Het bericht ‘Koning krijgt ten onrechte subsidie voor het Loo’ |
|
Tjeerd de Groot (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Koning krijgt ten onrechte subsidie voor het Loo»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom de Kamer niet eerder over deze details is geïnformeerd?
De subsidie is opgenomen op de begroting van LNV, die jaarlijks door de Tweede Kamer wordt behandeld. De Kamer is hier ook over geïnformeerd bij brief in reactie op de motie Arissen (Kamerstuk 33 576, nr. 133) en bij de begrotingsbehandelingen van Begrotingshoofdstuk I en Algemene Zaken op 19 december 2017, 10 oktober 2018 en op 16 oktober 2019.
Kunt u bevestigen dat de Koning wordt vrijgesteld van bepaalde subsidievoorwaarden – zoals gemeld in de berichtgeving –, die voor anderen wel gelden?
De subsidie zoals deze aan het Kroondomein wordt verleend, is specifiek. Om dezelfde vergoedingen te hanteren is ervoor gekozen om de Subsidieverordening Natuur en Landschap 2016 Gelderland zo veel mogelijk naar analogie toe te passen. In vergelijking met deze SVNL 2016 Gelderland, is er voor gekozen om de maximale oppervlakte van 1 hectare ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer, niet van toepassing te verklaren op deze subsidie.
Bent u bereid alsnog opheldering te verschaffen aan de Kamer over de precieze afspraken rondom de subsidies voor het Kroondomein alsmede de redenen voor de afwijkingen van de «model-voorwaarden»?
De precieze afspraken kunt u vinden in de meegestuurde subsidiebeschikking2. Voor een uitgebreidere motivatie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 en 4 van de Kamervragen gesteld door het lid Wassenberg, die eerder in deze brief beantwoord zijn.
Bent u bereid de subsidiebeschikking met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb de subsidiebeschikking als bijlage bij deze brief opgenomen.
In hoeverre bent u het eens met de uitspraken van onder andere emeritus-hoogleraar notarieel recht Martin Jan van Mourik dat deze afwijkingen c.q. constructie onvoldoende juridische basis heeft en zorgt voor ongelijke behandeling?
De subsidie is rechtmatig en zorgvuldig verstrekt. Graag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 van de vragen die gesteld zijn door het lid Wassenberg.
Bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden over het verloop van de juridische procedure die door Stichting De Faunabescherming is gestart om de subsidiebeschikking aan te vechten?2
Ja. Over de uitkomst hiervan zal ik u informeren.
Kunt u herbevestigen dat een eventuele verlenging dan wel nieuwe verlening van subsidie voor het onderhoud en beheer van Het Loo eerst aan de Kamer voorgelegd wordt, zodat deze in de gelegenheid wordt gesteld zich over de voorwaarden uit te spreken alvorens deze opnieuw worden vastgesteld?
De huidige subsidie loopt door tot en met 31 december 2021. Mocht er sprake zijn van een nieuwe aanvraag, dan zal ik de Kamer voorafgaande aan de eventuele toekenning van een nieuwe subsidie informeren.
De kosten van de gevolgen van de stikstofuitspraak |
|
Frank Futselaar (SP), Sandra Beckerman (SP) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en milieu) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Waar is het bedrag van 500 miljoen euro dat het kabinet uittrekt voor de stikstofcrisis op gebaseerd, en is dit voldoende voor de korte en lange termijn?1
Het kabinet heeft besloten tot de instelling van een begrotingsreserve Stikstof van € 500 miljoen voor nieuwe bron- en natuurherstelmaatregelen. De aard en timing van maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek is nog onzeker. De € 500 miljoen wordt gedekt uit de onderschrijding van het budget in 2019 (zie Najaarsnota). Het bedrag van € 500 miljoen is afgeleid van de beschikbare budgettaire ruimte binnen het uitgavenplafond. Randvoorwaardelijk voor aanwending van deze middelen is dat eerst in kaart wordt gebracht welke (kostenefficiënte) bronmaatregelen en natuurherstelmaatregelen genomen kunnen worden, wat deze opleveren qua vermindering van stikstofdepositie en bijdrage aan natuurherstel en wat de budgettaire gevolgen van de maatregelen zijn. Hierna zal ook pas duidelijk zijn of het bedrag van € 500 miljoen voldoende is.
Komt de aangekondigde 500 miljoen euro in het geheel uit de «woningbouwimpuls» van 1 miljard euro, die is aangekondigd op Prinsjesdag, of zijn er andere dekkingen van de 500 miljoen?
De begrotingsreserve Stikstof van € 500 miljoen is aanvullend op de € 1 miljard die gereserveerd staat voor de «woningbouwimpuls». De begrotingsreserve van € 500 miljoen is gevuld door onderschrijding in 2019 (zie Najaarsnota).
Hoeveel van de 1 miljard euro aan «woningbouwimpuls» gaat daadwerkelijk naar woningbouw, hoeveel naar infrastructuur en hoeveel naar de gevolgen van de stikstofuitspraak en kunt u uw antwoord toelichten?
Met de woningbouwimpuls van € 1 miljard kan een belangrijke bijdrage worden geleverd aan het versnellen van de woningbouw, de beschikbaarheid van voldoende betaalbare woningen, inclusief de bijdragen aan de infrastructurele ontsluiting die daarvoor nodig is en het opvangen van de gevolgen van de stikstofuitspraak voor de woningbouw en het zorgdragen voor een kwalitatief goede leefomgeving. Er is geen sprake van schotten binnen de woningbouwimpuls. In een afwegingskader wordt nader uitgewerkt welke procedures en voorwaarden er worden gesteld aan een Rijksbijdrage. Uw Kamer wordt door de Minister voor Milieu en Wonen begin volgend jaar nader geïnformeerd.
Waarom wordt in de Kamerbrief over de stikstofproblematiek gesproken over 75.000 nieuwe woningen en in de Kamerbrief over de woningbouwimpuls over 65.000 nieuwe woningen?2
In de Nationale Woonagenda heeft het kabinet met relevante partijen de ambitie vastgelegd om jaarlijks 75.000 woningen te realiseren. In 2018 is deze ambitie gehaald, en ook dit jaar verwacht het kabinet dat we de benodigde productie kunnen realiseren. Door teruglopende vergunningen als gevolg van de stikstofproblematiek, en ook door de capaciteit in de bouw en afzwakking van de conjunctuur lopen projecten vertraging op en staat de ambitie van 75.000 woningen onder druk.
In de brief over de stikstofproblematiek (Kamerstuk 35 334, nr.1) staan diverse maatregelen die het kabinet neemt om op korte termijn voldoende stikstofruimte te realiseren. Met deze stikstofmaatregelen ontstaat voldoende stikstofruimte voor de bouw van 75.000 woningen in 2020.
In de brief over de woningbouwimpuls staan de uitgangspunten en het proces voor een Rijksbijdrage. Door onder voorwaarden aanvullende middelen beschikbaar te stellen aan gemeenten, kan de rijksoverheid sturing geven en zorgen dat er sneller en meer betaalbare koop- en huurwoningen worden gebouwd in een kwalitatief goede leefomgeving. In deze brief heb ik aangegeven dat ik verwacht dat de woningbouwimpuls kan bijdragen aan de bouw van 65.000 woningen. Dit is een rekenkundige schatting op basis van een gemiddelde onrendabele top van circa € 15.000 per woning3. In de praktijk zal de hoogte van de bijdrage per woningbouwproject verschillen. De uiteindelijke hoogte is namelijk afhankelijk van de complexiteit en de mate waarin een tekort door additionele inzet van betrokken partijen verminderd kan worden. Zo kan in de regio Utrecht door het combineren van de bijdragen van diverse partijen een relatief groot effect op de woningbouw worden bereikt. De woningen die met de impuls gerealiseerd worden dragen bij aan de langjarige ambitie om jaarlijks 75.000 woningen te realiseren.
Is het mogelijk dat geld uit de «woningbouwimpuls» wordt besteed aan de sanering van de veehouderij? Zo nee, waar komt de extra 60 miljoen euro vandaan?3
In antwoord op 3 heb ik aangegeven waar de woningbouwimpuls voor bedoeld is.
De extra € 60 miljoen voor de subsidieregeling sanering varkenshouderijen is gefinancierd uit de hiervoor gereserveerde Urgenda-middelen.
Wat zullen de (extra) kosten voor gemeenten en provincies zijn om de gevolgen van de stikstofuitspraak op te vangen en hoe gaat u hen hierbij ondersteunen, aangezien veel gemeenten het al financieel moeilijk hebben door onder meer de Pfas-problematiek en de kosten van het sociaal domein?4 5 6 7
Op dit moment is nog niet inzichtelijk wat de exacte financiële gevolgen van de stikstofuitspraak voor gemeenten en provincies zijn. Het is van belang dat de betreffende overheden waar mogelijk worden ondersteund. Zo is de helpdesk van BIJ12 (uitvoeringsorganisatie van de provincies) reeds uitgebreid om alle vragen (waaronder die van overheden) te kunnen beantwoorden. Aanvullend hierop richt het kabinet een «vliegende brigade» in, waarmee bevoegde gezagen op locatie ondersteund kunnen worden bij de toestemmingverlening. Tot slot is het Expertteam Woningbouw beschikbaar om gemeenten te helpen bij concrete woningbouwprojecten die tegen stikstofvragen aan lopen en kunnen daar extra ondersteuning bieden.
Het bericht dat er een miljardenstrop dreigt voor de overheid door de nieuwe zzp-wet |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel uit De Telegraaf dat er een miljardenstrop dreigt voor de overheid door de nieuwe zzp-wet?1
Het kabinet waardeert de bereidheid van het Christelijk Nationaal Vakverbond om mee te denken en deelt het belang dat de bond hecht aan het in kaart brengen van de gevolgen van de aangekondigde maatregelen voor de arbeidsmarkt en de inkomsten en uitgaven van de overheid. Het conceptwetsvoorstel minimumbeloning zelfstandigen en zelfstandigenverklaring was de afgelopen periode nog volop in ontwikkeling. Het kabinet kiest ervoor om in dit stadium de contouren van de maatregelen kenbaar te maken en via internetconsultatie input te vergaren. Zoals bekend is er daarom nog onvoldoende tijd geweest om de effecten in kaart te brengen. Temeer omdat het kabinet eraan hecht dat dit grondig en nauwkeurig gebeurt en dat is, zo wijzen ook verkennende gesprekken met verschillende onderzoeksbureaus uit, een zeer complexe opgave. Complexer dan de berekening van het CNV doet vermoeden. Zo is er geen aandacht voor de uitgavenkant (werknemers met een zelfstandigenverklaring kunnen immers geen aanspraak maken op de werknemersregelingen) en is de inschatting van de groep die hier naar verwachting gebruik van zal maken gebaseerd op een aantal aannames die niet zonder nader onderzoek te staven zijn.
Het kabinet is dan ook bezig met het laten uitvoeren van een uitgebreid onderzoek naar de arbeidsmarkteffecten van de aangekondigde maatregelen met betrekking tot het werken als zelfstandige. Ook de effecten van de zelfstandigenverklaring zullen van dit onderzoek onderdeel uitmaken. Een kwantitatieve inschatting van de arbeidsmarkteffecten is vervolgens een belangrijk element in de berekening van de financiële gevolgen van de maatregel. Ik heb tijdens het VAO arbeidsmarktbeleid van 4 september jl. toegezegd uw Kamer de uitkomsten van dit arbeidsmarkteffectenonderzoek gelijktijdig met de indiening van het wetsvoorstel te doen toekomen.
Wat is uw reactie op de berekening van het CNV dat de invoering van de zelfstandigenverklaring, zoals die nu ter internetconsulatie voorligt, kan leiden tot structureel ruim 1,7 miljard euro minder premie- en belastinginkomsten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft u zelf nog geen onderzoek gedaan naar de financiële gevolgen van de invoering van de zelfstandigenverklaring? Bent u bereid dat alsnog te gaan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom kiest het kabinet ervoor, met de invoering van de zelfstandigenverklaring, dat werknemers die meer dan 75 euro per uur verdienen zich kunnen gaan onttrekken van ons solidaire sociale stelsel?
Met de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA) werd in 2016 beoogd duidelijkheid te scheppen over de vraag wanneer geen sprake is van een dienstbetrekking. Onder een deel van de zelfstandigen en opdrachtgevers leverde de Wet DBA juist onrust op. Sommige opdrachtgevers bleken huiverig te zijn om zelfstandigen in te huren en zelfstandigen waren bang hun opdrachten kwijt te raken. Dit leidde tot zorgen en onzekerheid over werk en inkomen. Vanwege deze onrust heeft het kabinet in 2016 een handhavingsmoratorium ingesteld. De handhaving op de kwalificatie van de arbeidsrelaties door de Belastingdienst richt zich momenteel alleen op kwaadwillenden en vanaf 1 januari 2020 ook op degenen die aanwijzingen van de Belastingdienst gegeven vanaf 1 september 2019 niet (afdoende) binnen een redelijke termijn opvolgen.
Opdrachtgevers kunnen terughoudend zijn om zelfstandigen in te huren omdat de gevolgen van een verkeerde kwalificatie van de arbeidsrelatie groot kunnen zijn. Als er sprake blijkt te zijn van een arbeidsovereenkomst en van een dienstbetrekking, heeft dat fiscaalrechtelijke, sociale zekerheidsrechtelijke en arbeidsrechtelijke gevolgen. Het kabinet acht het wegnemen van onrust en het borgen van ruimte voor ondernemen van groot belang. Zelfstandigen hebben een belangrijke positie op de arbeidsmarkt. Het is belangrijk dat zelfstandigen om de juiste redenen kiezen voor het ondernemerschap en dat opdrachtgevers zich niet laten weerhouden om zelfstandigen een opdracht te geven vanwege onduidelijkheid over mogelijke gevolgen ten aanzien van de status van de arbeidsrelatie. Daarom acht het kabinet het van belang om met een aantal maatregelen te komen die erin voorzien dat partijen duidelijkheid hebben over de gevolgen ten aanzien van de status van de arbeidsrelatie. Het invoeren van een zelfstandigenverklaring is één van die maatregelen. Vervolgens kan na invoering van het wetsvoorstel minimumbeloning zelfstandigen en zelfstandigenverklaring en de webmodule het huidige handhavingsmoratorium gefaseerd worden afgebouwd.
De zelfstandigenverklaring is bedoeld voor zelfstandigen en niet als vrijbrief voor werknemers. Het is echter niet te voorkomen dat werknemers er gebruik van zullen maken. Wel is de maatregel zo vormgegeven dat deze niet aantrekkelijk is voor werknemers. Dat komt door een aantal cumulatieve voorwaarden, zoals het vereiste van een inschrijving bij de Kamer van Koophandel en de maximale duur van 1 jaar waarvoor een zelfstandigenverklaring gebruikt kan worden bij dezelfde opdrachtgever. Bovendien geldt een samentelregeling waardoor het bij langdurige contracten niet mogelijk is dat een werknemer als zelfstandige aan de slag gaat bij zijn voormalig werkgever. Daarnaast vervallen veel voordelen van het werknemerschap als de zelfstandigenverklaring wordt toegepast, zoals doorbetaling bij ziekte en de ontslagbescherming.
Ligt de motivatie daarvoor vooral in de ophef die er destijds was bij de invoering van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelatie (DBA)?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich de woorden van de Staatssecretaris van Financiën dat ook in die periode van ophef over de Wet DBA de totale omzet van zzp’ers is toegenomen: «...Daaruit blijkt dat de totale omzet van de zpp’ers is toegenomen. Wij weten allemaal – ik zal de eerste zijn die het zegt, anders gaat de heer Van Weyenberg het zeggen – dat er natuurlijk zzp’ers zijn die opdrachten hebben verloren. En ja, er zijn zelfs zzp’ers die hebben ontdekt dat hun line of work, hun businessmodel, helemaal niet past bij wat we op dit moment «een zelfstandige» noemen»? Waarom is het volgens u dan toch nodig om met een zelfstandigenverklaring te komen die potentieel op grote schaal ons solidaire sociale stelsel kan gaan ondermijnen?2
Zie antwoord vraag 4.
Welke controle en handhaving is er voorzien zodat er geen loopje kan worden genomen met de voorwaarden van de zelfstandigenverklaring? Krijgt de Inspectie SZW hier een rol in?
In beginsel gaat op dat het aan de werkende en de werkverstrekker is om de zelfstandigenverklaring juist toe te passen. Zij dienen zelf na te gaan of aan de voorwaarden wordt voldaan. Indien dat niet het geval is, dan kunnen geen rechten ontleend worden aan de zelfstandigenverklaring en moeten zij dus beoordelen of in of buiten dienstbetrekking wordt gewerkt.
Ten aanzien van de loonheffingen houdt de Belastingdienst toezicht op de toepassing van de zelfstandigenverklaring. Daarbij ligt de bewijslast dat aan de cumulatieve voorwaarden van zelfstandigenverklaring wordt voldaan, bij de werkverstrekker. Indien niet aan de cumulatieve voorwaarden wordt voldaan, kunnen – indien sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking – op grond van het gebruikelijke regime uit de Wet op de loonbelasting 1964 correctieverplichtingen, naheffingsaanslagen en boetes opgelegd worden door de Belastingdienst.
Indien een werkende met een zelfstandigenverklaring een uitkering bij het UWV aanvraagt, zal het UWV nagaan of voldaan is aan de voorwaarden van de zelfstandigenverklaring. Het UWV gaat dus ook na of er sprake is van een geldige zelfstandigenverklaring. Daarbij geldt dat de werkende dient te bewijzen dat niet aan de voorwaarden is voldaan. De bewijsplicht – wie stelt die bewijst – ligt bij deze werkende. Acht het UWV het aannemelijk dat is voldaan aan de voorwaarden, dan zal het UWV geen verder onderzoek verrichten. Er geldt dan geen verzekeringsplicht. De opdrachtnemer heeft geen recht op een uitkering. Is het UWV echter van oordeel dat aannemelijk is dat niet voldaan is aan de voorwaarden van de zelfstandigenverklaring dan zal het onderzoek worden voortgezet. Het UWV gaat dan na of sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking. Is dat het geval, dan is er sprake van een verzekeringsplicht en (indien ook aan de overige voorwaarden van de uitkering is voldaan) recht op een uitkering.
Indien een werkende met een zelfstandigenverklaring zich op het standpunt stelt dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst en bijvoorbeeld een beroep doet op bepaalde arbeidsrechtelijke bescherming of cao-bepalingen, dan dient allereerst de vraag of er sprake is van een geldige zelfstandigenverklaring beantwoord te worden. Is dat niet het geval dan zal beoordeeld moeten worden welke kwalificatie aan de arbeidsrelatie gegeven moet worden. Daarbij spelen de feiten en omstandigheden van het individuele geval een belangrijke rol. Bij verschil van inzicht kunnen contractspartijen (of hun vertegenwoordigers) naar de civiele rechter stappen.
Overigens schat het kabinet in dat de kans niet groot is dat werkenden met een zelfstandigenverklaring, die aan alle voorwaarden voldoet, vaak naar de rechter zullen stappen om zich toch als werknemers te laten kwalificeren, omdat ze zelf bewust voor de verklaring en dus ook voor alle gevolgen hebben gekozen.
De Inspectie SZW houdt toezicht op de publiekrechtelijke arbeidswetgeving. De zelfstandigenverklaring heeft hier geen betrekking op. Daarom heeft de Inspectie SZW in dit kader geen rol.
Geldt de administratieplicht die is voorzien in het conceptwetsvoorstel «minimumbeloning zelfstandigen» voor alle zzp’ers?
Laat ik vooropstellen dat de conceptvoorstellen op dit moment ter consultatie voorliggen. Zowel inhoud als vormgeving kunnen nog wijzigen. Het voorstel is pas bij indiening aan uw Kamer een voorstel van het kabinet.
In het conceptwetsvoorstel staat beschreven dat opdrachtgevers gehouden zijn de door hen ingeschakelde zelfstandigen een minimumtarief te betalen van 16 euro per uur (exclusief btw). De opdrachtgever is dus verantwoordelijk om elke ingeschakelde zelfstandige minimaal het minimumtarief te betalen.
Op grond van het voorstel is het dan ook de opdrachtgever die moet controleren of aan de verplichtingen van de wet is voldaan. Op basis van informatie over de daadwerkelijk gemaakte kosten en bestede uren van de zelfstandige zal de opdrachtgever moeten beoordelen of hij aan de wet voldoet. Daarmee ligt de verantwoordelijkheid dat tenminste het minimumtarief wordt betaald bij de opdrachtgever.
De opdrachtgever is voor die gegevens wel grotendeels afhankelijk van de informatie van de zelfstandige, die mogelijk buiten het zicht van de opdrachtgever werkt. Daarom wordt de zelfstandige verantwoordelijk voor het administreren en aanleveren van informatie. De administratieplicht die is voorzien in het conceptwetsvoorstel minimumbeloning zelfstandigen geldt voor alle zelfstandigen.
Zoals uit het concept blijkt, betekent dit dat beide partijen – zelfstandige en opdrachtgever – ieder hun eigen verantwoordelijkheden hebben. De zelfstandige is verantwoordelijk om informatie aan te leveren. De zakelijke opdrachtgever is verantwoordelijk om deze informatie te controleren, te administreren en te zorgen dat minimaal het minimumtarief wordt betaald. Deze verplichtingen zijn opgenomen om te bevorderen dat daadwerkelijk ten minste het minimumtarief betaald wordt. Daarom zijn de belangrijkste verplichtingen uit het conceptwetsvoorstel beboetbaar gesteld. Omdat de verplichtingen van de zelfstandige in de sfeer van de informatieverplichtingen en administratieve eisen ligt, is volstaan met een maximale boete gelijk aan de tweede categorie. De opdrachtgever is daarentegen verantwoordelijk om minimaal het minimumtarief te betalen en heeft daarbij een hoge mate van verantwoordelijkheid om zich van de informatie te vergewissen.
Waarom kiest u ervoor dat zzp’ers beboet kunnen worden als ze niet voldoen aan die administratieplicht?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom kiest u er niet voor om de bewijslast, dat opdrachtnemers/zzp’ers boven dat minimumtarief worden betaald, bij opdrachtgevers te laten?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom bent u nu alleen met voorstellen voor een minimumtarief en een zelfstandigenverklaring gekomen en niet met het voorstel voor de webmodule voor de «middencategorie» zzp’ers? Hoe lang moeten we daar nog op wachten?
De webmodule vereist geen wetgeving, waardoor dit instrument niet ter internetconsultatie is voorgelegd. In de brief aan uw Kamer van 22 november jl. is de webmodule uitgebreid toegelicht. Daarnaast zal, zoals ook in deze brief staat, een breed gesprek worden gevoerd over de wijze waarop wordt gewerkt en in hoeverre bepaalde werkwijzen zich al dan niet lenen voor werken buiten dienstbetrekking.
Waarom gaat u niet gewoon handhaven op schijnzelfstandigheid door het opheffen van handhavingsmoratorium, in plaats van dergelijke niet sociale, niet solidaire en contraproductieve voorstellen te doen?
Schijnzelfstandigheid is geen welomschreven juridisch begrip en daarmee geen op zichzelf staande overtreding die direct beboet kan worden. Wel kan schijnzelfstandigheid ertoe leiden dat wet- en regelgeving met betrekking tot arbeid, sociale zekerheid, fiscaliteit en migratie wordt ontweken dan wel overtreden.
Het kabinet heeft een moratorium ingesteld voor de handhaving op de juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen, vanwege de door de opdrachtgevers en opdrachtnemers ervaren onduidelijkheid in wetgeving en de maatschappelijke onrust die zou ontstaan als de Belastingdienst zou gaan handhaven. Het moratorium geldt niet als er sprake is van kwaadwillendheid. Vanaf 1 januari 2020 kan ook gehandhaafd worden als aanwijzingen van de Belastingdienst die na 1 september 2019 zijn gegeven niet afdoende binnen een redelijke termijn worden opgevolgd. Zoals is aangegeven in de derde voortgangsbrief «werken als zelfstandige» aan uw Kamer zal het huidige handhavingsmoratorium na invoering van de maatregelen (zelfstandigenverklaring, minimumtarief en webmodule) gefaseerd worden afgebouwd.
De Inspectie SZW werkt risicogericht en programmatisch om een zo groot mogelijk maatschappelijk effect bereiken. Daarom stuurt de Inspectie op de inzet van middelen daar waar de meest risicovolle situaties en bedrijven zich voordoen. In de meeste programma’s die gericht zijn op de bevordering van eerlijk werk wordt onderzoek gedaan naar mogelijke schijnzelfstandigheid, daar waar het toezicht op de arbeidswetgeving dit noodzakelijk maakt. De Inspectie hanteert geen handhavingsmoratorium.
Het minimumtarief en de zelfstandigenverklaring zijn onderdeel van een totaalpakket aan zzp-maatregelen. Het minimumtarief richt zich op armoedebestrijding aan de onderkant van de arbeidsmarkt. De zelfstandigenverklaring neemt zoveel mogelijk onzekerheid aan de bovenkant van de arbeidsmarkt weg over de kwalificatie van de arbeidsrelatie. Met het oog op deze doelstellingen is het kabinet van mening dat deze maatregelen noodzakelijk zijn.
Een andere maatregel, de webmodule, houdt verband met de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen. Zoals ook in de vierde voorgangsbrief aan uw Kamer beschreven staat, is het uitgangspunt dat een afgegeven opdrachtgeversverklaring onder voorwaarden de opdrachtgever vooraf zekerheid geeft dat geen loonheffing hoeft te worden ingehouden en afgedragen en geen premies werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet hoeven te worden betaald. Deze vrijwaring geldt alleen voor zover de vragen in de webmodule naar waarheid zijn ingevuld en er in de praktijk dienovereenkomstig wordt gewerkt. Daarmee is de webmodule een belangrijk instrument in het totaalpakket van zzp-maatregelen.
De onaangekondigde korting van 3 miljoen op de begroting van Emmen |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Emmen boos op het Rijk vanwege nieuwe tegenvaller van 2,8 miljoen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Emmen niet tijdig is geïnformeerd over een korting van bijna 3 mln. euro op het bijstandsbudget en daardoor onverwachts fors moet bezuinigen? Kunt u daarbij ingaan op de uitspraak dat dit «neigt naar onbehoorlijk bestuur»?
Het voorlopige budget voor de gebundelde uitkering 2020 van € 50,3 miljoen voor de gemeente Emmen is lager dan het bedrag van € 53,1 miljoen waar de gemeente Emmen in haar eigen begroting rekening mee heeft gehouden. Dit komt doordat de gemeente heeft verondersteld dat het budgetaandeel in 2020 ongewijzigd zou blijven, terwijl het budgetaandeel 2020 in werkelijkheid lager is uitgevallen dan in 2019. Door de jaarlijkse actualisatie van het model, die nodig is om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de actuele omstandigheden in een gemeente, kunnen budgetaandelen van gemeenten van jaar-op-jaar schommelen. Het is dan ook raadzaam om bij het opstellen van de gemeentelijke begroting rekening te houden met mogelijke beweging in de budgetaandelen.
De budgetten voor de Gebundelde Uitkering voor alle gemeenten zijn – net als in voorgaande jaren – eind september bekend gemaakt. Het is in het belang van gemeenten dat de verdeling voor de Gebundelde Uitkering gebaseerd is op cijfers die zo actueel mogelijk zijn, zodat de budgetten zo goed mogelijk aansluiten bij de actuele opgave van gemeenten. Dit wordt ook onderschreven door de VNG. Omdat de benodigde cijfers voor de budgetberekening in de periode augustus-september beschikbaar komen, kunnen de budgetten niet eerder bekend worden gemaakt. Er is hier mijns inziens dus geen sprake van onbehoorlijk bestuur, maar van een weloverwogen afweging tussen tijdigheid en actualiteit.
Waarom wordt de verdeelsleutel voor het budget aangepast?
Voor de vaststelling van de budgetaandelen van alle gemeenten in Nederland wordt gebruik gemaakt van een objectief verdeelmodel. Dit model voorspelt voor alle huishoudens in Nederland een kans op bijstand. Een groot aantal huishoudkenmerken zoals leefvorm, opleiding, geslacht, leeftijd, herkomst, zorggebruik en regionale kenmerken zoals beschikbaarheid van werk zijn daarbij bepalend. Elk jaar wordt de voorspelling geactualiseerd, zodat de budgetten zo goed mogelijk aansluiten bij de actuele opgave van de gemeente.
Wijzigingen in de huishoudkenmerken en het reguliere onderhoud aan het model kunnen invloed hebben op het budgetaandeel. Verder wordt het budgetaandeel bepaald door de verandering van de regionale arbeidsmarktsituatie. Dit kan zich vertalen in een lagere kans op bijstand voor de huishoudens in Emmen en daarmee in een lager budget. De gemeente Emmen heeft zich reeds tot mijn ministerie gewend om de oorzaken van de budgetmutatie beter te kunnen duiden.
Uiteraard is het ministerie bereid om de budgetmutatie toe te lichten.
Hoe kan het dat een wijziging in de verdeelsleutel een dergelijk grote impact heeft op de begroting van Emmen?
De Gebundelde Uitkering maakt, zeker voor grotere gemeenten, een substantieel deel uit van de gemeentebegrotingen. Uit de gehanteerde systematiek vloeit voort dat er elk jaar gemeenten zijn die er in budgetaandeel op voor- of achteruit gaan. Vorig jaar gingen 26 grotere gemeenten (van meer dan 40.000 inwoners) er meer dan 5% op achteruit. Dit jaar gaat het om 8 grotere gemeenten. De verdeling is daarmee stabieler dan ooit, maar uitschieters naar boven en naar beneden zullen zich voor blijven doen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de gemeente op zulke korte termijn noodmaatregelen moet treffen? Vreest u niet dat cruciale projecten, zoals preventie in de jeugdzorg, geen doorgang meer kunnen vinden?
Ik kan me voorstellen dat het voor de gemeente Emmen een opgave zal zijn om tot een sluitende begroting te komen. Zoals ik hierboven al heb aangegeven is het echter niet ongebruikelijk dat budgetaandelen van jaar-op-jaar schommelen. Het is daarom raadzaam om bij het opstellen van de gemeentelijke begroting te anticiperen op schommelingen in het budgetaandeel, zodat het treffen van noodmaatregelen kan worden voorkomen.
Kunt u zich voorstellen dat mensen in Emmen zich zorgen maken? Deelt u de mening dat juist mensen die hulp nodig hebben, zeker moeten zijn van goede hulp door de overheid?
Ook ik ben van mening dat mensen die hulp nodig hebben op hulp van de overheid moeten kunnen rekenen. Daarom is het belangrijk dat het bijstandsbudget voor de gemeente aansluit bij de actuele situatie.
Om de financiële risico’s van gemeenten te beperken is er een vangnetregeling. Hiermee worden de gevolgen van mogelijke tekorten op het bijstandsbudget voor de gemeente en haar inwoners beperkt. Overigens was het financieel resultaat van Emmen over 2018 positief. De gemeente ontving 3% meer bijstandsbudget dan het aan bijstandsuitgaven realiseerde en had een overschot van € 1,6 mln.
Bent u bereid om bij te springen en te voorkomen dat in Emmen nodeloos moet worden bezuinigd?
Ik zie geen reden om het budget te herzien. Indien de gemeente Emmen voor het jaar 2020 met een groot tekort te maken krijgt, dan kan de gemeente een beroep doen op de vangnetregeling.
Het bericht ‘Koning krijgt ten onrechte subsidie voor het Loo’ |
|
Tjeerd de Groot (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Koning krijgt ten onrechte subsidie voor het Loo»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom de Kamer niet eerder over deze details is geïnformeerd?
De subsidie is opgenomen op de begroting van LNV, die jaarlijks door de Tweede Kamer wordt behandeld. De Kamer is hier ook over geïnformeerd bij brief in reactie op de motie Arissen (Kamerstuk 33 576, nr. 133) en bij de begrotingsbehandelingen van Begrotingshoofdstuk I en Algemene Zaken op 19 december 2017, 10 oktober 2018 en op 16 oktober 2019.
Kunt u bevestigen dat de Koning wordt vrijgesteld van bepaalde subsidievoorwaarden – zoals gemeld in de berichtgeving –, die voor anderen wel gelden?
De subsidie zoals deze aan het Kroondomein wordt verleend, is specifiek. Om dezelfde vergoedingen te hanteren is ervoor gekozen om de Subsidieverordening Natuur en Landschap 2016 Gelderland zo veel mogelijk naar analogie toe te passen. In vergelijking met deze SVNL 2016 Gelderland, is er voor gekozen om de maximale oppervlakte van 1 hectare ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer, niet van toepassing te verklaren op deze subsidie.
Bent u bereid alsnog opheldering te verschaffen aan de Kamer over de precieze afspraken rondom de subsidies voor het Kroondomein alsmede de redenen voor de afwijkingen van de «model-voorwaarden»?
De precieze afspraken kunt u vinden in de meegestuurde subsidiebeschikking2. Voor een uitgebreidere motivatie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 en 4 van de Kamervragen gesteld door het lid Wassenberg, die eerder in deze brief beantwoord zijn.
Bent u bereid de subsidiebeschikking met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb de subsidiebeschikking als bijlage bij deze brief opgenomen.
In hoeverre bent u het eens met de uitspraken van onder andere emeritus-hoogleraar notarieel recht Martin Jan van Mourik dat deze afwijkingen c.q. constructie onvoldoende juridische basis heeft en zorgt voor ongelijke behandeling?
De subsidie is rechtmatig en zorgvuldig verstrekt. Graag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 van de vragen die gesteld zijn door het lid Wassenberg.
Bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden over het verloop van de juridische procedure die door Stichting De Faunabescherming is gestart om de subsidiebeschikking aan te vechten?2
Ja. Over de uitkomst hiervan zal ik u informeren.
Kunt u herbevestigen dat een eventuele verlenging dan wel nieuwe verlening van subsidie voor het onderhoud en beheer van Het Loo eerst aan de Kamer voorgelegd wordt, zodat deze in de gelegenheid wordt gesteld zich over de voorwaarden uit te spreken alvorens deze opnieuw worden vastgesteld?
De huidige subsidie loopt door tot en met 31 december 2021. Mocht er sprake zijn van een nieuwe aanvraag, dan zal ik de Kamer voorafgaande aan de eventuele toekenning van een nieuwe subsidie informeren.
De kosten van de gevolgen van de stikstofuitspraak |
|
Frank Futselaar (SP), Sandra Beckerman (SP) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en milieu) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Waar is het bedrag van 500 miljoen euro dat het kabinet uittrekt voor de stikstofcrisis op gebaseerd, en is dit voldoende voor de korte en lange termijn?1
Het kabinet heeft besloten tot de instelling van een begrotingsreserve Stikstof van € 500 miljoen voor nieuwe bron- en natuurherstelmaatregelen. De aard en timing van maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek is nog onzeker. De € 500 miljoen wordt gedekt uit de onderschrijding van het budget in 2019 (zie Najaarsnota). Het bedrag van € 500 miljoen is afgeleid van de beschikbare budgettaire ruimte binnen het uitgavenplafond. Randvoorwaardelijk voor aanwending van deze middelen is dat eerst in kaart wordt gebracht welke (kostenefficiënte) bronmaatregelen en natuurherstelmaatregelen genomen kunnen worden, wat deze opleveren qua vermindering van stikstofdepositie en bijdrage aan natuurherstel en wat de budgettaire gevolgen van de maatregelen zijn. Hierna zal ook pas duidelijk zijn of het bedrag van € 500 miljoen voldoende is.
Komt de aangekondigde 500 miljoen euro in het geheel uit de «woningbouwimpuls» van 1 miljard euro, die is aangekondigd op Prinsjesdag, of zijn er andere dekkingen van de 500 miljoen?
De begrotingsreserve Stikstof van € 500 miljoen is aanvullend op de € 1 miljard die gereserveerd staat voor de «woningbouwimpuls». De begrotingsreserve van € 500 miljoen is gevuld door onderschrijding in 2019 (zie Najaarsnota).
Hoeveel van de 1 miljard euro aan «woningbouwimpuls» gaat daadwerkelijk naar woningbouw, hoeveel naar infrastructuur en hoeveel naar de gevolgen van de stikstofuitspraak en kunt u uw antwoord toelichten?
Met de woningbouwimpuls van € 1 miljard kan een belangrijke bijdrage worden geleverd aan het versnellen van de woningbouw, de beschikbaarheid van voldoende betaalbare woningen, inclusief de bijdragen aan de infrastructurele ontsluiting die daarvoor nodig is en het opvangen van de gevolgen van de stikstofuitspraak voor de woningbouw en het zorgdragen voor een kwalitatief goede leefomgeving. Er is geen sprake van schotten binnen de woningbouwimpuls. In een afwegingskader wordt nader uitgewerkt welke procedures en voorwaarden er worden gesteld aan een Rijksbijdrage. Uw Kamer wordt door de Minister voor Milieu en Wonen begin volgend jaar nader geïnformeerd.
Waarom wordt in de Kamerbrief over de stikstofproblematiek gesproken over 75.000 nieuwe woningen en in de Kamerbrief over de woningbouwimpuls over 65.000 nieuwe woningen?2
In de Nationale Woonagenda heeft het kabinet met relevante partijen de ambitie vastgelegd om jaarlijks 75.000 woningen te realiseren. In 2018 is deze ambitie gehaald, en ook dit jaar verwacht het kabinet dat we de benodigde productie kunnen realiseren. Door teruglopende vergunningen als gevolg van de stikstofproblematiek, en ook door de capaciteit in de bouw en afzwakking van de conjunctuur lopen projecten vertraging op en staat de ambitie van 75.000 woningen onder druk.
In de brief over de stikstofproblematiek (Kamerstuk 35 334, nr.1) staan diverse maatregelen die het kabinet neemt om op korte termijn voldoende stikstofruimte te realiseren. Met deze stikstofmaatregelen ontstaat voldoende stikstofruimte voor de bouw van 75.000 woningen in 2020.
In de brief over de woningbouwimpuls staan de uitgangspunten en het proces voor een Rijksbijdrage. Door onder voorwaarden aanvullende middelen beschikbaar te stellen aan gemeenten, kan de rijksoverheid sturing geven en zorgen dat er sneller en meer betaalbare koop- en huurwoningen worden gebouwd in een kwalitatief goede leefomgeving. In deze brief heb ik aangegeven dat ik verwacht dat de woningbouwimpuls kan bijdragen aan de bouw van 65.000 woningen. Dit is een rekenkundige schatting op basis van een gemiddelde onrendabele top van circa € 15.000 per woning3. In de praktijk zal de hoogte van de bijdrage per woningbouwproject verschillen. De uiteindelijke hoogte is namelijk afhankelijk van de complexiteit en de mate waarin een tekort door additionele inzet van betrokken partijen verminderd kan worden. Zo kan in de regio Utrecht door het combineren van de bijdragen van diverse partijen een relatief groot effect op de woningbouw worden bereikt. De woningen die met de impuls gerealiseerd worden dragen bij aan de langjarige ambitie om jaarlijks 75.000 woningen te realiseren.
Is het mogelijk dat geld uit de «woningbouwimpuls» wordt besteed aan de sanering van de veehouderij? Zo nee, waar komt de extra 60 miljoen euro vandaan?3
In antwoord op 3 heb ik aangegeven waar de woningbouwimpuls voor bedoeld is.
De extra € 60 miljoen voor de subsidieregeling sanering varkenshouderijen is gefinancierd uit de hiervoor gereserveerde Urgenda-middelen.
Wat zullen de (extra) kosten voor gemeenten en provincies zijn om de gevolgen van de stikstofuitspraak op te vangen en hoe gaat u hen hierbij ondersteunen, aangezien veel gemeenten het al financieel moeilijk hebben door onder meer de Pfas-problematiek en de kosten van het sociaal domein?4 5 6 7
Op dit moment is nog niet inzichtelijk wat de exacte financiële gevolgen van de stikstofuitspraak voor gemeenten en provincies zijn. Het is van belang dat de betreffende overheden waar mogelijk worden ondersteund. Zo is de helpdesk van BIJ12 (uitvoeringsorganisatie van de provincies) reeds uitgebreid om alle vragen (waaronder die van overheden) te kunnen beantwoorden. Aanvullend hierop richt het kabinet een «vliegende brigade» in, waarmee bevoegde gezagen op locatie ondersteund kunnen worden bij de toestemmingverlening. Tot slot is het Expertteam Woningbouw beschikbaar om gemeenten te helpen bij concrete woningbouwprojecten die tegen stikstofvragen aan lopen en kunnen daar extra ondersteuning bieden.
Het bericht dat er een miljardenstrop dreigt voor de overheid door de nieuwe zzp-wet |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel uit De Telegraaf dat er een miljardenstrop dreigt voor de overheid door de nieuwe zzp-wet?1
Het kabinet waardeert de bereidheid van het Christelijk Nationaal Vakverbond om mee te denken en deelt het belang dat de bond hecht aan het in kaart brengen van de gevolgen van de aangekondigde maatregelen voor de arbeidsmarkt en de inkomsten en uitgaven van de overheid. Het conceptwetsvoorstel minimumbeloning zelfstandigen en zelfstandigenverklaring was de afgelopen periode nog volop in ontwikkeling. Het kabinet kiest ervoor om in dit stadium de contouren van de maatregelen kenbaar te maken en via internetconsultatie input te vergaren. Zoals bekend is er daarom nog onvoldoende tijd geweest om de effecten in kaart te brengen. Temeer omdat het kabinet eraan hecht dat dit grondig en nauwkeurig gebeurt en dat is, zo wijzen ook verkennende gesprekken met verschillende onderzoeksbureaus uit, een zeer complexe opgave. Complexer dan de berekening van het CNV doet vermoeden. Zo is er geen aandacht voor de uitgavenkant (werknemers met een zelfstandigenverklaring kunnen immers geen aanspraak maken op de werknemersregelingen) en is de inschatting van de groep die hier naar verwachting gebruik van zal maken gebaseerd op een aantal aannames die niet zonder nader onderzoek te staven zijn.
Het kabinet is dan ook bezig met het laten uitvoeren van een uitgebreid onderzoek naar de arbeidsmarkteffecten van de aangekondigde maatregelen met betrekking tot het werken als zelfstandige. Ook de effecten van de zelfstandigenverklaring zullen van dit onderzoek onderdeel uitmaken. Een kwantitatieve inschatting van de arbeidsmarkteffecten is vervolgens een belangrijk element in de berekening van de financiële gevolgen van de maatregel. Ik heb tijdens het VAO arbeidsmarktbeleid van 4 september jl. toegezegd uw Kamer de uitkomsten van dit arbeidsmarkteffectenonderzoek gelijktijdig met de indiening van het wetsvoorstel te doen toekomen.
Wat is uw reactie op de berekening van het CNV dat de invoering van de zelfstandigenverklaring, zoals die nu ter internetconsulatie voorligt, kan leiden tot structureel ruim 1,7 miljard euro minder premie- en belastinginkomsten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft u zelf nog geen onderzoek gedaan naar de financiële gevolgen van de invoering van de zelfstandigenverklaring? Bent u bereid dat alsnog te gaan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom kiest het kabinet ervoor, met de invoering van de zelfstandigenverklaring, dat werknemers die meer dan 75 euro per uur verdienen zich kunnen gaan onttrekken van ons solidaire sociale stelsel?
Met de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA) werd in 2016 beoogd duidelijkheid te scheppen over de vraag wanneer geen sprake is van een dienstbetrekking. Onder een deel van de zelfstandigen en opdrachtgevers leverde de Wet DBA juist onrust op. Sommige opdrachtgevers bleken huiverig te zijn om zelfstandigen in te huren en zelfstandigen waren bang hun opdrachten kwijt te raken. Dit leidde tot zorgen en onzekerheid over werk en inkomen. Vanwege deze onrust heeft het kabinet in 2016 een handhavingsmoratorium ingesteld. De handhaving op de kwalificatie van de arbeidsrelaties door de Belastingdienst richt zich momenteel alleen op kwaadwillenden en vanaf 1 januari 2020 ook op degenen die aanwijzingen van de Belastingdienst gegeven vanaf 1 september 2019 niet (afdoende) binnen een redelijke termijn opvolgen.
Opdrachtgevers kunnen terughoudend zijn om zelfstandigen in te huren omdat de gevolgen van een verkeerde kwalificatie van de arbeidsrelatie groot kunnen zijn. Als er sprake blijkt te zijn van een arbeidsovereenkomst en van een dienstbetrekking, heeft dat fiscaalrechtelijke, sociale zekerheidsrechtelijke en arbeidsrechtelijke gevolgen. Het kabinet acht het wegnemen van onrust en het borgen van ruimte voor ondernemen van groot belang. Zelfstandigen hebben een belangrijke positie op de arbeidsmarkt. Het is belangrijk dat zelfstandigen om de juiste redenen kiezen voor het ondernemerschap en dat opdrachtgevers zich niet laten weerhouden om zelfstandigen een opdracht te geven vanwege onduidelijkheid over mogelijke gevolgen ten aanzien van de status van de arbeidsrelatie. Daarom acht het kabinet het van belang om met een aantal maatregelen te komen die erin voorzien dat partijen duidelijkheid hebben over de gevolgen ten aanzien van de status van de arbeidsrelatie. Het invoeren van een zelfstandigenverklaring is één van die maatregelen. Vervolgens kan na invoering van het wetsvoorstel minimumbeloning zelfstandigen en zelfstandigenverklaring en de webmodule het huidige handhavingsmoratorium gefaseerd worden afgebouwd.
De zelfstandigenverklaring is bedoeld voor zelfstandigen en niet als vrijbrief voor werknemers. Het is echter niet te voorkomen dat werknemers er gebruik van zullen maken. Wel is de maatregel zo vormgegeven dat deze niet aantrekkelijk is voor werknemers. Dat komt door een aantal cumulatieve voorwaarden, zoals het vereiste van een inschrijving bij de Kamer van Koophandel en de maximale duur van 1 jaar waarvoor een zelfstandigenverklaring gebruikt kan worden bij dezelfde opdrachtgever. Bovendien geldt een samentelregeling waardoor het bij langdurige contracten niet mogelijk is dat een werknemer als zelfstandige aan de slag gaat bij zijn voormalig werkgever. Daarnaast vervallen veel voordelen van het werknemerschap als de zelfstandigenverklaring wordt toegepast, zoals doorbetaling bij ziekte en de ontslagbescherming.
Ligt de motivatie daarvoor vooral in de ophef die er destijds was bij de invoering van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelatie (DBA)?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich de woorden van de Staatssecretaris van Financiën dat ook in die periode van ophef over de Wet DBA de totale omzet van zzp’ers is toegenomen: «...Daaruit blijkt dat de totale omzet van de zpp’ers is toegenomen. Wij weten allemaal – ik zal de eerste zijn die het zegt, anders gaat de heer Van Weyenberg het zeggen – dat er natuurlijk zzp’ers zijn die opdrachten hebben verloren. En ja, er zijn zelfs zzp’ers die hebben ontdekt dat hun line of work, hun businessmodel, helemaal niet past bij wat we op dit moment «een zelfstandige» noemen»? Waarom is het volgens u dan toch nodig om met een zelfstandigenverklaring te komen die potentieel op grote schaal ons solidaire sociale stelsel kan gaan ondermijnen?2
Zie antwoord vraag 4.
Welke controle en handhaving is er voorzien zodat er geen loopje kan worden genomen met de voorwaarden van de zelfstandigenverklaring? Krijgt de Inspectie SZW hier een rol in?
In beginsel gaat op dat het aan de werkende en de werkverstrekker is om de zelfstandigenverklaring juist toe te passen. Zij dienen zelf na te gaan of aan de voorwaarden wordt voldaan. Indien dat niet het geval is, dan kunnen geen rechten ontleend worden aan de zelfstandigenverklaring en moeten zij dus beoordelen of in of buiten dienstbetrekking wordt gewerkt.
Ten aanzien van de loonheffingen houdt de Belastingdienst toezicht op de toepassing van de zelfstandigenverklaring. Daarbij ligt de bewijslast dat aan de cumulatieve voorwaarden van zelfstandigenverklaring wordt voldaan, bij de werkverstrekker. Indien niet aan de cumulatieve voorwaarden wordt voldaan, kunnen – indien sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking – op grond van het gebruikelijke regime uit de Wet op de loonbelasting 1964 correctieverplichtingen, naheffingsaanslagen en boetes opgelegd worden door de Belastingdienst.
Indien een werkende met een zelfstandigenverklaring een uitkering bij het UWV aanvraagt, zal het UWV nagaan of voldaan is aan de voorwaarden van de zelfstandigenverklaring. Het UWV gaat dus ook na of er sprake is van een geldige zelfstandigenverklaring. Daarbij geldt dat de werkende dient te bewijzen dat niet aan de voorwaarden is voldaan. De bewijsplicht – wie stelt die bewijst – ligt bij deze werkende. Acht het UWV het aannemelijk dat is voldaan aan de voorwaarden, dan zal het UWV geen verder onderzoek verrichten. Er geldt dan geen verzekeringsplicht. De opdrachtnemer heeft geen recht op een uitkering. Is het UWV echter van oordeel dat aannemelijk is dat niet voldaan is aan de voorwaarden van de zelfstandigenverklaring dan zal het onderzoek worden voortgezet. Het UWV gaat dan na of sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking. Is dat het geval, dan is er sprake van een verzekeringsplicht en (indien ook aan de overige voorwaarden van de uitkering is voldaan) recht op een uitkering.
Indien een werkende met een zelfstandigenverklaring zich op het standpunt stelt dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst en bijvoorbeeld een beroep doet op bepaalde arbeidsrechtelijke bescherming of cao-bepalingen, dan dient allereerst de vraag of er sprake is van een geldige zelfstandigenverklaring beantwoord te worden. Is dat niet het geval dan zal beoordeeld moeten worden welke kwalificatie aan de arbeidsrelatie gegeven moet worden. Daarbij spelen de feiten en omstandigheden van het individuele geval een belangrijke rol. Bij verschil van inzicht kunnen contractspartijen (of hun vertegenwoordigers) naar de civiele rechter stappen.
Overigens schat het kabinet in dat de kans niet groot is dat werkenden met een zelfstandigenverklaring, die aan alle voorwaarden voldoet, vaak naar de rechter zullen stappen om zich toch als werknemers te laten kwalificeren, omdat ze zelf bewust voor de verklaring en dus ook voor alle gevolgen hebben gekozen.
De Inspectie SZW houdt toezicht op de publiekrechtelijke arbeidswetgeving. De zelfstandigenverklaring heeft hier geen betrekking op. Daarom heeft de Inspectie SZW in dit kader geen rol.
Geldt de administratieplicht die is voorzien in het conceptwetsvoorstel «minimumbeloning zelfstandigen» voor alle zzp’ers?
Laat ik vooropstellen dat de conceptvoorstellen op dit moment ter consultatie voorliggen. Zowel inhoud als vormgeving kunnen nog wijzigen. Het voorstel is pas bij indiening aan uw Kamer een voorstel van het kabinet.
In het conceptwetsvoorstel staat beschreven dat opdrachtgevers gehouden zijn de door hen ingeschakelde zelfstandigen een minimumtarief te betalen van 16 euro per uur (exclusief btw). De opdrachtgever is dus verantwoordelijk om elke ingeschakelde zelfstandige minimaal het minimumtarief te betalen.
Op grond van het voorstel is het dan ook de opdrachtgever die moet controleren of aan de verplichtingen van de wet is voldaan. Op basis van informatie over de daadwerkelijk gemaakte kosten en bestede uren van de zelfstandige zal de opdrachtgever moeten beoordelen of hij aan de wet voldoet. Daarmee ligt de verantwoordelijkheid dat tenminste het minimumtarief wordt betaald bij de opdrachtgever.
De opdrachtgever is voor die gegevens wel grotendeels afhankelijk van de informatie van de zelfstandige, die mogelijk buiten het zicht van de opdrachtgever werkt. Daarom wordt de zelfstandige verantwoordelijk voor het administreren en aanleveren van informatie. De administratieplicht die is voorzien in het conceptwetsvoorstel minimumbeloning zelfstandigen geldt voor alle zelfstandigen.
Zoals uit het concept blijkt, betekent dit dat beide partijen – zelfstandige en opdrachtgever – ieder hun eigen verantwoordelijkheden hebben. De zelfstandige is verantwoordelijk om informatie aan te leveren. De zakelijke opdrachtgever is verantwoordelijk om deze informatie te controleren, te administreren en te zorgen dat minimaal het minimumtarief wordt betaald. Deze verplichtingen zijn opgenomen om te bevorderen dat daadwerkelijk ten minste het minimumtarief betaald wordt. Daarom zijn de belangrijkste verplichtingen uit het conceptwetsvoorstel beboetbaar gesteld. Omdat de verplichtingen van de zelfstandige in de sfeer van de informatieverplichtingen en administratieve eisen ligt, is volstaan met een maximale boete gelijk aan de tweede categorie. De opdrachtgever is daarentegen verantwoordelijk om minimaal het minimumtarief te betalen en heeft daarbij een hoge mate van verantwoordelijkheid om zich van de informatie te vergewissen.
Waarom kiest u ervoor dat zzp’ers beboet kunnen worden als ze niet voldoen aan die administratieplicht?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom kiest u er niet voor om de bewijslast, dat opdrachtnemers/zzp’ers boven dat minimumtarief worden betaald, bij opdrachtgevers te laten?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom bent u nu alleen met voorstellen voor een minimumtarief en een zelfstandigenverklaring gekomen en niet met het voorstel voor de webmodule voor de «middencategorie» zzp’ers? Hoe lang moeten we daar nog op wachten?
De webmodule vereist geen wetgeving, waardoor dit instrument niet ter internetconsultatie is voorgelegd. In de brief aan uw Kamer van 22 november jl. is de webmodule uitgebreid toegelicht. Daarnaast zal, zoals ook in deze brief staat, een breed gesprek worden gevoerd over de wijze waarop wordt gewerkt en in hoeverre bepaalde werkwijzen zich al dan niet lenen voor werken buiten dienstbetrekking.
Waarom gaat u niet gewoon handhaven op schijnzelfstandigheid door het opheffen van handhavingsmoratorium, in plaats van dergelijke niet sociale, niet solidaire en contraproductieve voorstellen te doen?
Schijnzelfstandigheid is geen welomschreven juridisch begrip en daarmee geen op zichzelf staande overtreding die direct beboet kan worden. Wel kan schijnzelfstandigheid ertoe leiden dat wet- en regelgeving met betrekking tot arbeid, sociale zekerheid, fiscaliteit en migratie wordt ontweken dan wel overtreden.
Het kabinet heeft een moratorium ingesteld voor de handhaving op de juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen, vanwege de door de opdrachtgevers en opdrachtnemers ervaren onduidelijkheid in wetgeving en de maatschappelijke onrust die zou ontstaan als de Belastingdienst zou gaan handhaven. Het moratorium geldt niet als er sprake is van kwaadwillendheid. Vanaf 1 januari 2020 kan ook gehandhaafd worden als aanwijzingen van de Belastingdienst die na 1 september 2019 zijn gegeven niet afdoende binnen een redelijke termijn worden opgevolgd. Zoals is aangegeven in de derde voortgangsbrief «werken als zelfstandige» aan uw Kamer zal het huidige handhavingsmoratorium na invoering van de maatregelen (zelfstandigenverklaring, minimumtarief en webmodule) gefaseerd worden afgebouwd.
De Inspectie SZW werkt risicogericht en programmatisch om een zo groot mogelijk maatschappelijk effect bereiken. Daarom stuurt de Inspectie op de inzet van middelen daar waar de meest risicovolle situaties en bedrijven zich voordoen. In de meeste programma’s die gericht zijn op de bevordering van eerlijk werk wordt onderzoek gedaan naar mogelijke schijnzelfstandigheid, daar waar het toezicht op de arbeidswetgeving dit noodzakelijk maakt. De Inspectie hanteert geen handhavingsmoratorium.
Het minimumtarief en de zelfstandigenverklaring zijn onderdeel van een totaalpakket aan zzp-maatregelen. Het minimumtarief richt zich op armoedebestrijding aan de onderkant van de arbeidsmarkt. De zelfstandigenverklaring neemt zoveel mogelijk onzekerheid aan de bovenkant van de arbeidsmarkt weg over de kwalificatie van de arbeidsrelatie. Met het oog op deze doelstellingen is het kabinet van mening dat deze maatregelen noodzakelijk zijn.
Een andere maatregel, de webmodule, houdt verband met de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen. Zoals ook in de vierde voorgangsbrief aan uw Kamer beschreven staat, is het uitgangspunt dat een afgegeven opdrachtgeversverklaring onder voorwaarden de opdrachtgever vooraf zekerheid geeft dat geen loonheffing hoeft te worden ingehouden en afgedragen en geen premies werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet hoeven te worden betaald. Deze vrijwaring geldt alleen voor zover de vragen in de webmodule naar waarheid zijn ingevuld en er in de praktijk dienovereenkomstig wordt gewerkt. Daarmee is de webmodule een belangrijk instrument in het totaalpakket van zzp-maatregelen.
De onaangekondigde korting van 3 miljoen op de begroting van Emmen |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Emmen boos op het Rijk vanwege nieuwe tegenvaller van 2,8 miljoen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Emmen niet tijdig is geïnformeerd over een korting van bijna 3 mln. euro op het bijstandsbudget en daardoor onverwachts fors moet bezuinigen? Kunt u daarbij ingaan op de uitspraak dat dit «neigt naar onbehoorlijk bestuur»?
Het voorlopige budget voor de gebundelde uitkering 2020 van € 50,3 miljoen voor de gemeente Emmen is lager dan het bedrag van € 53,1 miljoen waar de gemeente Emmen in haar eigen begroting rekening mee heeft gehouden. Dit komt doordat de gemeente heeft verondersteld dat het budgetaandeel in 2020 ongewijzigd zou blijven, terwijl het budgetaandeel 2020 in werkelijkheid lager is uitgevallen dan in 2019. Door de jaarlijkse actualisatie van het model, die nodig is om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de actuele omstandigheden in een gemeente, kunnen budgetaandelen van gemeenten van jaar-op-jaar schommelen. Het is dan ook raadzaam om bij het opstellen van de gemeentelijke begroting rekening te houden met mogelijke beweging in de budgetaandelen.
De budgetten voor de Gebundelde Uitkering voor alle gemeenten zijn – net als in voorgaande jaren – eind september bekend gemaakt. Het is in het belang van gemeenten dat de verdeling voor de Gebundelde Uitkering gebaseerd is op cijfers die zo actueel mogelijk zijn, zodat de budgetten zo goed mogelijk aansluiten bij de actuele opgave van gemeenten. Dit wordt ook onderschreven door de VNG. Omdat de benodigde cijfers voor de budgetberekening in de periode augustus-september beschikbaar komen, kunnen de budgetten niet eerder bekend worden gemaakt. Er is hier mijns inziens dus geen sprake van onbehoorlijk bestuur, maar van een weloverwogen afweging tussen tijdigheid en actualiteit.
Waarom wordt de verdeelsleutel voor het budget aangepast?
Voor de vaststelling van de budgetaandelen van alle gemeenten in Nederland wordt gebruik gemaakt van een objectief verdeelmodel. Dit model voorspelt voor alle huishoudens in Nederland een kans op bijstand. Een groot aantal huishoudkenmerken zoals leefvorm, opleiding, geslacht, leeftijd, herkomst, zorggebruik en regionale kenmerken zoals beschikbaarheid van werk zijn daarbij bepalend. Elk jaar wordt de voorspelling geactualiseerd, zodat de budgetten zo goed mogelijk aansluiten bij de actuele opgave van de gemeente.
Wijzigingen in de huishoudkenmerken en het reguliere onderhoud aan het model kunnen invloed hebben op het budgetaandeel. Verder wordt het budgetaandeel bepaald door de verandering van de regionale arbeidsmarktsituatie. Dit kan zich vertalen in een lagere kans op bijstand voor de huishoudens in Emmen en daarmee in een lager budget. De gemeente Emmen heeft zich reeds tot mijn ministerie gewend om de oorzaken van de budgetmutatie beter te kunnen duiden.
Uiteraard is het ministerie bereid om de budgetmutatie toe te lichten.
Hoe kan het dat een wijziging in de verdeelsleutel een dergelijk grote impact heeft op de begroting van Emmen?
De Gebundelde Uitkering maakt, zeker voor grotere gemeenten, een substantieel deel uit van de gemeentebegrotingen. Uit de gehanteerde systematiek vloeit voort dat er elk jaar gemeenten zijn die er in budgetaandeel op voor- of achteruit gaan. Vorig jaar gingen 26 grotere gemeenten (van meer dan 40.000 inwoners) er meer dan 5% op achteruit. Dit jaar gaat het om 8 grotere gemeenten. De verdeling is daarmee stabieler dan ooit, maar uitschieters naar boven en naar beneden zullen zich voor blijven doen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de gemeente op zulke korte termijn noodmaatregelen moet treffen? Vreest u niet dat cruciale projecten, zoals preventie in de jeugdzorg, geen doorgang meer kunnen vinden?
Ik kan me voorstellen dat het voor de gemeente Emmen een opgave zal zijn om tot een sluitende begroting te komen. Zoals ik hierboven al heb aangegeven is het echter niet ongebruikelijk dat budgetaandelen van jaar-op-jaar schommelen. Het is daarom raadzaam om bij het opstellen van de gemeentelijke begroting te anticiperen op schommelingen in het budgetaandeel, zodat het treffen van noodmaatregelen kan worden voorkomen.
Kunt u zich voorstellen dat mensen in Emmen zich zorgen maken? Deelt u de mening dat juist mensen die hulp nodig hebben, zeker moeten zijn van goede hulp door de overheid?
Ook ik ben van mening dat mensen die hulp nodig hebben op hulp van de overheid moeten kunnen rekenen. Daarom is het belangrijk dat het bijstandsbudget voor de gemeente aansluit bij de actuele situatie.
Om de financiële risico’s van gemeenten te beperken is er een vangnetregeling. Hiermee worden de gevolgen van mogelijke tekorten op het bijstandsbudget voor de gemeente en haar inwoners beperkt. Overigens was het financieel resultaat van Emmen over 2018 positief. De gemeente ontving 3% meer bijstandsbudget dan het aan bijstandsuitgaven realiseerde en had een overschot van € 1,6 mln.
Bent u bereid om bij te springen en te voorkomen dat in Emmen nodeloos moet worden bezuinigd?
Ik zie geen reden om het budget te herzien. Indien de gemeente Emmen voor het jaar 2020 met een groot tekort te maken krijgt, dan kan de gemeente een beroep doen op de vangnetregeling.
Het bericht er een akkoord is bereikt over de financiering van de eurozonebegroting |
|
Teun van Dijck (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ministers melden akkoord over financiering eurozonebegroting»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een eerste stap is in de richting van een aparte eurozonebegroting en dat dit zeer onwenselijk is? Zo neen, waarom niet?
De Nederlandse inzet is steeds gericht geweest op het voorkomen van een eurozonebegroting voor de conjuncturele stabilisatie van economieën. Andere lidstaten zijn hier juist voorstander van. In december 2018 is afgesproken dat er een begrotingsinstrument komt voor de eurolanden (en ERM II-landen die willen meedoen) gericht op convergentie en concurrentievermogen. Vanuit dit instrument zullen middelen worden verstrekt ter financiering van de kosten van hervormingen en publieke investeringen die bijdragen aan het groei- en aanpassingsvermogen van lidstaten. Daarmee wordt invulling gegeven aan de door Nederland gewenste koppeling tussen de EU-begroting en hervormingen die nationale economieën toekomstbestendig maken, zoals uiteengezet in het regeerakkoord.
Kunt u inzage geven in hetgeen er precies overeen is gekomen? Zo neen, waarom niet?
Voor een overzicht van de gemaakte afspraken verwijs ik u naar het verslag van de Eurogroep van 9 oktober, dat op 14 oktober naar de Tweede Kamer is gestuurd.2
Wat is de omvang van de eurozonebegroting en hoe wordt het fonds precies gevuld (met nieuwe eigen middelen bijvoorbeeld)? Welke verdeelsleutel wordt er toegepast en wat is het Nederlands aandeel hierin?
In de Eurogroep van 9 oktober jl. is de eerdere afspraak bevestigd dat de omvang van het BICC zal worden bepaald in de context van het Meerjarig Financieel Kader (MFK). De omvang van het BICC is daarmee nu nog niet bekend. Een aantal lidstaten is voorstander van een intergouvernementele overeenkomst (IGA) waarmee eurolanden additionele bijdragen kunnen leveren aan het instrument, bovenop de financiering uit de reguliere middelen van de EU-begroting. Nederland is van mening dat het instrument gefinancierd dient te worden uit de reguliere middelen van de EU-begroting, onder het MFK-plafond, om de eenheid van de EU-begroting te bewaken. Afgesproken is dat de discussie over de noodzaak, inhoud, modaliteiten en omvang van een door een aantal lidstaten gewenste IGA zal doorgaan in ambtelijke voorportalen van de Eurogroep. Wat Nederland betreft mag er geen twijfel over bestaan dat deelname aan zo’n IGA vrijwillig is. De juridische dienst van de Raad heeft daarom toegezegd dit in een bijlage bij de samenvattende brief over de uitkomsten van de Eurogroep te bevestigen.
Verder hebben lidstaten afgesproken dat de verdeelsleutel voor de middelen die vooraf aan de lidstaten worden toegewezen (minimaal 80% van het totaal) bestaat uit een combinatie van bevolkingsomvang en het bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking, in combinatie met een ondergrens voor de ontvangsten uit het BICC ten opzichte van de bijdrage die een lidstaat levert. Deze ondergrens is vastgesteld op 70%. De verdeelsleutel heeft betrekking op het maximale bedrag dat lidstaten kunnen ontvangen. Lidstaten krijgen middelen pas daadwerkelijk uitgekeerd zodra mijlpalen op gebied van hervormingen en investeringen zijn bereikt, en aan alle voorwaarden voor toegang tot het BICC is voldaan.
Van de middelen die worden toegewezen aan lidstaten kan Nederland derhalve aanspraak maken op tenminste 70% van wat Nederland op basis van de BNI-sleutel aan het MFK afdraagt ten behoeve van het gedeelte van de EU-begroting gereserveerd voor de BICC. Maximaal 20% van de middelen zal flexibel worden verdeeld onder lidstaten om in te kunnen spelen op landspecifieke uitdagingen. In lijn met de Nederlandse wens gaat het daarbij om bijzonder ambitieuze pakketten van hervormingen en investeringen, gelet op de prioriteiten van de eurozone.
Komt er een vetorecht voor de lidstaten over de voorgenomen uitgaven? Zo neen, waarom niet?
Het BICC wordt een regulier instrument binnen de EU-begroting. Op grond van de Europese wetgeving betekent dit dat de Europese Commissie verantwoordelijk is voor de implementatie van het instrument. Lidstaten zullen in diverse ronden hun hervormings- en investeringsplannen indienen bij de Commissie, die deze toetst aan de hand van vooraf vastgestelde voorwaarden. Lidstaten worden in voorbereidende comités, en zo nodig in de Eurogroep, betrokken bij de beoordeling van de voorstellen. Middelen worden pas uitgekeerd aan een lidstaat door de Commissie als mijlpalen op gebied van hervormingen en investeringen zijn bereikt.
Kunt u zich uitspreken tegen het gebruik van nieuwe eigen middelen om dit fonds te financieren en tegen een aparte eurozonebegroting? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te treffen om de invoering daarvan te voorkomen?
Het kabinet is geen voorstander van nieuwe eigen middelen of extra afdrachten van eurolanden via een IGA om het instrument te financieren. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is Nederland van mening dat het instrument gefinancierd dient te worden uit de reguliere middelen van de EU-begroting, onder het MFK-plafond, om de eenheid van de EU-begroting te bewaken. Afgesproken is dat de discussie over de noodzaak, inhoud, modaliteiten en omvang van een IGA voor aanvullende middelen zal doorgaan in ambtelijke voorportalen van de Eurogroep. Deelname aan zo’n IGA is echter vrijwillig.
Herinnert u zich dat u afgelopen vrijdag 13 september 2019 op ongeveer het tijdstip dat de Kamer onder embargo de Prinsjesdagstukken kreeg, een brief over de Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) 11-affaire aan de Kamer stuurde waarin u schreef: «Ik wil u erop wijzen dat in de Wob-documenten staat dat in oktober 2018 de autorisaties bij Toeslagen in de eerste verkennende gesprekken door de EDP-auditors ter sprake zijn gebracht. In overleg met de EDP-auditors is prioriteit gegeven aan de specifieke zoekopdracht naar zo veel mogelijk documenten binnen het CAF 11-project. Het onderzoek naar de autorisaties had in dat kader geen toegevoegde waarde en is daarom na afstemming met de EDP-auditors buiten beschouwing gelaten.»?
Ja
Heeft u ook kennisgenomen van de documenten zelf en met name document 9, een mail van 28 september waarin een medewerker van Directie Vaktechniek Belastingen schrijft: Hoi [WITTE BALK] Dank jullie wel voor dit stuk, ziet er goed uit. Ik heb in rood wat aanpassingen gedaan, om e.e.a. hopelijk verder aan te scherpen maar ook met het oog op het eventueel moeten verstrekken van dit stuk. Wat ik heb weggehaald, is het onderzoek naar de authorisaties. [WITTE BALK: art. 11.1]. Mocht jullie daarin iets opvallen, dan hoor ik het natuurlijk graag. Groeten[WITTE BALK]?1
Ja
Klopt het dat de EDP-auditors opdracht kregen om de bestanden bij de Belastingdienst te doorzoeken op documenten die relevant zijn voor de CAF 11/Kinderopvangtoeslag-affaire, omdat de dossiers die bij de rechter aangeleverd werden niet volledig waren en omdat er onvolledig zicht was op de hele zaak? Klopt het verder dat bijvoorbeeld de Q-schijven niet beheerd werden, zodat elke gebruiker met schrijfrechten bestanden kon wijzigen of verwijderen en dat het dus heel relevant was wie geautoriseerd was om op bepaalde schrijven data te veranderen en te verwijderen?
Het klopt dat de EDP-auditors van de directie Grote Ondernemingen van de Belastingdienst zijn ingeschakeld om onderzoek te doen naar eventueel aanvullende stukken die op de lopende CAF 11-beroepszaken betrekking hadden of die uw Kamer een breder inzicht zouden verschaffen in het CAF-11 project. Over de opdracht is uw Kamer meermaals geïnformeerd.
Overigens had een onderzoek naar de autorisaties door de EDP-auditors niet meer opgeleverd dan wie (in 2018) toegang hadden tot de mappen waarin CAF-11 documenten opgeslagen waren en wie dus mogelijk – als dat al het geval zou zijn geweest – documenten verwijderd zou kunnen hebben.
Is de beschrijving in de Wob-procedure, een medewerker die schrijft dat zij/hij het onderzoek naar autorisaties heeft weggehaald uit het concept hetzelfde als de passage in de Kamerbrief «Het onderzoek naar de autorisaties had in dat kader geen toegevoegde waarde en is daarom na afstemming met de EDP-auditors buiten beschouwing gelaten»?2
De EDP-auditors zijn ingeschakeld om onderzoek te doen naar eventueel aanvullende stukken die op de lopende CAF 11-beroepszaken betrekking hadden of die uw Kamer een breder inzicht zouden verschaffen in het CAF-11 project. Een onderzoek naar autorisaties zou een uitbreiding van de opdracht aan de EDP-auditors hebben meegebracht, die buiten het beoogde doel lag en had in dat kader geen toegevoegde waarde.
Kunt u de definitie geven van afstemming, die bij de Belastingdienst in gebruik is?
In mijn brief van vrijdag 13 september jl. geef ik aan dat onderzoek naar de autorisaties geen toegevoegde had en daarom na afstemming met de EDP-auditors buiten beschouwing is gelaten. Hiermee bedoel ik dat dit is gebeurd in overleg met de EDP-auditors.
Klopt het dus dat de directie vaktechniek een onderdeel van het onderzoek van de EDP-auditors – een onderzoek naar autorisatie – heeft weggehaald uit het concept-onderzoek, met het oog op het eventueel verstrekken van het document aan bijvoorbeeld de Kamer of journalisten?
Het klopt dat een medewerker van de corporate dienst Vaktechniek (namelijk de interim- landelijk vaktechnisch coördinator (lavaco) Toeslagen) heeft aangegeven dat het onderzoek naar autorisaties geen onderdeel van de opdracht aan de EDP-ers uitmaakte en dat deze medewerker deze passage daarom in de conceptopdracht heeft geschrapt. Op dat moment hadden de EDP-auditors nog geen onderzoek verricht. Er is dus niets weggehaald uit het concept-onderzoek. De aanscherping in de opdracht is gedaan om geen misverstand over de reikwijdte van de onderzoeksopdracht te laten bestaan indien deze openbaar zou worden.
Herinnert u zich dat wij in de Kamer om alle emails en concept-rapporten vroegen en dat u in het algemeen overleg van 19 juni 2019 over de Belastingdienst beloofde de informatie te verschaffen en dat op 21 juni 2019 deed en schreef: «Het lid Omtzigt heeft daarbij specifiek gevraagd naar de onderliggende mailwisseling bij de totstandkoming van de vervolgopdracht op 2 oktober 2018. Ik heb aangegeven dat ik de gebruikelijke spelregels hanteer. Dat wil zeggen dat ik met uw Kamer de informatie uit deze mails deel maar niet de specifieke mails tussen mijn medewerkers onderling.»?3
Ja
Herinnert u zich dat u de «vaktechnische inbedding» – die door de afdeling vaktechniek geschiedt – een van de vier verbeterpunten noemde in de CAF-kinderopvangtoeslag-affaire?4
Ja
Is het u opgevallen dat u nergens, maar dan ook helemaal nergens vermeldt dat de medewerkers van de Belastingdienst en dan nota bene van de afdeling vaktechniek, «aanpassingen» mochten doen in het onderzoek en een deel van het onderzoek mochten weghalen uit het concept-onderzoek?
Er is geen deel van het conceptonderzoek verwijderd, maar er is een onderdeel van de conceptonderzoeksopdracht verwijderd.
Binnen de «blauwe» Belastingdienst bestaat per middel en proces een vaktechnische lijn, die loopt van de vaktechnisch aanspreekpunten en de vaktechnisch coördinatoren op de kantoren naar de landelijk vaktechnisch coördinator (lavaco). De landelijk vaktechnisch coördinatoren vormen samen het onderdeel Landelijke Coördinatie van de Corporate dienst Vaktechniek. De Corporate dienst Vaktechniek is voor mijn ministerie het eerste aanspreekpunt als het gaat om vaktechnische issues. Bij Toeslagen bestond geen vergelijkbare structuur. Vandaar dat ik als verbeterpunt de inbedding van de vaktechniek bij Toeslagen benoemd heb. Het eerste dat gebeurd is, is de aanstelling van een (interim-) lavaco Toeslagen. Deze (interim-) lavaco Toeslagen behoort bij het genoemde onderdeel Landelijke Coördinatie van de Corporate dienst Vaktechniek en heeft als zodanig een schakelfunctie tussen mijn ministerie en de Belastingdienst. De aangestelde interim- lavaco Toeslagen heeft uit dien hoofde onder meer als vertegenwoordiger van de opdrachtgever richting de EDP-auditors gefungeerd. In dat kader heeft de interim- lavaco Toeslagen ook (samen met de EDP-auditors) de opdracht geformuleerd. Daarbij heeft de interim- lavaco Toeslagen een wijziging aangebracht in de voorgestelde formulering van het onderdeel van de opdracht dat zag op de advisering over opvallende zaken rondom het informatiebeheer. De interim- lavaco Toeslagen heeft zich niet bemoeid met het onderzoek, de resultaten en bevindingen en de verslaglegging daarvan.
Begrijpt u dat wij zeer geïnteresseerd zijn in de autorisatie, aangezien bijvoorbeeld bleek dat bepaalde documenten verwijderd waren en dat bepaalde schrijven slechts beperkt doorzoekbaar waren?
Een onderzoek naar de autorisaties had deze informatie niet opgeleverd. Dit onderzoek had hoogstens kunnen opleveren wie toegang hadden tot de mappen waarin CAF-11 documenten opgeslagen waren en wie dus mogelijk – als dat al het geval zou zijn geweest – documenten verwijderd zou kunnen hebben.
Vindt u dat er sprake is van een onafhankelijk onderzoek naar de Belastingdienst, wanneer medewerkers van de Belastingdienst een deel van het onderzoek uit het concept mogen verwijderen en aanpassingen mogen maken in het onderzoek?
Door medewerkers van de Belastingdienst of mijn ministerie zijn geen aanpassingen gedaan of wijzigingen aangebracht in het onderzoek van de EDP-auditors.
De wijziging van de interim- lavaco Toeslagen zag slechts op de formulering van de opdracht en had als doel om geen enkele onduidelijkheid te laten bestaan over de reikwijdte van de opdracht, zoals die was afgestemd met de EDP-auditors. De focus (binnen het beschikbare tijdsbeslag) lag immers op de volledigheid van de documenten in de lopende beroepszaken en op de volledigheid van de documenten die reeds aan uw Kamer verstrekt waren.
Vindt u dat u de Kamer juist en volledig geinformeerd is over deze mogelijkheid en het verwijderen? Zo ja, waar en wanneer heeft u dat dan gedaan?
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 11.
Wilt u per ommegaande – binnen 72 uur – alle in de Wob-procedure gevraagde documenten openbaar maken, omdat artikel 11, lid 2 van de Wet openbaarheid van bestuur, zijnde: « Over persoonlijke beleidsopvattingen kan met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.» hierop apert van toepassing is zoals uit het bovenstaande wel duidelijk is geworden? (Voetnoot: de regering beschouwt alle concepten van rapporten als persoonlijke beleidsopvattingen)?
Alle documenten die vielen onder het Wob-verzoek over het onderzoek van de EDP-auditors zijn openbaar gemaakt, voor zover de weigeringsgronden van de Wob zich daar niet tegen verzetten.
Wilt u dus ook alle versies van het concept-rapport aan de Kamer doen toekomen?
Eerder heb ik u, bij mijn brief van 13 juni over CAF 11, de opdracht en bevindingenverslagen van de EDP-auditors toegestuurd. Het is rijksbreed beleid dat interne concepten niet openbaar worden gemaakt als er een definitieve versie is.
Wilt u de openstaande vragen over CAF 11-zaken (zoals Kamervragen 2019Z15262, 2019Z15340 en 2019Z15127) die meer dan zes weken oud zijn, allemaal binnen een week zorgvuldig beantwoorden en aan de Kamer doen toekomen? En wilt u daarbij alle gevraagde stukken in originele vorm aan de Kamer doen toekomen, aangezien die in deze affaire toch echt iedere keer meer informatie blijken te bevatten dan de beschrijving ervan?
De antwoorden op de genoemde Kamervragen zijn tegelijk met deze antwoorden verzonden.
Kunt u aangeven welke nieuwe documenten de EDP-auditors vonden ten opzichte van de scan die in de zomer van 2018 gedaan was, die terloops gemeld werd?
De scan die in de zomer van 2018 door de centrale netwerkbeheerder gemaakt is, staat geheel los van het latere onderzoek door de EDP-auditors. Deze scan is bovendien niet uitgevoerd op documentniveau, maar op map-niveau. De EDP-auditors hebben de scan uitsluitend gebruikt om te controleren of zij alle mogelijk relevante mappen in beeld hadden. Dit was het geval. Vervolgens hebben de EDP-auditors de mogelijk relevante mappen aan de hand van trefwoorden doorzocht, en de gevonden documenten ter beoordeling voorgelegd aan medewerkers van mijn ministerie.
Kunt u aangeven hoeveel en welke bestanden wel in de scan van 2018 stonden maar niet gevonden werden door de EDP-auditors?
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 16.
Hoeveel en welke stukken zijn naar aanleiding van de EDP-zoekactie aan de landsadvocaat overlegd?
Zoals ik in mijn beantwoording over uw feitelijke vragen op de brief van 11 juni jl. heb toegelicht, is aan de Landsadvocaat een aantal door de EDP-auditors gevonden stukken verstrekt die mogelijk relevant zouden kunnen zijn voor een lopende beroepsprocedure. Het gaat daarbij om stukken die steeds betrekking hebben op een specifieke procedure. Aan de Landsadvocaat is gevraagd om ook deze stukken tegen de achtergrond van de betreffende lopende procedure te beoordelen. Dit betrof veertien documenten.
Is de scan uit 2018, die aan de EDP-auditors is overlegd, door de EPD-auditors in hun rapport benoemd en later op instructies van iemand anders uit de eindrapport verwijderd?
Nee.
Wilt u namens het kabinet in overleg treden met de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) en binnen zes weken met een voorstel komen aan welke voorwaarden onafhankelijk onderzoek naar overheidshandelen moet voldoen in termen van vrijheid van de onderzoekers, vermelding van wijzigingen verzocht door ambtenaren en andere zaken, aangezien de regering regelmatig een rommeltje maakt van zogenaamd externe en onafhankelijke onderzoeken naar extern handelen?
Naar aanleiding van deze casus zie ik daar geen aanleiding toe.
Wilt u deze vragen een voor een en heel precies beantwoorden voor 23 september, zodat zij beschikbaar zijn voor het algemeen overleg over de Belastingdienst van 25 september?
Ja
Het bericht dat gemeenten massaal korten op het sociaal domein |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gemeenten korten massaal op sociaal domein»?1
Ja.
Welke gevolgen voorziet u van het feit dat driekwart van de gemeenten nog grotere tekorten verwacht?
In opdracht van Binnenlands Bestuur heeft Frontin PAUW 86 gemeenten bereid gevonden om deel te nemen aan een uitvraag over mogelijke tekorten. Van deze 86 gemeenten heeft driekwart, ofwel 65 gemeenten, aangegeven komend jaar een tekort op de begroting voor 2020 te hebben. Over de oorzaak – zo stelt het artikel in Binnenlands Bestuur – zijn de gemeenten het in grote lijnen eens: een combinatie van een teruglopende uitkering in het gemeentefonds en oplopende uitgaven in het sociaal domein, met name in de jeugdzorg.
Allereerst dient te worden benadrukt dat hetgeen gemeenten voor het sociaal domein begroten niet noodzakelijkerwijs overeen komt met hetgeen gemeenten vanuit het gemeentefonds ontvangen. De gemeenten bepalen zelf hoeveel zij voor de verschillende onderwerpen in hun begroting opnemen. Het is op basis van deze uitvraag dan ook niet te zeggen dat sprake is van tekorten. Dit neemt niet weg dat de gemeenten en het Rijk in gesprek met elkaar zijn en blijven over de vraag of de gemeenten invulling kunnen geven aan de wettelijke verantwoordelijkheden in combinatie met het daarvoor beschikbaar gestelde budget. Zoals bekend, is om die reden – op basis van een verdiepend onderzoek naar de jeugdhulp – afgelopen voorjaar besloten om voor de jeugdhulp in 2019 € 420 miljoen extra beschikbaar te stellen en in 2020 en 2021 jaarlijks € 300 miljoen. Voorts is afgesproken om aanvullend onderzoek naar de jeugdhulp te doen om beter zicht te krijgen op de achtergronden van de volumeontwikkeling en de tekorten, en of de volume- en uitgavengroei structureel is. Het is overigens onbekend of deze extra bedragen voor jeugdhulp in de begrotingen van deze uitvraag zijn meegenomen. De meeste gemeenten hadden op het moment dat de budgetten aan het gemeentefonds werden toegevoegd hun conceptbegrotingen voor 2020 al gereed. De begroting kan daarna nog worden aangepast en wordt in het najaar definitief vastgesteld.
Gemeenten noemen de teruglopende uitkering in het gemeentefonds als één van de oorzaken van de tekorten op de begroting. Onderuitputting bij het Rijk heeft de afgelopen jaren gezorgd voor lagere accressen in het lopende jaar en een schuif van accres in een jaar naar het volgende jaar. Gemeenten worden pas na het opstellen van hun begroting geconfronteerd met bijstellingen en geven aan dat dit op de korte termijn leidt tot moeilijke keuzes in hun begroting. Het is voor gemeenten vervelend als lopende het begrotingsjaar sprake is van onzekerheid door accresbijstellingen.
In de op dinsdag 17 september gepubliceerde septembercirculaire van het gemeentefonds zijn de actuele berekeningen van het accres van de algemene uitkering van het gemeentefonds gepresenteerd voor de komende jaren. Dit jaar zal het gemeentefonds met € 1,1 miljard groeien, tot € 31,2 miljard. De groei is € 218 miljoen lager dan eerder werd verwacht. Volgend jaar zal het gemeentefonds met € 1,2 miljard groeien, de groei is dan € 409 miljoen hoger dan verwacht. Ook voor 2021 en 2022 laten de accresramingen een positief effect zien.
Het kabinet is bereid om samen met de medeoverheden voor 2020 en 2021 te verkennen of maatregelen kunnen worden getroffen die de schommelingen in het accres kunnen voorkomen of dempen. Hierover heeft uw Kamer bij de Algemene Politieke Beschouwingen een motie2 aangenomen. Daarnaast heeft het kabinet samen met de medeoverheden ten behoeve van de volgende kabinetsperiode een evaluatie van de hele normeringsystematiek opgestart. Hierbij wordt eveneens gekeken naar meer stabiliteit. Op basis van de evaluatie worden varianten uitgewerkt voor de normering van de fondsen vanaf 2022.
Vindt u het ook schrijnend dat (zeker ook in tijden van economische voorspoed en forse overschotten op de rijksbegroting) die tekorten met name leiden tot bezuinigingen op het sociaal domein, waarvan nou net de meest kwetsbare inwoners van de gemeenten in kwestie de dupe worden?
Zoals ik hiervoor in het antwoord op vraag 2 al heb aangegeven, zijn en blijven de gemeenten en het Rijk met elkaar in gesprek over de vraag of de gemeenten invulling kunnen geven aan de wettelijke verantwoordelijkheden in combinatie met het daarvoor beschikbaar gestelde budget. Om die reden is ook dit voorjaar extra budget voor de jeugdhulp aan het gemeentefonds toegevoegd. Gemeenten dienen aan hun wettelijke verantwoordelijkheden te voldoen en elke inwoner dient door zijn/haar gemeente geholpen te worden indien dit onder de wettelijke verantwoordelijkheid van de gemeente valt.
Wat zegt u tegen (vaak kwetsbare) inwoners die zien dat op deze wijze de juist ook voor hen bedoelde voorzieningen moeten worden afgebroken?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer is naar uw mening de grens bereikt waarbij ook u zegt dat gemeenten niet meer op verantwoorde wijze uitvoering kunnen geven aan de diverse decentralisaties in het sociaal domein?
Zoals in voorgaande antwoorden gemeld, blijven de gemeenten en het Rijk met elkaar in gesprek. Er kan geen sprake zijn van een onverantwoorde uitvoering door gemeenten.
Bent u bereid c.q. uw verantwoordelijkheid in dezen te nemen en te zorgen dat deze neerwaartse spiraal wordt gestopt? Als dat nu niet is, wanneer dan wel?
Zie antwoord vraag 5.
Het opnieuw lekken van plannen voor Prinsjesdag |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wilt u de uitwerking van de plannen voor verlaging van de lasten, de verlaging van de winstbelasting en voor investeringen in de woningbouw naar de Kamer sturen, zodat de Tweede Kamer haar controlerende werk kan doen en de bevolking niet alleen via lekken eenzijdig of foutief wordt geïnformeerd?1
Laat ik vooropstellen dat ik zeer veel waarde hecht aan adequate informatievoorziening aan uw Kamer, ook met betrekking tot plannen voor Prinsjesdag, die hun beslag krijgen in de begrotingswetten, het Belastingplan en de Miljoenennota.
Het besluitvormingsproces hierover is nog niet afgerond. De besprekingen zijn nog gaande. De plannen van dit kabinet voor Prinsjesdag worden op de daarvoor aangewezen momenten met uw Kamer gedeeld zodat het besproken kan worden tijdens de algemene politieke beschouwingen, de algemene financiële beschouwingen en in de hierop volgende wetsbehandelingen.
Kloppen de in dit lek genoemde bedragen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor vrijdag 30 augustus 12.00 uur?
Zie antwoord vraag 1.
Het lekken van de plannen voor Prinsjesdag. |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bereid om de gelekte voorstellen over de «overdrachtsbelasting» naar de Kamer te sturen?1
Laat ik vooropstellen dat ik zeer veel waarde hecht aan adequate informatievoorziening aan uw Kamer, ook met betrekking tot plannen voor Prinsjesdag, die hun beslag krijgen in de begrotingswetten, het Belastingplan en de Miljoenennota.
Het besluitvormingsproces hierover is nog niet afgerond. De besprekingen zijn nog gaande. De plannen van dit kabinet voor Prinsjesdag worden op de daarvoor aangewezen momenten met uw Kamer gedeeld zodat het besproken kan worden tijdens de algemene politieke beschouwingen, de algemene financiële beschouwingen en in de hierop volgende wetsbehandelingen.
Wilt u het antwoord op deze en op de eerdere vragen over het lekken van de plannen voor Prinsjesdag vandaag (vrijdag 30 augustus) naar de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘soepelere begrotingsregels Europese Unie’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de discussie over soepelere begrotingsregels voor de lidstaten?1
Ik ben bekend met het nieuwsartikel in het Financial Times waar u aan refereert. Ik heb begrepen dat dit verwijst naar een intern Commissiedocument. Er is geen sprake van een concreet voorstel om de Europese begrotingsregels aan te passen.
Waar wordt door de Europese Commissie precies over nagedacht?
De Commissie werkt momenteel aan de reguliere vijfjaarlijkse evaluatie van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP), welke voor het eind van dit jaar wordt afgerond en gepubliceerd. Ten behoeve van deze evaluatie heeft het Finse voorzitterschap van de Raad voor de informele Ecofinraad van 13-14 september een discussie over het SGP geagendeerd, zodat lidstaten hun ideeën over het SGP kenbaar kunnen maken. De Commissie kan op basis van de evaluatie een voorstel doen voor aanpassing van de relevante verordeningen.
Wat is uw reactie op het plan om de begrotingsregels te versoepelen?
Zoals aangegeven in het antwoord op de eerste vraag, is er geen concreet voorstel om de Europese begrotingsregels aan te passen.
Is om Nederlandse inbreng of input gevraagd bij dit plan? Zo ja, wat heeft de Nederlandse regering aangegeven?
Aangezien er geen concreet voorstel is om de Europese begrotingsregels aan te passen is er niet om Nederlandse inbreng gevraagd. Tijdens de informele Ecofin van 13–14 september 2019 zal een discussie plaatsvinden over de Europese begrotingsregels. Zoals aangegeven in de Staat van de Europese Unie 20192 is Nederland van mening dat het SGP moet worden hervormd om de effectiviteit van het pact te vergroten. Een evaluatie van de Commissie wordt daarom verwelkomd. Het SGP behoeft volgens het kabinet vooral verbetering op het gebied van naleving en handhaving, en minder op het gebied van de regels zelf. Daarom zet Nederland in op het inperken van de flexibiliteit en beoordelingsruimte, het versimpelen van de regels, striktere handhaving van de regels en het vergroten van de voorspelbaarheid bij de uitvoering van de regels.
Wat vindt u van dit plan om het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) te «vereenvoudigen»?
Zoals aangegeven in het antwoord op de eerste vraag, is er geen concreet voorstel om de Europese begrotingsregels aan te passen. Ten aanzien van het SGP is Nederland van mening dat het moet worden hervormd om de effectiviteit van het pact te vergroten. Nederland zet daarbij in op het inperken van de flexibiliteit en beoordelingsruimte, het versimpelen van de regels, striktere handhaving van de regels en het vergroten van de voorspelbaarheid bij de uitvoering van de regels.
Deelt u de mening dat «vereenvoudiging» geen «versoepeling» mag betekenen?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 4 en 5 zet Nederland ten aanzien van het SGP in op het inperken van de flexibiliteit en beoordelingsruimte, het versimpelen van de regels, striktere handhaving van de regels en het vergroten van de voorspelbaarheid bij de uitvoering van de regels. In algemene zin is Nederland van mening dat een gebrekkige naleving en het onvermogen van lidstaten om te hervormen nooit een reden kan zijn om het SGP te versoepelen. Nederland is dan ook geen voorstander van versoepeling van het SGP.
Wijst u een versoepeling van de «schuldregel», zoals beschreven in dit artikel, dan ook af?
Voor Nederland geldt dat de Europese begrotingsregels moeten leiden tot houdbare overheidsfinanciën. Nederland zal elk mogelijk toekomstig voorstel voor aanpassing van de regels hieraan toetsen.
Wat gaat u doen om elke vorm van versoepeling tegen te houden?
Nederland zet bij hervorming van het SGP in op het inperken van de flexibiliteit en beoordelingsruimte, het versimpelen van de regels, striktere handhaving van de regels en het vergroten van de voorspelbaarheid bij de uitvoering van de regels. Nederland zal elk mogelijk toekomstig voorstel voor aanpassing van de regels hieraan toetsen. Ook zal Nederland bij de Commissie blijven aandringen dat zij de afspraken uit het SGP streng zal bewaken.
Deelt u de mening dat versoepeling van de regels niet bijdraagt aan het vertrouwen van de burger in de EU?
Effectieve Europese begrotingsregels die leiden tot houdbare overheidsfinanciën zijn van groot belang. Vermindering van de complexiteit van de regels kan bijdragen aan de voorspelbaarheid en uitlegbaarheid ervan. Dit kan bijdragen aan het vertrouwen van burgers. Voor de effectiviteit en geloofwaardigheid van de begrotingsregels is het vooral van belang dat ze op een consequente, transparante en voorspelbare manier worden gehandhaafd.
Deelt u de mening dat elke vorm van versoepeling een knieval is naar landen die hun begroting nu al niet serieus nemen, zoals Italië?
Aanpassing van de Europese begrotingsregels is nu niet aan de orde. In de antwoorden op de voorgaande vragen heb ik aangegeven waar Nederland mogelijke toekomstige voorstellen voor aanpassing van de regels op zal beoordelen.
Deelt u de mening dat versoepeling van de regeling aan de basis kan staan van een nieuwe crisis?
Er ligt geen voorstel om de Europese begrotingsregels aan te passen. Aanpassing, dan wel versoepeling, is zodoende dan ook niet aan de orde. In de antwoorden op de voorgaande vragen heb ik aangegeven waar Nederland mogelijke toekomstige voorstellen voor aanpassing van de regels op zal beoordelen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voorafgaand aan het AO Eurogroep/Ecofinraad van 4 september 2019?
Ja.
De financiële gevolgen voor de Rijksbegroting van de ingetrokken wetswijziging van de rentemaatstaf voor de lening hoger onderwijs |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Studenten heffen het glas na overwinning over studierente»?1
Ja.
Klopt het dat met de intrekking van de wetswijziging van de rentemaatstaf voor de lening hoger onderwijs er een gat van 226 miljoen euro (oplopend tot 2060) is geslagen in de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap? Kunt u inzichtelijk maken hoe de opbouw van dit tekort er tot 2060 uitziet?
De gederfde rente-inkomsten op de rijksbegroting beginnen in 2025 met € 1mln en lopen op naar € 226 miljoen in 2060.
Deelt u nog steeds de door u in diverse debatten, waaronder het debat van 5 december 2018, gedeelde opvatting dat de opbrengsten van deze maatregel toebehoren aan de algemene middelen?2
De maatregel was inderdaad bedoeld om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te verbeteren.
Kunt u nader, en met concrete voorbeelden, toelichten wat u in datzelfde debat bedoelde toen u zei dat het op orde brengen van de begroting via de route van Financiën, dit «buitengewoon goed voor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is.»?
Het kabinet heeft afgesproken om de totale overheidsfinanciën op orde te brengen. Onhoudbare overheidsfinanciën zorgen vroeg of laat voor benodigde bezuinigingsmaatregelen, bijvoorbeeld generieke taakstellingen op de Rijksbegroting. OCW is een groot onderdeel van de totale rijksbegroting en draagt dus ook een groot aandeel bij aan eventuele generieke taakstellingen. Vandaar heeft OCW een belang bij houdbare overheidsfinanciën.
Deelt u de mening dat de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, onder meer vanwege een doelmatigheidskorting, al onverantwoord onder druk staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, erkent u dat een extra bezuiniging onwenselijk is?
De doelmatigheidskorting was een erfenis van het vorige kabinet. Dit kabinet heeft deze doelmatigheidskorting deels teruggedraaid en bovendien in het regeerakkoord zeer fors geïntensiveerd op de OCW-begroting (€ 1,6 miljard in 2019). Ook dit voorjaar is er weer generaal budget toegevoegd aan de OCW-begroting (€ 96 miljoen in 2019).
Op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat het niet wijzigen van de rentemaatstaf voor studieleningen, niet leidt tot extra bezuinigingen in het onderwijs?
De wijze waarop wordt omgegaan met de gederfde inkomsten als gevolg van het niet wijzigen van de rentemaatstaf wordt in de augustusbesluitvorming bezien. Hier wordt u met Prinsjesdag over geïnformeerd.
Klopt het dat het kabinet in augustus dit jaar met een plan komt om het tekort van 226 miljoen euro te dichten? Bent u bereid de Kamer voorafgaand aan het debat over de Voorjaarsnota te informeren over denkbare scenario’s?
De gederfde inkomsten als gevolg van het niet wijzigen van de rentemaatstaf worden inderdaad betrokken in de augustusbesluitvorming. Hier wil ik niet op vooruit lopen.
De overschrijdingen van begroting voor de kosten van elektrische voertuigen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich dat u op Kamervragen antwoordde dat «de uiteindelijke verkopen in 2018 van EV’s (elektrische auto’s) hoger liggen dan verwacht tijdens het opstellen van de Miljoenennota 2019. Met deze hogere aantallen komt het budgettaire belang van de korting op de bijtelling voor EV’s uit op circa € 200 miljoen in 2018»?1
Ja.
Herinnert u zich dat nog maar een paar maanden geleden, in de Miljoenennota 2019 het budgettaire belang van de korting op de bijtelling van EV's geschat werd op 141 miljoen euro (voor het jaar 2018)?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de financiële en fiscale spelregels van het kabinet over hoe om te gaan met meevallers en tegenvallers, zijn vastgelegd in de Startnota?2
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich dat de Startnota de volgende afspraak bevat: «Het budgettaire belang van deze fiscale regelingen wordt jaarlijks gemonitord. Voor de beoordeling van de ontwikkeling van het budgettaire belang wordt als benchmark de raming voor het jaar 2017 volgens Miljoenennota 2018 gehanteerd. In elke Miljoenennota zal de raming voor het komende jaar worden vergeleken met de benchmark om te bepalen of sprake is van een substantiële ontwikkeling. Indien er sprake is van substantiële endogene ontwikkelingen, kan dit aanleiding zijn voor het nemen van maatregelen.»?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dus dat de referentiewaarde voor de kosten van bijtelling van EV's (exclusief het overgangsrecht, want dat is een aparte serie) 141 miljoen bedraagt voor de jaren 2018, 2019, 2020 en 2021? Zo nee, waar staat het juiste bedrag dan vermeld?
Nee. Voor alle fiscale regelingen in de Startnota wordt de raming voor het jaar 2017 in de Miljoenennota 2018 als benchmark (referentiewaarde) genomen. De benchmark is in dit geval € 86 miljoen. In onderstaande tabel zijn de ramingen weergegeven van de IB/LB Korting op de bijtelling voor nulemissieauto’s in de Wet uitwerking Autobrief II (WUA II), Miljoenennota 2018 en Miljoenennota 2019.
WUA II
31
47
84
101
129
MN2018
30
46
69
86
127
MN2019
30
46
69
92
1411
Zoals beschreven in antwoord op vraag 13 van de eerdere Kamervragen: met de uiteindelijke nieuwverkopen EV’s in 2018 komt het budgettaire belang van de korting op de bijtelling voor EV’s uit op circa € 200 miljoen in 2018 (Kamerstukken II 2018/19, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 1335).
Uit de tabel blijkt dat in de jaren 2016–2017 de realisatie juist achter bleef bij het voorziene pad. Bij de Miljoenennota 2019 was de inschatting dat de raming voor 2018 licht hoger uitkwam dan het pad in de Wet Uitwerking Autobrief II. In de laatste maanden van 2018 is, als gevolg van de per 2019 ingevoerde begrenzing van de milieukorting in de bijtelling, het aantal verkochte EV’s met een catalogusprijs hoger dan € 50.000 sterk gestegen (anticipatie-effect). Dat is ook een verklaring voor de lagere EV-nieuwverkopen in dit segment in de eerste maand van 2019.
Herinnert u zich dat u juist overschrijdingen bij de autobelastingen (dat is dus het Mitsubishi Outlander drama) als voorbeeld noemde waarom de zin over substantiële ontwikkeling was opgeschreven in de Startnota? (vraag 95 in Kamerstuk 34 775, nr. 79)?
In het antwoord op vraag 95 in Kamerstuk 34 775, nr. 79 is het volgende vermeld: «In het verleden heeft dit gespeeld bij de autobelastingen.». Met deze zinsnede wordt verwezen naar de periode 2008–2013. In deze periode hebben er overschrijdingen plaatsgevonden als gevolg van de fiscale stimulering van zuinige benzine- en dieselauto’s en plug-in hybride auto’s.
Herinnert u zich dat de in de Miljoenennota 2018 de geraamde derving van de bijtelling van volledig elektrische auto’s geschat werd op 141 miljoen euro?
Deze € 141 miljoen is geraamd in de Miljoenennota 2019 en geldt voor het jaar 2018. Zie ook antwoord op vraag 5.
Hoe groot is de geschatte afwijking nu bij de derving van de bijtelling van volledig elektrische auto’s in euro’s en in procenten?
In de Miljoenennota 2019 wordt de benchmarktoets gepresenteerd. Hierin is de endogene groei weergegeven ten opzichte van de raming voor 2017 in Miljoennota 2018. Voor de korting op de bijtelling voor nulemissieauto’s is hiervoor het volgende gepresenteerd.
2017 MN2018
Bijstelling 2017 MN2019
Bijstelling in %
Endogeen 2018–2019
Endogeen in % per jaar
IB/LB Korting op de bijtelling voor nulemissieauto's
86
6
101
Toelichting: De «Endogeen 2018–2019» is de groei in 2018 en 2019 samen in miljoenen euro’s. De «Endogene groei in procenten per jaar» is het gemiddelde van de groei van jaar op jaar in 2018 en 2019.
In eerdere antwoorden is aangegeven dat met de uiteindelijke nieuwverkopen EV’s in 2018 het budgettaire belang van de korting op de bijtelling voor EV’s uitkomt op circa € 200 miljoen in 2018.4 Dit is circa € 60 miljoen (circa 40%) meer dan verwacht bij Miljoenennota 2019. Het is lastig te voorspellen hoeveel EV’s in 2019 verkocht zullen worden. Als gevolg van de per 2019 ingevoerde begrenzing van de milieukorting in de bijtelling is de verwachting dat er in de EV-nieuwverkopen een schuif richting EV’s met een catalogusprijs lager dan € 50.000 zal plaatsvinden. Dat is echter mede afhankelijk van de ontwikkeling in het aanbod van deze modellen. Eind 2018 zijn – vooruitlopend op de invoering van deze begrenzing – relatief veel dure EV’s verkocht. De verkoop van duurdere EV’s is in de eerste maand van 2019 daarom fors lager uitgevallen. In de Miljoenennota 2020 zal een nieuwe raming gemaakt worden. Dan zal informatie beschikbaar zijn van de verkopen van EV’s in het eerste half jaar van 2019.
Klopt het dat de derving in 2019 nog veel hoger zal zijn dan 200 miljoen en richting de 300 miljoen gaat, ofwel een overschrijding van meer dan 100% van de referentiewaarde?
Zie antwoord vraag 8.
Is er enig andere fiscale regeling waarbij de overschrijding meer dan 40% bedraagt? Zo ja welke?
In de Miljoenennota 2019 is een tabel opgenomen (9.5.1) waarin inzicht wordt gegeven in een aantal opvallende (endogene) ontwikkelingen in de ramingen van fiscale regelingen. Hierin is te zien dat er meerdere regelingen zijn met een endogene groei van meer dan 40% in de jaren 2018–2019. In paragraaf 9.5 van de Miljoenennota 2019 wordt de ontwikkeling van deze posten nader toegelicht. De endogene groei van verschillende fiscale regelingen voor EV’s is hoger dan verwacht, maar wel voor een groot deel voorzien bij Wet uitwerking Autobrief II, en in Miljoenennota 2018 en Miljoenennota 2019 (zie ook de tabel bij het antwoord op vraag 5). Zoals blijkt uit tabel 9.5.1. in de Miljoenennota 2019 is een hoge endogene groei – zoals nu te zien in de autobelastingen – niet uniek.
Is er sprake van een substantiële endogene ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 10.
Op welk moment wordt getoetst of er aanleiding is voor het nemen van maatregelen in de bijtelling vanwege de overschrijding?
In de Miljoenennota wordt jaarlijks een tabel gepresenteerd met de fiscale regelingen waarbij de geraamde endogene ontwikkeling in 2018 en 2019 gemiddeld (absoluut) groter dan 8% per jaar is en/of de bijstelling voor 2017 (absoluut) groter dan 8% is. In de Startnota is geen moment omschreven voor toetsing wanneer er aanleiding is voor het nemen van maatregelen. Voor het nemen van maatregelen kan altijd een afweging worden gemaakt waarin het budgettaire belang van een fiscale regeling wordt afgezet tegen het beoogde effect. In het specifieke geval van de fiscale stimulering van EV’s ziet het kabinet dit als een initiële investering die nodig is om de transitie naar emissievrij rijden te versnellen. Dit leidt naast minder CO2-uitstoot ook tot betere luchtkwaliteit, minder geluidsoverlast en innovatiekansen voor het Nederlandse bedrijfsleven. De toegenomen EV-nieuwverkopen zijn vanuit dat perspectief dan ook een wenselijke ontwikkeling. Tegelijkertijd acht het kabinet het onwenselijk dat er sprake is van overstimulering, zoals tot 2019 het geval was bij grote dure EV’s. Om die reden is per 1 januari 2019 de milieukorting in de bijtelling begrensd tot een catalogusprijs van € 50.000 en is de MIA versoberd. Het kabinet ziet vooralsnog geen noodzaak om op korte termijn verder bij te sturen, maar acht het wel van belang om een vinger aan de pols te houden om signalen van overstimulering tijdig te signaleren.
Kunt u deze vragen een voor een en voor het algemeen overleg over autobelastingen op woensdag 13 februari 2019 beantwoorden?
Ik hecht aan een zorgvuldige beantwoording van deze vragen. Deze vragen zijn daarom binnen de reguliere beantwoordingstermijn van 3 weken beantwoord.
De gevolgen voor provincies bij het ontbreken van een goedgekeurde jaarrekening |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Kajsa Ollongren (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat de provincie Utrecht mogelijk miljoenen te veel betaalde aan een aannemer?1
Ja.
Welke concrete maatregelen hebt u getroffen richting de provincie die nog geen vastgestelde Jaarrekening over 2017 heeft, omdat een goedkeurende accountantsverklaring tot op heden ontbreekt?
Op 15 juli 2018 had de provincie Utrecht de jaarrekening en de controleverklaring alsmede het verslag van bevindingen van de accountant moeten inleveren. De provincie Utrecht heeft tijdig uitstel gevraagd voor aanlevering van de jaarrekening over het verslagjaar 2017. Uit coulance-overwegingen heb ik ingestemd met dit verzoek. Op het moment dat het duidelijk werd dat vaststelling van de jaarrekening in 2018 niet meer tot de mogelijkheden behoorde, heb ik op 18 december 2018 aan de provincie Utrecht schriftelijk kenbaar gemaakt dat ik de voorschotten (voor 60%) van de betalingen uit het Provinciefonds zou opschorten. De maximale wettelijke periode voor de opschorting bedraagt zes maanden. Vanzelfsprekend wordt de opschorting (eerder) beëindigd op het moment dat de jaarrekening is vastgesteld.
Wat is de precieze achtergrond van het niet kunnen verkrijgen van een accountantsverklaring?
Begin 2018 heeft de accountant aan de provincie gevraagd om een nader onderzoek te doen naar mogelijke oneigenlijke beïnvloeding van de financiële contracten en betalingen in het project Uithoflijn. Dit naar aanleiding van een melding van een klokkenluider. Hierop volgend is een integriteitsonderzoek uitgevoerd door een extern bureau. De provincie Utrecht en de accountant zijn momenteel bezig (mede in het licht van de bevindingen van het integriteitsonderzoek), met de afronding van de werkzaamheden in het kader van de controle van de jaarrekening voor het verslagjaar 2017.
Klopt het dat u afdrachten aan de provincie hebt opgeschort in afwachting van een vastgestelde jaarrekening?
Ja, zie het antwoord op vraag 2.
Op welke termijn verwacht u dat de provincie definitief duidelijkheid kan verschaffen over de afronding van de Jaarrekening 2017?
De provincie heeft mij geïnformeerd over het proces van afronding, waarbij de provincie op dit moment geen precieze datum voor de vaststelling voor de jaarrekening kon mededelen.
Welke mogelijkheden hebt u om op te treden om alsnog te komen tot de vereiste verklaring?
Onder 2 heb ik aangegeven dat ik gebruik heb gemaakt van de mogelijkheid van opschorting van de voorschotten van de betalingen uit het Provinciefonds. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om voorafgaand aan het kalenderjaar preventief financieel toezicht in te stellen. Met het oog op de (solide) financiële positie van de provincie Utrecht, heb ik daar voor het kalenderjaar 2019 niet toe besloten. Bij het bepalen van het toezichtregime voor het kalenderjaar 2020 wordt die afweging opnieuw gemaakt.
In hoeverre hebt u aan de provincie kenbaar gemaakt of en in hoeverre u van die mogelijkheden gebruik wilt maken?
In mijn brief van 18 december 2018 heb ik zowel de opschorting kenbaar gemaakt, als het oordeel over het toezichtregime voor het jaar 2019.
Wat zijn de concrete gevolgen voor een provincie wanneer er geen goedkeuringsverklaring van de accountant verkregen wordt?
Het is primair aan provinciale staten van de provincie Utrecht om een oordeel te vellen over de gevolgen die verbonden worden aan een controleverklaring, met een strekking die anders dan goedkeurend is.
Zijn er meer (recente) gevallen bekend van het niet kunnen vaststellen van een jaarrekening van een of meer van de provincies of moet deze situatie gezien worden als een incident?
Er zijn mij geen recente gevallen bij andere provincies bekend.
Het bericht ‘Macron laat teugels Frankrijk vieren’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Macron laat teugels Frankrijk vieren»1, waarin wordt gemeld dat als gevolg van de opstand van de «gele hesjes» president Macron het Franse tekort laat oplopen? Wat vindt u van dit bericht?
Ik heb kennis genomen van de maatregelen die de Franse president Macron recentelijk heeft aangekondigd.
Wat zijn de precieze maatregelen die Macron neemt en wat zijn de precieze kosten? Klopt het dat het zou gaan om zo’n € 10 tot 11 miljard euro?
President Macron heeft verschillende maatregelen genomen. Allereerst is de eerder aangekondigde accijnsverhoging op brandstof geannuleerd. Daarnaast worden de eindejaarsuitkeringen en overuren niet meer belast. Verder wordt het minimumloon met 90 euro per maand verhoogd en wordt de verhoging van de sociale lasten voor ouderen met een inkomen onder de € 2.000 euro bruto afgeschaft. De verhoging van het minimumloon zal niet ten laste komen van de werkgevers en wordt geïndexeerd met 1,5% per jaar. Om de gevolgen van deze maatregelen voor de begroting te drukken heeft de Franse regering ook enkele compenserende maatregelen genomen. Zo komt er een digitale belasting en zal er bezuinigd worden op de apparaatskosten. In totaal zullen de extra kosten van deze maatregelen, inclusief compenserende maatregelen, ongeveer 10 miljard euro bedragen, gelijk aan 0,4% bbp.
Wanneer worden deze voorstellen verwerkt in de Franse begroting?
Deze voorstellen zijn eind december verwerkt in de Franse begroting en vervolgens aangenomen door het Frans parlement, en ondertekend door de President.
Wat is het effect van deze voorstellen op het Franse begrotingstekort? Klopt het dat het tekort daarmee op ongeveer 3,5% van het bruto binnenlands product (bbp) zou komen en daarmee, samen met bbp in Roemenië, het hoogste zou zijn van alle lidstaten van de Europese Unie?
Met de extra kosten van 0,4% bbp zal het begrotingstekort van Frankrijk in 2019 volgens de Franse raming uitkomen op ongeveer 3,2%, uitgaande van de herfstraming van de Commissie die nog uitkwam op een tekort van 2,8%. Dit zou het op één na hoogste begrotingstekort binnen de EU zijn. Vermoedelijk pas bij de lenteraming van mei zal de Commissie aangeven hoe zij het begrotingstekort van Frankrijk in 2019 beoordelen.
Welke gevolgen had het eerder al terugdraaien van de accijnsverhoging voor de Franse begroting en het begrotingstekort?
Geschat wordt dat de impact van het terugdraaien van de accijnsverhoging zo’n 0,2% bbp is, ongeveer 5 miljard euro.
Wanneer raamt de Europese Commissie het nieuwe tekortcijfer van Frankrijk?
De eerstvolgende keer dat de Europese Commissie het begrotingstekort voor Frankrijk zal ramen is in mei 2019 met de lenteraming.
Vergt de Commissie procedureel een herzien oordeel over een begroting en het Stabiliteits- en groeipact (SGP) wanneer een begroting lopende het jaar zo drastisch herzien wordt?
Het proces rond ontwerpbegrotingen is vastgelegd in de zogenaamde two-pack verordening. Deze verordening schrijft niet voor dat er een herzien oordeel dient te worden opgesteld indien de nationale begroting die aangenomen wordt afwijkt van de ontwerpbegroting die medio oktober is ingediend.
Wat is de procedure voor het vaststellen van een buitensporig tekort wanneer een land na het vaststellen van de conceptbegrotingen een te hoog tekort heeft?
Het vaststellen van een mogelijk buitensporig tekort doet de Commissie in principe twee keer per jaar: naar aanleiding van de lenteraming en van de herfstraming. Hier is de Commissie echter niet aan gebonden. De Commissie heeft altijd het recht om een buitensporig tekort vast te stellen indien hier op basis van Commissie-cijfers aanleiding toe is. Er is geen specifieke procedure voorzien voor een situatie waarin de begroting zodanig afwijkt van de conceptbegroting dat dit consequenties heeft voor het wel of niet hebben van een buitensporig tekort.
Hoelang heeft Frankrijk nu al een begrotingstekort? Wanneer had Frankrijk voor het laatst een begrotingsoverschot?
Op basis van de gegevens uit de AMECO-database die de Commissie gebruikt voor de implementatie van het SGP, had Frankrijk in 1974 voor het laatst een (nominaal) begrotingsoverschot.
Wat zijn de gevolgen van het verhogen van het minimumloon voor de groeicijfers van Frankrijk, die ook al als te optimistisch worden ingeschat?
De impact van het verhogen van het minimumloon op de groeicijfers van Frankrijk is onbekend. Wel komt de verhoging van het minimumloon niet ten laste van de werkgever waardoor de loonkosten voor werkgevers niet direct stijgen door deze maatregel.
In hoeverre voldoet Frankrijk daarmee straks nog aan de regels uit het SGP?
Frankrijk bevindt zich sinds de zomer van dit jaar weer in de preventieve arm van het SGP na lange tijd in de correctieve arm – ofwel een buitensporigtekortprocedure – te hebben gezeten.
Daarom gelden ook de eisen van de preventieve arm die voorschrijven dat het structureel saldo met 0,6% moet verbeteren en de netto-uitgaven met maximaal 1,4% mogen toenemen. De ontwerpbegroting die Frankrijk op 15 oktober indiende heeft de Commissie beoordeeld als «at significant risk of non-compliance» met de begrotingseisen uit de preventieve arm. Indien het begrotingstekort verder verslechtert als gevolg van de aangekondigde maatregelen, zal dit risico op «non-compliance» in 2019 groter worden.
Naast de eisen van de preventieve arm gelden nog steeds de eisen uit de correctieve arm die voorschrijven dat het nominaal tekort niet boven de 3% bbp mag uitkomen. Op basis van de herfstraming zou Frankrijk hier in 2019 en 2020 aan voldoen. Of het tekort met de voorgestelde maatregelen boven de 3% zal uitkomen zal met de voorjaarsraming duidelijk worden. Commissaris Moscovici heeft overigens reeds erop gehint dat de Commissie bij de beoordeling of er sprake is van een buitensporig tekort rekening zal houden met het feit dat de overschrijding «tijdelijk en exceptioneel» is.
Wat zijn de begrotingsvoorspellingen voor de komende jaren? Bevindt Frankrijk zich op een geloofwaardig pad naar de middellangetermijndoelstelling (Medium Term Objective, MTO)?
De herfstraming van de Commissie raamt de begrotingscijfers voor EU-lidstaten twee jaar vooruit. Onderstaand staat een tabel die de belangrijkste begrotingscijfers uit de herfstraming voor Frankrijk op een rij zet. In deze cijfers zijn de recent aangekondigde maatregelen niet meegenomen.
Begrotingsindicatoren in % bbp
2017
2018
2019
2020
Nominaal begrotingstekort
– 2,7
– 2,6
– 2,8
– 1,7
Structureel begrotingstekort
– 2,4
– 2,5
– 2,3
– 2,2
Publieke schuld
98,5
98,7
98,5
97,2
Het structureel saldo verbetert in 2019, waarmee Frankrijk dichterbij haar middellangetermijndoelstelling komt, die is vastgesteld op – 0,4% BBP. Wel is deze verbetering lager dan de verbetering die is vereist op basis van de stand van de conjunctuur en de hoogte van de schuld.
Wat zijn de (mogelijke) gevolgen van de Franse plannen op de motivatie van Italië om de begroting wel weer aan de regels van het SGP te laten voldoen en op het opstarten van de buitensporigtekortprocedure voor Italië?
Iedere lidstaat dient zich te houden aan de regels van het SGP. Dit staat los van de plannen van andere lidstaten. Daarnaast dient de Commissie de begrotingsregels altijd individueel op lidstaten toe te passen.
Ik zie dan ook geen aanleiding voor een andere houding van de Commissie richting Italië of een verandering in de motivatie van de Italiaanse regering om aan de SGP regels te voldoen naar aanleiding van de aangekondigde maatregelen door de Franse regering.
Kunt u ingaan op de verdere gang van zaken rond de begroting van Italië? Kloppen de berichten in de media dat Italië verschillende compromisvoorstellen heeft gedaan om tot een lager, maar nog altijd te hoog tekort, te komen?
De Commissie heeft op 21 november een artikel 126(3) rapport gepubliceerd op basis van het niet voldoen aan de schuldreductieregel die voorschrijft dat de schuld in een bepaald tempo moet afnemen. In dat rapport heeft de Commissie geconcludeerd dat het openen van de buitensporigtekortprocedure (excessive deficit procedure – EDP) gerechtvaardigd is. Daarna heeft een voorportaal van de Ecofin (het EFC) een opinie over het rapport aangenomen waarin de analyse van de Commissie wordt onderschreven.
In de tussentijd had de Italiaanse regering besloten in dialoog met de Commissie een voorstel te doen voor het aanpassen van de ontwerpbegroting. Dit voorstel bevatte onder andere het uitstellen van de invoering van het basisinkomen en van de terugdraaiing van de eerdere pensioenhervorming. Het begrotingstekort zou daarmee volgens Italië uitkomen op 2,04%. Op basis van deze aangepaste begroting heeft de Commissie besloten geen EDP te openen op dit moment. Aangezien de aangepaste begroting nog steeds niet leidt tot een sterke daling van de publieke schuld (in lijn met het schuldenregel) en duurzame economische groei vind ik dit een gemiste kans van de Commissie.
Bent u voornemens en/of bereid om deze te hoge tekorten bij een volgende vergadering van de Eurogroep of de Ecofinraad aan de orde te stellen?
Ik heb altijd gepleit voor een strikte naleving en handhaving van het Stabiliteits- en Groei Pact zowel tijdens bilaterale gesprekken met mijn Europese collega’s als tijdens de plenaire vergadering van de Eurogroep en de Ecofinraad. Dit zal ik blijven doen.
Het bericht ‘Italy’s government agrees sharply higher public spending plan’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat Italië op 27 september 2018 een begroting presenteerde waarin de uitgaven fors toenemen?1
Italië heeft op 27 september 2018 enkele beleidsplannen bekend gemaakt die vervolgens zijn opgenomen in de Italiaanse ontwerpbegroting (Draft Budgetary Plan – DBP) voor 2019. Deze ontwerpbegroting is op 16 oktober jl. ingediend bij de Europese Commissie. Hierin nemen de uitgaven inderdaad fors toe.
Klopt het bericht dat Italië uitkomt op een begrotingstekort van 2,4% in 2019? Klopt het dat dit een verslechtering is ten opzichte van het eerder voorgenomen tekort van 0,8%? In welke beleidsmaatregelen uit zich deze verslechtering?
In de Italiaanse ontwerpbegroting wordt uitgegaan van een begrotingstekort van 2,4% bruto binnenlands product (bbp) in 2019. Dit is een verslechtering ten opzichte van het door de vorige regering voorgenomen tekort in 2019. De verslechtering van het nominaal begrotingstekort komt door een reeks aan beleidsmaatregelen, waaronder het verlagen van de pensioenleeftijd, de invoering van het basisinkomen en extra publieke investeringen.
Hoe geloofwaardig is dit cijfer van 2,4%? Welke aannames zitten hier in, bijvoorbeeld over de Italiaanse economische groei en zijn deze geloofwaardig? Hoe groot is het risico dat het begrotingstekort met de voorgenomen uitgaven en belastingverlagingen alsnog boven de 3% duikt?
Het nominaal begrotingstekort van 2,4% bbp is gebaseerd op meerdere aannames, bijvoorbeeld over de verwachte inflatie, olieprijs, groei van de wereldhandel. Ook gaat de ontwerpbegroting ervan uit dat de reële bbp-groei in 2019 op 1,5% bbp zal uitkomen. Daarnaast doet de begroting aannames ten aanzien van het effect van maatregelen om uitgaven te beperken en belastinginkomsten te verhogen. Het risico dat het begrotingstekort hoger uitvalt dan de geraamde 2,4% kan niet worden uitgesloten, met name als gevolg van hoger dan verwachte uitgaven of lager dan verwachte inkomsten. De Europese Commissie heeft in haar brief van 23 oktober dan ook de zorg uitgesproken dat het tekort mogelijk nog oploopt. Over het risico dat het tekort alsnog boven de 3% duikt, heeft de Europese Commissie niets genoemd.
Wat zijn de precieze budgettaire verplichtingen uit het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) voor Italië in 2019 en op lange termijn?
Voor 2019 heeft Italië verschillende budgettaire verplichtingen. Allereerst heeft Italië de verplichtingen van de preventieve arm. Die stelt dat Italië het structureel begrotingssaldo, dat wil zeggen het nominaal begrotingssaldo gecorrigeerd voor de conjunctuur en eenmalige uitgaven, met 0,6% bbp moet verbeteren. Daarnaast moet Italië voldoen aan de zogeheten uitgavenregel. Deze schrijft voor dat Italië haar netto-uitgaven met maximaal 0,1% bbp mag laten toenemen. Verder gelden de eisen uit de correctieve arm. Die houden in dat Italië geen nominaal begrotingstekort groter dan 3% bbp mag hebben en dat de schuld in 2019 met gemiddelde 1/20ste moet afnemen over een periode van drie jaar. De budgettaire verplichtingen uit het SGP worden per jaar vastgesteld, en zijn daarom nog niet precies bekend voor de jaren na 2019. Wel staat vast dat Italië op basis van de regels van het SGP moet blijven werken aan een verbetering van het structurele saldo en een afbouw van de overheidsschuld.
Kan het begrotingstekort en de staatssschuld van Italië als percentage van het bruto binnenlands product (bbp) voor de laatste tien jaar gegeven worden? Kan, indien beschikbaar, de verwachting voor de komende vijf jaar gegeven worden?
Onderstaand het nominaal begrotingstekort en de publieke schuld van Italië als percentage van het bbp voor de laatste tien jaar en voor het komende jaar, gebaseerd op de lenteraming van de Europese Commissie. De Europese Commissie raamt altijd één jaar vooruit, zodat een verwachting voor de komende vijf jaar niet gegeven kan worden.
Jaar
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Publieke schuld in % van het bbp
102,4
112,5
115,4
116,5
123,4
129,0
131,8
131,5
132,0
131,8
130,7
129,7
Nominaal begrotingssaldo in % van het bbp (EMU-saldo)
– 2,63
– 5,25
– 4,21
– 3,68
– 2,92
– 2,92
– 2,99
– 2,58
– 2,48
– 2,31
– 1,69
– 1,74
Deelt het kabinet de mening dat het opbouwen van financiële buffers voor mindere tijden door middel van het afbouwen van de staatsschuld van het grootste belang is? Hoe rijmt dit met een tekort van 2,4%?
Het kabinet deelt de mening dat het opbouwen van financiële buffers voor mindere tijden door middel van het afbouwen van de overheidsschuld noodzakelijk is. Gezien de huidige stand van de conjunctuur, is dit moeilijk te rijmen met een nominaal begrotingstekort van 2,4% bbp. Dit blijkt ook uit de ontwikkeling van het structureel saldo, dat het nominaal begrotingstekort schoont voor conjuncturele effecten. De Italiaanse ontwerpbegroting gaat uit van een verslechtering van het structureel saldo.
Wat is uw reactie op deze gepresenteerde begroting? Ziet u risico’s voor de Europese en Nederlandse economie wanneer landen binnen de eurozone hun budgettaire verplichtingen niet serieus nemen? Zo ja, welke?
De budgettaire verplichtingen binnen de eurozone zijn gericht op het goed functioneren van de Economische en Monetaire Unie (EMU). Nederland hecht er sterk aan dat lidstaten voldoen aan de budgettaire verplichtingen die voortvloeien uit het SGP, opdat lidstaten de ruimte hebben om aan financieringsverplichtingen te voldoen, economische tegenwind zelf op te vangen door inzet van automatische stabilisatoren en groeiversterkende overheidsuitgaven te kunnen doen.
Ik vind het dan ook zorgelijk dat de Italiaanse ontwerpbegroting niet aan de budgettaire verplichtingen voldoet.
Hoe verloopt dit verdere budgettaire proces, zowel in Italië als in Europa? Spreekt de Europese Commissie zich nog uit over deze ontwerpbegroting? Zo ja, wanneer?
De Europese Commissie heeft begin oktober Italië al een brief gestuurd waarin het benadrukt dat de ontwerpbegroting zou moeten voldoen aan de Europese begrotingsregels. Vervolgens heeft de Europese Commissie op 19 oktober gereageerd op de ingediende ontwerpbegroting. In deze brief stelde de Commissie vast dat de ontwerpbegroting mogelijk niet zou gaan voldoen aan de eisen uit het SGP. Hierop heeft Italië op 22 oktober gereageerd en aangegeven bewust de regels te overtreden. Op 23 oktober heeft de Europese Commissie na overleg tussen de Commissarissen besloten de Italiaanse ontwerpbegroting terug te sturen en te vragen om een herziening. Italië heeft nu drie weken de tijd een nieuwe ontwerpbegroting in te dienen waarbij de Europese Commissie binnen twee weken na het inleveren van de nieuwe begroting met een nieuwe opinie komt.
Bent u bereid erop aan te dringen dat de Europese Commissie zich nu, als bewaker van de Europese verdragen, wel fel uitspreekt als Italië zich niet aan de Europese financiële verplichtingen houdt?
Ja. (zie ook antwoord bij vraag 10)
Wordt deze begroting of de consequenties ervan voor (de geloofwaardigheid van) het SGP nog besproken in een vergadering van de Eurogroep of de Ecofinraad? Zo ja, wanneer? Bent u in dat geval dan voornemens een standpunt in te nemen? Zo nee, waarom niet? Bent u dan bereid het belang van gezonde publieke financiën en het opbouwen van buffers te benadrukken?
In het algemeen worden nationale begrotingen niet individueel besproken in een vergadering van de Eurogroep of de Ecofinraad. Echter, tijdens de Eurogroep van 1 oktober jl. is stilgestaan bij de eerste indicaties van de Italiaanse begroting voor 2019. Daarbij heb ik mijn zorgen geuit over de Italiaanse ontwerpbegroting en om opheldering gevraagd van de Italiaanse Minister van Financiën Tria. Tevens heb ik benadrukt hoe belangrijk het is dat de Commissie het Pact strikt handhaaft en de Italiaanse ontwerpbegroting terugstuurt indien deze niet voldoet aan de eisen van het SGP.
Ook heeft de Minister-President in een gesprek met de Italiaanse premier Conte aangegeven dat Nederland vindt dat de Italiaanse begroting aan de regels moet voldoen en dat Nederland noodzakelijke vervolgstappen van de Commissie steunt.
De Eurogroep zal de opinies van de Europese Commissie over de ontwerpbegrotingen van Eurolanden bespreken en, indien gewenst, een verklaring hierover aannemen. Bij die gelegenheid zal ik opnieuw oproepen tot het naleven van de SGP-regels, met oog op gezonde publieke financiën en het opbouwen van buffers.
Als Italië zelfs in deze bloeiende economie en hoogconjunctuur het nog maar net voor elkaar krijgt om een begrotingstekort onder de SGP-norm van 3% te presenteren, wat zegt dit dan over de stand van de Italiaanse publieke financiën als het straks weer minder gaat met de economie?
Hoe publieke financiën van lidstaten zich zullen ontwikkelen als het minder gaat met de economie, hangt mede af van het begrotingsbeleid in reactie op de economisch mindere tijden. De regels van het SGP zijn zo ingericht dat lidstaten in goede economische tijden een substantiële veiligheidsmarge tot de 3% moeten aanhouden om zo in economisch slecht weer niet over de 3%-grens heen te gaan of genoodzaakt te worden verkrappend begrotingsbeleid te voeren.
Hoe schokbestendig zijn de Italiaanse publieke financiën?
De schokbestendigheid van de publieke financiën laat zich definiëren door de mate waarin een lidstaat een schok kan opvangen door middel van automatische stabilisatoren. Hiervoor is het nodig dat een lidstaat genoeg begrotingsruimte heeft om tijdens een schok extra uitgaven te doen (voor o.a. werkloosheidsuitkeringen) terwijl er minder belastinginkomsten binnenkomen. Deze begrotingsruimte wordt gecreëerd door een gezond schuldenniveau en voldoende laag begrotingstekort in economisch goede tijden. Dit maakt het mogelijk om schuld en tekort te laten oplopen in economisch slechtere tijden zonder overtreding van de Europese begrotingsregels. Voor Italië geldt dat het een hoog schuldenniveau en een relatief groot begrotingstekort heeft, hetgeen de schokbestendigheid beperkt.
Wat zegt het dat Italië niet alleen de geloofwaardigheid van de regels van de bankenunie lijkt te ondermijnen (zie bijvoorbeeld de schriftelijke vragen van het lid Harbers), maar nu ook de geloofwaardigheid van het SGP ondermijnt?2
Het is nu aan Italië om de ontwerpbegroting aan te passen en in lijn met de Europese begrotingsregels te brengen.
De gevolgen van Kaderprogramma 9 voor het Meerjarig Financieel Kader |
|
Mahir Alkaya (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u de uitspraak toelichten dat volgens veel lidstaten het industriebeleid moet worden meegenomen in een nieuw Meerjarig Financieel Kader (MFK)?1 Zijn volgens u hogere investeringen nodig om het innovatievermogen van de Europese Unie te versterken?
Tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 12 maart 2018 hebben lidstaten de Europese Commissie opgeroepen om te komen tot een samenhangende en langetermijnstrategie voor industrie en raadsconclusies daartoe aangenomen. Ik heb deze raadsconclusies gesteund en benadrukt dat met name de energie-intensieve industrie verder moet verduurzamen en Europa moet streven naar een emissiereductie van 55% in 2030. In veel interventies werd ook de nadruk gelegd op digitalisering en innovatie. Daarbij hebben veel lidstaten aangegeven dat het industriebeleid meegenomen moet worden in het Meerjarig Financieel Kader (MFK) en meer specifiek gepleit voor het behoud van de pijler Industrieel Leiderschap binnen Horizon 2020. Deze lijn deel ik (Kamerstuk 21 501-30, nrs. 391 en 415).
Daarbij zet het kabinet in op een gemoderniseerd, toekomstgericht en financieel houdbaar MFK. De begroting dient sterker gericht te zijn op het realiseren van Europese toegevoegde waarde en gezamenlijke uitdagingen die adequaat EU optreden vragen, zoals onder meer innovatie en onderzoek/slimme groei.
Deelt u nog steeds de mening dat de raadsconclusies van de afgelopen Raad voor Concurrentievermogen geen oproep tot verhoging van het MFK zijn, zoals u recent heeft verkondigd?2
Ik deel nog steeds de mening dat de raadsconclusies geen oproep tot verhoging van het MFK zijn.
Erkent u dat uw antwoord dat verhoging en invulling van het MFK niet aan de orde zou zijn een onjuiste voorstelling van zaken was? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe kan de Kamer, in uw visie, de volgende keer beter richting geven aan discussies over onderwerpen die ofwel op de raadsagenda dan wel in de voorlopige raadsconclusies staan, ook wanneer deze onderwerpen volgens u niet aan de orde zullen komen?
Hoe heeft u tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 12 maart 2018 het Nederlands standpunt verwoord dat verhoging van het MFK onwenselijk is?
Zoals aangegeven bij vraag 1, heb ik tijdens de Raad de raadsconclusies voor een langetermijnstrategie voor industrie gesteund en de verduurzaming van de energie-intensieve industrie benadrukt. De omvang van het MFK was niet geagendeerd en is niet ter sprake gekomen tijdens de Raad. Voor meer informatie over de Nederlandse inzet verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1, de geannoteerde agenda van de Raad (Kamerstuk 21 501-30, nr. 421), verslag van het Algemeen Overleg van 7 maart jl. en het verslag van de Raad (Kamerstuk 21 501-30, nr. 428).
De begroting van het Openbaar Lichaam Bonaire voor het dienstjaar 2017, inzake de Landbouw, Veeteelt en Visserij (L.V.V.) |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat er op de begroting van het Openbaar Lichaam Bonaire voor bijna 1 miljoen dollar per jaar gereserveerd staat voor de L.V.V. (Landbouw, Veeteelt en Visserij)?
Er is USD 902.970 gereserveerd op de begroting voor het dienstjaar 2017.
Wat is het effect van deze 1 miljoen per jaar op de verbetering van de landbouw op Bonaire?
De dienst Landbouw, Veeteelt en Visserij (dienst LVV) is een onderdeel van het Openbaar Lichaam Bonaire en als zodanig een publieke dienst, die niet primair gericht is op het maken van winst. De verschillende onderdelen van de dienst LVV voeren diverse taken uit, zoals het geven van voorlichting, het beheer van plantsoenen, keuring van vlees, vis en overige dierlijke producten en het beheren en exploiteren van het slachthuis. Naast landbouw worden hierin ook andere maatschappelijke relevante doelen gerealiseerd, zoals kennisoverdracht en het verbeteren van de infrastructuur. De beoordeling van de jaarlijkse effecten van deze taken en investeringen op het gebied van landbouw, zowel maatschappelijk als financieel, is aan het openbaar lichaam Bonaire.
Waarom stijgen de baten niet bij toenemende productie, gezien uit de baten blijkt dat er een batig saldo van 6.200 dollar is?
Zie antwoord vraag 2.
Is het bedrag van structureel 10.000 dollar op de begroting voor onderhoud van machines ook daadwerkelijk aangewend voor dat doel? Over hoeveel machines gaat het dan?
De betrouwbaarheid en rechtmatigheid van de bestedingen van de begroting zal tijdens de controle van de jaarrekening 2017 door de accountant worden vastgesteld. Op basis van de wet Financiën Bonaire, Sint Eustatius en Saba moet de vastgestelde jaarrekening van 2017 uiterlijk medio juli 2018 opgeleverd worden. Daarnaast heeft de eilandsraad uiteraard een verantwoordelijkheid om het bestuurscollege van Bonaire te controleren op de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid.
Is het bedrag van structureel 50.000 dollar op de begroting voor In de begroting voor onderhoud aan putten, dammen en waterbakken, ook daadwerkelijk aangewend voor dat doel? Om hoeveel putten, dammen of waterbakken gaat het dan?
Zie antwoord vraag 4.
Welke andere partijen zijn betrokken bij landbouwprojecten op Bonaire? Kunt u daar een lijst van geven?
Het betreft hier een verantwoordelijkheid van het openbaar lichaam Bonaire. Voor zover mij bekend zijn er diverse partijen actief op het gebied van landbouw. Bij de beleids- en planvorming van landbouwprojecten vanuit de overheid zijn het bestuurscollege, de dienst LVV en het Ministerie van LNV (voorheen Economische Zaken) betrokken. Naast de initiatieven vanuit de dienst LVV, vanuit de markt en een initiatief waar de Kamer van Koophandel bij betrokken is, is er ook sprake van kleinschalige landbouwprojecten. Het betreft hier kassenprojecten bij scholen, moes- en tuinbouwprojecten op privé of overheidsterreinen of kleinschalige landbouw ten behoeve van eigen consumptie.
Welke ontwikkeling is er op het terrein van de landbouw geweest sinds 10-10-2010? Wat is de meeropbrengst van de landbouw geweest in de afgelopen zeven jaar? Kunt u een weergave van de opbrengst per jaar geven?
Zie de antwoorden op vragen 2 en 3.
STER-inkomsten |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Arie Slob (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Zijn de tegenvallende inkomsten van de STER en het te voorziene gat in de begroting van de NPO nu wel of niet besproken aan de formatietafel?
Deze onderwerpen zijn niet besproken aan de formatietafel.
Wat zijn de verschillen tussen de conceptversie van het rapport van Ernst&Young en het definitieve rapport? Hoe hoog was het geraamde tekort voor 2019 in de conceptversie? Verschilt dit tekort met het in de uiteindelijke versie genoemde tekort?
Ernst & Young Advisory (hierna: EY) heeft tijdens het onderzoek gewerkt met meerdere opeenvolgende conceptversies. Conceptversies zijn onderdeel van het interne proces en worden niet openbaar gemaakt. De inhoud, waaronder ook de raming van de Ster-inkomsten, was zoals gebruikelijk onderhevig aan correcties vanwege doorlopende actualisering en validering van aannames, waarbij de bedragen licht fluctueerden. Het onderzoek en de conceptversies van het rapport gaan over de verwachte Ster-inkomsten gedurende 2017–2022 en niet over het tekort en de budgettaire consequenties voor de landelijke publieke omroep. Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoorden op de vragen 4, 5 en 9.
Wat is er met de informatie uit het rapport van Ernst&Young gebeurd tussen de publicatiedatum 5 oktober en het aantreden van het nieuwe kabinet op 28 oktober?
De informatie uit het rapport van EY is gebruikt bij het opstellen van de mediabegrotingsbrief van 17 november jongstleden. Ik verwijs u ook naar mijn antwoorden op de vragen 4, 5 en 9.
Waarom is in die tussenliggende weken het nieuws niet naar buiten gebracht dat er een tekort te verwachten viel voor de publieke omroep?
In de mediabegrotingsbrief van 21 november 2016 is vermeld dat naar de mogelijkheid werd gekeken om samen met de Ster en de NPO onderzoek te doen naar de toekomstige ontwikkeling van de reclame-inkomsten van de Ster in verband met de ontwikkelingen in de markt.
Vervolgens heeft OCW op 26 april 2017 aan EY opdracht gegeven om op basis van het huidige reclamebeleid van de NPO en de ontwikkelingen in de markt de toekomstige ontwikkeling van de Ster-inkomsten in kaart te brengen. Tijdens het algemeen overleg met uw Kamer op 28 juni heeft mijn voorganger, de heer Dekker, u geïnformeerd over de negatieve gevolgen van de marktontwikkelingen op de Ster-inkomsten.
OCW heeft op 26 april 2017 aan EY ook de opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de inkomstenopties 2017–2022 van de landelijke publieke omroep. Hierbij heeft EY onder andere onderzocht in hoeverre wijziging van het reclamebeleid van de NPO zou kunnen resulteren in extra reclame-inkomsten. Het is namelijk aan de NPO om te bepalen wanneer, waar en hoeveel reclame de Ster kan uitzenden.
Parallel aan deze onderzoeken heeft OCW op ambtelijk niveau met medewerkers en de raad van bestuur van de NPO gesproken over de ontwikkeling van de Ster-inkomsten en de Algemene Mediareserve. Verder is op 14 juli 2017 een brief aan de NPO gestuurd. Daarin wijst OCW op de mogelijke consequenties van de dalende Ster-inkomsten en het belang van spoedige duidelijkheid over het reclamebeleid van de NPO en inzicht in mogelijkheden om eigen inkomsten te vergroten. De NPO nam ook deel aan een klankbordcommissie die beide onderzoeken van EY heeft begeleid. Eind september werd duidelijk dat de NPO zijn reclamebeleid niet op korte termijn zou wijzigen. Bij de raming van de reclame-inkomsten in de mediabegrotingsbrief kon dan ook geen rekening worden gehouden met effecten van eventuele wijzigingen in het reclamebeleid van de NPO op de reclame-inkomsten.
Op 5 oktober heeft EY het definitieve rapport «Onderzoek reclame-inkomsten mediabegroting OCW» opgeleverd dat op basis van het reclamebeleid van de NPO inzicht geeft in de toekomstige ontwikkeling van de Ster-inkomsten. Het definitieve rapport «Inkomstenopties 2017–2022 van de landelijke publieke omroep» heeft EY op 17 november opgeleverd. De uitkomsten hiervan zijn vervolgens gebruikt bij de becijfering van de budgettaire consequenties voor de landelijke publieke omroep. Daarbij is ook rekening gehouden met de ontwikkeling van de Algemene Mediareserve en de toepassing van artikel 2.148a Mediawet 2008. Dit artikel regelt de hoogte van het minimumbudget en brengt met zich mee dat bij de becijfering van de budgettaire consequenties rekening moet worden gehouden met de ontwikkeling van de reclame-inkomsten en de Algemene Mediareserve in zowel 2019 als 2020. De uitkomsten hiervan zijn vervolgens toegelicht in de mediabegrotingsbrief van 17 november jongstleden. In deze brief zijn ook de uitkomsten toegelicht van het tweede onderzoek van EY dat in november is opgeleverd. De mediabegrotingsbrief was dan ook het geëigende moment om de TK in samenhang te informeren over de rapporten van EY en de consequenties daarvan voor het budget van de publieke omroep.
Is er al eerder vanuit het ministerie voor gewaarschuwd dat er een tekort zou zijn, aangezien zij al betrokken waren bij eerdere conceptversies van het rapport? Zo nee, had de toenmalige Staatssecretaris daar niet beter op moeten toezien? Zo ja, waarom heeft de toenmalige Staatssecretaris daar dan het aantredende kabinet en de Tweede Kamer niet van op de hoogte gesteld?
Zie antwoord vraag 4.
Was de toenmalige Staatssecretaris op de hoogte van eerdere conceptversies van het rapport? Zijn de conclusies uit de conceptversie(s) met hem gedeeld?
De Staatssecretaris is tijdens het onderzoek geïnformeerd over de stand van zaken. Er zijn geen conceptversies met hem gedeeld. Begin juli 2017 is hij nader geïnformeerd over voorlopige ramingen van de Ster-inkomsten van EY voor 2018 tot en met 2022. In september is de Staatssecretaris op de hoogte gebracht van geactualiseerde ramingen van EY.
Is er aan de formatietafel gevraagd om informatie over de financiën bij de publieke omroep? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs u ook naar mijn toelichting tijdens het wetgevingsoverleg van 27 november jongstleden.
Welke vragen op het gebied van media zijn wel behandeld aan de formatietafel?
Ik verwijs u naar het formatiearchief. Deel 47 bevat een vraag aan de Minister van OCW over onderzoeksjournalistiek.
Kunt u in een tijdlijn aangeven wanneer u over welke informatie beschikte over dit tekort en kunt u op die tijdlijn ook aangeven wanneer het ministerie beschikte over welke informatie?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de stemmingen over de mediabegroting aankomende dinsdag?
Ja.
De begroting van het Openbaar Lichaam Bonaire voor het dienstjaar 2018 |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de begroting van het Openbaar Lichaam Bonaire voor het dienstjaar 2018?
Ja.
In hoeverre bent u van mening dat de in de algemene toelichting onder het kopje subsidies beschreven algemene korting van 13,25% een teken is van goed bestuur?
Het Openbaar Lichaam Bonaire dient, conform de wettelijke bepalingen, een sluitende begroting te presenteren. Daarbinnen is het aan het openbaar lichaam om beleidsmatige keuzes te maken. Ik begrijp uw zorgen over het korten van subsidies op diverse maatschappelijke instellingen. Daarom heb ik ook aan de eilandsraad en het bestuurscollege van Bonaire mijn kanttekeningen kenbaar gemaakt bij de goedkeuring van de begroting van 2018. Ik heb daarbij ook specifiek aandacht gevraagd voor het feit dat het van goed bestuur zou getuigen als betrokken en geraakte partijen tijdig geïnformeerd worden, zodat deze rekening kunnen houden met gemaakte beleidskeuzes. Getuige de grote maatschappelijke commotie, is mijn beeld dat dit nu onvoldoende is gebeurd.
In hoeverre bent u van mening dat deze algemene korting een kort-door-de-bocht-oplossing is voor een begroting die niet sluitend is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het toepassen van een algemene korting op de toegekende subsidies ook projecten raakt die voor de Bonairianen van groot belang zijn?
Ik treed niet in de beleidsmatige afwegingen die het openbaar lichaam Bonaire maakt binnen het eigen begrotingskader. Het bestuurscollege van Bonaire heb ik verzocht mij nader te informeren over de consequenties van de bezuiniging op kwetsbare groepen in de samenleving. In hun reactie van 30 januari jl. staat het volgende. «Wij hebben op de eerste plaats moeten besluiten om te korten op bedrijfsvoering en zelfs in de formatieruimte van het ambtelijk apparaat. Alvorens daarop aanvullend over te gaan tot kortingen op subsidies voor sociale instellingen hebben wij een risicoanalyse uitgevoerd. Met het oog op de kwetsbare groepen in de samenleving, heeft deze analyse ons een beeld verschaft van de personele consequenties bij de instellingen, en daarmee samenhangend, van de risico’s ten aanzien van de continuïteit van de uitvoering van taken van sociale instellingen, met name waar het gaat om de uitvoering van wettelijke taken. Op basis van deze risicoanalyse hebben wij besloten, in ieder geval voor zeven (7) van de sociale instellingen, de vaststelling van de subsidiebedragen voor 2018 te heroverwegen.»
De voortgang van de gesprekken met de Huntington-onderzoekers en het Campagneteam Huntington |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u zich uw toezegging tijdens de begrotingsbehandeling van uw ministerie voor het jaar 2017 op 10 november 2016 herinneren dat u in gesprek zou gaan met onder andere de Huntington-onderzoekers en het Campagneteam Huntington om de benodigde financiering voor een doorbraak rond te krijgen?
Ja. In de stand van zakenbrief moties en toezeggingen van 22 december 2016 (Kamerstuk 34 550 XVI, nr. 121) heb ik bericht dat ik in het eerste kwartaal uw Kamer nader zal informeren over de uitkomsten van de gesprekken.
Kunt u aangeven of deze gesprekken al zijn gevoerd, wat de voortgang van de gesprekken is geweest en of er al concrete resultaten naar voren zijn gekomen? Indien de gesprekken nog niet hebben plaatsgevonden, kunt u aangeven waarom niet?