Het onderzoek van de Groene Amsterdammer naar de illegale export van Nederlandse microchips naar Iran |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Steven van Weyenberg (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Pakketje naar Teheran? Komt goed!» uit de Groene Amsterdammer?1
Ja.
Deelt u de verontwaardiging over de uitkomsten van dit onderzoek?
Sanctieomzeiling is helaas een bekend probleem. Net als andere lidstaten van de EU maakt Nederland zich zorgen over deze omzeiling van de sancties. Omzeiling van sancties is strafbaar in Nederland, en het tegengaan en handhaven hiervan blijft een prioriteit van het kabinet. Inspanningen om omzeiling tegen te gaan zijn breed en vinden zowel nationaal als internationaal plaats.
Deelt u de opvatting dat het buitengewoon onwenselijk is dat Iraanse vrachtwagens zonder controle vanuit Nederland en de Europese Unie naar Iran kunnen rijden? Wanneer gaan Nederland en de Europese Unie Iraanse vrachtwagens veel strenger controleren op de export van gesanctioneerde goederen? En in hoeverre is het mogelijk om alle Iraanse vrachtwagens bij vertrek uit de Schengenzone te controleren op gesanctioneerde goederen?
Als iemand goederen uitvoert naar een land buiten de EU, moet een uitvoeraangifte gedaan worden. Als iemand goederen uitvoert zonder een aangifte te doen dan is er sprake van smokkel en dat is strafbaar.
Indien goederen vanuit Nederland via een andere lidstaat de EU verlaten, is het de verantwoordelijkheid van de douane van die lidstaat om op het moment van daadwerkelijke grensoverschrijding te controleren op smokkel (goederen die niet zijn aangegeven).
De Nederlandse Douane controleert risicogericht de in Nederland ingediende uitvoeraangiften en de goederen waarop deze aangiften betrekking hebben. Indien fysieke controle van goederen plaatsvindt, gebeurt dat op het moment van het verpakken of laden, naar aanleiding van in Nederland gedane aangiften.
Daarnaast controleert de Nederlandse Douane goederen fysiek op het moment dat ze daadwerkelijk via een haven of vliegveld in Nederland de EU verlaten. Dat gebeurt risicogericht en steekproefsgewijs. Deze (uitgangs)controle dient om vast te stellen of er sprake is van smokkel, omdat geen uitvoeraangifte is gedaan, goederen onderweg zijn verwisseld of goederen in het vervoermiddel erbij zijn gestopt. De Douane betrekt alle signalen over mogelijke smokkel in de risicoanalyses op basis waarvan de aanpak en inzet worden bepaald.
Wat vindt u van het voorstel van Cedric Ryngaert, hoogleraar internationaal recht, om nieuwe technieken als gps en blockchain in te zetten om Iraanse vrachtwagens te controleren, en zodoende ook smokkelaars af te schrikken?
Innovatie staat bij de Douane hoog op de agenda, en er wordt volop op ingezet. Innovatie helpt om effectief en efficiënt te kunnen handhaven, en om grote hoeveelheden gegevens te kunnen analyseren op risico’s. Samen met het onderwijs, het bedrijfsleven en de wetenschap test de Douane veelbelovende technologieën en methodes, bijvoorbeeld voor scan en detectie. Ook blockchain en GPS-technieken worden al bekeken op bruikbaarheid en toegevoegde waarde voor de Douane. Ook hier zal de Douane de technieken risicogericht gebruiken, dus daar waar de risico’s het grootst zijn. Voor de algemene aanpak van het risico verwijzen wij u naar de beantwoording van vraag 3.
Worden pakketjes die vanuit Nederland naar Iran worden verzonden gecontroleerd op gesanctioneerde goederen? En zo nee, in hoeverre is het mogelijk om pakketjes naar Iran extra te controleren op microchips?
Pakketjes die vanuit Nederland naar Iran worden verzonden worden risicogericht en steekproefsgewijs gecontroleerd op gesanctioneerde goederen. De aantallen controles zijn op dit moment verder opgevoerd. Dit omvat zowel pakketjes (postzendingen met goederen) als brievenpost.
In hoeverre is het mogelijk om bedrijven te verplichten de identiteit te controleren bij aanschaf van microchips en bij verzending van pakketjes naar Iran?
Het is de verantwoordelijkheid van bedrijven om na te gaan of de verkoop van hun goederen mogelijk in strijd is met de sanctiewet. Bedrijven dienen voldoende maatregelen te nemen om omzeiling van sancties te voorkomen. Doen zij dit niet dan lopen zij het risico dat er strafrechtelijk onderzoek naar hen wordt ingesteld. Welke maatregelen exact gepast zijn verschilt per bedrijf en per branche. De overheid onderzoekt welke maatregelen betrokken bedrijven hebben genomen om dit soort praktijken te voorkomen, en of deze maatregelen verbeterd kunnen worden.
Hoe verklaart u de gestegen waarde van de Nederlandse export naar Iran in 2023? In welke mate kan deze exportstijging worden toegeschreven aan de export van gesanctioneerde goederen?
In het betreffende artikel worden cijfers genoemd van de Iraanse douane. Het is voor het kabinet niet mogelijk om te verifiëren hoe de Iraanse douane tot deze cijfers komt. Cijfers van het CBS laten zien dat de uitvoer naar Iran in de eerste 10 maanden van 2023 lager was dan in 2022.2
De uitvoer van gesanctioneerde goederen naar Iran zonder exportvergunning betreft smokkel en komt vanwege de heimelijke aard van smokkelactiviteiten niet terug in deze cijfers. Voor meer duiding rond de uitvoer naar Iran in het licht van sancties verwijzen wij u naar de Kamerbrief inzake «Stijging export naar Iran in de laatste maanden van 2022 en specificatie van handel in chemicaliën» (7 september 2023) en de Kamerbrief «Exportbeperkende maatregelen tegen Iran en samenwerking binnen de EU» (23 mei 2023).3
Staat u in contact met chipproducent NXP over deze problematiek? Welke stappen zetten zij om te voorkomen dat hun microchips in verkeerde handen vallen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat in goed contact met de bedrijven wiens producten het grootste risico op omzeiling met zich meebrengen, waaronder NXP. Het kabinet kan niet namens bedrijven spreken.
Deelt u de mening dat de boetes en gevangenisstraffen voor sanctie-ontduikers fors moeten worden verhoogd? Zo ja, op welke termijn kan dit worden doorgevoerd?
Het kabinet is voorstander van strikte en efficiënte handhaving van sanctieschendingen, en steunt in dat kader dan ook het EU-richtlijnvoorstel voor het strafbaar stellen van overtreding van beperkende maatregelen. Dat voorstel heeft onder meer tot doel om te zorgen voor doeltreffende, afschrikkende en evenredige strafrechtelijke sanctionering van sanctieschendingen. In Nederland is overtreding van sanctiemaatregelen, waaronder ontduiking, reeds verboden en strafbaar op grond van de Sanctiewet 1977 in combinatie met de Wet op de economische delicten.
De strafmaat die hierop staat is een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of een geldboete van de vijfde categorie (€ 103.000). Voor rechtspersonen geldt dat indien deze boetecategorie geen passende bestraffing toelaat een geldboete kan worden opgelegd van de zesde categorie (€ 1.030.000) of een geldboete van ten hoogste tien procent van de jaaromzet van de rechtspersoon in het boekjaar voorafgaande aan de veroordeling. Dit stemt ook overeen met wat het EU-richtlijnvoorstel op dit gebied vereist. Tegen die achtergrond ziet het kabinet niet de noodzaak om de maximale boetes en gevangenisstraffen voor sanctieschendingen te verhogen.
In hoeverre ondervangt de beoogde modernisering van het Nederlandse sanctiestelsel de hierboven geschetste problematiek?
Momenteel is het alleen mogelijk om sanctieschendingen strafrechtelijk te handhaven. Onderdeel van de modernisering van het Nederlandse sanctiestelsel is om het handhavingsinstrumentarium uit te breiden zodat sanctieschendingen ook bestuursrechtelijk kunnen worden aangepakt, zoals het kunnen opleggen van bestuurlijke boetes. Deze uitbreiding geeft de overheid meer instrumenten in handen om handhavend op te treden. Dit draagt bij een efficiënte en effectieve handhaving.
Het bericht ‘Hoe Netflix zijn recordwinst laat belasten: in vele ‘winstjes’ hier en daar’ |
|
Mikal Tseggai (PvdA), Senna Maatoug (GL) |
|
Steven van Weyenberg (D66), Gräper-van Koolwijk |
|
Ben u bekend met het bericht «Hoe Netflix zijn recordwinst laat belasten: in vele «winstjes» hier en daar»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie uit het artikel dat de winst van Netflix, met een regiokantoor in Amsterdam, niet in Nederland terecht komt maar vooral naar de Verenigde Staten vloeit?
Nederland heft vennootschapsbelasting van belastingplichtigen over de winst die volgens het arm’s-lengthbeginsel aan Nederland toerekenbaar is. Het arm’s-lengthbeginsel is wettelijk vastgelegd in artikel 8b Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Op basis van het arm’s-lengthbeginsel dienen de voorwaarden (inclusief de prijs) van transacties tussen gelieerde lichamen vergelijkbaar te zijn met de voorwaarden van vergelijkbare transacties tussen onafhankelijke partijen. De standaarden neergelegd in de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen2 geven inzicht in de wijze waarop het arm’s-lengthbeginsel in de praktijk kan worden toegepast. In het Verrekenprijsbesluit wordt invulling gegeven aan de toepassing van het zogenoemde at arm’s-lengthbeginsel ten behoeve van de Nederlandse rechtspraktijk.3 Voor de winsttoerekening is een belangrijk uitgangspunt dat aangesloten wordt bij de plaatsen waar de waarde wordt gecreëerd. Op basis van het arm’s-lengthbeginsel is de locatie van de klanten van een bedrijf, of waar de producten worden geconsumeerd, van ondergeschikt belang om te bepalen welk land welk deel van de winst mag belasten.
Het is niet wenselijk indien belastingplichtigen door middel van verrekenprijzen een lagere belastingafdracht bewerkstelligen. In het zogenaamde Base Erosion and Profit Shifting (BEPS)-project van de OESO is door een wijziging van de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen getracht op een betere manier de winstverdeling te laten aansluiten bij de plekken waar binnen een multinationaal concern de waarde wordt gecreëerd. Op deze wijze is getracht om kunstmatige constructies waarbij verrekenprijzen een rol spelen terug te dringen.
Vanwege de geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige.
Ziet u mogelijkheden om te voorkomen dat Netflix en andere streamingsdiensten slechts beperkt in Nederland belasting betalen, zoals in het artikel beschreven wordt?
Het antwoord op vraag 2 heeft betrekking op de op dit moment gangbare winsttoerekening. In het Inclusive Framework (IF)4, georganiseerd door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), is de afgelopen jaren intensief gewerkt aan de herziening van het internationale belastingsysteem, omdat de vraag opkwam of de huidige internationale (winsttoerekenings)regels nog wel passend zijn in de gedigitaliseerde en geglobaliseerde wereld. Deze herziening bestaat uit Pijler 1 en Pijler 2. Pijler 2 bevat afspraken over een wereldwijd effectief minimumniveau van belastingheffing bij multinationals. Over Pijler 2 is al eerder overeenstemming bereikt, en deze pijler is in Nederland inmiddels geïmplementeerd met de Wet minimumbelasting 2024.
Op basis van Pijler 1 krijgen landen waar de grootste en meest winstgevende multinationale ondernemingen veel afnemers of gebruikers hebben meer winsten en heffingsrechten toebedeeld. Deze toedeling stelt belastingdiensten in landen waar zich veel afnemers of gebruikers van een multinationale onderneming bevinden in staat meer belasting te heffen van die multinationale onderneming. Ik verwijs naar de Kamerbrief van 24 oktober 2023 betreffende ontwikkelingen rondom Pijler 1.5
Hoe staat het wegvloeien van de winst in verhouding tot de invoering van de investeringsverplichting voor grote streamingsdiensten in Nederlandse producties per 1 januari 2024?
De investeringsverplichting relateert aan (de in Nederland gegenereerde) omzet en niet aan (de eventueel in Nederland gerealiseerde) winst. Voor de investeringsverplichting is het niet relevant of er eventueel winst «wegvloeit» naar het buitenland.
Bent u het eens dat de Nederlandse cultuursector investeringen misloopt als Netflix winsten weg laat vloeien uit Nederland? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 4.
Bent u het eens dat het doel van de investeringsverplichting voor grote streamingsdiensten, namelijk een eerlijker speelveld creëren in het Nederlandse medialandschap, wordt ondermijnd als in Nederland gerealiseerde winsten worden weggevloeid?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u inzicht in de voorgenomen investeringen van Netflix in Nederlandse culturele audiovisuele producties? Zo ja, voldoen zij daarmee aan de investeringsverplichting, waar 2,5 procent van de in Nederland gerealiseerde omzet moeten worden geïnvesteerd in films, series en documentaires met een link met Nederland? Komt 60 procent van dit bedrag ten goede aan onafhankelijke producenten, zoals is vastgesteld in de wet?
Ik heb geen inzicht in (voorgenomen) investeringen van Netflix in Nederlandse culturele audiovisuele producties. Streamingsdiensten moeten de eerste keer vóór 1 juli 2025 aan het Commissariaat voor de Media rapporteren over hun in Nederland gegenereerde relevante omzet in 2024 en de in dat jaar gedane investeringen, waaronder in Nederlandse films, series en documentaires. Ik heb er vertrouwen in dat Netflix zal voldoen aan de betreffende bepalingen in de Mediawet 2008.
Vindt u het wenselijk dat er geen openheid is over de afspraken die Netflix heeft met de Nederlandse Belastingdienst? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin geldt dat – vanwege de belastingplicht – tussen belastingplichtigen en de Belastingdienst contacten kunnen zijn en dat een belanghebbende kan verzoeken om vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf. Dit geldt zowel voor burgers als bedrijven. Zo kun je als belastingplichtige vooraf zekerheid krijgen over de fiscale gevolgen van voorgenomen handelingen. De situatie waarover zekerheid wordt gevraagd en die in het vooroverleg wordt geschetst mag niet afwijken van de werkelijkheid. De Belastingdienst geeft vervolgens zekerheid vooraf binnen de kaders van wet- en regelgeving, beleid en jurisprudentie. De uitleg van fiscale wet- en regelgeving is dus voor alle belastingplichtigen altijd gelijk, met of zonder ruling.
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet ingaan op individuele fiscale dossiers. De fiscale geheimhoudingsplicht is een belangrijke bouwsteen van het fiscale stelsel. Om een goede belastingheffing te bevorderen, moet een belastingplichtige erop kunnen vertrouwen dat de gegevens bij de Belastingdienst in goede handen zijn. Ook gaat het vaak om bedrijfs- en koersgevoelige informatie. De publicatie van een integrale ruling met een internationaal karakter zal er naar verwachting toe leiden dat belastingplichtigen meer terughoudend worden om zekerheid vooraf te vragen over hun fiscale positie. Daarmee zou de Belastingdienst een waardevol toezichtinstrument deels verliezen. Overigens worden rulings met een internationaal karakter onder voorwaarden gedeeld met het buitenland. In dat kader wordt in EU-verband een centraal register bijgehouden. Volgens een vast format worden onder andere een beschrijving van de ruling en de landen waarvoor de ruling mogelijk relevant is opgenomen in het centraal register. Een lidstaat die onderbouwt dat de ruling voor hem relevant is, kan vervolgens de volledige ruling opvragen.
Om tegemoet te komen aan de wens van meer openbaarheid publiceert de Belastingdienst sinds 1 juli 2019 wel geanonimiseerde samenvattingen van alle rulings met een internationaal karakter (alsmede van afgewezen en ingetrokken verzoeken daartoe). Periodiek onderzoekt een onafhankelijke onderzoekscommissie of afgegeven rulings met een internationaal karakter binnen de kaders van wet- en regelgeving, beleid en jurisprudentie plaatsvindt. De onderzoekscommissie heeft in al haar rapporten geconcludeerd geen aanwijzingen te hebben gevonden dat de onderzochte rulings met een internationaal karakter inhoudelijk in strijd met de wet, het beleid of de jurisprudentie zijn afgegeven. Deze rapporten zijn openbaar. Ook de Algemene Rekenkamer heeft op verzoek van uw Kamer6 onderzoek gedaan naar een ruim aantal rulings met een internationaal karakter die zijn afgegeven in 2018. Zij heeft in haar onderzoekrapport van 15 april 2021 geconcludeerd dat de betrokken rulings zijn afgegeven in overeenstemming met de op dat moment geldende regels, op een beperkt aantal kanttekeningen na. Vanwege de transparantie wordt sinds enkele jaren van alle toegewezen, afgewezen en ingetrokken verzoeken om vooroverleg met een internationaal karakter een geanonimiseerde samenvatting gepubliceerd. Ook zijn op de website van de Belastingdienst vragen en antwoorden met betrekking tot rulings met een internationaal karakter te raadplegen. Tot slot wordt in het kader van transparantie jaarlijks, als onderdeel van de jaarrapportage, inzicht gegeven in de ontwikkelingen van de rulingpraktijk.
Belastingvoordelen voor bedrijven |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zo. Nu eerst een belastingvoordeel. Hoe de Bavaria-familie het uitstekend voor zichzelf regelde»1
Ja.
Deelt u de mening dat het doel van de Bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) is om de continuïteit van ondernemingen te borgen, op het moment dat deze daadwerkelijk in gevaar komt door belastingverplichtingen waaraan zonder toepassing van de BOR niet voldaan kan worden? Deelt u tevens de mening dat het daarmee expliciet niet de bedoeling is dat de BOR wordt toegepast om belastingvoordelen in de erf- en schenkbelasting te genereren in situaties waarin de continuïteit van een bedrijf niet in het gevaar is?
De fiscale regeling voor de bedrijfsopvolging in de schenk- en erfbelasting (BOR) heeft als doel te voorkomen dat belastingheffing bij reële bedrijfsoverdrachten de continuïteit van een bedrijf in gevaar brengt omdat er onvoldoende middelen zijn om de schenk- of erfbelasting te voldoen.
Deelt u de mening dat personen die minder dan 0,5% van de aandelen van een bedrijf in bezit hebben de facto (zeer) kleine beleggers zijn in een bedrijf in plaats van dragende ondernemers, en dat het praktisch is uitgesloten dat de continuïteit van het bedrijf in gevaar komt door aan hen relateerde belastingverplichtingen?
Ja, zie hiervoor mijn brief aan de Tweede Kamer van 16 oktober 2023.2 Ik heb in lijn met die brief tijdens de behandeling van het Belastingplanpakket 2024 in de Tweede Kamer amendement nr. 10 (vervangen door nr. 11) ontraden.3 Op grond van het aanvaarde amendement nr. 11 op het wetsvoorstel Wet Aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2024 kan een dergelijk klein belang onder voorwaarden echter vanaf 2025 kwalificeren voor de BOR.4
Deelt u de mening dat het verruimen van de BOR door toegang tot de regeling te geven aan familieleden die minder dan 0,5% van de aandelen in het bedrijf hebben, niet strookt met het beoogde doel van de BOR, namelijk het helpen van échte ondernemers door de continuïteit van ondernemingen te borgen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat uit de evaluatie van het Centraal Planbureau (CPB) blijkt dat in 75% van de gevallen waarin de BOR wordt toegepast, dit niet nodig is omdat er voldoende middelen beschikbaar zijn om aan de belastingverplichtingen te voldoen? Deelt u tevens de mening dat voor de resterende 25% er betalingsregelingen bestaan die in vrijwel alle gevallen uitkomst kunnen bieden? Kunt u een schatting geven qua percentage voor welk deel van gevallen ook deze betalingsregelingen niet voldoende, waardoor toepassing van de BOR echt noodzakelijk is?
Nee. Zoals uit de kabinetsreactie op de evaluatie blijkt, deel ik niet de mening dat in 75% van de gevallen waarin de BOR wordt toegepast, dit niet nodig is omdat er voldoende middelen beschikbaar zijn om aan de belastingverplichtingen te voldoen.5 Daarmee deel ik evenmin de mening dat voor de resterende 25% er betalingsregelingen bestaan die in vrijwel alle gevallen uitkomst kunnen bieden. In de kabinetsreactie is uitvoerig op deze conclusie in de evaluatie ingegaan. In de evaluatie wordt geconcludeerd dat met inbegrip van het eigen vermogen van de verkrijger in circa driekwart van de erfenissen voldoende vrije middelen aanwezig zijn om de erfbelasting direct te betalen. Dit gemiddelde kan de zaak echter vertekenen. Of er voldoende beschikbare vrije financiële middelen zijn, hangt onder andere af van de omvang van het verkregen ondernemingsvermogen. Ook maakt het verschil of het ondernemingsvermogen is verkregen door een erfenis of schenking. Bij schenkingen wordt in de praktijk alleen ondernemingsvermogen verkregen, anders dan bij erfenissen. Daarnaast kan er verschil van opvatting zijn over wat als beschikbare vrije financiële middelen kan worden aangemerkt. Dat is ook de reden dat in de evaluatie verschillende varianten daarvoor zijn opgenomen. Hierbij moet aangetekend worden dat de verkrijger van ondernemingsvermogen schenk- of erfbelasting verschuldigd is. In dit verband wordt opgemerkt dat bijvoorbeeld het beleggingsvermogen binnen de bv weliswaar niet noodzakelijk is voor de continuïteit van de onderneming maar dat daarover wel eerst ab-heffing van 26,9% (vanaf 1 januari 2024 is dit 24,5% over de eerste € 67.000 en 33% daarboven per belastingplichtige) is verschuldigd voordat dit kan worden gebruikt voor de betaling van de schenk- of erfbelasting.6Na toepassing van de vrijstelling voor het ondernemingsvermogen in de schenk- en erfbelasting kan een beroep worden gedaan op de betalingsregeling voor het belaste gedeelte van de verkrijging van ondernemingsvermogen. Deze betalingsregeling kent geen nadere voorwaarden. De betalingsregeling houdt in dat tien jaar rentedragend uitstel van betaling kan worden verkregen.
Kunt u tevens een inschatting geven in miljoenen van welk deel van het budgettaire beslag van de BOR echt noodzakelijk is om de continuïteit van een bedrijf te borgen, wanneer rekening wordt gehouden met aanwezige middelen bij het bedrijf en de mogelijkheid tot het gebruik van betalingsregelingen?
Nee, het is niet mogelijk om een inschatting te geven van welk deel van het budgettaire beslag van de BOR echt noodzakelijk is vanuit de doelstelling van de BOR.
Het initiatiefvoorstel van GroenLinks-PvdA Utrecht over vermogensgrenzen voor kwijtscheldingen van lokale belastingen |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met initiatiefvoorstel van GroenLinks-PvdA in de gemeente Utrecht over het gelijktrekken van de vermogensgrenzen voor kwijtscheldingen voor gemeentelijke belastingen met de vermogensgrenzen in de bijstand, dat op 7 december 2023 is aangenomen in de gemeenteraad?
Ja, zie ook mijn brief Vernietiging besluit gemeenteraad Utrecht aan uw Kamer van 22 december jl. (Kamerstukken II 2023/24, 24 515, nr. 736).
Hoe beoordeelt u het feit dat de vermogensgrenzen op lokaal niveau tussen de 3.275 euro en 4.350 euro vallen, terwijl in de Participatiewet vermogensgrenzen gehanteerd worden tussen de 7.605 euro en 15.210 euro?
Gezien de controversieelverklaring door uw Kamer en gelet op de vele beleidsmatige effecten die samenhangen met een eventuele verhoging van de vermogensnorm voor kwijtschelding vindt het kabinet het niet opportuun hier nu inhoudelijk op te reageren.
Voorgeschiedenis:
In de motie Krol c.s. (Kamerstukken II 2019/20, 24 515, nr. 524) werd de regering verzocht de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen zo aan te passen, dat AOW-gerechtigden die qua inkomen recht hebben op kwijtschelding van gemeentelijke belastingen, dit recht niet verspelen door het hebben van een kleine vermogensbuffer. Hierop volgend heeft de Tweede Kamer bij motie van de leden Peters (CDA) en Bruins (ChristenUnie) de regering verzocht de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen voor 1 mei 2021 aan te passen en daarin te bepalen dat de vermogensnorm voor kwijtschelding verruimd kan worden tot maximaal de vermogensnorm in de Participatiewet (Kamerstukken II 2020/21, 24 515, nr. 590).
Het vorige toenmalige demissionaire kabinet heeft daarop aangegeven (Kamerstukken II 2020/21, 24 515, nr. 605) «dat bijstand en lokale belastingen qua aard beduidend van elkaar verschillen. Bijstand is een vangnet bedoeld om in het basale levensonderhoud te kunnen voorzien. De hier geldende vermogensnorm is ingericht vanuit de vraag vanaf welk vermogen van iemand mag worden verwacht dat hij dit te gelde maakt om in zijn levensonderhoud te voorzien. Lokale belastingen worden door eenieder betaald voor het gebruik of het profijt hebben van overheidsvoorzieningen. Bij de hier gehanteerde vermogensnorm is veeleer de vraag vanaf welk tegoed van iemand mag worden verwacht dat hij ook dit tegoed aanspreekt om deze kosten te betalen. Aan beide normen liggen met andere woorden andere vragen ten grondslag. De huidige kwijtscheldingsregels en bijbehorende vermogensnormen zijn in lijn met de regelgeving van de Rijksoverheid voor de kwijtschelding van Rijksbelastingen.
Het toenmalige demissionaire kabinet heeft daarbij aangegeven het gelet op bovenstaande punten niet opportuun te achten om over de uitvoering van de motie van de leden Peters en Bruins te besluiten en het daarom aan een nieuw kabinet te laten om te wegen hoe het hieraan uitvoering wenst te geven.
In 2022 is uitvoering gegeven aan de motie Krol c.s. Bij de uitvoering van die motie bleek dat de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen actualisering en verduidelijking behoefden. Er is daarom gekozen de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen in te trekken en een geheel nieuwe ministeriële regeling op te stellen: de Regeling kwijtschelding belastingen medeoverheden. Met deze regeling die op 17 september 2022 in werking is getreden (en terugwerkt tot en met 1 januari 2022), is voor medeoverheden de mogelijkheid gecreëerd om de vermogensnorm met maximaal € 2.000 te verhogen t.o.v. de vermogensnorm die geldt voor de kwijtschelding van Rijksbelastingen (Stcrt. 2022, 23803). Voor alleenstaanden bedraagt de verhoging van de vermogensnorm 75% van de verhoging die de provincie, gemeente of het waterschap voor echtgenoten hanteert. Voor alleenstaande ouders (een alleenstaande die zorg draagt voor één of meer kinderen) bedraagt de verhoging van de vermogensnorm 90% van de verhoging die de provincie, gemeente of het waterschap voor echtparen hanteert.
Vervolgens heeft mijn ambtsvoorganger in haar beantwoording op het verslag van een schriftelijk overleg inzake de reactie op de moties kwijtschelding decentrale belastingen van 3 februari 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 24 515, nr. 676) aangegeven eerst de resultaten van de in februari 2022 gestarte Werkgroep IBO Sociale Zekerheid af te willen wachten alvorens verder inhoudelijk te willen reageren op de motie Peters/Bruins (Kamerstukken II 2020/21, 24 515, nr. 590). De Minister van SZW en de Minister voor APP hebben op 9 juni jl. de kabinetsreactie op het IBO aan de TK gestuurd (Kamerstukken II 2022/23, 29 362, nr. 328). In het IBO Sociale Zekerheid is echter niet ingegaan op de kwijtschelding bij lokale heffingen.
Na de val van het kabinet heeft de Kamer in de toenmalige samenstelling de beantwoording op het verslag van een schriftelijk overleg inzake de reactie op de moties kwijtschelding decentrale belastingen van 3 februari 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 24 515, nr. 676) van mijn voorganger controversieel verklaard (Kamerstukken II 2022/23, 36 408, nr. 16). Ook de Kamer in huidige samenstelling heeft deze beantwoording controversieel verklaard (Kamerstukken II 2023/24, 36 408 nr. 32).
Erkent u dat het verhogen van de vermogensgrenzen een groot verschil kan maken voor mensen die nu niet rondkomen?
Dat erken ik. Mijn ambtsvoorganger heeft in haar beantwoording op het verslag van een schriftelijk overleg inzake een reactie op de moties inzake kwijtschelding van decentrale belastingen van 3 februari 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 24 515, nr. 676) aangegeven dat ze het eens is met het Nibud dat het verstandig is voor mensen om een financiële buffer te hebben om een plotselinge financiële tegenvaller te kunnen opvangen. Dit voorkomt (acute) betalingsproblemen en verlaagt het risico op armoede en schulden. Dit geldt ook voor mensen met een klein inkomen.
Om deze reden heeft het kabinet dan ook uitvoering gegeven aan de motie van het lid Krol c.s. (Kamerstukken II 2019/20, 24 515, nr. 524). Zoals bij vraag 2 vermeld, werd in deze motie de regering verzocht de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen zo aan te passen, dat AOW-gerechtigden die qua inkomen recht hebben op kwijtschelding van gemeentelijke belastingen, dit recht niet verspelen door het hebben van een kleine vermogensbuffer. Het kabinet heeft uitvoering aan deze motie gegeven door de Regeling kwijtschelding belastingen medeoverheden die op 17 september 2022 in werking is getreden. Zoals bij vraag 2 aangegeven is met deze regeling voor medeoverheden de mogelijkheid gecreëerd om de vermogensnorm met maximaal € 2.000 te verhogen t.o.v. de vermogensnorm die geldt voor de kwijtschelding van Rijksbelastingen (Stcrt. 2022, 23803).
Ziet u dat het hanteren van hogere vermogensgrenzen mensen in staat stelt een financiële buffer op te bouwen waardoor financiële problemen voorkomen kunnen worden? Hoe weegt u dit in relatie tot de rapporten van de Commissie Sociaal minimum, die het belang van een financiële buffer onderstrepen?
Bij vraag 3 heb ik reeds erkend dat het verhogen van de vermogensgrenzen een verschil kan maken en dat om die reden dit kabinet ook uitvoering heeft gegeven aan de motie Krol c.s (Kamerstukken II 2019/20, 24 515, nr. 524) door voor medeoverheden de mogelijkheid te creëren om de vermogensnorm met maximaal € 2.000 te verhogen t.o.v. de vermogensnorm die geldt voor de kwijtschelding van Rijksbelastingen (Stcrt. 2022, 23803).
Uw Kamer heeft de beantwoording op het verslag van een schriftelijk overleg inzake de reactie op de moties kwijtschelding decentrale belastingen van 3 februari 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 24 515, nr. 676) van mijn voorganger controversieel verklaard (Kamerstukken II 2023/24, 36 408, nr. 32). Gezien de controversieelverklaring door uw Kamer ga ik nu niet inhoudelijk in op de rapporten van de Commissie Sociaal Minimum.
Deelt u de visie dat lagere vermogensgrenzen bijdragen aan schuldenpreventie en er daarnaast voor kan zorgen dat mensen minder vaak een beroep hoeven te doen bij de gemeente op bijzondere bijstand?
Gezien de eerdere vragen ga ik ervan uit dat u hier «hogere» vermogensgrenzen bedoeld heeft i.p.v. «lagere».
Bij vraag 3 heb ik reeds erkend dat het voor mensen verstandig is om een financiële buffer te hebben om een plotselinge financiële tegenvaller te kunnen opvangen. Hiermee kunnen (acute) betalingsproblemen worden voorkomen en wordt het risico op armoede en schulden lager.
Om die reden heeft dit kabinet dan ook, zoals reeds aangegeven bij vraag 3, uitvoering gegeven aan de motie Krol c.s. (Kamerstukken II 2019/20, 24 515, nr. 524) door voor medeoverheden de mogelijkheid te creëren om de vermogensnorm met maximaal € 2.000 te verhogen t.o.v. de vermogensnorm die geldt voor de kwijtschelding van Rijksbelastingen (Stcrt. 2022, 23803).
Ziet u dat gemeenten beperkt zijn in hun handelingsruimte om mensen die niet rondkomen te helpen op het gebied van kwijtscheldingen, omdat zij wel mogen bepalen welke lokale belastingen zij heffen, maar de hoogte van de vermogensgrenzen landelijk vastgesteld worden?
Binnen het landelijk vastgestelde kwijtscheldingsbeleid beschikken gemeenten over de nodige handelingsruimte om mensen die niet rondkomen te helpen. Zo kunnen gemeenten o.a. bepalen:
Verder kunnen gemeenten op grond van hun eigen Leidraad invordering in individuele gevallen besluiten af te zien van verdere invorderingsmaatregelen, als iemand niet in aanmerking komt voor kwijtschelding maar voortzetting van de invordering niet gewenst wordt geacht (artikel 26.6 Leidraad Invordering).
Daarnaast kunnen gemeenten nog bijzondere bijstand verlenen aan inwoners die plotseling te maken krijgen met extra en/of bijzondere kosten. De gemeente bepaalt of iemand hier recht op heeft en kijkt daarbij naar de individuele omstandigheden en de financiële situatie van iemand. Het kan bijvoorbeeld gaan om extra kosten door ziekte of beperking of kosten voor huishoudelijke apparatuur, waarvoor iemand te weinig inkomen en/of vermogen heeft om deze kosten zelf te betalen.
Op welke termijn bent u voornemens om de vermogensgrenzen voor lokale belastingen op te hogen, gezien de maatschappelijke noodzaak en de wens van de Kamer hiertoe? Kunt u de motie Peters/Bruins en de motie Van Kent/Palland betrekken in uw antwoord?
Een beslissing over een eventuele aanpassing van de vermogensgrenzen voor kwijtschelding van belastingen is gezien de controversieelverklaring van dit dossier door uw Kamer aan een volgend kabinet.
Gaat u het Utrechtse initiatief om de vermogensgrenzen te verhogen positief beoordelen, zodat het daadwerkelijk uitgevoerd kan worden?
De burgemeester van Utrecht heeft mij, door tussenkomst van gedeputeerde staten van Utrecht medegedeeld, dat het besluit van de gemeenteraad van Utrecht van 7 december jl. tot wijziging van de gemeentelijke verordening terzake naar haar oordeel voor vernietiging in aanmerking komt. Gedeputeerde staten van Utrecht adviseerden het besluit voor te dragen voor vernietiging wegens strijd met het recht en het algemeen belang.
Zoals ik u bij brief van 22 december jl. heb laten weten (Kamerstukken II 2023/24, 24 515, nr. 736) is mede op basis daarvan het genoemde besluit van de gemeenteraad van Utrecht, wegens strijd met het recht en het algemeen belang door de Kroon vernietigd (Stcrt. 2023, 35354). Overigens heeft de gemeenteraad van Utrecht aangekondigd in beroep te gaan tegen de vernietiging.
De uitwerking van het Europese begrotingsraamwerk |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Zijn de cijfers over de effecten van de herziene Europese begrotingsregels op het structureel primair saldo (SPS) en de uitgavengroei gedeeld in de brief van februari 2024 over het Raadsakkoord de meest recente? Verwacht u de komende tijd nog aanpassingen of updates in de raming van de effecten?
Klopt het dat uit de herziene Europese begrotingsregels een opgave voor Nederland zou volgen waarin de SPS in 2028 (bij een vierjaarspad) + 0,7% zou zijn, terwijl de Studiegroep Begrotingsruimte uitgaat van een SPS van – 0,1% voor 2028?
In welke mate verklaart het gebruik van verschillende aannames over groei, rentes, et cetera het in de voorgaande vraag genoemde verschil? Kan dit kwantitatief toegelicht worden?
Volgt uit het antwoord op de voorgaande twee vragen dat de budgettaire opgave die uit de herziene begrotingsregels volgt groter is dan die door de Studiegroep geadviseerd wordt?
Kunt u een inschatting geven hoeveel euro Nederland zou moeten ombuigen om ten opzichte van de SPS 2024 na afloop van het vier- of zevenjarenplan op een SPS van 0,7% te komen?
Kunt u eenzelfde schatting geven voor Frankrijk, Duitsland en Italië?
Hoeveel extra publieke investeringen in de groene transitie zijn er volgens u de komende tien jaar nodig? Kunt u dit kwantitatief toelichten?
Kunt u een inschatting maken voor welk deel van de Nederlandse begroting aanspraak gemaakt zou kunnen worden op de extra ruimte die het raamwerk biedt voor cofinanciering van EU-fondsen? Hoeveel bedraagt dit maximaal komende kabinetsperiode?
Klopt het dat het uitgavenpad voor lidstaten die onder de 60%-schuld zitten enkel tot doel heeft die schuld onder de 60% te houden en niet te laten dalen? Zo ja, hoe kan het dan dat de budgettaire opgave die uit de herziene Europese begrotingsregels lijkt te volgen (alhoewel facultatief) groter is dan het kwantitatieve advies van de Studiegroep, terwijl in dat kwantitatieve advies verondersteld wordt dat de schuld gelijk (en dus onder de 60%) blijft?
Volgt uit voorgaande vraag dat de herziene begrotingsregels aan Nederland een grotere dan noodzakelijke budgettaire opgave zouden suggereren om onder de 3% en 60% te blijven? Wat is van een dergelijke opgave de economische onderbouwing?
Klopt het dat de Studiegroep uitgaat van een (relatieve) laagconjunctuur? Zo nee, hoe verklaart u anders dat het structurele saldo in de raming van de Studiegroep lager is dan het feitelijke saldo (bij laagconjunctuur is het structurele saldo lager)? Wat is de economische onderbouwing hiervan?
Welke rol spelen verschillende scenario’s over de demografische ontwikkeling in de modelmatige raming van de schuldafbouwpaden van lidstaten? Zijn demografische scenario’s naast zaken als groei en inflatieramingen onderdeel van de modellen?
Barrières voor sociaal advocaten om toeslagenouders juridisch bij te staan en de haperende uitvoering van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) |
|
Michiel van Nispen , Jimmy Dijk (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Klopt het dat de waardering van zaken voor het ondersteunen van ouders bij het herstelproces toeslagen in 2024 is veranderd van 0,5 per toevoeging naar 1,0 per toevoeging waardoor er onder de streep minder toeslagenouders kunnen worden geholpen per advocaat?1
Klopt het dat deze beslissing is genomen zonder dat de advocaten die werken in dit systeem hierin gehoord zijn?
Waarom is ervoor gekozen deze eenheid te verhogen aangezien het in de praktijk voor veel advocaten al moeilijk was om alle ouders te helpen en door deze verhoging nog minder procedures per advocaat kunnen worden gevoerd?
Vindt u het een teken van goed functioneren van de Wht dat er signalen zijn van advocaten die middels de Wht toeslagenouders helpen zonder dat hier nog een toevoeging tegenover stond omdat het aantal toevoegingen te weinig is om alle ouders te helpen?
Wat vindt u van de hoge barrières waar advocaten in het proces van de Wht tegenop lopen, zoals een gebrek aan gevraagde informatie, geen processtukken, het overslaan van oudergesprekken door zaakbehandelaars, het niet toezenden van een vooraankondiging en het onthouden van het recht om zienswijzen in te dienen waardoor het proces kwalitatief niet zorgvuldig verloopt?
Wat vindt u ervan dat de informatieachterstand voor advocaten hierdoor heel groot is en tevens omdat er, zonder duidelijke wettelijke basis, flinke stukken tekst worden weggelakt en persoonlijke dossiers niet beschikbaar zijn voor advocaten?
Wat gaat u doen aan de klachten van advocaten waarin zij stellen dat het in 2023 ingevoerde feitenoverzicht ter vervanging van de tijdlijn totaal tekortschiet in de informatievoorziening waardoor ook om deze reden advocaten het verweer niet goed kunnen voeren?
Wat gaat u doen om het fundamentele beginsel van de «equality of arms» te verbeteren zodat de toeslagenouders een redelijke kans krijgen om hun verhaal te doen en tot een rechtvaardig herstel kan worden gekomen?
Wat vindt u van de analyse uit de praktijk waaruit blijkt dat er gemiddeld minstens drie procedures per toeslagenouder nodig zijn in de afhandeling vanwege de gebruikelijke gang naar de bezwaarschriftenadviescommissie, omdat in de integrale beoordeling geen stukken en informatie wordt gedeeld en de toeslagenouders hiervoor steevast naar de bezwaarprocedure worden verwezen en de gang naar de Commissie Werkelijke Schade (CWS) moeten maken wanneer sprake is van meer dan alleen forfaitaire schade, en er vaak nog wel meer dan drie procedures nodig zijn?
Ziet u dat op basis van de grote hoeveelheid procedures en dus toevoegingen per ouder en de verandering van de eenheid per toevoeging dat het aantal ouders dat kan worden geholpen per advocaat heel veel minder zal worden aangezien het aantal toevoegingen per advocaat wordt gemaximeerd op 250?
Ziet u dat hiermee het gevolg zal zijn dat toeslagenouders, bij het bereiken van dit maximum aantal toevoegingen voor advocaten, zo ook worden doorverwezen naar een nieuwe advocaat, als die al gevonden kan worden, die opnieuw moet beginnen, hetgeen ten koste zal gaan van de kwaliteit van de hulp?
Bent u het eens met de stelling dat hiermee ook het vertrouwen dat gedupeerde ouders hebben in het proces ernstig kan worden geschaad, nadat zij ook al eerder zijn teleurgesteld en benadeeld door de overheid?
Bent u ermee bekend dat de kinderen van de gedupeerde ouders geen zelfstandig recht hebben om de toegang naar de CWS te maken en slechts in het kader van de behandeling van het verzoek van hun ouders, als die nog niet doorlopen is, hun situatie aan de CWS kunnen voorleggen terwijl zij het leed van hun ouders veelal zwaarder hebben ondervonden en verminderde levenskwaliteit hebben gehad?
Bent u ermee bekend dat de kinderen van de gedupeerde ouders wanneer zij een advocaat willen inschakelen om tegen de vergoeding van maximaal € 10.000 vanuit de Kindregeling in bezwaar te gaan, hiervoor slechts een lichte adviestoevoeging krijgen, hetgeen betekent dat er maar twee punten voor een volledige bezwaarprocedure wordt toegekend en veel advocaten het zich niet kunnen veroorloven om rechtsbijstand te verlenen voor deze minimale vergoeding?
Bent u ermee bekend dat sinds kort door de Raad voor Rechtsbijstand is besloten om voor alle kinderen uit een gezin slechts één lichte adviestoevoeging toe te kennen en het er op neerkomt dat als een gezin bijvoorbeeld vier kinderen heeft, van de advocaten wordt verwacht dat zij vier bezwaarprocedures moeten voeren voor slechts twee punten?
Kunt u reflecteren op het feit dat de Staatssecretaris haar toezegging van 8 maart 2023 in reactie op de gezamenlijke brief van de Kinderombudsman en de Nationale ombudsman van 26 januari 2023 dient na te komen en er oog zal moeten zijn voor de behoefte van de kinderen om een zelfstandige erkenning te krijgen en tevens oog zal moeten zijn voor de persoonlijke omstandigheden van het kind?
Bent u bereid om te kijken naar een systeem binnen de Wht waarin alle procedures voor één ouder tezamen op één eenheid worden gewaardeerd waardoor veel meer toeslagenouders kunnen worden geholpen?
Mocht u hier beide niet toe bereid zijn, is er dan wel bereidheid om te kijken of de eenheden voor toevoegingen net als in 2023 kan worden gewaardeerd op 0,5?
Wat gaat u doen om de voorwaarden voor het verlenen van bijstand door advocaten aan gedupeerden in de hersteloperatie te verbeteren?
Wat gaat u doen aan het vergroten van de rechtsbescherming die aan de kinderen van de toeslagenouders toekomt?
Het bericht ‘A historic step’: G20 discusses plans for global minimum tax on billionaires’ |
|
Folkert Idsinga (VVD), Wendy van Eijk-Nagel (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «A historic step»: G20 discusses plans for global minimum tax on billionaires»?1
Hoe beoordeelt u het idee om voortbordurend op de wereldwijde minimumbelasting voor multinationals een vergelijkbare wereldwijde minimumbelasting voor miljardairs te verkennen?
Is Nederland tot dusver betrokken geweest bij de genoemde bespreking of de totstandkoming van het Europese standpunt hierin? Zo ja, wat is de Nederlandse inbreng geweest?
Wat zijn de meest gebruikte methodes die door miljardairs gebruikt worden om het betalen van een eerlijk deel van hun inkomen aan belasting zoveel mogelijk te ontlopen? Zou een wereldwijde minimumbelasting hier een oplossing voor kunnen bieden?
In hoeverre is belastingontwijking door miljardairs op dit moment in beeld? Hoeveel belastinginkomsten worden wereldwijd misgelopen als gevolg van belastingontwijking door deze groep?
Zijn er cijfers of schattingen over misgelopen inkomsten in Nederland als gevolg van deze vorm van belastingontwijking? Wat zou de opbrengst van een dergelijke minimumbelasting voor miljardairs in Nederland kunnen zijn?
Deelt u de opvatting dat het aanpakken van belastingontwijking het meest effectief kan plaatsvinden in samenwerking met andere (Europese of OESO) landen en dat dit initiatief daarom gestimuleerd moet worden?
Bent u bereid om aan te sluiten bij dit initiatief om de mogelijkheden voor een wereldwijde minimumbelasting voor miljardairs te verkennen en om hierin samen met gelijkgestemde landen in EU-, OESO- en G20-verband voor te pleiten?
Welke nationale mogelijkheden zijn er om, vooruitlopend op de totstandkoming van een dergelijke minimumbelasting, de handhaving in eigen land te verbeteren om belastingontwijking door miljardairs tegen te gaan?
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk twee weken voor het commissiedebat internationale fiscaliteit op 18 april 2024 beantwoorden?
Het bericht 'Marktplaats-melding aan fiscus blijkt ook risico voor uitkering; 'Overheid heeft geen goed track record in zulke zaken'' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Hoe beoordeelt u het risico dat experts signaleren dat de informatiedeling rondom online verkopen een eigen leven kan gaan leiden, als dit op een gegeven moment wordt gebruikt om mensen te categoriseren als potentiële fraudeurs en kan leiden tot terugvorderingen, met als risico een nieuwe «affaire»?1
Klopt het dat, als gevolg van de nieuwe regelgeving, gemeenten veel vaker via de Belastingdienst een seintje kunnen krijgen over bijverdiensten van mensen met een uitkering, en kan dit inderdaad leiden tot extra controles en/of korten op een uitkering?
Zijn er objectieve criteria of richtlijnen om een onderscheid te maken tussen de verkoop van privéspullen, wat volgens vaste rechtspraak voor ontvangers van bijstand niet verboden is, en echt handelen, aangezien de opbrengst van incidentele verkoop van privégoederen in het algemeen niet als inkomen wordt aangemerkt en daarover in beginsel ook geen mededeling hoeft te worden gedaan?
Kan het volgens u bijvoorbeeld een uitkomst van de gegevensdeling zijn dat iemand die 30 kinderkleertjes (van eigen kinderen) voor een euro per stuk verkoopt, waarvan data wordt gedeeld door de Belastingdienst, extra gecontroleerd wordt of gekort wordt op een uitkering?
Hoe wilt u voorkomen dat het uitwisselen van data onbedoelde gevolgen heeft voor bijstandontvangers?
Zijn er waarborgen in het proces die ervoor kunnen zorgen dat ontvangen data niet direct leidt tot terugvorderingen, fraudeverdenkingen en extra controles, bijvoorbeeld door de informatie te verifiëren bij de betreffende bijstandsontvanger?
Wat zou in dit geval uw antwoord zijn op de vraag zoals organisatiewetenschapper Christine Moser van de Vrije Universiteit zich stelt, of de omvang van de door de wet bestreden vermeende fraude in verhouding staat tot de maatregelen en hoeveelheid data die daarvoor worden verzameld en gedeeld?
Bent u het met Christine Moser eens dat dit soort dingen een eigen leven kunnen gaan leiden, zoals bij de toeslagenaffaire waarbij mensen, ongeacht of lijstjes waarop ze stonden doelmatig waren, extra gecontroleerd werden?
Wat vindt u van de reactie van emeritus lector Armoede Interventies aan de Hogeschool van Amsterdam Roeland van Geuns: «Natuurlijk zitten er ook mensen bij die echt een boterham verdienen met een online handeltje. Maar dit is op jacht gaan naar kleine visjes»?
Bent u bereid de gevolgen voor de bijstand van de nieuw gedeelde data van platformen te monitoren en daarover aan de Kamer te rapporteren wanneer de uitkomsten daartoe aanleiding geven, bijvoorbeeld wanneer veel meer controles of kortingen plaatsvinden door informatie van de Belastingdienst?
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Chronisch zieke Anneke uit Buitenpost moet 16.000 euro terugbetalen aan Belastingdienst: «Het vreet me op»»1 en «Excuses Belastingdienst voor chronisch zieke Bruinsma»?2 Wat is uw reactie op deze berichten?
Heeft de Belastingdienst niets geleerd van het toeslagenschandaal?
Vindt u het handelen van de Belastingdienst in deze situatie rechtvaardig, aangezien een vrouw met een chronische ziekte en een uitkering op zo’n heftige manier is behandeld?
Deelt u de mening dat dit een harteloze houding is? Zo nee, hoe zou u deze houding van de Belastingdienst beoordelen?
Wat is uw reactie op deze uitspraak van belastingadviseur Andries Tóth: «van enige redelijkheid en billijkheid van de kant van de overheid is absoluut geen sprake. In de veertig jaren dat ik actief ben als belastingadviseur heb ik zo’n gevoelloze houding van de Belastingdienst niet eerder meegemaakt.»?
Erkent u dat achter deze terugvordering een mensbeeld zit waarin mensen afhankelijk van financiële ondersteuning worden gewantrouwd? Zo nee, waarom niet?
Vindt u uitspraken van medewerkers van de Belastingdienst als «ik doe ook wel eens een vitamine C-kuurtje in de winter, maar dat trek ik ook niet af» tegen een chronisch zieke vrouw acceptabel?
Deelt u de mening dat een wantrouwende en harteloze houding van de Belastingdienst, zoals in deze zaak te zien is, onnodige financiële schade oplevert?
Welke stappen worden nu genomen om deze fouten te herstellen? Bent u bereid deze terugvordering terug te draaien, aangezien mevrouw Bruinsma niet correct is behandeld door de Belastingdienst?
Wat denkt u dat deze behandeling van en houding tegenover mensen in nood doet met het vertrouwen van mensen in de Belastingdienst? Kunt u reageren op deze uitspraak van Anneke Bruinsma: «ik heb nog steeds het gevoel dat ik in het strafbankje zit. Mijn vertrouwen is geschaad, en dat is niet direct terug.»?
Hoe verhoudt dit verhaal zich tot de conclusies en aanbevelingen uit het rapport «Blind voor mens en recht», waarin staat dat er meer ruimte moet komen om naar eigen inzicht te handhaven en met oog voor mens en diens persoonlijke omstandigheden, tot terugvordering of beboeting over te gaan?
Kunt u aangeven of er meer voorbeelden bekend zijn van verhalen zoals die van Anneke? Zo ja, kunt u hier op ingaan?
Kunt u een overzicht geven van het aantal mensen dat een terugvordering kreeg van ziektekostenaftrek in de jaren 2014–2024? Hoe hoog waren deze bedragen, per persoon en in totaal? Hoe hoog zijn de boetes die worden gevorderd? Op welke basis worden deze terugvorderingen gedaan?
Worden er algoritmes gebruikt om dit soort fraude op te sporen? Zo ja, welke? Worden deze getoetst op mensenrechten en discriminatie? Welke indicatoren worden gebruikt om fraude bij de zorgkostenaftrek op te sporen?
De lokale lastendruk |
|
Wendy van Eijk-Nagel (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is de totale (geschatte) omvang van de lokale lastendruk in 2024? Hoe heeft deze opbrengst zich in de periode 2020–2024 ontwikkeld?
Wat is de verhouding tussen de opbrengsten van verschillende soorten lasten, waaronder in ieder geval onroerende zaakbelasting, afvalstoffenheffing, riool- en zuiveringsheffing, parkeerbelastingen en overige belastingen in 2024?
Hoe heeft deze verhouding zich in de periode 2020–2024 ontwikkeld? Is er een soort heffingen dat qua relatieve opbrengst in de afgelopen jaren aanzienlijk is toe- of afgenomen? Zo ja, welke?
In hoeveel gemeenten wordt het principe «de vervuiler betaalt» gehanteerd bij het bepalen van de hoogte van de afvalstoffenheffing, door hierbij een onderscheid te maken tussen het aantal personen in het huishouden?
In hoeveel gemeenten waar op basis van het aantal personen in het huishouden dit onderscheid gemaakt wordt, is er sprake van een hoger basisbedrag voor eenpersoonshuishoudens?
En in hoeveel gemeenten wordt de hoogte van de afvalstoffenheffing bepaald op basis van het gebruik van de voorziening (zoals het aantal afvalzakken)?
Zijn er gemeenten waarbij het principe «de vervuiler betaalt» geen enkele rol speelt bij het bepalen van de hoogte van de afvalstoffenheffing? Zo ja, welke?
Welke verschillen bestaan er in lokale lastendruk per inwoner tussen een woningbezitter en een huurder, tussen een eigenaar van een auto en iemand die geen auto bezit en een eenpersoonshuishouden of een meerpersoonshuishouden?
In hoeveel gemeenten geldt een parkeerbelasting? Is de omvang van het gebied of het aantal gebieden waar een parkeerbelasting wordt gehanteerd in de afgelopen jaren toegenomen?
Hoe wordt de zinssnede «in het kader van parkeerregulering» in artikel 225, eerste lid, van de Gemeentewet geïnterpreteerd en toegepast?
Is het bijvoorbeeld noodzakelijk dat er sprake is van een parkeerprobleem in het gebied voordat parkeerbelasting kan worden ingevoerd? Zijn er andere wettelijke kaders bij het invoeren van een parkeerbelasting?
Hoe beoordeelt u in dit verband het invoeren van parkeerbelasting in de gehele gemeente, zoals nu in Utrecht, Amsterdam en Amersfoort wordt overwogen en/of (gefaseerd) wordt ingevoerd?
De besluitvorming rond het AML-pakket |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wat is er in de dynamiek van de trilogen van het anti money laundering pakket (AML-pakket) gebeurd waardoor het oorspronkelijke voorstel niet over gegevensuitwisseling repte, de inzet van enkele lidstaten was om dit enkel als lidstaatoptie te hebben, maar in het uiteindelijke onderhandelingsresultaat deze zelfs als geharmoniseerde verplichting is opgenomen?
Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen de gezamenlijke voorziening zoals opgenomen in het wetsvoorstel Plan van Aanpak Witwassen en het AML-pakket?
Bent u voornemens nationaal aanvullende voorwaarden te gaan stellen aan de verwerking van gegevens binnen de gezamenlijke voorziening?
Waarom ziet het AML-pakket enkel toe op een maximum voor contante betalingen voor goederen, en niet ook voor diensten? Ondermijnt dit niet de effectiviteit van het maximumbedrag?
Welke ruimte biedt het AML-pakket om nationaal verder te gaan wat betreft het maximumbedrag aan contante betalingen?
Wat zegt het AML-pakket over de mogelijkheid voor poortwachters om, wanneer nodig, gegevens over gezondheid, seksualiteit, religie en politieke voorkeur te verwerken? Klopt het dat hierover geen bepaling is opgenomen? Welke ruimte laat het voorstel om hier nationaal alsnog bepalingen over op te nemen?
Kan Transactie Monitoring Nederland doorgang vinden als in het kader van de gegevensdeling die daar plaatsvindt voldaan wordt aan de in EU-verband gestelde voorwaarden (zoals het enkel kunnen delen van hoogrisicotransacties)?
Stelt het AML-pakket bepaalde vereisten aan welke transacties (ongebruikelijke vs. verdachte) aan Finance Intelligence Units (FIU’s) gemeld moeten worden?
Wat is de overweging om in Nederland alle ongebruikelijke transacties te melden, en niet alleen alle verdachte? Heeft u zicht op de effectiviteit van deze aanpak vis-á-vis het enkel melden van verdachte transacties? Zou het niet zinnig zijn op dit punt in EU-verband te harmoniseren?
Wat zegt het AML-pakket over de mogelijkheid voor banken om gegevens met elkaar uit te kunnen wisselen in het kader van Know Your Customer (KYC)-onderzoek teneinde shopgedrag te voorkomen? Klopt het dat hierover geen bepaling is opgenomen?
Wat is de afweging geweest om een jaar na het door de Commissie voorgestelde AML-pakket zelf met een nationaal wetsvoorstel te komen dat potentieel op verschillende punten met de nieuwe Europese regels zou overlappen, terwijl AML bij uitstek om een internationale aanpak vraagt?
Hoe kijkt u terug op de in de vorige vraag genoemde afweging? Was het niet beter geweest de Europese onderhandelingen af te wachten, omdat nu in wetgevingstechnische zin een wat rommelige situatie is ontstaan?
Kunt u een update geven van het wetsvoorstel Plan van Aanpak Witwassen of hier conform het verzoek van de vaste commissie voor Financiën van 22 december 2023 de Kamer over informeren?
Groningers die door immateriële schadevergoeding buitengesloten worden voor kwijtschelding van waterschaps- en gemeentebelasting |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Klopt het dat het op een bankrekening hebben van immateriële schadevergoeding iemand uit kan sluiten van kwijtschelding voor waterschaps- en gemeentebelasting omdat dit gezien wordt als vermogen?
Indien dit klopt, bent u van mening dat dit rechtvaardig is richting Groningers? Zo nee, welke stappen neemt u om dit recht te zetten?
Waar kunnen bewoners zich melden die hier tegenaan lopen?
Hoe zorgt u dat immateriële schadevergoeding net als de energietoeslag niet gezien wordt als vermogen bij het aanvragen van kwijtschelding van waterschaps- en gemeentebelasting?
Hoe wordt voorkomen dat inwoners te maken krijgen met terugvorderingen?
Zijn er meer voorbeelden bekend van gedupeerden die problemen ervaren met belastingen en toeslagen door het ontvangen van compensatie en schadeloosstellingen?
Verduurzamen van VvE’s lijkt onmogelijk door kosten en rompslomp |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verduurzamen van VvE’s voor 2050 lijkt onmogelijk door kosten en rompslomp»?1
Deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat de verduurzaming van 1,5 miljoen woningen stokt op «interne besluitvorming en papieren rompslomp», en dat dit slecht is voor de planeet én de portemonnee van de bewoners van die VvE’s?
Verwacht u dat de versnellingsagenda verduurzaming VvE’s genoeg is om de verduurzaming van VvE’s vlot te trekken? Welke knelpunten blijven er naast financiering onopgelost?
Wat betekent deze vertraging voor de afspraken met woningcorporaties voor het uitfaseren van label E, F en G woningen vóór 2028? Verwacht u dat de woningcorporaties die woningen vóór 2028 verduurzaamd hebben, zoals met hen is afgesproken, ook als de woningen in een VvE vallen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zou het VvE’s helpen om de kosten behapbaar te maken door het Warmtefonds meer geschikt te maken voor VvE’s? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bekend met het Parijse systeem vansurélévation? Hierbij worden appartementsgebouwen opgetopt en met de opbrengst daarvan de verduurzaming van het appartementencomplex betaald. Wat is er voor nodig om dit ook in Nederland mogelijk te maken?
U geeft aan dat we VvE’s meer zouden moeten ontzorgen. Zou het beschikbaar maken van de gebouwgebonden financiering voor VvE’s daar niet de meest geschikte oplossing voor zijn? Bijkomend voordeel is dat de VvE dan niet afhankelijk is van de financiële positie van elke individuele bewoner of van de VvE zelf, maar er financiering aangetrokken kan worden om het gebouw in één keer volledig te verduurzamen en isoleren.
Eerder heeft u aangegeven de gebouwgebonden financiering niet vóór 2025 mogelijk te kunnen maken. Hebben we nog wel de luxe om daar zo lang mee te wachten?
Kunnen de vragen apart van elkaar worden beantwoord?
De twintigste penning in Emmer - Compascuum |
|
Jan Paternotte (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de twintigste penning, eeuwigdurende erfpachtrechten, die rusten op bijna 300 percelen in en rondom het dorp Emmer-Compascuum in Drenthe?
De twintigste penning is ooit ingevoerd om onder andere het onderhoud van de percelen, kanalen en wegen in het gebied te financieren. Nu is dat de taak van de gemeente of waterschap. Wat is de juridische grondslag die deze heffing mogelijk maakt, zeker gezien het feit dat het geld dat wordt opgehaald niet meer voor onderhoud van het gebied wordt gebruikt?
Deelt u de mening dat deze heffing, waardoor van elke grondtransactie 5% van de verkoopprijs naar één familie gaat, marktverstorend en prijsopdrijvend werkt op de lokale woningmarkt, de leefbaarheid verstoort én gebiedsontwikkeling in de weg zit?
Bent u bekend met de «wet regelen omtrent de opheffing van het recht van de Dertiende Penning» waarmee in 1984 voor de dorpen Abcoude, Baambrugge en Vinkeveen de dertiende penning is opgeheven? Kan op eenzelfde manier in Emmer-Compascuum de twintigste penning worden afgeschaft? Zo nee, welke andere mogelijkheden ziet u om van de twintigste penning af te komen?
Welke andere ondersteuning, naast wetgeving, kunt u de inwoners en ondernemers van het dorp bieden bij het oplossen van de problematiek rond de twintigste penning?
Zijn er tenslotte nog andere gebieden in Nederland waar soortgelijke erfpachtconstructies van toepassing zijn? Zo ja, wat kunt hiertegen doen?
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
De uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, nr. AMS 23/2601, van 5 februari 2024 |
|
Inge van Dijk (CDA), Jimmy Dijk (SP) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Herinnert u het zich dat veel partijen in de Kamer, waaronder het CDA en de SP, op meerdere momenten zeer kritisch zijn geweest op het vereiste van een notariële akte bij een informele schulden die toeslagouders in het verleden zijn aangegaan om onterechte terugvorderingen van kinderopvangtoeslag te betalen?
Herinnert u zich ook uw consequente reactie dat niet van dit vereist kon worden afgeweken vanuit de uitvoering, omdat anders niet de hoofdsom van eventuele achterstanden te scheiden was?
Wat vindt u van het oordeel van de Rechtbank Amsterdam, te vinden in haar uitspraak van 5 februari 2024, dat bij een informele schuld van een toeslagouder sprake is van bijzondere omstandigheden die zodanig in strijd zijn met algemene rechtsbeginselen, dat in dat geval moet worden afgeweken van het wettelijke vereiste van een notariële akte?1
Bent u het met de rechtbank eens dat uit deze zaak blijkt dat wél op een andere manier dan via een notariële akte voldaan kan worden aan de vereisten en doelen van de Wet herstel toeslagen, namelijk het verschaffen van duidelijkheid in de wijze waarop, wanneer en onder welke voorwaarden een informele schuld moet worden terugbetaald?
Kunt u aangeven of volgens u die duidelijkheid inderdaad voldoende verschaft wordt op basis van de bijzondere omstandigheden van het geval die in de uitspraak zijn benoemd, te weten: a) er is sprake van (financiële) nood door ten onrechte teruggevorderde bedragen van de kinderopvangtoeslag; en b) de toeslagouder had vanwege die (financiële) nood geen geld om een notaris in te schakelen, maar heeft er wel bewust voor gekozen de leningen zo officieel mogelijk vast te leggen? Indien u van mening bent dat deze omstandigheden niet voldoende duidelijkheid verschaffen, kunt u die mening dan toelichten? Wilt u in uw antwoord ook ingaan op de door de rechtbank genoemde feiten:
Bestaat er in deze casus volgens u een uitvoeringsprobleem met het onderscheiden van de hoofdsom, die in de onderhandse akte is vastgelegd, en eventuele achterstanden?
Bent u het eens met de overweging van de rechtbank dat op dit punt moet worden gekeken naar de realistische gang van zaken, en niet naar een papieren werkelijkheid?
Bent u het eens met het oordeel van de rechtbank dat indien wordt vastgehouden aan de eis van de notariële akte, sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel? Zo niet, waarom niet?
Vindt u het vanuit de menselijke maat gerechtvaardigd tegen de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep te gaan?
Kunt u het zich voorstellen dat er meer zaken zijn zoals die van deze gedupeerde ouder, waarin de informele schuld op een andere manier dan via een notariële akte, maar wel materieel voldoende is vastgelegd?
Vindt u dat deze uitspraak moet leiden tot een aanpassing van de omgang met informele schulden, waarin kan worden afgeweken van het wettelijke vereiste van de notariële akte, wanneer op andere wijze voldoende duidelijkheid wordt verschaft? Bent u bereid de wet te wijzigen om dit te regelen?
Hoe kijkt u naar overweging 6.1 van de uitspraak, waarin staat dat de rechtbank met deze uitspraak een signaal wil afgeven dat het toeslagenschandaal de rechtspraak juist moet hebben geleerd niet altijd blind te varen op en te verwijzen naar eerder gedane uitspraken en de wet?
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het debat over de voortgang van de hersteloperatie toeslagen, dat nu op 19 maart 2024 gepland is?
Belastingvoordelen voor bedrijven |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zo. Nu eerst een belastingvoordeel. Hoe de Bavaria-familie het uitstekend voor zichzelf regelde»1
Ja.
Deelt u de mening dat het doel van de Bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) is om de continuïteit van ondernemingen te borgen, op het moment dat deze daadwerkelijk in gevaar komt door belastingverplichtingen waaraan zonder toepassing van de BOR niet voldaan kan worden? Deelt u tevens de mening dat het daarmee expliciet niet de bedoeling is dat de BOR wordt toegepast om belastingvoordelen in de erf- en schenkbelasting te genereren in situaties waarin de continuïteit van een bedrijf niet in het gevaar is?
De fiscale regeling voor de bedrijfsopvolging in de schenk- en erfbelasting (BOR) heeft als doel te voorkomen dat belastingheffing bij reële bedrijfsoverdrachten de continuïteit van een bedrijf in gevaar brengt omdat er onvoldoende middelen zijn om de schenk- of erfbelasting te voldoen.
Deelt u de mening dat personen die minder dan 0,5% van de aandelen van een bedrijf in bezit hebben de facto (zeer) kleine beleggers zijn in een bedrijf in plaats van dragende ondernemers, en dat het praktisch is uitgesloten dat de continuïteit van het bedrijf in gevaar komt door aan hen relateerde belastingverplichtingen?
Ja, zie hiervoor mijn brief aan de Tweede Kamer van 16 oktober 2023.2 Ik heb in lijn met die brief tijdens de behandeling van het Belastingplanpakket 2024 in de Tweede Kamer amendement nr. 10 (vervangen door nr. 11) ontraden.3 Op grond van het aanvaarde amendement nr. 11 op het wetsvoorstel Wet Aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2024 kan een dergelijk klein belang onder voorwaarden echter vanaf 2025 kwalificeren voor de BOR.4
Deelt u de mening dat het verruimen van de BOR door toegang tot de regeling te geven aan familieleden die minder dan 0,5% van de aandelen in het bedrijf hebben, niet strookt met het beoogde doel van de BOR, namelijk het helpen van échte ondernemers door de continuïteit van ondernemingen te borgen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat uit de evaluatie van het Centraal Planbureau (CPB) blijkt dat in 75% van de gevallen waarin de BOR wordt toegepast, dit niet nodig is omdat er voldoende middelen beschikbaar zijn om aan de belastingverplichtingen te voldoen? Deelt u tevens de mening dat voor de resterende 25% er betalingsregelingen bestaan die in vrijwel alle gevallen uitkomst kunnen bieden? Kunt u een schatting geven qua percentage voor welk deel van gevallen ook deze betalingsregelingen niet voldoende, waardoor toepassing van de BOR echt noodzakelijk is?
Nee. Zoals uit de kabinetsreactie op de evaluatie blijkt, deel ik niet de mening dat in 75% van de gevallen waarin de BOR wordt toegepast, dit niet nodig is omdat er voldoende middelen beschikbaar zijn om aan de belastingverplichtingen te voldoen.5 Daarmee deel ik evenmin de mening dat voor de resterende 25% er betalingsregelingen bestaan die in vrijwel alle gevallen uitkomst kunnen bieden. In de kabinetsreactie is uitvoerig op deze conclusie in de evaluatie ingegaan. In de evaluatie wordt geconcludeerd dat met inbegrip van het eigen vermogen van de verkrijger in circa driekwart van de erfenissen voldoende vrije middelen aanwezig zijn om de erfbelasting direct te betalen. Dit gemiddelde kan de zaak echter vertekenen. Of er voldoende beschikbare vrije financiële middelen zijn, hangt onder andere af van de omvang van het verkregen ondernemingsvermogen. Ook maakt het verschil of het ondernemingsvermogen is verkregen door een erfenis of schenking. Bij schenkingen wordt in de praktijk alleen ondernemingsvermogen verkregen, anders dan bij erfenissen. Daarnaast kan er verschil van opvatting zijn over wat als beschikbare vrije financiële middelen kan worden aangemerkt. Dat is ook de reden dat in de evaluatie verschillende varianten daarvoor zijn opgenomen. Hierbij moet aangetekend worden dat de verkrijger van ondernemingsvermogen schenk- of erfbelasting verschuldigd is. In dit verband wordt opgemerkt dat bijvoorbeeld het beleggingsvermogen binnen de bv weliswaar niet noodzakelijk is voor de continuïteit van de onderneming maar dat daarover wel eerst ab-heffing van 26,9% (vanaf 1 januari 2024 is dit 24,5% over de eerste € 67.000 en 33% daarboven per belastingplichtige) is verschuldigd voordat dit kan worden gebruikt voor de betaling van de schenk- of erfbelasting.6Na toepassing van de vrijstelling voor het ondernemingsvermogen in de schenk- en erfbelasting kan een beroep worden gedaan op de betalingsregeling voor het belaste gedeelte van de verkrijging van ondernemingsvermogen. Deze betalingsregeling kent geen nadere voorwaarden. De betalingsregeling houdt in dat tien jaar rentedragend uitstel van betaling kan worden verkregen.
Kunt u tevens een inschatting geven in miljoenen van welk deel van het budgettaire beslag van de BOR echt noodzakelijk is om de continuïteit van een bedrijf te borgen, wanneer rekening wordt gehouden met aanwezige middelen bij het bedrijf en de mogelijkheid tot het gebruik van betalingsregelingen?
Nee, het is niet mogelijk om een inschatting te geven van welk deel van het budgettaire beslag van de BOR echt noodzakelijk is vanuit de doelstelling van de BOR.
Belastingontwijking door bedrijven zoals Chemours |
|
Sandra Beckerman (SP), Ines Kostić (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u sinds de beantwoording van mondelinge vragen op dinsdag 6 februari 2024 over het bericht «Vervuilende pfas-fabriek Chemours betaalde geen winstbelasting dankzij «cynische constructie»» van Follow the Money1 deze in meer detail kunnen bekijken?
Kunt u uitgebreider ingaan op de aantijgingen in het artikel en in hoeverre Chemours inderdaad honderden miljoenen winst maakte waarover ze geen winstbelasting hoefde te betalen, en zelfs geld terug heeft gekregen van de Belastingdienst?
Wat is uw reactie erop dat Chemours geen winstbelasting hoeft te betalen in Nederland, terwijl ze ondertussen wel de omgeving hier ernstig vervuilen en een gevaar zijn voor de gezondheid van omwonenden?
Vindt u dat hier het principe «de vervuiler betaalt» goed wordt toegepast? Kunt een nauwkeurige inhoudelijke toelichting geven?
Onderschrijft u de analyse dat de winst van Chemours in Nederland op papier laag lijkt door een verschil in de interne en externe prijs die het bedrijf hanteerde en daarmee een direct belastingvoordeel geeft door deze methode van transfer pricing? Zo niet, waarom niet?
Heeft de Belastingdienst vooroverleg gehad met Chemours over de verschuldigde winstbelasting (i.e. een ruling)? Zo ja, wat houdt deze ruling in? Zo nee, is hiervoor wel een aanvraag gedaan?
Wat zou het antwoord van de Belastingdienst typisch zijn als een groot, internationaal opererend bedrijf een verzoek doet voor een ruling over winstbelasting? Welke overwegingen zouden hierin worden meegenomen?
Door welke afdeling binnen de Belastingdienst en volgens welk proces beoordeelt de Belastingdienst de methodiek van intercompany pricing van bedrijven (zoals Chemours)?
Wat zijn de voornaamste beperkingen van dit controleproces?
Zou de Belastingdienst het als een waarschuwing voor mogelijke belastingontwijking zien als een bedrijf een grote daling in de winst rapporteert van een Nederlandse fabriek die voornamelijk aan een gelieerd lichaam in het buitenland levert, terwijl tegelijkertijd een grote stijging uit dividend uit datzelfde land te zien is? Zo ja, hoe zou de Belastingdienst hierop handelen? Zo nee, waarom niet?
Heeft PWC, als accountant van Chemours met de wettelijke plicht om constructies te melden die worden gebruikt voor belastingontwijking, melding gedaan bij de Belastingdienst? Zo ja, wat is er met die melding gedaan? Zo nee, waarom niet en hadden ze dat in dit geval niet moeten doen?
In hoeverre is het gebruikelijk dat bedrijven afwijken van het arm’s length-principe bij het bepalen van de verrekenprijzen? Vindt u dit wenselijk?
Klopt het dat u voornemens bent om het arm’s length-beginsel in de EU-wetgeving op te nemen, maar dit niet strikter in wilt vullen dan de OESO-richtlijn? Zo ja, wat is dan de wijziging met de huidige situatie? Zo nee, wat is dan uw insteek voor het arm’s length-beginsel?
Bent u het eens met de constatering dat de huidige regelgeving rondom het transfer pricing systeem bedrijven veel ruimte biedt om verrekenprijzen te beïnvloeden ten gunste van een lagere belastingafdracht? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Zo nee, waarom niet?
Zou een constructie zoals die van Chemours onder de gewijzigde richtlijn verrekenprijzen zoals deze beschreven is in de Fiche Richtlijn Verrekenprijzen2 nog binnen de bandbreedte van toegestane verrekenprijzen vallen? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Zo nee, zou dit dan niet nu al verboden moeten worden?
Bent u bereid de regels omtrent transfer pricing verder aan te scherpen dan in het huidige Fiche Richtlijn Verrekenprijzen staat beschreven om constructies zoals die van Chemours in de toekomst te voorkomen?
Vindt u dat u het bedrijf op alle mogelijke manieren heeft aangepakt, zo ook financieel, om ervoor te zorgen dat de vervuiling stopt?
Ziet u kans om Chemours (ook) in Nederland winstbelasting te laten betalen?
Wat vindt u van het feit dat Nederland nog altijd vierde is in de «Corporate Tax Haven Index» van het Tax Justice Network en ook in andere onderzoeken zoals de Global Tax Evasion Report (van de EU Tax Observatory) structureel hoog eindigt op de lijst van landen met het meeste belastingontwijking? Wat is uw reactie op het feit dat zelfs hoogleraren belastingrecht aangeven dat Nederland nog steeds een belangrijk doorsluisland is?3 Hoe rijmt u dit met uw bewering dat Nederland geen belastingparadijs zou zijn? Kunt u verwijzen naar een onafhankelijke wetenschappelijke onderbouwing?
Welke nieuwe stappen gaat u dit jaar nog zetten om Nederland uit de lijsten van belangrijke doorsluislanden te halen?
Kunt u de bovenstaande vragen individueel beantwoorden?
De uitspraak van het Europees Hof over steun aan KLM |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Op welke manier gaat u invulling geven aan de opmerking van het Gerecht in de uitspraak T146/22 dat lidstaten en de Commissie constructief moeten samenwerken om volledige legalisering van de staatssteun te bewerkstelligen?
Waar hint het Gerecht op met de opmerking dat «incorrect or incomplete identification of the beneficiary of an aid measure is likely to have an impact on the entire analysis of the compatibility of that measure with the internal market» (besluit, §162)?
Is er een reëel risico dat het steunpakket niet langer aan de vereisten voldoet als niet slechts KLM maar ook de holding en Air France als ontvanger worden aangemerkt? Waarom is het vanuit staatssteunperspectief een probleem als ook de holding AF en Air France ontvanger zijn?
Gaat u analyseren of, en zo ja, hoe het steunpakket compatibel is met de vereisten van de interne markt op het moment dat ook de holding AF en Air France als ontvanger zijn geïdentificeerd? Bent u bereid deze juridische analyse aan de Kamer te doen toekomen?
Zal de Commissie proberen alsnog aan te tonen dat enkel KLM de daadwerkelijke ontvanger was, of nu dit voor een tweede keer is afgeschoten, vooral proberen aan te tonen dat zelfs al waren de holding AF en Air France mede-ontvangers, deze steun nog steeds aan de eisen voldoet? Op welke manier houdt u hier contact over met de Commissie?
Klopt het dat uit de uitspraak geen eventuele financiële verplichtingen van KLM ofwel een andere partij volgen?
Zouden dergelijke financiële verplichtingen kunnen volgen op het moment dat de Europese Commissie niet in staat blijkt om de legaliteit van de staatssteun aan KLM (en de holding AF en Air France) te kunnen aantonen? Kunt u een inschatting geven van de ultieme consequenties van een mogelijke uiteindelijke niet-wettigverklaring van de steun aan KLM?
Wat is de omvang van de uitstaande belastingschuld als gevolg van de in de coronacrisis geboden mogelijkheid tot uitstel van belastingbetaling in de luchtvaartsector?
Kunt u het antwoord op deze vragen in ieder geval ruim voor het aanstaande commissiedebat Staatsdeelnemingen (27 maart a.s.) retour sturen?
Het bericht ‘Kabinet moet alerter zijn op spionage met Chinese scanners bij douane’ |
|
Wendy van Eijk-Nagel (VVD), Ingrid Michon (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met bovenstaand bericht? Zo ja, hoe beoordeelt u bovenstaand bericht?1
Hoeveel Nuctech veiligheidsscanners worden momenteel ingezet door de Nederlandse douane?
Hoe beoordeelt u het feit dat na de Verenigde Staten, Australië en Canada, recenter ook België heeft besloten om Nuctech douanescanningsapparatuur in de ban te doen vanuit (nationale) veiligheidsoverwegingen? Hoe reflecteert u op dit besluit?
Eerder heeft u aangegeven de risico’s en dreigingen die uit kunnen gaan van landen met een offensief cyberprogramma, zoals China, wel degelijk te zien; hoe verhoudt dit inzicht zich tot het besluit om door te gaan met de Nederlandse inzet van Nuctech douanescanningsapparatuur?
Kunt u aangeven in hoeverre nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van douanescanningsapparatuur van Nuctech, wetende dat de Chinese overheid wettelijk toegang heeft tot de data van Nuctech apparatuur conform de geldende Chinese cyberveiligheidswet? Hoe verhoudt zich dit tot de bestaande inzet van het kabinet om risicovolle strategische afhankelijkheden binnen de vitale infrastructuur te verminderen?
Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is van het toegezegde overleg met de Minister van Economische Zaken om mogelijkheden te verkennen om de afhankelijkheid van een enkele leverancier te verminderen? Welke mogelijkheden zijn ter sprake gekomen?
Hoe beoordeelt u de conclusie van het TNO-onderzoek dat de nationale veiligheid op dit moment niet in gevaar komt als de vertrouwelijkheid, integriteit of beschikbaarheid van scan- en detectie- processen van de Douane worden aangetast in het licht van recente bevindingen van onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten dat China de grootste bedreiging vormt voor de economische veiligheid en in zekere mate ook de nationale veiligheid van Nederland?
Hoe verklaart u dat België er in is geslaagd Nuctech scanapparatuur uit te sluiten van aanbestedingen, ondanks eerdere argumenten van het kabinet dat dit juridisch niet mogelijk zou zijn? In hoeverre hebben andere Europese lidstaten soortgelijke stappen ondernomen om Nuctech uit te sluiten van aanbestedingen? Welke lidstaten hebben soortgelijke stappen ondernomen? Welke alternatieven gebruiken andere landen zoals de Verenigde Staten?
Gelet op de evidente veiligheidsrisico’s en eerdere bevindingen en adviezen van cyberexperts, de AIVD en de NCTV met betrekking tot de inzet van Nuctech douanescanningsapparatuur, bent u het met de VVD eens dat het gebruik van Nuctech-scanners een risico vormt voor de Nederlandse economische en nationale veiligheid en derhalve dient te worden heroverwogen?
De gang van zaken met betrekking tot de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Waarom heeft u niet gekozen voor overgangsrecht bij de bepaling dat uitbetalingen ingevolge een bezwaar- of beroepsprocedure uitsluitend plaatsvinden op een bankrekening die op naam staat van de belanghebbende?
In de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm is voor twee van de drie maatregelen in overgangsrecht voorzien. Het gaat om:
Voor de derde in deze wet opgenomen maatregel, het rechtstreeks uitbetalen van vergoedingen aan belanghebbenden, is niet in overgangsrecht voorzien. Dat betekent dat alle uitbetalingen die vanaf 1 januari 2024 worden gedaan, aan de belanghebbenden moeten worden gedaan, ongeacht of de zaak voor 2024 is aangebracht of de uitspraak waaruit die uitbetaling voortvloeit is gedaan voor 2024. Een algemeen uitgangspunt in de voorbereiding van nieuwe wetgeving is dat er geen overgangsrecht wordt opgenomen, tenzij dat gelet op de specifieke regeling noodzakelijk is (zie ook aanwijzing 5.59 van de Aanwijzingen voor de regelgeving). Op basis van dit uitgangspunt is ten aanzien van de rechtstreekse uitbetaling van vergoedingen aan belanghebbenden afgezien van overgangsrecht omdat het recht op wettelijke vergoedingen (zowel voor als na de onderhavige wetswijziging) is bedoeld toe te komen aan de belanghebbende in wiens naam procedures worden gevoerd en niet aan diens rechtsbijstandverlener. Privaatrechtelijke afspraken tussen een belanghebbende en een rechtsbijstandverlener doen daaraan niet af, ondanks dat de vergoeding bij cessie feitelijk moest worden overgemaakt aan de rechtsbijstandverlener. Het niet voorzien in overgangsrecht op het punt van rechtstreeks uitbetalen maakt geen inbreuk op de rechten van belanghebbenden, maar versterkt juist hun informatiepositie en vergroot hun betrokkenheid. Met het rechtstreeks overmaken worden belanghebbenden immers meer bewust van de kosten die gemoeid zijn met procedures die in hun naam worden gevoerd. Zoals bovendien in de memorie van toelichting is beschreven, is het bovendien voorgekomen dat belanghebbenden niet wisten dat er in hun naam procedures werden gevoerd of daarvoor geen toestemming hadden gegeven.
Voor de onder (i) en (ii) genoemde maatregelen is een andere afweging gemaakt. De onder (i) genoemde wijziging vindt voor het eerst toepassing op bezwaar tegen na inwerkingtreding van deze artikelen bekendgemaakte besluiten en op beroep, hoger beroep, verzet, beroep in cassatie tegen of een verzoek om herziening van na dat tijdstip bekendgemaakte uitspraken. Bepalend is dus de datum van het besluit of de rechterlijke uitspraak waartegen een rechtsmiddel wordt aangewend. Burgers en rechtsbijstandverleners weten daardoor op voorhand welk tarief geldt voor de proceshandelingen die in het kader van een rechtsmiddel worden verricht. De reden voor het overgangsrecht is dat het recht op een proceskostenvergoeding al wordt geacht te ontstaan op het moment dat de proceskosten worden gemaakt waarvoor een vergoeding wordt toegekend. Stel, er is een beroepschrift ingediend tegen een beslissing op bezwaar uit 2023 en in 2024 wordt een zitting bij de rechtbank bijgewoond en uitspraak door de rechtbank gedaan. Als deze maatregel onmiddellijke werking had gehad, zou dat betekenen dat ook een lagere vergoeding zou worden toegekend voor het indienen van het beroepschrift, terwijl de wet op dat moment nog niet in werking was getreden. De belanghebbende zou die lagere vergoeding niet in zijn afweging hebben kunnen betrekken om al dan niet beroepsmatige rechtsbijstand in te schakelen. Om dat tegen te gaan, is in overgangsrecht voorzien. Dat betekent dat de vergoeding voor procedures tegen besluiten en rechterlijke uitspraken die van vóór 2024 dateren, uitsluitend moet worden vastgesteld overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht. Op grond van dat besluit is het overigens wel mogelijk dat het bestuursorgaan of de rechter bij bijzondere omstandigheden een lagere (of hogere) vergoeding dan de forfaitaire vergoeding vaststelt. Deze optie blijft overigens ook bestaan onder de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm.
De onder (ii) genoemde wijziging vindt voor het eerst toepassing op vergoedingen van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn waarvan de termijn aanvangt op of na 1 januari 2024. De reden daarvoor is dat het recht op vergoeding van immateriële schade al ontstaat op het moment dat de redelijke termijn wordt overschreden. Om het overgangsrecht overzichtelijk en daarmee uitvoerbaar te maken, is ervoor gekozen aan te sluiten bij het moment waarop de redelijke termijn aanvangt en niet voor het moment waarop de redelijke termijn wordt overschreden. Omdat er voor invoering van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm geen wettelijke regeling was voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, is het tot die tijd aan de rechter om de hoogte van vergoeding van immateriële schade vast te stellen. Uit de jurisprudentie blijkt dat de rechter daarbij met regelmaat hetzelfde bedrag hanteert als nu in de wet is opgenomen.
Bent u met mij van mening dat er een merkwaardige discrepantie is met betrekking tot tariefverlaging dieniet van toepassing is indien uitspraken gedaan zijn voor 1 januari 2024?
Nee. Om te voorkomen dat de voorgestelde maatregelen inmengen in reeds ontstane vorderingen, is in overgangsrecht voorzien. Daarvan is geen sprake bij het rechtstreeks uitbetalen van vergoedingen aan belanghebbenden. Daarom is voor die maatregel niet in overgangsrecht voorzien.
Bent u het met mij eens dat het toepassen van de vermenigvuldigingsfactor indien er beroep is ingesteld naar aanleiding van een zaak uit 2023 lijkt op het veranderen van de spelregels tijdens de wedstrijd?
Nee. Zoals hierboven geschreven vindt deze wetswijziging voor het eerst toepassing op bezwaar tegen op of na 1 januari 2024 bekendgemaakte besluiten en op beroep, hoger beroep, verzet, beroep in cassatie tegen of een verzoek om herziening van na dat tijdstip bekendgemaakte uitspraken. Dat betekent dat een belanghebbende steeds na het ontvangen van een beschikking of uitspraak kan beslissen om, al dan niet met een professioneel rechtsbijstandverlener, bezwaar of beroep in te stellen en daarbij weet welke vergoedingen gelden voor proceshandelingen die in het kader van dat bezwaar of beroep worden verricht. Op het moment dat die keuze moet worden gemaakt, is voor de belanghebbende dus duidelijk wat de hoogte van een eventuele proceskostenvergoeding of vergoeding van immateriële schade zal zijn bij een gegrond beroep respectievelijk een overschrijding van de redelijke termijn.
Bent u van mening dat de overheid en met name de Belastingdienst altijd betrouwbaar moet zijn in haar opstelling richting de burger, en dat de wetswijziging in deze vorm daarmee op gespannen voet verkeert?
Uiteraard vind ik dat de overheid, waaronder ook de Belastingdienst, altijd betrouwbaar moet zijn. Ik vind het belangrijk dat burgers en bedrijven weten waar ze aan toe zijn. Daarom is er in overgangsrecht voorzien voor de verlaging van de proceskostenvergoeding en de vergoeding van immateriële schade en heeft het rechtstreeks uitbetalen onmiddellijke werking.
Burgers en bedrijven kunnen voordat zij bezwaar of beroep instellen in hun afweging betrekking wat de hoogte van eventuele vergoedingen zullen zijn. Met het rechtstreeks uitbetalen van vergoedingen is beoogd meer betrokkenheid en bewustwording van belanghebbenden te bewerkstelligen. Voordat een belanghebbende geld op de bankrekening krijgt gestort, zal in een uitspraak worden vastgesteld dat de belanghebbende een vergoeding toekomt. De uitbetaling wordt dus niet onaangekondigd gedaan. Afhankelijk van de afspraken die een belanghebbende met een gemachtigde heeft gemaakt, zal de vergoeding vervolgens mogelijk moeten worden doorgestort aan de gemachtigde.
Bent u bereid om reparatiewetgeving aan te wenden om het overgangsrecht met terugwerkende kracht uit te breiden?
Gelet op hetgeen ik hierboven heb geantwoord, zie ik geen aanleiding om het overgangsrecht uit te breiden.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Frauderisico bij brievenbus-bv’s: ‘In Muiden 403 bedrijven op één adres’' |
|
Wendy van Eijk-Nagel (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Frauderisico bij brievenbus-bv’s»?1
Klopt het dat Nederland in totaal 377.399 «rode vlaggen» als indicaties van verdachte praktijken bij bedrijfsregistraties kent en dat dit een relatief hoog aantal is in vergelijking met andere landen? Zo ja, hoe duidt u dit?
Klopt het dat deze massaregistratie in Nederland gebruikt kan worden als manier om illegale activiteiten te verbergen en/of belasting te ontwijken door bezittingen en transacties te verspreiden over meerdere entiteiten en het door deze massaregistratie moeilijker is voor autoriteiten om de geldstromen te volgen?
Welke stappen gaat u concreet zetten om beter zicht te krijgen in deze geldstromen en de reden achter massaregistraties?
Registreert de Belastingdienst signalen of omstandigheden die zouden kunnen duiden op mogelijke financiële criminaliteit of belastingfraude, zoals het feit dat honderden bedrijven op hetzelfde adres gevestigd zijn?
Hoe wordt op dit moment geacteerd op dergelijke signalen vanuit de Belastingdienst of opsporingsinstanties?
Maakt de Belastingdienst op dit moment gebruik van vergelijkbare data-analyse zoals gehanteerd in het onderzoek, om mogelijke financiële criminaliteit of belastingfraude op te sporen en een beter beeld te krijgen van de omvang hiervan? Zo nee, waarom niet?
Beschikt de Belastingdienst en/of de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) over de wettelijke grondslag om dergelijke signalen te verzamelen en te gebruiken bij het handhaven op belastingfraude en andere financiële criminaliteit?
Het bericht ‘Hoe Netflix zijn recordwinst laat belasten: in vele ‘winstjes’ hier en daar’ |
|
Mikal Tseggai (PvdA), Senna Maatoug (GL) |
|
Steven van Weyenberg (D66), Gräper-van Koolwijk |
|
Ben u bekend met het bericht «Hoe Netflix zijn recordwinst laat belasten: in vele «winstjes» hier en daar»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie uit het artikel dat de winst van Netflix, met een regiokantoor in Amsterdam, niet in Nederland terecht komt maar vooral naar de Verenigde Staten vloeit?
Nederland heft vennootschapsbelasting van belastingplichtigen over de winst die volgens het arm’s-lengthbeginsel aan Nederland toerekenbaar is. Het arm’s-lengthbeginsel is wettelijk vastgelegd in artikel 8b Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Op basis van het arm’s-lengthbeginsel dienen de voorwaarden (inclusief de prijs) van transacties tussen gelieerde lichamen vergelijkbaar te zijn met de voorwaarden van vergelijkbare transacties tussen onafhankelijke partijen. De standaarden neergelegd in de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen2 geven inzicht in de wijze waarop het arm’s-lengthbeginsel in de praktijk kan worden toegepast. In het Verrekenprijsbesluit wordt invulling gegeven aan de toepassing van het zogenoemde at arm’s-lengthbeginsel ten behoeve van de Nederlandse rechtspraktijk.3 Voor de winsttoerekening is een belangrijk uitgangspunt dat aangesloten wordt bij de plaatsen waar de waarde wordt gecreëerd. Op basis van het arm’s-lengthbeginsel is de locatie van de klanten van een bedrijf, of waar de producten worden geconsumeerd, van ondergeschikt belang om te bepalen welk land welk deel van de winst mag belasten.
Het is niet wenselijk indien belastingplichtigen door middel van verrekenprijzen een lagere belastingafdracht bewerkstelligen. In het zogenaamde Base Erosion and Profit Shifting (BEPS)-project van de OESO is door een wijziging van de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen getracht op een betere manier de winstverdeling te laten aansluiten bij de plekken waar binnen een multinationaal concern de waarde wordt gecreëerd. Op deze wijze is getracht om kunstmatige constructies waarbij verrekenprijzen een rol spelen terug te dringen.
Vanwege de geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige.
Ziet u mogelijkheden om te voorkomen dat Netflix en andere streamingsdiensten slechts beperkt in Nederland belasting betalen, zoals in het artikel beschreven wordt?
Het antwoord op vraag 2 heeft betrekking op de op dit moment gangbare winsttoerekening. In het Inclusive Framework (IF)4, georganiseerd door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), is de afgelopen jaren intensief gewerkt aan de herziening van het internationale belastingsysteem, omdat de vraag opkwam of de huidige internationale (winsttoerekenings)regels nog wel passend zijn in de gedigitaliseerde en geglobaliseerde wereld. Deze herziening bestaat uit Pijler 1 en Pijler 2. Pijler 2 bevat afspraken over een wereldwijd effectief minimumniveau van belastingheffing bij multinationals. Over Pijler 2 is al eerder overeenstemming bereikt, en deze pijler is in Nederland inmiddels geïmplementeerd met de Wet minimumbelasting 2024.
Op basis van Pijler 1 krijgen landen waar de grootste en meest winstgevende multinationale ondernemingen veel afnemers of gebruikers hebben meer winsten en heffingsrechten toebedeeld. Deze toedeling stelt belastingdiensten in landen waar zich veel afnemers of gebruikers van een multinationale onderneming bevinden in staat meer belasting te heffen van die multinationale onderneming. Ik verwijs naar de Kamerbrief van 24 oktober 2023 betreffende ontwikkelingen rondom Pijler 1.5
Hoe staat het wegvloeien van de winst in verhouding tot de invoering van de investeringsverplichting voor grote streamingsdiensten in Nederlandse producties per 1 januari 2024?
De investeringsverplichting relateert aan (de in Nederland gegenereerde) omzet en niet aan (de eventueel in Nederland gerealiseerde) winst. Voor de investeringsverplichting is het niet relevant of er eventueel winst «wegvloeit» naar het buitenland.
Bent u het eens dat de Nederlandse cultuursector investeringen misloopt als Netflix winsten weg laat vloeien uit Nederland? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 4.
Bent u het eens dat het doel van de investeringsverplichting voor grote streamingsdiensten, namelijk een eerlijker speelveld creëren in het Nederlandse medialandschap, wordt ondermijnd als in Nederland gerealiseerde winsten worden weggevloeid?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u inzicht in de voorgenomen investeringen van Netflix in Nederlandse culturele audiovisuele producties? Zo ja, voldoen zij daarmee aan de investeringsverplichting, waar 2,5 procent van de in Nederland gerealiseerde omzet moeten worden geïnvesteerd in films, series en documentaires met een link met Nederland? Komt 60 procent van dit bedrag ten goede aan onafhankelijke producenten, zoals is vastgesteld in de wet?
Ik heb geen inzicht in (voorgenomen) investeringen van Netflix in Nederlandse culturele audiovisuele producties. Streamingsdiensten moeten de eerste keer vóór 1 juli 2025 aan het Commissariaat voor de Media rapporteren over hun in Nederland gegenereerde relevante omzet in 2024 en de in dat jaar gedane investeringen, waaronder in Nederlandse films, series en documentaires. Ik heb er vertrouwen in dat Netflix zal voldoen aan de betreffende bepalingen in de Mediawet 2008.
Vindt u het wenselijk dat er geen openheid is over de afspraken die Netflix heeft met de Nederlandse Belastingdienst? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin geldt dat – vanwege de belastingplicht – tussen belastingplichtigen en de Belastingdienst contacten kunnen zijn en dat een belanghebbende kan verzoeken om vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf. Dit geldt zowel voor burgers als bedrijven. Zo kun je als belastingplichtige vooraf zekerheid krijgen over de fiscale gevolgen van voorgenomen handelingen. De situatie waarover zekerheid wordt gevraagd en die in het vooroverleg wordt geschetst mag niet afwijken van de werkelijkheid. De Belastingdienst geeft vervolgens zekerheid vooraf binnen de kaders van wet- en regelgeving, beleid en jurisprudentie. De uitleg van fiscale wet- en regelgeving is dus voor alle belastingplichtigen altijd gelijk, met of zonder ruling.
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet ingaan op individuele fiscale dossiers. De fiscale geheimhoudingsplicht is een belangrijke bouwsteen van het fiscale stelsel. Om een goede belastingheffing te bevorderen, moet een belastingplichtige erop kunnen vertrouwen dat de gegevens bij de Belastingdienst in goede handen zijn. Ook gaat het vaak om bedrijfs- en koersgevoelige informatie. De publicatie van een integrale ruling met een internationaal karakter zal er naar verwachting toe leiden dat belastingplichtigen meer terughoudend worden om zekerheid vooraf te vragen over hun fiscale positie. Daarmee zou de Belastingdienst een waardevol toezichtinstrument deels verliezen. Overigens worden rulings met een internationaal karakter onder voorwaarden gedeeld met het buitenland. In dat kader wordt in EU-verband een centraal register bijgehouden. Volgens een vast format worden onder andere een beschrijving van de ruling en de landen waarvoor de ruling mogelijk relevant is opgenomen in het centraal register. Een lidstaat die onderbouwt dat de ruling voor hem relevant is, kan vervolgens de volledige ruling opvragen.
Om tegemoet te komen aan de wens van meer openbaarheid publiceert de Belastingdienst sinds 1 juli 2019 wel geanonimiseerde samenvattingen van alle rulings met een internationaal karakter (alsmede van afgewezen en ingetrokken verzoeken daartoe). Periodiek onderzoekt een onafhankelijke onderzoekscommissie of afgegeven rulings met een internationaal karakter binnen de kaders van wet- en regelgeving, beleid en jurisprudentie plaatsvindt. De onderzoekscommissie heeft in al haar rapporten geconcludeerd geen aanwijzingen te hebben gevonden dat de onderzochte rulings met een internationaal karakter inhoudelijk in strijd met de wet, het beleid of de jurisprudentie zijn afgegeven. Deze rapporten zijn openbaar. Ook de Algemene Rekenkamer heeft op verzoek van uw Kamer6 onderzoek gedaan naar een ruim aantal rulings met een internationaal karakter die zijn afgegeven in 2018. Zij heeft in haar onderzoekrapport van 15 april 2021 geconcludeerd dat de betrokken rulings zijn afgegeven in overeenstemming met de op dat moment geldende regels, op een beperkt aantal kanttekeningen na. Vanwege de transparantie wordt sinds enkele jaren van alle toegewezen, afgewezen en ingetrokken verzoeken om vooroverleg met een internationaal karakter een geanonimiseerde samenvatting gepubliceerd. Ook zijn op de website van de Belastingdienst vragen en antwoorden met betrekking tot rulings met een internationaal karakter te raadplegen. Tot slot wordt in het kader van transparantie jaarlijks, als onderdeel van de jaarrapportage, inzicht gegeven in de ontwikkelingen van de rulingpraktijk.
Bent u bekend met bovengenoemde berichten?1 2 3
Ja, ik ben bekend met de genoemde berichten.
Bent u het met ons eens dat het belangrijk is dat dat de overheid barrières voor tweedehands spullen niet onnodig hoog moet maken om de circulaire economie te stimuleren?
Ik onderschrijf dat, zoals Marktplaats in het NOS-artikel opmerkt, de overheid barrières voor tweedehands spullen niet onnodig hoog moet maken om de circulaire economie te stimuleren. Verkopers van goederen die incidenteel actief zijn op platforms als Vinted, Marktplaats of Bol zijn onder de Europese richtlijn DAC 7 (hierna: de richtlijn) daarom uitgezonderd.4 Dat betekent dat platforms van hen niet de in de richtlijn vermelde persoonsgegevens hoeven te verzamelen. Van een incidentele (uitgesloten) verkoper is sprake als de verkoper in een kalenderjaar minder dan 30 transacties heeft verricht en hij niet meer dan € 2.000 met de in dat jaar verrichte transacties heeft verdiend (hierna: de drempel).5 Concreet betekent dit dat platforms een rapportageverplichting hebben, indien een verkoper 30 (of meer) verkooptransacties verricht of een bedrag van € 2.000 (of meer) per jaar ontvangt. De Nederlandse regering heeft met de drempel ingestemd omdat zij vindt dat daarmee een goede balans wordt bereikt tussen de primaire doelstelling van de richtlijn enerzijds, te weten het bevorderen van de juiste belastingheffing door de lidstaten, en het uitvoerbaar houden van de richtlijn voor zowel platforms, verkopers als de belastingdiensten van de lidstaten anderzijds. Ik verwijs hierbij ook naar de parlementaire behandeling van het implementatiewetsvoorstel. Van belang is op te merken dat de richtlijn geen nieuwe fiscale verplichtingen voor verkopers in het leven roept. De richtlijn staat op zichzelf los van beantwoording van de vraag of een verkoper naar nationaal belastingrecht ondernemer is. De richtlijn brengt evenmin nieuwe verplichtingen met zich mee voor de omzetbelasting. De richtlijn heeft dus niet tot gevolg dat een verkoper meer belasting moet betalen. De informatie die de inspecteur op grond van de richtlijn ontvangt vormt voor de inspecteur informatie aan de hand waarvan hij de juistheid en volledigheid van de door de verkoper ingediende aangiften beter kan controleren. Dit bevordert een juiste belastingheffing en daarmee de belastingmoraal. Dat is ook de doelstelling van de richtlijn.
Herkent u de zorgen dat veel verkopers van tweedehandsspullen die jaarlijks meer dan dertig items of voor meer dan 2.000 euro verkopen via websites zoals Vinted, Marktplaats of Bol komen straks in beeld komen bij de fiscus en bang zijn dat ze extra belastingen moeten betalen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met ons eens dat onduidelijkheid rondom de fiscale positie moet worden weggenomen?
Ik ben het met u eens dat onduidelijkheid rondom de fiscale positie zoveel mogelijk moet worden voorkomen. De Belastingdienst geeft om die reden via de website algemene informatie en voorlichting. Voor de inkomstenbelasting heeft de Belastingdienst onder meer de online OndernemersCheck beschikbaar gesteld. Met behulp van deze check en andere informatie die de Belastingdienst op www.belastingdienst.nl aanbiedt, kan een belastingplichtige beoordelen of hij waarschijnlijk wel of niet ondernemer voor de inkomstenbelasting is. Aangezien de vraag of sprake is van een bron van inkomen, zoals winst uit onderneming, loon uit dienstbetrekking of resultaat uit overige werkzaamheden afhankelijk is van specifieke feiten en omstandigheden. Het is niet mogelijk om in het algemeen aan te geven of hier in een individueel geval sprake is van een bron van inkomen. Als de kosten naar verwachting structureel hoger zijn dan de vergoeding dan is er geen sprake van een bron van inkomen. Het is wel mogelijk om in een individueel geval in vooroverleg te treden met de belastinginspecteur om duidelijkheid te krijgen over de eigen fiscale positie.
Van hoeveel mensen heeft de Belastingdienst deze informatie, aangeleverd via de digitale platforms, ontvangen?
Platforms opereren vaak in meerdere landen. De platformexploitanten kunnen ook in een andere lidstaat van de Europese Unie de rapportages over de verkopers indienen. De belastingdiensten van de lidstaten wisselen op basis van de richtlijn vervolgens deze rapportages uit. Dit doen ze in februari 2024 voor het eerst. Pas daarna ontstaat er zicht op de totale hoeveelheid Nederlandse verkopers die zijn aangeleverd via de digitale platforms.
Kunt u in een tabel uitsplitsen welke soort categorieën daarbij onderscheiden kunnen worden (waaronder: aantallen items/transacties en verkoopcijfers)?
Zie hiervoor antwoord op vraag 5. In februari 2024 worden de gegevens voor het eerst ontvangen.
Kunt u per categorie aangeven welke opvolging door de Belastingdienst gegeven zal worden? In hoeveel gevallen verwacht u naheffingen en of -vorderingen?
De ontvangen gegevens zullen in de systemen van de Belastingdienst moeten worden opgenomen en er zal een analyse moeten plaatsvinden op de gegevens. Daarna zullen deze gegevens, voor zover relevant, gebruikt worden in de bestaande reguliere handhavings- en toezichtsprocessen.
Hoeveel fte’s bij de Belastingdienst zijn hiermee gemoeid?
Met de uitvoering van DAC 7 is een inzet gemoeid van 55 fte incidenteel en 92 fte structureel. Daarnaast zijn er nog kosten voor het inregelen van de automatisering. Ik heb uw Kamer over de gevolgen voor de uitvoering geïnformeerd via de uitvoeringstoets6.
Hoe bakent de Belastingdienst «hobby’s» af van activiteiten en/of transacties die wél van belang zijn voor de belastingaangifte?
Of inkomstenbelasting moet worden betaald over de verkopen is afhankelijk van de feiten en omstandigheden. Als de activiteiten alleen hobbymatig of in de privésfeer plaatsvinden, en er zijn redelijkerwijs geen voordelen te verwachten, is er geen sprake van een bron van inkomen, zoals winst uit onderneming. Op deze wijze wordt voor de inkomstenbelasting het onderscheid gemaakt tussen hobby’s en belaste activiteiten. Als er geen sprake is van een bron van inkomen, is geen inkomstenbelasting verschuldigd. Voor de btw leiden incidentele verkopen niet tot ondernemerschap, maar bij regelmatige verkoopactiviteiten komt het ondernemerschap voor de btw in beeld ongeacht of winst wordt gemaakt. Overigens kan daarop mogelijk een vrijstelling voor de btw, de Kleineondernemersregeling (KOR), worden toegepast.
Welke specifieke factoren bepalen het onderscheid tussen «hobby» en «handel» en welke concrete fiscale gevolgen zijn daaraan verbonden?
Voor de beoordeling of sprake is van een bron van inkomen zijn alle feiten en omstandigheden van belang. Zie in dit kader bijvoorbeeld ook de publicatie hierover op de website van de Belastingdienst7. De Belastingdienst kijkt voor de beoordeling van het ondernemerschap onder meer naar continuïteit, ondernemersrisico, bedrijfsomvang, zelfstandigheid en resultaat. Op de website van de Belastingdienst staat uitgebreide informatie over het ondernemerschap8. Als men kwalificeert als ondernemer voor de inkomstenbelasting kan recht bestaan op bepaalde faciliteiten die voor ondernemers gelden. Denk aan bijvoorbeeld de MKB-winstvrijstelling, zelfstandigenaftrek en startersaftrek. Voor de btw gaat het om de zelfstandige uitoefening van een bedrijf of beroep of de exploitatie van een vermogensbestanddeel. De kwalificatie van een activiteit als «hobby» sluit het ondernemerschap voor de btw niet per definitie uit. Ook als iemand geen ondernemer is voor de inkomstenbelasting, kan hij ondernemer zijn voor de btw als hij regelmatig zaken verkoopt en daarmee opbrengst behaalt. Voor de btw geldt wel een registratiedrempel van € 1.800 per kalenderjaar (per 2025 wordt dit € 2.200). Ondernemers met een omzet onder deze drempel, kunnen zonder aanmelding gebruik maken van de KOR en buiten verdere btw-verplichtingen blijven. Meer informatie hierover is te vinden op de website van de Belastingdienst9.
Gelden daarbij voor de inkomstenbelasting en de btw dezelfde regels? Zo nee, waarin wijken deze af en waarom? Zo nee, bent u bereid om deze regels voor «standaard situaties» gelijk te trekken?
De regels voor de inkomstenbelasting en de btw zijn niet hetzelfde. Voor de inkomstenbelasting moet er sprake zijn van een bron van inkomen om de activiteiten in de heffing te betrekken. Voor de btw geldt dat het ondernemerschap is gebonden aan Europese regelgeving (de Btw-richtlijn). Er is sprake van ondernemerschap als een economische activiteit wordt uitgeoefend. Het begrip economische activiteit wordt ruim uitgelegd en is onafhankelijk van het oogmerk of resultaat. Wat het ondernemerschap betreft verschillen de inkomstenbelasting en de btw fundamenteel. Voor de inkomstenbelasting gaat het namelijk om een winstbelasting terwijl het bij de btw gaat om een transactiebelasting. Dat maakt dat er geen «standaard situaties» zijn die wat regelgeving betreft gelijk zijn te trekken.
Bent u het met ons eens dat een «drempel» van 30 items (of transacties) of een jaaromzet van 2.000 euro te laag is om als ondernemer te kwalificeren? Zo nee, waarom niet?
De drempel staat op zichzelf los van beantwoording van de vraag of een verkoper een bron van inkomen heeft en bijvoorbeeld kwalificeert als een ondernemer. De drempel betekent dat platforms de in de richtlijn vermelde persoonsgegevens dienen te verzamelen. De vraag of iemand een ondernemer is moet namelijk worden beantwoord aan de hand van de criteria die de nationale belastingwet stelt. In Nederland gaat het dan om de vraag of er sprake is van een bron van inkomen voor de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) en vervolgens om het ondernemersbegrip in de zin van artikel 3.4 Wet IB 2001 en artikel 7 Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB 1968). Er kan dus niet worden gezegd dat wanneer een verkoper onder de drempel valt, hij wel of geen ondernemer is in de zin van de genoemde wetten.
Het uitzonderen van het verzamelen en aanleveren van gegevens items doet afbreuk aan de effectiviteit van de richtlijn. Inkomsten die met de verkoop van dergelijke items worden gegenereerd vormen immers mogelijk belastbare inkomsten voor de Wet IB 2001 of de Wet OB 1968. Het uitzonderen daarvan heeft tot gevolg dat de inspecteur over gebrekkige contra-informatie beschikt bij het beoordelen van door de verkoper ingediende aangiften, wat er vervolgens toe kan leiden dat te weinig belasting wordt geheven. Daarom ligt het niet voor de hand om dit in Europees verband verder te verkennen.
Zou de mogelijkheid kunnen worden verkend dat alle items die verkocht worden als tweedehands, tweedekans of via het vinkje «gebruikt» niet in aanmerking hoeven te komen voor de regeling van 2.000 euro of 30 stuks? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Herkent u het beeld van de in het NOS-artikel aangehaalde registeraccountant dat het lastig is om vast te stellen wanneer je als ondernemer wordt beschouwd en wanneer niet?
Het in het NOS-artikel geschetste beeld herken ik. De richtlijn heeft hier geen verandering in gebracht. De beantwoording van de vraag of er sprake is van een bron van inkomen en vervolgens of sprake is van bijvoorbeeld winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden voor de Wet IB 2001, hangt namelijk voor een belangrijk deel af van de feiten en omstandigheden. Dat is onder meer het geval als het gaat om de voorwaarde of de winst redelijkerwijs wordt beoogd of verwacht. Of sprake is van een bron van inkomen zal dus van geval tot geval moeten worden bekeken. Als de kosten de opbrengsten overstijgen zal niet snel sprake zijn van een bron van inkomen. Daarbij komt dat voor het ondernemerschap in de btw andere regels gelden, het ondernemerschap voor de inkomstenbelasting en de btw lopen daarom niet parallel.
Indien het antwoord op vraag 14 ja is, deelt u dan de mening om hierdoor te pleiten om de fiscale regels (i) via heldere voorlichting onder de aandacht te laten brengen en/of (ii) te overwegen om met nieuwe eenduidige regelgeving (bijvoorbeeld «vaste en objectieve parameters», zoals omzetgrens, winstgrens, etc.) die in de meerderheid van de gevallen zorgen voor duidelijk houvast?
De Belastingdienst doet op dit vlak al veel aan voorlichting en zal dat ook blijven doen.
Op de website van de Belastingdienst staat uitgebreide informatie over het ondernemerschap en het starten als ondernemer. Men kan de ondernemerscheck als hulpmiddel invullen om te kijken of er mogelijk sprake is van ondernemerschap10. Daarnaast intensiveert de Belastingdienst de voorlichting aan particulieren die verkopen, verhuren of hun diensten aanbieden via online platformen. Dit doet de Belastingdienst door de informatie hierover op de eigen website uit te breiden en deze informatie breed bij burgers onder de aandacht te brengen. De richtlijn is voor mij geen reden om nieuwe regelgeving inzake het hebben van een bron van inkomen (bijvoorbeeld winst uit onderneming en resultaat uit overige werkzaamheden) te overwegen omdat de richtlijn geen verandering in deze begrippen aanbrengt en deze begrippen al decennia in de rechtspraak worden ontwikkeld.
Indien het antwoord op vraag 14 ja is, kunt u dan aangeven welke initiatieven op deze beide punten reeds lopen en/of bent u bereid om beide verder te verkennen?
De Belastingdienst doet op dit vlak al veel aan voorlichting en zal dat ook blijven doen. Op de website van de Belastingdienst uitgebreide informatie over het ondernemerschap en het starten als ondernemer11. Men kan de ondernemerscheck als hulpmiddel invullen om te kijken of er mogelijk sprake is van ondernemerschap. Daarnaast intensiveert de Belastingdienst de voorlichting aan particulieren die verkopen, verhuren of hun diensten aanbieden via online platformen. Dit doet de Belastingdienst door de informatie hierover op de eigen website uit te breiden en deze informatie breed bij burgers onder de aandacht te brengen.
Hoeveel fiscale geschillen zijn op dit moment aanhangig over de vraag of een particulier wel of niet als ondernemer moet worden aangemerkt? Bent u het met ons eens dat het, nu DAC7 van kracht is geworden, zeer aannemelijk is dat (veel) meer disputen zullen volgen?
Het is niet bekend hoeveel geschillen over de vraag of een particulier wel of niet als ondernemer moet worden aangemerkt. Op dit moment is niet te beoordelen of DAC7 tot een toename van geschillen gaat leiden. Zoals ik heb aangegeven worden de eerste gegevens in februari 2024 ontvangen.
Indien het antwoord op vraag 17 ja is, pleit dit dan niet voor meer duidelijkheid zoals genoemd in de vorige vraag?
Zie het antwoord op vraag 17.
Deelt u de angst dat, wanneer voldaan moet worden aan DAC7, naast de inkomsten, ook veel gevoelige persoonsgegevens zoals het Burgerservicenummer van miljoenen gebruikers verzameld zullen worden?
De richtlijn is voor alle betrokken partijen – verkopers, platforms en de Belastingdienst – nieuw. Ik heb er alle begrip voor dat de toepassing daarvan, zoals het verzamelen van persoonsgegevens zoals het burgerservicenummer (bsn), vragen oproept. De richtlijn is de uitkomst van intensief overleg en onderhandelingen tussen de lidstaten, de Europese Commissie en het Europees Parlement. Daarbij is onderkend dat het door platforms verzamelen van dergelijke gegevens ingrijpend kan zijn, maar dat dit voor het realiseren van de doelstelling van de richtlijn, namelijk de juiste belastingheffing door lidstaten, noodzakelijk is omdat de belastingdiensten van de lidstaten onvoldoende zicht hadden op belastbare inkomsten die in de platformeconomie worden gegenereerd. Zonder bsn kan de inspecteur de door de platforms aangeleverde informatie over verkopers niet koppelen aan belastingplichtigen en dus niet de doelstelling van de richtlijn verwezenlijken. De European Data Protection Board – de Europese tegenhanger van de nationale Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: de AP) – over de richtlijn positief geadviseerd13. De nationale AP heeft een blanco advies uitgebracht. Dat neemt niet weg dat zowel de platforms als de Belastingdienst op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) voor een goede beveiliging van persoonsgegevens moeten zorgen om het risico van bijvoorbeeld identiteitsfraude zoveel als mogelijk te verkleinen. Dit vraagt inderdaad de nodige inspanningen van hen. Ik verwijs ook naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel waarmee de richtlijn is geïmplementeerd. Daarin is uitgebreid ingegaan op gegevensbescherming en de administratieve lastendruk14. Meer persoonsgegevens dan noodzakelijk voor het realiseren van voormelde doelstelling worden niet verzameld, zodat in die zin geen spanning ontstaat met de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren.
Deelt u tevens de angst dat als gevoelige persoonsgegevens in verkeerde handen vallen, ze kunnen worden gebruikt voor onder meer identiteitsfraude of online afpersing? Zo ja, wat gaat de regering daartegen doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 19.
Kunt u uitgebreid reflecteren op de geuite zorgen uit het bericht van NRC dat PWC vraagtekens zet bij de grote hoeveelheid persoonsgevoelige informatie, met betrekking tot de opslag, beveiliging en overdracht van gegevens, die de bedrijven voor de Belastingdienst moeten verzamelen?
Zie antwoord vraag 19.
Kunt u uitgebreid reflecteren op het feit dat een jurist van stichting Privacy First in het NRC-artikel zorgen uit over de beveiliging van de gegevens en de capaciteit voor de handhaving van de regels?
Zie antwoord vraag 19.
Hoe verhoudt dit zich tot de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren van het kabinet, waarin gesteld wordt dat het «belangrijk [is] paal en perk te stellen aan publieke en private partijen die allerlei persoonlijke data verzamelen, verhandelen en soms kwijtraken»?4
Zie antwoord vraag 19.
Wilt u de vragen afzonderlijk en vóór het binnenkort te houden commissiedebat Belastingdienst beantwoorden?
Ja, ik heb de vragen voor het commissiedebat Belastingdienst aan uw Kamer gestuurd. Gezien de korte termijn voor de beantwoording en voor de leesbaarheid van de antwoorden, zijn niet alle vragen afzonderlijk beantwoord.
Het artikel 'Verkopen op Vinted of Marktplaats? "De Belastingdienst kijkt mee”' |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
In het artikel wordt uiteengezet hoe verkopers in beeld kunnen komen bij de Belastingdienst indien zij meer dan 30 transacties per jaar uitvoeren of hun opbrengst boven de 2.000 euro uitkomt; hoe staat de Nederlandse regering tegenover deze specifieke bovengrenzen uit de DAC7-richtlijn?1
De Europese richtlijn DAC 7 (hierna: de richtlijn) is de uitkomst van intensief overleg en onderhandelingen tussen de lidstaten, de Europese Commissie en het Europees Parlement.2 Onderdeel van de richtlijn is een uitzondering voor verkopers die incidenteel actief zijn op platforms als Vinted of Marktplaats. Ten aanzien van uitgezonderde verkopers hoeven platforms op grond van de richtlijn geen persoonsgegevens te verzamelen. Van een incidentele verkoper is sprake als de verkoper in een kalenderjaar minder dan 30 transacties heeft verricht en hij niet meer dan € 2.000 met de in dat jaar verrichte transacties heeft verdiend (hierna: de drempel).3 Concreet betekent dit dat platforms een rapportageverplichting hebben indien een verkoper 30 verkooptransacties (of meer) verricht of een bedrag van € 2.000 (of meer) ontvangt, per jaar. De Nederlandse regering heeft met de drempel ingestemd omdat zij vindt dat daarmee een goede balans wordt bereikt aan de primaire doelstelling van de richtlijn enerzijds, te weten het bevorderen van de juiste belastingheffing door de lidstaten, en het uitvoerbaar houden van de richtlijn voor zowel platforms, verkopers als de belastingdiensten van de lidstaten anderzijds. Ik verwijs hierbij ook naar de parlementaire behandeling van het implementatiewetsvoorstel.4
Het artikel benoemt het registreren van online verkoop door particulieren; is er sprake van een aparte centrale database die online inkomsten van Nederlanders gaat bijhouden?
Nee, er is bij de Belastingdienst geen aparte centrale database die online inkomsten van particulieren opslaat.
Wordt per persoon alle online verkoop opgeslagen in een centrale database waarbij transacties worden opgeteld, ook wanneer dit gaat om bijvoorbeeld 1.900 euro aan verkoop op 50 verschillende websites?
Nee, er is geen centrale database waar per persoon de online verkoop wordt opgeslagen. De ondergrens bij de verkoop van goederen waarnaar verwezen wordt, is een drempel voor de platformexploitant die dient te bepalen of wel of niet over een verkoper gerapporteerd moet worden. Over verkopers in de categorie «verkoop van goederen» die tijdens de rapportageperiode minder dan 30 relevante activiteiten hebben verricht of met een waarde van minder dan € 2.000 hoeft de platformexploitant niet te rapporteren.
Bent u het met mij eens dat de grens voor controle van 30 items per jaar snel gehaald wordt, bijvoorbeeld wanneer belastingplichtige een groot gezin heeft en elk jaar gezinskleding tweedehands verkoopt?
De drempel van 30 transacties per jaar, zoals opgenomen in de richtlijn, kan inderdaad snel worden gehaald. Daarmee is echter niet gezegd dat er per definitie sprake is van een bron van inkomen of ondernemerschap en dat de aangifte inkomstenbelasting of omzetbelasting van de betreffende verkoper ook wordt gecontroleerd. De richtlijn – en dus ook de drempel – raakt op zichzelf namelijk niet aan beantwoording van de vraag of een verkoper een bron van inkomen heeft of ondernemer is in de zin van nationale belastingwetgeving van de lidstaten. In Nederland gaat het dan bijvoorbeeld om resultaat uit overige werkzaamheden of het ondernemersbegrip in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) en de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB 1968). Een controle zou in bepaalde gevallen wel degelijk zinvol kunnen zijn omdat ook in zo’n geval – afhankelijk van de feiten en omstandigheden – sprake kan zijn van een bron van inkomen, zoals ondernemerschap in de zin van de Wet IB 2001 en de Wet OB 1968. Er kan dus niet categorisch worden gezegd dat een controle in dergelijke gevallen overdreven is. De richtlijn heeft tot doel om lidstaten door de uitwisseling van informatie beter in staat te stellen om volgens hun nationale belastingwetgeving de juiste heffing te realiseren. Dat de grenzen van het fiscale ondernemerschap naar nationale belastingwetgeving diffuus zijn, maakt dat niet anders.
Bent u van mening dat controle van de Belastingdienst in zo’n geval overdreven is?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het gebruik van een richtlijn ongewenst is als vaak al niet duidelijk is in hoeverre iemand een ondernemer is voor de Belastingdienst of slechts hobbymatig spullen verkoopt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het met mij eens dat dit de deur op een kier zet naar ongewenste effecten omdat de condities van belastingplichtige verkoop onvoldoende helder zijn zowel bij het publiek als de Belastingdienst?
Nee. De richtlijn bevat immers geen nieuwe fiscale regels of verplichtingen voor verkopers. De richtlijn staat op zichzelf los van beantwoording van de vraag of voor een verkoper sprake is van een bron van inkomen, zoals winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden en indien daar sprake is van, welk resultaat in de aangifte inkomstenbelasting moet worden verantwoord. Deze regels zijn niet gewijzigd en golden dus ook vóór inwerkingtreding van de richtlijn.
Bent u van mening dat hergebruik en circulariteit juist gestimuleerd dient te worden?
Hergebruik en circulariteit moeten naar mijn mening worden gestimuleerd. Dat geldt echter ook onverminderd voor het nakomen van fiscale verplichtingen, zoals het tijdig doen van een juiste belastingaangifte. De in de richtlijn opgenomen registratieplicht bevordert naar mijn mening dat dergelijke fiscale verplichtingen beter worden nagekomen en dat de verkoper zijn belastingaangifte bewuster invult. Hierbij wordt hij ook ondersteund door het platform met een jaaroverzicht van zijn verkopen. De richtlijn brengt geen wijziging aan in de fiscale regels en de verplichtingen voor verkopers, omdat het hebben van een bron van inkomen, zoals winst uit onderneming door middel van ondernemerschap, uit blijft gaan van reeds bestaande fiscale regels. Ik ga ervan uit dat veruit de meeste verkopers niet actief zijn op platforms met het doel om belastbare inkomsten aan het zicht van de Belastingdienst te onttrekken. Zij zullen zich door de richtlijn dan ook niet laten afschrikken. Desondanks kan ik niet uitsluiten dat ook een verkoper bij zijn afweging om via een platform inkomsten te genereren rekening houdt met de omstandigheid dat hij bepaalde persoonsgegevens zoals zijn burgerservicenummer aan het platform moet verstrekken. Verstrekking van deze gegevens is noodzakelijk voor het realiseren van de doelstelling van de richtlijn. Zonder het burgerservicenummer kan de inspecteur immers niet de door het platform gerapporteerde inkomsten koppelen aan de juiste verkoper en de door die verkoper ingediende belastingaangifte dan ook minder goed controleren.
Hoe verhoudt deze registratieplicht voor online verkoop van tweedehandsspullen zich tot de maatschappijbrede ambitie van duurzaamheid en circulariteit?
Zie antwoord vraag 8.
Is het volgens u te verwachten dat het toepassen van deze richtlijn burgers afschrikt om tweedehands spullen te verkopen?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre zorgt deze richtlijn voor meer controle, handhaving en administratiekosten bij de overheid?
Met de uitvoering van DAC 7 is een inzet gemoeid van 55 fte incidenteel en 92 fte structureel. Daarnaast zijn er nog kosten voor het inregelen van de automatisering. Ik heb uw Kamer over de gevolgen voor de uitvoering geïnformeerd via de uitvoeringstoets5.
Bent u met mij van mening dat er van deze richtlijn een complicerende werking uitgaat op burgers, aangezien zij met steeds meer factoren rekening moeten houden bij het opstellen van hun aangifte?
Ik ben niet van mening dat van de richtlijn de gesuggereerde complicerende werking uitgaat. De richtlijn raakt op zichzelf niet aan de beantwoording van de vraag of een verkoper een bron van inkomen, zoals winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden, heeft in de zin van de toepasselijke nationale belastingwetten. Beantwoording van die vraag is niet makkelijker of moeilijker geworden door de komst van de richtlijn. De richtlijn kan juist bijdragen aan het bewuster invullen van de belastingaangifte in die zin dat een verkoper zichzelf vóórdat de richtlijn van toepassing werd, wellicht nooit bewust de vraag heeft gesteld of hij de via een platform verworven inkomsten had moeten aangeven als belastbare winst uit onderneming of belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van de Wet IB 2001, en hij door de komst van de richtlijn zich die vraag wel is gaan stellen. Hierbij wordt hij ondersteund door het platform met een jaaroverzicht. Voor platformen betekent de richtlijn een toename van de regeldruk. De richtlijn houdt hier rekening mee door platforms te verplichten zich in slechts één lidstaat te registeren, waarna de belastingautoriteiten van die lidstaat de van het platform ontvangen informatie automatisch uitwisselen met de belastingautoriteiten van andere relevante lidstaten6. Daardoor hoeft het platform niet aan alle lidstaten waar zijn verkopers wonen informatie te verstrekken. Dit scheelt aanzienlijk in de administratieve lasten van de platforms. Ik verwijs hiervoor naar paragraaf 3 van het algemene deel van de memorie van toelichting van het wetsvoorstel waarmee de richtlijn is geïmplementeerd.7
Wat zijn de effecten van DAC7 op de regeldruk voor online platformen?
Zie antwoord vraag 12.
Hoeveel burgers verwacht u, krijgen een correctie op hun aangifte als gevolg van deze richtlijn?
Dat is op dit moment niet te beantwoorden. Indien de op grond van DAC 7 verkregen informatie bij de inspecteur leidt tot vragen over de mogelijke belastbaarheid van inkomsten die niet zijn opgenomen in de aangifte inkomstenbelasting, neemt de Belastingdienst hierover contact op met de belastingplichtige. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 13, kan de richtlijn juist bijdragen aan het bewuster invullen van de belastingaangifte.
Hoe groot is de tweedehandsmarkt van hobbymatige spullen in Nederland naar schatting?
De Belastingdienst heeft hier op dit moment geen compleet beeld van. Mogelijk ontstaat dit beeld over de Nederlandse verkopers wanneer de ontvangen gegevens van de platformen zijn geanalyseerd.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Gezien de korte termijn voor de beantwoording en voor de leesbaarheid van de antwoorden, zijn niet alle vragen afzonderlijk beantwoord.