt de indicator bij het opstellen van de loonramingen. De wig op het arbeidsinkomen is in 2009 afgenomen tot 42,2%. De wig wordt voor een deel bepaald door externe factoren. Zo zal mede als gevolg van de stijging van de ziektekostenpremies de wig op het arbeidsinkomen in 2010 toenemen tot 43,0% en in 2011 43,4%. Vanuit het oogpunt van participatie is een hogere wig niet wenselijk. Verlaging van de wig is echter afhankelijk van de beschikbare budgettaire ruimte voor lastenverlichting van burgers en bedrijven. Om bovenstaande redenen is het niet goed mogelijk om een streven te definiëren. Wel houdt het kabinet de lastenontwikkeling goed in de gaten en zal indien gewenst maatregelen treffen.

Administratieve lasten

Deze indicator is vervallen. In het coalitieakkoord was voor de periode 2007 tot 2011 een nieuwe rijksbrede administratieve lastenverlichting van netto 25% voor het bedrijfsleven afgesproken. Over de invulling van de taakstelling en de realisering ervan werd periodiek gerapporteerd in de rijksbrede voortgangsrapportages regeldruk bedrijven en burgers. Als gevolg van de val van het kabinet Balkenende IV vindt geen monitoring van de resultaten meer plaats in de Rijksbegroting. Een eindrapportage is op 27 april 2010 aan de Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2009/2010, 29 515, nr. 318). In deze rapportage is onder andere vermeld dat de huidige realisatie van de lastenreductie 13% is en dat deze verder op zal lopen tot een reductie van netto 20% in 2011. Afhankelijk van de maatregelen van een nieuw kabinet kan de reductie verder oplopen naar 28% ten opzichte van 1 maart 2007.

Tabel 42.4 Indicatoren operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Streven 2010

Streven 2011

Ontwikkeling arbeidskosten t.o.v. EUROgebied (%)

– 1,6

– 0,25

1,75

Omvang van wig inclusief werkgeverslasten (%)

42,2

Bron: CPB, Macro Economische Verkenning

Arbeidskosten

Kengetallen

In tabel 42.5 worden ter aanvulling op de genoemde indicator in tabel 42.4 de afzonderlijke waarden weergegeven van de ontwikkeling van de arbeidskosten per eenheid product in de industrie in Nederland en de ontwikkeling van de arbeidskosten per eenheid product in de industrie bij de euroconcurrenten. De ontwikkeling van de arbeidskosten per eenheid product worden bepaald door de mutatie van de loonvoet ten opzichte van de productiviteitsontwikkeling.

Tabel 42.5 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Raming 2010

Raming 2011

Ontwikkeling arbeidskosten per eenheid product in de industrie

   

1. Nederland

7,9

– 6,0

– 0,25

2. Euroconcurrenten

9,5

– 5,75

– 1,0

Bron: CPB, Macro Economische Verkenning

2 Stijging van het aandeel werkenden en werklozen in de beroepsbevolking met een startkwalificatie

Operationele doelstelling

Motivering

Om duurzame arbeidsparticipatie te bevorderen, is het van belang dat meer mensen een startkwalificatie behalen. Een startkwalificatie (MBO-2 of HAVO-VWO) is het minimale onderwijsniveau dat nodig is om kans te maken op duurzaam werk.

Algemeen

Instrumenten en activiteiten

  • Fiscale faciliteiten voor werkgevers (Afdrachtvermindering onderwijs waaronder WVA-startkwalificatie en de afdrachtvermindering voor werkgevers die een werknemer in dienst hebben die een EVC-procedure volgt, zie toelichting bij tabel 42.3);

  • Aftrek studiekosten of andere scholingsuitgaven bij de aangifte inkomstenbelasting;

  • Subsidieregeling ESF 2007–2013 (voor scholing van o.a. werkenden kan Europese subsidie worden verkregen).

Specifiek: Projectdirectie Leren en Werken

  • Tijdelijke stimuleringsregeling Leren en Werken voor werkende jongeren zonder startkwalificatie, werkzoekenden en met werkloosheid bedreigden. Deze regeling, die niet uitsluitend bedoeld is voor mensen zonder startkwalificatie, heeft tot doel de toegankelijkheid van scholing en EVC te bevorderen door het opzetten van een regionale infrastructuur voor een Leven Lang Leren. Dit gebeurt door middel van regionale samenwerking tussen onderwijs, ondernemers en lokale overheid;

  • Structurele basisfinanciering voor 44 leerwerkloketten;

  • Stimuleringsmaatregel Leercultuur in het MKB. Met deze regeling krijgen bedrijven de kans om met deskundig advies hun interne leercultuur te versterken, gericht op een brede en duurzame inzetbaarheid van hun medewerkers;

  • Informatievoorziening (www.ervaringscertificaat.nl en financieel.lerenenwerken.nl).

Deze instrumenten en activiteiten komen voor rekening van de projectdirectie Leren & Werken, een gezamenlijke directie van de ministeries van OCW en SZW. De middelen van de projectdirectie zijn opgenomen in de begroting van het ministerie van OCW, met uitzondering van de basisfinanciering voor leerwerkloketten (zie basisvoorziening UWV op artikel 47).

Doelgroepen

Werkenden en werkzoekenden zonder startkwalificatie.

Aandeel in de beroepsbevolking met startkwalificatie

Indicatoren

Het percentage geeft aan welk deel van de beroepsbevolking (25–65 jaar) een startkwalificatie heeft. Het streven dat meer dan 79% van de beroepsbevolking een startkwalificatie bezit moet in 2010 gerealiseerd zijn. Voor 2011 is er geen streefwaarde. Evenwel dient het niveau van 79% tenminste gehandhaafd te blijven. Door een veranderde (nauwkeuriger) meetmethode van het CBS komt het realisatiepercentage structureel 1% lager uit, waardoor de doelstelling van 80% in 2010 verlaagd is naar 79%. Overigens als gevolg van de krapte op de arbeidsmarkt in 2008 zijn ook veel personen zonder startkwalificatie in staat gebleken tot de arbeidsmarkt toe te treden. Hierdoor lopen de realisatiecijfers achter bij het streefpercentage.

Tabel 42.6 Indicatoren operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2009

Streven 2010

Streven 2011

Aandeel in de beroepsbevolking (25–65 jaar) met startkwalificatie (%)

77,6

> 79

 

Bron: CBS, Statline

3 Wegnemen van factoren die de arbeidsparticipatie van specifieke groepen belemmeren

Operationele doelstelling

Motivering

Om te voorkomen dat de arbeidsparticipatie van specifieke groepen achterblijft.

Activiteiten en instrumenten gericht op jongeren:

Activiteiten en instrumenten

  • Proactief volgen of de doelstellingen uit de convenantafspraken met de regio’s worden gerealiseerd en de regio’s waar nodig daarbij ondersteuning bieden;

  • Matchingoffensief UWV, waarin de vraag naar arbeid beter wordt afgestemd op het aanbod en de kwaliteiten van de jongeren;

  • Vierjarige subsidieregeling raakvlak onderwijs en arbeidsmarkt (amendement Van Hijum, TK 2007/2008, 31 200 XV, nr. 22).

Activiteiten en instrumenten gericht op ouderen:

  • Extra arbeidskorting;

  • Doorwerkbonus;

  • Premievrijstelling- en premiekorting oudere werknemers.

Activiteiten en instrumenten gericht op etnische minderheden:

  • Ontwikkelen van vaardigheden en competenties onder allochtone jongeren op (v)mbo niveau ter voorbereiding op de arbeidsmarkt;

  • Faciliteren van organisaties betrokken bij het naar werk bemiddelen van vluchtelingen;

  • Stimuleren van regionale partners in het begeleiden van allochtone vrouwen naar werk in het verlengde van het landelijke project «1001 kracht» (uitvoering motie Arib, Kamerstukken II, 2007/2008, 30 420, nr. 87);

  • Stimuleren diversiteitsbeleid onder werkgevers.

Overige activiteiten:

  • Handhaven Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) door de Arbeidsinspectie in samenwerking met de Vreemdelingenpolitie en de Belastingdienst;

  • Grensarbeid: In het kader van grensoverschrijdende samenwerking heeft SZW gezamenlijk met het zusterministerie van de Duitse deelstaat Noord-Rijnland-Westfalen een internetportal voor grensarbeiders in Nederland en Duitsland opgericht. Er worden voorbereidingen getroffen voor de uitbreiding van deze portal met België en Vlaanderen. Tevens is door de ministers van Nederland en Noord-Rijnland-Westfalen een stuurgroep benoemd die zal adviseren over praktische maatregelen die de grensoverschrijdende arbeidsmarkt en arbeidsmobiliteit kunnen bevorderen. Daarnaast is een netwerk in voorbereiding dat uniformiteit van informatieverstrekking van verschillende instanties bevordert en, indien nodig, op basis daarvan suggesties doet voor aanpassingen voor de genoemde internetportal. Hiermee is invulling gegeven aan de motie Weekers (Kamerstukken II, 2009–2010, 26 834, nr. 26), die opriep tot blijvende aandacht voor de grensarbeidersproblematiek middels bestuurlijk overleg.

Activiteiten en instrumenten gericht op personen met een arbeidsbelemmering zijn opgenomen in artikel 47 en 48.

  • Jongeren;

  • Ouderen;

  • Vrouwen;

  • Etnische minderheden;

  • Arbeidsbelemmerden;

  • Grensarbeiders.

Doelgroepen

Indicatoren

Het kabinet Balkenende IV hanteert als doelstelling om tot 80% bruto arbeidsparticipatie te komen in 2016. De indicator hiervoor is opgenomen onder de algemene doelstelling van dit artikel. De uitsplitsing van deze doelstelling naar specifieke groepen wordt niet zinvol geacht, omdat hiervoor geen specifiek beleid wordt gevoerd. Om de ontwikkeling van de netto arbeidsparticipatie van de specifieke groepen te kunnen volgen in de begroting, zijn hiervoor bij deze operationele doelstelling enkele kengetallen opgenomen.

Netto arbeidsparticipatie

Kengetallen

De genoemde participatiecijfers betreffen de netto arbeidsparticipatie. Dit is het aandeel van mensen met een baan van minimaal 12 uur per week in de genoemde specifieke bevolkingsgroep. Anders dan bij de bruto arbeidsparticipatie (zie tabel 42.1) worden bij de netto arbeidsparticipatie werklozen niet meegeteld.

Werkloze jongeren

Het percentage werkloze jongeren is het aandeel van jongeren in de totale werkloosheidscijfers. Hierbij worden twee cijfers gepresenteerd: de categorie werkloze niet schoolgaande jongeren 18–26 jaar die aansluit bij de Wet investeren in jongeren (WIJ) en de categorie werkloze jongeren 15–22 jaar. Het kengetal van jongeren 15–22 jaar blijft gehandhaafd in de begroting, omdat juist in deze leeftijdscategorie de jeugdwerkloosheid het hoogst is.

Wet arbeid vreemdelingen (WAV)

Overtreding WAV is het percentage van de door de Arbeidsinspectie bezochte bedrijven dat zich niet houdt aan de regels van de Wet Arbeid Vreemdelingen.

Tabel 42.7 Kengetallen operationele doelstelling 3
 

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Netto arbeidsparticipatie 15–64 jaar1

66,2

67,5

67,2

Netto arbeidsparticipatie niet-westerse allochtonen1

53,3

56,5

54,7

Netto arbeidsparticipatie ouderen (55–65 jaar)1

42,7

44,8

46,8

Netto arbeidsparticipatie vrouwen1

57,2

59,0

59,7

Percentage werkloze jongeren (15–22 jaar)2

9,0

8,6

12,8

Percentage werkloze niet-schoolgaande jongeren (18–26 jaar) wet WIJ2

5,6

5,3

8,0

Percentage door AI bezochte bedrijven waarbij overtreding WAV is vastgesteld3

18

17

17

XNoot
1

Bron: CBS, Statline

XNoot
2

Bron: CBS, EBB Kernprogramma

XNoot
3

Bron: SZW/AI, jaarverslag

Toelichting

De realisatiecijfers 2009 geven een eerste indicatie van de gevolgen van de economische crisis op de arbeidsparticipatie en werkloosheid (van jongeren). De invloed van de economische crisis op de arbeidsparticipatie van ouderen en vrouwen blijkt uit het afvlakken van de groei. In de hierna volgende grafiek wordt de netto arbeidsparticipatie van specifieke groepen voor de jaren 2001 tot en met 2009 in beeld gebracht.

Grafiek netto arbeidsparticipatie specifieke groepen

Grafiek netto arbeidsparticipatie specifieke 						  groepen

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Tabel 42.8 Onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

Geen

   

Beleidsdoorlichting

Zorgdragen voor een toename van de arbeidsparticipatie

OD 1 en 2

A. 2011

B. 2011

 
  

OD 3

A. 2012/2013

B. 2012/2013

 

Effecten onderzoek ex post

Geen

   

Overig evaluatieonderzoek

Geen

   

Toelichting

De beleidsdoorlichting zal zich richten op OD 1 (beheerste ontwikkeling van de arbeidskosten) en OD 2 (stijging van het aandeel werkenden en werklozen in de beroepsbevolking met een startkwalificatie). Deze twee operationele doelstellingen vormen samen het algemene deel van arbeidsparticipatie. De beleidsdoorlichting van OD 3 (arbeidsparticipatie specifieke groepen) zal voor het onderdeel re-integratie-inspanningen in samenhang met de beleidsdoorlichting Re-integratie (artikel 47) worden bezien (in 2013). Het onderdeel «arbeidsparticipatie ouderen» wordt naar verwachting in 2012 afgerond.

Artikel

43 Arbeidsverhoudingen

Artikel

Zorgdragen voor een flexibel instrumentarium voor moderne arbeidsverhoudingen en voorwaarden

Algemene doelstelling

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Om bij te dragen aan evenwichtige arbeidsverhoudingen, waarbij werknemers een minimumniveau van arbeidsrechtelijke bescherming wordt geboden dat in overeenstemming is met de maatschappelijke ontwikkelingen en dat sociale partners voldoende ruimte biedt voor eigen verantwoordelijkheid.

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • de vormgeving en het onderhoud van het wettelijke instrumentarium ten behoeve van de zelfregulering door sociale partners en van de structuur van het overleg met de sociale partners;

  • de vormgeving en het onderhoud van een basisniveau van wettelijke arbeidsrechtelijke bescherming en de bevordering van de naleving daarvan;

  • de vormgeving en werking van het wettelijke stelsel van verlofregelingen, met inbegrip van de levensloopregeling;

  • de vormgeving en het onderhoud van de wetgeving gericht op gelijke behandeling bij arbeid en de bevordering van de naleving daarvan.

Externe factoren

Behalen van deze doelstelling hangt af van:

  • de toepassing van het wettelijke instrumentarium door werkgevers en werknemers;

  • maatschappelijk draagvlak voor de in de wetgeving neergelegde normen;

  • de beschikbaarheid van een voldoende effectief handhavingsinstrumentarium voor hetzij werkgevers en werknemers, hetzij de overheid.

Effectgegevens

Behalen van deze doelstelling heeft als effecten dat:

  • sociale partners stabiele en evenwichtige arbeidsverhoudingen tot stand brengen en ondernemingen goed functioneren door betrokkenheid van werknemers;

  • een verantwoorde ontwikkeling van collectief tussen sociale partners afgesproken arbeidsvoorwaarden plaatsvindt;

  • een goede balans ontstaat tussen de rechten en plichten voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst met inbegrip van een adequaat stelsel van ontslagbescherming;

  • werkenden in staat zijn arbeid te combineren met zorgtaken;

  • op de arbeidsmarkt minder ongerechtvaardigde verschillen in de behandeling van werkzoekenden en van werknemers bestaan.

Indicatoren

Artikel 43 kent geen indicatoren op het niveau van de algemene doelstelling, deels omdat het beoogde effect van het beleid niet kan worden gekwantificeerd, deels omdat het beleidseffect niet kan worden geïsoleerd van andere factoren.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 43.1: Begrotingsuitgaven Artikel 43 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

21 326

22 463

17 950

5 627

5 730

5 730

5 730

Uitgaven

21 675

23 153

17 798

5 515

5 668

5 708

5 730

        

Programma uitgaven

4 907

6 709

4 469

5 515

5 668

5 708

5 730

waarvan juridisch verplicht

  

8%

0%

0%

0%

0%

        

Algemene Doelstelling

       

Handhaving

487

424

644

644

644

644

644

Overig

751

3 683

1 587

2 674

2 777

2 777

2 777

Operationele Doelstelling 1

       

Subsidies

291

334

515

515

515

515

515

Overig

26

478

209

209

209

209

209

Operationele Doelstelling 2

       

Subsidies

0

0

80

0

0

0

0

Voorlichting

0

0

0

0

0

0

0

Operationele Doelstelling 3

       

Overig

2 876

1 325

552

592

642

642

642

Operationele Doelstelling 4

       

Subsidies

251

262

679

678

678

718

740

Overig

225

203

203

203

203

203

203

        

Apparaatsuitgaven

16 768

16 444

13 329

0

0

0

0

Personeel en materieel

16 768

16 444

13 329

0

0

0

0

        

Ontvangsten

760

1 711

1 711

1 711

1 711

1 711

1 711

Programma uitgaven

Toelichting

  • Het budget overig onder de algemene doelstelling was in 2010 eenmalig hoger als gevolg van een herschikking van middelen ten behoeve van onderzoek naar artikel 42. Als gevolg van deze eenmalige herschikking neemt het budget in 2011 ten opzichte van 2010 met ruim € 2 miljoen af;

  • Het budget in 2011 onder de operationele doelstelling 2 betreft een eenmalig subsidiebudget voor een initiatief ten behoeve van bescherming van werknemersbelangen;

  • De middelen onder operationele doelstelling 3 nemen af vanwege de afronding van de werkzaamheden van de Taskforce DeeltijdPlus;

  • De andere budgetten betreffen merendeels beleidsondersteunende budgetten die aan de hand van de jaarplannen aan de directies worden toebedeeld.

Ontvangsten

De ontvangsten betreffen bestuurlijke boetes die volgen uit de handhaving van de Wet minimumloon (WML).

Tabel 43.2 Premiegefinancierde uitgaven Artikel 43 (x € 1 000)

Artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Uitgaven

1 122 000

1 160 550

1 199 065

1 253 084

1 317 101

1 391 753

1 470 879

        

Programmauitgaven

1 122 000

1 160 550

1 171 661

1 193 162

1 215 383

1 238 050

1 261 169

Operationele doelstelling 3

       

Zwangerschaps/bev. verlof uitkeringslasten

1 093 000

1 148 777

1 161 193

1 182 979

1 205 200

1 227 867

1 250 991

Zwangerschaps/bev. verlof uitvoeringskosten

29 000

11 773

10 468

10 183

10 183

10 183

10 183

        

Nominaal

0

0

27 404

59 922

101 718

153 703

209 705

        

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Uitkeringslasten zwangerschaps- en bevallingsverlof

Toelichting

De laatste jaren zijn de uitgaven aan uitkeringen voor zwangerschaps- en bevallingsverlof gestegen. Ook voor de komende jaren wordt een stijging verwacht. De stijging van de uitgaven wordt veroorzaakt door een verdere toename van de arbeidsparticipatie van vrouwen, zowel in aantal als in uren. Daarnaast zal naar verwachting het brutosalaris van vrouwen die een uitkering vanwege zwangerschaps- en bevallingsverlof ontvangen sneller stijgen dan de loonvoet in Nederland.

Uitvoeringskosten zwangerschaps- en bevallingsverlof

Intern UWV heeft een herijking van uitvoeringskosten plaatsgevonden. De uitvoeringskosten voor de uitkeringen voor zwangerschaps- en bevallingverlof komen hierdoor in 2011 en latere jaren hoger uit. Bij najaarsnota wordt deze budgettair neutrale herijking ook doorgevoerd in de SZW-begroting.

Tabel 43.3 Fiscale uitgaven Artikel 43 (x € 1 mln)

artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Operationele doelstelling 3

       

Levensloopregeling

353

341

329

317

305

290

274

Ouderschapsverlofkorting

62

67

67

67

67

67

67

Bron: Ministerie van Financiën, Belastingdienst

Toelichting

De fiscale uitgave aan de levensloopregeling die hier wordt gepresenteerd bestaat hoofdzakelijk uit een saldo van twee effecten: de inkomensderving door inleg in de levensloopregeling en de extra inkomsten vanwege opname van het levenslooptegoed. Naar verwachting blijft de komende jaren de inkomensderving door inleg in de levensloopregeling stabiel, terwijl de extra inkomsten vanwege opname van het levenslooptegoed zullen toenemen.

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2011

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele 						doelstelling 2011

Toelichting

De juridische verplichting bij OD 4 betreft onder andere de bekostiging van de commissie gelijke behandeling. Het bestuurlijk gebonden deel van het budget van OD1 betreft de Subsidieregeling Kwaliteit Arbeidsverhoudingen.

1 Het bevorderen van stabiele en evenwichtige arbeidsverhoudingen

Operationele doelstelling

  • Stabiele en evenwichtige arbeidsverhoudingen bevorderen door het recht op onderhandeling door sociale partners te waarborgen en collectieve arbeidsvoorwaardenvorming te regelen;

  • Het grondwettelijke recht op medezeggenschap door werknemers regelen, waarborgen en bevorderen;

  • Het in stand houden van een adequate overlegstructuur tussen het kabinet en sociale partners ten behoeve van onderlinge beleidsafstemming, coördinatie op sociaal en sociaaleconomisch terrein en om zoveel mogelijk draagvlak te verkrijgen voor het kabinetsbeleid.

Motivering

  • Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (CAO), Wet op het Algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (AVV) en Wet op de loonvorming;

  • Wet op de bedrijfsorganisatie (WBO);

  • Wet op de ondernemingsraden (WOR), Wet op de Europese ondernemingsraden (WEOR) en Wet rol werknemers Europese vennootschap;

  • Overleg tussen werkgevers- en werknemersorganisaties en de overheid, waaronder het voor- en najaarsoverleg tussen het kabinet en de Stichting van de Arbeid;

  • Subsidieregeling kwaliteit arbeidsverhoudingen.

Instrumenten

  • Uitvoeren van de ministeriële taken op grond van de wet CAO en de wet AVV, waaronder:

    • het registreren van cao’s en bevestigen van de ontvangst van de melding van het sluiten, wijzigen of opzeggen van cao’s;

    • het verrichten van cao-onderzoek en rapporteren van belangrijke cao-ontwikkelingen, onder andere aan het parlement en sociale partners;

    • het voorbereiden van besluiten van algemeenverbindendverklaring van (bepalingen van) cao’s en het behandelen van tegen verzoeken tot algemeenverbindendverklaring ingediende bedenkingen en dispensatieverzoeken aan de hand van het Toetsingskader AVV;

  • Het onderhouden van een adequate overlegstructuur tussen kabinet en sociale partners en het voeren van overleg met sociale partners in het bijzonder op centraal niveau, maar ook op decentraal niveau;

  • Stimuleren van de kwaliteit van de medezeggenschap;

  • Uitvoering subsidieregeling kwaliteit arbeidsverhoudingen, waarbij jaarlijks op basis van 50-procentsmedefinanciering circa 10 subsidies worden verleend aan innovatieve en concrete projecten die bijdragen aan daadwerkelijke veranderingen op het terrein van de arbeidsverhoudingen;

  • Naar aanleiding van het kabinetsstandpunt medezeggenschap 2009 zal in december 2010 een conceptwetsvoorstel ter wijziging van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) voor consultatie gereed zijn. In het voorjaar van 2011 zal het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer voor behandeling worden aangeboden.

Activiteiten

  • Sociale partners (werkgevers en werknemers) en hun organisaties;

  • Ondernemingsraden en Europese ondernemingsraden;

  • (Hoofd)product- en (hoofd)bedrijfschappen en de SER.

Doelgroepen

Indicatoren

Output en outcome zijn, zoals geconcludeerd in de Beleidsdoorlichting Arbeidsverhoudingen (Kamerstukken II, 2008–2009, 30 982, nr. 5), moeilijk objectief meetbaar. De verantwoordelijkheid voor het toepassen van het voor zelfregulering aangeboden instrumentarium ligt bij de sociale partners. Het overleg met sociale partners kent telkens wisselende onderwerpen. Er zijn daarom geen indicatoren geformuleerd. De gehanteerde kengetallen geven inzicht in het gebruik van de instrumenten, maar zijn geen eenduidige indicatoren voor de doelmatigheid en doeltreffendheid.

Kengetallen

De gehanteerde kengetallen geven inzicht in de mate waarin de sociale partners gebruik maken van het instrumentarium voor vormgeving van de arbeidsverhoudingen:

  • Het gebruik van de instrumenten van cao en avv varieert door de jaren heen, mede afhankelijk van factoren als het sociaal-economisch klimaat.

  • Het aandeel Ondernemingsraadplichtige ondernemingen met OR is afgenomen naar 70%. Deze daling doet zich vooral voor onder bedrijven met een omvang van 50 tot 75 werknemers. Deze afname wordt mogelijk deels veroorzaakt wordt door een wijziging van de steekproef die in het onderzoek wordt gehanteerd.

Tabel 43.4 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

cao/avv

    

Aantal bedrijfstak-cao’s

198

192

190

188

Aantal direct gebonden werknemers

4 449 500

4 644 500

4 699 500

4 954 200

Aantal door avv gebonden werknemers

770 500

676 000

855 500

843 800

Aantal ondernemingen-cao’s

517

524

558

521

Aantal gebonden werknemers

588 000

543 000

594 500

574 100

Totaal aantal cao’s

715

716

748

709

Totaal aantal werknemers onder cao’s

5 808 000

5 863 500

6 149 500

6 372 100

Bron: SZW, voorjaarsrapportage cao-afspraken

Tabel 43.5 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2002

Realisatie 2005

Realisatie 2008

 

Medezeggenschap

    

Percentage OR-plichtige ondernemingen met OR

71

76

70

 

Bron: RvB (2002 en 2005) en Regioplan (2008), Onderzoek naleving WOR

2 Zorgdragen voor een goede balans tussen rechten en plichten van werkgevers en werknemers voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst

Operationele doelstelling

Motivering

Om de bescherming van werknemers te waarborgen, in evenwicht met de belangen van de onderneming en met inachtneming van de eigen rol en verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers, en om op een verantwoorde wijze een flexibele werking van de arbeidsmarkt te bevorderen.

  • Het arbeidsovereenkomstenrecht, inclusief het ontslagrecht;

  • Het Buitengewoon Besluit arbeidsverhoudingen 1945 (BBA) en de daarop gebaseerde regels betreffende ontslag en werktijdverkorting;

  • De Wet melding collectief ontslag (WMCO);

  • De Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) en daarop gebaseerde regels betreffende bestuurlijke handhaving van de WML;

  • Het Besluit minimumjeugdloonregeling;

  • Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi);

  • Voorlichting.

Instrumenten

  • Het verlenen van ontslagvergunningen door het UWV (ex artikel 6 BBA);

  • Het verlenen van tijdelijke ontheffingen van het verbod om de arbeidstijd te verminderen (ex artikel 8 BBA);

  • Het verlenen van goedkeuring als bedoeld in artikel 6 lid 4 van de Wet melding collectief ontslag;

  • Het handhaven van de Wet minimum loon en minimum vakantiebijslag (WML) door de Arbeidsinspectie door het opleggen van bestuurlijke boetes en lasten onder dwangsom bij onderbetaling;

  • Het beleid met betrekking tot de flexibiliteit op de arbeidsmarkt;

  • Het beleid gericht op het tegengaan van arbeidsgerelateerde uitbuiting;

  • Wijziging van het Burgerlijk Wetboek houdende afschaffing van de beperkte opbouw van minimumvakantierechten tijdens ziekte in verband met jurisprudentie van het Hof van Justitie;

  • Wijziging van de Wet melding collectief ontslag in verband met het van toepassing verklaren van die wet op de beëindiging van een dienstbetrekking door middel van een beëindigingsovereenkomst.

  • Het beleid met betrekking tot de handhaving van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi);

  • Wijziging van de Waadi en de WML met het oog op effectievere controles door private instanties, en verbetering van de effectiviteit van het door de uitzendbranche ontwikkelde keurmerk;

  • Het stimuleren en ondersteunen van initiatieven op het terrein van sociale innovatie;

  • Het bijdragen aan de totstandkoming, aanpassing en implementatie van internationale regelgeving en het rapporteren daarover.

Activiteiten

  • Werknemers;

  • Werkgevers.

Doelgroepen

Indicatoren

Operationele doelstelling 2 kent geen kwantitatieve streefwaarden.De doelstelling van het beleid is te komen tot een transparante regelgeving waarbij op evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met de bescherming van de werknemers en de vereisten van de onderneming. Voor dit evenwicht is geen objectieve indicator te geven.

Kengetallen

Op basis van voorlopige realisaties van het aantal ontslagaanvragen over de eerste helft van 2010 en de instroom verwachting in de WW is het aantal ontslagaanvragen en ontbindingsverzoeken voor 2010 geraamd. Gezien de verwachte lichte daling van de instroom in de WW in 2011 wordt in dat jaar ook een enigszins lager niveau van ontslagaanvragen en ontbindingsverzoeken geraamd.

Tabel 43.6 Kengetallen operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2009

Raming 2010

Raming 2011

Ontslagen1

   

Aantal ontslagaanvragen UWV

60 064

42 000

41 000

Waarvan via collectieve aanvraag (%)

18

18

18

Aantal ontbindingsverzoeken rechtbanken

29 854

28 000

27 000

Totaal aantal aanvragen en verzoeken

89 918

70 000

68 000

Aanvragen WTV (reguliere regeling werktijdverkorting)2

   

Aantal aanvragen

142

150

150

Aantal toegewezen

82

100

100

Handhaving WML3

   

Aantal inspecties WAV/WML

9 723

10 000

10 000

Aantal opgelegde boetes

58

60

80

XNoot
1

Bron: UWV, jaarverslag

XNoot
2

Bron: SZW, onderzoeksrapport werktijdverkorting

XNoot
3

Bron: SZW/AI, jaarverslag

3 Bevorderen van het combineren van arbeid en zorg

Operationele doelstelling

Motivering

Om werknemers in staat te stellen de arbeidsduur (tijdelijk) aan te passen in verband met zorgtaken.

  • Wet arbeid en zorg;

  • Wet aanpassing arbeidsduur;

  • Levensloopregeling.

Instrumenten

  • Uitwerking van de Beleidsverkenning modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden (Kamerstukken II 2008–2009, 26 447, nr. 42) in wetgeving;

  • Implementatie van de Richtlijn 2010/18/EU inzake ouderschapsverlof en Richtlijn 2010/41/EU betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen.

Activiteiten

  • (Potentiële) werknemers;

  • Zelfstandigen (in verband met zwangerschaps- en bevallingsuitkering);

  • Werkgevers.

Doelgroepen

Indicatoren

De discrepantie tussen feitelijke en gewenste opname van verlof wordt gemeten als het aandeel werknemers (m/v) dat behoefte heeft aan verlof, maar dit (nog) niet gebruikt, op het totaal aantal werknemers (m/v) met behoefte aan verlof. De volgende vormen van verlof zijn meegenomen in de meting van de indicator: ouderschapsverlof, kortdurend zorgverlof en langdurend zorgverlof.

Bij de huidige prestatie-indicator wordt de behoefte aan verlof als gegeven genomen, ongeacht andere instrumenten die werknemers kunnen benutten voor de combinatie van arbeid en zorg, zoals flexibele arbeidspatronen. In het Jaarverslag 2009 is daarom vermeld dat zal worden bezien of een indicator kan worden geformuleerd die hierop aansluit. Momenteel worden de mogelijkheden van een dergelijke indicator onderzocht. Om die reden is voor de huidige indicator geen streefwaarde voor 2011 geformuleerd.

Tabel 43.7 Indicatoren operationele doelstelling 3
 

Realisatie 2007

Realisatie 2009

Streven 2011

Discrepantie tussen feitelijke en gewenste opname van verlof (%)

45

44

Bron: CBS, EBB module arbeid en zorg

Kengetallen

De kengetallen over zwangerschaps- en bevallingsverlof, adoptieverlof, ouderschapsverlof en de levensloopregeling betreffen het gebruik (aantal toekenningen respectievelijk deelnemers).

Over ouderschapsverlof is het aantal personen vermeld dat in een jaar ouderschapsverlof heeft opgenomen. In eerdere jaren werd het aantal personen dat in het betreffende jaar met ouderschapsverlof startte gepresenteerd. Met de uitbreiding van het ouderschapsverlof van 13 naar 26 weken in 2009 zal naar verwachting het aantal ouders dat het verlof over meerdere jaren spreidt toenemen.

Tabel 43.8 Kengetallen operationele doelstelling 3
 

Realisatie 2009

Raming 2010

Raming 2012

Zwangerschaps- en bevallingsverlofuitkering (x 1 000)

   

– aantal toekenningen werknemers1

139

143

144

– aantal toekenningen zelfstandigen1

7,5

7,5

7,5

Adoptieverlof (x 1 000)

   

– aantal toekenningen werknemers1

1,2

1,2

1,2

Ouderschapsverlof (x 1 000)

   

– Aantal werknemers met ouderschapsverlof (betaald en onbetaald)2

124

124

124

– Aantal ontvangers ouderschapsverlofkorting3

78

85

85

Levensloopregeling (x 1 000)

   

– aantal actieve deelnemers4

249

249

249

XNoot
1

Bron: UWV, jaarverslag

XNoot
2

Bron: CBS, EBB module Arbeid en zorg

XNoot
3

Bron: CBS, EBB module Levensloop

XNoot
4

Bron: SZW-berekening

4 Bevorderen van gelijke kansen op de arbeidsmarkt en toegang tot de arbeidsmarkt door bescherming te bieden tegen ongelijke behandeling bij arbeid en beroep

Operationele doelstelling

Motivering

Om werknemers en werkzoekenden bescherming te bieden tegen ongelijke behandeling en te waarborgen dat eenieder gelijke kansen heeft op het terrein van arbeid.

  • Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid;

  • Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen;

  • Wet verbod van onderscheid op grond van arbeidsduur;

  • Wet gelijke behandeling van tijdelijke en vaste werknemers;

  • Commissie gelijke behandeling;

  • Commissie klachtenbehandeling aanstellingskeuringen.

Instrumenten

  • Integratie van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid, de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen en de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte in de Algemene wet gelijke behandeling;

  • Het tegengaan van ongerechtvaardigd leeftijdsonderscheid door voorlichting en overleg met sociale partners;

  • Het bevorderen van behoud en verbetering van de inzetbaarheid van werknemers met het bevorderen van leeftijdsbewust beleid, stimuleren van het omvormen van categorale ontziemaatregelen voor ouderen en wegnemen van belemmeringen om na het 65e jaar door te werken;

  • Het terugdringen van ongelijke beloning in strijd met de wet door voorlichting, onderzoek, ontwikkeling van instrumenten en overleg met sociale partners;

  • Het tegengaan van negatieve beeldvorming en discriminatie van etnische minderheden op de arbeidsmarkt.

Activiteiten

  • Werkgevers, werknemers en hun vertegenwoordigers;

  • Relevante belangenorganisaties en organisaties van professionals.

Doelgroepen

Indicatoren

Tot en met de begroting 2010 waren de gegevens voor de indicator in de tabel 43.8 ontleend aan een analyse door de Arbeidsinspectie (AI); met ingang van de begroting 2011 vormen gegevens van het CBS daarvoor de grondslag. Het voor 2006 door de AI berekende gecorrigeerde beloningsverschil bedroeg 6,5% (bedrijfsleven) en 2,6% (overheid). Voor 2008 berekent het CBS een gecorrigeerd verschil van 9% (bedrijfsleven) en 7% (overheid).

Het door het CBS berekende gecorrigeerde beloningsverschil over 2007 en 2008 levert een duidelijk verschil op met het gecorrigeerde beloningsverschil over 2006 zoals berekend door de AI. Uit de onderzoeken naar beloningsverschillen blijkt dat het niet mogelijk is om alle verklarende variabelen volledig te specificeren en te onderzoeken. Dit gegeven in combinatie met het geconstateerde verschil vormen aanleiding om te bezien in hoeverre het gecorrigeerde beloningsverschil een bruikbare indicator is voor de aanwezigheid van beloningsdiscriminatie. De mogelijkheid om een andere methodiek te hanteren om zodoende een meer concrete indicator voor de aanwezigheid van beloningsdiscriminatie te hanteren wordt hierbij overwogen.

Dit laat onverlet dat het beleid erop gericht blijft de beloningsverschillen te doen afnemen. De voor 2012 gehanteerde streefwaarden zijn aangepast aan de cijfers zoals deze voortvloeien uit de door het CBS gehanteerde methodiek.

Tabel 43.9 Indicatoren operationele doelstelling 4
 

Realisatie 20061

Realisatie 20072

Realisatie 20082

Streven 2012

Gecorrigeerde beloningsverschillen (%)

    

Verschil man–vrouw bedrijfsleven

– 6,5

– 9

– 9

< – 9

Verschil man–vrouw overheid

– 2,6

– 8

– 7

< – 7

     

Ongecorrigeerde beloningsverschillen (%)

    

Verschil man–vrouw bedrijfsleven

– 23

– 22

– 22

< – 22

Verschil man–vrouw overheid

– 12

– 14

– 15

< – 15

XNoot
1

Bron: SZW/AI, de arbeidsmarktpositie van werknemers in 2006

XNoot
2

Bron: CBS, Beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen, 2010

Kengetallen

De gegevens van de Commissie gelijke behandeling en van de Commissie klachtenbehandeling aanstellingskeuringen betreffen het aantal ingediende klachten en/of oordelen ingediend bij respectievelijk uitgesproken door deze commissies. Deze getallen geven slechts zeer beperkt inzicht in de mate waarin ongelijke behandeling voorkomt.

Tabel 43.10 Kengetallen operationele doelstelling 4
 

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Commissie gelijke behandeling: oordelen op het terrein van arbeid1

Totaal aantal

159

117

96

waarvan op grond van (%):

   

– geslacht

12

15

15

– leeftijd

45

38

41

– handicap

13

9

9

– overig

30

38

35

Commissie klachtenbehandeling: aanstellingskeuringen2

Totaal Aantal

73

38

47

– Klachten

5

5

9

– Vragen

68

33

38

XNoot
1

Bron: Commissie Gelijke Behandeling, jaarverslag

XNoot
2

Bron: Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen, jaarverslag

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Tabel 43.11 Onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

    

Beleidsdoorlichting

Artikel 43

AD

A. 2013

B. 2013

 

Effecten onderzoek ex post

    

Overig evaluatieonderzoek

Evaluatie verruiming onmisbaarheidscriterium

OD 2

A. 2011

B. 2011

 
 

Monitor effecten tijdelijke verruiming om arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aan te gaan in verband met het bevorderen van de arbeidsparticipatie van jongeren

 

A. 2011

B. 2011

 

Toelichting

Artikel 43 is in 2008 doorgelicht. Deze doorlichting had betrekking op OD 1, 2 en 4. OD 3 (Bevorderen van het combineren van arbeid en zorg) is in 2006 doorgelicht, toen dit nog een afzonderlijk begrotingsartikel was. De komende doorlichting betreft een integrale doorlichting van het gehele beleidsartikel.

Artikel

44 Gezond en veilig werken

Artikel

Bevorderen van gezonde en veilige arbeidsomstandigheden

Algemene doelstelling

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Om de veiligheid en gezondheid van werknemers te beschermen en arbeidsuitval te voorkomen is een goed arbeidsomstandigheden- en verzuimbeleid noodzakelijk. Dit is van belang voor het vergroten van de arbeidsparticipatie en arbeidsproductiviteit en het beperken van uitval door ziekte en arbeidsongeschiktheid zodat het stelsel van sociale zekerheid geborgd kan blijven. Het is tevens van belang bij het beperken van het beroep op de gezondheidszorg door ziekte en letsel ontstaan door of op het werk.

Gezonde en veilige arbeidsomstandigheden dragen verder bij aan het voorkomen van arbeidsongevallen en aan het inperken van (bedrijfs-)risico’s met ingrijpende effecten op de samenleving, bijvoorbeeld bij bedrijven die werken met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen.

De daadwerkelijke uitvoering van goed arbeidsomstandigheden- en verzuimbeleid is de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. SZW stimuleert en bevordert dat zij vorm en uitvoering geven aan veilige en gezonde werkomstandigheden en ziet erop toe dat de Arbeidsomstandighedenwet en de Arbeidstijdenwet worden nageleefd.

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • het bevorderen dat werkgevers en werknemers gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en een goed werktijden- en verzuimbeleid in hun ondernemingen, branches en sectoren realiseren;

  • het bevorderen dat werkenden gezond en vitaal kunnen doorwerken tot hun AOW-gerechtigde leeftijd;

  • de handhaving van de Arbeidsomstandighedenwet en de Arbeidstijdenwet.

Externe factoren

Het behalen van deze doelstelling hangt af van de mate waarin werkgevers en werknemers in bedrijven, branches en sectoren hun verantwoordelijkheid nemen voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden.

Percentage verzuim

Indicatoren

Het is de doelstelling dat met continuering van de huidige inzet bedrijven er in zullen slagen het verzuimpercentage de komende jaren stabiel te houden.

Percentage arbeidsongevallen onder werknemers met verzuim tot gevolg

Vanaf 2005 wordt de nationale enquête arbeidsomstandigheden (nea) gebruikt voor gegevens over arbeidsongevallen met verzuim. Uit een analyse van de gegevens blijkt de kans op een arbeidsongeval in de jaren 2005 tot en met 2008 rond de 3,2% te bewegen. Met het Actieplan Arbeidsveiligheid 2009–2012 wordt de komende jaren ingezet op een verlaging van het percentage arbeidsongevallen onder werknemers met verzuim.

Percentage werknemers dat verdere aanpassingen aan de werkplek of aan de werkzaamheden noodzakelijk acht in verband met zijn of haar gezondheid

Het beleid is gericht op het vergroten van de arbeidsdeelname van ouderen en gedeeltelijk arbeidsgeschikten. De verwachting is dat met de toename van de arbeidsdeelname de behoefte aan verdere aanpassingen de eerstkomende jaren niet significant zal afnemen.

Tabel 44.1 Indicatoren algemene doelstelling
 

Realisatie 2009

Streven 2010

Streven 2011

Streven 2015

Percentage ziekteverzuim1

Percentage arbeidsongevallen onder werknemers met verzuim tot gevolg2

4,3

3,1

4,3

3,3

4,3

3,0

4,3

2,8

Percentage werknemers dat verdere aanpassingen aan de werkplek of aan de werkzaamheden noodzakelijk acht in verband met zijn of haar gezondheid2

19,5

19,0

19,0

19,0

XNoot
1

Bron: CBS, kwartaalenquête Ziekteverzuim

XNoot
2

Bron: TNO/CBS, nationale enquête arbeidsomstandigheden

Kengetal

Volgens de EU Seveso richtlijn die tot doelstelling heeft het voorkomen van zeer zware ongevallen met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen, moeten lidstaten ongevallen die voldoen aan bepaalde criteria melden aan de EU Commissie. Het gaat hierbij om ongevallen met mogelijk catastrofale effecten voor mens en milieu.

Tabel 44.2 Kengetal algemene doelstelling
 

Realisatie 2009

Raming 2010

Raming 2011

Aantal incidenten met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen

3

3

3

Bron: SZW/AI, jaarverslag

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 44.3 Begrotingsuitgaven Artikel 44 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

59 006

59 488

65 220

22 508

23 534

23 534

24 008

Uitgaven

58 288

59 313

65 395

22 508

23 534

23 534

24 008

        

Programma uitgaven

19 503

20 931

18 235

22 508

23 534

23 534

24 008

waarvan juridisch verplicht

  

43%

12%

5%

5%

5%

        

Operationele Doelstelling 1

       

Handhaving

317

300

0

0

0

0

0

Overig

6 822

8 936

7 807

7 632

7 658

7 658

8 132

Subsidies

12 364

11 695

10 428

14 876

15 876

15 876

15 876

        

Apparaatsuitgaven

38 785

38 382

47 160

0

0

0

0

Personeel en materieel

38 785

38 382

47 160

0

0

0

0

        

Ontvangsten

11 978

9 300

9 300

9 300

9 300

9 300

9 300

Handhaving

Toelichting

In 2010 eindigt het huidige handhavingsprogramma in de huidige structuur. In afwachting van het nieuwe handhavingsprogramma loopt de budgettaire reeks tot en met 2010.

Subsidies

In 2009 is een kasschuif van € 4 miljoen naar 2010 uitgevoerd vanwege de subsidieregeling Stimulering Totstandkoming Arbocatalogi (STA). Deze kasschuif dient ertoe om de eind 2009 ingediende catalogi in 2010 te kunnen financieren.

In 2010 is € 1 miljoen overgeboekt naar VWS voor het programma Participatie en Gezondheid, € 1 miljoen naar VWS voor de Gezondheidsraad en € 4,4 miljoen naar OCW voor de aanvullende rijksbijdrage TNO. Voorts is er een herschikking van € 3 miljoen van Subsidies naar Overig als gevolg van de langjarige ontwikkeling waarbij minder gebruik wordt gemaakt van het subsidie-instrument en meer van opdrachtverlening, bijvoorbeeld bij het Arboportaal en het Actieplan Arbeidsveiligheid.

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele 						doelstelling
1 Bevorderen dat werkgevers en werknemers in bedrijven, branches en sectoren een effectief en efficiënt arbeidsomstandigheden- en verzuimbeleid voeren

Operationele doelstelling

Motivering

Het is in het belang van zowel werkgevers als werknemers dat in bedrijven een effectief en efficiënt arbeidsomstandigheden- en verzuimbeleid wordt gevoerd. Werkgevers zien zich dan minder geconfronteerd met verzuim en werkenden kunnen gezond en vitaal aan het arbeidsproces deelnemen tot hun AOW-gerechtigde leeftijd. Met de herziene Arbeidsomstandighedenwet die per 1 januari 2007 van kracht is, hebben werkgevers en werknemers de ruimte gekregen om, gegeven de wettelijke doelstellingen, arbeidsomstandigheden- en verzuimbeleid af te stemmen op de eigen onderneming (maatwerk). Dit verhoogt het draagvlak voor het arbeidsomstandigheden- en verzuimbeleid binnen de onderneming en maakt het meer kostenefficiënt. De Arbeidstijdenwet legt eveneens een grote verantwoordelijkheid bij werkgevers en werknemers. Door middel van het handhavingsbeleid van SZW wordt de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet en de Arbeidstijdenwet bevorderd.

  • De herziene Arbeidsomstandighedenwet en -regelgeving;

  • Het standpunt van Nederland met betrekking tot de eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers voor de invulling van de arbeidsomstandigheden wordt ingebracht in EU werkgroepen en discussies;

  • De Arbeidstijdenwet (ATW), het Arbeidstijdenbesluit, het Arbeidstijdenbesluit vervoer en de Nadere regeling kinderarbeid;

  • Handhaving van wet- en regelgeving;

  • Het volgen en onderzoeken van maatschappelijke trends, ontwikkelingen, blootstelling aan arbeidsrisico’s, effecten van arbeidsomstandigheden- en verzuimbeleid en naleving van wet- en regelgeving;

  • Communicatie en voorlichting;

  • Subsidieverlening/regelingen: het tijdelijk subsidiëren van het implementeren van de arbocatalogi (de afspraken tussen sociale partners over de invulling van de eigen arbeidsomstandigheden).

Instrumenten en Activiteiten

Doelgroepen

Werkgevers, werknemers, arboprofessionals (preventiemedewerkers, bedrijfsartsen, veiligheidskundigen, etc.).

Naleving systeemverplichtingen Arbeidsomstandighedenwet

Indicatoren

De naleving van de regelgeving wordt weergegeven door het percentage bedrijven en het percentage werknemers waar het gemiddelde van de vier in de wet benoemde zorgelementen aanwezig is. Deze vier in de wet genoemde elementen van het zorgstelsel zijn:

  • de Risico-inventarisatie en Evaluatie (RI&E);

  • de arbodienstverlening;

  • de preventiemedewerkers;

  • de Bedrijfshulpverlening (bhv).

Grote bedrijven beschikken vaker dan kleine bedrijven over de zorgelementen. Het percentage werknemers valt daarom hoger uit dan het percentage bedrijven.

Percentage bedrijven dat bij hercontrole voldoet aan de Arbeidsomstandighedenwet

De indicator geeft aan welk percentage van de bedrijven na inzet van handhavingsinstrumenten door de Arbeidsinspectie bij hercontrole voldoet aan de Arbeidsomstandighedenwet (volledige naleving op de geïnspecteerde punten).

De realisatie «percentage werknemers dat onder de werking van een arbocatalogus valt» is in 2009 fors toegenomen ten opzichte van de realisatie in 2008. Door het eindigen van de subsidieregeling Stimulering Totstandkoming Arbocatalogi (STA) per 1 januari 2010 werden er eind 2009 veel arbocatalogi ingediend.

Voor 2010 is een nieuwe subsidieregeling vastgesteld: subsidieregeling Implementatie Getoetste Arbocatalogi. Branches die nog geen subsidie in het kader van STA hebben ontvangen, kunnen hierbij nog een extra bedrag ontvangen. Deze regeling geeft zodoende nog een stimulans voor het opstellen van een arbocatalogus.

Tabel 44.4 Indicatoren operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Streven 2010

Streven 2011

Streven 2015

Naleving zorgplicht Arbowet1

– percentage bedrijven

– percentage werknemers

59

88

59

88

59

88

62

90

Percentage bedrijven dat bij hercontrole voldoet aan de Arbowet2

98

> 95

> 95

> 95

Percentage werknemers dat onder de werking van een arbocatalogus valt2

49

60

60

80

XNoot
1

Bron: SZW-administratie

XNoot
2

Bron: SZW/AI, jaarverslag

Kengetallen

Volgens de huidige inzichten komt het aantal actieve arbo-inspecties voor 2011 uit op 16 500. Onder andere door langere zaaktijden zal het aantal lager uitvallen dan de 18 500 begroot van 2010. In het jaarplan 2011 van de arbeidsinspectie wordt de raming gepreciseerd en onderbouwd. Het jaarplan wordt vóór behandeling van de SZW-begroting naar de Kamer gezonden.

Van de inspectiecapaciteit wordt vanaf 2010 7% gereserveerd voor bijdragen van inspecteurs aan de sectorbenadering om via sociale partners in sectoren tot betere naleving te komen door een zwaarder accent op voorlichting en preventie te leggen. Deze nieuwe inspanningen komen uit de bestaande inspectiecapaciteit, die daardoor afneemt maar heeft tot doel een groter bereik en effect te realiseren via de weg van voorlichting en preventie en samenwerking met sociale partners.

Tabel 44.5 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Raming 2010

Raming 2011

Aantal actieve Arbo inspecties door de Arbeidsinspectie

21 386

18 500

16 500

Bron: SZW/AI, jaarverslag

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Tabel 44.6 Onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

Geen

   

Beleidsdoorlichting

Arbeidsomstandigheden

AD

A: 2009

B: 2011

 

Effecten onderzoek ex post

Geen

   

Overig evaluatieonderzoek

Arbeidsomstandighedenwet

AD

A: 2009

B: 2011

 

Overig evaluatieonderzoek

Arbeidstijdenwet

AD

A: 2010

B: 2012

 

Toelichting

Uit oogpunt van efficiency wordt de beleidsdoorlichting gecombineerd met de verplichte (wets-)evaluatie Arbeidsomstandighedenwet. Deze wordt eind 2011 naar de Tweede Kamer gestuurd.

In de Begroting 2010 was gemeld dat de Arbeidstijdenwet in 2010 geëvalueerd zou worden. De minister heeft in oktober 2009 aan de Tweede Kamer geschreven dat de Arbeidstijdenwet in 2012 wordt geëvalueerd. De reden van dit uitstel is dat 3 jaar na inwerkingtreding te kort is om effecten van de wijzigingen op de werkvloer te kunnen verwachten.

Artikel

45 Pensioenbeleid

Artikel

Bevorderen en beschermen van arbeidspensioenen

Algemene doelstelling

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Om werkgevers en werknemers te stimuleren afspraken te maken voor aanvullend pensioen en een waarborg te scheppen dat een pensioentoezegging van de werkgever aan zijn werknemers na pensionering gestand wordt gedaan.

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • een adequaat wettelijk kader voor arbeidspensioenen;

  • een op arbeidspensioenen toegesneden fiscaal kader, samen met de minister van Financiën;

  • de organisatie van het toezicht op de uitvoering van pensioenregelingen;

  • het overleg met sociale partners over een betaalbaar en duurzaam pensioenstelsel dat rekening houdt met maatschappelijke ontwikkelingen en andere aspecten van sociaaleconomisch beleid.

Externe factoren

Behalen van deze doelstelling hangt af van:

  • arbeidsvoorwaardenonderhandelingen;

  • een transparant beheer en bestuur van pensioenuitvoerders;

  • het pensioenbewustzijn in de samenleving;

  • (macro-)economische ontwikkelingen;

  • ruimte in EU-regelgeving voor handhaving van nationale kenmerken van pensioenstelsels.

Effectgegevens

Behalen van deze doelstelling heeft als effecten dat:

  • ouderen na pensionering over een adequate inkomensvoorziening beschikken;

  • maatschappelijk vertrouwen bestaat in het pensioenstelsel waardoor er een basis is voor een collectieve en solidaire financiering.

Indicatoren

Artikel 45 kent geen indicatoren op het niveau van de algemene doelstelling, deels omdat het beoogde effect van het beleid niet kan worden gekwantificeerd, deels omdat het beleidseffect niet kan worden geïsoleerd van andere factoren.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 45.1 Begrotingsuitgaven Artikel 45 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

1 943

2 682

2 930

920

920

920

920

Uitgaven

2 011

2 828

2 930

920

920

920

920

        

Programma uitgaven

437

1 129

920

920

920

920

920

waarvan juridisch verplicht

  

64%

0%

0%

0%

0%

        

Operationele Doelstelling 1

       

Uitvoeringskosten toezicht

0

720

510

510

510

510

510

Overig

138

249

250

250

250

250

250

Operationele Doelstelling 2

       

Subsidies

299

160

160

160

160

160

160

        

Apparaatsuitgaven

1 574

1 699

2 010

0

0

0

0

Personeel en materieel

1 574

1 699

2 010

0

0

0

0

        

Ontvangsten

11

0

0

0

0

0

0

Uitvoeringskosten toezicht

Toelichting

De uitgaven onder OD1, Uitvoeringskosten toezicht, hebben betrekking op de kosten van de toezichthouders DNB en AFM die verband houden met de voorbereiding van wet- en regelgeving op het gebied van pensioenen. Hiervoor is structureel € 0,5 mln gereserveerd vanaf 2009. In 2010 is het beschikbare budget overschreden met € 0,2 mln. Er wordt naar gestreefd om afspraken te maken met de toezichthouders om budgetoverschrijdingen in de toekomst te voorkomen, rekening houdend met de onafhankelijkheid van de toezichthouders bij de vaststelling van hun werkprogramma.

In de uitvoeringskosten toezicht is tevens een bedrag van € 10 000 opgenomen ten behoeve van de rijksbijdrage aan de kosten van het pensioentoezicht op de BES-eilanden (Bonaire, St. Eustatius en Saba).

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2011

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele 						doelstelling 2011
1 Vergroten van de houdbaarheid en het bereik van het stelsel van aanvullende pensioenen

Operationele doelstelling

Motivering

Zoveel mogelijk werknemers in de gelegenheid te stellen op collectieve en solidaire wijze een aanvulling op de AOW te verkrijgen om na pensionering hun levensstandaard zo goed mogelijk te kunnen handhaven.

  • De Pensioenwet;

  • Wet verplichte Beroepspensioenregelingen;

  • Wet verplichtstelling bedrijfstakpensioenfondsen 2000;

  • Fiscale regelingen voor pensioenen.

Instrumenten

  • Uitoefenen van toezicht door De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten teneinde te waarborgen dat pensioenuitvoerders voldoende financiële middelen hebben om de aanvullende pensioenen te kunnen betalen en dat deze organisaties worden geleid door deskundige bestuurders. Daarnaast wordt de kwaliteit van de informatieverstrekking beoordeeld;

  • Overleggen met pensioenuitvoerders over verbeteringen in de uitvoering van pensioenregelingen, met bijzondere aandacht voor waardeoverdracht;

  • Modernisering van de mogelijkheden om pensioenregelingen uit te voeren (Algemene Pensioeninstelling);

  • De ontwikkeling van een nieuw type pensioeninstelling dat de kansen van Nederland op de Europese pensioenmarkt kan vergroten en verbetering van de samenwerkingsmogelijkheden tussen pensioenfondsen;

  • Brede aanpak van de pensioenproblematiek conform de kabinetsinzet van 7 april 2010 (Kamerstukken II, 2009–2010, 30 413, nr. 142).

Activiteiten

  • Werkgevers;

  • Werknemers;

  • Pensioenuitvoerders.

Doelgroepen

% werknemers dat geen aanvullend pensioen opbouwt

Indicatoren

Als indicator voor het bereik van het pensioenstelsel wordt het percentage werknemers gepresenteerd dat geen aanvullend pensioen opbouwt («de witte vlek»). In december 2009 is gerapporteerd over de omvang van «de witte vlek» in 2007 (werknemers die geen pensioen opbouwen in de tweede pijler). Geconstateerd is dat 9 van de 10 werknemers pensioen opbouwen (Kamerstukken II, 2009–2010, 30 413, nr. 136). Omdat voor 2007 een compleet andere meetmethode is gehanteerd dan bij eerdere metingen van «de witte vlek», zijn de uitkomsten over 2007 niet vergelijkbaar met de uitkomsten van eerdere metingen. Dat maakt het op dit moment onmogelijk om gefundeerde streefcijfers te bepalen voor deze indicator. Eind 2010 zal het CBS definitieve gegevens over de witte vlek in 2008 en 2009 publiceren. Op basis van de complete resultaten over de periode 2007–2009 is het naar verwachting mogelijk om streefcijfers voor de toekomst te bepalen.

Tabel 45.2 Indicatoren operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Streven 2010

Streven 2011

Streven 2015

% werknemers dat geen aanvullend pensioen opbouwt

n.b.

Bron: CBS witte vlekkenanalyse

Aantal fondsen met een reservetekort

Kengetallen

Een pensioenfonds met een beleggingsportefeuille met een gemiddeld risicoprofiel heeft een reservetekort als de dekkingsgraad lager is dan circa 130%. Dit kengetal geeft het aantal fondsen weer met een dekkingsgraad kleiner dan 130% aan het eind van het jaar, als benadering van het aantal fondsen met een reservetekort.

De ontwikkelingen in 2008 op de financiële markten hebben de pensioenfondsen hard geraakt. Uiteindelijk moesten 340 fondsen een herstelplan indienen. Bij een beperkt aantal fondsen werden in het herstelplan ook reeds kortingsmaatregelen voorzien, die voor 1 augustus 2010 uitgevoerd zouden moeten worden. Vanwege de zeer uitzonderlijke economische situatie is vervolgens in het Sociaal Akkoord 2009 afgesproken om deze datum te verschuiven naar 1 april 2012, onder het voorbehoud dat medio 2010 zou worden bezien of dit uitstel nog verantwoord is.

Na advies van DNB en na overleg met de pensioensector en sociale partners heeft de minister van SZW besloten dat dit extra uitstel tot 1 april 2012 niet langer verantwoord is, omdat het economisch herstel tot nu toe minder sterk is dan werd verwacht ten tijde van het Sociaal Akkoord. Het merendeel van de eerdergenoemde fondsen met een kortingsmaatregel in het herstelplan zal daardoor op korte termijn aanvullende maatregelen in overweging moeten nemen, waaronder een kortingsmaatregel. De datum waarop deze maatregelen uiterlijk getroffen moeten zijn, wordt verschoven naar 1 januari 2011. Voor alle overige fondsen met een lopend herstelplan blijft het eerste moment waarop eventueel aanvullende maatregelen moeten worden getroffen gehandhaafd op 1 april 2012.

Aandeel actieve deelnemers met mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting (%)

Een pensioenuitvoerder kan voor de deelnemer die niet meer voldoet aan de voorwaarden voor deelname aan de pensioenregeling, bijvoorbeeld omdat het dienstverband is beëindigd, een vrijwillige voorzetting van de pensioenregeling uitvoeren als de vrijwillige voortzetting maximaal drie jaar vanaf de beëindiging van de dienstbetrekking voortduurt. Het beeld ten aanzien van het opnemen van afspraken over vrijwillige voortzetting van deelname in een pensioenregeling is al enkele jaren vrij stabiel.

Aandeel actieve deelnemers per type pensioenregeling (%)

Als gevolg van de demografische ontwikkelingen en de daarmee gepaard gaande kosten voor de uitvoering van pensioenregelingen, worden de pensioenrisico’s op diverse manieren gespreid tussen werkgever en werknemers. In het kader van het beheersen van de kosten en het streven naar goedkopere en minder risicovolle regelingen is de ontwikkeling van het aantal deelnemers met een eindloonregeling ook stabiel, terwijl het aantal deelnemers met een middelloonregeling toeneemt.

Tabel 45.3 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Aantal fondsen met een reservetekort

 

aantal fondsen (absoluut)

384

338

aantal deelnemers betrokken bij deze fondsen (absoluut)

5 517 905

5 389 432

   

Aandeel actieve deelnemers met mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting (%)

  

bij vrijwillig ontslag

89

87

bij zorgverlof

91

91

bij ouderschapsverlof

92

93

bij sabbatical leave

91

89

bij educatief verlof

88

89

   

Aandeel actieve deelnemers per type regeling (%)

  

Defined Benefit op basis van eindloon

1

1

Defined Benefit op basis van middelloon

89

90

Beschikbare premieregeling

5

5

Overig (combinatie van verschillende typen regelingen)

5

4

Bron: DNB, Pensioenmonitor

2 Verbeteren van de betrokkenheid van deelnemers bij hun pensioenvoorziening

Operationele doelstelling

Motivering

Deelnemers stimuleren kennis te nemen van hun pensioenregelingen en hun verantwoordelijkheid voor aanvullend pensioen te nemen.

Instrumenten

Pensioenwet, met name de bepalingen over voorlichting aan deelnemers en de bepalingen over medezeggenschap en de governance bij pensioenuitvoerders.

  • Ondersteunen van projecten van de Stichting Pensioenkijker ten behoeve van de bevordering van het pensioenbewustzijn onder Nederlanders;

  • Zorgen voor een adequate vertegenwoordiging van de belangen van deelnemers en pensioengerechtigden in of ten aanzien van het pensioenfondsbestuur;

  • Stroomlijning van de wettelijke taken van de verschillende organen in het pensioenfonds (deelnemersraad, verantwoordingsorgaan, e.d.);

  • Overleggen met sociale partners, pensioengerechtigden en pensioenuitvoerders over verbetering van de kwaliteit van het besturen van pensioenuitvoerders;

  • Ondersteunen van de invoering van het Pensioenregister.

Activiteiten

Doelgroepen

Deelnemers en pensioengerechtigden in pensioenregelingen.

Inzicht in de hoogte van het aanvullend pensioen (%)

Indicatoren

De kennis van de pensioenregeling wordt gemeten als het percentage werkenden in de leeftijd van 15 tot 65 jaar dat aangeeft inzicht te hebben in de hoogte van het eigen aanvullend pensioen. Naar verwachting zal er als gevolg van de financiële crisis sprake zijn van een toename van het pensioenbewustzijn. Het beleid is erop gericht het pensioenbewustzijn verder te verhogen. De primaire verantwoordelijkheid ligt bij de pensioenuitvoerders. Naar aanleiding van de realisatie 2009 zijn de streefwaarden ten opzichte van de begroting 2010 aangepast. De streefwaarde in de structurele situatie is gehandhaafd. Voor de tussenliggende jaren wordt uitgegaan van een meer geleidelijke oploop van het aantal werkenden met inzicht in de hoogte van het aanvullend pensioen.

Tabel 45.4 Indicatoren operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2009

Streven 2010

Streven 2011

Streven 2015

Inzicht in hoogte aanvullend pensioen (%)

59

62

65

75

Bron: RvB, kennis van ouderdomspensioenen

Verantwoordelijkheid voor het regelen van ouderdomspensioen

Kengetallen

Er is een stijgende trend waar te nemen dat men erop rekent dat de overheid wel zal zorgen voor een adequate oudedagsvoorziening. De zorg voor een aanvullend pensioen is echter in de eerste plaats de gedeelde verantwoordelijkheid van werkgever en werknemer. Kennisverbetering door middel van voorlichting blijft derhalve noodzakelijk.

Verwachtingen van werkenden over de toereikendheid van het pensioen

Ten aanzien van de verwachtingen over de hoogte van het eigen aanvullend pensioen is het percentage mensen dat goed denkt rond te komen op het eerste gezicht gedaald van 48% naar 41%. Hierbij moet echter rekening worden gehouden met het feit dat het kengetal over 2009 is uitgedrukt als percentage van de werkende beroepsbevolking en niet zoals in voorgaande jaren als percentage van de totale beroepsbevolking. Deze definitiewijziging is doorgevoerd omdat de vragen over kennis van ouderdomspensioen in het onderliggende onderzoek alleen aan werkenden zijn gesteld. Als in 2008 ook deze methode zou zijn gehanteerd dan was het percentage toen 40% geweest.

De lage verwachtingen van werkenden over de toereikendheid van het pensioen voor 2008 en 2009 ten opzichte van 2007 hangen mogelijk samen met de verslechterde economische situatie en de turbulentie op de financiële markten.

Tabel 45.5 Kengetallen operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

De verantwoordelijkheid voor het regelen van een ouderdomspensioen ligt (%):

   

– bij mijzelf

52

47

45

– bij mijn werkgever

26

26

28

– bij de overheid

16

20

21

– overig / weet niet

6

7

6

Verwachtingen van werkenden met inzicht in de hoogte van het aanvullend pensioen (%):

   

– verwacht goed te kunnen rondkomen

54

48

41

– verwacht redelijk te kunnen rondkomen

35

39

40

– verwacht nauwelijks tot niet te kunnen rondkomen

10

11

13

– weet niet

1

2

6

Bron: RvB, kennis van ouderdomspensioenen

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Tabel 45.6 Onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

Geen

   

Beleidsdoorlichting

 

AD

A: 2011

B: 2012

 

Effecten onderzoek ex post

Inzicht in de praktijk van waardeoverdracht

OD1

A: 2009

B: 2010

 
 

Medezeggenschap bij verzekerde regelingen

OD2

A: 2009

B: 2010

 
 

Witte vlekken

OD1

A: 2009

B: 2010

 

Overig evaluatieonderzoek

Informatiebepalingen in de Pensioenwet

OD2

A: 2010

B: 2011

 
 

2b PSW

 

A: 2010

B: 2011

 

Beleidsdoorlichting

Toelichting

De beleidsdoorlichting betreft een synthese-onderzoek op basis van bestaand evaluatiemateriaal.

Inzicht in de praktijk van waardeoverdracht

Het doel van dit onderzoek is om de praktijk van waardeoverdracht te beschrijven en een licht te werpen op toekomstige ontwikkelingen die de waardeoverdracht raken, met als oogmerk om op termijn een nieuw systeem van waardeoverdracht te ontwerpen.

Medezeggenschap bij verzekerde regelingen

In het kader van de op handen zijnde herziening van de governance en medezeggenschap is het wenselijk zicht te krijgen op het functioneren van het hoorrecht bij rechtstreeks verzekerde regelingen. Deze vorm van medezeggenschap is niet meegenomen in de evaluatie van de medezeggenschap door de SER.

Witte vlekken

In 2009 is de omvang en samenstelling van «de witte vlek» (werknemers die geen aanvullend pensioen opbouwen) over 2007 geïnventariseerd. In 2010 wordt «de witte vlek» over 2008 en 2009 geïnventariseerd en in 2011 over 2010. In 2011 vindt aanvullend onderzoek plaats om zicht te geven op de redenen waarom geen pensioen wordt opgebouwd bij werkgevers die wel een pensioenregeling aanbieden

Evaluatie informatiebepalingen in de pensioenwet

In artikel 221 van de Pensioenwet is bepaald dat de minister van SZW binnen 5 jaar na de inwerkingtreding van de wet een verslag aan de Staten-Generaal zal sturen over de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk op het terrein van de communicatie.

Evaluatie 2b PSW

Deze evaluatie is verplicht op grond van de wet waarmee artikel 2b in de Pensioen- en Spaarfondswet (PSW) is geïntroduceerd. De evaluatie betreft thans de onderdelen van de toenmalige wet die op 1 januari 2005 in werking zijn getreden. De onderdelen die op 1 januari 2002 in werking zijn getreden, zijn al eerder geëvalueerd.

Cluster activerende Sociale Zekerheid

Het cluster «activerende sociale zekerheid» bevat het beleid dat erop is gericht mensen zowel inkomenszekerheid te verschaffen als te ondersteunen bij het weer vinden van werk.

Dit beleid komt tot uitdrukking in de Werkloosheidswet (WW), de Wet Werk en Bijstand (WWB), de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) en de Wajong. Al deze instrumenten zijn te vinden onder artikel 46.

Het activerende element bestaat bij deze uitkeringen vaak uit verplichtingen en financiële prikkels gericht op het aanvaarden van werk. Het handhavingsbeleid ondersteunt de activerende werking van het stelsel. Een ander belangrijk onderdeel van de activerende sociale zekerheid is het re-integreren van uitkeringsgerechtigden. De inspanningen op het gebied van re-integratie zijn toegelicht in artikel 47. Hieronder vallen bijvoorbeeld het re-integratiedeel van de WWB en de re-integratie-inspanningen van UWV.

De Wet sociale werkvoorziening (Wsw) is een aparte voorziening voor arbeidsgehandicapten die wel willen werken, maar dit vanwege de aard en ernst van hun handicap niet kunnen in een reguliere baan of zonder begeleiding. De Wsw wordt toegelicht in artikel 48.

Artikel

46 Inkomensbescherming met activering

Artikel

Zorgdragen voor adequate bescherming met activerende voorwaarden tegen financiële risico’s bij inkomensverlies

Algemene doelstelling

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Om personen te beschermen tegen de financiële risico’s als gevolg van ziekte, werkloosheid of arbeidsongeschiktheid. Daarbij wordt hen een inspanningsverplichting opgelegd om betaalde arbeid te verkrijgen, danwel maatschappelijk te participeren of een opleiding te volgen. Aan werkgevers, andere private partijen of gemeenten worden prikkels gegeven die aan preventie en activering bijdragen.

SZW creëert de voorwaarden voor het verlenen van de uitkeringen. Dit gebeurt door de uitkeringsvoorwaarden vast te leggen in wet- en regelgeving en zorg te dragen voor de uitvoering door het laten verstrekken van uitkeringen door UWV, gemeenten of private partijen. SZW verstrekt hiertoe de financiële middelen of richt het juridische en financiële regelgevend kader in, zodat private arrangementen mogelijk en rechtszeker zijn.

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • een adequate bescherming van personen tegen inkomensverlies;

  • de coördinatie van het rijksbeleid op het terrein van armoede en sociale uitsluiting;

  • de bepaling van de hoogte van het sociale minimum en de algemene bijstandsniveaus;

  • de bepaling van de op te leggen verplichtingen aan de uitkeringsgerechtigden;

  • de vormgeving en werking van het wettelijke stelsel;

  • sturing en toezicht op een rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV;

  • monitoring van uitvoering door private partijen;

  • het toezicht op een rechtmatige uitvoering van de bijstandswetten door gemeenten.

Externe factoren

De conjunctuur is een belangrijke factor in de volume-ontwikkeling en daarmee het budgettaire beslag van een aantal wetten binnen deze algemene doelstelling. Daar waar dat van toepassing is, wordt daar bij de operationele doelstelling op ingegaan.

Het behalen van deze doelstelling hangt af van:

  • een effectieve uitvoering van de wetten door UWV, gemeenten en private partijen;

  • het naleven van de verplichtingen van de wet- en regelgeving door de uitkeringsgerechtigden, werkgevers en betrokken private partijen;

  • de inspanning gericht op het verkrijgen van betaald werk, maatschappelijke participatie of het volgen van een opleiding van de uitkeringsgerechtigden.

Indicatoren

Voor de algemene doelstelling zijn geen aparte prestatie-indicatoren geformuleerd, omdat op dit aggregatieniveau onvoldoende concrete doelstellingen gedefinieerd kunnen worden. Verwezen wordt naar de indicatoren (streefwaarden) en kengetallen voor de operationele doelstellingen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 46.1: Begrotingsuitgaven Artikel 46 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

7 502 798

7 091 259

7 164 877

7 366 632

7 425 719

7 546 135

7 660 438

Uitgaven

6 759 627

7 088 537

7 168 137

7 367 159

7 426 351

7 546 087

7 660 438

        

Programma uitgaven

6 751 315

7 079 780

7 161 351

7 367 159

7 426 351

7 546 087

7 660 438

waarvan juridisch verplicht

  

100%

0%

0%

0%

0%

        

Operationele Doelstelling 1

       

IOW Uitkeringslasten

0

3 582

5 970

5 965

4 778

2 988

1 492

IOW Uitvoeringskosten

0

1 566

250

250

250

250

250

        

Operationele Doelstelling 3

       

Wajong Uitkeringslasten

2 425 710

2 687 531

2 729 695

2 897 126

3 022 779

3 152 394

3 278 287

Wajong Uitvoeringskosten

102 527

96 833

98 954

107 746

114 451

119 742

121 269

        

Operationele Doelstelling 4

       

BIA Uitkeringslasten

3 887

3 680

3 283

2 863

2 426

1 981

1 594

BIA Uitvoeringskosten

220

287

84

38

38

38

38

        

Operationele Doelstelling 5

       

Bundeling Uitkeringen

       

Inkomensvoorzieningen

       

Gemeenten (BUIG)1

4 083 246

4 071 169

4 119 068

4 215 783

4 157 351

4 144 506

4 133 260

Bijstand Buitenland

2 787

2 595

2 600

2 600

2 600

2 600

2 600

Bijstand Zelfstandigen2

120 905

111 052

76 743

76 533

76 238

76 048

76 048

WWIK Uitvoeringskosten

4 964

1 604

1 594

5 031

5 031

5 031

5 031

Vazalo

142

50

4 000

13 000

16 000

16 000

16 000

Handhaving

7 892

7 901

6 077

6 077

6 077

6 077

6 077

Overig

34 950

91 930

109 998

31 077

15 177

15 177

15 177

        

Operationele Doelstelling 6

       

BES-uitkeringen

0

0

3 035

3 070

3 155

3 255

3 315

        

Apparaatsuitgaven

8 312

8 757

6 786

0

0

0

0

Personeel en materieel

8 312

8 757

6 786

0

0

0

0

        

Ontvangsten

57 268

150

0

0

0

0

0

XNoot
1

Omwille van de vergelijkbaarheid betreft 2009 een fictief gebundeld budget

XNoot
2

Betreft alleen de middelen ten behoeve van gevestigde zelfstandigen

IOW (Inkomensvoorziening oudere werklozen)

Toelichting

Werknemers van zestig jaar of ouder die tussen 1 oktober 2006 en 1 juli 2011 werkloos worden en die langer dan 3 maanden recht hebben op een WW-uitkering (dat wil zeggen dat zij voldoen aan de wekeneis en de jareneis in de WW), komen na afloop van de WW-uitkering in aanmerking voor een IOW-uitkering. Als het recht op een IOW-uitkering bestaat, behouden oudere werklozen dat tot dat ze 65 jaar worden. Daarnaast hebben gedeeltelijk arbeidsongeschikte ouderen na hun loongerelateerde WGA-uitkering recht op IOW als tussen 31 december 2007 en 1 juli 2011 het recht op de loongerelateerde WGA-uitkering is ontstaan en de loongerelateerde WGA is toegekend na het bereiken van de leeftijd van 60 jaar.

De eerste werklozen zijn per 1 december 2009 ingestroomd in de IOW. De laatste IOW-uitkeringen eindigen in 2016. Omdat instroom in de IOW in 2010 pas voor het eerst het gehele jaar mogelijk is wordt verondersteld dat het volume, en daarmee ook de uitkeringslasten, in 2011 toeneemt door de opbouw van het bestand.

Wet Wajong (Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten)

De Wet Wajong vormt de inkomensvoorziening voor jonggehandicapten. Het belangrijkste doel van de nieuwe Wet Wajong die op 1 januari 2010 in werking is getreden, is om jongeren met een beperking (jonggehandicapten) te ondersteunen bij het vinden en behouden van een baan bij een reguliere werkgever. Dit bevordert de emancipatie en integratie in de samenleving van jongeren met een beperking. Het aantal uitkeringsgerechtigden en de daarmee corresponderende uitkeringslasten zullen blijven stijgen. Dit komt doordat de Wajong sinds 1976 bestaat en er tot 2023 sprake is van een natuurlijke oploop van het bestand, die bovendien versterkt wordt door de toename van de instroom van de afgelopen jaren.

De uitvoeringskosten Wajong stijgen mee met het toenemend aantal uitkeringsgerechtigden. De piek in de uitvoeringskosten 2009 is het gevolg van eenmalige implementatiekosten voor de nieuwe Wajong.

In het kader van de ombuigingsmaatregelen – ter dekking van uitvoeringstegenvallers op de begroting van SZW – wordt de tegemoetkoming voor Wajong’ers met ingang van 2011 met € 14 (netto) op jaarbasis gekort. Een totaaloverzicht van alle ombuigingsmaatregelen staat in de beleidsagenda (hoofdstuk 2.1).

BIA (Beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria)

Deze tijdelijke wet voorziet sinds 1996 in een uitkering om inkomensgevolgen als gevolg van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen te beperken. Omdat er in principe geen nieuwe gevallen meer bijkomen, zullen het volume, de uitkeringslasten en de toegerekende uitvoeringskosten aan de BIA blijven dalen. De BIA zal met ingang van 1 december 2016 komen te vervallen.

Tri (Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten)

De Tri vervalt met ingang van 1 januari 2011. Met ingang van 2011 is de financiële afwikkeling van de Tri overgeheveld naar artikel 97 (Aflopende regelingen).

Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten (BUIG)

Met de Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten zijn de gemeentelijke middelen voor de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) voor zover dat betrekking heeft op algemene bijstand aan startende ondernemers, en de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) gebundeld met het WWB-inkomensdeel. Met de invoering van deze gebundelde uitkering krijgen gemeenten één budget voor de bekostiging van uitkeringen op grond van de WWB, de IOAW, de IOAZ, het Bbz 2004 en de WWIK. Hieronder worden de onderdelen kort toegelicht.

Tabel 46.2: Extra comptabel overzicht Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten (BUIG; x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

BUIG

4 083 246

4 071 169

4 119 068

4 215 783

4 157 351

4 144 506

4 133 260

WWB-i

3 863 053

3 704 080

3 681 977

3 771 578

3 713 917

3 700 059

3 690 141

IOAW

133 013

173 522

192 877

209 626

209 619

210 153

210 153

IOAZ

30 683

26 434

24 228

24 123

24 123

24 123

24 123

Bbz-BUIG1

35 915

42 658

42 526

42 526

42 526

42 526

42 526

WWIK

20 582

32 254

26 104

26 130

26 159

26 469

26 469

WIJ2

0

92 221

151 357

141 800

141 007

141 177

139 849

XNoot
1

Betreft alleen de middelen voor levensonderhoud ten behoeve van startende ondernemers

XNoot
2

In 2009 zijn de middelen voor de WIJ toegerekend aan de middelen voor WWB

WWB (Wet werk en bijstand)

Ingezetenen die niet in hun levensonderhoud kunnen voorzien, kunnen totdat zij werk hebben gevonden onder bepaalde voorwaarden een bijstandsuitkering van de gemeente krijgen. De uitgaven hiervoor hebben betrekking op het inkomensdeel van de WWB. Het inkomensdeel wordt sinds 2010 als onderdeel van de gebundelde uitkering inkomensvoorziening op basis van het verdeelmodel WWB verdeeld over gemeenten.

De financiële en economische crisis leidt tot een toename van het aantal WWB-uitkeringen in 2011. De raming van het macrobudget voor 2011 is in deze begroting echter verlaagd ten opzichte van de begroting 2010. Dit komt doordat de huidige inzichten in de ontwikkeling van de werkloze beroepsbevolking minder ongunstig zijn dan bij het opstellen van de Begroting 2010 werd verwacht.

Bij de raming van de macrobudgetten voor 2010 en 2011 is rekening gehouden met de afspraken over de budgetvaststelling die in het Bestuursakkoord tussen Rijk en gemeenten (juni 2007) zijn vastgelegd. Op grond daarvan wordt het macrobudget slechts gecorrigeerd voor conjuncturele veranderingen boven een bandbreedte van 12 500 uitkeringen/huishoudens.

De gemeenten ontvangen middelen voor de uitvoeringskosten via de algemene uitkering uit het Gemeentefonds.

Het werkdeel van de WWB (de middelen voor re-integratie) is begroot op beleidsartikel 47 (Re-integratie) en maakt onderdeel uit van het participatiebudget, waarin de budgetten voor re-integratie, inburgering en scholing zijn gebundeld.

IOAW (Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers) en IOAZ (Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen)

De IOAW en IOAZ zijn inkomensvoorzieningen die respectievelijk oudere langdurige werklozen en oudere zelfstandigen die wegens omstandigheden hun beroep of bedrijf moeten beëindigen, een inkomensgarantie op het niveau van het sociaal minimum bieden.

Als gevolg van de minder ongunstige verwachtingen omtrent de ontwikkeling van de werkloosheid is ook de IOAW-raming lager dan in de begroting 2010. Er wordt nog wel een stijging van de uitkeringslasten verwacht. Door de toename van de werkloosheid als gevolg van de economische crisis zullen meer WW-gerechtigden het einde van hun uitkeringsrecht bereiken. Dientengevolge zullen meer mensen doorstromen van de WW naar de IOAW, die daarom in 2011 en 2012 verder stijgt.

Bij de IOAZ zijn geen noemenswaardige ontwikkelingen ten aanzien van volume en lasten te verwachten.

Bijstand zelfstandigen

Startende ondernemers en gevestigde zelfstandigen kunnen onder voorwaarden voor financiële bijstand een beroep doen op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Sinds 2010 zijn de kosten van levensonderhoud voor startende ondernemers onderdeel van de gebundelde uitkering. Voor de kosten van levensonderhoud voor gevestigde zelfstandigen en de verstrekking van bedrijfskapitaal Bbz ontvangen gemeenten een aparte specifieke uitkering.

Door nabetalingen op de Bbz aan gemeenten in 2010 voor zowel startende als gevestigde werknemers vertonen de Bbz-uitgaven die niet zijn gebundeld met het inkomensdeel van de WWB in 2010 een piek. Daarnaast worden er geen noemenswaardige ontwikkelingen ten aanzien van volume en lasten verwacht.

WWIK (Wet werk en inkomen kunstenaars)

De WWIK geeft kunstenaars recht op een aanvulling van hun inkomen als zij met hun werk te weinig verdienen om in hun (totale) levensonderhoud te voorzien. Sinds 2010 zijn de middelen voor uitkeringslasten in het kader van de WWIK onderdeel van de gebundelde uitkering.

Het macrobudget voor 2010 is hoger ten opzichte van de latere jaren, omdat gemeenten in 2010 over 2009 nog nabetalingen ontvangen.

De middelen voor uitvoeringskosten van de WWIK die door 20 uitvoerende centrumgemeenten en de stichting Cultuur & Ondernemen wordt uitgevoerd, zijn niet gebundeld met het inkomensdeel van de WWB. Voor de centrumgemeenten WWIK zijn deze middelen toegevoegd aan het Gemeentefonds. Deze middelen worden verdeeld over de centrumgemeenten door middel van een decentralisatieuitkering.

Wat de uitvoeringskosten betreft worden bij de WWIK geen noemenswaardige ontwikkelingen ten aanzien van volume en lasten verwacht. Voor 2010 en 2011 zijn de gemeentelijke uitvoeringskosten WWIK al overgeboekt naar het Gemeentefonds. Daarom staan op de SZW-begroting voor 2010 en 2011 alleen nog de uitvoeringskosten van de stichting Cultuur & Ondernemen.

Werkleerrecht/WIJ (Wet investeren in jongeren)

Op grond van de WIJ kunnen jongeren van 16 tot 27 jaar die niet werken of leren de gemeente om een werkleeraanbod vragen. De gemeente is verplicht de jongere die hierom vraagt een werkleeraanbod te doen. Het werkleeraanbod kan een baan zijn, een vorm van scholing of een combinatie van beide, afgestemd op de situatie van de jongere.

Gemeenten hebben met de WIJ een belangrijk instrument in handen om jongeren te ondersteunen op weg naar arbeidsparticipatie. Als een jongere van 18 tot 27 jaar een werkleeraanbod uitvoert maar dit aanbod genereert te weinig inkomen, of een jongere is niet in staat een werkleeraanbod uit te voeren (bijvoorbeeld vanwege een lichamelijke of psychische beperking) dan komt een jongere in aanmerking voor een inkomensvoorziening die sterk lijkt op de bijstand.

De WIJ is op 1 oktober 2009 in werking getreden en bereikt vanaf 2011 zijn structurele effect.

Bijzondere bijstand

Personen die over onvoldoende middelen beschikken om uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten te voldoen, kunnen bijzondere bijstand aanvragen. Omdat voor de bijzondere bijstand geen geoormerkt budget beschikbaar is, maar deze betaald wordt uit de algemene uitkering van het Gemeentefonds, is er geen budgettaire reeks opgenomen in tabel 46.1.

Bijstand Buitenland

Verlening van bijstand aan een in het buitenland gevestigde Nederlander wordt alleen nog voortgezet ingeval het recht op uitkering vóór 1 januari 1996 is vastgesteld. Sinds 1996 zijn geen nieuwe gevallen meer toegelaten. Er zijn weinig ontwikkelingen ten aanzien van volume en lasten te verwachten.

Vazalo (experiment bevordering arbeidsinschakeling alleenstaande ouders/Wet voorziening arbeid en zorg alleenstaande ouders)

De Wet voorzieningen arbeid en zorg alleenstaande ouders (Vazalo) is op 28 augustus 2007 gepubliceerd in het Staatsblad. De Wet Vazalo zal niet eerder dan per 1 januari 2012 in werking treden.

Per 1 januari 2009 is het aan Vazalo gerelateerde experiment bevordering arbeidsinschakeling alleenstaande ouders gestart, gefinancierd uit de middelen Vazalo. Dit experiment is gericht op het onderzoeken van de mogelijkheden om de WWB te benutten voor de arbeidsinschakeling van alleenstaande ouders die de volledige zorg hebben voor kinderen in de leeftijd tot 12 jaar. Hiertoe wordt een aantal instrumenten ingezet, te weten een inkomstenvrijlating, scholing in combinatie met werk plus een bonus voor die scholing, een uitstroompremie en in een deel van de gemeenten een arbeidspool. De looptijd van het experiment is drie jaar tot eind 2011.

Handhaving

Bij het stellen van voorwaarden behoort tevens de controle op de handhaving daarvan, alsook de inzet van middelen hiervoor. De WWB biedt aan gemeenten een financiële prikkel die bevordert dat zij zich inspannen voor handhaving. Daarnaast stimuleert en ondersteunt SZW de handhaving door gemeenten. Uit dit begrotingsartikel worden onder meer de uitvoeringskosten van het Inlichtingenbureau voor gemeenten bekostigd. Vanaf 2011 staan de middelen voor het Handhavingsprogramma 2011–2014 op artikel 98.

Overig (waaronder armoede en «sociale insluiting»)

De overige bijstandsuitgaven hebben betrekking op de uitgaven van de Toetsingscommissie WWB, het onderhoud en de doorontwikkeling van de WWB, en enkele kleine voorzieningen:

  • De Toetsingscommissie WWB beoordeelt of gemeenten recht hebben op een incidentele (IAU) of een meerjarige (MAU) aanvullende uitkering als zij tekort komen op hun budget WWB- inkomensdeel.

  • Verder valt onder «overig» het budget voor het onderhoud en de doorontwikkeling van de WWB. Speerpunt daarin is het Innovatie Programma Werk en bijstand (IPW). Doelstelling daarvan is het realiseren van een meer integrale samenhangende dienstverlening door gemeenten aan de burger. Gemeenten en andere organisaties stimuleren tot een meer effectieve uitvoering en beleidsinnovatie zodat gemeenten meer mensen aan het werk krijgen/laten participeren.

  • Onder «overig» vallen ook de tijdelijke extra middelen behorende bij het Actieplan Schuldhulpverlening. Over de jaren 2009 tot en 2011 gaat het in totaal om € 130 mln. Het overgrote deel hiervan (€ 110 mln) is bestemd voor het opvangen van een tijdelijk groter beroep op de gemeentelijke schuldhulpverlening als gevolg van de verslechterde economische situatie, waarvan € 41,75 mln in 2011. Van de resterende € 20 mln extra middelen is € 5 mln beschikbaar in 2011 om de effectiviteit van schuldhulpverlening te verbeteren en € 2,5 mln voor de uitvoering van de motie Ortega-Martijn (Kamerstukken II 2009/10, nr 24 515, nr. 166). Het UWV ontvangt in 2011 maximaal € 0,7 mln voor preventiemaatregelen op de Werkpleinen. Deze middelen staan op artikel 47.

BES-uitkeringen

De regelingen van SZW voor de BES-eilanden (Bonaire, St. Eustatius en Saba) op het terrein van inkomensbescherming met activering betreffen een drietal werknemersverzekeringen (de Cessantiawet, de Ongevallenverzekering en de Ziekteverzekering) en de Onderstand. Hiermee is in 2011 in totaal € 3,0 miljoen gemoeid. De uitgaven in 2010 zijn lager dan in 2011 omdat de uitgaven in 2010 betrekking hebben op de periode na de transitiedatum van 10 oktober 2010.

Tabel 46.3 Premiegefinancierde uitgaven Artikel 46 (x € 1 000)

Artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Uitgaven

16 269 030

16 936 965

16 695 109

16 354 449

16 137 082

16 260 742

16 464 581

        

Programmauitgaven

16 269 030

16 936 965

16 403 335

15 716 103

15 101 767

14 744 939

14 452 278

Operationele doelstelling 1

       

WW uitkeringslasten

4 374 000

5 047 827

4 795 601

4 430 204

4 136 197

3 993 210

3 870 077

WW uitvoeringskosten

515 790

508 668

502 229

429 628

395 231

383 664

375 898

Operationele doelstelling 2

       

WAO uitkeringslasten

7 883 187

7 427 374

6 766 675

6 112 991

5 502 533

4 972 848

4 503 280

WAO uitvoeringskosten

272 450

239 018

197 108

175 958

154 737

141 970

133 174

IVA uitkeringslasten

330 000

450 275

568 862

710 938

883 369

1 060 268

1 244 653

IVA uitvoeringskosten

41 392

58 065

53 745

54 849

55 538

56 480

57 402

WGA uitkeringslasten

807 444

1 189 340

1 480 609

1 790 719

1 999 123

2 180 001

2 333 069

WGA uitvoeringskosten

147 177

97 484

129 139

144 157

146 062

154 964

163 031

ZW uitkeringslasten

1 222 000

1 326 516

1 352 601

1 349 106

1 354 174

1 357 478

1 354 520

ZW uitvoeringskosten

302 590

240 722

249 235

254 825

249 166

247 199

246 295

WAZ uitkeringslasten

358 000

326 332

283 452

241 044

205 948

178 733

154 129

WAZ uitvoeringskosten

15 000

25 344

24 079

21 684

19 689

18 124

16 750

        

Nominaal

0

0

291 774

638 346

1 035 315

1 515 803

2 012 303

        

Ontvangsten

170 253

191 061

217 502

223 368

230 498

239 074

247 672

WW (Werkloosheidswet)

Toelichting

Werknemers die geheel of gedeeltelijk werkloos worden, kunnen het verlies aan inkomen voor een bepaalde periode opvangen met een WW-uitkering. Na een oploop van het aantal WW-uitkeringen in 2009 en 2010 als gevolg van de economische crisis zal het aantal WW-uitkeringen in 2011 weer afnemen. Hierdoor is er in 2011 sprake van een daling van de uitkeringslasten met naar verwachting € 0,3 miljard ten opzichte van 2010. Daardoor dalen ook de uitvoeringskosten van het UWV weer. Deze trend wordt naar verwachting in de daaropvolgende jaren voortgezet.

In maart 2010 heeft het kabinet Balkenende IV besloten de mogelijkheid tot instroom in de deeltijd-WW beperkt te verlengen voor bedrijven die niet eerder gebruik hebben gemaakt van bijzondere werktijdverkorting of deeltijd-WW. De regeling eindigt – ongeacht het moment van instroom – uiterlijk op 1 juli 2011 (Kamerstukken II 2009/2010, 26 544, nr. 238). Tegelijkertijd is het plafond in de regeling aangepast naar € 660 mln. Dit betekent dat de regeling wordt ingetrokken op het moment dat de instroom het niveau dreigt te bereiken dat correspondeert met een uiteindelijke uitkeringslast van € 660 mln. De verwachte netto-uitgaven aan deeltijd WW in 2011 bedragen € 170 mln. Het onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van de werktijdverkortingsregelingen bijzondere wtv en deeltijd-WW zal naar verwachting in het najaar van 2011 afgerond worden.

WAO (Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering)

WAO-gerechtigden zijn personen die vóór 1 januari 2006 arbeidsongeschikt zijn geworden. Door de invoering van de Wet WIA dalen de uitkeringslasten WAO, omdat geen nieuwe WAO-uitkeringen meer worden verstrekt, uitgezonderd herlevingen op basis van oud recht. De WAO kent zodoende geen nieuwe instroom meer en alleen nog uitstroom. De uitkeringslasten WAO en de uitvoeringskosten WAO laten daarom een daling zien.

In het kader van de ombuigingsmaatregelen – ter dekking van uitvoeringstegenvallers op de begroting van SZW – wordt de tegemoetkoming WAO met ingang van 2011 met € 14 (netto) op jaarbasis gekort. Een totaaloverzicht van alle ombuigingsmaatregelen staat in de beleidsagenda (hoofdstuk 2.1).

WIA (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen)

In de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) staat werk voorop. Het accent in de wet ligt op wat mensen wel kunnen. Door middel van financiële prikkels worden werkgevers en werknemers gestimuleerd er alles aan te doen om gedeeltelijk arbeidsgeschikten aan het werk te helpen of te houden. Tegelijkertijd is er inkomensbescherming voor mensen die echt niet meer aan de slag kunnen komen. De WIA bestaat uit twee uitkeringsregimes: de Regeling inkomensvoorziening volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) en de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA).

In het kader van de ombuigingsmaatregelen – ter dekking van uitvoeringstegenvallers op de begroting van SZW – wordt de tegemoetkoming IVA en WGA met ingang van 2011 met € 14 (netto) op jaarbasis gekort. Een totaaloverzicht van alle ombuigingsmaatregelen staat in de beleidsagenda (hoofdstuk 2.1).

IVA (Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten)

De IVA verzorgt een loonvervangende uitkering voor werknemers die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. De uitkeringslasten IVA stijgen omdat deze uitkeringsregeling zich in de opbouwfase bevindt. Ook de uitvoeringskosten IVA vertonen hierdoor vanaf 2011 een stijgende lijn.

WGA (Werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten)

De WGA verzorgt een aanvulling op het met arbeid verdiende inkomen voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten, of een minimumuitkering als zij niet werken of minder werken dan 50% van hun resterende verdiencapaciteit. De uitkeringslasten WGA stijgen omdat deze uitkeringsregeling zich in de opbouwfase bevindt. Ook de uitvoeringskosten WGA vertonen hierdoor een stijgende lijn.

ZW (Ziektewet)

De Ziektewet (ZW) verzekert het ziekterisico voor bepaalde groepen werknemers. Het ZW-vangnet verzekert diegenen die geen werkgever met een loondoorbetalingsplicht meer hebben, zoals WW’ers, uitzendkrachten en tijdelijke werknemers na het einde van het dienstverband. Daarnaast geldt de ZW voor een beperkte groep werknemers die wel in dienst is van een werkgever. Als werknemers namelijk ongeschikt zijn tot het verrichten van hun arbeid als gevolg van zwangerschap of bevalling, orgaandonatie of indien werknemers aanspraak hebben op de zogenaamde no riskpolis, dan ontvangen deze werknemers een uitkering op grond van de ZW. Het ZW-volume neemt in 2011 naar verwachting toe als gevolg van een lichte stijging van de groep zieke werklozen. De uitvoeringskosten ZW fluctueren met het volume en vertonen daardoor vanaf 2011 een licht stijgende lijn.

Het wetsvoorstel «Wet anticumulatie Ziektewet en Werkloosheidswet» is bij de Tweede Kamer ingediend. In dit wetsvoorstel wordt geregeld dat de einddatum van de uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) niet verschuift na een periode waarover een uitkering op grond van de ZW is genoten. Naar verwachting treedt dit onderdeel van het wetsvoorstel per 1 juli 2011 in werking. Daarnaast bevat dit wetsvoorstel nog drie andere vangnetmaatregelen (loonsanctie, verhaalsanctie en inkomstenverrekening). Deze maatregelen zullen naar verwachting per 1 januari 2011 worden ingevoerd. Naast de besparing door de anticumulatie (deze besparing slaat neer in de WW-lasten) zullen alle besparingen in de ZW terechtkomen. Deze besparingen zijn in de bovenstaande tabel verwerkt.

WAZ (Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen)

De toegang voor zelfstandige ondernemers tot de WAZ is per 1 augustus 2004 beëindigd. De uitkeringslasten en de uitvoeringskosten van de WAZ laten zodoende een dalende trend zien.

In het kader van de ombuigingsmaatregelen – ter dekking van uitvoeringstegenvallers op de begroting van SZW – wordt de tegemoetkoming WAZ met ingang van 2011 met € 14 (netto) op jaarbasis gekort. Een totaaloverzicht van alle ombuigingsmaatregelen staat in de beleidsagenda (hoofdstuk 2.1).

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2011

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele 						doelstelling 2011

Toelichting

De budgetten voor OD1 (IOW), OD3, OD4 en OD6 zijn volledig juridisch verplicht op grond van wettelijke bepalingen. De budgetten voor OD5 voor de WWB Inkomensdeel, BB, IOAW, IOAZ, Bbz, WWIK en de WIJ zijn juridisch verplicht op grond van wettelijke bepalingen. De overige budgetten OD 5 zijn bestuurlijk gebonden op grond van het Bestuurlijk Akkoord SZW-VNG.

1 Zorgdragen dat werknemers bij werkloosheid een tijdelijk loonvervangend inkomen ontvangen én tot werkhervatting worden gestimuleerd

Operationele doelstelling

Motivering

Om de tijdelijke inkomensbescherming van werknemers bij werkloosheid te waarborgen en hen te activeren tot werkhervatting.

  • Werkloosheidswet (WW);

  • Inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW);

  • Bijdrage uitvoeringskosten aan het UWV.

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Instandhouden en onderhouden van een toekomstbestendige en activerende wettelijke verzekering tegen werkloosheid;

  • Toezien op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende wetsuitvoering door UWV;

  • Voorlichting.

Activiteiten van UWV:

  • Uitvoering van de wettelijke verzekering;

  • Handhaving

  • Verzekerden (werknemers);

  • WW-gerechtigden;

  • IOW-gerechtigden;

  • Premiebetalers (werkgevers).

Doelgroepen

Instroomkans WW 55+

Indicatoren

Het streven is de arbeidsparticipatie van ouderen te verhogen, onder meer door het beroep van oudere werknemers op de WW terug te dringen. De indicator geeft de verhouding weer van de instroomkans in de WW van mensen van 55 jaar en ouder ten opzichte van de gemiddelde instroomkans voor de totale populatie.

Het streven is de instroomkans van mensen van 55 jaar en ouder niet hoger te laten oplopen dan de gemiddelde instroomkans in de WW.

Werkhervatting binnen 12 maanden

Deze indicator geeft weer hoeveel WW-gerechtigden binnen een jaar na aanvang van hun uitkering vanwege werkhervatting zijn uitgestroomd.

Werkhervatting binnen 12 maanden 55+

De indicator vermeldt het percentage werkhervattingen binnen 12 maanden voor de WW-gerechtigden die bij instroom in de WW 55 jaar of ouder waren.

Deze indicatoren bieden een aanwijzing voor de activerende werking van de WW. De streefwaarde ten aanzien van werkhervatting is een meerjarige doelstelling. Aanpassingen zoals de aanscherping van de richtlijn passende arbeid per medio 2008 en de invoering per medio 2009 van inkomstenverrekening in de WW zijn gericht op het versnellen van de werkhervatting. Het percentage werkhervatters binnen 12 maanden is tussen 2007 en 2009 echter afgenomen als gevolg van de economische crisis. Inmiddels lijkt hier een omslag te hebben plaatsgevonden en neemt het aandeel weer toe. Vanaf 2010 bedraagt de groei van de streefwaarden voor zowel 55+ers als de totale WW-instroom 1-procentpunt per jaar.

Tabel 46.4 Indicatoren operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Streven 2010

Streven 2011

Streven 2015

Instroomkans in de WW van de leeftijdscategorie 55 en ouder t.o.v. de gemiddelde instroomkans1

0,85

≤1

≤1

≤1

Werkhervatting binnen 12 maanden na instroom van WW-gerechtigden (%)2

42

46

47

51

Werkhervatting binnen 12 maanden na instroom van WW-gerechtigden die bij instroom 55 jaar of ouder waren (%)2

29

30

31

35

XNoot
1

Bron: UWV, jaarverslag

XNoot
2

Bron: UWV, administratie

Volume ontslagwerkloosheid

Kengetallen

Vanaf november 2008 is het aantal WW-gerechtigden toegenomen als gevolg van de economische crisis. De crisis heeft in 2009 en 2010 de volumeontwikkeling gedomineerd. Het volume van de ontslagwerkloosheid is gestegen van 148 duizend in 2008 en 197 duizend in 2009 tot naar verwachting 238 duizend uitkeringsjaren in 2010. In 2011 daalt het aantal uitkeringsjaren naar 236 duizend.

De snel opgelopen instroom in de WW leidt met enige vertraging tot een toename van de uitstroom. In 2011 zal zowel de WW-instroom als de WW-uitstroom lager liggen dan in 2010 als gevolg van het verwachte economisch herstel.

Onderstaande grafiek laat de ontwikkeling zien van de leeftijdssamenstelling van het aantal WW-gerechtigden.

Grafiek volume WW naar leeftijd

Grafiek volume WW naar leeftijd

Gemiddelde WW-duur

De gemiddelde WW-duur bij uitstroom was in de jaren tot en met 2008 tamelijk constant, te weten iets minder dan een jaar. In 2009 is de gemiddelde WW-duur als gevolg van de instroom van mensen met relatief goede arbeidsmarktkansen en relatief veel jongeren gedaald naar 37 weken. Naar verwachting ligt de gemiddelde WW-duur bij uitstroom hierdoor ook in 2010 op een lager niveau, namelijk 41 weken. In 2011 loopt de gemiddelde WW-duur bij uitstroom verder op, tot een niveau vergelijkbaar met voor de crisis.

IOW

De eerste oudere werklozen zijn op 1 december 2009 ingestroomd in de IOW. Het aantal lopende uitkeringen blijft naar verwachting in zowel 2010 als 2011 onder de 500. Per 1 juli 2016 vervalt de IOW. De IOW wordt in 2010 geëvalueerd.

Handhaving

Het totaal geconstateerde fraudebedrag en de afdoening worden als kengetal in beeld gebracht. De toename in 2009 bij het aantal fraudeconstateringen en het daarmee gemoeide totale fraudebedrag houdt verband met de groei van het aantal WW-ers in dat jaar.

Tabel 46.5 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Raming 2010

Raming 2011

Volume ontslagwerkloosheid (x 1 000 uitkeringsjaren)1

197

238

235

Aantal nieuwe WW-uitkeringen (x 1 000)1

428

432

400

Aantal beëindigde WW-uitkeringen (x 1 000)1

328

432

405

Gemiddelde WW duur bij uitstroom (weken)1

37

41

45

Aantal lopende uitkeringen (volume) IOW (x 1 000)2

0

< 0,5

< 0,5

XNoot
1

Bron: UWV, jaarverslag

XNoot
2

Bron: SZW-berekeningen op basis van UWV- en CBS informatie

Tabel 46.6 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2008

Realisatie 2009

 

Handhaving

   

Nalevingsniveau van opgave van inkomsten uit arbeid (%)1

91

90

 

Kennis van verplichtingen (%)2

86

92

 

Aantal geconstateerde overtredingen (x 1 000)2

14

18

 

Totaal fraudebedrag (x € 1 mln)2

18,4

26,1

 

Percentage afdoening2

96

99

 
XNoot
1

Bron: SZW-berekeningen op basis van UWV- en CBS informatie

XNoot
2

Bron: UWV, jaarverslag

2 Zorgdragen voor een inkomensvoorziening voor arbeidsongeschikte en zieke werknemers

Operationele doelstelling

Motivering

Om werknemers te beschermen tegen het risico van gebrek aan inkomen als gevolg van ziekte en arbeidsongeschiktheid.

  • Loondoorbetaling bij ziekte;

  • Ziektewet (ZW);

  • Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), bestaande uit de IVA- en WGA-regeling;

  • Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO): deze wet kent behoudens herlevingen geen nieuwe instroom meer;

  • Wet arbeidsongeschiktheidsuitkering zelfstandigen (WAZ): deze wet kent, met uitzondering van herleving van oude rechten van voor 1 augustus 2004, geen nieuwe instroom meer;

  • De tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten (> 35% arbeidsongeschikt) volgend uit de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg).

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Instandhouden en onderhouden van een toekomstbestendige en activerende inkomensvoorziening bij arbeidsongeschiktheid;

  • Toezien op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende wetsuitvoering door UWV;

  • Voorlichting;

  • Financiële prikkels voor zieke en arbeidsongeschikte werknemers om aan het werk te blijven dan wel het werk te hervatten;

  • Financiële prikkels voor werkgevers om zieke of arbeidsongeschikte werknemers in dienst te houden of nemen;

  • Vereenvoudiging van regelgeving.

Activiteiten van UWV:

  • Uitvoering van de wettelijke verzekering;

  • Handhaving

  • Werknemers;

  • Zelfstandigen die voor 1 augustus 2005 arbeidsongeschikt zijn geworden;

  • Werkgevers.

Doelgroepen

Aandeel werkende WGA’ers met resterende verdiencapaciteit

Indicatoren

Van de WGA-gerechtigden die een resterende verdiencapaciteit hebben, is het streven dat ten minste 50% betaalde arbeid verricht.

Tabel 46.7 Indicator operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2009

Streven 2010

Streven 2011

Streven 2015

Aandeel werkende WGA-ers met resterende verdiencapaciteit

51%

≥ 50%

≥ 50%

≥ 50%

Bron: UWV, jaarverslag

Bestand WAO, IVA, WGA

Kengetallen

Sinds 2006 komen nieuwe uitkeringsgerechtigden in de IVA en WGA. In de WAO is er niettemin nog instroom door zogenaamde herlevingen van rechten op een WAO-uitkering (van personen die eerder al WAO-uitkeringen gehad hebben). Om een goed beeld van de ontwikkeling van het aantal arbeidsongeschikte werknemers te krijgen, moet gekeken worden naar het totaal van WAO en WIA. De totale instroom zal in 2011 naar verwachting uitkomen op circa 36 200 personen.

De raming van de uitstroom uit de WAO in 2011 is ongeveer 46 300 personen en bestaat met name uit personen die de leeftijd van 65 jaar bereiken. De uitstroom uit de IVA en WGA zal in de loop van de tijd toenemen naarmate het aantal uitkeringsgerechtigden groter wordt. De doorstroom van de WGA naar de IVA bestaat uit WGA-uitkeringsgerechtigden waarvan de arbeidsongeschiktheid alsnog als duurzaam wordt aangemerkt. Mensen die doorstromen van WGA naar IVA worden niet meegeteld als uitstroom uit de WGA.

De hogere uitstroomkans naar werk onder eigenrisicodragers dan bij UWV heeft te maken met samenstellingseffecten. Uit de evaluatie WGA die op 16 april 2010 (Kamerstuk 26 448, nr. 433) aan de Kamer is gezonden zijn geen significante verschillen in re-integratieprestaties gebleken tussen UWV en eigenrisicodragers.

Het totale aantal arbeidsongeschikte werknemers zal naar verwachting in 2011 afnemen. Dat komt doordat de afname van het aantal WAO-gerechtigden groter is dan de toename van het aantal WIA-gerechtigden. Het totaal aantal uitkeringen in 2011 van WIA en WAO is geraamd op ongeveer 134 000 respectievelijk 444 000 personen. In 2011 zal met name de uitstroom uit de WAO op een hoger niveau liggen dan in voorgaande jaren. Dit is omdat de talrijke WAO’ers die geboren zijn in 1946 (babyboomers) dan 65 worden.

Grafiek saldo in- en uitstroom arbeidsongeschiktheidsregelingen

Grafiek saldo in- en uitstroom 						  arbeidsongeschiktheidsregelingen

De bovenstaande grafiek toont de in- en uitstroom in de arbeidsongeschiktheidsregelingen. Per saldo is in de verschillende regelingen sprake van een uitstroom sinds 2003.

WAZ

Bij de WAZ blijft er enige instroom bestaan, doordat er sprake is van herleving van uitkeringen, bijvoorbeeld wanneer een persoon na een periode van herstel wederom met dezelfde klachten uitvalt. Het bereiken van de 65-jarige leeftijd is de voornaamste reden waarom de WAZ uitkeringen aflopen.

ZW

Het ZW-volume neemt in 2011 naar verwachting licht toe als gevolg van een stijging van de populatie zieke werklozen. De uitvoeringskosten ZW fluctueren met het volume en vertonen daardoor vanaf 2011 een licht stijgende lijn.

Handhaving

  • Bij de berekening van het nalevingsniveau van opgave van inkomen uit arbeid is rekening gehouden met zowel het verzwijgen van witte inkomens als van zwarte.

  • In 2009 zijn minder overtredingen bij de ZW geconstateerd samenhangend met een daling van het aantal geconstateerde overtredingen bij te late herstelmelding.

Tabel 46.8 Kengetallen operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2009

Raming 2010

Raming 2011

WAO + IVA + WGA

Bestand in uitkeringen (ultimo, x 1000)

604,5

596,2

578,1

– waarvan WAO

521,7

487,1

444,0

– waarvan IVA

20,0

25,9

32,2

– waarvan WGA

62,8

83,2

101,9

Bestand als percentage van de verzekerde populatie (%)

8,4

8,1

7,7

Instroom in uitkeringen (x 1 000)

35,7

36,7

36,2

– waarvan WAO

6,3

4,2

3,2

– waarvan IVA

5,6

6,3

6,3

– waarvan WGA

23,8

26,2

26,7

Instroomkans (%)

0,52

0,53

0,52

Uitstroom in uitkeringen (x 1 000)

48,8

45,0

54,2

– waarvan WAO

42,7

38,8

46,3

– waarvan IVA

1,7

2,0

2,5

– waarvan WGA

4,4

4,2

5,4

Doorstroom van WGA naar IVA

2,2

1,6

2,6

Uitstroomkans WAO + WIA (%)

7,9

7,6

9,5

Uitstroomkans WGA naar werk UWV (%)

47

49

51

Uitstroomkans WGA naar werk eigenrisicodragers (%)

57

57

57

Aandeel werkende WAO/IVA/WGA’ers (%)

21

20

20

Aandeel instroom WIA uit ZW (%)

46

48

50

 

WAZ

Bestand in uitkeringen (ultimo, x 1 000)

34,2

30,5

26,8

Instroom in uitkeringen (x 1 000)

0,3

0,2

0,1

Uitstroom in uitkeringen (x 1 000)

4,7

3,9

3,8

    

ZW

Bestand in uitkeringen (gemiddeld, x 1 000)

85,7

92,9

94,4

Instroom in uitkeringen (x 1 000)

293

  

Uitstroom in uitkeringen (x 1 000)

378

  

Bron: UWV, jaarverslag

Tabel 46.9 Kengetallen operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2008

Realisatie 2009

 

Handhaving WAO + IVA + WGA

   

Nalevingsniveau van opgave van inkomen uit arbeid1

96

97

 

Kennis van verplichtingen WAO (%)2

85

87

 

Kennis van verplichtingen WGA (%)2

85

81

 

Aantal overtredingen WAO/WIA (x 1 000)2

5

5

 

Totaal schadebedrag (x € 1 mln)2

7,7

9,2

 

Afdoeningspercentage inlichtingenplicht (%)2

93,4

99

 
    

Handhaving ZW

   

Aantal overtredingen (x 1 000)2

8

4

 

Totaal schadebedrag (x € 1 mln)2

2,1

1,9

 

Afdoeningspercentage inlichtingenplicht2

95,7

99

 
XNoot
1

Bron: SZW-berekeningen op basis van UWV- en CBS informatie

XNoot
2

Bron: UWV, jaarverslag

3 Zorgdragen voor arbeidsondersteuning en inkomensvoorziening voor jonggehandicapten

Operationele doelstelling

Motivering

Om de arbeidsparticipatie van jonggehandicapten te bevorderen alsmede jonggehandicapten te beschermen tegen het risico van gebrek aan inkomen als gevolg van arbeidsongeschiktheid.

  • De nieuwe Wet Werk en Arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong), die op 1 januari 2010 in werking is getreden. In de Wajong staat participatie voorop. Met de jonggehandicapte (en eventueel diens ouders) wordt een individueel participatieplan opgesteld, waarin onder andere staat wat de beste manier is om een baan te vinden, welke ondersteuning daarbij beschikbaar is en welke rechten en plichten de jongere heeft. Als onderdeel van de arbeidsondersteuning kunnen zij zonodig inkomensondersteuning aanvragen. Voor de jonggehandicapte die als gevolg van zijn ziekte volledig en duurzaam niet in staat is om te werken, staat inkomensbescherming voorop;

  • De Wajong geldend voor jonggehandicapten die voor 1 januari 2010 een aanvraag indienden;

  • De tegemoetkoming voor Wajonggerechtigden volgend uit de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (WTCG);

  • Bijdrage uitvoeringskosten UWV.

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Instandhouden en onderhouden van toekomstbestendige en activerende wettelijke instrumenten en voorzieningen voor jonggehandicapten;

  • Toezien op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende wetsuitvoering door UWV;

  • Voorlichting;

  • Bijdrage aan de uitvoeringskosten van het UWV;

  • Uitwerking aanpak «Werk voor Wajongers» inclusief vraaggerichte werkgeversbenadering;

  • Stimuleren van een soepele overgang van school naar werk;

  • Programma cultuuromslag Wajong.

Activiteiten UWV:

  • Claimbeoordeling;

  • Opstellen en bewaken van een participatieplan voor jonggehandicapten die perspectief hebben op de arbeidsmarkt;

  • Integrale dienstverlening op Werkpleinen;

  • Vraaggerichte werkgeversbenadering/ arbeidsmarktoffensief;

  • Verstrekken van Wajong-uitkeringen.

  • Jonggehandicapten die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zijn geworden, geen arbeidsverleden hebben en daardoor niet volledig zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien;

  • Jongeren die tijdens hun studie arbeidsongeschikt worden.

Doelgroepen

Indicatoren

Het percentage nieuwe Wajong-instromers-met-arbeidsmarktperspectief in de Wet Wajong (met ingang van 2010) voor wie tijdig (binnen 16 weken) een participatieplan is opgesteld. Het streefcijfer hierbij is 100%.

Tabel 46.10 Indicatoren operationele doelstelling 3
 

Realisatie 2009

Streven 2010

Streven 2011

Het percentage nieuwe Wajong-instromers1- met-arbeidsmarktperspectief voor wie tijdig een participatieplan is opgesteld

100%

100%

Bron: UWV, jaarverslag

XNoot
1

Voor een groot deel van de instromers in de laatste 16 weken van 2010 zal het participatieplan in 2011 worden vastgesteld. Voor het bepalen van de tijdigheid in 2010 zal hiermee rekening worden gehouden.

Kengetallen

Vanaf 1 januari 2010 stromen jonggehandicapten in in de nieuwe Wet Wajong. De Wajonggerechtigden die voor 1 januari 2010 een aanvraag hebben ingediend vallen nog onder de Wajong tot 2010. Aangezien de termijn waarbinnen die aanvragen moeten zijn beoordeeld, uiteraard de jaargrens van 1 januari 2010 overschrijdt, stromen in het begin van 2010 ook in de oude Wajong nog jonggehandicapten in. Ook kan er sprake zijn van personen die na een periode van herstel wederom met dezelfde klachten in de uitkering terugvallen. Hierdoor is ook in 2011 nog instroom in de Wajong zoals die gold voor 2010.

In de Wajong tot 2010 was bijna iedereen (98%) volledig arbeidsongeschikt als gevolg van de keuringssystematiek. De Wajonggerechtigde werd volledig arbeidsongeschikt bevonden als hij of zij niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kon verdienen. In de Wet Wajong (met ingang van 2010) staat participatie voorop en is aan de keuring het element duurzaam toegevoegd. Jongehandicapten die nog participatiemogelijkheden hebben komen in de werkregeling, en na hun 27ste in de voortgezette werkregeling. In de werkregeling zijn de volgende participatieoordelen mogelijk: reguliere arbeid, afgeschermde arbeid of tijdelijk geen benutbare mogelijkheden. Studerende jonggehandicapten komen in de studieregeling. Jonggehandicapten die volledig en duurzaam niet in staat zijn om te werken komen in de regeling voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten.

Een deel van de werkende Wajonggerechtigden kan werkzaam zijn bij een reguliere werkgever, of werkzaam zijn op een afgeschermde werkplek. Naar verwachting zal een deel van de Wajonggerechtigden dat werkzaam is bij een reguliere werkgever geen inkomensondersteuning meer nodig hebben. Ook zal naar verwachting een deel geheel uitstromen uit de Wajong.

Grafiek onderverdeling Wajonggerechtigden

Grafiek onderverdeling Wajonggerechtigden

De uitstroom uit de Wet Wajong (met ingang van 2010) zal in 2010 zeer laag zijn omdat vanaf 2010 een nieuw bestand wordt opgebouwd. Door de beoordelingstermijn van nieuwe aanvragen, komt de instroom ook niet meteen volledig op gang. Doordat het nieuwe bestand relatief jong is spelen de factoren pensionering en overlijden een veel kleinere rol dan in de uitstroom van de Wajong tot 2010. Uitstroom vanwege werk is in 2010 nog niet aan de orde omdat het participatieplan en het vinden van werk tijd kosten en uitstroom vervolgens pas mogelijk is na een jaar gewerkt te hebben tegen minimaal het wettelijk minimumloon. Deze factoren spelen ook nog een rol in 2011 waardoor de uitstroom in 2011 iets hoger, maar nog steeds laag is. Het aandeel werkende Wajongers op grond van de Wet sociale werkvoorziening zal in 2010 ook nog nihil zijn door de gemiddelde wachtlijst van meer dan een jaar. In 2011 zullen de eerste Wajongers (met ingang van 2010) gaan werken op grond van de Wet sociale werkvoorziening. De bovenstaande grafiek toont de samenstelling van het Wajongbestand naar regeling.

Tabel 46.11 Kengetallen operationele doelstelling 3
 

Realisatie 2009

Raming 2010

Raming 2011

Wajong tot 2010

   

Bestand in uitkeringen (ultimo, x 1 000)

192

194,4

190,3

– waarvan volledig arbeidsongeschikt (%)

98

98

98

Bestand als percentage van de verzekerde populatie (%)

1,8

1,9

1,9

Instroom in uitkeringen (x 1 000)

17,6

6,9

1,2

Uitstroom in uitkeringen (x 1 000)

4,3

4,5

5,3

Aandeel werkende Wajong’ers (%)

25

26

26

    

Wet Wajong (met ingang van 2010)

   

Bestand in uitkeringen (ultimo, x 1 000)

 

10,0

23,4

– waarvan Werkregeling (%)

 

60

60

– waarvan participatieoordeel reguliere arbeid (%)

 

55

55

– waarvan participatieoordeel beschutte arbeid (%)

 

15

15

– waarvan participatieoordeel tijdelijk geen mogelijkheden (%)

 

30

30

– waarvan Studieregeling (%)

 

10

10

– waarvan volledig en duurzaam arbeidsongeschikt (%)

 

30

30

Instroom in uitkeringen ( x 1 000)

 

10,0

13,5

– waarvan Werkregeling (%)

 

60

60

– waarvan participatieoordeel reguliere arbeid (%)

 

55

55

– waarvan participatieoordeel beschutte arbeid (%)

 

15

15

– waarvan participatieoordeel tijdelijk geen mogelijkheden (%)

 

30

30

– waarvan Studieregeling (%)

 

10

10

– waarvan volledig en duurzaam arbeidsongeschikt (%)

 

30

30

Uitstroom in uitkeringen (x 1 000)

 

0

0,1

– waarvan uitstroom wegens werk (%)

 

0

20

Aandeel werkende Wajong’ers binnen werkregeling(%)

 

30

35

– waarvan werkzaam bij reguliere werkgever (%)

 

100

85

– waarvan met inkomensondersteuning (%)

 

99

99

– waarvan zonder inkomensondersteuning (%)

 

1

1

– waarvan werkzaam op grond van de Wet sociale werkvoorziening (%)

 

0

15

Bron: UWV, jaarverslag

4 Zorgdragen voor een inkomensvoorziening voor bepaalde herkeurde arbeidsongeschikten

Operationele doelstelling

Motivering

Om oudere herkeurde arbeidsongeschikten die op grond van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen (TBA) hun arbeidsongeschiktheidsuitkering geheel of gedeeltelijk hebben verloren, een inkomen op minimumniveau te bieden en hen te motiveren te gaan werken.

  • De tijdelijke Wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria (BIA);

  • Bijdrage uitvoeringskosten UWV.

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Toezien op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende wetsuitvoering door UWV;

  • Onderhouden van de wet- en regelgeving.

Activiteiten UWV:

  • Beoordelen van recht op een uitkering;

  • Verstrekken van uitkeringen.

  • Personen die op 1 augustus 1993 reeds recht hadden op een arbeidsongeschiktheids-uitkering en op die dag 45 jaar of ouder waren (na afloop van WW-periode);

  • Personen die op 31 december 1986 in de leeftijd van 35 jaar of ouder waren en zowel op die datum als ook op 31 juli 1993 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvingen (na afloop van WW-periode).

Doelgroepen

Indicatoren

De BIA is een overgangsregeling voor een steeds kleiner wordende groep uitkeringsgerechtigden. Daarom zijn er geen indicatoren geformuleerd.

Kengetallen

Ultimo 2016 zal het uitkeringsrecht op grond van de wet BIA vervallen. De doelgroep BIA loopt terug tot 0 in 2016.

Tabel 46.12 Kengetallen operationele doelstelling 4
 

Realisatie

2009

Raming

2010

Raming

2011

Aantal uitkeringsjaren BIA (x 1 000)

0,4

0,4

0,4

Bron: UWV, jaarverslag

5 Zorgdragen dat toereikende middelen worden verstrekt aan gemeenten voor inkomensaanvulling tot minimumniveau aan mensen die niet zelf (volledig) kunnen voorzien in hun levensonderhoud

Operationele doelstelling

  • Om inkomensverlies tot onder het niveau van het sociaal minimum te voorkomen en om personen zo spoedig mogelijk zelfstandig in het eigen levensonderhoud te laten voorzien;

  • Om het gemeenten mogelijk te maken burgers financiële ondersteuning te bieden vanwege uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten.

Motivering

  • De Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (BUIG), waaronder vallen:

    • De wet investeren in jongeren (WIJ);

    • Het inkomensdeel van de Wet werk en bijstand (WWB) (het re-integratiebudget wordt toegelicht bij artikel 47);

    • Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);

    • Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

    • Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz) 2004 (voor zover dat betrekking heeft op algemene bijstand aan startende ondernemers);

    • Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK);

  • Het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz 2004): Voor de kosten van levensonderhoud en de verstrekking van bedrijfskapitaal Bbz ten behoeve van gevestigde zelfstandigen ontvangen gemeenten een aparte specifieke uitkering;

  • Inlichtingenbureau gemeenten;

  • Financiële middelen, onder meer ter voorkoming en bestrijding van problematische schulden;

  • Financiële middelen voor extra maatregelen schuldhulpverlening in verband met de economische crisis;

  • Wet participatiebudget (het re-integratiebudget wordt toegelicht bij artikel 47);

  • Bestuurskkoord SZW-VNG;

  • Middelen voor bijzondere bijstand via de algemene uitkering uit het Gemeentefonds.

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Onderhouden van de wet- en regelgeving;

  • Ramen macrobudget gebundelde gemeentelijke uitkeringen inkomensvoorzieningen en onderhouden verdelingsystematiek;

  • Experiment werken in deeltijd voor alleenstaande ouders in de bijstand met kinderen jonger dan 12 jaar (Vazalo);

  • Het bepalen van het wettelijk kader voor bijzondere bijstandsverlening;

  • Monitoren ambities en afspraken Bestuursakkoord met gemeenten.

Verder optimaliseren van het systeem en de werking van de WWB en voor zover relevant van de WIJ door:

  • Beslissen op aanvragen voor een meerjarige of incidentele aanvullende uitkering WWB inkomensdeel;

  • Stimuleren aanpak harde kern;

  • Ondersteunen van de gemeenteraad/griffie bij het waarmaken van hun kaderstellende en controlerende rol;

  • Resultaten tonen van de WWB en monitoren met het oog op beleidsdoorlichting in 2011;

  • Gevolgen van EU-beleid en ervaringen voor nationaal beleid en uitvoering verwerken;

  • Inventariseren ervaringen van gemeenten met de WIJ ten behoeve van de evaluatie die in 2011 moet zijn afgerond.

Activiteiten SZW op het terrein van armoede en schuldhulpverlening;

  • Bestrijden van armoede en sociale uitsluiting;

  • Het bevorderen dat kinderen die opgroeien in gezinnen op of rond het sociaal minimum kunnen (blijven) meedoen;

  • Tegengaan van niet-gebruik van inkomensvoorzieningen;

  • Aanpak van problematische schulden door het terugdringen van het aantal personen met een problematische schuld met de helft in 2011. Deze ambitie is geformuleerd voordat sprake was van de recente economische crisis. Het is duidelijk dat de economische crisis effect zal hebben op de mate waarin deze ambitie ook echt gerealiseerd kan worden. Het belang van de beperking en het zo mogelijk terugdringen van het aantal personen met problematische schulden is de reden geweest om in het aanvullend beleidsakkoord extra middelen uit te trekken voor schuldhulpverlening;

  • Het vergroten van het bereik en het versterken van de minnelijke schuldhulpverlening;

  • Het minimaliseren van de wachtlijsten schuldhulpverlening;

  • Voorbereiding van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel op basis waarvan de minnelijke schuldhulpverlening een wettelijke taak van gemeenten wordt;

  • Extra maatregelen schuldhulpverlening in verband met de economische crisis:

    • Extra aandacht voor preventie door goede voorlichting en actieve verwijzing naar schuldhulpverlening op de Werkpleinen;

    • Het opvangen van het extra beroep op de schuldhulpverlening;

    • Extra aandacht voor het verbeteren van de effectiviteit van de schuldhulpverlening.

Activiteiten gemeenten:

  • Desgevraagd doen van een werkleeraanbod;

  • Beoordelen van recht op een uitkering;

  • Verstrekken van uitkeringen;

  • Uitvoeren van de bijzondere bijstand;

  • In het Bestuursakkoord met VNG is afgesproken dat de gemeenten terughoudend zijn met de verstrekking van leenbijstand en dat zij deze zoveel mogelijk zullen terugdringen.

  • Jongeren tot 27 jaar die geen werk hebben of opleiding volgen;

  • Mensen van 27 tot 65 jaar die niet zelf (volledig) kunnen voorzien in hun levensonderhoud (bijstand als aanvulling op een onvolledige AOW-uitkering komt aan de orde in artikel 49);

  • Mensen met een langdurig minimuminkomen en/ of grote afstand tot de arbeidsmarkt;

  • Mensen in armoede of met een risico op armoede;

  • Mensen met risico op problematische schulden;

  • Alleenstaande ouders;

  • Oudere werkloze werknemers die na het 50ste jaar werkloos zijn geworden en die na het bereiken van de maximale uitkeringsduur op grond van de werkloosheidswet over onvoldoende middelen kunnen beschikken om te voorzien in hun levensonderhoud;

  • Oudere gewezen zelfstandigen die na het 55ste jaar het bedrijf of beroep hebben beëindigd en niet over voldoende middelen kunnen beschikken om te voorzien in hun levensonderhoud;

  • Beroepsmatig actieve kunstenaars die niet over voldoende middelen kunnen beschikken om te voorzien in hun levensonderhoud en academieverlaters kunstvakopleidingen;

  • Burgers met uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten, zonder toereikende eigen middelen.

Doelgroepen

Indicatoren

Ten aanzien van het macrobudget gebundelde uitkering BUIG is het uitgangspunt dat dit budget, met inachtneming van de afspraken uit het Bestuursakkoord, toereikend is.

In het Bestuursakkoord hebben SZW en VNG afgesproken zich sterk te maken voor het realiseren van een vermindering van het aantal mensen dat een beroep doet op de WWB door het WWB-volume met 30 000 uitkeringen/huishoudens of meer te verminderen dan op basis van de destijds verwachte conjuncturele ontwikkeling verwacht mocht worden. In februari 2010 is de eerste evaluatie van het Bestuursakkoord gepubliceerd waarin de realisatie voor 2008 is opgenomen. Deze is in tabel 46.13 overgenomen. Eind 2010 is een tweede evaluatieronde voorzien waarin de realisatie voor 2009 wordt geëvalueerd.

Voor de huidige WWB-volumeraming wordt verwezen naar tabel 46.14.

In het Bestuursakkoord is in het Deelakkoord Participatie afgesproken het aantal huishoudens met problematische schulden terug te dringen. In aansluiting daarop is de ambitie bepaald op de helft van het aantal gezinnen. Het rapport «Huishoudens in de rode cijfers» (Kamerstukken II 2009/10, 24 515, nr. 161) laat zien dat 693 000 Nederlandse huishoudens problematische schulden hebben en 148 000 een risico daarop lopen.

In het verlengde van het Bestuursakkoord is als doel gesteld om, gedurende de afgelopen kabinetsperiode, het aantal kinderen dat om financiële redenen niet mee kan doen in de maatschappij fors terug te dringen. Ten aanzien van deze doelstelling heeft het SCP reeds één meting verricht. Bij deze nulmeting is in kaart gebracht hoeveel kinderen in 2008 om financiële reden niet maatschappelijk participeerden. Hieruit is gebleken dat uit huishoudens onder 120% van het sociaal minimum ongeveer 66 000 kinderen om financiële redenen niet participeren. De vervolgmeting heeft plaats in 2010 en de rapportage volgt in 2011.

De bevoegdheden op het terrein van de bijzondere bijstand zijn integraal bij gemeenten belegd en worden gefinancierd uit de algemene uitkering uit het Gemeentefonds. Er zijn daarom geen indicatoren over bijzondere bijstand opgenomen.

Tabel 46.13 Indicatoren operationele doelstelling 5
 

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Streven 2010

Streven 2011

Streven 2012

Toereikendheid macrobudget gebundelde uitkering BUIG1

toereikend

toereikend

toereikend

toereikend

toereikend

Volumereductie WWB2

9 000

30 000

Aantal huishoudens met problematische schulden3

693 000

346 000

Aantal kinderen dat om financiële redenen niet participeert4

66 000

33 000

XNoot
1

Bron: SZW

XNoot
2

Bron: SZW en VNG, Samen aan de slag; Eerste evaluatieronde Bestuurlijk Akkoord Participatie (publicatie februari 2010)

XNoot
3

Bron: EIM, onderzoek huishoudens in de rode cijfers

XNoot
4

Bron: SCP, onderzoek kinderen, armoede en sociale uitsluiting

Kengetallen

VNG en SZW hebben in het Bestuursakkoord afspraken gemaakt over diverse kengetallen voor armoede en schuldhulpverlening. In de begroting zijn de volgende kengetallen opgenomen:

  • Uitgaven van gemeenten aan bijzondere bijstand, exclusief bijzondere bijstand voor bedrijfsdoeleinden (periodiek via CBS);

  • Bedrag leenbijstand t.o.v. totale bijzondere bijstand (periodiek via CBS, afgesproken in Bestuursakkoord);

  • Aantal huishoudens met bijzondere bijstand t.o.v. aantal huishoudens met een laag inkomen (periodiek via CBS, afgesproken in Bestuursakkoord);

  • Beperken wachtlijsten schuldhulpverlening (Hiemstra de Vries, juli 2008).

De WIJ is per 1 oktober 2009 in werking getreden. Als kengetallen hiervoor zijn opgenomen: het aantal inkomensvoorzieningen en het aantal jongeren met een inkomensvoorziening dat geen werkleertraject volgt. Met ingang van het jaarverslag 2010 zal over het laatstgenoemde kengetal gerapporteerd kunnen worden.

De middelen voor bijzondere bijstand worden bekostigd uit de algemene uitkering uit het Gemeentefonds. SZW raamt deze uitgaven dan ook niet, en kan alleen inzicht geven in de gerealiseerde uitgaven.

Uit de monitor Bestuursakkoord blijkt dat de uitgaven leenbijstand in 2007 12% uitmaakten van het totale bedrag aan bijzondere bijstand. Deze meting geldt als nulmeting.

Het onderzoek «Wachttijden voor schuldhulpverlening bij gemeenten» (Kamerstukken II 2009/10, 24 515, nr. 185) heeft inzicht verschaft in de (gemiddelde) wachttijden voor schuldhulpverlening per 1 januari 2010. Dit betreft 32 kalenderdagen (dit is een ongewogen gemiddelde; er is daarbij geen onderscheid gemaakt naar de omvang van de gemeente). In het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening is de wachttijd gemaximeerd op 4 weken. Ingeval van bedreigende schulden (urgente schuldsituaties) is de wachttijd gemaximeerd op 3 werkdagen.

Tabel 46.14 Kengetallen operationele doelstelling 5
 

Realisatie 2009

Raming 2010

Raming 2011

Volume ontwikkelingen

   

Volume WWB thuiswonenden, periodiek < 65 jaar (x 1 000)1

269

286

275

Inkomensvoorzieningen WIJ (x 1 000)1

< 0,5

7

10

Aantal jongeren met inkomensvoorziening dat geen werkleertraject volgt (x 1 000)1

nb

  

Volume IOAW (x 1 000)1

7

11

13

Volume IOAZ (x 1 000)1

1

2

2

Volume bijstand buitenland (x 1 000)2

< 0,5

< 0,5

< 0,5

Volume Bbz (x 1 000)1

3

3

3

Volume WWIK (x 1 000)1

2

2

2

Uitgaven gemeenten aan bijzondere bijstand (x 1 mln)3

300

  
    

Armoede en schuldhulpverlening

   

Bedrag leenbijstand t.o.v. totale bijzondere bijstand (%)3

13

  

Aantal huishoudens met bijzondere bijstand t.o.v. aantal huishoudens met een laag inkomen (%)3

40

  

Beperken wachtlijsten schuldhulpverlening

 

Gemiddelde wachttijd 4 weken of minder. Voor bedreigende schulden gemiddeld 3 werkdagen

XNoot
1

Bron: CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek (jaargemiddelden uitgezonderd Uitgaven gemeenten bijzondere bijstand)

XNoot
2

Bron: SVB, jaarverslag

XNoot
3

Bron: CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek (jaartotalen). Omdat bijzondere bijstandverstrekking wordt bekostigd vanuit het gemeentefonds en individuele gemeenten zelf beleid ontwikkelen, maakt SZW geen raming van de uitgaven en alleen inzicht in gerealiseerde uitgaven.

Onderstaande grafiek laat de ontwikkeling zien van de leeftijdssamenstelling van het aantal WWB-gerechtigden < 65 jaar.

Grafiek volume WWB naar leeftijd

Grafiek volume WWB naar leeftijd

Het nalevingsniveau melden samenwoning is gebaseerd op de door de gemeenten geconstateerde samenwoonfraudes.

Tabel 46.15 Kengetallen operationele doelstelling 5
 

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Handhaving

  

Nalevingsniveau opgave van inkomsten (%)1

93

94

Nalevingsniveau melden samenwoning (%)1

99,8

99,9

Aantal geconstateerde fraudegevallen2

23 720

21 280

Totaal fraudebedrag (x 1 mln)2

70

69

Incassoratio %2

12

11

XNoot
1

Bron: SZW-berekeningen op basis van CBS informatie

XNoot
2

Bron: CBS, bijstanddebiteurenstatistiek. Bij vergelijking met eerder gepubliceerde cijfers dient rekening te worden gehouden met een wijziging in de berekeningswijze.

6 Zorgdragen voor adequate werknemersverzekeringen en onderstand aan inwoners van de BES-eilanden

Operationele doelstelling

Motivering

Om inwoners van de BES-eilanden in geval van werkloosheid, ongevallen of ziekte of inwoners die niet zelf (volledig) kunnen voorzien in hun levensonderhoud een inkomensvoorziening op maat te bieden, waarbij de ontwikkeling van de uitkeringen op de eilanden wordt gekoppeld aan de ontwikkeling van het minimumloon op de eilanden.

Instrumenten

De regelingen van SZW voor de BES-eilanden op het terrein van inkomensbescherming met activering betreffen een drietal werknemersverzekeringen en de Onderstand.

  • De werknemersverzekeringen voor de BES-eilanden zijn:

    • De Cessantiawet BES. Dit betreft een verplichte ontslagvergoeding aan werknemers bij ontslag buiten zijn of haar toedoen, te betalen door de werkgever. In geval van faillissement of surseánce van betaling neemt de overheid deze verplichting over;

    • De Ongevallenverzekering BES. Dit betreft een uitkering (ongevallengeld) aan werknemers die door een bedrijfsongeval geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn geraakt;

    • De Ziekteverzekering BES. Dit betreft een uitkering (ziekengeld) aan werknemers die door ziekte arbeidsongeschikt zijn;

  • De Onderstand BES betreft een uitkering aan bewoners die niet over voldoende middelen van bestaan beschikken.

De Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regelingen op de BES-eilanden. De hoogte van de onderstandsbedragen is overeengekomen in het Bestuurlijk Overleg gehouden op 18 april 2010.

  • Onderhouden van de wet- en regelgeving;

  • Uitkeringsverzorging;

  • Toezicht en handhaving.

Activiteiten

Doelgroepen

Uitkeringsgerechtigden op Bonaire, St. Eustatius en Saba (BES-eilanden).

Indicatoren

Gegeven het geringe aantal gerechtigden zijn vooralsnog geen indicatoren geformuleerd. Bezien wordt of dit in de toekomst wel opportuun is.

Volume uitkeringen BES

Kengetallen

Voor het aanloopjaar 2011 wordt afgezien van het opnemen van een kengetal voor deze operationele doelstelling, omdat deze gegevens over dit jaar niet beschikbaar zijn. Het voornemen is om vanaf 2012 te gaan rapporteren over kengetallen met betrekking tot het volume

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Tabel 46.16 Onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

    

Beleidsdoorlichting

Zie «Effecten onderzoek ex post»

   

Effecten onderzoek ex post

Effecten Bestuurlijk Akkoord met gemeenten

OD 5

A. 2010

B. 2010

 
 

Experiment bevordering arbeidsinschakeling alleenstaande ouders

OD 5

A. 2008

B. 2011

 
 

Evaluatie IOW

OD 1

A. 2009

B. 2010

 
 

Beleidsdoorlichting WW

OD 1

A. 2014

B. 2015

 
 

Evaluatie deeltijd WW/WTV

OD1

A. 2010

B. 2011

 
 

Evaluatie WIA (tevens beleidsdoorlichting)

OD 2

A. 2009

B. 2010

 
 

Onderzoek premiegroepen WW

OD 2

A. 2010

B. 2010

 
 

Evaluatie Wajong (tevens beleidsdoorlichting)

OD 3

A. 2013

B. 2014

 
 

Evaluatie WIJ

OD 5

A. 2010

B. 2011

 
 

Kinderen, armoede en sociale uitsluiting

OD 5

  
 

– Achtergronden langetermijneffect

 

A. 2008

B. 2010

 
 

– Nameting aantal kinderen

 

A. 2009

B. 2010

 
 

– Duur wachttijden schuldhulpverlening

 

A. 2010

B. 2011

 
 

– Brede toegankelijkheid schuldhulpverlening

 

A. 2010

B. 2010

 

Overig evaluatieonderzoek

    
  • De premiegefinancierde uitgaven lopen mee in de beleidsdoorlichtingen.

  • De evaluatie WIA wordt uitgevoerd in 2010. De planning is om de evaluatie met kabinetsstandpunt eind 2010 aan de Tweede Kamer aan te bieden.

  • De Evaluatie IOW vervangt de beleidsdoorlichting IOW die gepland stond. In het kader van de Heroverwegingsrapporten is een diepgaande analyse van de werking van de WW uitgevoerd. Daarmee vervalt de noodzaak om aanvullend een beleidsdoorlichting in 2010 uit te voeren.

  • De Evaluatie WIJ wordt niet uitgebreid om ook als beleidsdoorlichting te kunnen gelden, zoals in de Begroting 2010 werd aangekondigd. De reden daarvoor is dat de termijn sinds de invoering van de WIJ nog kort is, waardoor een doorlichting niet zinvol en een evaluatie afdoende is. De beleidsdoorlichting zal plaatsvinden in 2014.

  • De Evaluatie deeltijd-WW/WTV is opgevoerd als onderzoek in de lijst.

  • De beleidsdoorlichting WW, die gepland staat voor 2014, is onder voorbehoud van de uitkomsten van de kabinetsformatie.

Toelichting

Artikel

47 Aan het Werk: Bemiddeling en Re-integratie

Artikel

Arbeidsinpassing in regulier werk voor uitkeringsgerechtigden en werklozen

Algemene doelstelling

Omschrijving van de samenhang in het beleid

SZW schept de voorwaarden waarbinnen UWV en gemeenten personen met een sociale zekerheidsuitkering en niet-uitkeringsgerechtigden kunnen ondersteunen op hun weg naar reguliere arbeid. Het is belangrijk om mensen met of zonder uitkering te laten deelnemen aan betaald werk en, waar dat nog niet mogelijk is, mensen tot andere vormen van maatschappelijke participatie te brengen.

Bij de intake op het werkplein bepalen UWV en gemeenten wie ondersteuning nodig heeft en welk instrument effectief is. De werkpleinen bieden basisdienstverlening voor iedereen. Voor personen met een afstand tot regulier werk kan re-integratieondersteuning worden ingezet.

De inzet van re-integratieondersteuning richt zich op het verkleinen van de afstand tot regulier werk, opdat de kans op het verkrijgen van regulier werk wordt vergroot. Het doel van re-integratie is (uiteindelijk) arbeidsinpassing in regulier werk, waarmee wordt bijgedragen aan de vergroting van de netto arbeidsparticipatie en de vermindering van uitkeringsafhankelijkheid.

De inzet van re-integratiemiddelen dient selectief en vraaggericht te gebeuren. Selectiviteit vraagt van gemeenten en UWV om beter zichtbaar te maken welke inzet van re-integratiemiddelen en -instrumenten zij plegen, mede opdat zij ook van elkaar kunnen leren. Het gaat dan over wat, voor wie, wanneer wordt ingezet, hoe het werkt en welke resultaten worden bereikt. In het vergroten van de vraaggerichtheid spelen de werkpleinen een belangrijke rol. Werkpleinen verlenen diensten op maat die door één aanspreekpunt worden geregisseerd (geïntegreerde dienstverlening); voor werkzoekenden om arbeidsinschakeling te bevorderen en voor werkgevers om vacatures te vervullen.

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • regelgeving (Wet SUWI) uitvoering werk en inkomen;

  • de uitvoering door het WERKbedrijf van UWV van de basisdienstverlening voor werkzoekenden en werkgevers en het toezicht daarop;

  • de uitvoering van re-integratie-inspanningen door UWV en het toezicht daarop. Naar aanleiding van de overschrijdingen van het re-integratiebudget in 2010 heeft het UWV aanvullende sturingsmaatregelen getroffen in 2010. Deze maatregelen worden eind 2010 geëvalueerd met het oog op structurele keuzes voor 2011;

  • het toezicht op een rechtmatige uitvoering van de WWB door gemeenten;

  • de beleidsvorming en uitvoering van ESF-programma’s.

Externe factoren

Behalen van deze doelstelling hangt af van:

  • de economische omstandigheden, die van doorslaggevende invloed zijn op de situatie op de arbeidsmarkt en daarmee op de vraag naar arbeid;

  • effectieve uitvoering van de wetten door gemeenten en UWV op het gebied van re-integratie en handhaving;

  • goede samenwerking tussen de uitvoerende instanties (ketensamenwerking);

  • goed inspelen op conjuncturele ontwikkelingen door de uitvoerende instanties;

  • goede werking van de re-integratiemarkt;

  • bereidheid van werkgevers om uitkeringsgerechtigden en werklozen in dienst te nemen;

  • samenwerking binnen het regionale arbeidsmarktbeleid;

  • goede werking van de arbeidsmarkt.

Indicatoren

Er zijn geen overkoepelende indicatoren benoemd, omdat de uitstroom naar werk sterk afhankelijk is van de conjunctuur

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 47.1 Begrotingsuitgaven Artikel 47 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

4 063 919

2 437 719

2 177 497

1 787 238

1 711 089

1 588 612

1 594 934

Uitgaven

2 227 829

2 440 024

2 178 514

1 787 238

1 711 089

1 588 612

1 594 934

        

Programma uitgaven

2 212 547

2 424 930

2 160 481

1 775 348

1 699 199

1 576 722

1 583 044

waarvan juridisch verplicht

  

100%

0%

0%

0%

0%

        

Operationele Doelstelling 1

       

Basisdienstverlening UWV

331 866

378 498

271 229

213 877

200 414

199 369

198 340

BKWI

11 000

9 990

9 641

8 612

8 612

8 612

8 612

Ketensamenwerking

2 623

0

0

0

0

0

0

        

Operationele Doelstelling 2 en 3

       

Participatiebudget1

1 758 438

1 888 730

1 697 827

1 397 520

1 323 215

1 198 515

1 198 515

Risicovoorziening ESF 3

3 673

0

0

0

0

0

0

RWI

5 952

5 782

5 310

5 310

5 310

5 310

5 310

Re-integratie Wajong

71 093

113 913

165 153

141 805

153 424

156 692

164 043

Re-integratie Wajong

       

uitvoeringskosten

19 830

19 425

6 582

3 988

3 988

3 988

3 988

Subsidies

2 916

2 151

994

662

662

662

662

Beleidsondersteunende uitgaven

5 156

6 441

3 485

3 314

3 314

3 314

3 314

Re-integratie BES

0

0

260

260

260

260

260

        

Apparaatsuitgaven

15 282

15 094

18 033

11 890

11 890

11 890

11 890

Personeel en materieel

3 993

4 741

6 143

0

0

0

0

Agentschap SZW

11 289

10 353

11 890

11 890

11 890

11 890

11 890

        

Ontvangsten

290 344

493 541

482 667

275 860

189 555

115 855

115 855

XNoot
1

In tabel 47.2 wordt een extracomptabel overzicht van het participatiebudget gegeven.

Basisdienstverlening UWV

Toelichting

Met de fusie per 1 januari 2009 van CWI en UWV zijn de activiteiten van beide organisaties gericht op werk samengebracht in één organisatieonderdeel van UWV, het WERKbedrijf. Het WERKbedrijf verzorgt de dienstverlening aan werkzoekenden (door onder meer ondersteuning, bemiddeling, activering, re-integratie) en werkgevers (door een actieve bijdrage aan snelle vacaturevervulling; ontslag- en tewerkstellingsvergunningen). Verder voert het WERKbedrijf de Wsw-indicatiestelling uit. Deze wordt verantwoord op artikel 48.

De aflopende meerjarenreeks hangt primair samen met de eerder ingeboekte fusiebesparingen als gevolg van het opgaan van het voormalig CWI in het WERKbedrijf van UWV en de in 2009 opgenomen aflopende reeks extra «crisis»-middelen uit de enveloppe arbeidsmarkt.

BKWI

Het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI) vormt een verbindende schakel in de SUWI-keten door zorg te dragen voor voorzieningen en standaarden waarmee de SUWI-organisaties gegevens op een efficiënte en betrouwbare manier kunnen uitwisselen.

Participatiebudget

In het Participatiebudget zijn het flexibel re-integratiebudget, de inburgeringsbudgetten – voor zover deze betrekking hebben op de door gemeenten aan te bieden inburgeringsvoorzieningen – en de middelen voor volwasseneneducatie gebundeld. Gemeenten kunnen uit dit budget participatievoorzieningen financieren, dat wil zeggen re-integratievoorzieningen, inburgeringsvoorzieningen, taalkennisvoorzieningen, educatieopleidingen en combinaties ervan. Deze participatievoorzieningen kunnen worden aangeboden (uiteraard na beoordeling en op basis van selectiviteit) aan één breed geformuleerde doelgroep, namelijk aan iedere in Nederland (legaal) woonachtige persoon van 18 jaar en ouder of aan een in Nederland woonachtige persoon van 16 of 17 jaar, die al aan de startkwalificatieplicht heeft voldaan of aan wie een vrijstelling daarvan is verleend. De financiering van de uitvoeringskosten loopt in het algemeen via het gemeentefonds. Vanaf 2012 is in verband met uitvoeringstegenvallers binnen de begroting van SZW een bedrag van € 142,5 miljoen gekort op het flexibel re-integratiebudget. Een totaaloverzicht van alle ombuigingsmaatregelen staat in de beleidsagenda (hoofdstuk 2.1).

Een budgettaire uitsplitsing van de verschillende componenten van het participatiebudget staat in tabel 47.2.

Tabel 47.2 Extra comptabel overzicht Participatiebudget1 (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Uitgaven aan gemeenten

1 888 730

1 697 827

1 397 520

1 323 215

1 198 515

1 198 515

Flexibel re-integratiebudget

1 435 689

1 335 660

1 122 160

1 134 160

1 083 160

1 083 160

Inburgering WWI

302 608

246 813

160 005

73 700

0

0

Educatie OCW

150 433

115 354

115 355

115 355

115 355

115 355

       

Ontvangsten

471 533

362 167

275 360

189 055

155 355

115 355

Ministerie WWI

302 608

246 813

160 005

73 700

0

0

Ministerie OCW

150 433

115 354

115 355

115 355

115 355

115 355

XNoot
1

De verplichtingen van de inburgering- en educatie-onderdelen van het participatiebudget zijn eveneens opgenomen in de begrotingen van de ministeries van OCW en WWI.

De minister van SZW is verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van geld voor de ondersteuning bij arbeidsinschakeling van personen uit de gemeentelijke doelgroepen. De minister van SZW stelt de individuele gemeentelijke budgetten vast en is verantwoordelijk voor de eventuele terugvordering van niet of niet rechtmatig bestede gelden. De bijdragen van de minister van WWI en van de minister van OCW aan het Participatiebudget staan als ontvangsten op de begroting SZW.

RWI

Het hier opgenomen bedrag betreft de rijksbijdrage voor de Raad voor Werk en Inkomen (RWI). Het RWI is een overlegorgaan en expertisecentrum dat gevraagd en ongevraagd adviezen verstrekt aan de spelers op de arbeidsmarkt en richt zich daarbij met name op praktijkoplossingen die op korte termijn kunnen worden ingevoerd.

Re-integratie Wajong

Dit betreft de totale rijksbijdrage aan het arbeidsongeschiktheidsfonds voor de re-integratie van jonggehandicapten. Re-integratie Wajong en re-integratie WAZ/WAO/WIA vormen samen de beschikbare re-integratiemiddelen voor arbeidsgehandicapten bij UWV. Er zijn middelen beschikbaar voor de inkoop van trajecten en diensten, voorzieningen, loonkostensubsidies en overige Wajong activiteiten. Vanaf 2012 wordt het re-integratiebudget gekort in verband met uitvoeringstegenvallers binnen de begroting van SZW. De evenwel stijgende meerjarige uitgaven zijn te verklaren door de meer activerende aanpak in de Wajong, waardoor een groter beroep op de Wajong-trajecten wordt verwacht. Een totaaloverzicht van alle ombuigingsmaatregelen staat in de beleidsagenda (hoofdstuk 2.1).

Re-integratie Wajong uitvoeringskosten

De uitvoering van de Wajong maakt onderdeel uit van het takenpakket van het UWV.

Subsidies

Het budget subsidies wordt ingezet voor activiteiten die bijdragen aan het realiseren van de beleidsdoelstellingen op dit artikel, zoals een bijdrage aan de Cliëntenraden.

Beleidsondersteunende uitgaven

Uit dit budget worden de kosten voor onderzoek, voorlichting en uitvoeringskosten van het monitorcomité ESF betaald.

Re-integratie BES

Deze uitgaven hebben betrekking op «brede» activiteiten op de BES-eilanden (Bonaire, St. Eustatius en Saba).

Apparaatsuitgaven Agentschap SZW

Voor de programmaperiode 2007–2013 wordt de Europese Subsidieregeling ESF 2 door het Agentschap SZW uitgevoerd. Hier wordt het deel van de uitvoeringskosten dat de opdrachtgever hiervoor inzet verantwoord. De Europese subsidie voor de uitvoering is niet in de rijksbegroting opgenomen.

Ontvangsten

De ontvangsten in 2011 bestaan voor een deel uit de bijdragen aan het Participatiebudget van de ministeries van WWI en OCW (zie tabel 47.2). Daarnaast is sprake van € 120 mln aan ontvangsten vanwege overschrijding door gemeenten van het reserveringspercentage van het Participatiebudget.

Tabel 47.3 Premiegefinancierde uitgaven Artikel 47 (x € 1 000)

Artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Uitgaven

579 514

596 475

523 138

452 196

440 388

434 672

446 593

        

Programmauitgaven

579 514

596 475

511 944

431 298

411 077

395 583

395 583

Operationele doelstelling 2 en 3

       

Re-integratie WAZ/WAO/WIA

183 514

143 891

134 756

82 643

78 731

80 587

80 587

Re-integratie WW

151 000

220 000

131 104

100 571

84 262

66 912

66 912

Uitvoeringskosten re-integratie

       

WAZ/WAO/WIA

71 000

89 840

89 890

89 890

89 890

89 890

89 890

Uitvoeringskosten re-integratie WW

174 000

142 744

156 194

158 194

158 194

158 194

158 194

        

Nominaal

0

0

11 194

20 898

29 311

39 089

51 010

        

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Re-integratie WAZ/WAO/WIA

Dit betreft de totale uitgaven voor re-integratie van uitkeringsgerechtigden in de premiegefinancierde arbeidsongeschiktheidsregelingen WAZ, WAO en WIA. De middelen worden ingezet voor de inkoop van trajecten en diensten, voorzieningen en loonkostensubsidies. Na 2011 dalen de meerjarige uitgaven vanwege onder meer het aflopen van loonkostensubsidies en wegens een korting op het re-integratiebudget van UWV (met ingang van 2012). Een totaaloverzicht van alle ombuigingsmaatregelen staat in de beleidsagenda (hoofdstuk 2.1).

Behalve door de uitgaven in dit artikel wordt de re-integratie van gedeeltelijk arbeidsgeschikten bevorderd door een korting voor werkgevers op de af te dragen premies werknemersverzekeringen (zie ook artikel 42). Daarnaast zijn er re-integratieinstrumenten waarbij uitkeringen worden ingezet om mensen te laten werken. Dit zijn bijvoorbeeld loondispensatie, loon- en inkomenssuppletie en de no-riskpolis. De kosten van deze instrumenten zijn onderdeel van de totale uitgaven aan uitkeringen in artikel 46.

Re-integratie WW

Een belangrijk deel van de WW-gerechtigden heeft niet of nauwelijks ondersteuning nodig om weer aan de slag te komen. Voor WW-gerechtigden met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt zet UWV passende ondersteuning bij re-integratie in. Ondersteuning door werkcoaches is opgenomen onder de uitvoeringskosten. Ingekochte trajecten en diensten worden uit dit budget betaald. Er zijn middelen beschikbaar voor de inkoop van trajecten en diensten en voor loonkostensubsidies. De daling in de uitgaven na 2011 hangt samen met het aflopen van crisismiddelen en loonkostensubsidies en een korting op het re-integratiebudget van UWV vanaf 2012. Een totaaloverzicht van alle ombuigingsmaatregelen staat in de beleidsagenda (hoofdstuk 2.1).

Behalve de uitgaven op dit artikel worden nog andere instrumenten ingezet, bijvoorbeeld de premiekortingen oudere werknemers, tijdelijke «no-risk polis», proefplaatsingen en met (tijdelijk) behoud van uitkering starten als zelfstandige.

Uitvoeringskosten Re-integratie WAZ/WAO/WIA en uitvoeringskosten re-integratie WW

In deze budgetten zijn, naast de reguliere uitgaven voor het uitvoeren van op genoemde regelingen betrekking hebbende re-integratieactiviteiten, ook de kosten van werkcoaches opgenomen voor ca. € 150 mln.

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2011

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele 						doelstelling 2011

Toelichting

De toekenning van re-integratiebudgetten 2011 aan UWV (basisdienstverlening), gemeenten en andere instellingen vindt plaats in het najaar van 2010, zodat de middelen voor alle operationele doelstellingen 100% (afgerond) juridisch verplicht zijn.

1 Ondersteuning bij het vinden van regulier werk voor die uitkeringsgerechtigden en werklozen die op eigen kracht werk kunnen vinden

Operationele doelstelling

Motivering

Niet iedereen heeft re-integratieondersteuning nodig. Een groot deel van de uitkeringsgerechtigden en werklozen komt op eigen kracht weer aan de slag. De basisdienstverlening van UWV-WERKbedrijf is daarbij ondersteunend.

  • Basisdienstverlening UWV WERKbedrijf: informatie en advies over werk, bemiddeling en begeleiding bij het zoeken naar werk (cv plaatsen op www.werk.nl, hulp werkcoach), inschrijven voor werk en een uitkering aanvragen;

  • Leerwerkloketten.

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Bevorderen van de ontwikkeling van geïntegreerde dienstverlening door UWV en gemeenten samen op de Werkpleinen aan zowel werkzoekenden als werkgevers;

  • Aansturen van en toezicht houden op UWV en daarmee samenhangend beleid en regelgeving tot stand brengen.

Activiteiten ketenpartners:

Met ingang van 2009 zijn verspreid over het land circa 100 Werkpleinen gevormd, die zich met hun activiteiten richten op het voorkomen van uitkeringsafhankelijkheid (preventie), het uitvoeren van de werkintake, het bemiddelen van vraag (werkgevers) en aanbod (werkzoekenden) en het handhaven van de verplichtingen. Ook brengen zij de (kansen op de) regionale arbeidsmarkt in kaart. Van groot belang in het kader van een selectieve inzet van mensen en middelen is de onafhankelijke diagnose en indicatiestelling en het beoordelen van competenties van werkzoekenden. Daarnaast richten de Werkpleinen zich tot werkgevers, door het aanbieden van een vast aanspreekpunt voor de totale dienstverlening. De plusvestigingen van de Werkpleinen kennen een bredere, regionale functie. Op elk van deze vestigingen bevindt zich ook een Leerwerkloket voor informatie over scholing- en beroepskeuze.

Partijen in de uitvoering kennen hun eigen planning- en controlcyclus, waarover aan de Tweede Kamer wordt gerapporteerd. Jaarlijks in december ontvangt de Tweede Kamer het jaarplan van UWV, waarna twee maal via tertaalrapportages wordt gerapporteerd over de uitvoering hiervan. In het voorjaar van het volgende jaar volgt het jaarverslag. Deze rapportages bevatten gegevens over de voortgang van de uitvoering door UWV.

Voortgang werkpleinen

De Tweede Kamer is op 18 mei 2010 (Tweede Kamer, 29 544, nr. 249) geïnformeerd over de voortgang op de locaties voor werk en inkomen, de werkpleinen. Daarbij is aangegeven dat het belangrijk is om de dienstverlening op de werkpleinen verder te brengen. Naast de maatregelen door de ketenpartners is ook nadere regelgeving op basis van de Wet SUWI van belang. In dat kader is in overleg met de ketenpartners een besluit tot wijziging van het Besluit SUWI opgesteld. In de wijziging van het Besluit SUWI zijn de afspraken die de ketenpartners onderling hebben gemaakt over de aspecten die volgens hen essentieel zijn voor de dienstverlening op de werkpleinen als uitgangspunt genomen. Met het besluit wordt voor de ketenpartners en burgers inzichtelijk gemaakt welke taken op de werkpleinen worden uitgevoerd. Daarnaast wordt nadere richting gegeven aan de inhoud van de dienstverlening en de cliëntenparticipatie op de werkpleinen. Ook worden regels gesteld omtrent de regionale samenwerking ten behoeve van het arbeidsmarktbeleid en regels over de gezamenlijk verslaggeving en de gegevensverwerking over de geïntegreerde dienstverlening. Met de wijziging van het Besluit SUWI wordt beoogd de afspraken van de ketenpartners te ondersteunen en te versterken. Met de landelijke ketenpartners is afgesproken dat het besluit eerst geheel of gedeeltelijk in werking treedt, indien het proces van de totstandkoming van de geïntegreerde dienstverlening op de werkpleinen niet voldoende vooruitgaat. De geïntegreerde dienstverlening is immers een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle partijen. Die inwerkingtreding vindt pas plaats na overleg met de landelijke ketenpartners.

  • Bij UWV (WERKbedrijf) ingeschreven werkzoekenden die op eigen kracht weer aan de slag kunnen komen;

  • Werkgevers.

Doelgroepen

Indicatoren

Het WERKbedrijf biedt via het internet en fysiek op de Werkpleinen basisdienstverlening aan. Werkzoekenden worden geholpen bij het op eigen kracht weer aan het werk komen. Werkgevers worden geholpen bij het vervullen van vacatures.

De indicatoren in tabel 47.4 geven aan in welke mate werkgevers en werkzoekenden tevreden zijn over de aangeboden dienstverlening. Over de exacte normering van de prestatie-indicatoren 2011 vindt op dit moment nog overleg plaats. Bij de aanbieding van de jaarplannen 2011 van de SUWI-organisaties zal het parlement hier nader over geïnformeerd worden.

Tabel 47.4 Indicatoren operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Streven 2010

Streven 2011

Streven 2015

Klanttevredenheid werkgevers

7

voldoende

voldoende

Voldoende

Klanttevredenheid werkzoekenden

6,8

voldoende

voldoende

voldoende

Bron: UWV, Algemeen Keten Overleg (AKO), rapportage 3de tertaal 2009

Kengtetallen

De kengetallen in tabel 47.5 beschrijven de omvang van de basisdienstverlening. In tabel 47.6 is aangegeven hoeveel werkzoekenden aan het werk zijn gekomen; hetzij volledig op eigen kracht, hetzij met een beroep op de basisdienstverlening.

Tabel 47.5 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Realisatie 20101

Aantal niet-werkende werkzoekenden primo verslagperiode (x 1 000)

417

508

Instroom niet-werkende werkzoekenden (x 1 000)

567

208

Aantal geregistreerde vacatures primo verslagperiode (x 1 000)

44

40

Bij UWV Werkbedrijf ingediende vacatures (x 1 000)

239

97

Door UWV Werkbedrijf vervulde vacatures (x1 000)

92

38

Door UWV Werkbedrijf vervulde vacatures in % van het aantal ingediende vacatures

38%

39%

Bron: UWV, tertaalrapportage

XNoot
1

Realisatie 2010 heeft betrekking op eerste tertaal 2010

Tabel 47.6 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Totaal

AO

WW

Bijstand

Nug

In 2009 in een baan gestarte voormalig werklozen (zonder voorliggende re-integratie-ondersteuning) (aantal x 1 000)

299

53

109

118

19

Bron: CBS, Aan het werk met of zonder re-integratieondersteuning

2 Ondersteuning bij het vinden van regulier werk voor die uitkeringsgerechtigden en werklozen die dat niet op eigen kracht kunnen

Operationele doelstelling

Motivering

Het re-integratiebeleid is gericht op uitstroom uit werkloosheid naar regulier werk van werkzoekenden met een grote afstand tot regulier werk. Het re-integratiebeleid zet niet in op personen die op eigen kracht regulier werk kunnen verkrijgen. Gemeenten en UWV hebben de verantwoordelijkheid en de middelen om via maatwerk een passende re-integratieondersteuning aan te bieden. Met re-integratieondersteuning wordt bedoeld trajecten, waaronder ook inburgeringstrajecten, extra ondersteuning van de casemanager bij gemeenten en de werkcoach bij UWV. Deze trajecten dienen vraaggericht en selectief te worden ingezet, zoals geformuleerd in het Plan van Aanpak re-integratie (Kamerstukken II, 28 719, nr. 60.

  • Het re-integratiebudget (gemeenten) als onderdeel van het Participatiebudget;

  • Bijdrage aan re-integratiebudgetten van UWV;

  • Prestatieafspraken met ketenpartners.

Instrumenten

  • Beschikbaar stellen van instrumenten aan UWV en gemeenten ten behoeve van werkgevers, uitkeringsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden, zoals re-integratietrajecten, premiekorting, no-riskpolis, loonkostensubsidie, werkgevers- en werknemersvoorzieningen;

  • Bevorderen van de ontwikkeling van integrale dienstverlening op de Werkpleinen;

  • Kaders stellen voor de re-integratiemarkt;

  • Verrichten van onderzoek en het verspreiden van de resultaten hiervan;

  • Ontsluiten van goede praktijkvoorbeelden via onder andere www.interventiesnaarwerk.nl;

  • Aansturen en toezicht houden op UWV.

Activiteiten

UWV heeft een eigen planning- en controlcyclus, waarover aan de Tweede Kamer wordt gerapporteerd. Deze rapportages bevatten gegevens over de voortgang van de uitvoering van re-integratieactiviteiten waar UWV verantwoordelijk voor is.

  • Bijstandsgerechtigden met een afstand tot de arbeidsmarkt;

  • Niet-uitkeringsgerechtigden met een afstand tot de arbeidsmarkt;

  • Anw-gerechtigden met een afstand tot de arbeidsmarkt;

  • WW-gerechtigden met een afstand tot de arbeidsmarkt;

  • Gedeeltelijk arbeids(on)geschikten (WAZ, Wajong, WAO, WIA) met een afstand tot de arbeidsmarkt;

  • Jongeren uit de doelgroep van de WIJ.

Doelgroepen

Uitstroom naar regulier werk binnen 24 maanden na start re-integratieondersteuning gericht op regulier werk

Indicatoren

Het doel van deze indicator is om inzicht te geven in de resultaten van re-integratieondersteuning gericht op regulier werk. Het kabinet heeft alleen voor 2011 (het einde van de kabinetsperiode) de streefwaarde van 60% geformuleerd. De re-integratieondersteuning die niet rechtstreeks gericht is op uitstroom naar werk («stapjes op de ladder») wordt in operationele doelstelling 3 beschreven. Op dit moment is het nog niet mogelijk om dit onderscheid cijfermatig te maken. Totdat het onderscheid kan worden gekwantificeerd, wordt daarom nog alle re-integratieondersteuning (zowel gericht op regulier werk als op afstandverkleining) hier weergegeven.

Uitstroom naar regulier werk na einde loonkostensubsidie

Sinds eind 2008 gebruikt UWV loonkostensubsidies ook voor herbeoordeelden (brugbanen). Begin 2009 trad de Wet stimulering arbeidsparticipatie in werking waarmee ook de mogelijkheid ontstond om loonkostensubsidie te verstrekken voor langdurig werklozen en andere (gedeeltelijk) arbeidsgeschikten (inclusief brugbanen). Gemeenten beschikken al langer over het instrument loonkostensubsidie. De indicator in tabel 47.7 over loonkostensubsidies heeft in verband met de beschikbaarheid van gegevens alleen betrekking op de activiteiten van gemeenten.

Tabel 47.7 Indicatoren operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2009

Streven 2010

Streven 2011

Streven 2014

Uitstroom naar regulier werk binnen 24 maanden na start re-integratieondersteuning gericht op regulier werk1

55%

60%

60%

Uitstroom naar regulier werk na einde loonkostensubsidie2

49%

50%

50%

50%

XNoot
1

Bron: CBS, Uitstroomdoelstelling re-integratieondersteuning

XNoot
2

Bron: CBS, Aan het werk met of zonder re-integratieondersteuning

Kengetallen

De kengetallen in tabel 47.8 geven per uitkeringssituatie inzicht in de mate waarin personen met re-integratieondersteuning aan het werk gaan. Tevens wordt inzicht gegeven in welke mate de arbeidsinpassing duurzaam is. Ook van loonkostensubsidies wordt inzichtelijk gemaakt in welke mate na beëindiging sprake is van een regulier dienstverband.

Tabel 47.8 Kengetallen operationele doelstelling 2 (aantallen x 1 000)
 

Totaal

AO

WW

Bijstand

Nug/Anw

In 2009 in een baan gestarte voormalig werklozen (na voorliggende re-integratieondersteuning)1

206

24

128

45

9

Aandeel met minimale duur van 6 maanden van in 2008 in een baan gestarte voormalig werklozen (na voorliggende re-integratieondersteuning)1

76%

78%

80%

72%

72%

Aantal gestarte loonkostensubsidies in 20092

13

  

12

1

Beëindigde loonkostensubsidie in 20092

12

  

11

1

XNoot
1

Bron: CBS, aan het werk met of zonder re-integratieondersteuning

XNoot
2

Bron: CBS, statistiek re-integratie gemeenten

3 Ondersteuning bij het verkleinen van de afstand tot regulier werk aan die uitkeringsgerechtigden en werklozen die dat niet op eigen kracht kunnen

Operationele doelstelling

Motivering

Uitstroom naar regulier werk is niet altijd direct haalbaar. Soms is de afstand tot regulier werk zo groot dat er eerst re-integratieondersteuning moet worden ingezet om deze afstand tot regulier werk te verkleinen. Het directe doel is dan het zetten van een stap op de re-integratieladder, die veel gemeenten als hulpmiddel bij de uitvoering van het re-integratiebeleid gebruiken. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid en de middelen om via maatwerk een passende voorziening aan te bieden om deze afstand te verkleinen. Hiertoe zetten zij onder andere participatieplaatsen en sociale activering in.

  • Wet- en regelgeving: Wet SUWI, WWB, Wet stimulering arbeidsparticipatie (STAP);

  • Het «brede» re-integratiebudget BES;

  • Re-integratiebudget gemeenten.

Instrumenten

  • Beschikbaar stellen van instrumenten aan gemeenten ten behoeve van uitkeringsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden: participatieplaatsen, loonkostensubsidies etc.;

  • Verrichten van onderzoek en verspreiden van de resultaten hiervan;

  • Monitoren inspanningen gemeenten.

Activiteiten

Doelgroepen

Werkzoekenden die eerst een stap op de re-integratieladder moeten maken, voordat zij naar regulier werk kunnen worden gere-integreerd.

Indicatoren

Voor deze operationele doelstelling is geen indicator benoemd. Een reden daarvoor is de weerbarstigheid van de problematiek bij de doelgroep die vaak meerjarige ondersteuning nodig maakt, waarvan de resultaten soms niet of nauwelijks zichtbaar worden in het maken van een stap op de re-integratieladder. Ook kampt deze groep vaak met problemen in meerdere leefdomeinen die een brede inzet van instrumenten en ondersteuning vergen (bijvoorbeeld zorg), die zich niet beperkt tot het re-integratieterrein.

Kengetallen

De kengetallen zullen in de toekomst inzicht geven in de mate waarin instrumenten gericht op het maken van een stap op de re-integratieladder worden ingezet en in welke mate deze leiden tot het daadwerkelijk zetten van een stap in de richting van regulier werk. Met het kengetal «Doorstroom naar re-integratieondersteuning gericht op arbeidsinpassing in regulier werk in een kalenderjaar» wordt inzicht gegeven in welke mate personen in de WWB met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt bemiddelbaar worden richting regulier werk. Ook het aantal participatieplaatsen zal hier worden gemeld.

Op dit moment is het nog niet mogelijk om dit onderscheid cijfermatig te maken (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 28 719, nr. 71 en Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 28 719, nr. 72. Totdat het onderscheid kan worden gemaakt, wordt daarom nog alle re-integratieondersteuning (zowel gericht op regulier werk als arbeidsinpassing) weergegeven bij operationele doelstelling 2.

Samenvattende tabel

Tabel 47.9 Uitgaven, trajecten en resultaten re-integratie
  

UWV

Gemeenten

 

Totaal

AO

WW

WWB

Nug/Anw

Budget 2011 (x € 1 mln)1

1 767

300

131

1 336

Budget 2010 (x € 1 mln)1

1 914

258

220

1 436

      

Uitgaven 2009 ( x € 1 mln)1

406

255

151

1 8502

Uitvoeringskosten 2009 (x € 1 mln)1

265

91

174

uit Gemeentenfonds

Totaal uitgaven 2009 (x € 1 mln)1

671

346

325

  
      

Re-integratietrajecten (x 1 000):3

     

– gestart in 2009

240

48

82

105

5

– beëindigd in 2009

164

35

51

72

6

      

In 2009 in een baan gestarte voormalig werklozen (na voorliggende re-integratieondersteuning4)

206

24

128

45

9

– waarvan volledig uit uitkering/inschrijving

98

4

68

19

6

XNoot
1

Bron: SZW financiële administratie

XNoot
2

Bron: sisa-opgaven gemeenten

XNoot
3

Bron: UWV jaarverslag, CBS statistiek re-integratie gemeenten

XNoot
4

Bron: CBS, Aan het werk met of zonder re-integratieondersteuning

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Tabel 47.10 Onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

    

Beleidsdoorlichting

Re-integratie

OD 2 en 3

A 2013

B 2013

 

Effecten onderzoek ex post

    

Overig evaluatieonderzoek

    

Toelichting

Bij de voorgenomen beleidsdoorlichting van Operationele Doelstelling 3 van artikel 42 (arbeidsparticipatie specifieke groepen) zullen de re-integratieinspanningen ook onderwerp van onderzoek zijn.

Artikel

48 Sociale werkvoorziening

Artikel

Het faciliteren van de arbeidsparticipatie van personen met lichamelijke, verstandelijke en/of psychische beperkingen, die uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn

Algemene doelstelling

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Om arbeidsparticipatie voor personen uit de doelgroep mogelijk te maken, wordt aangepaste arbeid aangeboden. Dit betreft arbeid die past bij hun capaciteiten en mogelijkheden en die tevens een bijdrage levert aan het behouden en bevorderen van hun arbeidsbekwaamheid.

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • het ter beschikking stellen en toekennen van de middelen ten behoeve van het realiseren van aangepaste arbeid voor personen uit de doelgroep die past bij hun capaciteiten en mogelijkheden;

  • de wet- en regelgeving met betrekking tot de Wet sociale werkvoorziening (Wsw), in zijn hoedanigheid van medewetgever;

  • het toezicht op de uitvoering en handhaving van de naleving van de Wsw door gemeenten.

Externe factoren

Het behalen van de algemene doelstelling hangt af van:

  • de mate waarin personen een beroep doen op de Wsw;

  • medewerking van reguliere werkgevers om arbeidsplekken beschikbaar te stellen;

  • de mate waarin aangepaste arbeid bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de arbeidsbekwaamheid van personen uit de doelgroep.

Indicatoren

Voor de algemene doelstelling zijn geen aparte indicatoren geformuleerd. Verwezen wordt naar de indicatoren bij de operationele doelstelling die grotendeels overeenkomt met de algemene doelstelling.

Kengetallen

Het kengetal in tabel 48.1 geeft aan in welke mate de algemene doelstelling wordt gerealiseerd.

Omdat mensen zich vrijwillig aanmelden voor de Wsw is de totale doelgroep van Wsw-geïndiceerden niet te beïnvloeden. Hierdoor kan voor dit kengetal geen betrouwbare raming worden gegeven. Om inzicht te geven in de ontwikkelingen ten opzichte van voorgaande jaren zijn ook de realisaties van 2007 en 2008 opgenomen.

Als het aantal personen dat een beroep doet op de Wsw toeneemt, in vergelijking tot de uitstroom uit het Wsw-werknemersbestand, zal dit resulteren in groeiende wachtlijsten en een daling van het aantal personen in het Wsw-werknemersbestand in verhouding tot de totale doelgroep.

Tabel 48.1 Kengetal algemene doelstelling
 

Realisatie

2007

Realisatie

2008

Realisatie

2009

Aantal personen in Wsw werknemersbestand tegenover de totale doelgroep (%)

83

85

85

Bron: RvB, Wsw-monitor

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 48.2 Begrotingsuitgaven Artikel 48 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

2 578 336

2 499 919

2 371 533

2 387 906

2 388 970

2 389 311

2 390 622

Uitgaven

2 503 787

2 499 919

2 371 533

2 387 906

2 388 970

2 389 311

2 390 622

        

Programma uitgaven

2 502 838

2 498 844

2 370 428

2 387 906

2 388 970

2 389 311

2 390 622

waarvan juridisch verplicht

  

100%

0%

0%

0%

0%

        

Operationele Doelstelling 1

       

Wet sociale werkvoorziening

2 478 238

2 480 442

2 345 829

2 361 329

2 363 829

2 363 829

2 363 829

Uitvoeringskosten Wsw indicatiestelling

24 600

18 402

24 599

26 577

25 141

25 482

26 793

        

Apparaatsuitgaven

949

1 075

1 105

0

0

0

0

Personeel en materieel

949

1 075

1 105

0

0

0

0

        

Ontvangsten

509 690

530 392

528 126

537 493

546 168

556 218

556 218

Programma-uitgaven operationele doelstelling 1

Toelichting

De programma-uitgaven 2011 zijn onderverdeeld in de uitvoering van de Wsw en de uitvoering van de indicatiestelling Wsw.

  • De uitgaven ten behoeve van de uitvoering van de Wsw zijn onderverdeeld in:

    • Een budget van circa € 2 339 mln voor het realiseren van aangepaste arbeid voor personen uit de doelgroep welke past bij hun capaciteiten en mogelijkheden. Dit is de zogenaamde landelijke taakstelling, die wordt uitgedrukt in arbeidsjaren (voltijd Wsw-werkplekken). De landelijke taakstelling voor het jaar 2011 bedraagt circa 90 804 arbeidsjaren en is ongewijzigd. Als het gaat om de omvang van het budget zien we dat de oude doelgroep Wsw’ers (voor 1998, met een hoger salaris dan de personen die nu instromen) steeds kleiner wordt, waardoor de gemiddelde loonkosten afnemen. Daarnaast heeft de sw-sector de afgelopen jaren een hoger percentage loonbijstelling ontvangen dan de stijging van de gemiddelde loonkosten van Wsw-werknemers. Het budget voor het realiseren van aangepaste arbeid is – mede gelet op deze ontwikkelingen – met € 120 mln verlaagd ten opzichte van 2010. Een totaaloverzicht van alle ombuigingsmaatregelen staat in de beleidsagenda (hoofdstuk 2.1).

    • Middelen bestemd voor de Stichting Beheer Collectieve Middelen, het arbeidsmarkt- en opleidingsfonds voor de sociale werkvoorziening (circa € 3 mln).

    • Het budget voor de Stimuleringsuitkering van € 18 mln, de bonus voor het aantal gerealiseerde begeleid werkenplekken, wordt in 2011 niet uitgekeerd wegens de invoering van sisa tussen medeoverheden. De bonus voor de in 2010 gerealiseerde begeleid werkenplekken wordt in beginsel in 2012 uitgekeerd.

    • Middelen bestemd voor de uitvoering van de pilots Werken naar vermogen (circa € 4 mln).

  • Voor de uitvoering van de indicatiestelling Wsw door UWV Werkbedrijf is in 2011 een bedrag van circa € 25 mln beschikbaar.

Ontvangsten

  • De ontvangsten bestaan grotendeels uit de anticumulatiebaten. Dit zijn uitkeringen WAZ, WAO of Wajong van personen met een Wsw-dienstbetrekking die worden verrekend met de Wsw-salarissen en daarom als ontvangsten worden verantwoord op de SZW-begroting. In 2011 gaat het naar verwachting om een bedrag van circa € 528 mln.

  • Daarnaast worden bij de vaststelling van het aan gemeenten toegekende Wsw-budget middelen teruggevorderd als zij de toegekende taakstelling, zijnde het jaarlijks aantal te realiseren arbeidsplaatsen per gemeente, niet hebben gerealiseerd.

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2011

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele 						doelstelling 2011
1 Het realiseren van aangepaste arbeid voor personen met een Wsw-indicatie, waar mogelijk in een zo regulier mogelijke werkomgeving

Operationele doelstelling

Motivering

Om arbeidsgehandicapten die willen deelnemen aan het arbeidsproces de mogelijkheid van arbeidsparticipatie te bieden, wordt voor Wsw-geïndiceerden aangepaste arbeid gerealiseerd waar mogelijk in een zo regulier mogelijke arbeidsomgeving.

In 2008 heeft het kabinet Balkenende IV de commissie Fundamentele herbezinning Wsw in het leven geroepen. Deze commissie heeft in oktober 2008 geadviseerd tot een fundamentele wijziging van het stelsel van werk en inkomen. Het kabinet Balkenende IV ondersteunt de hoofdlijnen van het advies, maar vindt de uitwerking zo ingrijpend dat het conform het advies van de commissie eerst de mogelijke effecten ervan gaat testen in de pilots Werken naar vermogen. De pilots zijn gestart in 2009 en lopen naar verwachting tot 2013.

  • Subsidie aan gemeenten voor het realiseren van Wsw-plaatsen;

  • Overdracht taakstelling Wsw (mogelijkheid voor gemeenten om de te realiseren arbeidsplaatsen in een jaar onderling over te dragen, welk verzoek wordt voorgelegd aan de minister);

  • Stimuleringsuitkering, de bonus voor het aantal gerealiseerde begeleid werkenplekken.

Instrumenten

Activiteiten

Uitvoering pilots Werken naar vermogen:

  • Het realiseren van meer werkplekken bij werkgevers;

  • Het stimuleren van de omslag van sw-bedrijven naar arbeidsontwikkelbedrijven;

  • Het vormgeven van een integrale dienstverlening op de Werkpleinen;

  • Het toetsen van een nieuwe systematiek, waarbij de inzet van het instrument loondispensatie centraal staat.

De pilot voor het realiseren van meer werkplekken bij werkgevers loopt sinds 2009, de andere pilots zijn in 2010 gestart. Mocht in de toekomst worden besloten tot het invoeren van de nieuwe systematiek dan is het voor de implementatie daarvan belangrijk dat innovaties in de uitvoeringspraktijk (grotendeels) zijn ingevoerd. Tegelijkertijd is verdere verbetering van de dienstverlening ook in het huidige stelsel van belang.

Werkgevers, sw-bedrijven, gemeenten en UWV krijgen tot eind 2012 de mogelijkheid om aan de slag te gaan met vernieuwende aanpakken en methoden. In de praktijk zal worden onderzocht wat werkt, zodat antwoord wordt verkregen op de vraag hoe de kansen van mensen met een arbeidsbeperking op een duurzame, reguliere baan kunnen worden verbeterd.

Doelgroepen

Personen met een Wsw-indicatie (personen met lichamelijke, verstandelijke en/of psychische beperkingen, die uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn).

Indicatoren

Gemeenten zijn verantwoordelijk om op zijn minst het minimumaantal arbeidsplaatsen te realiseren (taakstelling) met het budget dat zij daarvoor hebben ontvangen, waar mogelijk in een zo reguliere mogelijke arbeidsomgeving. Drie werkvormen worden onderscheiden: in dienst van een reguliere werkgever (het zogenaamde begeleid werken), detachering bij een reguliere werkgever vanuit het sw-bedrijf en beschut werk in het sw-bedrijf.

Het bereiken van de operationele doelstelling wordt in tabel 48.3 aan de hand van twee indicatoren weergegeven:

  • De eerste indicator toont de realisatie van Wsw-plaatsen in relatie tot het aantal waarvoor subsidie is toegekend. Het percentage van 104% geeft aan dat op landelijk niveau meer arbeidsjaren worden gerealiseerd dan waarvoor subsidie wordt verstrekt.

  • De tweede indicator drukt de doelstelling van de Wsw uit, namelijk zoveel mogelijk werken in een zo regulier mogelijke arbeidsomgeving. De vorm begeleid werken is de meest reguliere vorm van werken voor de doelgroep. De Stimuleringsuitkering, de bonus voor het aantal gerealiseerde begeleid werkenplekken, beoogt gemeenten te stimuleren om deze doelstelling te realiseren. Naar aanleiding van de stijgende realisaties in de afgelopen jaren is de verwachting dat deze trend ook de komende jaren zal aanhouden.

Tabel 48.3 Indicatoren operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Streven 2010

Streven 2011

Streven 2015

Realisatie van arbeidsplaatsen in relatie tot het aantal waarvoor subsidie is toegekend (%)

104

100

100

100

Aantal gerealiseerde plaatsen in begeleid werken als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen (%)

5

7

8

10

Bron: RvB, Wsw-monitor

Kengetallen

Omdat mensen zich vrijwillig aanmelden voor de Wsw is de totale doelgroep van Wsw-geïndiceerden niet te beïnvloeden. Hierdoor kunnen voor de in tabel 48.4 weergegeven kengetallen geen betrouwbare ramingen worden gegeven. Om inzicht te geven in de ontwikkelingen ten opzichte van voorgaande jaren zijn ook de realisaties van 2007 en 2008 opgenomen. De kengetallen met betrekking tot de wachtlijst maken inzichtelijk dat de fundamentele (wachtlijst) problematiek onverminderd blijft voortduren. De uitkomsten van de pilots «Werken naar vermogen» beogen bij te dragen aan de oplossing van deze problematiek.

Tabel 48.4 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Werknemersbestand (personen, ultimo)

100 493

102 168

102 173

Wachtlijst (personen, ultimo)

19 676

17 753

18 710

Gemiddelde verblijfsduur op de wachtlijst (maanden)

14,4

15,2

14,7

Aantal detacheringen als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen (%)

22

23

25

Bron: RvB, Wsw-monitor

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Tabel 48.5 Onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

Geen

   

Beleidsdoorlichting

Artikel 48

AD

A. 2013

B. 2013

 

Effecten onderzoek ex post

Evaluatie Wsw

AD

A. 2011

B. 2011

 

Overig evaluatieonderzoek

Pilots Werken naar vermogen

AD

A: 2010

B: 2013

 

Toelichting

In 2011 is de wetsevaluatie van de Wsw gepland. De wetswijziging Wsw is op 1 januari 2008 ingegaan, waarbij in artikel 46 van de Wsw is opgenomen dat de wet na drie jaar geëvalueerd zal worden. In 2013 zal op basis van de wetsevaluatie en de resultaten van de pilots Werken naar vermogen een beleidsdoorlichting worden uitgevoerd.

Cluster overige sociale zekerheid

Onder «overige sociale zekerheid» valt de sociale zekerheid zonder activerend element en enkele overige regelingen.

In artikel 49 worden onder meer de uitgaven aan de Algemene nabestaandenwet (Anw) en de Toeslagenwet verantwoord. In dit artikel staat ook het in omvang meest omvangrijke onderdeel van de sociale zekerheid, de AOW.

De AOW wordt voor een deel gefinancierd uit begrotingsmiddelen, deze worden samen met de andere rijksbijdragen verantwoord op artikel 51.

Onder artikel 50 vallen de tegemoetkomingen aan ouders met gehandicapte kinderen (TOG), aan asbestslachtoffers (TAS) en aan oudere belastingplichtigen (MKOB).

Artikel

49 Overige inkomensbescherming

Artikel

Zorgdragen voor adequate bescherming zonder activerende voorwaarden tegen de financiële risico’s bij inkomensverlies

Algemene doelstelling

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Om inkomensbescherming op minimumniveau te bieden. SZW creëert de voorwaarden voor de toekenning van een uitkering of toeslag. SVB en UWV zijn verantwoordelijk voor de uitvoering hiervan in Nederland. De Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) is verantwoordelijk voor de uitvoering op de BES-eilanden (Bonaire, St. Eustatius en Saba).

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • de vaststelling van het niveau van de uitkering of toeslag op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw), Algemene ouderdomswet (AOW), Toeslagenwet (TW) en de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO);

  • de vaststelling van het niveau van de uitkering op grond van de Algemene Ouderdoms Verzekering (AOV BES) en de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW BES) voor de BES-eilanden;

  • de vormgeving van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • sturing en toezicht op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering door de SVB en UWV.

Externe factoren

Behalen van deze doelstelling hangt af van:

  • de effectieve uitvoering van de wetten door de uitvoeringsorganen SVB, UWV en RCN;

  • de hoogte van het nalevingsniveau van wet- en regelgeving door gerechtigden.

Effectgegevens

Behalen van deze doelstelling heeft als effecten dat:

  • in Nederland inkomensbescherming op ten minste sociaal minimum niveau wordt geboden;

  • op de BES-eilanden inkomensbescherming wordt geboden gekoppeld aan de ontwikkeling van het minimumloon op de eilanden;

  • weduwen, weduwnaars, wezen en verzorgers van halfwezen worden beschermd tegen het risico van gebrek aan inkomen als gevolg van overlijden.

Indicatoren

Voor de algemene doelstelling zijn geen aparte indicatoren geformuleerd, omdat op dit aggregatieniveau onvoldoende concrete doelstellingen geformuleerd kunnen worden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 49.1 Begrotingsuitgaven Artikel 49 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

386 214

655 053

690 763

684 113

678 899

675 260

666 200

Uitgaven

386 214

655 053

690 763

684 113

678 899

675 260

666 200

        

Programma uitgaven

385 403

658 416

688 995

684 113

678 899

675 260

666 200

waarvan juridisch verplicht

  

100%

0%

0%

0%

0%

        

Operationele Doelstelling 2

       

Uitkeringslasten AIO (WWB 65+)

0

217 221

239 595

253 486

266 437

277 052

280 023

Uitvoeringskosten AIO (WWB 65+)

2 500

12 120

11 299

11 954

12 613

13 399

14 104

        

Operationele Doelstelling 3

       

Toeslagenwet Uitkeringslasten

382 903

424 000

420 016

399 823

381 014

366 029

352 588

        

Operationele Doelstelling 4

       

BES-uitkeringen

0

0

18 085

18 850

18 835

18 780

19 485

        

Apparaatsuitgaven

811

1 712

1 768

0

0

0

0

Personeel en materieel

811

1 712

1 768

0

0

0

0

        

Ontvangsten

2 410

0

0

0

0

0

0

Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO)/(Wet werk en bijstand (WWB) 65+)

Toelichting

De uitvoering van de algemene bijstand voor personen met een onvolledig AOW-pensioen is met ingang van 1 januari 2010 overgeheveld van gemeenten naar de SVB. Met de overheveling van de uitvoering is beoogd met één loket het niet-gebruik van de aanvullende bijstand door ouderen terug te dringen. Voorts is voor personen van 65 jaar en ouder een vrijlating van inkomen uit arbeid gecreëerd in de Wet werk en bijstand.

Zowel de uitkeringslasten als de uitvoeringskosten laten, door het toenemende gebruik van de regeling door ouderen, een licht stijgende lijn zien. De uitvoeringskosten 2009 hebben betrekking op de overdracht aan de SVB.

Toeslagenwet

De Toeslagenwet (TW) verleent aan bepaalde uitkeringsgerechtigden toeslagen tot het relevante sociaal minimum. Daar waar nodig komen toeslagen op uitkeringen, waarvan de belangrijkste zijn de zogeheten moederwetten WAO, WAZ, Wajong, WIA, WW, ZW en IOW. De uitvoeringskosten voor de Toeslagenwet worden gedragen door de fondsen van de betreffende moederwetten.

De TW-uitgaven worden vooral bepaald door volume-ontwikkelingen in de eerdergenoemde moederwetten. De ontwikkelingen in deze uitkeringsvolumes variëren.

BES-uitkeringen

De regelingen van SZW voor de BES-eilanden (Bonaire, St. Eustatius en Saba) op het terrein van inkomensbescherming zonder activerende voorwaarden betreffen de Algemene ouderdomsverzekering (AOV BES) en de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW BES).

Als gevolg van de vergrijzing, neemt het volume AOV-gerechtigden (exclusief leeftijdsverhoging) jaarlijks met circa 4% toe. Bij de raming van AOV en AWW is rekening gehouden met de leeftijdsverhoging van de AOV en de verhoging van de uitkeringsbedragen zoals afgesproken in het bestuurlijk akkoord van april 2010. De uitgaven in 2010 zijn lager dan in 2011 omdat de uitgaven in 2010 betrekking hebben op de periode na de transitiedatum van 10 oktober 2010.

Tabel 49.2 Premiegefinancierde uitgaven Artikel 49 (x € 1 000)

Artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Uitgaven

30 094 970

31 026 472

31 052 033

33 745 905

34 408 590

36 171 822

37 709 028

        

Programmauitgaven

30 094 970

31 026 472

30 545 720

31 590 896

32 484 446

33 235 056

33 685 823

Operationele doelstelling 1

       

Anw uitkeringslasten

1 147 398

1 057 714

965 199

859 150

753 581

649 168

563 769

Anw tegemoetkoming

22 671

20 685

17 744

16 103

14 412

12 705

11 300

Anw uitvoeringskosten

19 973

23 899

21 852

19 421

17 197

15 317

14 322

Operationele doelstelling 2

       

AOW uitkeringslasten

27 580 144

28 619 430

29 408 150

30 566 286

31 574 045

32 433 118

32 969 905

AOW tegemoetkoming

1 217 152

1 170 879

0

0

0

0

0

AOW uitvoeringskosten

107 632

133 865

132 775

129 936

125 211

124 748

126 527

        

Nominaal

0

0

506 313

1 155 009

1 924 144

2 936 766

4 023 205

        

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Algemene nabestaandenwet (Anw)

Toelichting

De Anw is een financiële ondersteuning na het overlijden van de partner of ouder(s). Voor mensen die na 1950 zijn geboren gelden andere toelatingseisen tot de Anw dan voor mensen die vóór 1950 zijn geboren. Deze laatste groep neemt aanzienlijk af. Immers, als deze nabestaanden 65 jaar worden vervalt hun recht op een Anw-uitkering. Op 1 januari 2015 hebben alle nabestaanden geboren voor 1 januari 1950 de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt, waardoor het aantal Anw-gerechtigden en de bijbehorende lasten dalen. Ook de groep mensen die bij de inwerkingtreding van de Anw in 1996 al recht had op de voorganger ervan, de AWW-uitkering, stroomt de komende tien jaar grotendeels uit omdat velen de 65-jarige leeftijd bereiken. Vanaf 2020 is ook de groep oud-AWW-gerechtigden aanzienlijk gereduceerd.

De uitvoeringskosten Anw dalen naar rato van de afname van het aantal Anw-gerechtigden. Ten opzichte van 2009 is daarnaast sprake van een structureel lager bedrag aan uitvoeringskosten, omdat de SVB de toerekening van kosten aan de verschillende wetten die de SVB uitvoert, heeft herzien.

In het kader van de ombuigingsmaatregelen wordt – ter dekking van uitvoeringstegenvallers op de begroting van SZW – de Anw-tegemoetkoming met ingang van 2011 met € 14 (bruto) op jaarbasis gekort (€ 1,17 per maand). Een totaaloverzicht van alle ombuigingsmaatregelen staat in de beleidsagenda (hoofdstuk 2.1).

Algemene ouderdomswet (AOW)

De AOW is een basispensioen voor mensen die 65 jaar of ouder zijn. Met het oog op de vergrijzing en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën is een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer om de AOW-leeftijd te verhogen. Dit wetsvoorstel is controversieel verklaard, evenals het wetsvoorstel waarmee het mogelijk zou worden gemaakt om de ingangsdatum van de AOW (gedeeltelijk) uit te stellen. De financiële gevolgen van deze wetsvoorstellen zijn niet verwerkt in tabel 49.2.

Een wetsvoorstel om de AOW-partnertoeslag voor lopende en nieuwe gevallen met 8% te korten is aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2009/10, 29 389, nr. 25). Lage inkomens worden hierbij ontzien. Deze maatregel loopt vooruit op de afschaffing van de toeslag voor nieuwe gevallen per 2015 en is getroffen in het kader van het oplossen van de huidige budgettaire problematiek op het terrein van sociale zekerheid en arbeidsmarkt. Het is de bedoeling de verlaging van de AOW-partnertoeslag in te voeren per 1 januari 2011. De financiële gevolgen van dit wetsvooorstel zijn verwerkt in tabel 49.2 (AOW uitkeringslasten).

In datzelfde kader is een wetsvoorstel in voorbereiding om de tegemoetkoming AOW af te schaffen en tegelijkertijd een nieuwe regeling te introduceren: de mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming voor oudere belastingplichtigen (MKOB: zie OD3 in artikel 50). De financiële gevolgen van dit wetsvoorstel zijn verwerkt in tabel 49.2 (reeks AOW-tegemoetkoming). Een totaaloverzicht van alle ombuigingsmaatregelen staat in de beleidsagenda (hoofdstuk 2.1).

De uitkeringslasten AOW zullen de komende jaren toenemen als gevolg van de vergrijzing. Vanaf 2011 stromen de eerste babyboomers in in de AOW. De beperktere stijging van de uitkeringslasten AOW in 2015 hangt samen met het afschaffen van de partnertoeslag (voor nieuwe AOW-gerechtigden) per 1 januari van dat jaar.

De uitvoeringskosten AOW stijgen ten opzichte van 2009, omdat de SVB de toerekening van kosten aan de verschillende wetten die de SVB uitvoert, heeft herzien. Verder bewegen de uitvoeringskosten mee met de toename van het bestand. Per saldo is sprake van een daling in de periode tot en met 2014 vanwege de efficiencymaatregelen die SVB realiseert en de afname van het investeringsbudget van de SVB.

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2011

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele 						doelstelling 2011

Toelichting

De budgetten OD2, OD3 en OD 4 zijn volledig juridisch verplicht op grond van wettelijke bepalingen.

1 Zorgdragen dat inkomen op ten minste minimumniveau wordt verstrekt aan alleenstaande nabestaanden; tevens het verstrekken van een uitkering ten behoeve van wezen en halfwezen.

Operationele doelstelling

Motivering

Om personen die geconfronteerd zijn met het overlijden van een partner of ouders en die vanwege leeftijd, de zorg voor een jong kind, of arbeidsongeschiktheid niet (volledig) een eigen inkomen kunnen verwerven, te voorzien van een minimuminkomen en/of een compensatie.

  • Uitkeringen op grond van de Anw;

  • Bijdrage uitvoeringskosten aan de SVB.

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Opstellen en onderhouden van beleid, wet en regelgeving;

  • Twee maal per jaar aanpassen van het niveau van de Anw in verband met wijziging van het minimumloon;

  • Aansturen van en toezicht houden op de SVB.

Activiteiten SVB:

  • Beoordelen nieuwe aanvragen;

  • Verstrekken van uitkeringen;

  • Handhaving wet- en regelgeving.

  • Nabestaanden geboren voor 1950, nabestaanden met een kind onder de 18 jaar, nabestaanden die ten minste 45% arbeidsongeschikt zijn;

  • Verzorgers van halfwezen;

  • Wezen.

Doelgroepen

Indicatoren

Het gebruik van prestatie-indicatoren heeft, naast het gebruik van kengetallen, geen toegevoegde waarde, omdat de Anw geen activerend karakter heeft. Er wordt dus niet gestuurd op in- en uitstroom.

  • Het aantal Anw-gerechtigden neemt af vanwege de aanpassing die in 1996 in de toetredingsvoorwaarden is aangebracht.

  • Voor de Anw zijn kengetallen ontwikkeld gericht op handhaving. De kengetallen geven ondermeer het niveau weer waarin gerechtigden de in de wet opgenomen informatieplicht ten aanzien van de leefsituatie en het inkomen naleven. Zie ook de toelichting in de leeswijzer.

  • Het nalveingsniveau melden samenwonen is gebaseerd op de door de SVB geconstateerde samenwoonfraudes. De stijging van het aantal fraudesignalen houdt verband met een gewijzigde aanpak bij huisbezoeken.

Kengetallen

Tabel 49.3 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Raming 2010

Raming 2011

Nabestaanden uitkeringsjaren (x 1 000):

   

Volume: Ingang recht voor 1 juli 1996

27

27

23

– waarvan nabestaanden- en halfwezenuitkering

1

1

0

– waarvan nabestaandenuitkering

26

26

22

Volume: Ingang recht na 1 juli 1996

63

62

58

– waarvan nabestaanden- en halfwezenuitkering

9

9

9

– waarvan alleen nabestaandenuitkering

40

37

34

– waarvan alleen halfwezenuitkering

14

14

15

Wezenuitkering:

1

1

1

Totaal volume uitkeringsjaren (x 1 000 uitkeringsjaren)

92

89

82

Totaal aantal uitkeringsgerechtigden (x 1 000 personen)

111

103

95

Bron: SVB, jaarverslag

Tabel 49.4 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Handhaving:

  

Nalevingsniveau melden samenwonen (%)1

98

98

Nalevingsniveau opgave inkomen uit arbeid (%)1

97

95

Bekendheid met regels samenwonen (%)2

85

92

Bekendheid met regels inkomen (%)2

93

95

Aantal onderzochte fraudesignalen2

961

1 117

Totaal schadebedrag fraude (x € 1 mln)2

2,8

2,9

Incassoratio (%)2

92

91

XNoot
1

Bron: SZW-berekeningen op basis van SVB-informatie.

XNoot
2

Bron: SVB, jaarverslag

2 Zorgdragen dat een minimuminkomen wordt verstrekt aan personen van 65 jaar en ouder

Operationele doelstelling

Motivering

Om personen die de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt inkomensbescherming te bieden.

  • Ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW);

  • AOW-toeslag ten behoeve van de partner jonger dan 65 jaar aan personen die een ouderdomspensioen op grond van de AOW ontvangen;

  • Uitkering aanvullende inkomensvoorziening ouderen op grond van de Wet Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO) indien een onvolledig AOW-pensioen wordt verstrekt in verband met niet-verzekerde jaren en indien geen toereikende eigen middelen aanwezig zijn;

  • Bijdrage uitvoeringskosten aan SVB.

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Opstellen en onderhouden beleid, wet- en regelgeving;

  • Tweemaal per jaar aanpassen van het niveau van de uitkeringen AOW en AIO aan minimumloonontwikkeling;

  • Aansturen van en toezicht houden op SVB.

Activiteiten SVB:

  • Beoordelen recht op AOW en op aanvullende uitkering AIO;

  • Verstrekken van uitkeringen;

  • Handhaven van wet- en regelgeving.

Doelgroepen

Personen van 65 jaar en ouder.

Indicatoren

Het gebruik van prestatie-indicatoren heeft, naast het gebruik van kengetallen, geen toegevoegde waarde, omdat de AOW en de AIO geen activerend karakter hebben. Er wordt dus niet gestuurd op in- en uitstroom.

  • Het aantal AOW-gerechtigden neemt de komende jaren toe als gevolg van de vergrijzing. Vanaf 2011 stromen de eerste babyboomers in in de AOW.

  • Volgens het rapport «Herhaalmeting Kennis over de AOW-partnertoeslag» (Intomart GfK bv, juni 2010) is de bekendheid met de afschaffing in 2015 van de partnertoeslag AOW in 2010 33%. Hiermee blijkt de bekendheid gestegen te zijn in vergelijking met 2009, toen deze nog 19% bedroeg. Specifiek onder ouderen met partner blijkt de bekendheid nog een stuk hoger te zijn: 48% onder allochtonen vanaf 50 jaar en 58% onder autochtonen vanaf 55 jaar.

  • Voor de AOW zijn kengetallen ontwikkeld gericht op handhaving. Onder meer wordt daarbij het niveau weergegeven waarin gerechtigden hun in de wet opgenomen informatieplicht ten aanzien van de samenlevingsvorm naleven. Zie ook de toelichting in de leeswijzer.

  • Het volume AIO is voor 2010 en 2011 geraamd op respectievelijk 37 000 en 39 000.

  • Het kengetal incassoratio heeft betrekking op die vorderingen waarbij ook sprake was van het opleggen van een boete.

  • De daling van het schadebedrag fraude houdt verband met de stijging van de aangiftegrens.

Kengetallen

Tabel 49.5 Kengetallen operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2009

Raming 2010

Raming 2011

AOW uitkeringsjaren (x 1 000)1:

   

70% uitkering (totaal)

999

1 010

1 031

– waarvan partner < 65 jaar

2

1

1

50% uitkering (totaal)

1 543

1 591

1 656

– waarvan partner < 65 jaar

246

254

267

Volume in aantal personen

   

Volume (x 1 000 personen)1

2 774

2 846

2 946

Volume AIO (x 1 000 personen)2

35

37

39

Korting op de AOW-uitkering i.v.m. niet-verzekerde jaren:

Personen met een onvolledige AOW (% van totaal)1

17

18

18

Gemiddeld kortingspercentage (%)1

49

48

48

Bekendheid met afschaffen partnertoeslag (%)3

19

33

 
XNoot
1

Bron: SVB, jaarverslag

XNoot
2

Bron: CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek

XNoot
3

Bron: Intomart Gfk, Herhaalmeting Kennis over de AOW-partnertoeslag

Tabel 49.6 Kengetallen operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Handhaving:

  

– Nalevingsniveau melden samenwonen (%)1

99

99

– Bekendheid met regels samenwonen (%)1

80

82

– Bekendheid met regels inkomen (%)2

81

74

– Aantal onderzochte fraudesignalen2

3 338

3 794

– Totaal schadebedrag fraude (x € 1 mln)2

2,4

0,7

– Incassoratio (%)2

96

95

XNoot
1

Bron: SZW-berekeningen op basis van SVB-informatie

XNoot
2

Bron: SVB, jaarverslag

3 Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan zieke, arbeidsongeschikte en werkloze werknemers

Operationele doelstelling

Motivering

Om personen die een uitkering op grond van de WW, ZW, WAO, Wet Wajong, IOW, Wet arbeid en zorg, Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Militairen (WAMIL) of loondoorbetaling in het tweede ziektejaar ontvangen, te voorzien van een minimuminkomen.

Zieke, arbeidsongeschikte en werkloze werknemers ontvangen een toeslag op hun loondervingsuitkering of loondoorbetaling tot het minimumniveau als de betrokkene daar met zijn gezinsinkomen onder blijft. Er is een maximum gesteld aan de toeslag. In het algemeen mogen de toeslag en de uitkering samen niet meer bedragen dan het dagloon of de grondslag. De TW kent een partnertoets, maar geen vermogenstoets.

  • Toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW);

  • Bijdrage uitvoeringskosten aan UWV.

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Opstellen en onderhouden beleid, wet- en regelgeving;

  • Aanpassen tweemaal per jaar van het niveau van uitkeringen aan minimumloonontwikkeling;

  • Aansturen van en toezicht houden op UWV.

Activiteiten UWV:

  • Beoordelen van recht, hoogte en duur toeslag;

  • Verstrekken van uitkeringen.

Doelgroepen

Personen die een loondervingsuitkering of loondoorbetaling ontvangen (volgens de definitie van de TW) en per dag een inkomen hebben dat lager is dan het relevante sociaal minimum.

Indicatoren

Er zijn geen indicatoren opgenomen. Recht op een toeslag op grond van de Toeslagenwet bestaat naast het recht op een loondervingsuitkering, waarvoor wel indicatoren bestaan.

  • In 2010 en 2011 neemt het TW-volume toe. In 2010 is deze stijging vooral toe te schrijven aan een stijging van het WW-volume. In 2011 komt de toename onder andere door een toename van het Wajong- en ZW-volume.

  • De gemiddelde toeslag neemt in 2011 af, wat vooral veroorzaakt wordt door een afname van de sociale werkgeverslasten.

  • Voor de TW zijn kengetallen ontwikkeld gericht op handhaving. De kengetallen geven onder meer het niveau weer van onrechtmatig gebruik van de regeling.

Kengetallen

Tabel 49.7 Kengetallen operationele doelstelling 3
 

Realisatie 2009

Raming 2010

Raming 2011

Toeslagenwet:

   

– Gemiddeld jaarvolume TW (x 1 000 uitkeringsjaren)

175

190

193

– Gemiddelde toeslag (x € 1)

2 188

2 230

2 181

Bron: UWV, jaarverslag

Tabel 49.8 Kengetallen operationele doelstelling 3
 

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Handhaving:

  

– Aantal geconstateerde overtredingen

2 931

3 214

– Totaal schadebedrag (x € 1 mln)

6,8

8,4

– Afdoeningspercentage

93,8

93,2

Bron: UWV, jaarverslag

4 Zorgdragen voor adequate overige inkomensbescherming aan inwoners van de BES-eilanden

Operationele doelstelling

Motivering

Om inwoners van de BES-eilanden, die de leeftijd van 60 jaar hebben bereikt, of om personen die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouders, inkomensbescherming te bieden, waarbij de ontwikkeling van uitkeringen op de eilanden wordt gekoppeld aan de ontwikkeling van het minimumloon op de eilanden.

Instrumenten

De uitkeringslasten BES op het terrein van overige inkomensbescherming hebben betrekking op de Algemene ouderdomsverzekering (AOV BES) en de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW BES).

De Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regelingen op de BES-eilanden. De bijdrage in de uitvoeringskosten aan de RCN wordt verantwoord op artikel 98.

Algemene ouderdomsverzekering (AOV BES)

Ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdoms Verzekering op de BES-eilanden.

De AOV-leeftijd op de BES-eilanden is momenteel 60 jaar. Met de eilanden is afgesproken deze leeftijd gefaseerd te verhogen naar 65 jaar. De eerste stap tot verhoging van de AOV-leeftijd zal met ingang van 2015 zijn gerealiseerd. De AOV-leeftijd is dan 62 jaar. Daarna schuift de AOV-leeftijd ieder jaar één jaar op. Voor mensen die geboren zijn in 1952 of eerder blijft 60 jaar de leeftijd waarop men recht krijgt op een ouderdomspensioen. Vanaf 2021 is voor iedereen de pensioengerechtigde leeftijd 65 jaar.

De hoogte van de uitkering AOV met ingang van 1 januari 2011 is overeengekomen in het Bestuurlijk Overleg van 18 april 2010.

Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW BES)

Uitkering aan personen die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouders op grond van de Algemene weduwen- en wezenverzekering op de BES-eilanden.

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Onderhouden van de wet- en regelgeving;

  • Uitkeringsverzorging;

  • Toezicht en handhaving;

  • Eenmaal per jaar aanpassen van het niveau van de AOV en AWW in verband met de ontwikkeling van de prijsindexcijfers;

  • Aansturen van en toezicht houden op RCN.

Doelgroepen

Uitkeringsgerechtigden op Bonaire, St. Eustatius en Saba (BES-eilanden):

  • Voor de AOV (BES-eilanden): personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt;

  • Voor de AWW (BES-eilanden): nabestaanden van partners, weduwen/weduwnaars, nabestaanden van ouders en (half)wezen.

Indicatoren

Gegeven het geringe aantal gerechtigden zijn vooralsnog geen indicatoren geformuleerd. Bezien zal worden of dit in de toekomst wel opportuun is.

Volume uitkeringen BES

Kengetallen

Voor het aanloopjaar 2011 wordt afgezien van het opnemen van een kengetal voor deze operationele doelstelling, omdat deze gegevens over dit jaar niet beschikbaar zijn. Het voornemen is om vanaf 2012 te gaan rapporteren over kengetallen met betrekking tot het volume.

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Tabel 49.9 Onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

Geen

   

Beleidsdoorlichting

Artikel 49

AD

A: 2008

B: 2010

Kamerstukken II 2009/10, 30 982, nr. 6

Beleidsdoorlichting

Artikel 49

AD

A: 2014

B: 2014

 

Effecten onderzoek ex post

Geen

   

Overig evaluatieonderzoek

Geen

   

Artikel

50 Specifieke tegemoetkomingen

Artikel

Zorgdragen voor een tegemoetkoming in specifieke kosten alsmede maatschappelijke erkenning van het leed van asbestslachtoffers in werksituaties

Algemene doelstelling

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Om bepaalde personen een financiële tegemoetkoming te verstrekken voor specifieke kosten of als maatschappelijke erkenning. SZW creëert de voorwaarden voor het toekennen van deze tegemoetkomingen en zorgt ervoor dat deze tegemoetkomingen door de SVB worden uitgekeerd.

Verantwoordelijkheid

De minister van SZW is verantwoordelijk voor:

  • de vaststelling van het niveau van de tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG), de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS) en de vaststelling van het recht en het niveau van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (MKOB);

  • de vormgeving van het stelsel wet- en regelgeving;

  • Sturing en toezicht op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering door de SVB.

De minister voor Jeugd en Gezin is verantwoordelijk voor de extra tegemoetkoming voor alleenverdienershuishoudens met een thuiswonend gehandicapt kind; dit is een onderdeel van de TOG. Daarnaast heeft hij medebetrokkenheid bij het beleid omtrent de TOG-regeling.

Externe factoren

Behalen van deze doelstelling hangt af van de effectieve uitvoering van wet- en regelgeving door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en Instituut Asbestslachtoffers (IAS).

Effectgegevens

Behalen van deze doelstelling heeft als effecten dat:

  • ouders worden tegemoetgekomen in de extra kosten die voortvloeien uit het thuis verzorgen van een gehandicapt kind (TOG);

  • ouders zich gewaardeerd voelen voor het thuis verzorgen van een gehandicapt kind (TOG);

  • (ex-)werknemers of huisgenoten van (ex-)werknemers met arbeidsgerelateerde maligne mesothelioom, bij leven maatschappelijke erkenning krijgen van het leed (TAS);

  • oudere belastingplichtigen kunnen compensatie krijgen voor koopkrachtverlies als gevolg van beleidsmaatregelen.

Indicatoren

Het gebruik van indicatoren heeft, naast het gebruik van kengetallen, geen toegevoegde waarde omdat de criteria voor toekenning van de uitkering vastliggen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 50.1 Begrotingsuitgaven Artikel 50 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

147 817

147 798

1 189 853

1 231 587

1 270 477

1 304 398

1 339 659

Uitgaven

147 817

147 798

1 189 853

1 231 587

1 270 477

1 304 398

1 339 659

        

Programma uitgaven

147 230

146 438

1 188 402

1 231 587

1 270 477

1 304 398

1 339 659

waarvan juridisch verplicht

  

100%

0%

0%

0%

0%

        

Operationele Doelstelling 1

       

TOG Uitkeringslasten

58 909

62 545

39 745

40 706

43 183

44 434

46 790

TOG Uitvoeringskosten

3 385

5 896

3 962

3 549

3 572

3 590

3 604

AKW Uitvoeringskosten

77 462

69 151

68 350

64 621

61 406

59 283

59 331

Kinderregelingen uitvoeringskosten

3 759

2 992

2 992

2 992

2 992

2 992

2 992

        

Operationele Doelstelling 2

       

TAS uitkeringslasten

2 836

2 735

2 735

2 735

2 735

2 735

2 735

TAS uitvoeringskosten

879

1 119

1 119

1 119

1 119

1 119

1 119

        

Operationele Doelstelling 3

       

MKOB Uitkeringslasten

0

0

1 064 499

1 110 865

1 150 470

1 185 245

1 218 088

MKOB Uitvoeringskosten

0

2 000

5 000

5 000

5 000

5 000

5 000

        

Apparaatsuitgaven

587

1 360

1 451

0

0

0

0

Personeel en materieel

587

1 360

1 451

0

0

0

0

        

Ontvangsten

828

13 000

0

0

0

0

0

TOG (Tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen)

Toelichting

Het aantal gerechtigden daalt in 2010 en 2011. De daling wordt veroorzaakt doordat in 2010 voor het vaststellen van het recht op TOG is overgestapt naar een ander criterium. Voor nieuwe aanvragers van de TOG wordt vanaf 1 april 2010 gebruik gemaakt van een AWBZ-indicatie van minstens 10 uur zorg per week. Voor degenen die al recht op TOG hadden, geldt het nieuwe criterium vanaf 1 oktober 2010. Voor de gerechtigden die door het nieuwe criterium niet langer recht op TOG hebben, geldt een overgangsregeling van een half jaar. Zij krijgen gedurende dit halve jaar de helft van de TOG-uitkering. De gewijzigde indicatiestelling TOG brengt in 2010 extra uitvoeringskosten met zich mee. Vanaf 2011 dalen de uitvoeringskosten omdat er door de nieuwe indicatiestelling minder rechthebbenden voor de TOG zijn.

AKW (Algemene Kinderbijslagwet)

De uitvoeringskosten AKW worden verantwoord op de SZW-begroting. De uitkeringslasten AKW worden verantwoord op de begroting van Jeugd en Gezin. SZW blijft voor de uitvoering van de AKW verantwoordelijk, omdat het wenselijk is dat de SVB door één departement wordt aangestuurd. Vanwege de opbrengsten van het veranderprogramma SVB Tien nemen de uitvoeringskosten de komende jaren af.

Kindregelingen

De uitvoeringskosten van SVB voor de kindregelingen (Wet Kindgebonden budget (WKB) en Kinderopvangtoeslag (KOT)) worden verantwoord op de SZW-begroting. Deze blijven de komende jaren constant.

TAS (Tegemoetkoming asbestslachtoffers)

De uitkeringslasten en uitvoeringskosten TAS blijven in 2011 en de jaren daarna stabiel.

MKOB (Mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen)

Het beoogde wetsvoorstel Mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen staat als nieuwe regeling op de begroting.

De uitkeringslasten en de uitvoeringskosten worden verantwoord op de SZW-begroting. Jaarlijks wordt bij Algemene Maatregel van Bestuur vastgesteld of recht bestaat op de tegemoetkoming en hoeveel deze bedraagt.

De MKOB komt in de plaats van de AOW tegemoetkoming die voorheen op art. 49 werd verantwoord. In het kader van de ombuigingsmaatregelen wordt de MKOB voor het jaar 2011 op jaarbasis bruto 14 euro lager vastgesteld dan het bedrag van de AOW-tegemoetkoming in 2010 (1,17 euro per maand). Een totaaloverzicht van alle ombuigingsmaatregelen staat in de beleidsagenda (hoofdstuk 2.1).

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2011

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele 						doelstelling 2011

Toelichting

De budgetten OD1, OD2 en OD3 zijn volledig juridisch verplicht op grond van wettelijke bepalingen.

1 Zorgdragen dat een extra financiële tegemoetkoming in de kosten van thuiswonende gehandicapte kinderen wordt verstrekt aan ouders of verzorgers

Operationele doelstelling

Motivering

Om ouders of verzorgers van een thuiswonend gehandicapt kind meer financiële ruimte te bieden.

Instrumenten

Tegemoetkoming op grond van de TOG-regeling.

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Opstellen en onderhouden van beleid en regelgeving;

  • Bijdrage uitvoeringskosten aan SVB;

  • Toezicht op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering door de SVB.

Activiteiten SVB:

  • Beoordelen recht op TOG-tegemoetkomingen;

  • Verstrekken TOG-tegemoetkomingen;

  • Handhaven van wet- en regelgeving.

Doelgroepen

Ouders of verzorgers van gehandicapte kinderen van 3 tot 18 jaar.

Indicatoren

Voor het recht op een tegemoetkoming is bepalend of een kind thuis woont en gehandicapt is. Deze voorwaarden worden op basis van de GBA en een AWBZ-indicatie van minstens 10 uur zorg per week getoetst. Omdat de criteria vast liggen kan niet worden gestuurd op het aantal rechthebbenden. Het gebruik van indicatoren heeft daarom, naast de informatie die al uit de kengetallen naar voren komt, geen toegevoegde waarde.

Kengetallen

In 2010 en 2011 daalt het aantal gerechtigden voor de TOG. Dit wordt veroorzaakt door de overstap naar een ander criterium. Voor het recht op TOG is vanaf 1 april 2010 (nieuwe aanvragers) respectievelijk 1 oktober 2010 (reeds bestaande gerechtigden) een AWBZ-indicatie van minstens 10 uur zorg per week nodig.

Tabel 50.2 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Raming 20101

Raming 20112

Aantal telkinderen TOG (x 1 000)

62

59

45

XNoot
1

Bron: SZW-berekening op basis van SVB-informatie

XNoot
2

Bron: SZW-berekening gebaseerd op informatie centrum indicatiestelling zorg (CIZ)

2 Het zoveel mogelijk bij leven verstrekken van een eenmalige financiële tegemoetkoming in de immateriële schade aan werknemers, of huisgenoten van werknemers met maligne mesothelioom door asbestblootstelling, die niet via de voormalige werkgever een schadevergoeding kunnen verkrijgen

Operationele doelstelling

Motivering

Om uiting te geven aan de maatschappelijke betrokkenheid bij het leed van asbestslachtoffers.

Instrumenten

Tegemoetkoming op grond van de TAS-regeling.

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Opstellen en onderhouden van beleid en regelgeving;

  • Verstrekken van een bijdrage in de uitvoeringskosten SVB;

  • Toezicht op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering door de SVB.

Activiteiten SVB:

  • Verstrekken van (voorschotten op) tegemoetkomingen door de SVB op advies van het Instituut Asbestslachtoffers (IAS).

  • (Ex-)werknemers met maligne mesothelioom door asbestblootstelling in het werk die volgens de procedures van het convenant asbestslachtoffers geen schadevergoeding van de werkgever kunnen krijgen;

  • Huisgenoten van werknemers die met asbest hebben gewerkt en die zelf maligne mesothelioom hebben gekregen.

Doelgroepen

  • Output en outcome zijn in beginsel wel meetbaar maar in verhouding tot de uitgaven en/of administratieve lasten relatief kostbaar en tijdrovend. Gezien het geringe aantal gerechtigden en het geringe uitkeringsbedrag zijn daarom geen indicatoren geformuleerd.

Indicatoren

Kengetallen

Het aantal voorschotten is afhankelijk van het aantal goedgekeurde aanvragen voor schadevergoeding van (voormalige) werknemers met de ziekte maligne mesothelioom. Vanwege het lage aantal zieken en de lange incubatieperiode (tot 50 jaar) is het moeilijk om de verdere ontwikkeling te ramen.

Tabel 50.3 Kengetallen operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2009

Raming 2010

Raming 2011

Toekenningen voorschot TAS

319

300

375

Toekenningen eenmalige uitkering TAS

0

0

0

Aantal terugontvangen TAS voorschotten

150

150

187

Toekenningen bij leven t.o.v. totaal aantal toekenningen (%)

83

80

80

Bron: SVB, jaarverslag

3 De mogelijkheid bieden om een koopkrachttegemoetkoming aan oudere belastingplichtigen toe te kennen ter compensatie van binnenlands koopkrachtverlies als gevolg van beleidsmaatregelen

Operationele doelstelling

Motivering

Om oudere belastingplichtigen die koopkrachtvermindering ondervinden als gevolg van beleidsmaatregelen een compensatie te bieden.

Instrumenten

De mogelijkheid om koopkrachttegemoetkoming uit te keren op grond van de wet MKOB. De MKOB komt in de plaats van de AOW tegemoetkoming die voorheen op art. 49 werd verantwoord.

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Opstellen en onderhouden van beleid en regelgeving;

  • Jaarlijks vaststellen hoogte tegemoetkoming;

  • Verstrekken van een bijdrage in de uitvoeringskosten van de SVB;

  • Toezicht op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering door de SVB.

Activiteiten SVB:

  • Verstrekken van de koopkrachttegemoetkoming.

Doelgroepen

Oudere binnenlandse belastingplichtigen en in het buitenland woonachtige ouderen die na toepassing van verdragen ter voorkoming van dubbele belasting over ten minste 90% van hun wereldinkomen Nederlandse inkomsten- en loonbelasting moeten afdragen.

Indicatoren

Het is niet mogelijk te sturen op de omvang van de doelgroep; om deze reden zijn geen indicatoren opgenomen.

Kengetallen

Het aantal personen dat in aanmerking komt voor een koopkrachttegemoetkoming op grond van de MKOB is ongeveer 2,5 miljoen personen. Dit komt overeen met het aantal in Nederland woonachtige personen van 65 jaar en ouder. De komende jaren zal dit aantal vanwege de vergrijzingseffecten toenemen. De regeling wordt per 1 januari 2011 van kracht. De exacte omvang van de groep zal uit de uitvoeringsgegevens blijken. Vanwege onzekerheid over de omvang van de doelgroep is afgezien van een tabel met kengetallen.

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Tabel 50.4 Onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

Geen

   

Beleidsdoorlichting

TOG

OD1

A: 2013

B: 2013

 

Effecten onderzoek ex post

Geen

   

Overig evaluatieonderzoek

Geen

   

Toelichting

De beleidsdoorlichting van artikel 50 is naar 2013 vervroegd, vanwege de planning van de evaluatie van de TOG. De beleidsdoorlichting van de TOG wordt hiermee samengevoegd. Voor de TAS en de MKOB zijn nog geen beleidsdoorlichtingen gepland.

Artikel

51 Rijksbijdragen aan sociale fondsen

Artikel

Borgen van voldoende dekking in sociale fondsen en spaarfonds AOW

Algemene doelstelling

  • Om tekorten in de fondsen van de volksverzekeringen te dekken.

  • Om tekorten in de fondsen van sociale verzekeringen te voorkomen indien premieheffing niet wenselijk of onmogelijk is.

  • Om er mede voor te zorgen dat er bij het Ouderdomsfonds vanaf 2020, ondanks de vergrijzing, geen tekorten optreden.

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • de hoogte van de rijksbijdragen aan de betreffende sociale fondsen en het Spaarfonds AOW;

  • het betalen van de rijksbijdragen aan fondsen van UWV, SVB en het Spaarfonds AOW.

Externe factoren

In dit artikel wordt de algemene doelstelling behaald door middel van in de wet vastgelegde instrumenten. Er zijn daarom geen externe factoren die van invloed zijn op het behalen van de doelstelling.

Effectgegevens

Behalen van deze doelstelling heeft als effecten dat:

  • de tekorten in de fondsen van de volksverzekeringen worden gedekt;

  • voorkomen wordt dat er, indien premieheffing niet wenselijk of onmogelijk is, tekorten ontstaan in de fondsen van sociale verzekeringen.

Indicatoren

Output en outcome zijn niet te vatten in zinvolle indicatoren of kengetallen. Wanneer de budgettaire overheveling van begroting naar fondsen is geschied, is het beoogde effect gerealiseerd. De vermogenspositie van de fondsen is dan verbeterd in de mate die was beoogd.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 51.1 Begrotingsuitgaven Artikel 51 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

14 561 020

15 984 753

11 990 486

13 161 062

14 099 820

14 791 972

15 165 798

Uitgaven

14 561 020

15 984 753

11 990 486

13 161 062

14 099 820

14 791 972

15 165 798

        

Programma uitgaven

14 560 353

15 984 091

11 989 588

13 161 062

14 099 820

16 791 972

15 165 798

waarvan juridisch verplicht

  

100%

0%

0%

0%

0%

        

Operationele Doelstelling 1

       

Rijksbijdrage in kosten heffings-

       

kortingen AOW (BIKK AOW)

3 086 400

3 090 200

3 384 800

3 459 300

3 531 900

3 609 600

3 689 900

Rijksbijdrage in kosten heffings-

       

kortingen Anw (BIKK Anw)

45 500

47 700

73 000

74 600

76 200

77 900

79 600

Rijksbijdrage Vermogenstekort

       

Ouderdomsfonds

6 662 100

8 012 400

4 778 300

5 771 900

6 534 800

7 045 300

7 235 300

Rijksbijdrage tegemoetkoming

       

arbeidsongeschikten (Aof)

286 459

286 119

267 185

257 155

247 059

237 573

228 259

Rijksbijdrage tegemoetkoming

       

AOW-gerechtigden

1 213 152

1 170 879

0

0

0

0

0

Rijksbijdrage tegemoetkoming

       

Anw-gerechtigden

22 401

20 685

17 744

16 103

14 412

12 705

11 300

Rijksbijdrage Spaarfonds AOW

3 199 151

3 312 596

3 426 041

3 539 486

3 652 931

3 766 376

3 879 821

Rijksbijdrage zwangere zelfstandigen

       

zelfstandigen

45 190

43 512

42 518

42 518

42 518

42 518

42 518

        

Apparaatsuitgaven

667

662

898

0

0

0

0

Personeel en materieel

667

662

898

0

0

0

0

        

Ontvangsten

1 955

0

0

0

0

0

0

Rijksbijdragen in de kosten heffingskortingen AOW en Anw

Toelichting

Deze rijksbijdragen compenseren de gewijzigde premieopbrengst als gevolg van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Rijksbijdrage in kosten heffingskortingen). De hoogte van deze rijksbijdragen wordt jaarlijks aangepast aan de geraamde kosten van de heffingskortingen en wijzigingen van de belasting -en premietarieven in de eerste schijf.

Rijksbijdrage Vermogenstekort Ouderdomsfonds

De uitgaven uit het Ouderdomsfonds worden grotendeels gedekt door de premie-inkomsten. De rijksbijdrage Ouderdomsfonds is bedoeld om het exploitatietekort in het Ouderdomsfonds aan te vullen zodat er een neutrale kaspositie voor dit fonds bestaat. Door vertraging in de afrekening van de inkomstenbelasting 2005 en de loonbelasting 2007, vindt in 2010 een dubbele afrekening plaats. Dit leidt in dat jaar, op kasbasis, tot lagere premie-inkomsten en een groter vermogenstekort. De rijksbijdrage is daardoor in 2010 fors hoger. De hogere rijksbijdrage in 2009 is verklaard door lager premie-inkomsten als gevolg van de negatieve economische groei. Vanaf 2011 volgt de rijksbijdrage de normale trend.

Rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten

De Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) kent vanaf 2009 onder meer een jaarlijkse tegemoetkoming aan personen die ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn en een uitkering ontvangen van UWV (in plaats van de fiscale aftrek van Buitengewone Uitgaven). De tegemoetkomingen voor de categorieën WAO, WAZ, IVA en WGA worden gefinancierd uit een rijksbijdrage die in het Toeslagenfonds wordt gestort. De tegemoetkomingen voor Wajonggerechtigden worden verantwoord op artikel 46.

Rijksbijdragen tegemoetkoming AOW en Anw

Deze rijksbijdragen zijn ter financiering van de in artikel 49 verantwoorde tegemoetkoming AOW en Anw. Met ingang van 2011 wordt de AOW-tegemoetkoming vervangen door de Mogelijkheid Koopkrachttegemoetkoming Oudere Belastingplichtigen (MKOB, zie art. 50). Hiermee vervalt de rijksbijdrage die dient ter financiering van de AOW-tegemoetkoming.

Rijksbijdrage Spaarfonds AOW

Voor wat betreft een toelichting op de inkomsten en uitgaven uit het Spaarfonds wordt verwezen naar de Begroting Spaarfonds AOW 2011.

Rijksbijdrage zwangere zelfstandigen

Deze regeling voorziet sinds juni 2008 in een uitkering aan zelfstandigen voorafgaand aan en volgend op de bevalling. Ook de uitkeringen voor zwangere alfahulpen lopen in de rijksbijdrage mee.

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2011

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele 						doelstelling 2011
1 Het medebekostigen van de sociale verzekeringen uit de schatkist ter dekking of voorkoming van tekorten in de fondsen

Operationele doelstelling

Motivering

  • Om tekorten in de fondsen van de volksverzekeringen te dekken of tekorten in de fondsen van sociale verzekeringen te voorkomen indien premieheffing niet wenselijk of onmogelijk is.

  • Om er mede voor te zorgen dat er bij het Ouderdomsfonds vanaf 2020, ondanks de vergrijzing, geen tekorten optreden.

Instrumenten en activiteiten

De doelstelling wordt behaald door middel van in de wet vastgelegde instrumenten:

  • Bijdrage in kosten van heffingskortingen (BIKK) voor de AOW en de Anw;

  • Rijksbijdrage Vermogenstekort Ouderdomsfonds;

  • Rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten;

  • Rijksbijdrage tegemoetkoming Anw-gerechtigden;

  • Rijksbijdrage Spaarfonds AOW;

  • Rijksbijdrage zwangere zelfstandigen.

Doelgroepen

De sociale fondsen en het Spaarfonds AOW.

Indicatoren en kengetallen

Niet van toepassing (zie de toelichting bij de Algemene Doelstelling).

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Tabel 51.2 Onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

Geen

   

Beleidsdoorlichting

Geen

   

Effecten onderzoek ex post

Geen

   

Overig evaluatieonderzoek

Geen

   

Toelichting

Dit begrotingsartikel ziet toe op overheveling van middelen vanuit de schatkist naar enkele fondsen. Er is geen sprake van beleid. Er is derhalve geen aanleiding voor onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid.

2.3: NIET-BELEIDSARTIKELEN

97 Aflopende regelingen

Artikel

Voor de financiële afwikkeling en verantwoording van een aantal afgesloten regelingen is in de begroting een aparte voorziening getroffen. Het gaat hier uitsluitend om nadeclaraties of vergoedingen van nabetalingen op grond van gerechtelijke uitspraken (bezwaar- en beroepsprocedures) naar aanleiding van geschillen in het verleden.

Budgettaire gevolgen

Tabel 97.1 Begrotingsuitgaven Artikel 97 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

10 294

2 225

127

0

0

0

0

Uitgaven

9 323

2 407

127

0

0

0

0

        

Programma uitgaven

9 296

2 407

127

0

0

0

0

Afgesloten Regelingen

273

0

0

0

0

0

0

Regeling Ex-Mijnwerkers

182

182

0

0

0

0

0

Ondersteuning vorming BVG'en

50

9

127

0

0

0

0

Regeling Schoonmaakdiensten Particulieren

501

0

0

0

0

0

0

Tri uitkeringslasten en uitvoeringskosten

7 944

2 216

0

0

0

0

0

Stimuleringsregeling Id-banen

346

0

0

0

0

0

0

        

Apparaatsuitgaven

27

0

0

0

0

0

0

Personeel en materieel

27

0

0

0

0

0

0

Agentschap SZW

0

0

0

0

0

0

0

        

Ontvangsten

8 811

5 000

5 000

0

0

0

0

Financiële afwikkeling afgesloten regelingen

Toelichting

Een aantal wetten en regelingen zijn financieel afgewikkeld. Er kunnen nog wel nabetalingen plaatsvinden. Het gaat dan uitsluitend om nadeclaraties of vergoedingen van nabetalingen op grond van gerechtelijke uitspraken (bezwaar- en beroepsprocedures) naar aanleiding van geschillen in het verleden.

Regeling ex-mijnwerkers

De Regeling vervroegde uittreding ex-mijnwerkers en de Silicoseregeling mijnwerkers zijn financieel afgewikkeld. Per 1 januari 2000 zijn alle rechthebbenden uitgestroomd, zodat uitsluitend nog nabetalingen worden verantwoord. Op deze voorziening wordt tevens de Rijksbijdrage aan het Algemeen mijnwerkersfonds verantwoord.

Ondersteuning vorming Bedrijfsverzamelgebouwen (BVG’en)

De tijdelijke stimuleringsregeling bedrijfsverzamelgebouwen bestaat uit twee subsidies, een startsubsidie en een vervolgsubsidie. De vaststelling van de startsubsidies en de verlening van de vervolgsubsidie zijn in 2004 afgerond. De vaststelling van de vervolgsubsidie, na opening van het bedrijfsverzamelgebouw, wordt tot en met het jaar 2011 voorzien. De regeling wordt uitgevoerd door het Agentschap SZW.

Stimuleringsregeling ID-banen en Tri uitkeringslasten en uitvoeringskosten

Met ingang van de begroting 2011 is de financiële afwikkeling van de Stimuleringsregeling ID-banen en de Tri overgeheveld naar het subartikelonderdeel Financiële afwikkeling afgesloten regelingen van artikel 97.

Ontvangsten

Afrekeningen op afgesloten regelingen leiden in sommige gevallen tot terugontvangsten.

Artikel

98 Algemeen

Artikel

Op dit artikel worden de apparaatsuitgaven toegelicht die niet direct kunnen worden toegerekend aan één van de andere beleidsartikelen. Op dit artikel worden verder de niet naar beleidsartikelen toe te rekenen posten Handhaving, Onderzoek, Subsidies en Overig (Primair proces en Voorlichting) toegelicht.

Budgettaire gevolgen

Tabel 98.1 Begrotingsuitgaven Artikel 98 (x € 1 000):

artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

187 395

205 075

183 391

275 963

273 339

274 571

274 567

Uitgaven

188 357

203 211

183 199

275 963

273 339

274 571

274 567

        

Programma uitgaven

17 652

23 197

28 952

30 130

30 130

30 130

30 130

Handhaving

1 299

3 377

12 542

16 542

16 542

16 542

16 542

Onderzoek & Beleidsinformatie

4 463

7 655

6 646

6 838

6 838

6 838

6 838

Subsidies

355

634

1 406

1 406

1 406

1 406

1 406

Verzameluitkering SZW

3 165

1 540

0

0

0

0

0

Overig

8 370

9 716

7 058

4 044

4 044

4 044

4 044

Uitvoeringskosten RCN

0

0

1 300

1 300

1 300

1 300

1 300

        

Apparaatsuitgaven

170 705

180 419

154 247

245 833

243 209

244 441

244 437

Automatisering

16 691

21 719

17 238

16 988

17 234

17 234

17 234

Huisvesting

30 894

38 862

40 172

40 172

40 172

41 404

41 400

Personeel en materieel

100 790

108 340

86 308

178 021

175 127

175 127

175 127

Bijdrage aan IWI

22 330

11 368

10 529

10 652

10 676

10 676

10 676

        

Ontvangsten

8 720

5 496

5 496

5 496

5 496

5 496

5 496

Programma-uitgaven artikel 98

Toelichting

De programma-uitgaven op dit artikel zijn Handhaving, Onderzoek en Beleidsinformatie, Subsidies en Overig (Primair proces en Voorlichting). Delen van deze beleidsuitgaven kunnen worden toegerekend naar beleidsartikelen en zullen daar worden verantwoord. Indien van toepassing zal voor het behoud van een totaaloverzicht per uitgavencategorie inzicht worden gegeven in de totale omvang van de budgetten.

Handhaving

Het beleidsbudget voor handhaving op de begroting bedraagt € 19,2 miljoen, verdeeld over de artikelen 43 (€ 0,6 miljoen), 46 (€ 6,1 miljoen) en 98 (€ 12,5 miljoen). De belangrijkste thema’s uit het Handhavingsprogramma zijn:

  • Sturen op naleving;

  • Gezondheid en veiligheid op het werk;

  • Internationale handhaving;

  • Sociale verzekeringen en activerende bijstandverlening;

  • Communicatie, voorlichting, samenwerking en informatieuitwisseling.

Het budget voor het Handhavingsprogramma zal nog nader worden verdeeld.

De bedragen op artikel 98 voor 2012 en verder zijn hoger, omdat deze nog niet zijn toegedeeld aan artikelen.

Subsidies

Het totale subsidiebudget van SZW bedraagt in 2011 € 21,5 miljoen. Hiervan wordt € 20,1 miljoen toegerekend aan beleidsartikelen en € 1,4 miljoen centraal geraamd op artikel 98. Een totaaloverzicht van alle SZW subsidiemiddelen staat in de Bijlage subsidies.

Overig

Dit bestaat voor het grootste deel uit voorlichting. Het totale voorlichtingsbudget 2011 bedraagt € 7,4 miljoen, waarvan € 6,3 miljoen centraal geraamd op artikel 98. De voorlichtingsuitgaven die rechtstreeks aan een beleidsdoelstelling kunnen worden toegerekend, worden onder het desbetreffende beleidsartikel verantwoord.

Uitvoeringskosten RCN (Rijksdienst Caribisch Nederland)

De BES-regelingen zijn met ingang van 2010 in de begroting van SZW opgenomen. De Rijksdienst Caribisch Nederland is belast met de uitvoering van de BES-regelingen. De uitvoeringskosten van de RCN worden op artikel 98 geraamd en verantwoord.

Apparaatsuitgaven

Het totale budget apparaatsuitgaven in 2011 bedraagt € 243,7 miljoen (inclusief huisvesting en automatisering). Van het totale apparaatsbudget wordt € 100,0 miljoen toegerekend aan de beleidsartikelen. De toedeling naar de beleidsartikelen in 2011 is als volgt in de begroting verwerkt:

Tabel 98.2 Toedeling personele en materiële budgetten naar artikelen (x € 1 000)

Beleidsartikel

Personeel

Materieel

Totaal

41. Inkomensbeleid

1 028

116

1 144

42. Arbeidsparticipatie

15 471

2 750

18 221

43. Arbeidsverhoudingen

11 647

1 682

13 329

44. Gezond en veilig werken

40 790

6 370

47 160

45. Pensioenbeleid

1 794

216

2 010

46. Inkomensbescherming met activering

6 415

371

6 786

47. Aan het werk: Bemiddeling en Re-integratie

5 946

197

6 143

48. Sociale werkvoorziening

1 069

36

1 105

49. Overige inkomensbescherming

1 643

125

1 768

50. Tegemoetkomingen specifieke kosten

1 403

48

1 451

51. Rijksbijdragen aan sociale fondsen

870

28

898

    

98. Algemeen – personeel en materieel

61 025

25 283

86 308

98. Algemeen – huisvesting

 

40 172

40 172

98. Algemeen – automatisering

 

17 238

17 238

    

Totaal apparaatsuitgaven

149 101

94 632

243 733

De bijdrage van het moederdepartement aan het Agentschap SZW van € 11,9 miljoen (artikel 47) en de bijdrage aan IWI van € 10,5 miljoen (artikel 98) zijn buiten deze berekening gehouden.

Bijdrage aan IWI

De Inspectie Werk en Inkomen (IWI) houdt onafhankelijk toezicht op de uitvoeringsinstanties die de werknemers- en volksverzekeringen uitvoeren en op de gemeentebesturen, die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de sociale voorzieningen. De bijdrage in 2011 aan de baten-lastendienst IWI van € 10,5 miljoen is begroot op artikel 98.

In het hoofdstuk «Baten-lastendiensten» is de begroting van baten en lasten en het kasstroomoverzicht van IWI opgenomen.

Artikel

99 Nominaal en onvoorzien

Artikel

Op dit artikel worden de uitgaven verantwoord voor onvoorziene uitgaven, loon- en prijsbijstelling.

Budgettaire gevolgen

Tabel 99.1 Begrotingsuitgaven Artikel 99 (x € 1 000):

artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

0

2 027

– 40 740

1 639

7 220

– 8 200

– 9 174

Uitgaven

0

2 027

– 40 740

1 639

7 220

– 8 200

– 9 174

        

Programma uitgaven

0

2 027

– 40 740

1 639

7 220

– 8 200

– 9 174

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

Onvoorzien

0

2 027

– 41 051

1 238

6 677

– 8 890

– 9 920

Prijsbijstelling

0

0

311

401

543

690

746

        

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Onvoorzien

Toelichting

De grondslag ligt in de Comptabiliteitswet, waarin de mogelijkheid bestaat een artikel voor onvoorziene uitgaven op te nemen.

Loonbijstelling

Op dit onderdeel wordt de loonbijstelling verwerkt in het kader van algemene salarismaatregelen, incidentele loonontwikkeling en overige specifieke maatregelen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en premies sociale zekerheid. Het artikel heeft het karakter van een «parkeerartikel» totdat de loonbijstelling toegedeeld kan worden aan de relevante beleidsartikelen.

Prijsbijstelling

Op dit onderdeel worden de ontvangen bedragen voor prijsbijstelling geboekt tot toerekening plaatsvindt aan prijsgevoelige begrotingsartikelen. Dit artikel heeft het karakter van een «parkeerartikel» totdat toerekening kan plaatsvinden naar relevante beleidsartikelen.

HOODFSTUK 3: BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

SZW kleiner en beter

In 2010 heeft een samenvoeging plaatsgevonden van de Arbeidsinspectie, de Inspectie Werk en Inkomen en de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst tot één Inspectie SZW. Met deze samenvoeging heeft de Inspectie de beschikking over het hele toezichtinstrumentarium: preventie, signaleren, bestuursrechtelijke handhaving en strafrechtelijke handhaving. Op grond van met name risicoanalyses gaat de inspectie voor SZW prioriteiten stellen en gericht toezichtinterventies inzetten, teneinde maximaal bij te dragen aan de doelen van SZW en aan het beoogde maatschappelijk effect.

Voor 2011 worden verder geen organisatorische veranderingen meer voorzien, maar zal op personeelgebied de resterende taakstelling van 50% gerealiseerd moeten worden. Eventuele nadere taakstellingsopdrachten zullen verder in 2011 worden uitgewerkt.

Interdepartementale samenwerking

SZW hanteert voor de bedrijfsvoering het principe «door het Rijk tenzij...». Dit betekent dat SZW daar waar mogelijk samenwerking zoekt voor uitvoerende taken. De regietaak blijft echter bij het departement.

De afgelopen jaren heeft SZW de eerste stappen gezet om tot samenwerkingverbanden te komen. Zo zijn de ICT-uitvoeringstaken van SZW overgeheveld naar de Shared Service Organisatie ICT van het Ministerie van V&W en is met «Haagse Hoogte» een samenwerkingsverband op het gebied van repro en drukwerk. Verder is SZW voor personele diensten en producten aangesloten bij P-Direkt en is de facilitaire dienstverlening ondergebracht in de gezamenlijke organisatie 4FM.

Voor 2011 zijn de volgende interdepartementale samenwerkingsprojecten voorzien:

  • De Auditdienst van SZW werkt zeer nauw samen met de auditdiensten van het ministerie van EZ en het Ministerie van LNV. In 2011 wordt deze samenwerking voortgezet met de verdere uniformering tussen deze departementen van de wettelijke taken.

  • SZW gaat, in samenwerking met enkele ander departementen, in 2011 op communicatiegebied samenwerken in het zogenaamde .COM organisatie.

  • In 2011 zal veel aandacht uitgaan naar het interdepartementale samenwerkingsproject 3F. 3F staat voor de financiële administratie van de 3 departementen VWS, FIN en SZW. Het betreft het stapsgewijs toepassen van het financiële systeem en de financiële inrichting van SZW bij deze departementen. Met de samenwerking kunnen de departementen kosten reduceren op bijvoorbeeld het gebied van beheer en ontwikkeling. Het is de bedoeling dat SZW met ingang van 2012 overstapt op het gemeenschappelijke 3F-systeem. Het jaar 2011 staat in het teken van de voorbereiding en de implementatie van deze overgang. Ook zal in 2011 de beheerorganisatie worden ingericht.

  • In 2011 zal verder gewerkt worden aan de gezamenlijke huisvesting van SZW en VWS in het VWS-gebouw. Dit moet in 2013 zijn beslag krijgen.

De kwaliteit van het financieel beheer en de financiële administratie

In 2010 heeft de Algemene Rekenkamer over het jaar 2009 gerapporteerd dat de opzet van het financieel beheer, conform de doelstellingen van het Verbeterplan Financieel beheer, vooruitgang had geboekt. In 2011 zal het financieel beheer aan alle eisen voldoen die door de Algemene Rekenkamer zijn gesteld en zal de aandacht zich blijven richten op het consolideren van de doorgevoerde verbeterpunten om te borgen dat de aangebrachte verbeteringen structureel in de organisatie zijn verankerd.

De kwaliteit van het contractbeheer

De centralisatie van de inkoopfunctie zal in 2011 verder zijn doorgevoerd. In 2010 wordt op basis van een gestructureerd verbeterplan Contractbeheer actie ondernomen om de opmerkingen die door de Algemene Rekenkamer zijn gemaakt volledig te adresseren. Dit moet ertoe leiden dat in het eerste kwartaal van 2011 gemeld kan worden dat de kwaliteit van het contractbeheer aan de door de Algemene Rekenkamer gestelde eisen voldoet.

In 2011 zal worden doorgegaan met het ingezette beleid om de actuele milieucriteria toe te passen bij alle aanbestedingen waarvoor milieucriteria zijn vastgesteld. Wanneer dat bij een specifieke aanbesteding niet mogelijk is dan zal dat worden toegelicht.

Zodra de internationale sociale criteria gereed zijn, zal ervaring worden opgedaan met uitvoering in de Europese aanbestedingen.

Subsidiebeheer

In het Subsidie Expertise Centrum (SEC) wordt sinds 1 juli 2008 door verschillende directies samengewerkt om het subsidieproces te optimaliseren. In 2011 zal de invoering van het Uniform Subsidiekader (Aanwijzingen voor subsidieverstrekking) worden afgerond. Sinds 1 januari 2010 voldoen alle nieuwe subsidies en nieuwe subsidieregelingen aan de eisen van het Uniform Subsidiekader; per ultimo 2011 zullen ook alle bestaande subsidieregelingen aan de eisen van het Uniform Subsidiekader zijn aangepast.

HOOFDSTUK 4: BATEN-LASTENDIENSTEN

AGENTSCHAP SZW

Tabel 4.1 Begroting van baten en lasten Agentschap SZW voor het jaar 2011 (x € 1 000)
 

Realisatie 20091

Raming 20102

2011

2012

2013

2014

2015

Baten

       

Opbrengst moederdepartement

12 026

13 264

16 561

14 572

14 300

12 289

12 289

Opbrengst overige departementen

1 268

1 378

1 100

979

578

375

375

Opbrengst derden

Rentebaten

24

10

30

30

30

30

30

Vrijval Voorzieningen

Baten out of pocket

4 369

3 606

3 800

3 300

3 000

1 300

1 300

Exploitatiebijdrage

890

Onttrekking aan bestemmingsreserve

452

1 532

Totaal baten

19 029

19 790

21 491

18 881

17 908

13 994

13 994

        

Lasten

       

Apparaatskosten

       

– personele kosten

14 344

11 502

13 945

12 109

11 631

9 446

9 446

– materiële kosten

4 186

8 068

7 326

6 592

6 097

4 368

4 368

Rentelasten

 

30

30

30

30

30

30

Afschrijvingskosten

       

– Materieel

46

55

50

50

50

50

50

– Immaterieel

125

135

140

100

100

100

100

Overige kosten

       

– Dotaties voorzieningen

23

– Bijzondere lasten

Totaal Lasten

18 724

19 790

21 491

18 881

17 908

13 994

13 994

        

Saldo van baten en lasten

305

0

0

0

0

0

0

XNoot
1

Slotwet

XNoot
2

Raming na 1e suppletore begroting 2010

Algemeen

Het Agentschap SZW voert (subsidie)regelingen uit op het terrein van het sociaal-economische beleid, in het bijzonder op het gebied van Werk en Inkomen. Het gaat hierbij om internationale en nationale (subsidie)regelingen. De programmaperiode van de Europese regeling loopt tot en met 2013 met afrondende werkzaamheden in de jaren daarna. De omvang van de organisatie is na 2013 afhankelijk van een eventuele nieuwe programmaperiode. Een nieuwe programmaperiode is nog ongewis. Hiermee is rekening gehouden in de meerjarencijfers door 2014 lineair door te trekken naar 2015. In bovenstaande begroting is nog geen rekening gehouden met eventueel nieuw te acquireren subsidieregelingen.

De kernactiviteiten van het Agentschap SZW worden gevormd door de uitvoering van de Europese subsidieregelingen. In maart 2010 is de eindafrekening van de subsidieregelingen ESF en Equal van de programmaperiode 2000–2006 aan de Europese Commissie gezonden.

De uitvoering van een aantal nationale regelingen zal in de komende jaren worden afgerond. Momenteel worden voorbereidingen getroffen om de uitvoering van enkele nieuwe opdrachten op te starten.

Baten

Opbrengsten moederdepartement

De opbrengst van het moederdepartement betreft grotendeels de uitvoering van de Europese subsidies te weten ESF doelstelling 2 2007–2013. Daarnaast worden in opdracht van het moederministerie diverse andere regelingen uitgevoerd met variërende looptijden. De uitvoering van ESF doelstelling 2 2007–2013 kent in 2011 een piek in de werkzaamheden.

Opbrengst overige departementen

Agentschap SZW voert de volgende subsidieregelingen in opdracht van andere departementen uit:

  • regeling Kinderopvang in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW);

  • bekostiging van de Wet Inburgering (Nieuwkomers) in opdracht van het Ministerie VROM (WWI);

  • tijdelijke stimuleringsregeling Inburgering op de Werkvloer in opdracht van het Ministerie VROM (WWI);

  • helpdesk Inburgering in opdracht van het Ministerie van VROM;

  • regeling Tegemoetkoming in de Adoptiekosten van het Ministerie van Justitie.

Rentebaten

De rentebaten worden ontvangen over de liquide middelen op de Rekening Courant bij het Ministerie van Financiën.

Baten out of pocket

De baten out of pocket betreffen specifieke wensen van de opdrachtgevers waarvan de werkelijke kosten afzonderlijk in rekening worden gebracht bij de opdrachtgevers. De kosten betreffen hoofdzakelijk communicatie- en ICT-kosten; gedurende de periode 2010 – 2014 is er ook sprake van kosten voor uitbesteding van taken.

Onttrekking bestemmingsreserve

Het Agentschap SZW beschikt met instemming van het Ministerie van Financiën (in 2007 verleend) over een geoormerkte bestemmingsreserve. De kosten voortvloeiend uit de krimp van het takenpakket van het Agentschap SZW worden hieruit opgevangen.

Lasten

Personele kosten

De personele kosten vormen de belangrijkste kostenpost voor het Agentschap SZW. Het verloop van de regelingen en hiermee het aantal activiteiten bepaalt in hoge mate de ontwikkeling in de personele kosten. Het huidige personeelbestand bestaat uit een kern van vast en tijdelijk ambtelijk personeel; daarnaast vindt noodzakelijke inhuur van externen plaats (via mantelcontracten SZW).

Materiële kosten

De materiële kosten bestaan uit personeelsgebonden kosten (reis-, verblijf- en opleidingskosten), huisvestingskosten, automatiseringskosten, kantoorkosten en de kosten van voorlichting & communicatie en advies & onderzoek. De out of pocketkosten (waaronder ook de uitbesteding van taken) maken onderdeel uit van deze post.

Rentelasten

De rentelasten hebben voornamelijk betrekking op de betalingen van toegekende wettelijke renten.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten betreffen de kosten van afschrijving van materiële en immateriële activa, zoals hardware en software.

Bijzondere lasten

Het Agentschap SZW verwacht geen bijzondere lasten te realiseren.

Saldo van baten en lasten

Het saldo van baten en lasten zal in het jaar van ontstaan opgenomen worden in het onverdeelde resultaat. In het jaar daarop wordt het resultaat verwerkt in overeenstemming met het besluit van de eigenaar.

Tabel 4.2 Kasstroomoverzicht Agentschap SZW voor het jaar 2011 (x € 1 000)
  

Realisatie 20091

Raming 20102

2011

2012

2013

2014

2015

1

Rekening courant RHB 1 januari

(incl. deposito)

4 208

3 965

2 583

2 623

2 623

2 673

2 723

         

2

Totaal operationele kasstroom

– 255

– 1 282

190

150

150

150

150

         

3a

– /– totaal investeringen

– 3

– 100

– 150

– 150

– 100

– 100

– 100

3b

+/+ totaal boekwaarde desinvesteringen

15

3

Totaal investeringskasstroom

12

– 100

– 150

– 150

– 100

– 100

– 100

         

4a

– /– eenmalige uitkering aan moederdepartement

4b

+/+ eenmalige storting door moederdepartement

4c

–/– aflossingen op leningen

4d

+/+ beroep op leenfaciliteit

4

Totaal financieringskasstroom

         

5

Rekening courant RHB 31 december (incl. deposito)

3 965

2 583

2 623

2 623

2 673

2 723

2 773

XNoot
1

Slotwet

XNoot
2

Raming na 1e suppletore begroting 2010

Operationele kasstroom

De operationele kasstroom bestaat uit het geraamde saldo van baten en lasten, gecorrigeerd voor afschrijvingen en mutaties in het werkkapitaal.

Investeringskasstroom

De investeringskasstroom wordt bepaald door de geschatte investeringen in materiële en immateriële activa. Kleinschalige investeringen (op het gebied van hard- en software) worden uit eigen vermogen gefinancierd.

Tabel 4.3 Overzicht doelmatigheidsindicatoren en kengetallen Agentschap SZW: Financiële indicatoren
 

2011

2012

2013

20141

20151

Tarieven/uur:

     

– Voorcalculatorisch integraal uurtarief (gemiddeld)

€ 87,86

€ 85,88

€ 85,84

€ 91,80

€ 91,80

– Index ten opzichte van 2010 (2010 = 100)

98,2

96,0

95,9

102,6

102,6

Omzet per produktgroep (pxq) ( x 1 000)

     

– Totale omzet (excl.OOP)

€ 17 661

€ 15 551

€ 14 878

€ 12 664

€ 12 664

– Omzet Europese: nationale regelingen (1)

85 : 15

86 : 14

90 : 10

89 : 11

89 : 11

– Omzet productenregelingen: urenregelingen (2)

90 : 10

90 : 10

90 : 10

90 : 10

90 : 10

FTE-totaal:

     

– FTE-totaal (excl. externe inhuur)

157

149

142

110

110

Omzet per fte:

     

– omzet per FTE inclusief externe inhuur

€ 97 083

€ 94 823

€ 94 764

€ 101 312

€ 101 312

Saldo van baten en lasten (%) (3)

     

– saldo van baten en lasten

0

0

0

0

0

– saldo van baten en lasten als % van de totale baten

0%

0%

0%

0%

0%

Productiviteit:

     

– declarabiliteit

= gedeclareerde uren (direct)/beschikbare uren

75%

75%

75%

75%

75%

Ziekteverzuimpercentage:

     

– Ziekteverzuimpercentage (totaal incl.langdurig)

4,9%

4,9%

4,9%

4,9%

4,9%

Uitvoeringskosten per opdracht: (4)

     

Europees: ESF-2 2007–2013 (obv offerte 2010)

     

– uitvoeringskosten/gemiddelde projectsubsidie

4,7%

4,5%

4,5%

4,5%

4,5%

Nationaal: Kinderopvang (obv offerte 2010) (5)

     

– uitvoeringskosten/gemiddelde projectsubsidie

6,7%

nvt

nvt

nvt

nvt

XNoot
1

Er is geen rekening gehouden met een nieuwe programmaperiode ESF 2014 –2020. Dit veroorzaakt een breuk in de orderportefeuille en komt tot uiting in de indicatoren en kengetallen 2014 en 2015.

Toelichting financiële indicatoren

  • (1) De uitvoering van de subsidieregeling ESF-2 2007–2013 is een gewaarborgde opdracht tot en met 2014. De inhoud van de programmaperiode 2014–2020 is nog onzeker.

    De nationale opdrachten die het Agentschap SZW uitvoert, zijn doorgaans kortlopend. In de begroting is uitgegaan van de opdrachten die met zekerheid door het Agentschap SZW worden uitgevoerd. Er wordt voorzichtigheidshalve niet vooruitgelopen op prospecten of lopende onderhandelingen.

  • (2) Productenregelingen: uitvoeringskosten = gerealiseerde producten x afgesproken productprijs.

    Urenregelingen: uitvoeringskosten = werkelijk bestede uren x uurtarief.

    Het streven is om elke opdracht als productregeling uit te voeren. Uitzonderingen zijn opdrachten waarbij geen sprake is van concrete producten en nieuwe regelingen waarbij nog onvoldoende ervaringsgegevens beschikbaar zijn om een productprijs te berekenen.

  • (3) Het Agentschap SZW heeft geen winststreven. In de begroting is het saldo van baten en lasten nihil.

  • (4) De hoogte van de uitvoeringskosten per project wordt met name bepaald door de subsidie-vereisten die de opdrachtgever stelt. Bovendien speelt de gemiddelde projectsubsidie een rol. De benodigde behandeltijd stijgt niet evenredig met de projectomvang.

  • (5) De subsidieregeling Kinderopvang is, zoals de meeste nationale regelingen, kortlopend. Deze regeling loopt vanaf 2011 af. Desondanks zijn de uitvoeringskosten van Kinderopvang als indicator opgenomen omdat dit momenteel de enige nationale productenregeling is die met zekerheid nog in 2011 wordt uitgevoerd.

Tabel 4.4 Overzicht doelmatigheidsindicatoren en kengetallen Agentschap SZW: Kwalitatieve indicatoren
 

2011

2012

2013

2014

2015

– Klanttevredenheid: (1)

     

totaalwaardering onderzoek

6,90

7,00

7,10

7,20

7,20

– Telefonische bereikbaarheid: (2)

     

% oproepen dat leidt tot contact

92%

95%

99%

99%

99%

% van contact binnen 15 seconden

60%

65%

70%

75%

75%

– Uitkomsten bezwaar- en beroepsprocedures: (3)

     

% bezwaarprocedures geheel gegrond

7%

5%

5%

5%

5%

% bezwaarprocedures deels gegrond

16%

15%

15%

15%

15%

% beroepsprocedures geheel of deels gegrond

25%

22%

20%

20%

20%

– Aanvragen/einddeclaraties via internet:

     

Europese regelingen

95%

95%

95%

95%

95%

Nationale regelingen

50%

60%

75%

90%

90%

– Doorlooptijd beschikkingen:

     

% tijdige beschikkingen

99%

99%

99%

99%

99%

Aantal dwangsommen betaald

0

0

0

0

0

Bedrag dwangsommen betaald

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

– Doorlooptijd betalingen:

     

% tijdige betalingen

99%

99%

99%

99%

99%

Aantal malen wettelijke rente betaald

0

0

0

0

0

Bedrag wettelijke rente betaald

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

Toelichting doelmatigheidsindicatoren

  • (1) De gemiddelde tevredenheid van de klanten is in 2010 gemeten en bedroeg 6,75. Streven is om in 2014 uit te komen op een score die hoger is dan het gemiddelde van de benchmark (7,12). Het is niet zeker of dit klanttevredenheidsonderzoek jaarlijks zal worden uitgevoerd.

  • (2) In 2009 is een onderzoek naar de telefonische bereikbaarheid uitgevoerd. De gemeten bereikbaarheid voor de opgenomen indicatoren bedroeg 92% respectievelijk 60%. Streven is om de telefonische bereikbaarheid de komende jaren te verhogen.

  • (3) De bezwaar- en beroepsprocedures worden door directie WBJA van het Ministerie van SZW uitgevoerd. De resultaten van de procedures zijn ontleend aan de rapportages van WBJA. Voor beroeps- en hoger beroep procedures is geen onderscheid te maken tussen geheel of gedeeltelijk gegrondverklaringen. Het Agentschap SZW hecht meer waarde aan de uitkomsten van de beroepsprocedures als indicator voor de kwaliteit van het subsidieverleningsproces dan aan bezwaarprocedures. Bij de bezwaarprocedures kunnen door de aanvragers namelijk nieuwe feiten en/of omstandigheden worden aangedragen. De gegrondverklaringen in bezwaar geven dus niet in alle gevallen een oordeel over de kwaliteit van het subsidieverleningsproces.

INSPECTIE WERK EN INKOMEN

Tabel 4.5 Begroting van baten en lasten IWI voor het jaar 2011 (x € 1 000)
 

Realisatie 20091

Raming 20102

2011

2012

2013

2014

2015

Baten

       

Opbrengst moederdepartement

16 600

14 065

10 530

10 650

10 675

10 675

10 675

Opbrengst overige departementen

Opbrengst derden

Rentebaten

112

70

35

30

25

20

15

Vrijval voorziening

337

Exploitatiebijdrage

5 636

Totaal baten

22 685

14 135

10 565

10 680

10 700

10 695

10 690

        

Lasten

       

Apparaatskosten

       

– personele kosten

12 960

9 715

8 300

8 300

8 300

8 300

8 300

– materiële kosten

3 790

2 280

2 150

2 150

2 150

2 150

2 150

Rentelasten

28

10

Afschrijvingskosten

       

– Materieel

52

45

40

25

25

25

20

– Immaterieel

25

75

75

75

75

50

Overige kosten

       

– Dotaties voorzieningen

5 828

– Bijzondere lasten

Totaal Lasten

22 683

12 125

10 565

10 550

10 550

10 525

10 470

        

Saldo van baten en lasten

2

2 010

130

150

170

220

XNoot
1

Slotwet

XNoot
2

Managementrapportage mei 2010

Algemeen

De Inspectie Werk en Inkomen (IWI) draagt door haar toezicht bij aan het doeltreffend functioneren van het stelsel van werk en inkomen. IWI is de onafhankelijke toezichthouder voor de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Het doel van het toezicht van IWI is: onafhankelijk inzicht bieden in de effectiviteit van de uitvoeringspraktijk in samenhang met het beleid op het terrein van werk en inkomen. IWI houdt systeemgericht toezicht. De focus ligt meer op de werking en opbrengsten van het stelsel dan op het functioneren van de afzonderlijke uitvoeringsorganisaties.

Het toezicht van IWI is signalerend: de inspectie heeft geen interventiemogelijkheden. IWI rapporteert over haar toezichtonderzoeken aan de bewindslieden van SZW. Het is aan hen en de uitvoeringsorganisaties om er gevolgen aan te verbinden voor verbetering van de uitvoering en/of het beleid.

In de begrotingen 2011 tot en met 2015 is rekening gehouden met een formatie van 83,7 fte. In de raming 2010 werd nog rekening gehouden met een formatie van 120,6 fte. De afname is het gevolg van de reorganisatie van IWI per 1 maart 2010, waarbij enkele IWI-taken (totaal 29,3 fte) zijn overgeheveld naar andere onderdelen van het departement, alsmede een reductie in de formatie als gevolg van een wijziging in de taken van IWI.

IWI bestaat uit 4 programma-afdelingen (Participatie, Informatieprocessen, Dienstbare overheid en Inkomenszekerheid) en een stafeenheid en wordt geleid door de directeur IWI. IWI maakt samen met de drie directies van de AI en de SIOD onderdeel uit van de Inspectie SZW in oprichting. De inspecteur-generaal SZW staat aan het hoofd van de Inspectie SZW in oprichting.

Baten

Opbrengst moederdepartement

IWI heeft een jaarplan 2011 opgesteld met een uitwerking van de toezichtsactiviteiten in programma’s. IWI levert daarnaast expertise en verricht onderzoek op verzoek van bewindslieden of beleidsdirecties. Binnen de programma’s worden diverse onderzoeken uitgevoerd uitmondend in nota’s van bevindingen. De nota’s van bevindingen zijn de basis voor de twee programmarapportages per programma.

Eind 2010 zal het jaarplan van IWI worden uitgewerkt in de Tarievennota 2011, waarbij per onderzoek de kostprijs zal worden aangegeven (geplande uren maal tarief). De realisatie van de Tarievennota is de basis voor de opbrengsten van IWI. De doorbelasting van de geleverde producten van IWI aan het moederdepartement geschiedt op basis van de ingeplande uren ad 78 456 uur tegen het gecalculeerde uurtarief van € 134,22 per uur. Dit leidt in 2011 tot een opbrengst van € 10 530 000.

Rentebaten

De rentebaten hebben betrekking op de rekening courant en de depositorekeningen bij het Ministerie van Financiën.

Lasten

Apparaatskosten

Personele kosten

Zoals eerder aangegeven zijn de personeelskosten voor 2011 gebaseerd op een formatie van 83,7 fte. Voor de inhuur van personeel en deskundigen is een begrotingspost opgenomen conform de SZW-norm voor inhuur. Daarnaast zijn bedragen opgenomen voor rechtspositionele regelingen, opleidingen en overige personeelskosten.

Materiële kosten

De materiële kosten bestaan uit de kosten voor automatisering/ICT, huisvestingskosten en bureaukosten. Voor zover deze kosten gerelateerd zijn aan de omvang van de personele formatie zijn deze in vergelijking met de voorgaande begroting neerwaarts bijgesteld. Met ingang van 2011 huurt IWI alleen nog de 1e etage in het Rijkskantoor Beatrixpark.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten betreffen de kosten van afschrijving van materiële en immateriële activa, zoals meubilair, hardware en software. De afschrijvingstermijnen zijn afhankelijk van de economische levensduur van de activaposten 3, 5 of 8 jaar.

Saldo van baten en lasten

De begroting 2011 sluit exact. De daarop volgende jaren ontstaat er een klein positief resultaat, oplopend tot ruim € 0,2 miljoen in 2015. De resultaten kunnen nog beïnvloed worden door noodzakelijke dotaties aan de reorganisatie voorziening 2009. Dit doet zich voor als gedetacheerde medewerkers in tegenstelling tot de verwachting geen vaste aanstelling krijgen bij de inlenende organisatie en bij IWI terugkeren en in het geval dat boventallige medewerkers geen andere werkomgeving vinden.

Tabel 4.6 Kasstroomoverzicht IWI voor het jaar 2011 (x € 1 000)
  

Realisatie 20091

Raming 20102

2011

2012

2013

2014

2015

1

Rekening courant RHB 1 januari

(incl. deposito)

12 685

15 193

12 616

8 359

7 939

7 742

7 592

         

2

Totaal operationele kasstroom

–/– 2 231

–/– 2 240

–/– 4 257

–/– 420

–/– 197

–/– 150

–/– 3

         

–/– totaal investeringen

–/– 378

3b

+/+ totaal boekwaarde desinvesteringen

7

3

Totaal investeringskasstroom

–/– 371

         

4a

–/– eenmalige uitkering aan moederdepartement

–/– 526

–/– 337

4b

+/+ eenmalige storting door moederdepartement

5 636

4c

–/– aflossingen op leningen

4d

+/+ beroep op leenfaciliteit

4

Totaal financieringskasstroom

5 110

–/– 337

         

5

Rekening courant RHB 31 december (incl. deposito)

15 193

12 616

8 359

7 939

7 742

7 592

7 589

XNoot
1

Slotwet

XNoot
2

Managementrapportage mei 2010

Toelichting bij het kasstroomoverzicht

De operationele kasstroom betreft de mutaties in de voorzieningen, de afschrijvingen en het saldo van baten en lasten. Voor 2011 is de operationele kasstroom –/– € 4 257 000 (respectievelijk mutatie voorzieningen –/– € 4 372 000 + afschrijvingen € 115 000, het saldo baten en lasten 2011 is begroot op nihil). De mutatie in de operationele kasstroom van 2011 ten opzichte van 2010 wordt voornamelijk veroorzaakt door het geraamde positieve saldo van baten en lasten in 2010 en het ontbreken daarvan in 2011. Bij huidig inzicht zullen de uitgaven uit de voorzieningen vanaf 2012 afnemen.

IWI verwacht de komende jaren geen investeringen te hoeven doen in materiële en immateriële activa.

Tabel 4.7 Overzicht doelmatigheidsindicatoren en kengetallen IWI

Omschrijving generiek deel

2011

2012

2013

2014

2015

Tarieven/uur

134,22

133,71

132,05

132,05

132,05

FTE-totaal (excl. externe inhuur)

83,7

83,7

83,7

83,7

83,7

Saldo van baten en lasten (%)

1,22

1,41

1,59

2,06

      

Kwaliteitsindicator 1: Tijdigheid afronding projecten

60

70

80

80

80

      

Verklarende variabelen:

     

Declarabiliteit toezichtmedewerkers (%)

68

69

70

70

70

Inhuur extern (in % van loonsom inclusief inhuur)

8

8

8

8

8

Overhead (in % van totale formatie)

20

20

20

20

20

Toelichting doelmatigheidsindicatoren

De belangrijkste producten van IWI zijn de programmarapportages over de werking van het stelsel van werk en inkomen. Jaarlijks worden per programma twee rapportages uitgebracht. Als basis voor deze rapportages worden de resultaten van circa drie samenhangende onderzoeken gebruikt. De omvang van deze onderzoeken kan zeer verschillend zijn waardoor het niet mogelijk is om een standaard kostprijs per product (groep) en een omzet per productgroep te hanteren.

Uitgaande van de declarabiliteitsnorm van 68% voor toezichtmedewerkers en projectsecretarissen, 50% voor programmamanagers en 18% voor stafmedewerkers komt het uurtarief voor 2011 op € 134,22. De komende jaren daalt het tarief licht.

IWI is in per 1 maart 2010 gereorganiseerd. De nieuwe formatie is 83,7 fte. De werkelijke bezetting is vooralsnog hoger. De boventallige medewerkers zullen worden begeleid naar nieuw werk op vaste basis of middels detachering met uitzicht op een vaste aanstelling. De kosten van de boventallige medewerkers worden gefinancierd uit een reorganisatievoorziening.

In de tabel is één kwaliteitsindicator opgenomen. In de jaarrekening 2009 was daarnaast de ontwikkeling van het aantal rapporten opgenomen. Deze laatste is niet meer relevant omdat het uitgangspunt van de inspectie is om jaarlijks per programma twee programmarapportages (totaal 8) uit te brengen.

IWI stuurt op een tijdige afronding van haar producten, maar stemt het moment van uitbrengen ook af op de actualiteit. De afgelopen jaren liep ongeveer de helft van de producten om uiteen lopende redenen vertraging op. Ook hier geldt dat een gestelde norm haalbaar moet zijn. De komende jaren zal het normpercentage tijdigheid afronding projecten omhoog gaan van 60% in 2011 tot 70% in 2012 en 80% vanaf 2013.

Bovendien werkt IWI aan verbetering van de producten zelf. Veel medewerkers hebben een basiscursus onderzoeksvaardigheden gevolgd. Daarop aansluitend hebben 15 medewerkers de mastercourse «Toezichtonderzoek in de sociale zekerheid» afgerond. Binnenkort start een tweede groep aan deze opleiding. IWI tracht daarnaast de kwaliteit en effectiviteit van haar producten verder te verbeteren door het bespreken van haar werkprogramma met de stakeholders, het organiseren van feedback bijeenkomsten en interne kenniskringen die bij elk onderzoek adviseren over opzet, analyse en conclusies. Deze activiteiten laten zich niet meten in indicatoren.

De specifieke doelmatigheidsindicatoren zijn ontwikkeld voor subsidie-, inspectie- en ICT-baten-lastendiensten. IWI is een baten-lastendienst die onderzoek verricht. De aard van de werkzaamheden van IWI maakt het niet mogelijk deze doelmatigheidsindicatoren te gebruiken. Daarentegen heeft IWI enkele verklarende variabelen in tabel 4.7 opgenomen.

De norm voor direct productieve uren (declarabiliteit) voor toezichtmedewerkers voor 2011 is gesteld op 68% (in de begroting 2010 was een declarabiliteit van 65% opgenomen). Mede als gevolg van de reorganisatie per 1 maart 2010 blijft de directe productiviteit in 2010 onder de norm. IWI heeft naar aanleiding van deze constatering een traject in gang gezet om de directe productiviteit van haar medewerkers te verbeteren. Aangezien een norm haalbaar moet zijn is er in de begroting 2011 voor gekozen om de oorspronkelijke norm voor 2011 op een lager percentage, te weten 68%, vast te stellen. Hierbij is onder meer rekening gehouden met enkele personeelsbijeenkomsten in het kader van de vorming van de SZW-inspectie en de doorloop van de mastercourse «Toezichtonderzoek in de sociale zekerheid» in het kader van de verdere professionalisering van de toezichtmedewerkers. Deze activiteiten hebben een neerwaarts effect op de declarabiliteit van medewerkers. In 2012 wordt de norm verhoogd naar 69% en vanaf 2013 naar 70%.

HOOFDSTUK 5: VERDIEPINGSHOOFDSTUK

Verdiepingsbijlage

Artikel 41 Inkomensbeleid

Opbouw uitgaven (Euro * 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

1 359

1 945

862

822

772

772

772

        

Mutatie 1e suppletore begroting

0

103

0

0

0

0

0

        

Nieuwe mutaties:

0

0

1 144

0

0

0

0

        

Apparaatuitgaven

       

1. Toerekening Personeel

0

0

1 028

0

0

0

0

2. Toerekening Materieel

0

0

116

0

0

0

0

        

Stand ontwerpbegroting 2011

1 359

2 048

2 006

822

772

772

772

Nieuwe mutaties

  • 1 en 2. De mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatuitgaven aan de beleidsartikelen.

Artikel 42 Arbeidsparticipatie

Opbouw uitgaven (Euro * 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

33 310

177 378

41 733

17 447

17 447

17 447

17 447

        

Mutatie Nota van Wijziging

0

1 300

1 300

1 300

1 300

1 300

1 300

        

Mutatie 1e suppletore begroting

0

-54 192

922

165

62

22

0

        

Nieuwe mutaties:

0

– 1 208

16 771

– 1 300

– 1 300

– 1 300

– 1 300

        

Operationele doelstelling 3

       

1. Naar OCW

0

– 150

– 150

0

0

0

0

2. Budgettair neutrale herschikkingen

0

242

0

0

0

0

0

        

Apparaatuitgaven

       

3. Toerekening Personeel

0

0

15 471

0

0

0

0

4. Toerekening Materieel

0

0

2 750

0

0

0

0

5. Overboeking AI gelden

0

– 1 300

– 1 300

– 1 300

– 1 300

– 1 300

– 1 300

        

Stand ontwerpbegroting 2011

33 310

123 278

60 726

17 612

17 509

17 469

17 447

Nieuwe mutaties

  • 1. Overboeking naar OCW als SZW-bijdrage in de kosten van het emancipatieproject 1 001 kracht.

  • 2. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

  • 3 en 4. De mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatuitgaven aan de beleidsartikelen.

  • 5. De middelen ten behoeve van de uitbreiding van de Arbeidsinspectie zijn geparkeerd op de artikelen 42, 43 en 44. De uitgaven komen ten laste van artikel 98 en worden door middel van een toerekeningmethodiek jaarlijks aan de beleidsartikelen toegerekend. De geparkeerde middelen worden derhalve naar artikel 98 overgeboekt (zie ook artikelen 43 en 44).

Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

20 624

18 985

18 985

18 985

18 985

18 985

18 985

        

Mutatie Nota van Wijziging

0

1 300

1 300

1 300

1 300

1 300

1 300

        

Mutatie 1e suppletore begroting

0

– 3 048

– 3 048

– 3 048

– 3 048

– 3 048

– 3 048

        

Stand ontwerpbegroting 2011

20 624

17 237

17 237

17 237

17 237

17 237

17 237

Artikel 43 Arbeidsverhoudingen

Opbouw uitgaven (Euro * 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

21 675

22 725

5 391

5 680

5 730

5 730

5 730

        

Mutatie Nota van Wijziging

0

3 300

1 300

1 300

1 300

1 300

1 300

        

Mutatie 1e suppletore begroting

0

– 1 108

– 922

– 165

– 62

– 22

0

        

Nieuwe mutaties:

0

– 1 764

12 029

– 1 300

– 1 300

– 1 300

– 1 300

        

Operationele doelstelling 2

       

1. Budgettair neutrale herschikkingen

0

– 80

80

0

0

0

0

        

Operationele doelstelling 5

       

2. Budgettair neutrale herschikkingen

0

– 384

– 80

0

0

0

0

        

Apparaatuitgaven

       

3. Toerekening Personeel

0

0

11 647

0

0

0

0

4. Toerekening Materieel

0

0

1 682

0

0

0

0

5. Overboeking AI gelden

0

– 1 300

– 1 300

– 1 300

– 1 300

– 1 300

– 1 300

        

Stand ontwerpbegroting 2011

21 675

23 153

17 798

5 515

5 668

5 708

5 730

Nieuwe mutaties

  • 1 en 2. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

  • 3 en 4. De mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatuitgaven aan de beleidsartikelen.

  • 5. Zie toelichting nummer 5 bij artikel 42.

Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

760

1 228

1 228

1 228

1 228

1 228

1 228

        

Mutatie Nota van Wijziging

0

1 300

1 300

1 300

1 300

1 300

1 300

        

Mutatie 1e suppletore begroting

0

– 817

– 817

– 817

– 817

– 817

– 817

        

Stand ontwerpbegroting 2011

760

1 711

1 711

1 711

1 711

1 711

1 711

Artikel 44 Arbeidsomstandigheden en verzuim

Opbouw uitgaven (Euro * 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

58 288

66 110

23 320

23 318

23 318

23 318

23 318

        

Mutatie Nota van Wijziging

0

1 300

1 300

1 300

1 300

1 300

1 300

        

Mutatie 1e suppletore begroting

0

– 5 429

– 1 325

– 1 500

– 474

– 474

0

        

Nieuwe mutaties:

0

– 2 668

42 100

– 610

– 610

– 610

– 610

        

Operationele doelstelling 1

       

1. Naar OCW Rijksbijdrage TNO

0

0

– 4 450

0

0

0

0

2. Naar VWS bijdrage Gezondheidsraad

0

– 1 054

0

0

0

0

0

3. Naar VWS voorlichting GHS

0

– 64

0

0

0

0

0

4. Naar LNV duurzame gewasbescherming

0

– 50

0

0

0

0

0

5. Van VROM 1e lijnsuitvoering BRZO

0

0

690

690

690

690

690

6. Budgettair neutrale herschikkingen

0

– 200

0

0

0

0

0

        

Apparaatuitgaven

       

7. Toerekening Personeel

0

0

40 790

0

0

0

0

8. Toerekening Materieel

0

0

6 370

0

0

0

0

9. Overboeking AI gelden

0

– 1 300

– 1 300

– 1 300

– 1 300

– 1 300

– 1 300

        

Stand ontwerpbegroting 2011

58 288

59 313

65 395

22 508

23 534

23 534

24 008

Nieuwe mutaties

  • 1. Overboeking naar OCW als SZW-bijdrage in de rijksbijdrage aan TNO.

  • 2 en 3. Overboekingen naar VWS als bijdragen in de kosten van het werkprogramma van de Gezondheidsraad en de voorlichtingskosten van het zogenaamde Global Harmonized System.

  • 4. Overboeking naar LNV. SZW draagt € 50 000 bij aan de evaluatie van de nota Duurzame gewasbescherming.

  • 5. Van VROM is een structurele bijdrage ontvangen in de kosten van de instrumentontwikkeling 1e lijnsuitvoering Besluit registratie zware ongevallen.

  • 6. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

  • 7 en 8. De mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatuitgaven aan de beleidsartikelen.

  • 9. Zie toelichting nummer 5 bij artikel 42.

Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

11 978

5 132

5 132

5 132

5 132

5 132

5 132

        

Mutatie Nota van Wijziging

0

1 300

1 300

1 300

1 300

1 300

1 300

        

Mutatie 1e suppletore begroting

0

2 868

2 868

2 868

2 868

2 868

2 868

        

Stand ontwerpbegroting 2011

11 978

9 300

9 300

9 300

9 300

9 300

9 300

Artikel 45 Pensioenbeleid

Opbouw uitgaven (Euro * 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

2 011

2 609

910

910

910

910

910

        

Mutatie 1e suppletore begroting

0

-1

0

0

0

0

0

        

Nieuwe mutaties:

0

220

2 020

10

10

10

10

        

Operationele doelstelling 1

       

1. Toezichtskosten DNB

0

0

10

10

10

10

10

2. Budgettair neutrale herschikking

0

220

0

0

0

0

0

        

Apparaatuitgaven

       

3. Toerekening Personeel

0

0

1 794

0

0

0

0

4. Toerekening Materieel

0

0

216

0

0

0

0

        

Stand ontwerpbegroting 2011

2 011

2 828

2 930

920

920

920

920

Nieuwe mutaties

  • 1. Bij de verdeling van de Bes gelden is een budget gereserveerd voor toezichtskosten van De Nederlandsche Bank.

  • 2. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

  • 3 en 4. De mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatuitgaven aan de beleidsartikelen.

Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

11

0

0

0

0

0

0

        

Stand ontwerpbegroting 2011

11

0

0

0

0

0

0

Artikel 46 Inkomensbescherming met activering

Opbouw uitgaven (Euro * 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

6 767 571

7 291 598

7 866 107

8 325 617

8 434 478

8 596 030

8 596 030

        

Mutatie 1e suppletore begroting

0

– 336 743

– 570 071

– 164 552

– 173 665

– 204 519

– 77 419

        

Nieuwe mutaties:

– 7 944

133 682

– 127 899

– 793 906

– 834 462

– 845 424

– 858 173

        

Operationele doelstelling 1

       
        

IOW uitkeringslasten

       

1. Juninota UWV

0

– 3 658

1 307

1 308

112

– 1 062

– 2 536

2. Loon-prijsbijstelling 2010

0

81

52

52

52

45

23

        

IOW uitvoeringskosten

       

3. Uitvoering

0

1 316

0

0

0

0

0

        

Operationele doelstelling 3

       
        

Wajong uitkeringslasten

       

4. Juninota UWV

0

34 417

34 852

35 332

35 867

36 454

37 053

5. Loon- prijsbijstelling 2010

0

39 338

40 696

42 547

44 418

46 349

48 231

6. Wet rente Wajong

0

0

700

700

700

700

700

7. Kasschuif Wajong

0

43 000

– 43 000

0

0

0

0

8. Verlaging tegemoetkoming Wajong

0

0

– 4 181

– 4 359

– 4 528

– 4 698

– 4 846

        

Wajong uitvoeringskosten

       

9. Juninota UWV

0

0

2 995

2 999

2 998

2 999

2 998

        

Operationele doelstelling 4

       
        

BIA uitkeringslasten

       

10. Loon- prijsbijstelling 2010

0

57

51

45

38

30

25

        

Tri uitkeringslasten

       

11. Uitvoering

0

1 500

0

0

0

0

0

11a. Verschuiving naar artikel 97

– 7 444

– 2 004

0

0

0

0

0

        

BIA uitvoeringskosten

       

12. Uitvoering

0

40

0

0

0

0

0

        

Tri uitvoeringskosten

       

13. Uitvoering

0

112

0

0

0

0

0

13a. Verschuiving naar artikel 97

– 500

– 212

0

0

0

0

0

        

Operationele doelstelling 5

       
        

WWB

       

14. Loon- prijsbijstelling 2010

0

54 291

56 267

58 940

58 358

57 691

56 501

15. Uitvoering/conjunctuur WWB

0

– 60 962

– 208 140

– 498 405

– 539 724

– 561 601

– 622 618

16. Modelwijzigingen conform CPB

0

– 16 025

– 21 420

– 438 375

– 438 645

– 430 607

– 386 358

16a. IAU

0

– 950

– 26 691

0

0

0

0

        

Bijstand zelfstandigen

       

17. Uitvoeringsrealisatie

0

45 166

11 733

11 733

11 733

11 733

11 733

        

Vazalo

       

18. Naar GF experiment alleenstaande ouders

0

– 2 600

0

0

0

0

0

        

Overig

       

19. Naar Fin. jongerencampagne geldzaken

0

– 125

0

0

0

0

0

20. Budgettair neutrale herschikking

0

– 50

– 50

– 50

– 50

– 50

– 50

20a. IAU

0

950

26 691

0

0

0

0

        

Werkleerrecht

       

21. Conjunctuur Werkleerrecht

0

0

0

139

636

2 920

7 238

        

Handhaving

       

22. Verlaging handhavingsbudget

0

0

– 9 600

– 9 600

– 9 600

– 9 600

– 9 600

23. Loon- prijsbijstelling 2010

0

0

18

18

18

18

18

        

Operationele doelstelling 6

       

24. Bes uitkeringen

0

0

3 035

3 070

3 155

3 255

3 315

        

Apparaatuitgaven

       

25. Toerekening Personeel

0

0

6 415

0

0

0

0

26. Toerekening Materieel

0

0

371

0

0

0

0

        

Stand ontwerpbegroting 2011

6 759 627

7 088 537

7 168 137

7 367 159

7 426 351

7 546 087

7 660 438

Nieuwe mutaties

  • 1, 4 en 9. De ramingen zijn aangepast op basis van uitvoeringsgegevens van het UWV.

  • 2, 5, 10, 14 en 23. De ramingen zijn aangepast voor de loon- en prijsontwikkeling 2010.

  • 3, 11, 12 en 13. De ramingen zijn op basis van uitvoeringsgegevens bijgesteld.

  • 6. Bij het te laat uitbetalen van uitkeringen dient wettelijke rente te worden vergoed.

  • 7. Een tijdelijk ander ritme in de bevoorschotting van UWV zorgt voor een kasschuif.

  • 8. Als onderdeel van de augustusbesluitvorming is de tegemoetkoming voor Wajongers verlaagd.

  • 11a en 13a. De TRI-regeling is verplaatst naar artikel 97.

  • 15. Het volume en de gemiddelde uitkering van de WWB zijn bijgesteld op basis van uitvoeringsgegevens; het volume is ook aangepast op basis van nieuwe informatie over de conjunctuur.

  • 16. Conform afspraken in het Bestuursakkoord SZW/VNG zijn een drietal wijzigingen in het ramingsmodel WWB van het CPB doorgevoerd. De wijzigingen hebben betrekking op de rekenregel WWB, doorstroompercentage WW WWB en autonomen vanaf 2010.

  • 16a. Ramingsbijstelling op basis van uitvoeringsgegevens van het bedrag aan nabetalingen.

  • 17. Ramingsbijstelling op basis van uitvoeringsgegevens van de gemeenten.

  • 18. Overboeking naar het Gemeentefonds als tegemoetkoming in de kosten van het experiment bevordering arbeidsparticipatie van alleenstaande ouders in de WWB.

  • 19. Overboeking naar Financiën als SZW-bijdrage in de kosten van de voorlichtingscampagne «wijzer in geldzaken» voor jongeren.

  • 20. Budgettair neutrale herschikking binnen de SZW-begroting.

  • 20a. Zie 16a.

  • 21. De raming is aangepast op basis van nieuwe informatie van het CPB (MLT).

  • 22. Structurele verlaging van het handhavingsbudget ter dekking van maatregelen binnen de SZW-begroting.

  • 24. Verdeling van de Bes gelden. Op dit artikel zijn ramingen opgenomen voor uitgaven Onderstand, Cessantiaregeling, Ongevallen- en Ziekte-verzekering.

  • 25 en 26. De mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatuitgaven aan de beleidsartikelen.

Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

57 268

150

0

0

0

0

0

        

Stand ontwerpbegroting 2011

57 268

150

0

0

0

0

0

Artikel 47 Aan het werk: bemiddeling en re-integratie

Opbouw uitgaven (Euro * 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

2 228 175

2 443 407

2 232 157

2 086 539

2 070 827

2 023 195

2 023 195

        

Mutatie 1e suppletore begroting

0

– 9 021

42 557

39 517

39 318

39 309

46 659

        

Nieuwe mutaties:

– 346

5 638

– 96 200

– 338 818

– 399 056

– 473 892

– 474 920

        

Operationele doelstelling 1

       
        

Basisdienstverlening UWV

       

1. Budgettair neutrale herschikking

0

– 530

0

0

0

0

0

2. Volume-mutaties

0

0

– 30 291

– 27 349

– 26 539

– 27 538

– 28 508

3. EU-verordening

0

– 1 750

0

0

0

0

0

4. Loon- prijsbijstelling 2010

0

0

3 942

3 758

3 580

3 443

3 385

        

BKWI

       

5. Budgettair neutrale herschikking

0

50

50

50

50

50

50

6. Loon- en prijsbijstelling 2010

0

0

30

27

27

27

27

        

Operationele doelstelling 2

       
        

Participatiebudget

       

7. Korting Re-integratie budget

0

0

0

– 142 500

– 142 500

– 142 500

– 142 500

8. Inburgering

0

– 18 492

– 86 671

– 149 246

– 210 116

– 283 816

– 283 816

8a. Educatie

0

0

– 79

– 78

– 78

– 78

– 78

        

Stimuleringsregeling ID-banen

       

8b. Verplaatsing naar artikel 97

– 346

0

0

0

0

0

0

        

RWI

       

9. Loon- en prijsbijstelling 2010

0

0

10

10

10

10

10

        

Re-integratie Wajong uitkeringslasten

       

10. Korting Re-integratie budget

0

0

0

– 23 750

– 23 750

– 23 750

 23 750

11. Juninota UWV

0

23 556

10 406

0

0

0

0

12. Activiteiten IDM programma

0

-10 316

0

0

0

0

0

        

Re-integratie Wajong uitvoeringskosten

       

13. Activiteiten IDM programma

0

10 316

0

0

0

0

0

14. Budgettair neutrale herschikking

0

– 170

0

0

0

0

0

15. Uitvoering

0

2 494

0

0

0

0

0

        

Subsidies

       

16. Budgettair neutrale herschikking

0

0

150

0

0

0

0

        

Overig

       

17. Budgettair neutrale herschikking

0

480

-150

0

0

0

0

        

Re-integratie Bes

       

18. Bes uitgaven

0

0

260

260

260

260

260

        

Apparaatuitgaven

       

19. Toerekening Personeel

0

0

5 946

0

0

0

0

20. Toerekening Materieel

0

0

197

0

0

0

0

        

Stand ontwerpbegroting 2011

2 227 829

2 440 024

2 178 514

1 787 238

1 711 089

1 588 612

1 594 934

Nieuwe mutaties

  • 1, 5, 14, 16 en 17. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

  • 2. De volume-mutaties in de werkloosheidsregelingen werken door in de uitvoeringskosten voor de basisdienstverlening van het UWV.

  • 3. Neerwaartse bijstelling van de uitvoeringskosten EU-verordening coördinatie sociale zekerheidsvoorzieningen.

  • 4, 6 en 9. De ramingen zijn aangepast voor de loon- en prijsontwikkeling 2010.

  • 7 en 10. Kortingen op het Re-integratiebudget vanaf 2012 ter dekking van de uitvoeringsproblematiek van SZW.

  • 8. In de augustusbesluitvorming zijn de uitgaven voor inburgering (onderdeel van het Participatiebudget) aangepast.

  • 8a. Aanpassing van de reeks Educatie.

  • 8b. De stimuleringsregeling ID-banen is verplaatst naar artikel 97.

  • 11. De raming is aangepast op basis van uitvoeringsgegevens van het UWV.

  • 12 en 13. De activiteiten van het IDM-programma worden overgeboekt van de uitkeringslasten naar de uitvoeringskosten in verband met de uitvoering door het UWV.

  • 15. Nabetaling op basis van vaststellingen over 2008 en 2009.

  • 18. Bij de verdeling van de Bes gelden is een budget gereserveerd voor re-integratie uitgaven.

  • 19 en 20. De mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatuitgaven aan de beleidsartikelen.

Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

290 344

565 691

563 075

418 842

393 407

393 407

393 407

        

Mutatie 1e suppletore begroting

0

6 342

6 342

6 342

6 342

6 342

6 342

        

Nieuwe mutaties

       

1. Bijstelling raming ontvangsten

0

– 60 000

0

0

0

0

0

2. Inburgering

0

– 18 492

– 86 671

– 149 246

– 210 116

– 283 816

– 283 816

3. Educatie

0

0

– 79

– 78

– 78

– 78

– 78

        

Stand ontwerpbegroting 2011

290 344

493 541

482 667

275 860

189 555

115 855

115 855

Nieuwe mutaties

  • 1. Op grond van uitvoeringsinformatie wordt de raming van de ontvangsten W-deel naar beneden bijgesteld.

  • 2. Zie uitgavenmutatie 8.

  • 3. Zie uitgavenmutatie 8a.

Artikel 48 Sociale werkvoorziening

Opbouw uitgaven (Euro * 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

2 503 787

2 515 440

2 507 143

2 508 438

2 508 438

2 508 438

2 508 438

        

Mutatie 1e suppletore begroting

0

– 9 716

– 357

– 2 716

– 1 205

– 739

– 739

        

Nieuwe mutaties:

0

– 5 805

– 135 253

– 117 816

– 118 263

– 118 388

– 117 077

        

Operationele doelstelling 1

       

1. Sisa tussen mede-overheden in 2011

0

0

– 18 000

0

0

0

0

2. Generieke korting wsw-budget

0

0

– 120 000

– 120 000

– 120 000

– 120 000

– 120 000

3. Budgettair neutrale herschikking

0

75

0

0

0

0

0

4. Volume indicatiestelling

0

0

1 642

2 184

1 737

1 612

2 923

5. Overboeking GF pilot loondispensatie

0

– 5 880

0

0

0

0

0

        

Apparaatuitgaven

       

6. Toerekening Personeel

0

0

1 069

0

0

0

0

7. Toerekening Materieel

0

0

36

0

0

0

0

        

Stand ontwerpbegroting 2011

2 503 787

2 499 919

2 371 533

2 387 906

2 388 970

2 389 311

2 390 622

Nieuwe mutaties

  • 1. Door invoering van de Sisa tussen mede-overheden vindt de vaststelling van de bonus eenmalig een jaar later plaats.

  • 2. Op het budget voor het realiseren van aangepaste arbeid is een generieke korting verwerkt, ter dekking van de uitvoeringsproblematiek SZW.

  • 3. Budgettair neutrale herschikking binnen de SZW-begroting.

  • 4. Volumemutaties indicatiestelling op basis van de analyse 2008 en 2009.

  • 5. Overboeking naar het Gemeentefonds als tegemoetkoming in de kosten van de pilot loondispensatie.

  • 6 en 7. De mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatuitgaven aan de beleidsartikelen.

Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

509 690

510 100

519 961

529 183

537 725

547 619

547 619

        

Mutatie 1e suppletore begroting

0

12 283

0

0

0

0

0

        

Nieuwe mutaties:

0

8 009

8 165

8 310

8 443

8 599

8 599

        

1. Loon- en prijsbijstelling 2010

0

8 009

8 165

8 310

8 443

8 599

8 599

        

Stand ontwerpbegroting 2011

509 690

530 392

528 126

537 493

546 168

556 218

556 218

Nieuwe mutaties

  • 1. De ramingen zijn aangepast voor de loon- en prijsbijstelling 2010.

Artikel 49 Overige inkomensbescherming

Opbouw uitgaven (Euro * 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

386 214

635 735

646 784

649 308

658 999

668 369

668 369

        

Mutatie 1e suppletore begroting

0

17 661

3 642

– 1 007

– 10 799

– 20 290

– 27 194

        

Nieuwe mutaties:

0

6 732

40 337

35 812

30 699

27 181

25 025

        

Operationele doelstelling 2

       
        

Uitkeringslasten WWB 65+

       

1. Loon- prijsbijstelling 2010

0

2 937

3 239

3 427

3 602

3 746

3 786

        

Uitvoeringskosten WWB 65+

       

2. Budgetneutrale herijking binnen SVB

0

– 3 280

– 2 890

– 2 980

– 2 960

– 3 340

– 3 630

3. Juni nota SVB

0

0

– 211

– 166

– 127

– 161

34

        

Operationele doelstelling 3

       
        

Toeslagenwet uitkeringslasten

       

4. Uitvoering/conjunctuur TW

0

– 4 626

13 968

10 688

5 742

2 868

319

5. Loon- prijsbijstelling 2010

0

6 626

6 378

5 993

5 607

5 288

5 031

        

Operationele doelstelling 4

       
        

Bes uitkeringen

       

6. Verdeling Bes gelden

0

5 075

18 085

18 850

18 835

18 780

19 485

        

Apparaatuitgaven

       

7. Toerekening Personeel

0

0

1 643

0

0

0

0

8. Toerekening Materieel

0

0

125

0

0

0

0

        

Stand ontwerpbegroting 2011

386 214

660 128

690 763

684 113

678 899

675 260

666 200

Nieuwe mutaties

  • 1 en 5. De ramingen zijn aangepast voor de loon- en prijsbijstelling 2010.

  • 2. Budgettair neutrale herschikking binnen de totale uitvoeringskosten van de SVB.

  • 3. De raming is aangepast op basis van uitvoeringsgegevens van de SVB.

  • 4. Het volume en de gemiddelde uitkering van de Toeslagenwet zijn aangepast op basis van uitvoeringsgegevens en nieuwe informatie over de conjunctuur.

  • 6. Verdeling van de Bes gelden. Op dit artikel zijn ramingen opgenomen voor uitgaven AOV en AWW.

  • 7 en 8. De mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatuitgaven aan de beleidsartikelen.

Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

2 410

0

0

0

0

0

0

        

Stand ontwerpbegroting 2011

2 410

0

0

0

0

0

0

Artikel 50 Tegemoetkoming specifieke kosten

Opbouw uitgaven (Euro * 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

147 817

142 802

118 520

116 488

113 126

112 433

114 758

        

Mutatie 1e suppletore begroting

0

0

0

0

1 452

0

0

        

Nieuwe mutaties:

0

4 996

1 071 333

1 115 099

1 155 899

1 191 965

1 224 901

        

Operationele doelstelling 2

       
        

TOG uitkeringslasten

       

1. Uitvoering Tog uitkeringslasten

0

5 000

2 000

0

0

0

0

        

AKW uitvoeringskosten

       

2. Juninota SVB

0

0

1 039

1 035

1 043

1 039

1 040

3. Budgetneutrale boeking binnen SVB

0

– 5 131

– 4 508

– 2 902

– 516

– 269

– 142

4. Loon- en prijsbijstelling 2010

0

0

536

517

493

485

505

5. Aandeel SVB versobering rijksdienst

0

0

– 561

– 561

– 561

– 561

– 561

6. Van J&G uitvoeringskosten wijziging AKW

0

0

810

569

569

569

569

7. SVB10 correctie

0

0

0

0

– 1 117

0

0

        

TOG uitvoeringskosten

       

8. Indicatiestelling buitenland

0

7

10

10

10

10

10

9. Aanscherping indicatiestelling

0

0

0

– 1 530

– 1 660

– 1 760

– 1 850

10. Kasschuif indicatiestelling TOG

0

1 047

– 1 017

– 30

0

0

0

11. Budgetneutrale boeking binnen SVB

0

1 877

1 878

1 930

1 972

2 011

2 046

        

WKB/KOT uitvoeringskosten

       

12. Budgetneutrale boeking binnen SVB

0

-10

-10

-10

-10

-10

-10

        

Operationele doelstelling 3

       
        

Regeling Asbestslachtoffers uitvoeringskosten

       

13. Budgetneutrale boeking binnen SVB

0

206

206

206

206

206

206

        

Operationele doelstelling 4

       
        

MKOB uitkeringslasten

       

14.Opvoeren uitkeringslasten

0

0

1 064 499

1 110 865

1 150 470

1 185 245

1 218 088

        

MKOB uitvoeringskosten

       

15.Opvoeren uitvoeringskosten

0

2 000

5 000

5 000

5 000

5 000

5 000

        

Apparaatuitgaven

       

16. Toerekening Personeel

0

0

1 403

0

0

0

0

17. Toerekening Materieel

0

0

48

0

0

0

0

        

Stand ontwerpbegroting 2011

147 817

147 798

1 189 853

1 231 587

1 270 477

1 304 398

1 339 659

Nieuwe mutaties

  • 1 en 2. De raming is aangepast op basis van uitvoeringsgegevens van de SVB.

  • 3, 11, 12 en 13. Budgettair neutrale herschikking binnen de totale uitvoeringskosten van de SVB.

  • 4. De ramingen zijn aangepast voor de loon- en prijsbijstelling 2010.

  • 5. Verdeling van het aandeel SVB in de ombuigingstaakstelling versobering Rijksdienst.

  • 6. Overboeking van J&G in verband met hogere uitvoeringskosten AKW ter verbetering van de positie van pleegouders.

  • 7. Technische correctie op de eerdere verdeling van de baten en lasten van het veranderprogramma SVB10.

  • 8, 9 en 10. De herziening van de indicatiestelling leidt tot een aantal wijzigingen. Per saldo leidt deze herziening tot lagere uitvoeringskosten.

  • 14 en 15. Het beoogde wetsvoorstel «Mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen» staat met ingang van 2011 als nieuwe regeling op de begroting.

  • 16 en 17. De mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatuitgaven aan de beleidsartikelen.

Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

828

13 000

0

0

0

0

0

        

Stand ontwerpbegroting 2011

828

13 000

0

0

0

0

0

Artikel 51 Rijksbijdragen aan sociale fondsen en Spaarfonds AOW

Opbouw uitgaven (Euro * 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

14 561 020

13 787 858

14 102 260

14 921 036

15 632 376

16 105 209

16 254 151

        

Mutatie 1e suppletore begroting

0

2 189 535

-682 638

1 164 894

1 384 737

1 698 678

2 550 573

        

Nieuwe mutaties:

0

7 360

– 1 429 136

– 2 924 868

– 2 917 293

– 3 011 915

– 3 638 926

        

Operationele doelstelling 1

       
        

1. Rijksbijdrage BIKK AOW

0

5 000

– 11 300

– 18 100

– 13 100

– 7 100

– 500

2. Rijksbijdrage BIKK ANW

0

0

– 4 400

– 4 700

– 4 600

– 4 500

– 4 500

3. Rijksbijdrage Ouderdomsfonds

0

0

– 192 600

– 1 630 000

– 1 583 400

– 1 645 700

– 2 244 500

4. Rijksbijdrage tegemoetkoming AO

0

1 366

– 8 548

– 7 119

– 5 687

– 4 281

– 2 880

5. Rijksbijdrage tegemoetkoming AOW

0

0

– 1 211 860

– 1 263 745

– 1 309 429

– 1 349 385

– 1 385 702

6. Rijksbijdrage tegemoetkoming Anw

0

0

– 1 326

– 1 204

– 1 077

– 949

– 844

7. Rijksbijdrage zwangere zelfstandigen

0

994

0

0

0

0

0

        

8. Toerekening Personeel

0

0

870

0

0

0

0

9. Toerekening Materieel

0

0

28

0

0

0

0

        

Stand ontwerpbegroting 2011

14 561 020

15 984 753

11 990 486

13 161 062

14 099 820

14 791 472

15 165 798

Nieuwe mutaties

  • 1, 2 en 3. Bijstellingen ramingen naar aanleiding van de MEV/MLT. De heffingskortingen en premies zijn bijgesteld.

  • 4 en 6. De rijksbijdrage is aangepast naar aanleiding van de augustusbesluitvorming over de tegemoetkomingen.

  • 5. In verband met het opnemen van de uitgaven van de MKOB (art. 50) wordt de rijksbijdrage tegemoetkoming AOW afgeboekt.

  • 7. Op basis van uitvoeringsgegevens wordt een nabetaling op de uitvoeringskosten van de Rijksbijdrage ZEZ verwacht.

  • 8 en 9. De mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatuitgaven aan de beleidsartikelen.

Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

1 955

0

0

0

0

0

0

        

Stand ontwerpbegroting 2011

1 955

0

0

0

0

0

0

Artikel 97 Aflopende regelingen

Opbouw uitgaven (Euro * 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

1 033

191

127

0

0

0

0

        

Nieuwe mutaties

       

TRI en stimuleringsregeling ID-banen

8 290

2 216

0

0

0

0

0

        

Stand ontwerpbegroting 2011

9 323

2 407

127

0

0

0

0

Nieuwe mutaties

De TRI (artikel 46) en stimuleringsregeling ID-banen (artikel 47) zijn verplaatst naar artikel 97.

Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

8 811

0

0

0

0

0

0

        

Mutatie 1e suppletore begroting

0

5 000

5 000

0

0

0

0

        

Stand ontwerpbegroting 2011

8 811

5 000

5 000

0

0

0

0

Artikel 98 Algemeen

Opbouw uitgaven (Euro * 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

188 357

194 440

270 007

269 557

267 748

268 980

268 980

        

Mutatie Nota van Wijziging

0

– 2 000

0

0

0

0

0

        

Mutatie 1e suppletore begroting

0

9 833

6 239

167

– 637

– 637

– 637

        

Nieuwe mutaties:

0

1 213

– 93 047

6 239

6 228

6 228

6 224

        

Handhaving

       

1. Budgettair neutrale herschikking

0

– 100

0

0

0

0

0

2. Verlaging handhavingsbudget

0

0

– 5 000

– 5 000

– 5 000

– 5 000

– 5 000

        

Subsidies

       

3. Budgettair neutrale herschikking

0

25

0

0

0

0

0

        

Voorlichting

       

4. Budgettair neutrale herschikking

0

29

0

0

0

0

0

        

Onderzoek

       

5. Budgettair neutrale herschikking

0

2 904

0

0

0

0

0

6. Naar VWS Stroomlijning indicatieprocessen

0

– 2 150

0

0

0

0

0

        

Uitvoeringskosten RCN

       

7. Uitvoeringskosten BES regelingen

0

275

1 300

1 300

1 300

1 300

1 300

        

Apparaatuitgaven

       

8. Apparaatskosten toerekening

0

0

– 100 015

0

0

0

0

9. Naar OCW stimuleringspremie FPU deelname

0

– 68

0

0

0

0

0

10. Naar Fin VRD-gelden 3F

0

– 750

0

0

0

0

0

11. Naar AZ overgang naar online

0

0

– 381

– 381

– 381

– 381

– 381

12. Naar BZK ICBR 2010 en Doc direkt

0

– 130

0

– 329

– 340

– 340

– 340

13. Kasschuif BES-gelden

0

– 400

400

0

0

0

0

14. Aandeel UWV en SVB versobering RD

0

0

6 749

6 749

6 749

6 749

6 749

15. Overboeking AI gelden

0

3 900

3 900

3 900

3 900

3 900

3 900

16. Budgettair neutrale herschikking

0

– 4 239

– 2 099

– 2 099

– 2 099

– 2 099

– 2 099

        

Huisvesting

       

17. Naar VROM besparingen FCIB

0

0

0

0

0

0

– 4

18. Budgettair neutrale herschikking

0

3 338

3 213

3 213

3 213

3 213

3 213

        

Automatisering

       

19. Van V&W ondersteuning SIOD

0

189

0

0

0

0

0

20. Budgettair neutrale herschikking

0

-608

287

287

287

287

287

        

Bijdrage moederdepartement aan IWI

       

21. Budgettair neutrale herschikking

0

– 1 002

– 1 401

– 1 401

– 1 401

– 1 401

– 1 401

        

Stand ontwerpbegroting 2011

188 357

203 486

183 199

275 963

273 339

274 571

274 567

Nieuwe mutaties

  • 1, 3, 4, 5, 16, 18, 20 en 21. Budgettair neutrale herschikking binnen de SZW-begroting.

  • 2. Structurele verlaging van het handhavingsbudget ter dekking van maatregelen binnen de SZW-begroting.

  • 6. Overboeking naar VWS in verband met het gezamenlijke project «Stroomlijning indicatieprocessen».

  • 7. Bij de verdeling van de BES gelden is een budget gereserveerd voor uitvoeringskosten van de RCN.

  • 8. De mutatie heeft betrekking op de toerekening van de apparaatuitgaven aan de beleidsartikelen.

  • 9. Overboeking naar OCW voor een bijdrage in de stimuleringspremie FPU-deelname van een medewerkster van de projectdirectie L&W.

  • 10. Overboeking naar Financiën van de in het kader van 3F beschikbaar gestelde VRD-gelden.

  • 11. Overboeking naar AZ in verband met de overgang van medewerkers van SZW naar Overheidscommunicatie Nieuwe Stijl.

  • 12. Overboekingen naar BZK. De bijdrage ICBR 2010 en de SZW-bijdrage in de financiering van Doc-direkt over de periode 2012 t/m 2019.

  • 13. Om beter aan te sluiten bij het ritme van de financiering van Bes uitgaven is een budgettair neutrale kasschuif verwerkt.

  • 14. De volledige taakstelling «Versobering Rijksdienst» (inclusief het aandeel voor de ZBO's) was voorlopig geparkeerd op de apparaatuitgaven. Het aandeel dat betrekking heeft op het UWV en de SVB is ten laste van deze ZBO's gebracht en wordt nu weer teruggeboekt.

  • 15. De middelen ten behoeve van de uitbreiding van de Arbeidsinspectie zijn geparkeerd op de artikelen 42, 43 en 44. De uitgaven komen ten laste van artikel 98 en worden door middel van een toerekeningmethodiek jaarlijks aan de beleidsartikelen toegerekend. De geparkeerde middelen worden derhalve naar artikel 98 overgeboekt (zie ook artikelen 42, 43 en 44).

  • 17. Overboeking naar VROM in verband met rijksbrede energiebesparingsdoelstellingen.

  • 19. Overboeking van V&W (SSO) ten behoeve van ICT ondersteuning voor de SIOD.

Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

8 720

5 496

5 496

5 496

5 496

5 496

5 496

        

Stand ontwerpbegroting 2011

8 720

5 496

5 496

5 496

5 496

5 496

5 496

Artikel 99 Nominaal en onvoorzien

Opbouw uitgaven (Euro * 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

0

1 432

11 778

33 682

33 838

39 232

39 232

        

Mutatie 1e suppletore begroting

0

14 036

– 7 065

– 23 464

– 17 181

– 34 596

– 33 707

        

Nieuwe mutaties:

0

– 13 441

– 45 453

– 8 579

– 9 437

– 12 836

– 14 699

        

Onvoorzien

       

1. Handhavingsbudget

0

0

14 600

14 600

14 600

14 600

14 600

2. Diverse reserveringen

0

-13 441

– 61 874

5 619

4 689

1 188

34

3. Financieel kader BES

0

0

24 200

24 200

24 200

24 200

24 200

4. Verdeling Bes-gelden

0

0

– 22 690

– 23 490

– 23 560

– 23 605

– 24 370

5. Doelmatigheidskorting Rijk

0

0

0

– 29 909

– 29 909

– 29 909

– 29 909

        

Prijsbijstelling

       

6. Uitdelen prijsbijstelling 2010

0

0

– 4 452

– 4 250

– 4 053

– 3 909

– 3 865

7. Prijsbijstelling 2010

0

0

4 763

4 651

4 596

4 599

4 611

        

Stand ontwerpbegroting 2011

0

2 027

– 40 740

1 639

7 220

– 8 200

– 9 174

Nieuwe mutaties

  • 1. Middelen voor handhaving zijn op dit artikel neergezet in afwachting van nadere toedeling naar de beleidsartikelen.

  • 2. Diverse mutaties in verband met reserveringen op de SZW-begroting en dekking van de uitvoeringsproblematiek SZW.

  • 3 en 4. De reservering van het financieel kader voor de BES-uitgaven en de verdeling hiervan over de begrotingsartikelen.

  • 5. Onderdeel van de augustusbesluitvorming is een doelmatigheidskorting voor het Rijk. Deze treft SZW (inclusief ZBO's en batenlastendiensten). In afwachting van nadere invulling bij Voorjaarsbrief 2011 is de budgettaire reeks op artikel 99 gezet.

  • 6 en 7. De toedeling van de prijsbijstelling 2010 en de verdeling hiervan naar begrotingsartikelen.

HOOFDSTUK 6: BIJLAGEN

6.1 Bijlage Moties en toezeggingen

A. Overzicht van de door de Tweede Kamer aanvaarde moties:
Tabel 6.1.1 Overzicht van door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 2005–2006
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

Kamerstukken II, 2005/2006, 29 738, nr. 27

Motie-Koser Kaya/Weekers: verzoek om te rapporteren over mogelijkheden voor het verder beperken van het aantal pro forma ontslagzaken

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 20-01-2010 Evaluatie beperking verwijtbaarheidstoets

(Kamerstukken II, 2009/2010, 29 544, nr. 222)

2

Kamerstukken II, 2005/2006, 29 738/30 370, nr. 28

Motie-Noorman den Uyl over effect beperking verwijtbaarheidstoets op ontslagkosten en administratieve lasten

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 20-01-2010 Evaluatie beperking verwijtbaarheidstoets

(Kamerstukken II, 2009/2010, 29 544, nr. 222)

3

Kamerstukken II, 2005/2006, 30 300 XV, nr. 63

Motie-Van de Sande c.s. over fictieve dienstbetrekking niet meer van toepassing verklaren op stagiairs en vrijgestelde stagevergoeding invoeren; een en ander concreet uitwerken en implementeren

De doelgroepen en de vormgeving van de fictieve dienstbetrekkingen worden nader bezien aan de hand van de conclusies van het project vereenvoudiging fiscale arbeidsrelaties van Financiën

Planning: juli 2011

Tabel 6.1.2 Overzicht van door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 2006–2007
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

Kamerstukken II, 2006/2007, 30 413, nr. 80

Motie-Bibi de Vries c.s. over evaluatie van het dubbel toezicht

Evaluatie dubbel toezicht wordt uitgevoerd door IWI. IWI maakt hiervoor gebruik van de resultaten van de evaluatie Wet Financieel Toezicht (Wft).

Hierna zal IWI haar evaluatie afronden.

Planning: januari 2011

2

Kamerstukken II, 2006/2007, 30 552, nr. 27

Motie-Koopmans/Stuurman over een werkprogramma wetenschappelijke grenswaarden

Wacht op SER-advies over hittestress

Planning: december 2010

Tabel 6.1.3 Overzicht van door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 2007–2008
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

Kamerstukken II, 2007/2008, 31 311, nr. 12

Motie-Vos c.s. over zetels voor zelfstandigenorganisaties in de SER

Afgehandeld met brief d.d. 13-08-2009 middels adviesaanvraag aan de SER, gevolgd door brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-09-2009 (Kamerstukken II, 2009/2010, 31 311, nr. 32)

2

Kamerstukken II, 2007/2008, 25 883, nr. 124

Motie-Ulenbelt over een onderzoek naar een aanbestedingssystematiek

De voorbereiding van de 5 pilot projecten is vrijwel afgerond. De projecten worden naar verwachting eind 2010 gestart.

Planning: november 2010

Tabel 6.1.4 Overzicht van door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 2008–2009
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

Kamerstukken II, 2008/2009, 31 924 XV, nr. 9

Motie-Van Huijm c.s. over een laag btw-tarief voor dienstverlening aan huis

Afgehandeld met gezamenlijke brief van Financiën aan de Tweede Kamer d.d. 26-08-2009, (Kamerstukken II, 2008/2009, 31 924 XV, nr. 15)

2

Kamerstukken II, 2008/2009, 31 514, nr. 24

Motie-Vermeij c.s. over samenspraak over beleidsplannen voor het regionale arbeidsmarktbeleid

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 18-09-2009 Motie Vermeij c.s. (31 514, nr. 24 over het regionale arbeidsmarktbeleid (Kamerstukken II, 2009/2010, 31 514, nr. 33)

3

Kamerstukken II, 2008/2009, 30 573, nr. 25

Motie-Van de Camp en Kamp over verblijfsbeëindiging van vreemdelingen zonder werk en aanscherping ingroeimodel sociale zekerheid

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 18-09-2009 motie van Ormel c.s. (31 702, nr. 4) nota Arbeidsmobiliteit en sociale zekerheid (Kamerstukken II, 2009/2010, 32 149, nr. 1)

4

Kamerstukken II, 2008/2009, 30 536, nr. 101

Gewijzigde motie-Vos. c.s. over de naleving van de Wet op de mimimumloon in de postsector

De Tweede Kamer is geïnformeerd met brieven van EZ d.d. 20-10-2009 en d.d. 21-04-2010 (Kamerstukken II, 2009/2010, 30 536, nrs. 108 en 118)

Planning: 01-12-2010

5

Kamerstukken II, 2008/2009, 17 050, nr. 377

Motie-Bouchibti c.s. over een onderzoek naar de export van kinderbijslag naar niet-EU-lidstaten

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 18-09-2009 motie van Ormel c.s. (31 702, nr. 4) nota Arbeidsmobiliteit en sociale zekerheid (Kamerstukken II, 2009/2010, 32 149, nr. 1)

6

Kamerstukken II, 2008/2009, 17 050, nr. 378)

Motie-Van der Vlies over het aanpassen van de hoogte van de kinderbijslag aan het prijspeil van het land waar het kind verblijft

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 19-09-2009 motie van Ormel c.s. (31 702, nr. 4) nota Arbeidsmobiliteit en sociale zekerheid (Kamerstukken II, 2009/2010, 32 149, nr. 1)

7

Kamerstukken II, 2008/2009, 31 700-XV, nr. 27

Motie-Van Hijum/Blok over mogelijke gevolgen voor de sociale zekerheid van immigratie uit Oost-Europa en landen buiten de EU

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 18-09-2010 motie van Ormel c.s. (31 702, nr. 4) nota Arbeidsmobiliteit en sociale zekerheid (Kamerstukken II, 2009/2010, 32 149, nr. 1)

8

Kamerstukken II, 2008/2009, 30 573, nr. 19

Motie-Jacobi c.s. over toepassen arbeidsmarkttoets op buitenlandse imams

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 18-09-2009 Notitie Herziening Wet arbeid vreemdelingen (Kamerstukken II, 2009/2010, 32 144, nr. 1)

9

Kamerstukken II, 2008/2009, 31 767, nr. 9

Gewijzigde motie-Ortega-Martijn over het begrip redelijkheid in het kader van passende arbeid

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d 15-09-2009 Reactie op moties Ortega, bij wetsvoorstel 31 767 (Kamerstukken II, 2009/2010, 31 767, nr. 13)

10

Kamerstukken II, 2008/2009, 31 767, nr. 8

Gewijzigde motie-Ortega -Martijn over een met de betrokken klant afgestemd maatwerkaanbod

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-09-2009 wetsvoorstel 31 767 (Kamerstukken II, 2009/2010, 31 767, nr. 13)

11

Kamerstukken II, 2008/2009, 31 951, nr. 9

Motie-Halsema/Hamer over onderzoek naar belemmeringen voor ZZP'ers

Afgehandeld met brief van EZ aan de Tweede Kamer d.d. 15-09-2009. (Kamerstukken II, 2008/2009, 31 311, nr. 32)

12

Kamerstukken II, 2008/2009, 31 780, nr. 31

Motie-Ortega-Martijn c.s. over een maatwerkaanbod

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 13-10-2009 over Stand van zaken aangenomen moties en toezeggingen bij het wetsvoorstel Wajong (Kamerstukken II, 2009/2010, 31 780, nr. 46)

13

Kamerstukken II, 2008/2009, 31 780, nr. 35

Motie-Ortega-Martijn c.s. over waarborgen van gelijke arbeidsondersteuning vanuit de WIA en de Wajong

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 13-10-2009 over de stand van zaken aangenomen moties en toezeggingen bij het wetsvoorstel Wajong (Kamerstukken II, 2009/2010, 31 780, nr. 46)

14

Kamerstukken II, 2008/2009, 31 775, nr. 33

Motie-Ortega-Martijn c.s. over mogelijke meerwaarde van voorbereidingsscholen

Afgehandeld met brief door de minister voor Jeugd en Gezin aan de Tweede Kamer d.d. 04-06-2009 kabinetsreactie op het WRR-rapport over Vertrouwen in de school van 04-06-2009 (Kamerstukken II, 2008/2009, 29 544, nr. 190)

15

Kamerstukken II, 2008/2009, 31 070 nr. 30

Motie-Rutte c.s. over het onderzoeken van de mogelijkheid van een ontheffing op het arbeidsrecht (31 070, nr. 30)

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 14-09-2009 met de indiening van het wetsvoorstel tijdelijke verruiming v.d. mogelijkheid in het BW om arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aan te gaan ivm het bevorderen v.d. arbeidsparticipatie van jongeren (Kamerstukken II, 2009/2010, 32 058). Wet van 30 juni 2010, Staatsblad 274

16

Kamerstukken II, 2008/2009, 29 338, nr. 81

Gewijzigde motie-Gesthuizen/Besseling over opstellen van referentiewaarden voor de meest toegepaste nanodeeltjes

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 21-12-2009 Stand van zaken ontwikkeling nanodeeltjes en arbeidsomstandigheden (Kamerstukken II, 2009/2010, 25 883, nr. 161)

17

Kamerstukken II, 2008/2009, 29 544, nr. 193

Motie-Koser Kaya c.s. over betrekken van uitzendbureaus bij het actieplan

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 14-09-2009 over Jeugdwerkloosheid (Kamerstukken II, 2008/2009, 29 544, nr. 203)

18

Kamerstukken II, 2008/2009, 29 544, nr. 194

Motie-Van Huijm c.s. over afstemming met de inspanningen van sectoren in cao's en via O&O-fondsen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 14-09-2009 over Jeugdwerkloosheid (Kamerstukken II, 2008/2009, 29 544, nr. 203)

19

Kamerstukken II, 2008/2009, 29 544, nr. 196

Motie-Spekman c.s. over het door de sociale partners toegezegde aandeel in de bestrijding van jeugdwerkloosheid

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 14-09-2009 over Jeugdwerkloosheid (Kamerstukken II, 2008/2009, 29 544, nr. 203)

20

Kamerstukken II, 2008/2009, 29 544, nr. 197

Motie-Spekman c.s. over extra zichtbare inspanningen door de rijksoverheid ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid

De motie is overgenomen door de minister van BZK, die de Kamer schriftelijk zal informeren. Dit is vermeld in de brief aan de Tweede Kamer d.d. 14-09-09 over jeugdwerkloosheid (Kamerstukken II, 2008/2009, 29 544, nr. 203)

21

Kamerstukken II, 2008/2009, 31 780, nr. 33

Motie-Ortega-Martijn c.s. over inzetten van interne jobcoaches

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 13-10-2009 over Stand van zaken aangenomen moties en toezeggingen bij het wetsvoorstel Wajong (Kamerstukken II, 2009/2010, 31 780, nr. 46)

22

Kamerstukken II, 2008/2009, 31 514, nr. 25

Gewijzigde motie-Vermeij/Van Gent over een handreiking voor de cliëntenparticipatie in de LWI

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 26-06-2009 over Moties en toezegging behandeling wijziging Wet SUWI (Kamerstukken II, 2008/2009, 31 514, nr. 32)

23

Kamerstukken II, 2008/2009, 29 544, nr. 198

Motie-Van Gent c.s. over een plan van aanpak voor jong ondernemerschap

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 14-09-2009 over Jeugdwerkloosheid (Kamerstukken II, 2008/2009, 29 544, nr. 203)

24

Kamerstukken II, 2008/2009, 31 537, nr. 10

Motie-Omtzigt c.s. over verankering van medezeggenschap van alle betrokkenen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 04-12-2009 over Governance en medezeggenschap bij pensioenfondsen (Kamerstukken II, 2009/2010, 28 294, nr. 37)

25

Kamerstukken II, 2008/2009, 31 775, nr. 30

Motie-Biskop c.s. over met gemeenten, werkgevers en roc's organiseren van het werkleeraanbod

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 03-12-2009 over Voortgang actieplan Jeugdwerkloosheid (Kamerstukken II, 2009/2010, 29 544, nr. 210)

26

Kamerstukken II, 2008/2009, 31 775, nr. 31

Gewijzigde motie-Biskop c.s. over programma's om niet-melders alsnog een werkleeraanbod te doen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 03-12-2010 over Voortgang actieplan Jeugdwerkloosheid (Kamerstukken II, 2009/2010, 29 544, nr. 210)

27

Kamerstukken II, 2008/2009, 31 775, nr. 32

Gewijzigde motie-Ortega-Martijn c.s. over banen voor jongeren die leiden tot de kortste weg naar duurzame arbeidsparticipatie

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 03-12-2010 over Voortgang actieplan Jeugdwerkloosheid (Kamerstukken II, 2009/2010, 29 544, nr. 210)

28

Kamerstukken II, 2008/2009, 31 700-XV, nr. 28

Motie-Van Hijum c.s. over overdragen van de verantwoordelijkheid voor de financiering van de REA-scholingsinstituten

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-12-2009 over de REA-scholingsinstituten (Kamerstukken II, 2009/2010, 29 461, nr. 53)

29

Kamerstukken II, 2008/2009, 31 780, nr. 32

Motie-Ortega-Martijn

De motie verzoekt de regering, de verzekeringsartsen van het UWV – wanneer de Wajong'er of diens begeleider(s) daarom verzoekt (en) – bij de medische keuring contact op te laten nemen met de huisarts dan wel behandelend arts van de betreffende Wajong'er en deze informatie te betrekken bij de medische indicatie

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 13-10-2009 beantwoording motie van Hijum REA-instituten (Kamerstukken II, 2007/2008, 31 200 XV, nr. 87)

30

Kamerstukken II, 2008/2009, 31 700-XV, nr. 31

Motie-Spies c.s. over begeleiding van jonge mensen met complexe problemen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 13-04-2010 Voortgangsbrief Actieplan Jeugdwerkloosheid (Kamerstukken II, 2009/2010, 29 544, nr. 245)

31

Kamerstukken II, 2008/2009, 31 833, nr. 8

Motie-Van Hijum/Spekman over het elimineren van het risico op naheffing en boetes

Voortouw Minister Financiën.

Planning: oktober 2010

32

Kamerstukken II, 2008/2009, 31 833, nr. 9

Motie-Spekman c.s. over de invoering van een progressief boetesysteem

Wordt meegenomen bij het Wetsvoorstel registratie uitzendondernemingen.

Planning: oktober 2010

33

Kamerstukken II, 2008/2009, 31 833, nr. 10

Motie-Spekman/Van Hijum over de invoering van een boetesysteem met gebruikmaking van de zesmaandenfictie

Voortouw Minister Financiën.

Planning: oktober 2010

34

Kamerstukken II, 2008/2009, 31 700-XV, nr. 38

Motie-Ortega-Martijn/Van Hijum over tegengaan van belemmeringen om na het 65 ste jaar door te werken

Wordt meegenomen in het wetsvoorstel Arbeidsrecht AOW'ers waarmee belemmeringen worden tegengegaan.

Planning: Eind 2010

35

Kamerstukken II, 2008/2009, 31 707, nr. 14

Motie-Van Huijm/Tichelaar over het effect van de premiekorting op het arbeidsmarktperspectief voor ouderen

Wordt meegenomen in de evaluatie van de premiekorting ouderen

Planning: december 2011

36

Kamerstukken II, 2008/2009, 31 780, nr. 34

Motie-Ortega-Martijn c.s. over verruimen van de criteria voor zelfstandigenaftrek door Wajong'ers

Per brief aan de Tweede Kamer d.d. 13-10-2009 (Kamerstukken 2009/2010, 31 780, nr. 46) is gemeld dat de evaluatie van het verlaagde urencriterium voor de startersaftrek voor arbeidsongeschikten- waaronder Wajongers- eind 2011 zal plaatsvinden. In aansluiting daarop kan worden bezien hoe de motie wordt uitgewerkt. De regeling wordt in 2011 geëvalueerd. In de evaluatie zal ook het verlaagde urencriterium worden bezien.

Planning: december 2011

37

Kamerstukken II, 2008/2009, 31 802, nr. 2

Motie-Omtzigt/Spekman over aspecten van de Anw en de verhouding tot de herziene Europese Sociale Code; hierin meenemen de rol van gemeentes bij reïntegratie van nabestaanden

Planning: november 2010

Tabel 6.1.5 Overzicht van door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 2009–2010
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

Kamerstukken II, 2009/2010, 29 544, nr. 207

Motie-Dibi/Vermeij over inzetten van onconventionele middelen om leeftijdsdiscriminatie bij bedrijven te kunnen aanpakken

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-12-2009 over Leeftijdsdiscriminatie (Kamerstukken II, 2009/2010, 29 544, nr. 214)

2

Kamerstukken II, 2009/2010, 32 163, nr. 6

Motie-Halsema over vergroten van de arbeidsparticipatie van vrouwen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 10-12-2009, Schriftelijke antwoorden op de begroting SZW voor het jaar 2010 (32 123 XV) (Kamerstukken II, 2009/2010 32 222, nr. 4)

3

Kamerstukken II, 2009/2010, 26 447, nr. 50

Motie-Smilde c.s. over flexibele arbeidstijden en -plaatsen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-12-2009 over Herziening Richtlijn ouderschapsverlof 2009Z24005 (Kamerstukken II, 2009/2010, 26 447, nr. 52)

4

Kamerstukken II, 2009/2010, 26 448, nr. 418

Motie-Blok c.s. over organiseren van nieuw overleg tussen UWV, Belastingdienst en softwarebedrijven

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12-01-2010 overleg met softwareleveranciers en VNO-NCW van 07-01-2010 (Kamerstukken II, 2009/2010, 26 448, nr. 424)

5

Kamerstukken II, 2009/2010, 32 123-XV, nr. 29

Motie-Vermeij c.s. over verkleinen van de tweedeling op de arbeidsmarkt

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer door de MP d.d. 01-04-2010 Brede heroverwegingen (Kamerstukken II, 2009/2010, nr. (32 359, nr. 1)

6

Kamerstukken II, 2009/2010, 32 123-XV, nr. 31

Motie-Spekman c.s. over aanscherping van sancties bij arbeidsmarktfraude

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 18-01-2010 Aanbieding onderzoek evaluatie bestuurlijke boete (Kamerstukken II, 2009/2010, 170 50/29 523, nr. 396)

7

Kamerstukken II, 2009/2010, 32 123-XV, nr. 40

Nader gewijzigde motie-Koser Kaya/Van Hijum over betrekken van het duale ontslagvergoedingenstelsel bij de brede heroverweging

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer door de MP d.d. 01-04-2010 Brede heroverwegingen (Kamerstukken II, 2009/2010, nr. (32 359, nr. 1)

8

Kamerstukken II, 2009/2010, 30 012, nr. 28

Motie-Biskop/Vermeij over afspraken met sociale partners over individuele scholingsbudgetten

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-02-2010 reactie op toezeggingen en motie AO leven lang leren 16-12-2009 (Kamerstukken II, 2009/2010, nr. 30 012, nr. 32)

9

Kamerstukken II, 2009/2010, 32 123-XV, nr. 18

Motie-Van Hijum/Spekman over een duaal werkleeraanbod voor inburgeraars

Afgehandeld met brief d.d. 10-03-2010 over bevordering duaal werkleeraanbod bij uitkering voor inburgeraars (Kamerstukken II, 2009/2010, 32 123 XV, nr. 18)

10

Kamerstukken II, 2009/2010, 32 123-XV, nr. 34

Motie-Ortega-Martijn/Vermeij over een meldpunt klachten particuliere arbeidsmarktinitiatieven

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 05-03-2010 motie Ortega en Vermeij arbeidsmarktinitiatieven (Kamerstukken II, 2009/2010, nr. 32 123, nr. 34)

11

Kamerstukken II, 2009/2010, 32 123-XV, nr. 17

Motie-Van Hijum c.s over inzet van de extra middelen voor moeilijk bemiddelbare werklozen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-04-2010 Antwoorden op vragen van het lid Van Hijum over de inzet van het re-integratiebudget WW door UWV Aanhangsel van de Handelingen 2009-2010, nr. 2141, Tweede Kamer)

12

Kamerstukken II, 2009/2010, 31 371, nr. 282

Motie-Vermeij/Van Gent over herstellen van de WW-rechten wanneer een werknemer door de gewijzigde regels wordt ontslagen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12-03-2010 Op weg naar herstel (Kamerstukken II, 2009/2010, nr. 29 544, nr. 238)

13

Kamerstukken II, 2009/2010, 29 544, nr. 235

Motie-Karabulut c.s. over een bemiddelende rol om het arbeidsconflict met de schoonmakers tot een goed einde te brengen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 13-04-2010 Goed opdrachtgeverschap; rijksaanbesteding schoonmaakdiensten (Kamerstukken II, 2009/2010, 29 544, nr. 243)

14

Kamerstukken II, 2009/2010, 32 123-XV, nr. 23

Motie-Blok/Koser Kaya over organisaties van zzp'ers in de SER

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12-04-2010 Samenstelling SER 2010–2012 (Kamerstukken II, 2009/2010, 32 123 XV, nr. 58)

15

Kamerstukken II, 2009/2010, 31 311, nr. 53

Motie-Ulenbelt c.s. over een verzoek aan het UWV om in fraudeonderzoeken geen nieuwe beslissingen te nemen en alle lopende invorderingen op te schorten

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-05-2010 Informatie inzake herbeoordelingsoperatie vanuit de WW gestarte zelfstandigen (Kamerstukken II, 2009/2010, 32 123 XV/31 311, nr. 60)

16

Kamerstukken II, 2009/2010, 31 311, nr. 47

Motie-Ulenbelt c.s. over ambtshalve opnieuw beoordelen van dossiers van zelfstandigen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-05-2010 informatie inzake herbeoordelingsoperatie vanuit de WW gestarte zelfstandigen (Kamerstukken II, 2009/2010, 32 123 XV/31 311, nr. 60)

17

Kamerstukken II, 2009/2010, 32 163, nr. 9)

Motie-Pechtold over inzetten op om- en bijscholing

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 22-02-2010 Nota naar aanleiding van het verslag en nota van wijziging wetsvoorstel 32 247 (wetvoorstel wijziging AOW), (Kamerstukken II, 2009/2010, 32 247, nr. 6)

18

Kamerstukken II, 2009/2010, 30 536, nr. 115

Motie-Vos/Van Gent over tegengaan van oneigenlijk gebruik van de overeenkomst van opdracht

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer van EZ en SZW d.d. 21-04-2010 (Kamerstukken II, 2009/2010, 30 536, nr. 118)

19

Kamerstukken II, 2009/2010, 32 123-XV, nr. 33

motie-Ortega-Martijn c.s. over achteraf inkopen van AOW-rechten

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 09-06-2010 Ontwikkelingswerkers en de vrijwillige verzekering AOW (Kamerstuken II, 32 123-XV, nr. 63)

20

Kamerstukken II, 2009/2010, 26 448, nr. 428

Motie-Van Hijum c.s. over de besteding van re-integratiemiddelen door het UWV

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 29-06-2010 over Re-integratiebudget WW 2010 (Kamerstukken II, 2009/2010, 26 448, nr. 437)

21

Kamerstukken II, 2009/2010, 24 515, nr. 165

Motie Ortega-Martijn waarin wordt beoogd de positie van de vrijwilligers in de schuldhulpverlening te versterken. Hiervoor heeft het kabinet € 5 mln. uitgetrokken voor subsidies aan landelijke organisaties van vrijwilligers. De totstandkoming van het subsidiekader en de projectaanvragen krijgen hun beslag in het eerste kwartaal van 2010

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 04-06-2010 (Kamerstukken II, 2009/2010, nr. 24 515, nr. 189)

22

Kamerstukken II, 2009/2010, 32 123-XV, nr. 26

Motie-Meeuwis/Koser Kaya over de totale kosten van re-integratie

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12-07-2010 onderzoek effectiviteit re-integratie (Kamerstukken II, 2009/2010, 28 719, nr. 73)

23

Kamerstukken II, 2009/2010, 26 447, nr. 51

Motie-Meeuwis/Bouchibti over verlichting van de administratieve lasten

Motie zal worden afgehandeld met wetsvoorstel Arbeid en Zorg

Planning: eind 2010

24

Kamerstukken II, 2009/2010, 24 170, nr. 107

Motie-Jan de Vries over automatisch toekennen van een tegemoetkoming (TOG) bij een passende AWBZ-indicatie

Brief aan de Tweede Kamer wordt medio oktober 2010 verzonden.

25

Kamerstukken II, 2009/2010, 32 123-XV, nr. 22

Motie-Omtzigt c.s. over een standaardmodel voor de kosten van premieregelingen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 30-06-2010 Uitvoeringskosten aanvullende pensioenregelingen (Kamerstukken II, 2009/2010, 30 413, nr. 147)

26

Kamerstukken II, 2009/2010, 32 052, nr. 24

Motie-Sterk c.s. over toestemming aan houders van een medische verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid onder dezelfde voorwaarden als asielzoekers

Planning: december 2010

27

Kamerstukken II, 2009/2010, 32 123-XV, nr. 28

Motie-Vermeij c.s. over onderzoek naar instrumenten om zieke vangnetters aan werk te helpen

Planning: september 2010

28

Kamerstukken II, 2009/2010, 32 360, nr. 3

Motie-Hamer c.s. over realiseren van het voornemen om extra WSW-ers en Wajongers in dienst te nemen

Afgehandeld met brief d.d. 19-05-2010 van BZK aan de Tweede Kamer (sociaal jaarverslag rijk) (Kamerstukken II, 2009/2010, 32 124, nr. 14)

29

Kamerstukken II, 2009/2010, 26 834, nr. 26

Motie-Weekers over bestuurlijk overleg over de grensarbeidersproblematiek

Rapportage wordt meegenomen bij begroting SZW voor het jaar 2011

Planning: september 2010

30

Kamerstukken II, 2009/2010, 32 123-XV, nr. 19

Motie-Van Hijum/Spekman over betrekken bij de heroverweging van beëindiging van de export van sociale voorzieningen

Vóór Prinsjesdag 2010 zal er een brief naar Tweede Kamer worden verzonden waarin, heroverweging beëindiging van de export van sociale voorzieningen, wordt meegenomen.

Planning: september 2010

31

Kamerstukken II, 2009/2010, 24 515, nr. 181

Motie-Spekman/Blanksma-van den Heuvel over de rijksdoelen om kinderen maatschappelijk meer mee te laten doen

De Tweede Kamer met brief d.d. 11-05-2010 (Kamerstukken II, 2009/2010, 24 515, nr. 188) geïnformeerd over de uitwerking van de motie. De Tweede Kamer heeft tijdens de procedurevergadering van 18 mei 2010 besloten om de brief te agenderen voor het AO armoede/schuld hulpverlening op 13 oktober 2010.

Planning: december 2010

32

Kamerstukken II, 2009/2010, 32 123-XV, nr. 20

Motie-Van Hijum c.s. over een mogelijke uitbreiding van het zwangerschaps- en bevallingsverlof

Afgehandeld met brief d.d. 14-07-2010 over Onderzoek Kosten en baten uitbreiding zwangerschapsverlof (Kamerstukken II, 2009/2010, 32 123-XV, nr. 65)

33

Kamerstukken II, 2009/2010, 30 413, nr. 146

Motie-Omtzigt c.s. over blokkeren van mogelijk gebruik van geld van Nederlandse pensioenfondsen ter bestrijding van de kredietcrisis

Motie wordt beschouwd als ondersteuning van het huidige beleid en zal leidraad zijn bij de reactie op het Groenboek Pensioenen (waarop de Europese Commissie de reacties voor 15 november 2010 heeft gevraagd)

Planning: december 2010

34

Kamerstukken II, 2009/2010, 31 537, nr. 19

Motie-Omtzigt c.s. over modernisering van de governance van pensioenfondsen

Planning: eind 2010

35

Kamerstukken II, 2009/2010, 30 536, nr. 121

Motie-Gesthuizen c.s. over een onderzoek door de arbeidsinspectie naar de werkdruk en psychosociale arbeidsbelasting bij TNT

De Tweede Kamer met brief d.d. 14-07-2010 geïnformeerd over de uitvoering van de motie (Kamerstukken II, 2009/2010, 30 536, nr. 123)

Planning: december 2010

B. Overzicht van de door de bewindpersonen nog af te handelen toezeggingen:
Tabel 6.1.6 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 1996–1997
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van protocol bij ILO-verdrag nr. 81 (Arbeidsinspectie)

Brief d.d. 29-10-1996

Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van protocol bij ILO-verdrag nr. 81 (arbeidsinspectie) (Kamerstukken II, 1996/1997, 25 478, nr. 4)

Dit najaar wordt standpunt voorgelegd aan sociale partners.

Planning: december 2010

Tabel 6.1.7 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2004–2005
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

Minister heeft toegezegd dat recht op langdurend zorgverlof in relatie tot de financiële levensloopregeling (als financieringswijze) 3 jaar na de inwerkingtreding van de financiële levensloopregeling zal worden geëvalueerd. Dat wil zeggen een evaluatie van het gebruik van het recht op langdurend zorgverlof en de mate waarin levensloopregeling daarvoor wordt gebruikt

14-10-2004 Plenaire behandeling TK wetsvoorstel Wijziging Wet arbeid en zorg; langdurend zorgverlof (28 467)

(Handelingen 2004–2005, nr. 12, Tweede Kamer, pag. 672)

Wordt betrokken bij de evaluatie van de levensloopregeling. Evaluatierapport wordt tegelijk met de Kabinetsreactie na de zomer 2010 naar de Kamer gestuurd.

Planning: september/oktober 2010

2

Minister geeft aan welke zaken hij opneemt in de evaluatie van de levensloopregeling die hij aan de Tweede Kamer/Eerste Kamer heeft toegezegd

15-02-2005 Plenaire behandeling EK Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (29 760)

(Handelingen 2004–2005, nr. 15, Eerste Kamer, pag. 715)

Wordt betrokken bij de evaluatie van de levensloopregeling. Evaluatierapport wordt tegelijk met de Kabinetsreactie na de zomer 2010 naar de Kamer gestuurd.

Planning: september/oktober 2010

3

Minister zegt Eerste Kamer toe in de evaluatie van de levensloopregeling ook de participatie van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt op te nemen

15-02-2005 Plenaire behandeling EK Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (29 760)

(Handelingen 2004–2005, nr. 15, Eerste Kamer, pag. 715)

Wordt betrokken bij de evaluatie van de levensloopregeling. Evaluatierapport wordt tegelijk met de Kabinetsreactie na de zomer 2010 naar de Kamer gestuurd.

Planning: september/oktober 2010

Tabel 6.1.8 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2005–2006
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

De Kamer wordt op de hoogte gehouden van de verdere afwikkeling van de aangiften van vermeende fraude met ESF-gelden én de afwikkeling van de huisvestingsstichtingen

07-09-2005 AO inzake afwikkeling van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie (Kamerstukken II, 2005/2006, 21 477, nr. 93)

Hoger beroep loopt.

Planning: juli 2011

2

De minister zegt Eerste Kamer toe de werking van de bezwaarprocedure goed te monitoren en ingrijpen indien nodig, daarbij zal –bij niet juist functioneren- onderzocht worden in hoeverre een alternatief bestuursorgaan aangewezen kan worden

01-11-2005 Openbare behandeling EK van de wetsvoorstellen WIA (30 034) en de invoeringswet WIA (30 118)

(Handelingen nr. 4, 2005–2006, Eerste Kamer, pag. 154–176)

Tussenevaluatie WGA is op 18 juni 2010 aan de Eerste Kamer gezonden.

Naar aanleiding van deze brief loopt een schriftelijk overleg tussen EK en Minister van SZW

3

Kabinetsstandpunt klokkenluiden (Kamerstukken II, 28 844, nr. 105)

Brief d.d. 26-06-2006

Evaluatieonderzoek klokkenluidersprocedures in ondernemingen. (Kamerstukken II, 2005/2006, 30 636, nr. 1)

Medio augustus vindt overleg plaats met BZK. Daarna wordt de Tweede Kamer geïnformeerd.

Planning: eind 2010.

4

De Arbeidstijdenwet zal na 3 jaar worden geëvalueerd

06-09-2006 Plenaire behandeling Wijziging van de Arbeidstijdenwet (30 532); (Handelingen 2005–2006, nr. 103, Tweede Kamer, pag. 6324–6325)

De Tweede Kamer met brief d.d. 01–10- 2009 geïnformeerd over evaluatie wijzigingen Arbeidstijdenwet (Kamerstukken II, 2009/2010, 30 532, nr. 27)

Planning: april 2012

Tabel 6.1.9 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2006–2007
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

De minister heeft toegezegd dat hij uiterlijk 01-01-2009 de Kamer zal informeren hoe ver pensioenuitvoerders zijn met het tot stand brengen van een pensioenregister. De kamerleden Verbeet, De Vries en Omtzigt willen dat pensioenuitvoerders uiterlijk op 01-02-2011 een pensioenregister operationeel hebben. Aanpassing van de noodzakelijke wetgeving is afhankelijk van de voortgang van de pensioensector met het ontwikkelen van een pensioenregister

21-09-2006 plenaire afronding TK van het wetsvoorstel Pensioenwet (30 413) (Handelingen 2006–2007, nr. 15, Tweede Kamer, pag. 1048–1061)

De Tweede Kamer met brief d.d. 04-02-2009 geïnformeerd over de stand van zaken (Kamerstukken II, 2008/2009, 31 226, nr. 41)

Planning: december 2010

2

De minister heeft toegezegd dat hij er voor zal zorgen dat de Sociale Verzekeringsbank zijn medewerking zal verlenen aan de informatievoorziening ten behoeve van het pensioenregister, dat pensioenuitvoerders uiterlijk 1 januari 2011 operationeel moeten hebben

21-09-2006 plenaire afronding TK van het wetsvoorstel Pensioenwet (30 413) (Handelingen 2006–2007, nr. 15, Tweede Kamer, pag. 1048–1061)

De Tweede Kamer met brief d.d. 04-02-2009 geïnformeerd over stand van zaken. (Kamerstukken II, 2008/2009, 31 226, nr. 41)

Planning: december 2010

3

Er zal een voorlichtingsbrochure Legionella worden opgesteld en deze zal worden verspreid.Na een gewenningsperiode zullen inspecties worden uitgevoerd

Brief 26-09-2006

Eindverslag inspectieproject «Legionella A656» (Kamerstukken II, 2006/2007, 26 442, nr. 24)

Nog dit jaar zullen een aantal inspecties worden uitgevoerd betreffende legionnella voor zover dit niet onder het toezicht van de waterleidingbedrijven valt.

Planning: november 2010

4

Standpunt betreffende bekrachtiging IAO-verdrag 187 & bijbehorende Aanbeveling 179 (aangenomen 95e zitting IAO 2006) inzake promotioneel kader gezondheid & veiligheid op het werk meenemen in geconsolideerd standpunt t.a.v. Verdag 119 (machineveiligheid 1963), Verdrag 139 (beroepskanker 1974), Verdrag 148 (werkmilieu, luchtverontreiniging, lawaai & trillingen 1997) Verdrag 167 (V&G in bouw 1988) Vedrag 170 (chemische stoffen 1990) Verdrag 184 (V&G in landbouw 2001)

Brief d.d.24-11-2006

tekst IAO-Verdrag nr. 187 en Aanbeveling nr. 179 (Kamerstukken II, 2006/2007, 29 427 nr. 33)

Planning: december 2010

5

Brochure Kinderopvang is gereed en wordt binnenkort (juli/augustus 2007) verstuurd naar de sector. Volgende inspecties zijn gepland in 2009/2010

07-02-2007 AO vaste cie SZW TK over Arbozaken

(Kamerstukken II, 2006/2007, 25 883, nr. 104)

Planning: december 2010

6

SZW heeft besloten naar aanleiding van de aanbevelingen van de SER de methodieken [...] met empowerment en soft skills [...] waarmee nu kleinschalig ervaringen zijn opgedaan breder aan te bieden aan gemeenten ter ondersteuning van lokale initiatieven

Brief d.d. 05-07-2007

Reactie op SER-advies: Niet de afkomst, maar de toekomst (Kamerstukken II, 2006/2007, 29 544/27 223, nr. 99)

Aan de uitwerking van de handreiking wordt momenteel gewerkt.

Planning: december 2010

Tabel 6.1.10 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2007–2008
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

In samenspraak met de toezichthouder (DNB) wordt nader bezien of de huidige regelgeving in situaties waarin uitvoerende werkzaamheden zijn uitbesteed voldoende effectief is

Brief d.d. 10-12-2007

Voorgenomen fusie ABP/Cordares. (Kamerstukken 2007/2008, 28 294, nr. 32)

Wordt betrokken bij brief over governance. In deze brief worden de gepresenteerde denkrichtingen uit de kabinetsreactie governance en medezeggenschap verder uitgewerkt in verschillende modellen.

Planning: eind 2010

2

In 2007 zijn afspraken gemaakt tussen de LSI en het CBP over de werkwijze waarmee fraude in de sociale zekerheid effectief en in overeenstemming met de Wbp kan worden bestreden. Dit houdt in dat koppeling van bestanden met persoonsgegevens in de controlefase alleen mag plaatsvinden indien de personen van wie de gegevens worden gekoppeld, door middel van een goed onderbouwd selectieprofiel zijn geselecteerd. Met behulp van de selectieprofielen worden deelpopulaties met een verhoogd risico op regelovertreding in beeld gebracht. De koppeling van persoonsgegevens kan dan tot die deelpopulaties worden beperkt. De SIOD heeft in de periode april 2008-april 2010 voor verschillende vormen van fraude onderzocht of het mogelijk is om selectie-profielen te ontwikkelen. Daartoe zijn bestanden met persoonsgegevens met behulp van zogenaamde «Privacy-Enhancing Technologies» gekoppeld. De Staatssecretaris heeft in maart 2008 aan de Kamer toegezegd haar te zullen te informeren over de uitkomsten van de in 2010 te houden evaluatie

Brief d.d. 19-12-2007

Bestandskoppeling (Kamerstukken II, 2007/2008, 17 050, nr. 346)

In de brief aan de Tweede Kamer d.d. 10-07-2009 over handhavingsonderwerpen (kamerstukken II, 2008/2009. 17 050, nr. 390) is een tussenstand opgenomen inzake de Black Box

Planning: december 2010

3

In verband met het streven van het kabinet om eind 2008 een besluit te nemen over het starten van de goedkeuringsprocedure m.b.t. het Maritiem Arbeidsverdrag 2006 (IAO) zal een wetvoorstel houdende de goedkeruing van het voornemen tot bekrachtiging en de wijziging van de relevante wetgeving voor uitdrukkelijke goedkeuring aan de Tweede Kamer worden aangeboden

Brief d.d. 24-01-2008

Toezending afschrift van brief aan de Tweede Kamer inzake de bekrachtiging van het Maritiem Arbeidsverdrag 2006 (Kamerstukken II, 2007/2008, 29 427, nr. 46)

Advies Raad van State: implementatiewet 18 juni 2010.

Planning: december 2010

4

De minister zal de Kamer rapporteren indien een andere lidstaat de Europese Sociale Code (herzien) zal ratificeren én zal jaarlijks de Kamer informeren over de activiteiten van de regering op dit terrein

12-03-2008 Stemming over het wetsvoorstel Goedkeuring van de opzegging van deel VI van de op 6 april 1964 te Straatsburg tot stand gekomen Europese Code inzake sociale zekerheid (Handelingen 2007–2008, nr. 61 Tweede Kamer, pag 4324–4328)

Rapportage wordt gecombineerd met eventuele informatie omtrent ratificatie door andere landen.

Planning: oktober 2010

5

Toezending van informatie van de Stichting van de Arbeid over de dekking van het arbeidsongeschiktheidspensioen voor gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers. De Stichting constateert dat, voor zover het duurzaam volledig arbeidsongeschikt beoordeelde actieve deelnemers betreft, er ten opzichte van de situatie onder de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering nauwelijks wijziging is opgetreden. Voor de gedeeltelijke arbeidsongeschikte werknemers heeft de Stichting hierover aan de pensioenkoepels en aan het Verbond van Verzekeraars om nadere informatie gevraagd. Zodra ik over deze informatie beschik, zal ik uw Kamer hierover informeren

Brief d.d.25-03-2008

pensioenwet debat over pensioenbewustzijn, nabestaanden- en arbeidsongeschiktheidspensioen (Kamerstukken II, 2007/2008, 30 413, nr. 108)

Een geaggregeerd beeld van de situatie bij de pensioenfondsen is pas mogelijk als ervaring is opgedaan met de verduidelijking in de regelgeving terzake (zie Stb. 2008, 316). Nadat de gegevens zijn ontvangen wordt de Tweede Kamer geïnformeerd.

Planning: december 2010

6

Evaluatie van de IOW vindt zo vroeg mogelijk in 2010 plaats, zodat hierover een debat met de Tweede Kamer mogelijk is. De evaluatie zal ingaan op de arbeidsmarktomstandigheden van ouderen en de belemmeringen in regelgeving om over te stappen vanuit een uitkeringssituatie naar de arbeidsmarkt. Aan de hand van de uitkomsten van de evaluatie en in het bijzonder de arbeidsmarktontwikkeling voor ouderen, zal een beslissing genomen worden over de horizonbepaling in de IOW

03-04-2008 Plenaire behandeling TK wetsvoorstel inkomensvoorziening oudere werklozen (30 819) (Handelingen 2007–2008, nr. 72, Tweede Kamer, pag. 5085)

Evaluatie wordt in het najaar naar de Tweede Kamer gestuurd.

Planning: december 2010

7

Evaluatie indexatielabel. Na invoering van het indexatielabel per 1 juli 2008 moeten we de mogelijkheid blijven verkennen om het label verder te verbeteren. Daarom ben ik van plan in 2011 het indexatielabel te evalueren

Brief d.d.14-04-2008

invoering Indexatielabel: stand van zaken (Kamerstukken II, 2007–2008, 30 413, nr. 109)

Planning: december 2011

8

WIA- evaluatie: knelpunten 35-min. In de WIA-evaluatie zal meegenomen worden of zich als gevolg van het Schattingsbesluit knelpunten voordoen voor 35-minners

23-04-2008 AO vaste cie SZW TK over de brief van de Raad van Werk en Inkomen inzake Poortwachterscentra (Kamerstukken II, 2007/2008, 28 333, nr. 102)

Planning: oktober 2010 is evaluatie-onderzoek gereed en december 2010 kabinetsstandpunt aan Tweede Kamer.

9

Toezegging dat de regering zal bezien of de in de artikelen 85 en 87 Pensioenwet opgenomen voorwaarde voor waardeoverdracht naar buitenland, namelijk dat de afkoopmogelijkheid niet ruimer mag zijn dan in Nederland, niet ook moet gelden voor de artikelen 88 en 89 van de Pensioenwet. (EK)

19-05-2008 Memorie van antwoord wijzigingswet Pensioenwet (Kamerstukken I, 2007/2008, 31 226, D)

Planning: december 2010

10

Aanpassing van het Ontslagbesluit zodat bij collectief ontslag, AOW-gerechtigden als eerste in aanmerking komen voor ontslag

Brief d.d.28-05-2008

Arbeidsmarktpositie van ouderen (Kamerstukken II, 2007/2008, 29 544, nr. 152)

Wordt meegenomen in het wetsvoorstel Arbeidsrecht AOW’ers

Planning: eind 2010

11

De PvdA en het CDA vroegen de minister om aandacht voor de Agrarische sector (brief LTO december 2007 aan VC SZW). De toezegging van de minister is om het effect op de werkgelegenheid in de sectoren, voor zover mogelijk, inzichtelijk te maken

03-07-2008 AO vaste cie SZW TK Arbeidsmarktbeleid (Kamerstukken II, 2007/2008, 31 200 XV/29 544, nr. 89)

Wordt bij vervolg-evaluatie premiegroepen WW meegenomen.

Planning: december 2010

12

Vervolg evaluatie premiegroepen WW, in hoeverre hebben de sectoren hun beleid aangepast naar aanleiding van de nieuwe systematiek, die tot doel heeft de cyclische- en seizoenswerkloosheid te verminderen

03-07-2008 AO vaste cie SZW TK Arbeidsmarktbeleid (Kamerstukken II, 2007/2008, 31 200 XV/29 544, nr. 89)

Wordt bij vervolg-evaluatie premiegroepen WW meegenomen.

Planning: december 2010

13

Binnen 3 jaar na inwerkingtreding van het wetsvoorstel Wijziging van de Ziektewet, van het Burgerlijk Wetboek en van enkele andere wetten, zal de regering het parlement een verslag doen toekomen over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de onderhavige maatregelen

09-09-2008 Plenaire behandeling EK van het wetsvoorstel Wijziging van de Ziektewet, van het Burgerlijk Wetboek en van enkele andere wetten in verband met het meldingsproces van een werknemer bij de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid en de sanctie voor de werkgever bij niet naleving van zijn verplichtingen in dit proces (31 357) (Handelingen 2007–2008, nr. 39, Eerste Kamer, pag. 1677–1678)

Binnen 3 jaar na inwerkingtreding zal de regering het parlement een verslag doen toekomen over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de onderhavige maatregelen.

Planning: december 2011

14

In de eerstvolgende evaluatie van de Wet op de bedrijfsorganisatie zal een meting van de effecten van de Code Goed Bestuur worden meegenomen

10-09-2008 2e termijn plenaire behandeling TK Wetsvoorstel wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie in verband met verdere modernisering van het stelsel van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (31 419) Re- en dupliek en afronden (Handelingen 2007–2008, nr. 110, Tweede Kamer, pag. 8009–8016)

Dit wordt meegenomen in de eerstvolgende (4-jaarlijkse) evaluatie.

Planning: januari 2012

Tabel 6.1.11 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2008–2009
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

Beoordeling beperking maximering hoogte WGA-premie voor kleine bedrijven

Brief d.d. 16-09-2008, notitie over doorgroei van ondernemingen. Kamerstukken II, 2008/2009, 31 311, nr. 21)

Planning: oktober 2010 is evaluatie-onderzoek gereed en december 2010 kabinetsstandpunt aan Tweede Kamer

2

Startkwalificatie alleenstaande ouder als criterium in evaluatie.De staatssecretaris zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik, toe in haar interactie met wethouders te beklemtonen dat ook alleenstaande ouders mét startkwalificatie in de periode in de opmaat naar de arbeidsmarkt extra moeten worden gestimuleerd om dit ter hand te blijven nemen. Voorts zegt zij toe dit criterium als aandachtspunt mee te nemen in de op handen zijnde evaluatie en monitoring

22-12-2008 Plenaire behandeling EK Wet verbetering arbeidsmarkt-positie alleenstaande ouders (31 519) (eerste termijn Kamer) (Handelingen 2008–2009, nr. 17, Eerste Kamer, pag. 853–876)

Er is een tussentijds onderzoek gedaan waarover is gerapporteerd in de Monitor Bestuurlijk Akkoord (Kamerstukken II, 2009/2010, 29 544, nr. 223)

Planning eindrapportage:

december 2012

3

Evaluatie van de wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders, 4 jaar na inwerkingtreding

22-12-2008 Plenaire behandeling EK Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders (31 519) (eerste termijn Kamer) (Handelingen 2008–2009, nr. 17, Eerste Kamer, pag. 853–876)

Er is een tussentijds onderzoek gedaan waarover is gerapporteerd in de Monitor Bestuurlijk Akkoord (Kamerstukken II, 2009/2010, 29 544, nr. 223)

Planning eindrapportage:

december 2012

4

De minister zegt toe dat hij met het UWV de mogelijkheden zal bezien om een beeld te krijgen van de toepassing van het werkaanbod

03-03-2009 Plenaire behandeling TK wetsvoorstel Wijziging van de Werkloosheidswet in verband met het vergroten van de kans op werk van langdurig werklozen (Passende arbeid) (31 767) (Handelingen 2008–2009, nr. 58, Tweede Kamer, pag. 4716–4747)

Overleg met UWV over mogelijkheden om een beeld te krijgen van de toepassing van het werkaanbod is gevoerd. De planning ziet er als volgt uit:

– 1 juli 2009 tot 1 juli 2010: monitoren uitvoering door UWV

– Uiterlijk 31 december 2010: informeren Tweede Kamer

5

De minister zegt toe dat hij het samenstel van regelingen zal evalueren. Het tijdstip van die evaluatie wordt nader bezien in verband met de economische omstandigheden. De evaluatie zal naar verwachting niet vóór 2012 worden afgerond

03-03-2009 Plenaire behandeling TK wetsvoorstel Wijziging van de Werkloosheidswet in verband met het vergroten van de kans op werk van langdurig werklozen (Passende arbeid) (31 767) (Handelingen 2008–2009, nr. 58, Tweede Kamer, pag. 4716–4747)

Planning: december 2012

6

De minister zegt toe om aandacht te besteden aan het bewaken, monitoren en evalueren van de manier waarop de 25%-regeling geldt voor studerende Wajong'er. Het is de bedoeling om vanaf 2010 door het UWV te laten registreren hoeveel schoolgaande en studerende jonggehandicapten een inkomensondersteuning krijgen

16-04-2009 Vervolg plenaire behandeling Tweede Kamer Wetsvoorstel wijziging v.d. Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten i.v.m. het bevorderen van de participatie door werk en arbeidsondersteuning (31 780) (Handelingen 2008–2009, nr.  78, Tweede Kamer, pag. 6067–6084)

Vormt onderdeel van de monitor Wajong.

Planning 1e rapportage: november 2010

planning 2e rapportage: mei 2011

7

Zodra het oordeel van het deskundigencomité beschikbaar is over de verenigbaarheid van WIA en ILO verdrag 121 zal de Tweede Kamer daarover geïnformeerd worden

23-04-2009 AO vaste cie SZW TK over ILO Verdrag nr. 121 (Kamerstukken II, 2008/2009, nr. 29 427, nr. 58)

Behandeling is doorgeschoven naar de volgende zitting in december 2010.

Zodra uitkomst bekend is wordt Tweede Kamer geïnformeerd.

Planning: juli 2011

8

MP zal de minister van SZW in het kabinet vragen contact op te nemen met sociale partners om te bezien hoe vorm en inhoud kan worden gegeven aan de Motie-Halsema c.s. (31 951, nr. 8) over de concrete uitwerking van een midterm leerrecht. De Tweede Kamer zal daarover worden bericht

28-05-2009 Verantwoordingsdebat over het jaar 2008 (Handelingen 2008–2009, nr. 89, Tweede Kamer, pag. 6941–7022)

Wordt meegenomen in wetsvoorstel wederzijdse scholingsaanspraak.

Planning: medio 2011

9

De minister zal met UWV bezien of communicatie over de urenopgave door startende ondernemers op een eerder moment kan plaatsvinden

11-06-2009 AO vaste cie SZW TK over toepassing zelfstandigen-regeling door UWV (Kamerstukken II, 2008/2009, 17 050, nr. 388)

In samenwerking met UWV wordt aan adequate oplossing gewerkt.

Planning: september 2010

10

Voorlichting WGBL. Er zal middels voorlichting meer aandacht worden besteed aan leeftijdsdiscriminatie

Brief d.d.11-06-2009

Evaluatie WGBL (Kamerstukken II, 2008/2009, 30 347, nr. 2)

Planning: december 2010

11

De minister van SZW zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik, toe het risico van verdringing op de arbeidsmarkt mee te nemen in de aan de Tweede Kamer toegezegde evaluatie over de toepassing van de wet, die echter niet voor 2012 zal verschijnen in verband de huidige economische situatie.

23-06-2009 Plenaire behandeling EK wetsvoorstel Het vergroten van kansen op werk voor langdurig werklozen (Passende arbeid) (31 767)

(Handelingen 2008–2009, nr. 36 Eerste Kamer, pag.1654–1657 en 1671–1677

Wordt meegenomen bij de evaluatie.

Planning: januari 2012

12

Minister zal complexe WGA-uitkeringsstructuur betrekken bij evaluatie-WIA. Sociale partners worden bij WIA-evaluatie betrokken op zelfde wijze als nu bij tussenevaluatie-WGA

01-07-2009 AO vaste cie SZW Arbeidsongeschiktheid (Kamerstukken II, 2008/2009, 26 448, nr. 410)

Planning: oktober 2010 is evaluatie-onderzoek gereed en december 2010 kabinetsstandpunt aan Tweede Kamer.

13

Er wordt voorlichting gegeven over wetsvoorstel inlenersaansprakelijkheid zodat iedereen tijdig op de hoogte is.

10-09-2009 Plenaire behandeling TK over het wetsvoorstel (Wijz. van titel 7.10 (arbeidsovereenkomst) BW; totstandbrenging van een inlenersaansprakelijkheid met betrekking tot de voldoening van het toepasselijke minimumloon en de toepasselijke minimum-vakantiebijslag) (31 833) (Handelingen 2008–2009, nr. 109, Tweede Kamer pag. 8732–8741)

Er wordt overlegd over concrete invulling met Bureau MVR-groep i.h.k.v.campagne «Weet hoe het zit».

Planning: najaar 2010

Tabel 6.1.12 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2009–2010
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

De staatssecretaris verwacht de Kamer eind 2010 te kunnen informeren over de wijze waarop de langdurigheidstoeslag in de uitvoeringspraktijk wordt vormgegeven voor wat betreft de doelgroep, duur periode laag inkomen en de hoogte van de toeslag onderzoeken

10-09-2009 AO vaste cie SZW TK over Schuldhulpverlening (Kamerstukken II, 2009/2010, 24 515, nr. 159)

Planning: december 2010

2

Minister heeft tijdens plenaire behandeling in EK d.d. 22-09-09 toegezegd dat beide kamers tijdig ingelicht worden als te zijner tijd conclusies worden getrokken over de aanpassing van de WIA of binding aan Verdrag nr, 121 indien het oordeel van het ILO-deskundigencomité in de toekomst daartoe aanleiding mocht geven

22-09-2009 Voortzetting van de gezamenlijke plenaire behandeling EK van de wetsvoorstellen Goedkeuring opzegging deel VI Europese Code inzake sociale zekerheid (31 267) en Goedkeuring herziene Europese Code inzake sociale zekerheid (31 283)

(Handelingen 2009–2010, nr. 1, Eerste Kamer pag. 1–6)

Behandeling is doorgeschoven naar de volgende zitting in december 2010.

Zodra uitkomst bekend is wordt Tweede Kamer geïnformeerd.

Planning: juli 2011

3

Minister heeft toegezegd dat er per oktober 2010 een rapportage komt over hoe de structuur van de besluitvorming is, hoe deze zich ontwikkeld heeft en wat er nog verder veranderd moet worden om wel te kunnen voldoen aan de termijn van acht weken

23-09-2009 Plenaire behandeling TK wetsvoorstel wijziging van enkele bijzondere wetten in verband met de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (31 844) (Handelingen 2009–2010, nr. 5, Tweede Kamer, pag. 312)

Het UWV stuurt SZW begin augustus een concept rapportage over de Wet Dwangsom.

Planning: oktober 2010

4

Arbocatalogi en beleidsregels. De beleidsregels blijven een zekere tijd gehandhaafd, geen jaren. In ieder geval vervallen ze zeker niet per 01-01-2010. De tijd dat deze gehandhaafd blijven is korter dan de extra tijd die de Commissie Begeleiding Arbocatalogi wordt gegeven voor stimulering van het opstellen van catalogi (1 jaar). Er wordt een brief met de termijnen naar TK gezonden

23-09-2009 AO vaste cie SZW TK over Arbo-onderwerpen (Kamerstukken II, 2009/2010, 25 883, nr. 158)

Planning: oktober 2010

5

Minister van SZW heeft toegezegd dat de AI in 2010 inspecties uit zal voeren in praktijklokalen bij scholen die achterblijven

23-09-2009 AO vaste cie SZW TK over Arbo-onderwerpen (Kamerstukken II, 2009/2010, 25 883, nr. 158)

Planning: december 2010

6

Voor 1 mei 2010 aanbieding aan de Kamer van wetsvoorstel als uitwerking van de Beleidsverkenning verlof en arbeidstijden

Brief d.d. 09-10-2009 over uitwerking beleidsverkenning modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden (Kamerstukken II, 2009/2010, 26 447, nr. 45)

Wordt meegenomen bij wetsvoorstel Arbeid en zorg

Planning: eind 2010

7

Wetsvoorstel arbeidsparticipatie jongeren. De regering heeft het voornemen om, met het oog op de mogelijkheid tot verlenging van de tijdelijke maatregel, in het voorjaar van 2011 een onderzoek naar effectiviteit van de maatregel uit te voeren. De regering zal bezien of het mogelijke verdringingseffect van schoolverlaters bij dit onderzoek kan worden betrokken. De Tweede Kamer zal in het najaar van 2011 worden geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek en over het al dan niet verlengen van de maatregel

Brief d.d. 04-11-2009

nota naar aanleiding van het verslag van nota van wijziging voorstel van wet 32 058 (Kamerstukken II, 2009/2010, 32 058, nr. 6)

De Tweede Kamer zal in het najaar van 2011 worden geïnformeerd.

Planning: najaar 2010

8

In de brief «Internationale arbeidsmobiliteit en sociale zekerheid» is een verkenning toegezegd naar de beëindiging van de export van tegemoetkomingen in de sociale zekerheid. Het gaat hier om tegemoetkomingen die veelal in het leven zijn geroepen als compensatie voor koopkrachteffecten.

Invulling van het onderzoek met de indiening van een wetsvoorstel zal uiterlijk bij de begroting SZW worden ingediend

11-11-2009 AO vaste cie SZW TK over Nota Arbeidsmobiliteit en sociale zekerheid (Kamerstukken II, 2009/2010, 32 149, nr. 2)

Brief aan de Tweede Kamer d.d. 8-12-2009 (Kamerstukken II, 2009/2010, 29 544, nr. 216)

Planning: september 2010

9

De Minister heeft toegezegd om met de Staatssecretaris van het Ministerie van VWS overleg te plegen over de inzet van de functie begeleiding in de Awbz op de werkvloer

18-11-2009 AO vaste cie SZW TK over Wajong-onderwerpen (Kamerstukken II, 2009/2010, 31 780, nr. 47)

Over de wijze waarop dit programma een vervolg kan krijgen wordt interdepartementaal overleg gevoerd.

Planning: september 2010.

10

De Minister heeft aan de Tweede Kamer en Eerste Kamer toegezegd dat er een brief over het sociaal ondernemerschap naar de Tweede Kamer verstuurd zal worden (conform eerdere toezeggingen)

18-11-2009 AO vaste cie SZW TK over Wajong-onderwerpen (Kamerstukken II, 2009/2010, 31 780, nr. 47)

Planning: december 2010

11

Tijdens het AO over de WAV heeft de minister toegezegd de aangevoerde overwegingen met betrekking tot verdringing mee te zullen nemen bij de uitwerking van de voorstellen voor de sportsector

18-11-2009 AO vaste cie SZW TK over notitie Herziening Wet arbeid vreemdelingen (Kamerstukken II, 2009/2010, 32 144, nr. 3)

Planning: december 2010

12

De minister van SZW zegt, naar aanleiding van een opmerking van het lid Thissen, toe het kabinetsstandpunt over de plaats van social return in het aanbestedings- en inkoopbeleid van de rijksoverheid naar de Eerste Kamer te sturen.

24-11-2009 Plenaire behandeling EK wetsvoorstel Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning (31 780) (Handelingen 2009–2010, nr. 10, pag. 284–308)

Mede naar aanleiding van het SZW onderzoek en de evaluatie van de pilots bij het Rijk, zal het kabinet begin 2011 een standpunt naar de Eerste Kamer zenden

Planning: maart 2011

13

De minister zegt toe dat bij het maken van de AMvB over de overgangsregeling voor jonggehandicapten die vallen onder de huidige Wajong, bekeken zal worden in hoeverre de mogelijkheid van de terugvaloptie naar de oude regeling gerealiseerd kan worden en op welke wijze dat het best gedaan kan worden. De Kamer zal hierover geïnformeerd worden.

24-11-2009 Plenaire behandeling EK wetsvoorstel Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning (31 780) (Handelingen 2009–2010, nr. 10, pag. 284–308)

Wordt meegenomen bij AMvB overgangsregeling.

Planning: januari 2012

14

De Kamer informeren over gebruiksvoorwaarden EU-microfinanciering en vergelijking van deze voorwaarden met de nationale voorwaarden voor verstrekking van microkredieten

25-11-2009 AO vaste cie SZW TK over Europa-overleg (Kamerstukken II, 2009/2010, 21 501-31, nr. 195)

De Tweede Kamer zal over de wijze waarop dit vorm krijgt geïnformeerd worden.

Planning: november 2010

15

Flexibilisering pleegzorgverlof en andere aspecten van verlofregelingen en arbeidstijden. Deze onderwerpen zullen worden betrokken bij de wetgeving die voortvloeit uit het kabinetsstandpunt over de Beleidsverkenning modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden (26 447, nr. 45)

09-12-2009 VAO over uitwerking Beleidsverkenning modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden (Handelingen 2009–2010, nr. 35, Tweede Kamer, pag. 3592)

Wordt meegenomen in het wetsvoorstel verlof en arbeidstijden

Planning: eind 2010

16

Uitwerking governancemodellen.

Het kabinet zal de gepresenteerde denkrichtingen uit de kabinetsreactie governance en medezeggenschap verder uitwerken in verschillende modellen. Hierbij zal ook het resultaat van de commissie Frijns betrokken worden. De modellen zullen besproken worden met alle betrokken partijen, waarna de Kamer geïnformeerd wordt over de uitkomsten. Het kabinet is bereid ook de door de Stichting van de Arbeid genoemde suggesties in de afweging te betrekken

Brief d.d.04-12-2009

Governance en medezeggenschap bij pensioenfondsen (Kamerstukken II, 2009/2010, 28 294, nr. 37)

Wordt betrokken bij brief over governance. In deze brief worden de gepresenteerde denkrichtingen uit de kabinetsreactie governance en medezeggenschap verder uitgewerkt in verschillende modellen. De Kamer zal hier eind 2010 over worden geïnformeerd.

17

OCW en SZW zijn voornemens een diepergaand vervolgonderzoek te laten uitvoeren om inzicht te krijgen in de achterliggende factoren voor werkloosheid onder allochtone meisjes

Brief d.d. 08-12-2009

antwoorden op de vragen van de leden Koser Kaya, Vermeij en Bouchibti over de hoge werkloosheid onder jonge allochtone vrouwen (Aanhangsel van de Handelingen 2009-2010, nr. 943)

Wordt meegenomen in de kabinetsreactie op de Discriminatiemonitor.

Planning: december 2010

18

Invulling van het onderzoek met de indiening van een wetsvoorstel zal uiterlijk bij de begroting van SZW worden ingediend

Brief d.d. 08-12-2009 over AOW-partnertoeslag (Kamerstukken II, 2009/2010, 29 544, nr. 216)

Verkenning is in voorbereiding

Planning: september 2010

19

In de kabinetsreactie op het SER advies over ZZP-ers zal worden ingegaan op de toegankelijkheid van pensioenen voor zelfstandigen

16-12-2009 AO vaste cie EZ TK over ZZP-ers (Kamerstukken II, 2009/2010, 31 311, nr. 37)

Planning: december 2010

20

Belemmeringen (lock in effecten) van de Wsw-CAO zullen met werkgevers en werknemers in kaart worden gebracht

12-01-2010 Plenaire behandeling TK wetsvoorstel Tijdelijke wet pilot loondispensatie (32 165)

(Handelingen 2009–2010, nr. 40, Tweede Kamer, pag. 3933–3942)

Planning: oktober 2010

21

De ondersteuning van Wsw-raden zal gedurende de looptijd van de pilots «werken naar vermogen» worden voortgezet

12-01-2010 Plenaire behandeling TK wetsvoorstel Tijdelijke wet pilot loondispensatie (32 165) (Handelingen, 2009–2010, nr. 40, Tweede Kamer, pag. 3933–3942)

Planning: januari 2013

22

Gaandeweg de pilots «werken naar vermogen» zal gekeken worden of er genoeg werkgevers participeren

12-01-2010 Plenaire behandeling TK wetsvoorstel Tijdelijke wet pilot loondispensatie (32 165) (Handelingen 2009–2010, nr. 40,Tweede Kamer, pag. 3933–3942)

Een eerste rapportage aan de Tweede Kamer is voorzien voor eind 2010.

23

In de tussentijdse rapportages zal inzicht worden geboden in de ontwikkeling van werknemers in verband met het bepalen van de periode wanneer het inkomen tot het wettelijk minimum wordt aangevuld

12-01-2010 Plenaire behandeling TK wetsvoorstel Tijdelijke wet pilot loondispensatie (32 165) (Handelingen 2009–2010, nr. 40, Tweede Kamer, pag. 3933–3942)

Een eerste rapportage aan de Tweede Kamer is voorzien voor eind 2010.

24

De Minister zal de Kamer afzonderlijk informeren over de mogelijkheden om de verplichtingen uit artikel 15 Wet arbeid vreemdelingen met betrekking tot de uitwisseling van informatie en de bewaarplicht te vereenvoudigen

Brief d.d.18-01-2010

Aanbieding onderzoek evaluatie bestuurlijke boete.

(Kamerstukken II, 2009/2010, 17 050/29 523, nr. 396)

Planning: september 2010

25

Minister zal bezien of het instrument van (tijdelijke) stillegging van bedrijven of bedrijfssluiting kan worden opgenomen in de bestuursrechtelijke handhaving van de Wav en of dit kan bijdragen aan een effectievere handhaving

Brief d.d.18-01-2010

Aanbieding onderzoek evaluatie bestuurlijke boete.

(Kamerstukken II, 2009/2010, 17 050/29 523, nr. 396)

Planning: januari 2011 i.h.k.v. herziening WAV

26

Brede aanpak voor een multi ondernemingspensioenfonds (opf).

Op verzoek van het CDA heeft de minister toegezegd om in de loop van het jaar een standpunt in te nemen met betrekking tot een bredere aanpak voor het multi opf dan de aanpak die in het (inmiddels aanvaarde) wetsvoorstel is gekozen. Het gaat dan om een variant waarin werkgevers een pensioenregeling rechtstreeks kunnen onderbrengen bij een multi opf

21-01-2010 Plenaire behandeling wetsvoorstel (Wijzig. Pensioenwet; uitbreiden van de werkingssfeer voor ondernemingspensioenfondsen) (32 141) (Handelingen 2009–2010, nr. 45, Eerste Kamer, pag. 4350–4358)

Planning: december 2010

27

Inkomens- en vermogenspositie van 67-plussers: Tijdens het AO van de themacommissie Ouderenbeleid van 21 januari 2010 heeft de staatssecretaris van VWS op vragen van de VVD een onderzoek toegezegd naar de inkomens- en vermogenspositie van 67-plussers

21-01-2010 AO van de themacommissie Ouderenbeleid van 21 januari 2010 met min VWS

(Kamerstukken II, 2009/2010, 29 549, nr. 52)

Planning: december 2010

28

Minister zal in de gesprekken met sociale partners meenemen, dat als bij de evaluatie van de maatregel blijkt, dat er op een verkeerde manier gebruik is gemaakt van de tijdelijke maatregel, de maatregel niet verlengd zal worden

10-02-2010 Plenaire behandeling van het wetsvoorstel (Tijdelijke verruiming van de mogelijkheid in het BW om arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aan te gaan in verband met het bevorderen van de arbeidsparticipatie van jongeren) (32 058) (Handelingen, 2009–2010, nr. 55. Tweede Kamer, pag. 4967)

Planning: december 2010

29

Minister zegt een overkoepelende rapportage van de AI toe over agressie en geweld over alle overheidssectoren na afloop van de inspecties in 2010

10-02-2010 AO vaste cie SZW TK over Arbo-onderwerpen (Kamerstukken II, 2009/2010, 25 883, nr. 165)

Inspectieprogramma (en voorlichtingsprogramma) is in fase uitvoering.

Planning: april 2011

30

De maatregel «verruiming van de mogelijkheid om een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan te gaan» wordt begin 2011 geëvalueerd. Daarbij wordt er gekeken naar de gevolgen van de maatregel voor het aantal vaste cq tijdelijke contracten en of er daadwerkelijk meer jongeren aan het werk zijn gekomen, dan wel aan het werk zijn gebleven.

10-02-2010 Plenaire behandeling van het wetsvoorstel (Tijdelijke verruiming van de mogelijkheid in het BW om arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aan te gaan in verband met het bevorderen van de arbeidsparticipatie van jongeren) (32 058) (Handelingen, 2009–2010, nr. 55, Tweede Kamer, pag. 4967)

Het evaluatie-onderzoek zal in het voorjaar 2011 worden uitgevoerd. De Tweede Kamer zal in het najaar 2011 hierover worden geïnformeerd.

Planning: november 2011

31

Staatssecretaris zal in maart de eerste resultaten over de uitvoering van het Actieplan Jeugdwerkloosheid in het laatste tertaal van 2009 presenteren aan de Tweede Kamer. In maart, augustus en november 2010 zijn voortgangsrapportages voorzien

11-02-2010 AO vaste cie SZW TK over Jeugdwerkloosheid (Kamerstukken II, 2009/2010, 29 544, nr. 234)

Deels afgedaan met brief d.d. 13-04-2010 aan de Tweede Kamer over de voortgangsbrief Actieplan Jeugdwerkloosheid

(Kamerstukken II, 2009/2010, 29 544, nr. 245)

Planning: voortgangsrapportages naar de Tweede Kamer december 2010

32

Onderzoek naar toegankelijkheid verlof in wetsvoorstel.

Minister zal bij het wetsvoorstel modernisering arbeid en zorg aangeven in hoeverre het gebruik daarvan voor midden en lage inkomens en mannen daardoor beïnvloed wordt

17-02-2010 Vervolg plenaire behandeling TK initiatief wetsvoorstel Halsema/Van Gent tot wijziging van de Wet arbeid en zorg (Vaderverlof) (31 071) (Handelingen 2009–2010, nr. 56, Tweede Kamer, pag. 5088–5109)

Wordt meegenomen in wetsvoorstel arbeid en zorg.

Planning: eind 2010

33

Minister zal begin april 2010 een brief aan de Kamer zenden waarin de plannen voor modernisering van het ouderschapsverlof worden geconcretiseerd

Vervolg plenaire behandeling TK initiatief wetsvoorstel Halsema/Van Gent tot wijziging van de Wet arbeid en zorg (Vaderverlof) (31 071)

(Handelingen, 2009–2010, Tweede Kamer, nr. 56, pag. 5088–5109)

Wordt meegenomen in wetsvoorstel arbeid en zorg.

Planning: eind 2010

34

In overleg met de betrokken ministeries zal worden bezien of het mogelijk is om een nadere specificatie voor prostitutie in de SBI-codering op te nemen

Brief d.d.02-04-2010

Antwoorden kamervragen van de leden Van Hijum en De Pater-Van der Meer over schijnzelfstandigheid in de prostitutiebranche (Aanhangsel van de Handelingen 2009–2010, nr. 2131)

Planning: december 2010

35

De minister zal nadenken over suggestie van mw. Linhard om werkgeversbijdrage pensioen ook op loonstrookje te vermelden. Dit om het pensioenbewustzijn van de burgers te vergroten

07-04-2010 AO vaste cie SZW TK over Pensioenonderwerpen (Kamerstukken II, 2009/2010, 28 294, nr. 40)

Planning: eind september 2010

36

De minister heeft aangeven voorafgaand aan de verkiezingen een brief aan de TK te sturen, waarin de verschillende governance modellen nader zijn uitgewerkt. Daarin wordt tevens teruggekomen op transparantie over beleggingsbeleid

07-04-2010 AO vaste cie SZW TK over Pensioenonderwerpen (Kamerstukken II, 2009/2010, 28 294, nr. 40)

Wordt betrokken bij brief over governance. In deze brief worden de gepresenteerde denkrichtingen uit de kabinetsreactie governance en medezeggenschap verder uitgewerkt in verschillende modellen.

Planning: De Kamer zal hier eind 2010 over worden geïnformeerd.

37

De minister stuurt voor 1 oktober 2010 het standpunt over de positie van de herverzekerde fondsen naar de Tweede Kamer. Het onderzoek naar de herverzekerde fondsen is in juni 2010 afgerond. Zodra de onderzoeks-resultaten bekend zijn zal overleg met de minister plaatsvinden, waarna een brief aan de Tweede Kamer zal worden geformuleerd

07-04-2010 AO vaste cie SZW TK over Pensioenonderwerpen (Kamerstukken II, 2009/2010, 28 294, nr. 40)

Planning: oktober 2010

38

In het Verslag van de Uitvoering zal ook worden ingegaan wat er is misgegaan bij de aansturing binnen het UWV t.a.v. de uitgaven re-integratie WW

08-04-2010 AO vaste cie SZW TK over Re-integratie (Kamerstukken II, 2009/2010, 29 544, nr. 247)

De Tweede Kamer met brief d.d. 29-06-2010 geïnformeerd (Kamerstukken II, 2009/2010, 26 448, 437)

39

Wanneer de Kamer (zoals eerder ook FNV gemeld) meent dat er mensen zijn die tot de doelgroep behoren maar niet zijn aangeschreven, wil de minister de namen zodat alsnog passende actie kan worden ondernomen. Dat geldt eveneens voor mensen van wie de invorderingen niet zijn stopgezet, terwijl zij daarvoor wel in aanmerking komen. Ook als er door UWV gezegd is dat mensen geen herzieningsverzoek moeten indienen of als mensen door UWV geïntimideerd zijn, verneemt de minister dat graag. Hij zal dit dan controleren

20-05-2010 AO vaste cie SZW TK over Herbeoordeling startersregeling WW (Kamerstukken II, 2009/2010, 23 123- XV, nr. 62)

Planning: december 2010

40

De minister is gaarne bereid de Kamer te informeren door middel van een voortgangsrapportage; eenmaal per twee maanden

20-05-2010 AO vaste cie SZW TK over Herbeoordeling startersregeling WW (Kamerstukken II, 2009/2010, 23 123- XV, nr. 62)

Tweede Kamer met brief d.d. 18-08-2010 Eerste voortgangsrapportage herzieningsoperatie vanuit de WW gestarte zelfstandigen geïnformeerd (Kamerstukken II, 2009/2010, 32 123-XV, nr. 66.

41

Overleg met STAR over loondoorbetaling na 104 weken ziekte:

Met de STAR wordt overleg gevoerd over de loondoorbetaling na 104 weken ziekte. Indien uit het overleg met de STAR een oplossing volgt wordt de Tweede Kamer daarover geïnformeerd

17-03-2010 AO vaste cie SZW TK over Arbeidsongeschiktheid (Kamerstukken II, 2009/2010, 29 544, nr. 241)

Planning: december 2010

42

Evaluatie uitvoering aanvullende bijstand door SVB.

De regering zal de effecten van de overheveling van de uitvoering van de aanvullende bijstand voor 65-plussers naar de SVB 5 jaar na inwerkingtreding evalueren. (Kamerstukken II, 2009/10, 32 037, nr. 6).

In deze toegezegde evaluatie van de effecten van de overheveling, zal de regering de wijze waarop gemeenten de doelgroep ondersteunen bij de re-integratie en de daarbij benodigde samenwerking tussen SVB en gemeenten betrekken, zodat uiteindelijk een beeld uit de praktijk wordt verkregen. (Kamerstukken I, 2009/10, 32 037, C)

Kamerstukken II, 2009/2010, 32 037, nr. 6, en Kamerstukken I, 2009/2010, 32 037, C

Planning: februari 2015

43

Een structurele herbeziening van de WW-financiering om grote fluctuaties in de hoogte van de jaarlijkse (sector)premies in de toekomst te voorkomen met (behoud van) een prikkel voor werkgevers en sectoren om WW-lasten te beperken.

In het verlengde van deze tijdelijke maatregelen het kabinet structurele verbeteringen van de systematiek voor 2011 en verder, zal bezien

SZW Begroting voor het jaar 2010 SZW Begroting 2010 (32 123-XV)

Planning: december 2011

44

Kwalitatieve evaluatie over de effectiviteit van de loonkostensubsidies

Plenaire afronding TK van de behandeling van het wetsvoorstel horizonbepaling participatieplaatsen (31 548) (Handelingen 2008–2009, nr. 21, Tweede Kamer, pag. 1696–1702)

De Kamer wordt periodiek geïnformeerd over de kwantitatieve resultaten van de loonkostensubsidies via de viermaandelijkse rapportages van het UWV.

Daarnaast komt er een kwalitatieve evaluatie over de effectiviteit uiterlijk een jaar voor de afloop van het instrument.

Planning: januari 2012

45

Minister heeft toegezegd om de EK te informeren over het aantal mensen dat vanuit een tijdelijk contract in de werkloosheid terecht komt

29-06-2010 Plenaire behandeling EK voorstel van wet Tijdelijke verruiming van de mogelijkheid in artikel 668a van boek 7 BW om arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aan te gaan (32 058) (Handelingen 2009–2010, nr. 34, Eerste Kamer, pag. 1430–1443)

Planning: september 2010

46

De minister van Financiën geeft tijdens de behandeling van het wetsvoorstel PPI (Premie Pensioeninstellingen) aan dat hij met zijn collega van SZW op dit moment een nieuwe planning voor fase III van de API aan het maken is. Daarop zegt hij toe dat voordat de Kamer officieel terugkomt van reces de TK daarover een brief zal ontvangen

30-06-2010 Plenaire behandeling TK wetsvoorstel Premie Pensioeninstellingen (PPI) (31 891) (Handelingen 2009–2010, nr. 93, Tweede Kamer, pag. 7686–7697)

Planning: september/oktober 2010

47

Als TNT en vakbonden gezamenlijk een onderzoek gaan doen naar de werkdruk dan kan de Arbeidsinspectie meekijken als partijen daarom verzoeken

29-06-2010 AO over Postmarkt (Kamerstukken II, 2009/2010, 30 536, nr. 124) en 01-07-2010 VAO over Postmarkt

(Kamerstukken II, 2009/2010, nr. 92, Tweede Kamer, pag. 7637–7642)

Planning: december 2010

48

De minster zegt toe dat de resultaten van het onderzoek van de Arbeidsinspectie naar het minimumloon in het najaar aan de Kamer zullen worden aangeboden

29-06-2010 AO over Postmarkt (Kamerstukken II, 2009/2010, 30 536, nr. 124) en 01-07-2010 VAO over Postmarkt

(Kamerstukken II, 2009/2010, nr. 92, Tweede Kamer, pag. 7637–7642))

Planning: december 2010

6.2 Bijlage Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een wettelijke taak

Deze bijlage bevat een overzicht van de zelfstandige bestuursorganen (ZBO) en rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT) die onder de verantwoordelijkheid van het departement van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) vallen. Indien een ZBO of een RWT uit de departementale begroting en/of via de premie-uitgaven een bijdrage ontvangt, is het beleidsartikel vermeld waarin het ZBO of de RWT is opgenomen, evenals de daarbij behorende raming van de totale bijdrage voor 2011.

Tabel 6.2.1 Overzicht van ZBO’s en RWT’s van SZW
 

RWT

ZBO

Beleidsartikel

Bijdrage 2011

(x € 1 mln)

Raad voor Werk en Inkomen (RWI)

Ja

 

Artikel 47

5,3

Stichting Cultuur & Ondernemen

Ja

 

Artikel 46

2,1

Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inclusief BKWI

Ja

Ja

Artikel 42, 43, 46, 47, 48 en 49

1 784,1

Sociale Verzekeringsbank (SVB)

Ja

Ja

Artikel 46, 49 en 50

239,9

Inlichtingenbureau (IB)

Ja

 

Artikel 46

5,8

Certificerende- en keuringsinstanties arbeidsomstandigheden

 

Ja

Artikel 44

Bedrijfstak- en beroepspensioenfondsen

 

Ja

Artikel 45

Raad voor Werk en Inkomen

De Raad voor Werk en Inkomen (www.rwi.nl) is het officiële en onafhankelijke overlegorgaan van vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en gemeenten. De Raad heeft tot taak overleg te voeren met de minister van SZW over voorstellen van deze raad betreffende het beleid met betrekking tot werk en inkomen, het arbeidsmarktbeleid en de bevordering van de kwaliteit en transparantie van de re-integratiemarkt.

Stichting Cultuur & Ondernemen

Stichting Cultuur & Ondernemen (www.kunstenaarsenco.nl) heeft als wettelijke taak het uitvoeren van beroepsmatigheidsonderzoeken in opdracht van de sociale diensten van gemeenten. Kunstenaars die gebruik maken van de WWIK moeten kunnen aantonen dat zij beroepsmatig werken.

UWV

Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (www.uwv.nl) is een zelfstandig bestuursorgaan dat de sociale verzekeringen voor werknemers, zelfstandigen en jonggehandicapten uitvoert. De belangrijkste taak van het UWV is bemiddeling en re-integratie. Werkzoekenden kunnen bij het UWV terecht voor het vinden van werk of het aanvragen van een WW- of bijstandsuitkering. Werkgevers kunnen bij het UWV terecht voor personeelsbemiddeling en informatie over de arbeidsmarkt. Daarnaast verleent het UWV ontslagvergunningen en tewerkstellingsvergunningen, verricht keuringen en indicatiestellingen en geeft arbeidsrechtelijke informatie.

BKWI

Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (www.bkwi.nl) is opgericht om het geheel aan centrale voorzieningen binnen de keten van werk en inkomen te beheren en door te ontwikkelen. Een onderdeel hiervan is het beheer van SUWI-net.

SVB

De Sociale verzekeringsbank (www.svb.nl) is een zelfstandig bestuursorgaan dat regelingen uitvoert voor verschillende overheidsorganisaties. Voor het ministerie van SZW voert de SVB de AOW, Anw, TOG, TAS, AIO en Bijstand Buitenland uit. Voor het ministerie van J&G voert de SVB de AKW en de Kindregelingen uit.

IB

Het Inlichtingenbureau (www.inlichtingenbureau.nl) ondersteunt gemeenten bij hun wettelijke taken in het kader van de sociale zekerheid. Het doel is bestrijding van fraude en bevorderen van samenwerking tussen de verschillende organisaties door gegevensuitwisseling tussen gemeenten en derden in de keten van werk en inkomen.

Certificerende- en keuringsinstanties arbeidsomstandigheden

Keuren en certificeren op het terrein van arbeidsomstandigheden.

Bedrijfstak- en beroepspensioenfondsen

De bedrijfstak- en beroepspensioenfondsen hebben als taak het uitvoeren van een bedrijfstak- of beroepspensioenregeling met verplichte deelname.

Tabel 6.2.2 Uitvoeringskosten per SUWI-organisatie

(× € 1 miljoen)

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

UWV totaal*

2 091,5

1 924,0

1 784,1

1 656,9

1 591,0

1 591,0

1 577,7

Reguliere kosten UWV

1 840,9

1 721,6

1 673,6

1 561,6

1 526,9

1 523,8

1 510,4

Transformatie/frictiekosten

118,9

18,8

0,2

Vernieuwingsbudget

64,4

59,3

32,5

33,3

Overige projectkosten

67,3

124,3

77,7

62,0

64,1

67,3

67,3

        

SVB totaal*

216,4

245,9

239,9

231,0

222,8

217,8

223,5

Reguliere kosten

216,4

245,9

239,9

231,0

222,8

217,8

223,5

        

BKWI totaal*

11,0

9,8

8,9

8,5

8,5

8,5

8,5

Reguliere kosten

8,7

8,4

8,5

8,5

8,5

8,5

8,5

Projectkosten

2,3

1,4

0,4

0

0

0

0

        

IB totaal**

6,8

7,2

5,8

5,8

5,8

5,8

5,8

Reguliere kosten

6,1

5,8

5,8

5,8

5,8

5,8

5,8

Projectkosten

0,7

1,4

0

0

0

0

0

Bron: jaarverslagen 2009 en de augustusbrieven 2011

XNoot
*

De uitvoeringskosten van UWV, SVB , BKWI en IB zijn vermeld in loon-prijsniveau 2010 en exclusief beschikbare bestemmingsfondsen.

XNoot
**

De uitvoeringskosten Inlichtingenbureau vormen onderdeel van het handhavingsbudget op artikel 46.

Aansturing en toezicht SUWI-organisaties

De Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) is de «organisatiewet» voor de organisaties op het terrein van werk en inkomen. De aansturing en het toezicht op de SUWI-organisaties, zoals SVB en UWV, zijn binnen SZW expliciet belegd binnen de organisatie. De aansturing vindt plaats door een aparte afdeling binnen de directie Relatiebeheer, Uitvoeringsontwikkeling en Aansturing en het signalerende toezicht door de onafhankelijke Inspectie Werk en Inkomen. Deze scheiding tussen aansturing, toezicht en beleid borgt professionele aansturing en toezicht.

In tabel 6.2.2 worden de budgettaire kaders van de SUWI-organisaties weergegeven. De budgetten voor 2011 worden vòòr 1 december 2010 aan de organisaties beschikbaar gesteld.

Prestatie-indicatoren

De SUWI-organisaties verantwoorden zich op verschillende resultaatgebieden door middel van prestatie-indicatoren. Voor een overzicht van de prestatie-indicatoren wordt verwezen naar de jaarplannen van de SUWI-organisaties. De definitieve jaarplannen 2011 zullen vóór 1 oktober 2010 aan de minister van SZW aangeboden worden en na goedkeuring ter kennis worden gebracht van de beide Kamers der Staten-Generaal.

6.3 Bijlage Uitgaven en financiering budgetdisciplinesector sociale zekerheid en arbeidsmarkt
1 Inleiding

Inhoud

Deze bijlage beschrijft de uitgaven en financiering voor de budgetdisciplinesector sociale zekerheid en arbeidsmarkt (SZA). In de volgende paragraaf wordt een beeld geschetst van de opbouw van de SZA-uitgaven en de ontwikkeling van het uitgavenkader voor de periode 2008–2011. Hierbij wordt ingegaan op de volumeontwikkeling die hieraan ten grondslag ligt. Deze paragraaf besluit met een toetsing van de SZA-uitgaven aan de ijklijn en een overzicht van de mutaties sinds de Begroting 2010. In paragraaf drie wordt de financiering van de SZA-uitgaven voor de jaren 2010 en 2011 toegelicht. Het betreft hier de premiegefinancierde uitgaven. In deze paragraaf zijn de door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde premiepercentages voor de volks- en werknemersverzekeringen opgenomen. Ook is een overzicht opgenomen van de voor het SZA-kader relevante premie-uitgaven. In de laatste paragraaf wordt een overzicht gegeven van de exploitatiesaldi en vermogensposities van de sociale fondsen.

2 Uitgaven SZA-kader 2008-2011

Aansluiting bij begroting

Deze paragraaf geeft een overzicht van de SZA-uitgaven voor 2011. De totale begrotingsgefinancierde uitgaven bedragen komend jaar € 25,9 mld, terwijl de totale premiegefinancierde uitgaven € 48,6 mld bedragen. In het samenstel van uitgaven (samen € 74,5 mld) is echter sprake van een dubbeltelling. De sociale fondsen worden namelijk voor een deel gevuld uit begrotingsmiddelen. Een van de oorzaken daarvan is dat de opbrengsten van de AOW-premie onvoldoende zijn om de uitgaven te dekken. Zonder de bijdrage vanuit de begrotingsmiddelen zou het ouderdomfonds dus een structureel exploitatietekort laten zien. Daarnaast worden er begrotingsmiddelen naar de fondsen overgeboekt om de fondsen te compenseren voor lagere premie-inkomsten als gevolg van de herziening van het belastingstelsel in 2001. Al deze zogeheten «rijksbijdragen» worden verantwoord op artikel 51 van de begroting. Om dubbeltelling van de rijksbijdragen te voorkomen worden de begrotingsgefinancierde uitgaven verminderd met de rijksbijdragen van € 12,0 mld (inclusief bijdrage aan AOW spaarfonds). Verder vallen de apparaatsuitgaven van SZW en enkele andere uitgaven niet onder het SZA-kader maar onder het kader Rijksbegroting eng. Deze uitgaven worden dan ook niet meegeteld. De ontvangsten van ruim € 1,2 mld worden op het totaalbedrag in mindering gebracht. Daarnaast worden de SZA-uitgaven in 2011 vermeerderd met een bijzondere uitgave van € 12 mln. Het grootste gedeelte van de uitgaven uit de stimuleringspakketten – waartoe in het voorjaar van 2009 is besloten als reactie op de economische crisis – maakt geen onderdeel uit van de SZA-uitgaven. Deze worden op de totaaltelling in mindering gebracht. De totale uitgaven onder het SZA-kader bedragen dan € 60,7 mld. De bedragen staan in de begroting vermeld in constante prijzen. Het SZA-uitgavenkader is echter in lopende prijzen. Het gevonden bedrag wordt daarom verhoogd met de relevante loon- en prijsbijstellingen. De totale uitgaven onder het SZA-uitgavenkader komen daarmee in 2011 op € 61,8 mld.

Tabel 6.3.1: SZA uitgaven 2011 (x € 1 mln)
 

Begrotings-gefinancierde uitgaven

Premie-gefinancierde uitgaven

Totaal

A Totaal artikelen

25 881

48 633

74 513

1. Correctie dubbeltelling rijksbijdragen

11 990

  

2. Uitgaven Rijksbegroting eng

278

  

3. Ontvangsten

1 036

213

 

4. Bijzondere uitgaven

12

  

5. Stimuleringspakketten

78

220

 

B Totale uitgaven (constante prijzen) (A – 1 – 2 – 3 + 4 – 5)

12 511

48 200

60 711

    

6. Loon- en prijsbijstelling

243

832

 

Totale uitgaven (lopende prijzen) (B + 6)

12 754

49 032

61 786

Bron: SZW

Uitgavenontwikkeling

De uitgaven in het SZA-kader zijn onder te verdelen naar verschillende regelingen (zie tabel 6.3.2). De uitgaven aan de werkloosheidswet (WW) laten na de forse stijgingen in 2009 (+ 72%) en 2010 (+ 14%) in 2011 voor het eerst weer een daling zien (– 5%). De bijstandsuitgaven volgen met vertraging in mindere mate de oploop in de werkloosheid. Dit komt mede door de afspraak uit het Bestuurlijk Akkoord dat het macrobudget slechts wordt aangepast voor conjuncturele veranderingen boven een bandbreedte van 12 500 uitkeringen. De arbeidsongeschiktheidsuitgaven (WAO, WIA en WAZ) nemen in 2011, na een constante ontwikkeling in de jaren ervoor, af met ruim € 300 mln. Daar staat tegenover dat de ZW-uitgaven (uit hoofde van de ziektewet) en de WAZO-uitgaven (aan zwangerschaps- en bevallingsuitkeringen) langzaam oplopen. Ook de uitgaven aan de Wajong nemen toe; de stijging vlakt echter af (2% in 2011).

De uitgaven aan Anw-uitkeringen lopen al enkele jaren terug, als gevolg van de herziening van de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW). Als gevolg van het destijds ingevoerde overgangsrecht zal vanaf 2021 sprake zijn van een stabiele situatie. De ouderdomsuitgaven lopen als gevolg van de vergrijzing jaarlijks op met 3%. De re-integratieuitgaven (incl. basisdienstverlening UWV) nemen in 2011 af als gevolg van opgelegde kortingen. Ditzelfde geldt voor de afname van het Wsw-budget in 2011 (zie art. 48).

Tabel 6.3.2: Uitgaven SZA-kader 2008–2011 (x € 1 mln)
 

2008

2009

2010

2011

WW-uitgaven (werkloosheid)

2 849

4 890

5 556

5 298

WWB-uitgaven (bijstand)

4 160

4 219

4 286

4 320

WAO/WIA/WAZ-uitgaven (arbeidsongeschiktheid)

9 851

9 855

9 813

9 504

ZW-uitgaven (vangnet ziekte)

1 362

1 525

1 567

1 602

WAZO-uitgaven (zwangerschap en bevalling)

1 000

1 122

1 161

1 172

Wajong-uitgaven

2 238

2 528

2 784

2 829

Anw-uitgaven (nabestaanden en (half)wezen)

1 249

1 190

1 102

1 005

AOW-uitgaven (ouderdom)

27 048

28 905

29 926

30 610

Re-integratieuitgaven

2 418

2 484

2 513

2 180

Sociale werkvoorziening (uitgaven Wsw)

1 936

1 993

1 968

1 842

Overige uitgaven*

349

188

398

1 425

Totaal SZA-uitgaven (x € 1 mln)

54 461

58 898

61 077

61 786

Totaal SZA-uitgaven (in % BBP)

9,1

10,3

10,3

10,0

Bron: SZW

XNoot
*

In de overige uitgaven 2011 zijn ook de loon- en prijsbijstellingen opgenomen. Deze zijn voor 2011 nog niet toebedeeld aan de uitgavencategorieën. Het totaal aan SZA-uitgaven is weergegeven in «lopende prijzen».

Volumeontwikkelingen

De bovengenoemde ontwikkeling van de uitgaven wordt in sterke mate bepaald door de ontwikkeling van de onderliggende volumecijfers. De volumecijfers zijn afkomstig uit de macro-economische verkenning van het CPB (MEV 2011).

Door de economische crisis is de verwachting dat het volume werkloosheidsuitkeringen (WW) over de periode 2008 tot en met 2011 zal toenemen met 55% (80 000 uitkeringsjaren). In 2011 daalt het aantal WW-uitkeringen echter alweer met 25 000 uitkeringsjaren (– 10%). Het volume bijstandsuitkeringen groeit over dezelfde periode met 3%; deze groei vindt grotendeels plaats in 2010. Het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (WAO/WIA) neemt gestaag af met ongeveer 3% per jaar. In 2011 ligt het volume 40 000 uitkeringsjaren lager dan in 2008. Het aantal ziektewetuitkeringen en het aantal wajong-uitkeringen stijgt daarentegen. Voor beide geldt dat de groei in 2011 afneemt. Het aantal nabestaanden neemt jaarlijks af, vanwege de geleidelijke uitstroom van «oude gevallen» (het overgangsrecht uit de voormalige AWW). Onder druk van de vergrijzing stijgt het aantal ouderdomsuitkeringen met 3% per jaar.

In totaal zorgen bovenstaande ontwikkelingen voor een stijging van het aantal uitkeringsgerechtigden met 50 000 uitkeringsjaren in 2011. Over de periode 2008–2011 is het aantal inactieven toegenomen met 6%. Het aantal actieven is juist met 2% afgenomen. Als gevolg van beide ontwikkelingen is de I/A-verhouding verslechterd van 62,6% in 2008 naar 68,3% in 2011, zie tabel 6.3.3.

Tabel 6.3.3: Volumeontwikkelingen en I/A verhouding 2008–2011 (x 1 000 uitkeringsjaren)
 

2008

2009

2010

2011

Werkloosheidsuitkeringen (WW)

143

200

247

222

Bijstandsuitkeringen

275

278

292

282

Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (WAO/WIA/WAZ)

533

517

508

496

Ziektewetuitkeringen (ZW)*

125

131

137

139

Wajong-uitkeringen

168

179

193

206

Nabestaandenuitkeringen (Anw)

97

90

88

81

Ouderdomsuitkeringen (AOW)

2 480

2 544

2 603

2 685

Ziekteverzuim particuliere sector

225

215

191

197

Totaal aantal inactieven

4 046

4 153

4 259

4 307

     

Totaal aantal actieven

6 460

6 384

6 318

6 309

I/A-verhouding

62,6%

65,1%

67,4%

68,3%

Bron: CPB (MEV 2011)

XNoot
*

De ziektewetuitkeringen zijn inclusief zwangerschaps- en bevallingsuitkeringen (WAZO)

Toetsing aan ijklijn

In tabel 6.3.4 zijn de uitgaven in het SZA-kader afgezet tegen de ijklijn (het kader waaraan de SZA-uitgaven worden getoetst). Uit deze vergelijking blijkt dat voor de jaren 2008, 2009 en 2011 sprake is van een onderschrijding van de ijklijn. In 2010 ontstaat naar verwachting een kleine overschrijding. De ruimte onder het kader (onderschrijding) in 2008 en 2009 is gebruikt ter oplossing van problematiek in de overige uitgavenkaders (Rijksbegroting in enge zin en het Budgettair Kader Zorg). De onderschrijding van € 0,3 mld in 2011 is de bijdrage van SZW aan de afspraak uit het Aanvullend Beleidsakkoord omtrent de tekortreductie van € 1,8 mld.

In het voorjaar is in verband met de economische crisis tevens besloten de kaders te corrigeren voor de macro-economische mutaties (met name werkloosheid en ruilvoet). Dit betekent dat voor de budgettaire gevolgen van de oplopende werkloosheid niet hoeft te worden omgebogen (de hogere WW-uitgaven leiden zowel tot hogere uitgaven als tot een hogere ijklijn). Ook de ruilvoetmutaties leiden niet tot meer of minder ruimte in het SZA-kader. In tabel 6.3.5 zijn de mutaties in de kaderstand sinds de vorige begroting toegelicht.

De stimuleringsmaatregelen uit het Aanvullend Beleidsakkoord – ingezet als reactie op de economische crisis – zijn buiten de kaders geplaatst. Deze behoren niet tot de SZA-uitgaven. Ze staan in tabel 6.3.4 afzonderlijk vermeld onder de kadertoetsing. In de tabel zijn enkel de stimuleringsuitgaven die via de SZW-begroting lopen weergegeven. Naast deze uitgaven, zijn er in het kader van de aanpak jeugdwerkloosheid middelen uitgekeerd aan gemeenten. Deze middelen, die dus niet in het overzicht zijn opgenomen, bedragen € 60 mln in 2009 en € 30 mln in 2010.

Tabel 6.3.4: Toetsing SZA-uitgaven aan ijklijn (x € 1 mld)
 

2008

2009

2010

2011*

Totale SZA-uitgaven (x € 1 mld)

54,5

58,9

61,1

61,8

IJklijn SZA-uitgaven (x € 1 mld)

54,9

59,4

60,9

62,1

Over / onderschrijding ijklijn SZA (x € 1 mld)

– 0,4

– 0,5

0,2

– 0,3

     

Stimuleringsmiddelen (buiten het kader, x € 1 mln)

 

161

289

298

Arbeidsmarkt

 

125

189

221

Jeugdwerkloosheid

 

7

50

27

Schuldhulpverlening

 

30

50

50

Bron: SZW

XNoot
*

De onderschrijding van de ijklijn in 2011 is de bijdrage van SZW aan de afspraak uit het Aanvullend Beleidsakkoord over tekortreductie van € 1,8 mld.

Bijstellingen uitgavenkader

In (bovenstaande) tabel 6.3.4 is de kadertoetsing van de periode 2008 tot en met 2011 weergegeven. In tabel 6.3.5 is aangegeven hoe deze toetsing tot stand is gekomen. Startpunt daarbij is de kaderstand Miljoenennota 2010. De mutaties die sindsdien zijn opgetreden, kunnen worden opgedeeld in uitvoeringsmutaties, technische mutaties, intensiveringen en ombuigingen. Ook zorgen de loon- en prijsontwikkelingen voor een mutatie. Daarnaast heeft een aantal kadercorrecties plaatsgevonden.

De uitvoeringsinformatie liet met name tegenvallers zien bij de WAO/WIA, de WAZO en de AOW. De achtergrond van de tegenvaller in de WAO/WIA is divers. Het gaat zowel om een tegenvallende uitstroom in de WAO, hogere instroom in de WIA als om een hoger aantal herlevingen (oude rechten) in de WAO. Uitvoeringsinformatie over de uitgaven aan zwangerschaps- en bevallingsuitkeringen (WAZO) heeft vorig jaar reeds tegenvallers laten zien. Nadere analyse heeft ertoe geleid dat de loongroei voor vrouwen structureel naar boven is bijgesteld. Daarnaast is het aantal geboortes onder werkende vrouwen structureel toegenomen (omdat meer vrouwen werken komt een groter deel van de nieuw geborenen uit de schoot van een werkende vrouw). Naar boven bijgestelde prognoses rondom de levensverwachting hebben geleid tot een ophoging van de AOW-uitgaven. Daarnaast groeit het aandeel onvolledige AOW-uitkeringen minder snel dan werd verondersteld. De meevallende uitvoeringsmutaties in 2009 betreffen hoofdzakelijk de restituties in de kleine bijstandsregelingen. Deze zijn verwerkt bij slotwet.

Tegenover de uitvoeringsmutaties staat ook een beperkt aantal (beleidsmatige) intensiveringen en ombuigingen. De intensiveringen betreffen een aantal kleine maatregelen. De grootste post betreft een reservering van € 5 mln vanaf 2011 voor de uitkomsten van het akkoord dat in april is gesloten met de BES-eilanden. Onderdeel van dit akkoord zijn een verhoging van de uitkeringen per 2011 en een verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd. De ombuigingen hebben betrekking op de maatregelen die zijn getroffen om de eerder genoemde uitvoeringstegenvallers te compenseren (zie ook de tabel met herschikkingsmaatregelen in de beleidsagenda). Het betreft de korting op het Wsw-budget (€ 120 mln exclusief bevriezing), de omvorming van de AOW-tegemoetkoming naar de Mogelijkheid Koopkrachttegemoetkoming Oudere Belastingplichtigen (MKOB) en de verlaging van de tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten (WAO, WIA, WAZ en Wajong), oudere belastingplichtigen (MKOB) en Anw-gerechtigden met € 14 op jaarbasis. Daarnaast is de korting op de AOW-partnertoeslag – reeds aangekondigd in de begroting 2010 – verhoogd van 6% naar 8%.

Naast de uitvoeringsmutaties en de beleidsmatige mutaties is een aantal mutaties opgetreden dat aangemerkt kan worden als technisch. Hieronder vallen reserveringen die vrijvallen en onderuitputting op kleine regelingen en op eerdere beleidsclaims. De technische mutaties hebben over het algemeen geen gevolgen voor burger en bedrijf.

Zoals eerder aangegeven, is in het Aanvullend Beleidsakkoord (voorjaar 2009) besloten het SZA-kader (de ijklijn) te corrigeren voor de budgettaire gevolgen van de oplopende werkloosheid en de ruilvoetmutaties. Hierdoor wordt voorkomen dat voor de oplopende werkloosheidsuitgaven omgebogen dient te worden. De ijklijn wordt normaal gesproken opgehoogd met de prijsontwikkeling van de nationale bestedingen (pNB). In combinatie met de daadwerkelijke prijsontwikkeling van de uitgaven leidt dit tot meer of minder ruimte onder het kader (ruilvoetwinst- of verlies). In tijden van economische crisis is vaak sprake van een ruilvoetwinst. Doordat ook hiervoor gecorrigeerd wordt, leidt de economische crisis niet tot meer (ruilvoet) of minder (werkloosheid) ruimte in het SZA-kader. Naast deze mutaties heeft nog een aantal andere (technische) correcties van de ijklijn plaatsgevonden.

Deze mutaties leiden tezamen tot de nieuwe kadertoetsing. Deze kadertoetsing is reeds toegelicht in tabel 6.3.4.

Tabel 6.3.5: Van Kaderstand naar Kaderstand (x € 1 mld)
 

2009

2010

2011

Kaderstand SZA Begroting 2010

– 0,4

0,0

– 0,2

    

Uitvoeringsmutaties

0,2

– 1,0

– 1,1

w.v. WAO

 

0,2

0,2

w.v. WAZO

 

0,0

0,0

w.v. AOW

 

0,0

0,1

w.v. conjuncturele mutaties*

0,2

– 1,0

– 1,4

    

Beleidsmatige mutaties

0,0

0,0

– 0,5

w.v. intensiveringen

0,0

0,0

0,0

w.v. ombuigingen

0,0

0,0

– 0,5

    

Technische mutaties

0,0

0,0

0,0

    

Mutatie loon- en prijsbijstelling

0,0

– 0,1

– 0,1

    

Kadercorrecties SZA

-0,2

1,3

1,6

w.v. conjuncturele mutaties*

– 0,2

1,0

1,4

    

Kaderstand SZA Begroting 2011

– 0,5

0,2

– 0,3

Bron: SZW

XNoot
*

Bij het Aanvullend Beleidsakkoord is besloten het SZA-kader te corrigeren voor de budgettaire gevolgen van de oplopende werkloosheid en de ruilvoetmutaties.

3 Financiering SZA-uitgaven 2009-2010

Premievaststelling

Jaarlijks stelt de minister van SZW de premiepercentages volks- en werknemersverzekeringen vast. De voorstellen hiertoe voor 2011 zijn in tabel 6.3.6 opgenomen. Deze premiestelling heeft het kabinet beoordeeld binnen het lastenkader voor huishoudens en bedrijven, de koopkrachtontwikkeling en het gewenste EMU-saldo. Het saldo van de premie-inkomsten en de premiegefinancierde uitgaven (het exploitatiesaldo van de fondsen) telt mee voor de berekening van het EMU-saldo.

  • Wat betreft de premiepercentages AOW en Anw stelt het kabinet voor deze vast te stellen op hetzelfde niveau als in 2010. Bij het ouderdomsfonds zijn bij dit premiepercentage de premieopbrengsten niet voldoende om de uitgaven te dekken. De inkomsten van het ouderdomsfonds worden daarom aangevuld door middel van rijksbijdragen (zie artikel 51). Beide premies worden gecombineerd geheven met de loon- en inkomstenbelasting in de 1e en 2e schijf.

  • De AWf-werkgeverspremie wordt voorlopig vastgesteld op 4,20%, op hetzelfde niveau als in 2010. De werknemerspremie is met ingang van 2009 verlaagd tot 0%. De AWf-premie wordt geheven vanaf een franchise op ongeveer minimumloonniveau tot het maximumdagloon en wordt geïnd door de Belastingdienst. De hoogte van de AWf-premie is nog onder voorbehoud van vaststelling van de sectorfondspremies. Als het UWV voor 2011 een andere (gemiddelde) sectorfondspremie vaststelt dan nu wordt verwacht, dan kan de AWf-werkgeverspremie worden aangepast binnen een lastenneutraal kader.

  • De sectorfondspremies voor 2011 worden in oktober 2010 door het UWV vastgesteld, op advies van de verschillende sectoren. Uit de sectorfondsen (voorheen wachtgeldfondsen) wordt het eerste halfjaar van een WW-uitkering gefinancierd. De in de tabel weergegeven premie is een gemiddelde. In werkelijkheid verschilt de premie per sector. In principe worden de sectorpremies lastendekkend vastgesteld. In 2010 is hiervan afgeweken om zeer forse premiestijgingen voor (veelal conjunctuurgevoelige) sectoren te voorkomen. De gemiddelde premie is daardoor beneden lastendekkend niveau vastgesteld (1,48%). Indien de premies voor 2011 wel lastendekkend vastgesteld worden, worden de sectoren alsnog geconfronteerd met een forse premiestijging. Vandaar dat is besloten de uitgangspunten voor vaststelling van de sectorpremies opnieuw aan te passen conform de afspraken van vorig jaar. Sectorfondsen krijgen daarmee 5 jaar de tijd om het fondstekort dat eind 2010 bestaat aan te zuiveren (was 3 jaar). Daarnaast zijn de lastenplafonds voor 2011 (evenals in 2009 en 2010) op een lager niveau vastgesteld. De WW-uitgaven die uitstijgen boven het lastenplafond komen ten laste van het Algemeen Werkloosheidsfonds. Als gevolg van beide maatregelen stijgt de gemiddelde premie tot (naar verwachting) slechts 1,81%.

  • De Ufo-premie wordt vastgesteld op 0,78%, hetzelfde percentage als in 2010. De premieopbrengsten van het Ufo financieren voornamelijk de zwangerschaps- en bevallingsuitkeringen bij de overheidswerkgevers. Alleen overheidswerkgevers betalen de Ufo-premie.

  • De premie uniforme opslag kinderopvang bedraagt ook in het komende jaar 0,34%. De verplichte werkgeversbijdrage kinderopvang wordt door werkgevers in de marktsector betaald door middel van een opslag op de sectorfondspremie. De overheidswerkgevers betalen de bijdrage door middel van een opslag op de Ufo-premie.

  • De Aof-premie is (voorlopig) vastgesteld op 5,10%, een verlaging van 0,60 procentpunt. Deze premie is voor alle werkgevers even hoog en wordt door de minister van SZW vastgesteld. De Aof-premie is lager vastgesteld om onder andere de stijging van de sectorpremies en de stijging van de inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage zorg te compenseren. Werkgevers ervaren hierdoor per saldo geen lastenverzwaring. Definitieve vaststelling van de Aof-premie vindt plaats in oktober.

  • De Aok-premie wordt door het UWV vastgesteld en door de minister van SZW goedgekeurd. Omdat uit de Aok de eerste vijf jaar van de WAO-uitkeringen wordt gefinancierd, en er geen nieuwe instroom in de WAO meer plaatsvindt, wordt de Aok-premie per 1 januari 2011 naar verwachting verlaagd naar 0%. Bij een hogere premie wordt dit gecompenseerd via de Aof-premie.

  • De premie voor de Werkhervattingskas, waaruit de uitkeringen voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) wordt betaald, wordt vastgesteld door het UWV. Een eerste inschatting duidt op een rekenpremie van 0,62% in 2011.

Tabel 6.3.6: Premiepercentages voor de sociale verzekeringen

Premie

fonds

verzekering

2010

2011

AOW

Ouderdomsfonds

AOW

17,90%

17,90%

Anw

Nabestaandenfonds

Anw

1,10%

1,10%

     

AWf-werkgevers

Algemeen Werkloosheidsfonds

WW

4,20%

4,20%

AWf-werknemers

Algemeen Werkloosheidsfonds

WW

0,00%

0,00%

Sfn

Sectorfondsen (gemiddelde premie)

WW, 1e 6 maanden

1,48%

1,81%

Ufo

Uitvoeringsfonds voor de overheid

ZW overheidswerkgevers

0,78%

0,78%

KO

Uniforme opslag kinderopvang

Kinderopvang

0,34%

0,34%

     

Aof

Arbeidsongeschiktheidsfonds

WAO,WGA, IVA

5,70%

5,10%

Aok

Arbeidsongeschiktheidskas (rekenpremie)

WAO, 1e 5 jaar

0,07%

0,00%

Whk

Werkhervattingskas (rekenpremie)

WGA

0,59%

0,62%

Bron: SZW

Premie-uitgaven

Bij de raming van de premieontvangsten is rekening gehouden met de zogenaamde premie-uitgaven. Een premie-uitgave is een overheidsuitgave in de vorm van een derving of uitstel van premieontvangsten die voortvloeit uit een voorziening in de wet voor zover die voorziening niet in overeenstemming is met de primaire heffingsstructuur van de wet. Drie regelingen zijn expliciet opgenomen in de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv): de premievrijstelling oudere werknemers, de premiekorting arbeidsgehandicapte en zieke werknemers en de premievrijstelling marginale arbeid16. De premievrijstelling oudere werknemers wordt vanaf 1-1-2009 langzaam afgebouwd en vervangen door een premiekortingsregeling. In het wetsvoorstel Premiekorting oudere werknemers is een premiekorting geregeld voor het in dienst nemen van uitkeringsgerechtigden van 50 jaar en ouder en voor het in dienst houden van werknemers in de leeftijd 62 jaar en ouder.

Daarnaast zijn er enkele regelingen die een lagere grondslag tot gevolg hebben en daardoor voor een lagere premieafdracht zorgen. Dit zijn de werknemersspaarregelingen (spaarloon) en de feestdagenregeling. Tegenover de lagere premieafdracht van deze regelingen staat ook een lagere aanspraak op uitkeringen. Uit onderstaande tabel blijkt dat de premie-uitgaven werknemersverzekeringen worden geraamd op € 1,2 mld in 2011.

Tabel 6.3.7: De premie-uitgaven in de werknemersverzekeringen (x € 1 mln)
 

2010

2011

Premievrijstelling oudere werknemers*

807

652

Premiekorting oudere werknemers*

255

311

Premiekorting arbeidsgehandicapten

44

45

Spaarloon

186

179

Feestdagen

37

39

   

Totaal

1 330

1 225

XNoot
*

Vanaf 2009 wordt de premievrijstelling voor oudere werknemers afgebouwd. De premiekorting oudere werknemers is hiervoor in de plaats gekomen.

4 Sociale fondsen 2009–2010

Exploitatiesaldi

In tabel 6.3.1 is onderscheid gemaakt tussen begrotingsgefinancierde en premiegefinancierde uitgaven. De premiegefinancierde uitgaven lopen via de sociale fondsen. Op basis van de eerdergenoemde premiepercentages voor 2010 en 2011 en de verwachte ontwikkeling van de betreffende grondslagen zijn de ontvangsten van de sociale fondsen geraamd, zie tabel 6.3.8 en 6.3.9. Hierbij is rekening gehouden met de bijdragen aan de fondsen van het rijk en de onderlinge betalingen van de fondsen. Het saldo tussen betaalde en ontvangen onderlinge betalingen is voor de sociale verzekeringen negatief, omdat uit sommige van deze fondsen premies voor de zorgverzekering worden betaald. Tegenover deze negatieve saldi staan dus positieve saldi bij de zorgfondsen.

In de onderstaande tabellen zijn de arbeidsongeschiktheidsfondsen (de Aok, het Aof en het Whk) samengevoegd. Dit geldt eveneens voor de werkloosheidsfondsen (het AWf en de sectorfondsen). In de praktijk betreft het hier gescheiden fondsen. In tabel 6.3.10 staan de vermogens van de werkloosheidsfondsen wel afzonderlijk weergegeven.

Het exploitatiesaldo van de fondsen is het verschil tussen de premie-inkomsten en de premiegefinancierde uitgaven van de fondsen. In 2010 bedraagt dit saldo naar verwachting € – 5,5 mld voor alle fondsen samen, tegenover een exploitatiesaldo van € – 4,3 mld over 2009. In 2011 neemt het exploitatietekort naar verwachting af naar € 2,9 mld. De achtergrond bij deze tekorten in de huidige laagconjunctuur is gelegen in de afspraken uit de begrotingsregels. Daarin is een expliciete scheiding tussen uitgaven en inkomsten opgenomen. Een stijging van de uitgaven wordt daardoor niet gecompenseerd via een verhoging van de inkomsten. De inkomsten, die als gevolg van de economische neergang dalen, zijn daardoor onvoldoende om de gestegen uitgaven te financieren, waardoor een negatief exploitatiesaldo ontstaat. Het exploitatietekort van de fondsen maakt onderdeel uit van het totale (negatieve) EMU-saldo.

Het verslechterde exploitatiesaldo wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door de verslechterde exploitatiesaldi van de WW-fondsen. Naast de invloed van recessie speelt daarbij de verlaging van de AWf-premies in 2009 een belangrijke rol. Voor werkgevers is de premie verlaagd met 0,6 procentpunt; voor werknemers bedroeg de daling 3,5 procentpunt.

Het positieve exploitatiesaldo in het ouderdomsfonds wordt in het volgende jaar verrekend met de uitbetaling van de rijksbijdrage. Het exploitatiesaldo van het Anw-fonds loopt op, omdat er steeds minder mensen gebruik maken van de Anw. Dankzij de invoering van de WIA is de instroom in de arbeidsongeschiktheidsregelingen aanzienlijk afgenomen. Bij aantrekkende premieontvangsten loopt het exploitatiesaldo van de arbeidsongeschiktheidsfondsen de komende jaren weer op.

Overigens zijn in het laatste rapport van de Studiegroep Begrotingsruimte kanttekeningen geplaatst bij de fondssystematiek (13e rapport Studiegroep Begrotingsruimte, blz. 72 e.v.). De fondssystematiek past goed bij de verzekeringsgedachte in de sociale verzekeringen. De relatie tussen uitgaven en inkomsten die door middel van een fonds wordt gelegd, is echter niet in overeenstemming met de scheiding die in de begrotingssystematiek tussen beide bestaat. Dit kan leiden tot verwarring wanneer bijvoorbeeld maatregelen worden getroffen om de sociale zekerheidsuitgaven te beperken. Lagere uitgaven worden niet (automatisch) gevolgd door lagere premieopbrengsten, waardoor fondsvermogens zullen groeien. Doordat de sociale fondsen onderdeel zijn van het geïntegreerd middelenbeheer (schatkistbankieren), hebben fondsvermogens hun historische functie (buffer om fluctuaties op te vangen) inmiddels verloren. Als gevolg van de huidige begrotingssystematiek verworden fondsvermogens tot niets meer dan een (gewenste) onevenwichtigheid tussen inkomsten en uitgaven. Op basis hiervan heeft de Studiegroep Begrotingsruimte geconcludeerd dat de fondsconstructie in begrotingstechnische zin geen toegevoegde waarde heeft.

Tabel 6.3.8: Overzicht sociale verzekeringen 2010 (x € 1 mln)
 

AOW

Anw

WAO

WW

Totaal

Premies

16 726

1 179

10 392

5 398

33 695

Bijdragen van het rijk

12 273

68

330

360

13 032

Ontvangen onderlinge betalingen

0

0

1 003

2 274

3 277

Saldo Interest

1

14

47

– 25

37

Totaal Ontvangsten

29 000

1 261

11 771

8 007

50 040

Uitkeringen/ Verstrekkingen

29 790

1 078

9 537

7 743

48 149

Uitvoeringskosten

134

24

453

904

1 515

Betaalde onderlinge betalingen

0

75

1 267

4 576

5 919

Totaal Uitgaven

29 924

1 178

11 258

13 223

55 583

      

Exploitatiesaldo

– 924

84

513

– 5 216

– 5 543

Bronnen: SZW, CPB (MEV 2011) en Ministerie van Financiën (MN 2011)

Tabel 6.3.9: Overzicht sociale verzekeringen 2011 (x € 1 mln)
 

AOW

Anw

WAO

WW

Totaal

Premies

21 688

1 534

9 585

6 064

38 871

Bijdragen van het rijk

8 163

91

310

367

8 931

Ontvangen onderlinge betalingen

0

0

878

648

1 526

Saldo Interest

– 11

25

59

– 190

– 117

Totaal Ontvangsten

29 840

1 650

10 831

6 889

49 211

Uitkeringen/ Verstrekkingen

29 902

992

9 356

7 616

47 866

Uitvoeringskosten

136

22

536

940

1 634

Betaalde onderlinge betalingen

0

73

1 239

1 263

2 576

Totaal Uitgaven

30 037

1 088

11 132

9 818

52 076

      

Exploitatiesaldo

– 197

562

– 301

– 2 929

– 2 865

Bronnen: SZW, CPB (MEV 2011) en Ministerie van Financiën (MN 2011)

Vermogenspositie

In tabel 6.3.10 staat voor de jaren 2010 en 2011 de vermogenspositie van de verschillende fondsen weergegeven. Het normvermogen is geraamd op basis van de geraamde uitgaven en ontvangsten en het moment waarop deze plaatsvinden. Als de totale uitgaven en ontvangsten stijgen, stijgt dus ook het normvermogen. Om het feitelijk vermogen aan te passen aan een gestegen normvermogen is een positief exploitatiesaldo nodig. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij de AOW. Omdat bij de AOW de rijksbijdragen de ontvangsten aanvullen tot het benodigde exploitatiesaldo is het aanwezige vermogen hier gelijk aan het benodigde vermogen. Er is dan ook geen sprake van een vermogensoverschot.

De sectorfondsen (ook wel wachtgeldfondsen genaamd) hebben in 2010 en 2011 een vermogenstekort. De sectorpremies worden nagenoeg lastendekkend vastgesteld, maar gedurende het jaar kan de realisatie van de uitgaven afwijken van hetgeen geraamd werd ten tijde van vaststelling van de premies. De opgelopen tekorten hoeven niet direct weggewerkt te worden. De sectorfondsen krijgen hier 5 jaar de tijd voor. Ook het (feitelijk) vermogen in het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf) slaat in 2011 om in een tekort. Dit zorgt niet voor risico’s met betrekking tot de uitbetaling van uitkeringen. Het AWf maakt onderdeel uit van de totale Rijksbegroting en is in feite niets anders dan een rekening van het UWV bij het ministerie van Financiën. In de afgelopen jaren ontving het UWV (de fondsen) een rentevergoeding van het ministerie van Financiën voor het positieve saldo. In het geval er een negatief vermogen ontstaat, betaalt het UWV hiervoor een rente aan het ministerie van Financiën. Het ministerie van Financiën garandeert hiermee dat het UWV altijd over voldoende middelen kan beschikken. Het zogenoemde «leeglopen van de fondsen» vormt derhalve geen enkel risico voor de uitbetaling van werkloosheidsuitkeringen. Wel maakt deze leegloop onderdeel uit van de verslechtering van het EMU-saldo van de afgelopen jaren.

De andere fondsen hebben wel een vermogensoverschot. Voor de WAO-fondsen is het totale vermogensoverschot in 2010 en 2011 respectievelijk € 2,4 mld en 2,7 mld. Voor de sociale fondsen samen betekent dit dat het vermogensoverschot in 2011 daalt van € 2,5 mld naar € – 0,3 mld. Het feitelijk (aanwezige) vermogen bedraagt in 2011 echter ruim € 3,9 mld.

Tabel 6.3.10: Vermogens sociale fondsen (x € 1 mln)
 

Ultimo 2010

Ultimo 2011

 

Feitelijk vermogen

Norm-vermogen

Vermogens-overschot

Feitelijk vermogen

Norm-vermogen

Vermogens-overschot

AOW

1 377

1 377

0

1 382

1 382

0

Anw

1 010

122

888

1 555

82

1 473

WAO

2 865

484

2 381

3 113

459

2 654

AWf

1 569

1 857

– 288

– 1 759

1 857

– 3 616

Sectorfondsen

– 86

454

– 540

– 410

423

– 833

Ufo

78

26

53

35

26

9

Totaal sociale fondsen

6 812

4 319

2 494

3 915

4 229

– 314

Bron: CPB (MEV 2011)

6.4 Bijlage Inkomensbeleid

Inleiding

In artikel 41 is het generieke koopkrachtbeeld voor 2011 gepresenteerd, het zogenaamde standaardkoopkrachtbeeld. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkeling van de consumentenprijsindex (CPI), de ontwikkeling van contractlonen, uitkeringen en pensioenen en de wijzigingen in belasting- en premietarieven. De koopkracht is alleen gepresenteerd voor bepaalde standaardgroepen.

Over alle huishoudens bezien wordt de koopkrachtontwikkeling in 2011 gemiddeld licht negatief geraamd. De raming voor de mediane koopkrachtstijging bedraagt – ¼%. De koopkrachtdaling wordt onder andere veroorzaakt doordat de loonontwikkeling niet boven de inflatie uitkomt. Daarnaast stijgen in 2011 de zorgpremies fors en worden de aanvullende pensioenen gemiddeld genomen niet geïndexeerd. Bij deze raming wordt – evenals in het generieke koopkrachtbeeld – geen rekening gehouden met dynamische ontwikkelingen zoals een loonsverhoging, het vinden van een beter betaalde baan of een verandering in de huishoudsamenstelling.

Naast de generieke maatregelen, die voor iedereen gelden, zijn er ook specifieke maatregelen. In deze bijlage inkomensbeleid wordt ingegaan op de specifieke maatregelen die de koopkracht van verschillende huishoudens raken. In tabel 6.4.1 staan de maatregelen die voor 2011 van belang zijn.

Tabel 6.4.1 Overzicht van beleidsmaatregelen met specifieke inkomenseffecten in 2011

Thema

Beleidsmaatregel

Inkomenseffect

1. Kinderen

Verhogen bedragen kindgebonden budget vanaf het tweede kind

+

 

Niet indexeren kinderbijslag en kindgebonden budget

 

Bezuiniging kinderopvangtoeslag

 

Wijziging indicatiestelling TOG

+/–

2. Zorg

Afbouw vermenigvuldigingsfactor fiscale regeling ziektekosten

 

Pakketmaatregelen en verhoging eigen bijdrage binnen de ZVW

+/–

 

Korting persoonsgebonden budgetten

 

Invoering minimum eigen bijdrage AWBZ intramuraal

3. Wonen

Verhoging eigen bijdrage huurtoeslag

4. Onderwijs

Niet indexeren van de normbedragen in de studiefinanciering

5. Sociale Zekerheid

Korting AOW-partnertoeslag

 

Omvorming van de AOW-tegemoetkoming

 

Korting van tegemoetkomingen MKOB, Anw en AO

 

Ziektewetmaatregelen

6. Overig

Versobering uitbetaling algemene heffingskorting

 

Verhoging accijns op tabak

 

Maatregelen rond transitie BES

+

 

Verruiming mogelijkheden kwijtschelding lokale lasten

+

 

Maatregelen op het terrein van Justitie

Mede door deze maatregelen treedt er spreiding op in de koopkrachtontwikkeling. De spreiding in het koopkrachtbeeld als gevolg van de bovenstaand maatregelen wordt getoond in figuur 6.4.1. De meeste maatregelen die grote groepen burgers raken – waaronder de aanpassing van het kindgebonden budget, de bezuiniging op de kinderopvangtoeslag, de bezuiniging op de huurtoeslag, de kortingen op de tegemoetkomingen voor oudere belastingplichtigen (MKOB), Anw en arbeidsongeschikten en de versobering van de uitbetaling van de algemene heffingskorting – zijn meegenomen in de puntenwolk. Maatregelen die kleinere groepen raken – zoals de aanpassing van de TOG-indicatie, de maatregelen in de ziektewet, maatregelen op het terrein van justitie en de verruiming van kwijtschelding – dan wel waarvan gegevens ontbreken over wie precies geraakt worden – zoals geldt voor pakketmaatregelen in de ZVW en de korting op persoonsgebonden budgetten – zijn niet meegenomen in de puntenwolk. In de puntenwolk zijn overigens zelfstandigen niet opgenomen.

Figuur 6.4.1: statische koopkrachtontwikkeling huishoudens (op basis van MEV 2011)

Figuur 6.4.1: statische koopkrachtontwikkeling 						huishoudens (op basis van MEV 2011)

De specifieke maatregelen worden hieronder verder toegelicht.

Toelichting op de specifieke maatregelen

1. Kinderen

Verhogen kindgebonden budget vanaf het tweede kind en niet indexeren kinderbijslag en kindgebonden budget

In 2009 is de Wet Kindgebonden Budget ingevoerd. Hierdoor ontvangen ouders met een inkomen tot ongeveer anderhalf keer modaal een bedrag dat afhankelijk is van het aantal kinderen. In 2011 worden de bedragen van het kindgebonden budget voor tweede en volgende kinderen eenmalig verhoogd. De nieuwe bedragen voor het kindgebonden budget worden € 1 011 voor het eerste kind, € 488 voor het tweede kind (+ € 177), € 386 voor het derde kind (+ € 203), € 305 voor het vierde kind (+ € 199), € 203 voor het vijfde kind (+ € 152) en € 102 voor het zesde en volgende kind (+ € 51). Hier tegenover staat dat de bedragen voor het kindgebonden budget en de kinderbijslag niet worden geïndexeerd.

Het niet indexeren van de kinderbijslag en het kindgebonden budget heeft negatieve inkomenseffecten omdat zonder deze bezuinigingsmaatregel alle bedragen verhoogd zouden worden. Het verhogen van de bedragen voor het tweede en volgende kind heeft een positief inkomenseffect voor de huishoudens met meer dan één kind. Deze verhoging heeft vooral een positief inkomenseffect voor lage inkomens omdat een nominale verhoging relatief meer effect heeft voor lagere inkomens. Vanaf een inkomen van ongeveer anderhalf keer modaal heeft een verhoging van de bedragen geen enkel effect omdat er rond deze inkomensgrens geen recht meer bestaat op kindgebonden budget.

Bezuiniging kinderopvangtoeslag

In 2011 worden de percentages in de kinderopvangtoeslagtabel neerwaarts aangepast, waardoor huishoudens die gebruik maken van formele kinderopvang minder kinderopvangtoeslag ontvangen. Dit leidt voor deze huishoudens tot een gemiddeld negatief inkomenseffect van 1%. De maatregel is inkomensneutraal vormgegeven, wat inhoudt dat het inkomenseffect bij benadering gelijk is voor verschillende inkomensniveaus. Het effect kan per huishouden wel verschillen door een verschillend gebruik van kinderopvang (verschillend aantal afgenomen uren of een verschillende uurprijs). Door deze spreiding varieert het inkomenseffect onder de 495 000 (juli 2010) kinderopvanggebruikers tussen 0 en – 3%, waarbij de grote meerderheid zich tussen 0 en – 2% bevindt.

Wijziging indicatiestelling TOG

De Tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG) geeft ouders van gehandicapte kinderen recht op een tegemoetkoming van circa € 210 per kwartaal. Per 1 april 2010 is in de indicatie het criterium gewijzigd, waardoor alleen ouders van kinderen die geïndiceerd zijn voor tien of meer uren AWBZ-zorg per week recht krijgen op een tegemoetkoming. Tegelijkertijd is voor 2010 een extra vergoeding van € 1 460 geïntroduceerd voor TOG-gerechtigde alleenverdienershuishoudens.

Vanaf 1 oktober 2010 geldt het nieuwe indicatiecriterium ook voor «zittende» gevallen. Naar verwachting verliezen circa 35 000 huishoudens hierdoor hun tegemoetkoming. Als overgangsregime ontvangen zij nog wel twee kwartalen een halve tegemoetkoming. In 2011 ontvangen ouders die niet aan de nieuwe criteria voldoen hiermee nog € 105 (één kwartaal halve tegemoetkoming), tegen € 735 in 2010 (drie kwartalen gehele tegemoetkoming; één kwartaal halve tegemoetkoming). Voor een paar met twee kinderen en een modaal inkomen betekent dit in 2011 een inkomenseffect van ongeveer – 2,5%.

Hier staat tegenover dat er 11 000 nieuwe TOG-gerechtigden zijn door de wijziging van de TOG. Voor hen is er een positief inkomenseffect, dat deels (voor drie kwartalen) in 2010 neerslaat en deels (voor één kwartaal) in 2011. Voor een paar met twee kinderen en een modaal inkomen betekent dit in 2011 een inkomenseffect van ongeveer + 0,8% ten opzichte van 2010.

2. Zorg

Afbouw vermenigvuldigingsfactor fiscale regeling ziektekosten

Per 2009 is de Buitengewone Uitgavenregeling (BU) vervangen door de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg). De overgang van de Buitengewone Uitgavenregeling naar de Wtcg heeft in 2009 geresulteerd in een aanzienlijke spreiding in inkomenseffecten. Ook in 2011 zijn er, zij het in beperktere mate, inkomenseffecten samenhangend met de Wtcg.

Binnen de Wtcg is namelijk sprake van een nieuwe fiscale regeling voor specifieke ziektekosten. Binnen deze fiscale regeling kunnen kosten worden afgetrokken van ondermeer genees- en heelkundige hulp, voorgeschreven medicijnen, hulpmiddelen, reiskosten naar zorgaanbieders, diëten en extra kleding en beddengoed. In de Buitengewone Uitgavenregeling gold voor een aantal specifieke kostenposten een vermenigvuldigingsfactor van 2,13 bij huishoudens met een (gezamenlijk) verzamelinkomen tot circa € 32 000. In de nieuwe fiscale regeling blijft deze vermenigvuldigingsfactor gelden voor 65-plussers, maar wordt deze voor 65-minners afgebouwd: van 2,13 in 2009 naar 1,77 in 2010 en 1,40 in 2011 en verder. Hierdoor treden in 2011 negatieve inkomenseffecten op bij 65-minners met aftrekbare zorgkosten die onder de vermenigvuldigingsfactor vallen en een gezamenlijk verzamelinkomen tot circa € 32 000. De omvang van dit inkomenseffecten neemt toe met de hoogte van de specifieke ziektekosten. Verder neemt het inkomenseffect toe als de aftrekpost doorwerkt in het recht op inkomensafhankelijke regelingen zoals de zorgtoeslag en de huurtoeslag en dergelijke. Naar verwachting hebben in 2011 zo’n 325 000 huishoudens negatieve inkomenseffecten als gevolg van de afbouw van deze vermenigvuldigingsfactor naar het structurele niveau van 1,4. Het gaat hierbij voor 93% van de betrokken huishoudens om inkomenseffecten kleiner dan 1,5%.

Pakketmaatregelen en verhoging eigen bijdragen binnen de ZVW

Voor 2011 zijn diverse pakketmaatregelen voorgesteld binnen de Zorgverzekeringswet (ZVW). Zo wordt tandheelkunde voor 18 tot en met 21-jarigen geschrapt, evenals anticonceptie voor vrouwen ouder dan 21 jaar, extracties door tandheelkundig specialisten, gebruik van antidepressiva bij milde tot matige depressies en eenvoudige mobiliteitshulpen zoals krukken, loophekjes en rollators. Tevens wordt de eigen bijdrage voor fysiotherapie uitgebreid naar de eerste twaalf (in plaats van de eerste negen) behandelingen.

De beperking van het basispakket brengt met zich mee dat de door de verzekerde gemaakte kosten voor de zorg waar dit op van toepassing is toenemen. Dit effect treedt bijvoorbeeld op via het afsluiten van een aanvullende verzekering. Anderzijds zullen de eigen betalingen in het kader van het eigen risico voor sommige verzekerden afnemen. De verhoging van de eigen bijdrage voor fysiotherapie leidt tot extra uitgaven voor verzekerden die gebruik maken van dit type zorg. In de koopkrachtberekeningen is rekening gehouden met een gemiddelde toename van de eigen betalingen met ongeveer € 16 per volwassene als gevolg van de pakketmaatregelen en de verhoging van eigen bijdragen in de ZVW. De daadwerkelijke eigen betalingen zullen uiteraard per huishouden variëren afhankelijk van het zorggebruik.

De pakketbeperkingen en de verhoging van eigen bijdrage fysiotherapie leiden er toe dat minder zorgkosten hoeven te worden gedekt door premies voor de zorgverzekering. Het drukkend effect op de nominale en inkomensafhankelijke premie heeft positieve gevolgen voor het besteedbaar inkomen van alle verzekerden. Kanttekening hierbij is wel dat een drukkend effect op de nominale premie in veel gevallen wordt afgeroomd door een lagere zorgtoeslag. Het saldo-effect van hogere eigen betalingen en lagere premies is afhankelijk van het daadwerkelijke zorggebruik.

Korting persoonsgebonden budgetten

Voor 2011 is een korting voorzien van 3% op alle persoonsgebonden budgetten. Tevens worden de persoonsgebonden budgetten in 2011 niet geïndexeerd. Deze maatregel heeft negatieve inkomensgevolgen voor 126 000 huishoudens die een persoonsgebonden budget ontvangen. De omvang van het effect is afhankelijk van de hoogte van het persoonsgebonden budget.

Invoering minimum eigen bijdrage AWBZ intramuraal

Op dit moment betaalt een bewoner van een intramurale instelling met bijvoorbeeld alleen een AOW-uitkering een hoge eigen bijdrage intramuraal van rond € 450 per maand. Ook bewoners met alleen een Wajong-uitkering betalen een gemiddelde bijdrage die hoger is dan de € 400 per maand. In AWBZ-instellingen is echter een groep bewoners waarbij de hoge eigen bijdrage lager is dan € 400 per maand. Per 2011 wordt een maatregel genomen die er voor zorgt dat iedereen die langdurig in een AWBZ-instelling verblijft en geen thuiswonende partner heeft minimaal € 400 per maand eigen bijdrage betaalt.

Voor circa 23 000 mensen zal de eigen bijdrage door deze maatregel toenemen. De minister van VWS heeft de Tweede Kamer toegezegd nader te inventariseren om welke groepen van cliënten het precies gaat. Tevens gaat hij na hoe geregeld kan worden dat deze mensen na het betalen van de eigen bijdrage minimaal het bedrag aan zak- en kleedgeld ter vrije besteding overhouden.

3. Wonen

Verhoging eigen bijdrage huurtoeslag

Met ingang van 1 januari 2011 wordt de eigen bijdrage in de huurtoeslag met € 0,86 per maand extra verhoogd. Dit ter invulling van een in de begroting van 2010 aangekondigde bezuiniging in de huurtoeslag. Deze maatregel raakt alle circa één miljoen ontvangers van huurtoeslag. Inkomenseffecten van deze maatregel liggen tussen de 0 en maximaal – 0,1% voor huishoudens met een inkomen op het sociaal minimum.

4. Onderwijs

Niet indexeren van de normbedragen in de studiefinanciering

In 2011 worden de normbedragen die gelden voor de basis- en aanvullende beurs niet geïndexeerd. Indexatie vindt normaal gesproken plaats op basis van de systematiek t-2. Het niet indexeren van de basisbeurs heeft een negatief inkomenseffect voor alle studenten met een recht op de basisbeurs. Het niet indexeren van de aanvullende beurs heeft alleen een negatief inkomenseffect voor de studenten waarvan de ouders minder dan € 45 000 verdienen. In 2011 hebben naar schatting 246 600 studenten een gehele of gedeeltelijke aanvullende beurs.

5. Sociale zekerheid

Korting AOW-partnertoeslag

Gehuwde AOW-gerechtigden ontvangen in principe 50% van het nettominimumloon per maand. Als beide partners 65 jaar of ouder zijn ontvangen zij dus samen 100%. Zolang één van de partners nog geen 65 jaar is bestaat er recht op een partnertoeslag, die tot en met 2010 maximaal 50% van het netto minimumloon bedraagt. De uiteindelijke hoogte van de partnertoeslag is afhankelijk van de inkomsten van de jongere partner.

AOW’ers die vanaf 1 januari 2011 recht hebben dan wel recht krijgen op een partnertoeslag voor de jongere partner, krijgen vanaf deze datum te maken met een korting op de toeslag. De hoofdregel is een generieke korting van 8%. Indien echter het gezamenlijke inkomen onder de 110% van het wettelijk minimumloon (WML) ligt, dan wordt de partnertoeslag niet gekort. Huishoudens met een gezamenlijk inkomen dat net boven 110% van het WML worden gekort tot deze grens. In dergelijke gevallen valt de korting dus lager uit dan 8%. Het aantal huishoudens dat te maken heeft met deze maatregel bedraagt 161 000.

Gemiddeld ontvangt een AOW’er met partnertoeslag ongeveer € 6 400 bruto per jaar aan partner-toeslag. Een korting van 8% houdt in dat een huishouden ongeveer € 500 per jaar minder ontvangt. Voor huishoudens met beperkte extra inkomsten bovenop de AOW, die net boven de inkomensgrens van 110% WML zitten betekent dit een inkomensdaling van maximaal 3%. Bij toenemende aanvullende inkomsten neemt het procentuele inkomenseffect af. Aangezien de meeste 65-plussers aanvullende inkomsten (bijvoorbeeld in de vorm van aanvullend pensioen) hebben, is het inkomenseffect over het algemeen lager.

Omvorming van de AOW-tegemoetkoming

De AOW-tegemoetkoming is een koopkrachtinstrument bedoeld om ouderen gericht te kunnen ondersteunen in de koopkracht. De AOW-tegemoetkoming is een bedrag bovenop de AOW-uitkering. De AOW-tegemoetkoming bedraagt in 2010 € 411 euro per jaar. Deze AOW-tegemoetkoming wordt omgevormd naar een koopkrachtregeling voor oudere belastingplichtigen (MKOB). Dit betekent dat oudere niet-belastingplichtigen het recht op de tegemoetkoming verliezen. Dit zijn AOW-ers die in het buitenland wonen en niet in Nederland belasting betalen. Deze maatregel heeft alleen inkomenseffecten voor AOW-ers die in het buitenland wonen. Het gaat hier om ongeveer 260 000 AOW-ers. Het precieze inkomenseffect is onder andere afhankelijk van het fiscale stelsel in het betreffende land en de hoogte van het inkomen.

Korting van tegemoetkomingen MKOB, Anw en AO

De tegemoetkomingen voor oudere belastingplichtigen (MKOB), nabestaanden (Anw) en arbeidsongeschikten (WAO, WIA, WAZ en Wajong) worden in 2011 gekort. Bij de Anw-tegemoetkoming gaat het om een bruto toeslag op de feitelijke uitkering die maandelijks aan alle Anw-gerechtigden wordt verstrekt. De AO-tegemoetkoming betreft een netto bedrag dat jaarlijks wordt uitgekeerd aan degenen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering van het UWV die ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn. Normaliter worden deze tegemoetkomingen jaarlijks geïndexeerd. In de begroting 2010 was reeds aangekondigd dat deze tegemoetkomingen in 2010 en 2011 niet geïndexeerd zouden worden. Daarnaast worden de tegemoetkomingen in 2011 gekort met een bedrag van € 14. Als gevolg van het achterwege laten van de indexering en de korting van de MKOB hebben ouderen met alleen AOW te maken met een negatief inkomenseffect van ca. 0,2%. Voor de korting van de andere tegemoetkomingen gelden vergelijkbare inkomenseffecten. Overigens staat tegenover de verlaging van de MKOB wél een verhoging van de ouderenkorting. De inkomenseffecten als gevolg van de verlaging van de MKOB en de verhoging van de ouderenkorting zijn ook meegenomen in het standaardbeeld.

Ziektewet-maatregelen

In de Ziektewet (ZW) wordt een aantal maatregelen genomen die inkomensefffecten in 2011 hebben. Zo worden de inkomsten van iemand met het recht op ziekengeld die – deels – werkt voortaan verrekend met het ziekengeld, waarbij een vast percentage van de inkomsten is vrijgesteld. Deze systematiek wordt ook gehanteerd in de WIA. In de huidige situatie in de ZW bestaat er een vrijstelling van arbeidsinkomsten tot een bepaald bedrag en daarboven vindt volledige verrekening plaats van de inkomsten met het ziekengeld. Dit heeft negatieve inkomenseffecten voor iedereen, die werkt in de ZW. De omvang van het inkomenseffect is afhankelijk van de hoogte van de bijverdienste.

Een tweede maatregel is dat het recht op WW in 2011 niet meer wordt verlengd als iemand een periode van de tijd ziek is. Zodra een werkloze ziek wordt dan komt hij of zij in de ziektewet terecht. In de periode dat iemand in de ziektewet zit wordt in de nieuwe situatie dus ook WW-recht verbruikt. Dat betekent bijvoorbeeld dat een zieke werkloze na een twee jaar durende ziekteperiode twee jaar recht op WW heeft verbruikt. Dit heeft negatieve inkomenseffecten voor zieke WW-ers. Zij komen met deze maatregel eerder in de bijstand terecht.

6. Overig

Versobering uitbetaling algemene heffingskorting

Voor iedere belastingplichtige geldt de algemene heffingskorting. De algemene heffingskorting vermindert de verschuldigde inkomstenbelasting. De algemene heffingskorting is in beginsel dan ook niet hoger dan de verschuldigde inkomstenbelasting. Hierdoor kunnen niet of weinig verdienende belastingplichtigen de algemene heffingskorting niet of niet helemaal te gelde maken. Voor niet of weinig verdienende partners geldt hierop een uitzondering voor zover hun partner inkomstenbelasting verschuldigd is. In dat geval wordt de algemene heffingskorting uitbetaald aan de niet of weinig verdienende partner.

Het gevolg van de uitbetaling van de algemene heffingskorting is dat een partner die zich niet op de arbeidsmarkt begeeft of een kleine deeltijdbaan heeft een kleinere prikkel tot (meer) werken ervaart. De uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de niet of weinig verdienende partner wordt om die reden sinds 2009 stapsgewijs (in 15 jaar met 6 2/3%-punt per jaar) afgebouwd. Het wordt zo voor de minstverdienende partner meer lonend om te gaan werken. Er wordt gestreefd naar een zekere balans tussen de inkomenspositie van kostwinnersgezinnen en de participatiebevordering van niet of weinig verdienende partners. Daarom bestaat een uitzondering op de beperking: gezinnen met een kind van vijf jaar of jonger. Voor hen blijft de uitbetaling van de algemene heffingskorting onverkort van toepassing. Daarnaast bestaat een uitzondering voor partners die geboren zijn voor 1 januari 1972; ook voor hen blijft de uitbetaling van de algemene heffingskorting onverkort van toepassing. In totaal hebben circa 120 000 huishoudens wél te maken met de versobering van de uitbetaling van de algemene heffingskorting. Voor een alleenverdiener met een modaal inkomen en twee kinderen gaat het hierbij om een inkomenseffect van crica 0,5%.

Verhoging accijns op tabak

In 2011 wordt de accijns op sigaretten en shag verhoogd. De prijs stijgt door de verhoging van de accijns met bijvoorbeeld ongeveer 26 cent voor een pakje sigaretten van 19 stuks. Deze beleidsmatige prijsstijging werkt ook door in het consumentenprijsindexcijfer, en het gemiddelde effect zit hiermee in de koopkrachtcijfers verwerkt. De daadwerkelijke effecten zijn afhankelijk van het rookgedrag binnen een huishouden.

Maatregelen rond transitie BES

De transitie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba naar bijzondere gemeenten van Nederland per 10 oktober 2010 heeft ook gevolgen voor de inkomens van de inwoners van de BES. Het uitgangspunt voor de transitie is steeds geweest dat niemand er op achteruit gaat. Maatregelen die spelen zijn onder andere de invoering van een nieuw belastingstelsel, verhoging van het ouderdomspensioen (AOV), verhoging van het nabestaandenpensioen (AWW), verhoging van de onderstandsuitkeringen en aanpassing van het minimumloon naar het niveau van Bonaire. Naast deze maatregelen wordt gewerkt aan verbetering van de sociaal-economische situatie op onder andere het terrein van scholing en arbeidsmarkt.

Verruiming mogelijkheden kwijtschelding lokale lasten

Het is het streven per 2011 de mogelijkheden te verruimen kwijtschelding te verlenen van belastingen en heffingen die door gemeenten, provincies of waterschappen worden geheven. Decentrale overheden krijgen de mogelijkheden om bij de beoordeling van de kwijtscheldingsaanvraag uit te gaan van de ruimere vermogensnormen uit de Wet werk en bijstand in plaats van de normen uit de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 zoals deze nu gelden. De nadere regels met betrekking tot de wijze waarop de kosten van bestaan in aanmerking worden genomen blijven daarnaast gewoon bestaan. Daarnaast wordt de mogelijkheid gecreëerd voortaan zelfstandige ondernemers op gelijke voet als particulieren in aanmerking te laten komen voor kwijtschelding van lokale belastingen. De kwijtschelding in dit voorstel kan alleen lokale belastingen betreffen die géén relatie hebben met een onderneming die door de belastingplichtige wordt gedreven of een beroep betreffen dat door hem wordt uitgeoefend.

De gemeenteraad, provinciale staten of het algemeen bestuur kunnen besluiten al dan niet van deze ruimere mogelijkheden gebruik te maken. In het geval van deze mogelijkheden gebruik wordt gemaakt heeft dat positieve inkomenseffecten voor huishoudens met een vermogen onder de ruimere norm en voor zelfstandigen met een inkomen onder de inkomensnorm om voor kwijtschelding in aanmerking te komen. Deze norm verschilt per gemeente.

Het wetsvoorstel rond verruiming van de kwijtschelding is ingediend bij de Tweede Kamer en wacht op behandeling. Insteek is wel om het wetsvoorstel op 1 januari 2011 in werking te laten treden.

Maatregelen op het terrein van justitie

De boetes stijgen in 2011 met 15%. Deze stijging werkt niet door in de koopkrachtcijfers omdat boetes door het CBS niet worden meegenomen bij de berekening van de consumentenprijsindex. Daarnaast worden de griffierechten verhoogd met een totale budgettaire opbrengst van € 15 mln. Deze verhoging is wel verwerkt in de consumentenprijsindex, en het gemiddelde effect zit hiermee in de koopkrachtcijfers verwerkt. De daadwerkelijke effecten zijn afhankelijk van de te betalen boetes en griffierechten per huishouden.

6.5 Bijlage subsidies

In deze bijlage wordt een overzicht gegeven van de subsidies van het Ministerie van SZW. Daarbij wordt aangesloten bij het Subsidie Overzicht Rijk (SOR). De minister van Financiën heeft het SOR 2010 in maart aan de Tweede Kamer aangeboden.

Definitie subsidie

In het SOR wordt de subsidiedefinitie van de Algemene wet bestuursrecht gebruikt. De Algemene wet bestuursrecht definieert een subsidie als volgt (artikel 4.21 Awb):

«De aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten».

Artikel 4.21, lid 3 specificeert de definitie nader:

«De subsidietitel is niet van toepassing op de aanspraak op financiële middelen die wordt verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat uitsluitend voorziet in verstrekking aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld.»

Uit lid 3 kan afgeleid worden dat specifieke uitkeringen aan gemeenten of provincies volgens deze definitie geen subsidies zijn.

Overzicht subsidies

Binnen het SOR wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies uit hoofde van subsidieregelingen en uit hoofde van de Kaderwet SZW. Subsidieregelingen zijn regelingen die door het Ministerie van SZW zijn ingesteld. De Kaderwet SZW is een algemene titel op grond waarvan partijen een subsidieverzoek kunnen indienen bij het Ministerie van SZW.

Tabel 6.5.1 Subsidies uit hoofde van subsidieregelingen (x € 1 000)

Artikel

Omschrijving

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

42 OD 2

Omscholingsbonus

550

25 500

     

42 OD 3

Raakvlak onderwijs arbeidsmarkt

 

700

700

    

42 OD 3

Subsidies stimulering leeftijdsbewust beleid

1 354

368

     

43 OD 1

Kwaliteit Arbeidsverhoudingen

291

334

515

515

515

515

515

43 OD 4

Jaar van de gelijke kansen

39

      

47 OD 2

Scholing jonggehandicapten

9 000

15 800

13 300

13 300

13 300

13 300

13 300

47 OD 2

Stagejobcoach

 

4 000

2 000

    

47 OD 2

Wajong adviesvouchers

 

3 000

3 000

3 000

3 000

3 000

3 000

97 OD 1

Regeling Bedrijfsverzamelgebouwen

50

9

127

    

97 OD 1

Regeling schoonmaakdiensten particulieren

501

      

RBB1

Europees Jaar van de Bestrijding van Armoede en Sociale Uitsluiting

 

280

     
 

Totaal subsidieregelingen

11 785

49 991

19 642

16 815

16 815

16 815

16 815

XNoot
1

Rekening buiten begrotingsverband

Toelichting

De daling van de omvang van de subsidies wordt vooral ingegeven door het aflopen van de scholingsbonus.

Tabel 6.5.2 Subsidies uit hoofde van de Kaderwet (x € 1 000)

Artikel

Omschrijving

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

41 OD 2

Inkomensbeleid

40

40

45

5

5

5

5

42 OD 3

Breed initiatief maatschappelijke binding

434

224

     

42 OD 3

Subsidies doelgroepen

1 986

2 106

1 671

1 778

1 778

1 778

1 778

43 OD 2

Stichting Scharlaken

  

80

    

43 OD 4

Subsidies Expertisecentrum Leeftijd

212

244

409

408

408

408

408

44 OD 1

Subsidies arbeidsomstandigheden

12 364

11 695

10 428

14 876

15 876

15 876

15 876

45 OD 2

Pensioenen

299

160

160

160

160

160

160

47 OD 2

Stichting Blik op Werk

315

150

     

47 OD 2

Subsidies re-integratie (o.a. IPW) en Cliëntenraden

2 610

2 001

994

662

662

662

662

48 OD 1

Pilots Wet Sociale Werkvoorziening

3 922

1 864

831

240

755

  

98 OD 1

NIBUD (aan de hand van onderzoeksprogramma)

323

312

304

304

304

304

304

98 OD 1

Projectsubsidies

32

322

1 102

1 102

1 102

1 102

1 102

 

Totaal Kaderwet SZW

22 537

19 118

16 024

19 535

21 050

20 295

20 295

Toelichting

Deze tabel geeft een overzicht van de middelen die in de begroting van SZW beschikbaar zijn voor subsidies (uit hoofde van de Kaderwet).

6.6 Lijst met afkortingen

AD

Algemene doelstelling

AFM

Autoriteit Financiële Markten

AI

Arbeidsinspectie

AIO

Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen

AKO

Algemeen Ketenoverleg

AKW

Algemene Kinderbijslagwet

AMvB

Algemene Maatregel van Bestuur

ANW

Algemene Nabestaandenwet

Aof

Arbeidsongeschiktheidsfonds

AOV BES

Algemene Ouderdomsverzekering BES-eilanden (Bonaire, St. Eustatius en Saba)

AOW

Algemene Ouderdomswet

Arbo

Arbeidsomstandigheden

ATW

Arbeidstijdenwet

avv

Algemeen verbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

Awb

Algemene wet bestuursrecht

AWBZ

Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

AWf

Algemeen Werkloosheidsfonds

AWW BES

Algemene Weduwen- en Wezenverzekering BES-eilanden (Bonaire, St. Eustatius en Saba)

BBA

Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen

bbp

bruto binnenlands product

Bbz

Besluit bijstandsverlening zelfstandigen

BES

Bonaire, St. Eustatius en Saba

bhv

Bedrijfshulpverlening

BIA

Beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria

BIKK

Bijdragen in de kosten van heffingskortingen

BKWI

Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen

BUIG

Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten

BVG

Bedrijfsverzamelgebouwen

BW

Burgerlijk Wetboek

cao

collectieve arbeidsovereenkomst

CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

CEP

Centraal Economisch Plan

CPB

Centraal Planbureau

CWI

(voormalig) Centra voor Werk en Inkomen

DNB

De Nederlandsche Bank

EBB

Enquête Beroepsbevolking

EQUAL

Transnationaal programma van de Europese Unie gericht op het creëren van gelijke kansen en het bestrijden van discriminatie op de arbeidsmarkt

ESF

Europees Sociaal Fonds

EU

Europese Unie

EVC

Erkenning van Verworven Competenties

fte

fulltime equivalent (=voltijdbaan)

FTK

Financieel Toetsingskader

GBA

Gemeentelijke Basisadministratie

IAS

Instituut Asbestslachtoffers

IAU

Incidentele aanvullende uitkering

IB

Inlichtingenbureau

ICT

Informatie- en Communicatie Technologie

ID-banen

Instroom, doorstroombanen

IOAW

Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

IOAZ

Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

IOW

Inkomensvoorziening oudere werklozen

IPW

Innovatie Programma Werk en bijstand

IVA

Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten

IWI

Inspectie Werk en Inkomen

KGB

Kindgebonden budget

KOT

Kinderopvangtoeslag

MAU

Meerjarige aanvullende uitkering

MEV

Macro-Economische Verkenning

mkb

midden- en kleinbedrijf

MKOB

Mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming voor oudere belastingplichtigen

NEA

Nationale enquête arbeidsomstandigheden

Nug

Niet-uitkeringsgerechtigde

OD

Operationele doelstelling

OESO

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling

O&O-fondsen

Opleiding- en ontwikkelingsfondsen

OOP

Out of pocket kosten

OR

Ondernemingsraad

PSW

Pensioen- en Spaarfondswet

RCN

Rijksdienst Caribisch Nederland

RHB

Rijkshoofdboekhouding

RI&E

Risico Inventarisatie en Evaluatie

ROC

Regionaal Opleidingscentrum

RWI

Raad voor Werk en Inkomen

RWT

Rechtspersoon met een wettelijke taak

SCP

Sociaal en Cultureel Planbureau

SEC

Subsidie Expertise Centrum

SER

Sociaal Economische Raad

SIOD

Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst

Sisa

Single information, single audit

SOR

Subsidie Overzicht Rijk

STA

Subsidieregeling Totstandkoming Arbocatalogi

STAP

Stimulering Arbeidsparticipatie

STAR

Stichting van de Arbeid

SUWI

Structuur Uitvoering Werk en Inkomen

SVB

Sociale Verzekeringsbank

Sw-bedrijven

Sociale werkvoorzieningsbedrijven

SZA

Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt

SZW

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

TAS

Regeling Tegemoetkoming asbestslachtoffers

TBA

Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen

TK

Tweede Kamer

TOG

Tegemoetkoming Onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen

Tri

Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten

TW

Toeslagenwet

UWV

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

Vazalo

Voorzieningen arbeid en zorg alleenstaande ouders

VNG

Vereniging Nederlandse Gemeenten

Waadi

Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs

WAMIL

Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Militairen

WAO

Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering

WAV

Wet Arbeid Vreemdelingen

WAZ

Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen

WAZO

Wet arbeid en zorg

WBO

Wet op de bedrijfsorganisatie

WEOR

Wet op de Europese Ondernemingsraden

WAJONG

Wet Werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten

WGA

Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten

WIA

Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen

WIJ

Wet investeren in jongeren

Wmco

Wet melding collectief ontslag

WML

Wet Minimumloon en minimumvakantiebijslag

WOR

Wet op de Ondernemingsraden

Wsw

Wet sociale werkvoorziening

WTCG

Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten

WTV

Werktijdverkorting

WVA

Wet Vermindering Afdracht Loonbelasting en Premie Volksverzekeringen

WW

Werkloosheidswet

WWB

Wet Werk en Bijstand

WWIK

Wet Werk en Inkomen Kunstenaars

ZBO

Zelfstandige Bestuursorgaan

ZW

Ziektewet

zzp’er

zelfstandige zonder personeel

6.7 Trefwoordenregister

Activerende sociale zekerheid 7, 65

Administratieve lasten 4, 35, 127, 166, 171

Adoptieverlof 48, 49

Agentschap SZW 3, 95, 97, 133, 136, 140, 141, 142, 143, 144

AIO 112, 113, 118, 119, 187, 210

AKW 20, 124, 160, 187, 210

Algemeenverbindendverklaring 45

Anw 18, 102, 103, 104, 111, 112, 114, 116, 117, 130, 131, 132, 161, 169, 187, 190, 191, 192, 193, 195, 196, 197, 198, 199, 200, 205

AOW 8, 14, 15, 17, 18, 19, 24, 26, 52, 54, 59, 88, 111, 112, 113, 114, 115, 117, 118, 119, 125, 127, 129, 130, 131, 161, 169, 171, 176, 181, 187, 189, 191, 192, 193, 194, 195, 196, 198, 199, 200, 204, 205, 210

Arbeid en zorg 47, 48, 71, 119, 173, 179, 183, 211, 212

Arbeidsduur 47, 49

Arbeidsinspectie 13, 19, 20, 38, 39, 46, 49, 55, 56, 138, 150, 164, 172, 185, 210

Arbeidskorting 15, 22, 24, 25, 27, 32, 33, 38

Arbeidskosten 34, 35, 36, 40

Arbeidsmarkt 2, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 16, 17, 19, 21, 22, 23, 25, 30, 31, 34, 37, 38, 41, 46, 49, 50, 77, 82, 83, 88, 94, 95, 96, 98, 100, 102, 104, 107, 115, 167, 169, 170, 173, 176, 177, 178, 186, 189, 193, 206, 207, 208, 210, 211

Arbeidsmigratie 11, 13

Arbeidsomstandigheden 10, 21, 52, 53, 54, 55, 56, 57, 152, 168, 186, 187, 209, 210, 211

Arbeidsongeschiktheid 19, 31, 32, 33, 52, 66, 68, 73, 74, 78, 79, 80, 82, 85, 86, 97, 98, 116, 119, 176, 178, 180, 184, 190, 191, 192, 196, 197, 198, 205, 210, 211, 212

Arbeidsparticipatie 2, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 13, 14, 21, 22, 27, 30, 31, 32, 33, 36, 37, 38, 39, 40, 43, 51, 52, 70, 76, 82, 94, 102, 103, 105, 106, 108, 136, 150, 155, 168, 169, 170, 180, 182, 211

Arbeidsrechtelijke bescherming 11, 21, 41

Arbeidstijden 9, 48, 52, 54, 55, 56, 57, 170, 173, 179, 181, 210

Arbeidsuitval 52

Arbeidsverhoudingen 2, 21, 41, 44, 45, 46, 136, 151, 208, 210

Arbocatalogus 55, 56

Armoede 14, 22, 26, 27, 28, 66, 71, 87, 88, 89, 90, 92, 172, 208

Asbestslachtoffers 111, 123, 124, 126, 160, 210, 211

Baten-lastendienst 1, 2, 3, 136, 140, 148

Bbz 68, 69, 70, 75, 86, 90, 210

BES 3, 4, 15, 59, 67, 72, 91, 92, 95, 97, 103, 112, 113, 120, 121, 136, 163, 164, 165, 193, 200, 207, 210

Bevallingsverlof 43, 48, 49, 172

BIA 67, 68, 85, 86, 154, 210

Bijstand 15, 19, 27, 28, 31, 65, 66, 67, 68, 69, 70, 71, 86, 87, 88, 89, 90, 91, 101, 102, 103, 113, 119, 135, 154, 184, 186, 187, 190, 191, 192, 193, 206, 207, 210, 211, 212

BIKK 19, 130, 131, 161, 210

BKWI 95, 96, 156, 186, 187, 210

Brugbanen 13, 102

Crisis 5, 6, 12, 14, 15, 16, 17, 30, 31, 35, 39, 62, 69, 72, 76, 77, 86, 87, 95, 98, 172, 189, 191, 192, 194

DeeltijdPlus 42

Deeltijdval 26, 27, 28

Deeltijd-WW 16

EQUAL 210

ESF 20, 36, 94, 95, 97, 140, 141, 143, 173, 210

Etnische minderheden 38, 49

Ex-mijnwerkers 133

Gehandicapten 8, 9, 32, 33, 65, 78, 82, 83, 97, 108, 130, 197, 202, 212

Gelijke behandeling 41, 44, 48, 49, 50

Handhaving 4, 19, 20, 41, 42, 46, 47, 52, 53, 54, 55, 58, 65, 67, 71, 75, 77, 78, 79, 80, 81, 91, 94, 106, 116, 117, 118, 119, 120, 121, 135, 138, 154, 155, 163, 165, 175, 182, 187

Herintredersval 26, 27, 28

ID-banen 133, 156, 157, 162, 210

Inkomensbeleid 2, 21, 22, 24, 25, 26, 136, 150, 200, 209

Inkomensbescherming 2, 66, 72, 73, 75, 82, 91, 112, 113, 117, 120, 136, 153, 159

Inkomensontwikkeling 22, 23, 25

Inkomensvoorziening 58, 67, 68, 69, 70, 73, 75, 78, 82, 85, 86, 87, 89, 90, 91, 112, 113, 118, 176, 210, 211

Inlichtingenbureau 71, 86, 186, 187, 210

Inspectie Werk en Inkomen 1, 3, 136, 138, 145, 187, 211

IOAW 68, 69, 70, 75, 86, 90, 210

IOAZ 68, 69, 70, 75, 86, 90, 211

IOW 67, 75, 77, 78, 92, 113, 119, 153, 176, 211

IVA 72, 73, 78, 79, 81, 130, 196, 211

Jeugdwerkloosheid 15, 16, 19, 31, 32, 34, 39, 168, 169, 182, 192, 193

Jongeren 9, 16, 31, 32, 34, 36, 37, 38, 39, 51, 68, 70, 77, 82, 86, 88, 89, 90, 102, 154, 155, 168, 169, 180, 182, 212

Jonggehandicapten 68, 82, 83, 97, 178, 180, 186, 208, 212

Kinderarbeid 55

Kinderbijslag 24, 25, 124, 167, 200, 201, 210

Kinderopvang 15, 24, 26, 27, 124, 141, 143, 174, 195, 196, 200, 202, 211

Kindgebonden budget 15, 24, 25, 27, 124, 200, 201, 202, 211

Koopkracht 15, 17, 19, 22, 24, 25, 26, 115, 123, 125, 127, 131, 161, 180, 193, 194, 200, 201, 203, 205, 207, 211

Kunstenaars 68, 70, 86, 88, 186, 212

Langdurigheidstoeslag 179

Leeftijdsbewust beleid 49, 208

Leenbijstand 88, 89, 90

Levensloopregeling 41, 43, 48, 49, 173

Loonderving 119, 120

Loondoorbetaling 74, 78, 119, 120, 184

Loonkostensubsidie 13, 97, 98, 102, 103, 184

Loonontwikkeling 15, 24, 25, 137, 200

Loonvorming 44

Medezeggenschap 44, 45, 46, 62, 63, 64, 168, 175, 181, 183

Minimumloon 13, 15, 24, 26, 27, 28, 42, 46, 83, 84, 91, 112, 116, 118, 119, 120, 179, 185, 195, 204, 205, 207, 212

MKOB 17, 18, 20, 24, 111, 115, 123, 124, 125, 127, 128, 131, 160, 161, 193, 200, 205, 211

Naleving 4, 21, 41, 46, 54, 55, 56, 78, 80, 81, 90, 91, 106, 112, 117, 119, 135, 167, 177

Ontslag 11, 12, 16, 17, 41, 46, 47, 61, 76, 78, 91, 95, 166, 170, 176, 186, 212

Ouderen 7, 8, 10, 15, 21, 24, 25, 32, 33, 38, 39, 40, 49, 53, 58, 67, 76, 112, 113, 118, 127, 169, 176, 182, 205, 210

Ouderschapsverlof 43, 48, 49, 61, 170, 183

Participatiebudget 19, 69, 86, 95, 96, 97, 102, 156, 157

Partnertoeslag 17, 18, 19, 115, 118, 119, 181, 193, 200, 204, 205

Pensioen 2, 4, 7, 8, 14, 15, 17, 21, 24, 25, 58, 59, 60, 61, 62, 63, 64, 113, 114, 117, 118, 121, 136, 153, 168, 172, 173, 174, 176, 181, 182, 183, 185, 186, 187, 193, 200, 205, 207, 209, 211

Pensioenregelingen 21, 58, 59, 60, 61, 62, 171

Preventie 16, 55, 56, 66, 72, 87, 100, 138

Re-integratie 2, 4, 12, 18, 19, 20, 33, 40, 65, 69, 79, 86, 94, 95, 96, 97, 98, 99, 101, 102, 103, 104, 105, 136, 156, 157, 170, 171, 183, 184, 186, 190, 191, 209

RWT 2, 186, 211

Scholing 10, 15, 17, 30, 31, 32, 33, 36, 69, 70, 71, 100, 169, 170, 171, 178, 207, 208

Schuldhulpverlening 14, 15, 16, 72, 86, 87, 89, 90, 92, 171, 179, 193

Silicoseregeling 133

Sociale fondsen 2, 129, 132, 136, 161, 189, 197, 198, 199

Sociale werkvoorziening 2, 33, 65, 84, 106, 107, 136, 158, 191, 211, 212

Sociale zekerheid 4, 6, 13, 52, 94, 111, 115, 148, 149, 157, 167, 175, 179, 180, 187, 189, 198, 204

Spaarfonds AOW 129, 130, 131, 132, 161

Startkwalificatie 32, 33, 36, 37, 40, 96, 177

Subsidie 2, 15, 23, 31, 34, 36, 37, 42, 44, 45, 53, 54, 55, 58, 95, 97, 108, 109, 133, 135, 136, 139, 140, 141, 143, 144, 148, 156, 163, 171, 208, 209, 211

SUWI 94, 96, 100, 101, 103, 168, 186, 187, 188, 211

SVB 90, 112, 113, 114, 115, 116, 117, 118, 119, 123, 124, 125, 126, 127, 129, 159, 160, 161, 163, 164, 184, 186, 187, 211

TAS 111, 123, 124, 126, 127, 128, 187, 211

TBA 85, 211

TOG 20, 111, 123, 124, 125, 126, 128, 160, 171, 187, 200, 201, 202, 211

Tri 68, 133, 154, 211

TW 55, 112, 113, 119, 120, 159, 210, 211

Uitkeringsgerechtigden 14, 15, 22, 33, 65, 66, 68, 79, 86, 91, 94, 95, 98, 99, 101, 102, 103, 113, 117, 121, 191, 196

UWV 11, 12, 16, 18, 19, 30, 32, 33, 37, 43, 46, 47, 49, 65, 66, 72, 75, 76, 78, 79, 80, 81, 82, 83, 84, 85, 86, 94, 95, 97, 98, 99, 100, 101, 102, 104, 107, 109, 112, 119, 120, 129, 130, 153, 154, 155, 156, 157, 163, 164, 169, 170, 171, 178, 179, 183, 184, 186, 187, 190, 195, 196, 199, 205, 211

Vazalo 67, 71, 87, 154, 211

Verlof 9, 21, 41, 43, 48, 61, 179, 181, 183

Verzuim 21, 52, 53, 54, 55, 143, 152, 192

Wajong 9, 18, 19, 33, 65, 67, 68, 82, 83, 84, 85, 92, 95, 97, 102, 107, 113, 119, 120, 131, 153, 154, 155, 156, 167, 168, 169, 171, 178, 180, 190, 191, 192, 193, 204, 205, 208

WAO 13, 17, 18, 72, 73, 78, 79, 81, 97, 98, 99, 102, 107, 113, 119, 130, 190, 191, 192, 193, 194, 195, 196, 198, 199, 205, 211

WAV 38, 39, 47, 180, 182, 211

WAZ 18, 72, 74, 78, 80, 81, 97, 98, 99, 102, 107, 113, 130, 190, 191, 192, 193, 194, 205, 212

Werk en inkomen 12, 68, 70, 73, 78, 86, 108, 145, 147, 187

WERKbedrijf 33, 94, 95, 99, 100

Werkloosheid 6, 11, 12, 15, 16, 22, 26, 27, 28, 30, 31, 36, 39, 65, 66, 69, 72, 74, 75, 76, 78, 88, 91, 101, 157, 177, 178, 181, 184, 190, 191, 192, 194, 195, 196, 197, 199, 210, 212

Werkplein 12, 16, 72, 82, 87, 94, 99, 100, 102, 109

Werktijdverkorting 11, 15, 46, 47, 73, 212

WGA 13, 67, 72, 73, 74, 78, 79, 81, 130, 173, 177, 178, 196, 212

WIA 17, 18, 33, 65, 73, 78, 79, 81, 92, 97, 98, 99, 102, 113, 167, 173, 176, 178, 179, 190, 191, 192, 193, 197, 205, 206, 212

WIJ 1, 2, 3, 16, 39, 69, 70, 71, 75, 86, 87, 89, 90, 92, 102, 212

Wsw 9, 10, 18, 19, 65, 95, 106, 107, 108, 109, 110, 181, 190, 191, 193, 212

WTCG 82, 212

WW 11, 12, 15, 16, 32, 47, 65, 67, 69, 70, 72, 73, 74, 75, 76, 77, 78, 85, 86, 92, 93, 96, 97, 98, 99, 101, 102, 103, 104, 112, 113, 114, 119, 120, 121, 141, 155, 159, 170, 171, 177, 183, 184, 186, 190, 191, 192, 195, 196, 197, 198, 206, 207, 210, 212

WWB 19, 20, 65, 68, 69, 70, 71, 75, 86, 87, 88, 89, 90, 94, 103, 104, 113, 154, 155, 159, 191, 212

WWIK 19, 67, 68, 69, 70, 75, 86, 90, 186, 212

ZBO 2, 20, 164, 165, 186, 212

Zorgverlof 48, 61, 173, 181

ZW 72, 74, 78, 80, 81, 113, 119, 120, 190, 191, 192, 196, 206, 212

Zwangerschapsverlof 172

Zzp 11, 170, 212