Het bericht ‘Help verstandelijk gehandicapten gezonder te leven’ |
|
Anne Kuik (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Blog: Help Verstandelijk gehandicapten gezonder te leven»1
Ik ken de blog en ik ken ook het onderzoek Is it just the tip of the Iceberg? Substance use and misuse in Intellectual Disabilityvan J.E.L. van der Nagel waarnaar in deze blog verwezen wordt.
Wat is uw reactie op de oproep van Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) om meer aandacht te vragen voor (onderzoek naar) gezondheidsbevordering onder de mensen met een (licht) verstandelijke beperking?
Het is een goede zaak dat er in de gehandicaptensector breed aandacht is voor de maatregelen die de gezondheid bevorderen. We zien dat mensen met lichte verstandelijke beperkingen (LVB) gemakkelijker verleidbaar zijn tot het gebruik van middelen, dat hen niet altijd de gezonde leefstijl is aan te leren en dat zij via de gebruikelijke preventie-communicatiekanalen niet of onvoldoende worden bereikt (of folders niet begrijpen). Daarom is het goed dat er in de reguliere aanpak en methodieken wordt nagegaan of de gehanteerde taal en aanpak deze mensen bereikt en of zij het begrijpen. Onderzoek op dit terrein kan een belangrijke bijdrage hieraan leveren, zeker als de resultaten «vertaald» worden in bruikbare en begrijpelijke informatie en instrumenten.
In het kennisprogramma Gewoon Bijzonder (ZonMw) wordt onder andere aan gezonde leefstijl aandacht besteed. Zo is er een onderzoek van start gegaan gericht op jongvolwassenen met LVB met zware problemen (waaronder verslaving) in grote steden. Een ander onderzoek dat in het kader van Gewoon Bijzonder is gestart betreft de ondersteuning van gezonde leefstijl bij mensen met verstandelijke beperkingen. Er is overigens al kennis beschikbaar en toegankelijk. Het gaat hierbij om informatie voor professionals en in mindere mate voor (verslaafde) verstandelijk beperkte mensen. Zo is op het kennisplein gehandicaptensector informatie over verslaving en alcoholgebruik te vinden. Ook biedt het diverse instrumenten zoals een toolkit, een handreiking, en interventie voor professionals en een training «Sterker dan de kick» en een app om van alcoholverslaving af te komen voor cliënten.
Kloppen de cijfers van de in het blog genoemde Enschedese psychiater dat mensen met een verstandelijke beperking vaker een ongezonder leven leiden dan mensen zonder een verstandelijke beperking? Zo ja, kunt u een nadere toelichting geven op de cijfers? Zo nee, kunt u de juiste cijfers aan de Kamer doen toekomen inclusief een toelichting op deze getallen?
Volgens Van der Nagel zijn er geen harde cijfers over alcohol- en drugsgebruik bij mensen met LVB en de schattingen lopen zeer uiteen. Dit hangt samen met een gebrek aan systematische screening, o.a. op risicofactoren voor problematisch gebruik door mensen met LVB. Ook wordt niet gescreend of mensen in de verslavingszorg LVB hebben. Daarnaast maken verschillen in de gehanteerde definities, zowel voor de doelgroep met LVB als voor het (problematisch) middelengebruik, het lastig om cijfers eenduidig te interpreteren. Wel wordt in het algemeen gesteld dat door opeenstapeling van factoren het gebruik niet per se hoger is bij deze groep, maar de kans op problematisch gebruik wel.
Dit komt overeen met eerdere conclusies die werden getrokken in Onderzoek & Praktijk, een uitgave van de VOBC LVG2. Daaruit bleek dat Nederlandse jongeren met LVB ongeveer net zo vaak alcohol en drugs gebruiken als hun normaal begaafde leeftijdgenoten (Bransen e.a., 2008). Volwassenen met LVB lijken minder vaak alcohol en drugs te gebruiken dan volwassenen zonder verstandelijke beperking. Bij jongeren en volwassenen met LVB die middelen gebruiken is echter wel vaker sprake van middelenmisbruik of bingedrinken.3
Mensen met LVB starten doorgaans wel vroeger met middelengebruik4 en het gebruik is vaker problematisch.5 6 Het hogere risico op problematisch middelengebruik hangt samen met een combinatie van risicofactoren zoals een lage sociaal economische status, gedrags- en psychiatrische problemen, gebrekkige copingvaardigheden en problemen op het gebied van werk, dagbesteding en financiën.7 Ook sombere gevoelens en weinig sociale aansluiting komen veel voor bij deze groep, waarbij middelengebruik een compenserende functie kan gaan vervullen.8
In 2013 bleek uit de GOUD studie (gezond ouder met een verstandelijke beperking) van de Erasmus Universiteit dat het percentage mensen met een verstandelijke beperking dat overgewicht heeft vergelijkbaar is met de Nederlandse bevolking (bijna 40% heeft overgewicht), maar dat het percentage mensen met obesitas aanzienlijk hoger is (25% van de populatie) dan het gemiddelde van de Nederlandse bevolking (circa 10%).
Welk percentage van de mensen met een verstandelijke beperking heeft te maken met overgewicht en / of problematisch alcohol-, drugs- en tabaksgebruik? Is dit meer of minder dan het gemiddelde van de gehele bevolking?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de door de in het blog genoemde psychiater gegeven cijfers over het gebruik van alcohol, cannabis, speed en cocaïne door mensen met een verstandelijke handicap?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden worden er op dit moment ingezet om mensen met een verstandelijke beperking te wijzen op de gevaren van het (overmatig) gebruik van alcohol, drugs en tabak? Heeft dit volgens u het juiste effect? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, welke stappen kunt u zetten om hierin wel effect te verkrijgen?
Het Nederlandse beleid op het gebied van middelengebruik is erop gericht te voorkomen dat mensen gaan roken of drugs gebruiken en het gebruik van alcohol uitstellen tot in elk geval na het achttiende levensjaar.
Er zijn diverse programma’s en interventies ontwikkeld gericht op het voorkomen van middelengebruik door mensen met LVB. Voor LVB-settings ontwikkelde het Trimbos-instituut Open en Alert.9 Open en Alert is een preventieprogramma voor organisaties die te maken hebben met (problematisch) alcohol- en drugsgebruik door cliënten en die dat willen veranderen. Eén van de onderdelen is een e-learning voor professionals in de LVB-zorg en de residentiële jeugdhulpverlening. Deze is de afgelopen jaren in toenemende mate ingekocht. De regionale instellingen voor verslavingszorg voeren Open en Alert uit in samenwerking met de betreffende organisaties. Open en Alert is erkend als theoretisch goed onderbouwde interventie door het Centrum Gezond Leven van het RIVM.
Daarnaast is er bijvoorbeeld de folderreeks Zonder Flauwekul over alcohol, drugs en gamen voor LVB-ers, het bordspel TRIPen Bekijk het Nuchter. Ook is er een toolkit LVB en verslavingbeschikbaar op het kennisplein gehandicaptensector.
Overigens is het voor preventieve maatregelen belangrijk verschil te maken tussen mensen met LVB die (min of meer) zelfstandig wonen en mensen met verstandelijke beperkingen die op 24uurs zorg in instellingen zijn aangewezen. Waar binnen de instellingszorg mensen met verstandelijke beperkingen bij het maken van keuzes intensief worden begeleid door persoonlijk begeleiders (en indien daartoe aanleiding is, wordt het gebruik van alcohol, tabak en drugs verboden), is dit voor mensen met LVB (die niet in een instelling verblijven) niet vanzelfsprekend. Immers zij leven zelfstandig met ondersteuning bij bepaalde taken (gedurende een beperkt aantal uren) of worden op afstand begeleid. Er is dan niet voortdurend iemand aanwezig die kan (mee)bepalen wat wel of niet goed voor hen is.
Kunt u aangeven wat u gaat doen om er voor te zorgen dat er landelijk gewerkt gaat worden aan gezondheidsbevordering voor mensen met een verstandelijke beperking?
Zie antwoord vraag 6.
Welke rol ziet u hierin weggelegd voor de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN)? Schuift de VGN aan bij de overlegrondes over het Nationaal Preventieakkoord? Zo nee, waarom niet?
Er is gesproken met de VGN in de eerste verkennende fase van het Nationaal Preventieakkoord. VGN heeft het belang van gezondheidsbevordering van moeilijk bereikbare cliënten (in een instelling of ambulant) hierin naar voren gebracht. Op 20 april 2018 is de fase gestart waarin aan thematafels maatregelen worden afgesproken voor het akkoord. VGN is geen partij aan de thematafels omdat ervoor gekozen is in deze fase deelname te richten op partijen die een bijdrage kunnen leveren in de vorm van maatregelen, financiën of anderszins. Bovendien is het aantal partijen aan de tafels beperkt gehouden. Tegelijkertijd zie ik dat de VGN expertise heeft uiteraard voor cliënten in de gehandicaptenzorg, maar de aanwezige kennis van gezondheidsbevordering is ook bruikbaar voor meer mensen met een lager iq en/of mensen die laaggeletterd zijn. Zoals ik in mijn brief van 20 april jl. heb aangegeven (Kamerstukken 32 792, nr. 297) hebben de voorzitters de ruimte om het proces naar gelang de behoefte van de tafel naar hun wens in te richten. Ik zal de bij de VGN aanwezige expertise onder de aandacht van de voorzitters brengen.
Kunt u aangeven welke partijen, organisaties, zorgaanbieders, verzekeraars, gemeenten en mensen uit de sportwereld aansluiten bij het overleg over het «Nationaal Preventieakkoord»?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brieven van 6 februari 2018 (Kamerstuk 32 793, nr. 289) en 20 april 2018 over de voortgang van het nationaal preventieakkoord (Kamerstukken 32 793, nr 297).
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over preventie van 17 mei 2018?
Ja.
Gebruik van levensgevaarlijke doping door amateursporters |
|
Antje Diertens (D66), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Rioolonderzoek: amateursporters gebruiken levensgevaarlijk afslankmiddel?»1
Ja.
Hoeveel personen in Nederland gebruiken specifiek het middel 2,4-dinitrofenol (DNP)?
Cijfers over het gebruik van DNP in Nederland zijn niet bekend. Het rioolonderzoek is uitgevoerd in drie steden, tijdens en na drie sportevenementen. Op basis van dit onderzoek valt enkel te concluderen dat het middel gebruikt is in Nederland, niet hoeveel gebruikers het middel hebben gebruikt.
Op welke manier wordt op dit moment door de rijksoverheid geprobeerd het gebruik van DNP en andere doping onder amateurs te ontmoedigen? Wordt het publiek actief gewaarschuwd over de gevaren van DNP, zoals het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek onlangs heeft geadviseerd?2 Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het tegengaan van het gebruik van gevaarlijke middelen zoals DNP gebeurt op verschillende manieren. De Douane probeert te voorkomen dat dergelijke stoffen illegaal de grens over worden gebracht, waardoor ze op de Nederlandse markt komen. Daarnaast waarschuwt de NVWA regelmatig voor gevaarlijke stoffen, waarvan een vermoeden bestaat dat die op de Nederlandse markt aanwezig zijn. In het geval van DNP heeft de NVWA op 11 november 2017 gewaarschuwd voor het gevaar van dit afslankmiddel. Er wordt daarnaast bij amateursporters voorlichting gegeven over de risico’s van dopinggebruik en met name over het gebruik van gevaarlijke of onbekende stoffen. Zo is binnen het programma
«Eigen Kracht» meermaals gewaarschuwd voor de risico’s van de stof DNP.
De Dopingautoriteit ontvangt van VWS financiële middelen voor het geven van voorlichting, waaronder voor het programma «Eigen Kracht».
Wanneer is voor het laatst in kaart gebracht hoeveel Nederlandse amateursporters gebruik maken van doping in het algemeen? Op welke manier is dat gedaan?
Het RIVM heeft in maart 2018 een onderzoek gepubliceerd naar het gebruik en de gezondheidseffecten van doping in de breedtesport.3 Ik heb u hierover op 14 maart 2018 geïnformeerd.4 Het RIVM heeft voor het onderzoek gebruik gemaakt van data afkomstig uit de Leefstijlmonitor, waarin 10.000 Nederlanders van 15 jaar en ouder zijn bevraagd op het gebruik van sportprestatieverhogende middelen. Uit het onderzoek is gebleken dat 1,2 procent van de bevolking ouder dan 15 jaar ooit een sportprestatieverhogend middel heeft gebruikt en 0,5% van de bevolking ouder dan 15 jaar een dergelijk middel afgelopen jaar heeft gebruikt.
Kunt u, in het door u aangekondigde Actieplan Doping, een aanpak van DNP meenemen? Kunt u verder in het actieplan aangeven welke sporten een verhoogd risico vormen (meer gebruik van doping dan gemiddeld onder sporters) en aangeven hoe het actieplan zich specifiek richt op deze sporten?
In het Tweede Kamerdebat van 15 februari 2018 heb ik u toegezegd u voor de zomer te informeren hoe het nadere beleid rondom doping ingevuld zal worden. Binnen dit nader te vormen beleid zal onder andere aandacht zijn voor voorlichting over de gevolgen en gezondheidsrisico’s van dopinggebruik in het algemeen.
Voorlichtingsprogramma’s bieden ruimte voor het delen van informatie omtrent specifieke middelen, zoals in het voorlichtingsprogramma «Eigen Kracht» reeds gebeurd is voor DNP. Ik vind dit een goede aanpak, die zich richt op de brede context van dopingmiddelen en dopingregels.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit heeft ingesteld naar de bestemming van door de douane te Schiphol aangetroffen DNP-partijen?3 Kunt u aangeven wat de uitkomsten van dit onderzoek zijn?
De Douane heeft in 2017 in verschillende pakketten de stof DNP aangetroffen, afkomstig uit China. Er zijn 6 zaken overgedragen aan de NVWA. Uit de beschikbare informatie is vervolgens een aantal afnemers geïdentificeerd.
Deze afnemers zijn allen individuen die het middel via internetsites hebben besteld. Er is dus geen samenhang gevonden tussen de aangetroffen partijen.
Het onderzoek is inmiddels afgerond. Momenteel loopt het vervolgingstraject
van de betrokken verdachten nog.
Op welke wijze controleert de douane op de invoer van illegale middelen zoals DNP? Op basis van welke afweging wordt bij dergelijke middelen bepaald of er sprake kan zijn van een ontheffingsvereiste of een vergunningsvereiste voor de invoer van een bepaald middel?
De Douane is, naast de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. (IGJ i.o.), belast met de handhaving van de Geneesmiddelenwet en de daaraan gerelateerde wetgeving. Het invoeren van geneesmiddelen is verboden zonder de vereiste Nederlandse fabrikantenvergunning. Als de controleambtenaar van de Douane niet kan vaststellen of een product een geneesmiddel, een werkzame stof voor de vervaardiging van een geneesmiddel of een andersoortig product is, wordt – als de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven – door het Douane Laboratorium een onderzoek verricht. De vrijgave van de goederen wordt opgeschort totdat dit onderzoek is afgerond. Als de Douane een onregelmatigheid constateert, wordt volgens bestaande afspraken en instructies contact opgenomen met de IGJ i.o. De IGJ i.o. bepaalt vervolgens of strafrechtelijk of bestuursrechtelijk wordt opgetreden. De Douane volgt daarbij de instructies van de IGJ i.o. op.
In bepaalde gevallen zijn er onveilige producten die niet onder de Geneesmiddelenwet vallen. In die gevallen wordt door de Douane contact gezocht met de NVWA om de zaak mogelijk over te dragen.
De publicatie ‘Risicomanagement voor collecties’ van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de publicatie «Risicomanagement voor collecties» van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed?1
Ja.
Op welke wijze wordt een dergelijke publicatie verspreid onder belanghebbenden? Op welke wijze wordt bevorderd dat er opvolging gegeven wordt aan de aanbevelingen zoals gedaan in deze publicatie, met als doelstelling het beter beschermen van collecties, bijvoorbeeld tegen waterschade en brand?
De publicatie is tot stand gekomen in samenwerking met partners in binnen- en buitenland en is gericht op collectiebeheerders. Met de publicatie, die gratis in zowel het Nederlands als het Engels is te downloaden via www.cultureelerfgoed.nl, wordt informatie en kennis over risicomanagement voor collecties binnen handbereik van collectiebeheerders gebracht. Zij zijn primair verantwoordelijk voor de veiligheid van collecties. Het ontwikkelen en verspreiden van ondersteunende informatie past in de rol van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) als kenniscentrum. Alhoewel er geen actief verspreidingsbeleid is, brengt de RCE de publicatie via kennisplatforms en symposia onder de aandacht van de belanghebbenden en wordt de publicatie ook ingezet in de opleiding van studenten van zowel de Universiteit van Amsterdam als de Reinwardt Academie. Uit reacties en vragen die vanuit het museale veld worden gesteld aan de RCE blijkt dat de publicatie een aanzienlijke bekendheid geniet. Er zijn geen gegevens beschikbaar over de mate waarin de aanbevelingen worden opgevolgd door de belanghebbenden.
Wat is uw reactie op de uitspraak die in deze publicatie wordt gedaan dat om gepaste beveiligingsmaatregelen tegen diefstal te treffen een analyse van de risico’s essentieel is, maar dat hiervoor maar zeer weinig gegevens voorhanden zijn? Is het aantal meldingen door 15 musea van een inbraak, diefstal of poging daartoe in de Database Incidenten Cultureel Erfgoed (DICE) in de periode 2008–2014 ook een weerspiegeling van het daadwerkelijke aantal incidenten of worden mogelijk niet alle incidenten gemeld? Hoe kan in dat laatste geval de meldingsbereidheid worden vergroot?
DICE is een incidentenregistratiesysteem dat de RCE kosteloos aanbiedt aan de musea en andere collectiebeheerders. Zij kunnen dit systeem gebruiken voor de eigen registratie van incidenten en tegelijkertijd levert DICE informatie voor de Erfgoedmonitor. Registratie van incidenten in DICE is niet verplicht en niet alle collectiebeheerders zijn aangesloten. Het is dan ook waarschijnlijk dat het daadwerkelijk aantal incidenten (waaronder diefstal) groter is dan het aantal registraties in DICE in de periode 2008 – 2014. Ter vergroting van het aantal registraties heeft de RCE veel gedaan aan promotie van DICE via studiedagen, symposia, publicaties en artikelen en zijn workshops georganiseerd.
Beheerders van de rijkscollectie zijn verplicht om schade aan, het tenietgaan en vermissing van museale cultuurgoederen direct te melden aan de Erfgoedinspectie. Dit kan via DICE of door een rechtstreekse melding. In de periode 2009–2017 zijn via DICE en daarmee aan de Erfgoedinspectie 3 diefstallen uit de Rijkscollectie gemeld.
Klopt het dat de regeling van het Mondriaan Fonds die middelen aan het erfgoedveld beschikbaar stelde om zelf na te gaan waar hun beveiliging aangepast zou moeten worden, is beëindigd? Zo ja, waarom is er voor gekozen deze regeling te beëindigen?
Dat klopt inderdaad. Mijn voorganger heeft een tijdelijke aanvullende financiële ondersteuning geleverd voor de regeling «Bijdrage Veiligheidszorg» van het Mondriaan Fonds, gericht op het duurzaam verbeteren van de reguliere veiligheidszorg van kunst- en erfgoedinstellingen die een collectie beheren in Nederland en in de Nederlandse Cariben. Musea, kerken, archieven en kunsthallen die regelmatig objecten van landelijk belang tonen konden een aanvraag indienen.2 Hiermee is een bijdrage geleverd aan kwaliteitsverbetering van veiligheidszorg bij kunst en erfgoedinstellingen, maar uiteindelijk is veiligheidszorg een verantwoordelijkheid van de erfgoedinstellingen zelf. Ik blijf via het dossier «Veilig Erfgoed» bij de RCE inzetten op de uitwisseling van kennis en ervaring en er wordt in de Erfgoedmonitor aandacht geschonken aan het onderwerp veiligheidszorg. De Erfgoedinspectie tenslotte houdt toezicht op de veiligheidszorg bij instellingen die rijkscollecties beheren.
Kunt u reageren op de opmerking dat ruim tweederde van de in Nederland gestolen kunst en antiek nauwelijks kan worden opgespoord, doordat slachtoffers vaak niet beschikken over exacte gegevens of foto's van de gestolen objecten en de objecten om die reden niet kunnen worden geregistreerd in de database gestolen kunst van de Landelijke Politie?2 Is het aantal dat kan worden geregistreerd en opgespoord inmiddels verbeterd?
Eigenaren van kunst en antiek zijn zelf verantwoordelijk voor een goede registratie. Verschillende momenten worden aangegrepen om het publiek hierover te informeren, zodat objecten goed kunnen worden beschreven en vastgelegd. Op de websites van bijvoorbeeld de politie4 en de Erfgoedinspectie5 is hieromtrent nadere informatie te vinden.
De ervaring van de politie leert dat slachtoffers van kunst- of antiekdiefstal vaak niet over een adequate beschrijving of foto’s van het gestolen object beschikken, dit bemoeilijkt de opsporing. Daarnaast zijn deze objecten relatief eenvoudig naar het buitenland te brengen. Handelaren die de databases van gestolen voorwerpen raadplegen, zullen informatie over deze objecten dan ook niet aantreffen. Ook opsporingsdiensten kunnen bij gebrek aan informatie de objecten niet achterhalen.
Kunt u reageren op de constatering dat opsporing van erfgoed geen prioriteit zou zijn in de opsporingsagenda, zoals aan de orde kwam tijdens een film- en debatavond in het Filmhuis Den Haag in 2016 waaraan diverse experts deelnamen?3 Bent u van mening dat de opsporing van erfgoed momenteel voldoende prioriteit krijgt? Is er in Nederland voldoende kennis en kunde aanwezig bij betrokken partijen, zoals recherche en politie, verzekeraars en erfgoedbeherende instellingen?
In de Veiligheidsagenda 2015–2018 zijn de veiligheidsthema’s vastgelegd. Dat de opsporing van erfgoed of kunst en antiek hierin ontbreekt, betekent niet dat de opsporing niet adequaat georganiseerd is. Uitgangspunten voor de inrichting van toezicht, handhaving en opsporing van kunstcriminaliteit zijn vastgelegd in de brief die uw Kamer op 13 juli 2012 is toegezonden. Wij staan nog steeds voor deze uitgangspunten. Voor wat betreft specifieke deskundigheid ter zake gestolen objecten kan de politie terugvallen op specialisten van de Erfgoedinspectie, RCE, musea, andere erfgoed beherende instellingen zoals archieven of gerenommeerde deskundigen.
Bent u van mening dat het van belang is om de kans op het terugvinden van een gestolen object te vergroten, de specifieke kenmerken van het object te documenteren? Welk deel van de collecties is momenteel gedigitaliseerd? Op welke manieren worden particulieren gewezen op het belang van de registratie van waardevolle kunst en antiek? Is er behoefte aan een database voor gestolen kunst en antiek die breder toegankelijk is dan alleen voor opsporingsambtenaren, maar bijvoorbeeld ook voor particulieren, handelaren en houders van collecties? Zo ja, kunt u dit stimuleren of faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Registratie van collecties is een belangrijke preventieve maatregel en draagt bij aan het opsporen of terugvinden van objecten. Er is veel geïnvesteerd in de registratie van collecties van erfgoedinstellingen en kerken. De mate van registratie en de kwaliteit van registratie door deze instellingen is in Nederland hoog. Museale instellingen in de culturele basisinfrastructuur dienen een beleid te voeren om minimaal 95 procent van de objecten van hun instelling te registreren. Dit uitgangspunt is nu ook vastgelegd in de Erfgoedwet en de bijbehorende Regeling beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen die sinds 2016 van kracht zijn. Veel beheerders van de rijkscollectie hebben hun registratiesysteem inmiddels geautomatiseerd of zijn hiermee bezig. Ook stellen diverse beheerders reeds vrijwillig hun eigen registratie beschikbaar voor een centrale toegang. Van beheerders die nog niet alle registraties hebben geautomatiseerd wordt verwacht dat zij inspanningen verrichten om tot een volledig geautomatiseerde registratie en aansluiting op het systeem van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te komen. Het doel is dat de complete rijkscollectie geregistreerd en online toegankelijk wordt voor culturele instellingen en het publiek (zie www.collectienederland.nl).
Kerkelijke collecties in kerken en kloosters zijn geregistreerd, maar nog niet compleet. Via een web tool werken kerken hier verder aan. Alle archeologische sites zijn geregistreerd.
Wat betreft particuliere verzamelaars is met verzekeringsmaatschappijen in het verleden contact geweest. Voor de verzekering van cultuurgoederen bij gespecialiseerde kunstverzekeringen is een taxatierapport nodig. Kunst en antiek dat via inboedelverzekeringen verzekerd is, heeft niet een dergelijke registratie of informatie plicht.
Indien het slachtoffer van gestolen kunst of antiek in de gelegenheid is om adequate informatie omtrent het object te delen met de politie, wordt deze informatie door de politie vastgelegd en gedeeld met de Interpol-database voor gestolen kunst. Deze database is voor een ieder toegankelijk. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 5 voor de voorlichtingsactiviteiten voor het adequaat registreren van kunst en antiek.
Kunt u een update geven van het werk dat wordt verricht door de eenheid Kunst- en Antiekcriminaliteit van de Nationale Politie? Wanneer was hun laatste analyse van de aard en omvang van kunstdiefstallen? Kunt u tevens inzage geven in de personele bezetting van de afgelopen vijf jaar?
Het team Kunst- en Antiekcriminaliteit van de politie verzamelt, veredelt en analyseert aan kunst, antiek en cultuurgoederen gerelateerde incidenten in Nederland. Daartoe worden naast de politieregistraties ook open bronnen geraadpleegd. Hierin wordt tevens nauw samengewerkt met de Erfgoedinspectie en Veilig Erfgoed van de RCE. Het team coördineert de afhandeling van zowel nationale als internationale verzoeken om informatie en rechtshulpverzoeken. Waar nodig wordt nationaal en internationaal assistentie verleend bij onderzoeken, zowel in persoon als door middel van het leveren van expertise van buiten het politiedomein. De buitengewoon opsporingsambtenaren van de Erfgoedinspectie kunnen desgewenst worden ingezet bij onderzoeken.
Elk kwartaal worden alle in Nederland geconstateerde incidenten verwerkt in een kwartaalrapportage. De aard en omvang van de criminele activiteiten worden daarin uitvoerig beschreven. Daar waar mogelijk wordt tevens de samenhang van de incidenten geanalyseerd. Jaarlijks wordt op basis van de kwartaaloverzichten een jaarbeeld gegenereerd. Operationele zaaks analyses worden door de regionale eenheden uitgevoerd. Bij regio overstijgende incidenten levert het team een concept analyse op, op basis waarvan een eventueel vervolgonderzoek kan worden ingesteld.
Sinds 2013 bestaat het team Kunst- en Antiekcriminaliteit uit vier personen. Omgerekend is dit ongeveer 3 fte. Daarnaast is in elke regionale eenheid een taakaccenthouder kunst- en antiekcriminaliteit aangesteld en is bij het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie een landelijk officier van justitie aangesteld met het taakaccent kunst- en antiekcriminaliteit.
Op welke wijze zou bij zowel het registeren van kunst als het opsporen hiervan gebruik gemaakt kunnen worden van nieuwe innovatieve technieken? Zijn hiervan (bijvoorbeeld uit het buitenland) goede voorbeelden te benoemen?
De diverse nationale organisaties zijn verbonden met internationale en Europese netwerken. In deze netwerken vindt doorlopend uitwisseling van kennis en samenwerking plaats over registratie en opsporing, waaronder ook over innovatieve technieken.
Onrecht als gevolg van de invoering van het leenstelsel voor studenten |
|
Frank Futselaar , Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het antwoord van uw ambtsvoorganger dat ouders en hun kinderen er niet op achteruitgaan op het moment dat minderjarige studenten gaan studeren in het hoger onderwijs?1
Hieronder worden deze cijfers gepresenteerd inclusief uitleg en aannames bij de cijfers.
De conclusie die uit de cijfers volgt, is dat voor de genoemde posten de situatie na het regeerakkoord op jaarbasis 50 euro voordeliger uitpakt voor een tweeoudergezin waarin het 17-jarige kind in het hoger onderwijs gaat studeren ten opzichte van de situatie voor het regeerakkoord. Voor het eenoudergezin is deze vooruitgang op jaarbasis 945 euro.
Tabel 1 toont de bedragen voor een gezin met twee ouders en voor een gezin met één ouder in de situatie voor het regeerakkoord. De kolom vo bevat de bedragen die gelden op het moment dat de 17-jarige niet ingeschreven is in het hoger onderwijs. De kolom ho (hoger onderwijs) bevat de bedragen wanneer dit wel het geval is. In beide kolommen gaat het om de jaarbedragen van een gezin waarin één kind aanwezig is die het hele jaar 17 jaar oud is. Er is in beide gezinstypen uitgegaan van een gezinsinkomen van 47.000 euro. Ook is ervan uitgegaan dat aan alle voorwaarden voor de betreffende regelingen is voldaan die niet expliciet zijn benoemd. Voor alle regelingen zijn de normbedragen en parameters uit 2018 gebruikt en de bedragen zijn afgerond op hele euro’s. De veronderstelde wettelijke ouderbijdrage is als extra post in de tabel opgenomen, omdat deze geen invloed heeft op het saldo in het gezin: het is een veronderstelde bijdrage van de ouder(s) aan de student die meeweegt in de berekening van de hoogte van de aanvullende beurs, maar niet verplicht is. De reisvoorziening is ook opgenomen omdat deze net als de aanvullende beurs onderdeel is van de prestatiebeurs in het hoger onderwijs. Naast genoemde posten zijn er ook nog het collegegeldkrediet en het studievoorschot. Deze zijn niet opgenomen in het overzicht, maar de student in het hoger onderwijs kan van deze voorzieningen gebruik maken tegen sociale leenvoorwaarden.
kinderbijslag
1.149
0
– 1.149
1.149
0
– 1.149
kindgebonden budget1
0
0
0
2.882
0
– 2.882
collegegeld
0
– 2.060
– 2.060
0
– 2.060
– 2.060
aanvullende beurs
0
670
670
0
1.766
1.766
waarde reisvoorziening
0
1.099
1.099
0
1.099
1.099
extra: veronderstelde ouderbijdrage
0
4.007
4.007
0
2.911
2.911
incl. alleenstaande ouderkop bij het eenoudergezin
Wanneer alleen naar deze posten wordt gekeken gaat het tweeoudergezin er op jaarbasis per saldo 1.440 euro op achteruit als het 17-jarige kind in het hoger onderwijs gaat studeren. Dit wordt veroorzaakt door het wegvallen van de kinderbijslag, het betalen van collegegeld en het ontvangen van de aanvullende beurs en de reisvoorziening.
Het éénoudergezin gaat er 3.225 euro op achteruit als het 17-jarige kind in het hoger onderwijs gaat studeren. Dit wordt veroorzaakt door dezelfde factoren als bij het tweeoudergezin, aangevuld met het wegvallen van het kindgebonden budget inclusief alleenstaande ouderkop.
Tabel 2 toont de bedragen voor dezelfde gezinnen, maar vanuit de aanname dat de maatregelen uit het regeerakkoord allemaal in werking zijn getreden. Het gaat om de halvering van het collegegeld, de verhoging van de kinderbijslag en de verhoging van de afbouwgrens voor paren in het kindgebonden budget. De in het regeerakkoord vermeldde indicaties voor de wijzigingen zijn toegepast op de normen en parameters die gelden voor 2018. De bedragen zijn hierdoor vergelijkbaar met tabel 1 en bevatten niet de uiteindelijke exacte bedragen. Niet alle regeerakkoordmaatregelen zijn namelijk voorzien voor 2018.
kinderbijslag
1.234
0
– 1.234
1.234
0
– 1.234
kindgebonden budget1
895
0
– 895
2.882
0
– 2.882
collegegeld
0
– 1.030
– 1.030
0
– 1.030
– 1.030
aanvullende beurs
0
670
670
0
1.766
1.766
waarde reisvoorziening
0
1.099
1.099
0
1.099
1.099
extra: veronderstelde ouderbijdrage
0
4.007
4.007
0
2.911
2.911
incl. alleenstaande ouderkop bij het eenoudergezin
Wanneer opnieuw alleen naar deze posten wordt gekeken gaat het tweeoudergezin er op jaarbasis per saldo 1.389 euro op achteruit als het 17-jarige kind in het hoger onderwijs gaat studeren. Dit is 50 euro minder ten opzichte van de situatie voor het regeerakkoord. Dit wordt veroorzaakt door de halvering van het collegegeld en gemitigeerd doordat de kinderbijslag hoger wordt en het paar in aanmerking komt voor kindgebonden budget.
Het éénoudergezin gaat er 2.280 euro op achteruit als het 17-jarige kind in het hoger onderwijs gaat studeren. Dit is 945 euro minder ten opzichte van de situatie voor het regeerakkoord. Dit wordt veroorzaakt door de halvering van het collegegeld en gemitigeerd door de hogere kinderbijslag.
Wilt u inzichtelijk maken wat op jaarbasis de financiële gevolgen zijn voor student en ouders wanneer een 17-jarige naar het hoger onderwijs gaat, zowel in gezinnen met één als twee ouders, bij een inkomen van 47.000 euro en uitgaande van de kinderbijslag, het kindgebonden budget, de alleenstaande-ouderkop, het collegegeld, de aanvullende beurs en de veronderstelde wettelijke ouderbijdrage?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u inzichtelijk maken wat het verschil is in jaarlijkse financiële ondersteuning op rijksniveau tussen studenten die als 17-jarige en 18-jarige in het hoger onderwijs gaan studeren, zowel in gezinnen met één als twee ouders, bij een inkomen van 47.000 euro en uitgaande van de kinderbijslag, het kindgebonden budget, de alleenstaande-ouderkop, het collegegeld, de aanvullende beurs en de veronderstelde wettelijke ouderbijdrage?
Er zijn geen verschillen in de jaarlijkse financiële ondersteuning van een 17-jarige en een 18-jarige student in het hoger onderwijs. Zowel de ouders van de 17-jarige als de 18-jarige hebben geen recht op kinderbijslag en kindgebonden budget. Ook dient in beide gevallen hetzelfde bedrag aan collegegeld betaald te worden. De berekeningen voor aanvullende beurs en veronderstelde wettelijke ouderbijdrage zijn identiek voor zowel de 17-jarige als de 18-jarige.
Wilt u inzichtelijk maken wat het verschil is in jaarlijkse financiële ondersteuning op rijksniveau tussen studenten die als 17-jarige naar het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs gaan, zowel in gezinnen met één als twee ouders, bij een inkomen van 47.000 euro en uitgaande van de kinderbijslag, het kindgebonden budget, de alleenstaande-ouderkop, het collegegeld, de aanvullende beurs en de veronderstelde wettelijke ouderbijdrage?
Een 17-jarige die naar het middelbaar beroepsonderwijs gaat, heeft geen recht op studiefinanciering, met uitzondering van de reisvoorziening, maar betaalt ook nog geen lesgeld. De ouders hebben recht op kinderbijslag en eventueel kindgebonden budget. Voor de gevraagde regelingen is de 17-jarige mbo’er dus vergelijkbaar met een 17-jarige in het voortgezet onderwijs, met uitzondering van de reisvoorziening. De verbeteringen in de situatie na het regeerakkoord ten opzichte van de situatie voor het regeerakkoord, zoals in het tweede antwoord weergegeven, blijven ongewijzigd.
Wilt u bij de berekeningen in de voorgaande vragen eveneens onderscheid maken tussen de situatie op basis van de huidige regelingen en de situatie zoals die na uitvoering van het regeerakkoord zal bestaan?
Ja.
Kunt u aangeven uit welke passages bij de behandeling van het leenstelsel blijkt dat de volle omvang van de financiële gevolgen van de samenloop tussen de kindregelingen en de studiefinanciering voor minderjarigen nadrukkelijk aan de orde is geweest en dat door regering en parlement desondanks welbewust voor de bestaande afbakening zou zijn gekozen?
De aansluiting van de kinderbijslag op de studiefinanciering voor minderjarige studenten en de gevolgen van de invoering van het studievoorschot voor minderjarige studenten is aan de orde geweest in de schriftelijke voorbereiding van de wetsbehandeling in de Tweede Kamer,2 in de amendering door de Tweede Kamer,3 in de plenaire behandeling van het wetsvoorstel door de Tweede Kamer,4 en in de schriftelijke voorbereiding van de wetsbehandeling in de Eerste Kamer.5
Bent u bereid de vragen te beantwoorden voor de plenaire behandeling van het wetsvoorstel verlaagd wettelijk collegegeld?2
Ja, daartoe ben ik bereid.
Het bericht ‘Gemeenten misbruiken Crisis- en herstelwet’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gemeenten misbruiken Crisis- en herstelwet» in Binnenlands Bestuur van 28 februari 2018?1
Ja.
Wat vindt u van het onderdeel van de brief van de Nederlandse Vereniging van Projectontwikkeling Maatschappijen (NEPROM) waarin de betreffende organisatie aankaart dat gemeenten de Crisis- en herstelwet misbruiken door voor woningbouw aanvullende eisen met betrekking tot duurzaamheid toe te voegen?
Deelt u de mening dat dergelijke aanvullende eisen niet mogen leiden tot vertraging in de bouwproductie? Zo ja, wat doet u om dit te voorkomen?
De Crisis- en herstelwet maakt het voor specifieke bouwprojecten mogelijk om duurzaamheidsmaatregelen voortvarend aan te pakken. Ik zie het als winst om beide opgaven te combineren. Denk bijvoorbeeld aan gasloos bouwen, dit kan in de meeste gevallen gerealiseerd worden zonder dat er tijd verloren gaat.
Wat gaat u doen om gemeenten erop te wijzen dat de wet nageleefd moet worden, namelijk het vlottrekken van (woning-)bouwproductie?
Ik ben in gesprek met gemeenten en provincies over het vlottrekken van de woningbouwproductie. Gemeenten en provincies zijn zich op dit moment goed bewust van de grote vraag naar woningen. Er wordt hard gewerkt om te kunnen voldoen aan de vraag naar woningen.
Opleiden 55-plusser is plicht |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Opleiden 55-plusser is plicht?1
Ja.
Heeft het afvloeien van personeel bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) negatieve gevolgen voor de dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers?
Nee. Bij de administratieve processen worden efficiency, automatisering en robotisering steeds belangrijker. Hierdoor zullen administratieve functies verdwijnen. Voor specialistische functies, onder meer arbeidsdeskundigen, bestaat juist een tekort. Het beleid van UWV is erop gericht om boventalligheid zo veel mogelijk te voorkomen en te zorgen dat er een goed beeld bestaat en beleid wordt gevoerd ten behoeve van het werven en behouden van de benodigde capaciteit. In 2017 zijn sessies georganiseerd om voor elk organisatieonderdeel een strategisch meerjarenpersoneelsplan op te leveren. Deze plannen bieden zicht op de schaarse capaciteit voor cruciale functies en een leidraad hoe aan voldoende capaciteit te komen.
Hoe gaat u, samen met het UWV, ervoor zorgen dat alle werkgevers hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen? Hoe kijkt u tegen over belonen en/of quota aan?
Langdurig werklozen vormen een interessant arbeidspotentieel voor werkgevers. In mijn antwoord op vragen van de leden Wiersma en Nijkerken-de Haan geef ik aan dat er veel manieren zijn waarop werkgevers (verder kunnen) bijdragen om langdurig werklozen aan een baan te helpen. Te denken valt aan scholing en het bijstellen of herschikken van functiewerkzaamheden en -eisen, maar ook aan deelname aan speeddaten en andere matchingsbijeenkomsten via werkgeversservicepunten. UWV en gemeenten beschikken over een breed instrumentarium om werkgevers daarbij van dienst te kunnen zijn en om de positie van werkzoekenden beter te laten aansluiten bij de arbeidsmarkt.
Hoe groot is het tekort aan verzekeringsartsen bij het UWV?
U wordt periodiek geïnformeerd over het tekort aan verzekeringsartsen, voor de laatste maal met de vierde monitor artsencapaciteit op 13 december 2017. In deze laatste monitor zei ik dat fundamentele keuzes gemaakt moeten worden, wil UWV zijn taken waar artsen aan te pas komen toekomstvast kunnen uitvoeren. Hierover brengt een groep van experts advies uit aan UWV, waarna ik u voor de zomer van dit jaar informeer. In die brief kijk ik ook terug naar de resultaten over het hele jaar 2017.
Leidt dit tekort tot een slechtere ondersteuning aan zieke werknemers en mensen die arbeidsongeschiktheid zijn?
Zolang er een tekort aan verzekeringsartsen is, kan UWV niet al zijn taken waar deze artsen aan te pas komen uitvoeren zoals UWV en ik dit zouden willen. Daarbij geldt dat de verzekeringsarts een schakel vormt in de ondersteunende dienstverlening aan zieke werknemers en (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten, maar niet de enige schakel is. Zo wordt de dienstverlening voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten in belangrijke mate uitgevoerd door arbeidsdeskundigen en werkcoaches van UWV. Vanuit het Regeerakkoord zijn middelen ter beschikking gesteld om deze dienstverlening uit te breiden. Voorts hebben UWV en ik de werkzaamheden van de verzekeringsarts zo geprioriteerd, dat het effect op de ondersteuning aan de klant zo klein mogelijk is.
Worden door het tekort aan verzekeringsartsen alle keuringen door medisch specialisten (verzekeringsartsen) verricht? Hoeveel zaken worden door basisartsen, arbeidsdeskundigen en/of medisch secretaressen verricht?
De verzekeringsarts blijft eindverantwoordelijk voor het resultaat van een sociaal-medische beoordeling, ook als deze arts werkt met taakdelegatie. Artsen die werken met taakdelegatie worden ondersteund door een medisch secretaresse of een sociaal medisch verpleegkundige, zoals dat inmiddels gebruikelijk is in de curatieve sector. Ook basisartsen worden op deze manier ingezet.
Vindt u ook niet dat, vanwege de kwetsbare positie van zieke werknemers, zieke werknemers altijd gezien moeten worden door een verzekeringsarts?
Nee. Indien iedere zieke werknemer of uitkeringsgerechtigde gezien wordt door een verzekeringsarts, lopen de wachttijden op en neemt de dienstverlening aan deze klanten af. Dat is onwenselijk. Bovendien is een zieke werknemer of uitkeringsgerechtigde meer gebaat met specifieke ondersteuning gericht op werkhervatting vanuit een andere discipline, zoals een arbeidsdeskundige, dan met een advies van een verzekeringsarts.
Bent u van plan om de zeer hardvochtige plannen voor mensen die arbeidsongeschikt zijn (WIA) en die in de Ziektewet zitten in de ijskast te zetten, totdat er voldoende verzekeringsartsen zijn?
In het Regeerakkoord zijn maatregelen opgenomen die capaciteit opleveren bij verzekeringsartsen en maatregelen die capaciteit kosten. Vooralsnog vormt het tekort aan verzekeringsartsen geen reden om maatregelen niet uit te voeren. Het UWV beoordeelt per maatregel in een «uitvoeringstoets» of de maatregel uitvoerbaar is.
De proefboringen naar olie en gas op Aruba |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eerste proefboring Aruba naar olie en gas nabij»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de begroting eerst sluitend gemaakt dient te worden en het begrotingstekort moet worden teruggebracht, alvorens over te gaan tot het creëren van fondsen anders dan ter aanwending voor het terugdringen van het begrotingstekort?
De politieke keuze wat te doen met eventuele revenuen uit olie en gas is aan het land Aruba. Wel deel ik de zorgen over de staat van de overheidsfinanciën van het land Aruba, in het bijzonder de hoge overheidsschuld die dient te worden teruggedrongen en het niet hebben van een meerjarige sluitende begroting. In mijn gesprek met de Minister van Financiën van Aruba, mevrouw Ruiz-Maduro, op 22 maart jl. heb ik deze zorgen ook kenbaar gemaakt en heb ik haar gevraagd zo snel mogelijk te komen met een begroting 2018 welke voldoet aan de aanbevelingen van het College Aruba financieel toezicht (CAft). Daarnaast wordt met Aruba gesproken over de vormgeving van het financieel toezicht na het begrotingsjaar 2018 met het oog op het bereiken van duurzame overheidsfinanciën en het terugdringen van de overheidsschuld.
In hoeverre is er voor het College Aruba Financieel Toezicht een rol weggelegd bij het toetsen van dergelijke keuzes?
De verantwoordelijkheden van het CAft zijn vastgelegd in de Landsverordening Aruba tijdelijk financieel toezicht (LAft). Het CAft adviseert over de financiële doorvertaling van dergelijke beleidskeuzes.
Het bericht ‘Wirwar van gemeentelijke milieuzones groeit’ |
|
Erik Ziengs (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat tot minstens 1 januari 2020 een wirwar van milieuzones blijft bestaan?1
Ja, die mening deel ik. Het is ook daarom dat ik de Tweede Kamer op 29 juni jongstleden een brief1 heb gestuurd met daarin de contouren voor harmonisering van milieuzones.
Is het mogelijk, aangezien individuele steden milieuzones willen instellen per 1 januari 2019, om per 1 januari 2019 uniforme regels te hebben vanuit de rijksoverheid?
Nee, dat is formeel nog niet mogelijk omdat ik voor de harmonisering het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 moet aanpassen. Ik heb met gemeenten die vóór 2020 een nieuwe zone willen inrichten, afgesproken dat zij vooruitlopend op de harmonisatie al volgens dit systeem kunnen gaan werken.
Wat is uw plan van aanpak rondom de communicatie naar de automobilist wat betreft verschillende milieuzones?
De communicatie rondom de milieuzones regel ik in goed overleg met de gemeenten en overige belanghebbenden. Het is voor mij van belang dat het voor de automobilist volstrekt helder is waar hij wel en niet mag komen. Het geharmoniseerde systeem gaat hier zeker bij helpen. Ik wil automobilisten op de APK-brief en via een app informeren over de Euroklasse waar hun voertuig toe behoort.
Deelt u de mening dat het beter is om te stoppen met deze wirwar aan milieuzones totdat uniforme regels zijn vastgesteld?
Ik vind het van belang dat gemeenten ook nu al kunnen beschikken over dit instrument om de luchtkwaliteit te verbeteren. Tot het moment dat het geharmoniseerde systeem van kracht wordt, kunnen de huidige milieuzones in huidige vorm blijven bestaan. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 heb ik met gemeenten afgesproken dat eventuele nieuwe zones vooruitlopend op de harmonisatie al volgens het nieuwe systeem gaan werken.
Hoe vertaalt zich dit naar de inwoners, bezoekers en de ondernemers? Kan het zo zijn dat door lokale, strengere eisen van gemeenten, inwoners niet meer het centrum in mogen met een bepaalde auto, maar na 1 januari 2020 weer wel omdat dan wellicht de uniforme regelgeving anders is?
Per 1 januari 2020 zijn er twee keuzemogelijkheden voor gemeenten. Tussen 2020 en 2025 kan een gemeente voor dieselpersonen- en dieselbestelwagens kiezen voor een «gele» of «groene» milieuzone. In de gele milieuzone worden alle dieselvoertuigen met Euroklasse 3 of hoger toegelaten. In 2020 gaat het om voertuigen van 20 jaar en ouder. In de groene milieuzone worden alle dieselvoertuigen met Euroklasse 4 of hoger toegelaten. In 2020 gaat het om voertuigen van 15 jaar en ouder. Het is met dit systeem niet mogelijk dat voertuigen die nu geweerd worden, per 1 januari 2020 weer toegang tot de milieuzone hebben.
Is hier dan geen sprake van verkwisting van financiële middelen, bijvoorbeeld door het instellen van kostbaar cameratoezicht of infrastructurele maatregelen die gemeenten nemen? Als u binnenkort in gesprek gaat, gaat u de betreffende gemeentebesturen ook expliciet kenbaar maken dat ze geen steun of bijdrage kunnen verwachten als ze zelf willens en wetens strengere eisen voorschrijven? Zo ja, bent u bereid dit zwart-op-wit te bekrachtigen?
Er worden in de huidige milieuzones geen strengere eisen gehanteerd dan in het toekomstige geharmoniseerde systeem.
Deelt u de mening dat het onbehoorlijk bestuur is van gemeenten en rijksoverheid om zo met haar burgers om te gaan?
Bij de harmonisatie van milieuzones ga ik uit van een eenduidig en helder systeem van milieuzones dat op een effectieve manier bijdraagt aan de verbetering van de luchtkwaliteit. Ik wil daarover, ook in de periode naar 2020, duidelijk met de automobilist communiceren.
Deelt u de mening dat een gemeente zorgvuldig moet onderbouwen waarom, waar en hoe zij een milieuzone wenst en dat deze altijd onafhankelijk getoetst moet kunnen worden door een rechter?
Ja, die mening deel ik en komt overeen met de huidige praktijk. Het verkeersbesluit dat ten grondslag ligt aan de milieuzone staat immers open voor bezwaar en beroep.
Betekent uw stelling dat het aan de gemeenten is om de belangen en effecten van de milieuzones af te wegen dat u uw handen er volledig vanaf haalt? Hoe kunt u een uniforme bebording voorstellen als u niet in staat bent de belangen en effecten van de milieuzones af te wegen?
Om zo effectief mogelijk bij te dragen aan verbetering van de luchtkwaliteit sluit het systeem aan bij de milieukenmerken (NOx- en fijnstofuitstoot) van de voertuigen. Daartoe heb ik de RDW gevraagd om de kentekendatabase voor oudere voertuigen om te zetten naar Euroklasse en deze zo nodig te achterhalen. Als de Euroklasse niet meer achterhaald kan worden, dan wordt deze toegewezen op basis van de Datum Eerste Toelating (DET) van het voertuig. Hierbij krijgen alle voertuigen met een DET die na de ingangsdatum voor nieuwe voertuigtypes van de nieuwe Euronorm ligt, het voordeel van de twijfel. Deze voertuigen krijgen de hogere Euroklasse toegewezen. Op deze manier krijgt de automobilist niet te maken met onnodig strenge eisen en onduidelijkheid.
In hoeverre dienen gemeentebesturen hun voornemens te onderbouwen? In hoeverre vallen diverse rechtszaken te voorkomen? Wat is de schade voor het openbaar bestuur als colleges van burgemeester en wethouders later teruggefloten moeten worden door de rechter die zal toetsen op proportionaliteit?
Het verkeersbesluit dat ten grondslag ligt aan de milieuzone moet een onderbouwing bevatten waarom een milieuzone wordt ingesteld. Een dergelijk besluit staat altijd open voor bezwaar en beroep.
Hoe gaat u gemeenten oproepen te stoppen met het uitbreiden van milieuzones tot aanvullende maatregelen, en dus de uniforme regelgeving, bekend zijn? Wanneer vallen deze precies te verwachten en wat is het proces dat daarbij doorlopen moet worden?
In het kader van het landelijk overleg heb ik met de gemeenten gesproken over de periode tot 1 januari 2020. Ik heb met gemeenten die vóór 2020 een nieuwe zone willen inrichten, afgesproken dat zij vooruitlopend op de harmonisatie al volgens dit systeem gaan werken.
Kunt u de vragen uitvoerig en stuk voor stuk beantwoorden?
Ja.
Eerlijke concurrentie in het vrachtvervoer |
|
Cem Laçin |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u aangeven welke maatregelen er genomen zijn om te voorkomen dat voor terminalgebruik gekeurde trekkers zich op de openbare snel- en autowegen in en rondom het havengebied van Rotterdam begeven?
Bij voor terminalgebruik gekeurde trekkers gaat het om vrachtauto’s die zijn aangepast voor gebruik op terminals. De keuring en toelating van deze voertuigen geschiedt door de Dienst wegverkeer (RDW). Deze voertuigen, motorvoertuigen met beperkte snelheid (MMBS) mogen maximaal 25 km/u rijden. Het is toegestaan met deze voertuigen korte stukken over de openbare weg te rijden. De verkeershandhaving is een verantwoordelijkheid van de politie. De controle op het gebruik van deze teruggekeurde trekkers op de openbare weg neemt de politie bij haar reguliere controles mee. Er vindt geen afzonderlijke registratie plaats van de handhaving op het oneigenlijke gebruik van teruggekeurde trekkers op de openbare weg. Als gevolg daarvan is het niet mogelijk om aan te geven hoe vaak en op welke wijze hiertegen handhavend is opgetreden.
Hoe vaak en op welke wijze is de afgelopen vier jaar handhavend opgetreden tegen oneigenlijk gebruik van de openbare snel- en autowegen door deze teruggekeurde trekkers?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze zorgt u er op dit moment voor dat er in milieuzones voor vrachtverkeer in de binnensteden gehandhaafd wordt op voertuigen met een niet-Nederlands kenteken? Welke maatregelen bent u voornemens op korte termijn te nemen voor betere naleving?
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de handhaving van milieuzones. De handhaving op buitenlandse voertuigen is niet gemakkelijk, omdat er geen inzage is in bestanden waaruit de leeftijd van de buitenlandse voertuigen kan worden afgelezen. De handhaving is daardoor alleen mogelijk door een voertuig staande te houden en te controleren. De Staatssecretaris van IenW en ik willen dat internationale uitwisseling van de juiste voertuiggegevens zo snel mogelijk geregeld is. Wij kaarten dit aan in Brussel en verkennen de mogelijkheden voor bilaterale afspraken.
Kunt u inzichtelijk maken hoe momenteel middels de ketenaansprakelijkheid voor loon ervoor gezorgd wordt dat chauffeurs die op de Nederlandse wegen rijden het minimumloon ontvangen?
Op 1 juli 2015 is de Wet aanpak schijnconstructies in werking getreden. Een van de maatregelen in deze wet is de civielrechtelijke ketenaansprakelijkheid voor loon. Per 1 januari 2017 geldt de ketenaansprakelijkheid voor loon ook voor vervoersovereenkomsten betreffende goederenvervoer over de weg. Op basis van de ketenaansprakelijkheid op loon kan een werknemer de opdrachtgever van de werkgever aansprakelijk stellen voor de betaling van het loon waar hij recht op heeft. Werknemers hebben hiermee een extra pressiemiddel om achterstallig loon te achterhalen. Hierdoor is er ook sprake van een preventieve werking naar de opdrachtgever om correcte betaling van het loon te waarborgen. Daarnaast is de Wet minimumloon en vakantiebijslag van toepassing. De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving hiervan en kan bij een geconstateerde overtreding een bestuursrechtelijke boete dan wel een last onder dwangsom opleggen.
Kan inzichtelijk gemaakt worden of en zo ja hoe in ons omringende landen er via vergelijkbare afspraken rondom ketenaansprakelijkheid gehandhaafd wordt op het minimumloon? Kunt u daarbij tevens aangeven welke lessen daaruit te leren zijn voor de Nederlandse praktijk?
Op 15 mei 2014 hebben de Europese Raad en het Europees parlement een akkoord bereikt over richtlijn 2014/67/EU inzake de handhaving van de detacheringsrichtlijn (hierna, handhavingsrichtlijn). In artikel 12 van deze richtlijn is de ketenaansprakelijkheid voor loon opgenomen. De handhavingsrichtlijn is in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd met de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie, die op 18 juni 2016 in werking is getreden. Per 1 januari 2017 geldt de ketenaansprakelijkheid voor loon ook voor vervoersovereenkomsten betreffende goederenvervoer over de weg. Omdat de handhavingsrichtlijn pas zeer recent in nationale wetgeving is omgezet en dit proces in sommige lidstaten nog loopt, is het op dit moment nog niet mogelijk om aan te geven op welke wijze in de omringende landen door middel van afspraken rond ketenaansprakelijkheid wordt gehandhaafd. In 2019 zal de Europese Commissie een evaluatie publiceren van de wijze waarop de verschillende lidstaten de handhavingsrichtlijn geïmplementeerd hebben. In het kader hiervan inventariseert de Europese Commissie onder andere de wijze waarop de ketenaansprakelijkheid in nationale wetgeving is omgezet. Mogelijk vloeien hier ook lessen uit voort voor de Nederlandse praktijk.
Wat zijn tot nu toe de resultaten van de handhaving, sinds begin dit jaar, op het niet doorbrengen van de weekendrust in de cabine? Hoe vaak gaat de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) hiervoor op pad en hoeveel boetes zijn er inmiddels uitgedeeld?
In eerste instantie heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) flyers uitgedeeld op alle grote verzorgingsplaatsen, waarin is aangekondigd dat de ILT gaat handhaven op het verbod om de normale wekelijkse rust van 45 uur (weekendrust) in de cabine door te brengen.
Vanaf februari is gestart met de handhaving door middel van speciale acties gedurende enkele weekenden. Bij deze controles zijn tot 17 mei in totaal 315 vrachtwagenchauffeurs gecontroleerd en is in 72 gevallen een boeterapport uitgeschreven.
De sluiting van kerken door de Algerijnse overheid |
|
Sadet Karabulut , Kees van der Staaij (SGP), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Bente Becker (VVD), Bram van Ojik (GL), Joël Voordewind (CU), Thierry Baudet (FVD), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht in het Reformatorisch Dagblad van 10 april 2018 dat meldt dat er sinds november vier kerken van de Protestantse Kerk in Algerije gesloten zijn op last van de Algerijnse overheid?1
Ja.
Deelt u de analyse dat de Algerijnse overheid de wet ter regulering van niet islamitische godsdiensten inzet om kerken te sluiten?
Geconstateerd kan worden dat bij verschillende protestante kerken recent is aangegeven dat zij geen bijeenkomsten mogen organiseren omdat zij hiervoor geen vergunning hebben, zoals vereist in de wet ter regulering van niet islamitische godsdiensten.
Klopt het dat dit kerkgenootschap geen vergunningen krijgt om kerken te bouwen die wel aan alle eisen voldoen?
Meerdere kerken, ook katholieke kerken, hebben momenteel te maken met het uitblijven van het verplichte goedkeuringsbesluit.
Bent u het ermee eens dat het recht op vrijheid van godsdienst dat Algerije officieel kent hiermee belemmerd en geschonden wordt?
Het is niet mogelijk om in het algemeen te stellen dat het recht op vrijheid van godsdienst in Algerije belemmerd of geschonden wordt. In veel gevallen kan de protestante kerk in Algerije zijn recht op de beoefening van zijn godsdienstvrijheid zonder problemen uitoefenen. Wel kan geconstateerd worden dat in bepaalde gevallen problemen zijn gerezen bij het verkrijgen van de benodigde vergunningen om in bepaalde plaatsen diensten te houden. Afgelopen zes maanden is bovendien in een aantal gevallen een kerkgenootschap in de uitoefening van zijn recht op vrijheid van godsdienst belemmerd op grond van het feit dat deze zonder de vereiste vergunning opereerde.
Bent u bereid om de Algerijnse overheid, in het kader van de prioritaire thema’s in het beleid ter versterking van de internationale rechtsorde en eerbiediging van de mensenrechten, hier hetzij in bilateraal, hetzij in Europees verband op aan te spreken? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
In EU-verband is aandacht gevraagd voor deze kwestie. Ik heb dit ook persoonlijk gedaan ter gelegenheid van mijn bezoek aan Algerije in het kader van de Gemengde Commissie op 9 mei jl, tijdens een overleg met de Algerijnse Minister van Buitenlandse Zaken. In reactie hierop gaf de Algerijnse Minister van Buitenlandse Zaken aan dat kerken in Algerije niets te vrezen hebben van de nieuwe wet op gebedshuizen. Deze zou vooral gericht zijn op clandestiene moskeeën. Het spreekt voor zich dat ik de ontwikkelingen hieromtrent nauwgezet blijf volgen en indien nodig hierover, bilateraal en in EU-verband, mijn zorgen zal uiten.
Het bericht ‘Fabrikant van Nederlandse medicijnen buit werknemers uit en vervuilt milieu’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Fabrikant van Nederlandse medicijnen buit werknemers uit en vervuilt milieu»?1
Ja
Deelt u de opvatting dat farmaceut AurobindoPharma de OESO-richtlijnen voor verantwoord ondernemen schendt door werknemers te lage lonen te betalen, veiligheidsmaatregelen te overtreden en het milieu te vervuilen? Welke consequenties verbindt u hieraan?
De milieurichtlijnen van Aurobindo Pharma en een aantal andere generieke antibioticaproducenten werden onderzocht door Access to Medicine Foundation, in opdracht van onder andere het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De resultaten zijn dit jaar januari bekend gemaakt op amrbenchmark.org. Het onderzoek liet zien dat Aurobindo Pharma wel audits uitvoert op hun eigen milieurisicomanagementstrategie, maar hier geen publiek inzicht in geeft. Ook geeft het bedrijf aan dat in sommige fabrieken het afvalwater wordt gezuiverd en hergebruikt, maar is er geen transparantie van Aurobindo Pharma over het uiteindelijke gehalte aan antibioticaresten in het afvalwater.
Aurobindo Pharma is een Indiaas bedrijf met een klein kantoor in Nederland. Het kabinet verwacht van multinationale ondernemingen die in, of vanuit, Nederland opereren, dat zij de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) naleven. Een gesprek met het Nederlandse kantoor van Aurobindo Pharma over de verwachtingen die het kabinet heeft op het gebied van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen is reeds gepland. Deze boodschap kan het Nederlandse kantoor van Aurobindo Pharma dan ook overbrengen aan het hoofdkantoor.
Welke mogelijkheden ziet u om aan dit soort praktijken een einde te maken?
Via internationale eisen aan Good Manufacturing Practices (GMP) willen de ministers voor Medische Zorg en Sport en van Infrastructuur en Waterstaat het lozen van geneesmiddelen(resten) via afvalwater wereldwijd terugdringen. Dit probleem zal de Minister voor Medische Zorg en Sport samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat agenderen in de Europese Unie om dit probleem wereldwijd aan te pakken. Ook in de Nederlandse reactie op de EU-consultatie geneesmiddelen in het milieu2, heeft de Minister voor Medische Zorg en Sport aangegeven dit een belangrijk thema te vinden.
Tot slot bestaat het Indus Forum3, een initiatief waarbij Nederlandse en Indiase partijen samenwerken om handel en investeringen tussen beide landen te verduurzamen. Wij zullen deelname van Aurobindo Pharma hieraan stimuleren.
Heeft u al contact opgenomen met AurobindoPharma om de misstanden aan de kaak te stellen? Zo ja, wat was de reactie van de farmaceut? Zo nee, wanneer gaat u dit doen?
Een gesprek op ambtelijk niveau met het Nederlandse kantoor van Aurobindo Pharma is reeds gepland. In dit gesprek zullen de bevindingen van Zembla en van Access to Medicine Foundation worden besproken. Ook zal het Nederlandse beleid met betrekking tot internationaal verantwoord ondernemen worden toegelicht.
Zijn bij u nog andere gevallen bekend waarbij farmaceuten het niet nauw nemen met veiligheids- en milieuregels en hun werknemers uitbuiten?
Wij zijn niet bekend met gevallen waarbij farmaceuten het niet nauw nemen met de veiligheids- en milieuregels of dat zij werknemers uitbuiten. Uit het bovengenoemde onderzoek van de Access to Medicine Foundation blijkt wel dat van de achttien bedrijven die werden bevraagd op hun milieurisicomanagement, slechts acht een limiet hebben gesteld aan het medicijngehalte in hun afvalwater.
Welke mogelijkheden ziet u om bij het inkopen van medicijnen verantwoord ondernemen voorwaardelijk te stellen, en zodoende ook arbeidsomstandigheden en het milieu mee te laten wegen? Bent u bereid hierover het gesprek aan te gaan met de zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
De overheid verwacht van bedrijven betrokken bij de inkoop van medicijnen en van zorgverzekeraars in Nederland dat zij de OESO-richtlijnen naleven. Dit betekent dat zij potentiële en feitelijke risico’s in hun keten in kaart moeten brengen, deze moeten voorkomen of mitigeren en rekenschap af moeten leggen over hoe zij dat doen. De Minister voor Medische Zorg en Sport is bereid het gesprek met inkopers en zorgverzekeraars aan te gaan.
Het bericht dat de versoberde detentieomgeving een succesvolle resocialisatie in de weg staat |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in het Nederlands Juristenblad: «De Nederlandse detentieomgeving en het resocialisatiebeginsel»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusies uit de wetenschappelijke onderzoeken, zoals die in het artikel worden aangehaald, die aantonen dat sobere detentieomgevingen belangrijke hersenfuncties van gedetineerden zou kunnen verminderen? Wat is uw reactie op de constatering dat het huidige sobere beleid leidt tot inactieve gedetineerden zowel op lichamelijk als geestelijk gebied die daardoor naar verloop van tijd meer antisociaal gedrag gaan vertonen waardoor de kans op recidive toeneemt?
Ik ben van mening dat verschillende elementen tot uiting moeten komen in de tenuitvoerlegging van straffen. Het vergeldende doel van de straf moet wat mij betreft herkenbaar zijn, zonder dat de aandacht voor re-integratie ten behoeve van recidivevermindering naar de achtergrond verschuift.
Het DBT (Dagprogramma, Beveiliging en Toezicht op maat) is geen sober detentieregime. Het huidige regime is activerend en goed gedrag van gedetineerden wordt beloond met het plusprogramma. Hier wil ik nog steviger op inzetten. Ik verwijs voor de plannen graag naar de visie op het gevangeniswezen die voor de zomer aan uw Tweede Kamer wordt gestuurd.
Daarnaast ben ik van mening dat het detentieklimaat in Nederland voldoende uitdagingen bevat in de vorm van arbeid, re-integratieactiviteiten en de mogelijkheid voor recreatie. Het programma biedt naast het aantal uren dagprogramma dat wettelijk vereist is (18 uur) een uitgebreid aanbod van totaal tenminste 43 uur in het basisprogramma en 48 uur aan activiteiten plus 11 uur verblijf buiten de cel in het plusprogramma.
Deelt u de mening dat resocialisatie een belangrijk uitgangspunt is bij de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties in een strafrechtelijk kader? Zo ja, waarom acht u het dan verstandig alleen een beperkte groep gedetineerden, namelijk die in het zogenoemde plusprogramma zitten, te laten werken aan hun resocialisatie?
Ja.
Hier lijkt sprake van een misverstand: alle gedetineerden kunnen tijdens detentie werken aan hun re-integratie, ook gedetineerden in het basisprogramma. Alle gedetineerden hebben toegang tot het Re-integratie Centrum (RIC) en casemanagers zijn beschikbaar voor vragen en ondersteuning. Alle gedetineerden kunnen deelnemen aan de Reflector, de Taaltoets en Kies voor Verandering. Ook de vaardigheden die tijdens arbeid worden geoefend (op tijd komen, collegialiteit tonen, etc.) worden daaronder verstaan. Personen die daarvoor gemotiveerd zijn en het bijbehorende positieve gedrag vertonen, kunnen promoveren naar het plusprogramma. Tevens kan degradatie plaatsvinden naar het basisprogramma. Binnen het plusprogramma kunnen gedetineerden deelnemen aan extra re-integratieactiviteiten, vakopleidingen en cursussen, en kunnen zij in aanmerking komen voor interne vrijheden en extra faciliteiten zoals extra bezoek en 11 uur recreatie.
Graag verwijs ik in dit kader opnieuw naar de visie op het gevangeniswezen die voor de zomer aan uw Tweede Kamer wordt gestuurd.
Bent u bereid aanvullend onderzoek te laten doen teneinde er achter te komen in hoeverre de verschraling van het dagprogramma voor gedetineerden bijdraagt aan een moeilijkere resocialisatie en verhoogd recidivegevaar? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit onderzoek verwachten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik ben van mening dat voldoende informatie uit onderzoek voorhanden is om te komen tot een afgewogen dagprogramma waarin de principes van vergelding én van generale en speciale preventie terugkomen. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Het artikel ‘Ook bij storm moet KLM passagiers compenseren’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ook bij storm moet KLM passagiers compenseren»?1
Ja.
Kunt u inzicht verschaffen in de motivatie van deze rechter in deze casus?
Graag verwijs ik voor de motivatie in deze zaak naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 maart 2018 zaaknummer: 6362725 / CV EXPL 17–22728.
Op basis van welke (Europese) richtlijnen blijkt compensatie aan passagiers nodig?
Mogelijk compensatie van passagiers bij vertraging of annulering volgt uit de Verordening (EG) Nr. 261/2004 (hierna: passagiersrechtenverordening) en relevante uitspraken van (onder meer) het EU Hof van Justitie.
Deelt u de mening dat storm, mist of slecht weer een goede reden kan zijn om niet te gaan vliegen? In hoeverre is slecht weer overmacht?
Ja, een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert, is niet verplicht compensatie te betalen indien zij kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Dergelijke omstandigheden kunnen zich voordoen in gevallen van weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen.
Waarom moet een luchtvaartmaatschappij bij een flinke storm alsnog compensatie betalen aan de passagiers? Als zelfs de luchtverkeersleiding maatregelen neemt om minder vluchten toe te staan en de capaciteit wordt beperkt, waarom leidt het annuleren van een vlucht dan tot compensatie aan passagiers?
Er is bijvoorbeeld sprake van buitengewone omstandigheden wanneer een
besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt. Een luchtvaartmaatschappij kan geen beroep doen op een «buitengewone omstandigheid» indien het besluit van het luchtverkeerbeheer een algemene capaciteitsreductie betrof, ook al heeft de betrokken luchtvaartmaatschappij alle redelijke inspanningen geleverd om de vertragingen of annuleringen te voorkomen. De rechtbank heeft in casu beoordeeld dat het besluit van de LVNL een algemene capaciteitsreductie betrof en niet een specifieke vlucht, zodat er geen sprake is van een buitengewone omstandigheid.
Vindt u het wenselijk dat luchtvaartmaatschappijen hun keuze om te vliegen laten afhangen van eventuele compensatie richting passagiers achteraf? Zo nee, waarom is compensatie dan toch nodig? Deelt u de mening dat veiligheid van groter belang is?
De vliegveiligheid is een voorwaarde en daardoor heeft de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) op 20 maart 2017 een capaciteitsreductie afgekondigd, teneinde de separatieafstand tussen opvolgende vluchten te vergroten. Een dergelijke capaciteitsreductie heeft gevolgen voor passagiers, luchthavens, en luchtvaartmaatschappijen. Ik ben niet bekend met de afwegingen die luchtvaartmaatschappijen maken om een vlucht al dan niet te annuleren bij bijvoorbeeld een capaciteitsreductie. Indien passagiers worden geconfronteerd met een vertraagde of geannuleerde vlucht, dan maken ze mogelijk aanspraak op compensatie op grond van de passagiersrechtenverordening.
Deelt u de mening dat maatregelen ter compensatie van passagiers in de luchtvaart en dit soort situaties zijn doorgeslagen en de Europese consumentenbescherming haar doel eigenlijk voorbij gaat?
Gemeenschappelijke regels op het gebied van passagiersrechten zijn in het belang van zowel de passagier als de vervoerder. De passagiersrechtenverordening heeft bijgedragen aan een forse vermindering van annuleringen en instapweigeringen. Vanwege vele onduidelijkheden heeft zij echter ook geleid tot een aanzienlijk aantal klachten, rechtszaken en Hofzaken over (onder meer) de buitengewone omstandigheden. Daarom vind ik een herziening van de passagiersrechtenverordening wenselijk en noodzakelijk. Uw Kamer is 26 mei 2014 geïnformeerd over het stranden van de laatste poging vanwege een geschil tussen Spanje en het Verenigd Koninkrijk omtrent de status van Gibraltar en de toepasselijkheid van EU-wetgeving op luchtvaartgebied (Kamerstuk: 21501–33 nr. 484).
Deelt u de mening dat op de lange termijn uiteindelijk alle passagiers hiervan de dupe worden? Als verandering wenselijk is, wat is daarvoor dan nodig? Wat is mogelijk om dit soort compensatieregels en definities van overmacht in te perken? Op welk niveau en op basis van welke wetgeving dient dit te gebeuren?
Passagiers en vervoerders hebben baat bij een uniform niveau van passagiersbescherming, waarbij de regels eenvoudig, eerlijk en effectief zijn. Daarvoor is een wijziging van de passagiersrechtenverordening wenselijk en noodzakelijk. Echter, er lijkt vooralsnog geen oplossing te zijn in het geschil tussen Spanje en het Verenigd Koninkrijk omtrent de status van Gibraltar.
Bent u bekend met het rapport «Handel in producten van beschermde vogels in januari 2018 via Internet»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er online beschermde vogels illegaal worden verkocht?
Het kabinet is tegen elke vorm van illegale handel van (beschermde) dieren.
Kunt u aangeven op welke manier er gehandhaafd wordt op handel in beschermde dieren?
De handhaving op de handel in beschermde dieren vindt op een aantal manieren plaats, zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk of in een combinatie van deze handhavingsmodaliteiten. De met de handhaving, opsporing en toezicht belaste instanties zijn de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl), de douane, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie. Deze instanties staan in nauw contact met elkaar. Handhaving kan plaatsvinden naar aanleiding van een geplande of ongeplande inspectie, op heterdaad, of naar aanleiding van informatiegestuurd opsporen.
Kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat deze eenvoudig te traceren criminaliteit niet opgespoord wordt?
De NVWA doet geregeld onderzoek naar advertenties op het internet waarin beschermde dieren, planten en producten worden aangeboden. De aanbieders worden gecontroleerd. Indien de legaliteit van de goederen, waaronder dieren, niet kan worden aangetoond, worden deze in beslag of in bewaring genomen.
Bent u bereid contact op te nemen met de auteur van het rapport teneinde gebruik te maken van de door hem verzamelde data? Bent u verder bereid maatregelen te nemen waarmee ook in de toekomst de illegale verkoop van dieren aangepakt wordt? Zo nee, waarom niet?
Het rapport is gedeeld met de NVWA, het Openbaar Ministerie en de politie. Op dit moment is al sprake van inzet op de opsporing en handhaving van illegale handel in (beschermde) dieren.
Bent u bekend met het artikel «Handel bedreigde diersoorten: «Levende kolibri’s in onderbroek»»?2
Ja.
Bent u bereid, gezien het wereldwijd ongekende verlies van biodiversiteit, extra capaciteit vrij te maken voor opsporing en vervolging van de handel in beschermde diersoorten? Zo nee, waarom niet? Neemt Nederland naar uw mening de verantwoordelijkheid die past bij een doorvoerland zoals het onze?
Nederland neemt zijn verantwoordelijkheid bij het aanpakken van wildlife criminaliteit. Als handelsland met grote handelsstromen faciliteert Nederland legale handel waar dat kan, terwijl hard wordt gewerkt om illegale handel tegen te gaan. De samenwerking tussen de betrokken overheidsinstanties op het terrein van CITES (Convention on International Trade in Endangered Species of wild fauna and flora) is nauw en kent korte lijnen.
Nederland werkt Europees en mondiaal intensief samen in het kader van CITES en het tegengaan van wildlifecrime. Als voorbeeld van een door Nederland gecoördineerde actie – ook gericht op transitzendingen – in het kader van CITES en het EU Action Plan against Wildlife Trafficking verwijs ik u graag naar de uitkomsten van de recente Operatie Pangolin.3
Deelt u de stelling van criminoloog Daan van Uhm2 dat criminele organisaties steeds vaker extra handelslijnen erbij nemen en nu dus naast bijvoorbeeld drugs ook steeds vaker handelen in beschermde diersoorten? Ziet u hierin reden meer aandacht en capaciteit te besteden aan het opsporen van de handel in beschermde diersoorten? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, in antwoord op vragen over het promotieonderzoek van de heer Van Uhm, laat het onderzoek zien dat binnen de illegale handel in wildlife – net als bij drugscriminaliteit – sprake is van georganiseerde, grensoverschrijdende misdaad.5 Die kennis is ook aanwezig bij de handhavingsautoriteiten, die hun aanpak en capaciteit daarop afstemmen.
Klopt het dat het natuur team van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) capaciteit heeft moeten afstaan? Is dat vanwege personeelstekorten bij andere teams van de NVWA? Wat zijn de consequenties daarvan voor het opsporen van de handel in beschermde dieren? Ziet u hierin reden meer aandacht en capaciteit te besteden aan het opsporen van de handel in beschermde diersoorten? Zo nee, waarom niet?
De capaciteit bij de NVWA voor inspecties op het gebied van de Wet natuurbescherming is niet gewijzigd.
Klopt het dat de overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde soorten wilde dieren en planten (CITES) regelgeving niet langer specifiek onderwezen wordt aan de Politieacademie? Klopt het dat het merendeel van de CITES specialisten, zowel bij de NVWA als bij de politie, de komende tien a vijftien jaar met pensioen gaat? Hoe gaat u dat verlies van kennis opvangen? Waarom wordt CITES handel niet langer onderwezen aan de Politieacademie? Ziet u hierin reden meer aandacht en capaciteit te besteden aan het opsporen van de handel in beschermde diersoorten? Zo nee, waarom niet?
Een deel van het personeel van de NVWA gaat in de genoemde periode met pensioen. De uitstroom van het personeel en de daarmee gepaard gaande kennisoverdracht zijn continue punten die de NVWA borgt binnen de organisatie. Binnen de mogelijkheden van het strategisch personeelsbeleid wordt nieuw personeel geworven dat na training ingewerkt kan worden.
Bij de Politieacademie is de laatste CITES-cursus aangeboden in 2012. De Politieacademie heeft besloten om de inhoud over te hevelen richting de leergang «Milieuagent» en de opleiding «Handhaving en opsporing in het kader van dierenwelzijn». De problematiek over internationale handel in bedreigde uitheemse dieren en planten komt in beide opleidingen aan de orde.
Klopt het dat overtredingen van de CITES regelgeving in het algemeen afgedaan worden met een bestuurlijke boete? Klopt het dat daarbij geen aantekening in het strafblad gemaakt wordt? Klopt het dat er daardoor geen zicht is te krijgen op veelplegers en criminele netwerken? Bent u bereid in de toekomst elke overtreding van de CITES regelgeving waarbij het vermoeden bestaat dat deze bedrijfsmatig is voor te leggen aan de officier van justitie in plaats van af te doen met een bestuurlijke boete?
De bestuurlijke boete is met de inwerkingtreding van de Wet Natuurbescherming per 1 januari 2017 als handhavingsinstrument geïntroduceerd voor de toepassing binnen de bestuursrechtelijke handhaving van CITES-overtredingen door de RVO.nl. Het gaat in zulke gevallen om kleine administratieve overtredingen. Op dit moment is dit instrument nog niet in de praktijk ingevoerd door de RVO.nl. Overtredingen van de CITES-regelgeving worden in het algemeen dus niet afgedaan met een bestuurlijke boete.
De gebruikte punitieve instrumenten voor overtredingen van CITES-regelgeving zijn:
Grotere opsporingsonderzoeken kunnen ook worden ingesteld door opsporingsinstanties in overleg met de officier van justitie.
De door een bestuursorgaan gebruikte reparatoire/bestuursrechtelijke instrumenten zijn de waarschuwing, de last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom. Met een last onder bestuursdwang kunnen voorwerpen in bewaring genomen worden op kosten van de overtreder.
Een bestuurlijke boete levert geen aantekening in de justitiële documentatie op. Een bestuurlijke strafbeschikking levert wel een aantekening in de justitiële documentatie op.
Er vindt op beleidsmatig, strategisch, tactisch en operationeel niveau structureel overleg plaats tussen alle handhavingspartners op het terrein van de CITES. In een aantal van deze gremia worden structureel signalen besproken die mogelijk aanleiding geven tot strafrechtelijk onderzoek. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat geen zicht is te krijgen op veelplegers en criminele netwerken.
Overtredingen van de CITES regelgeving waarbij het vermoeden bestaat dat deze bedrijfsmatig zijn worden nu al in beginsel besproken met de officier van justitie.
Hoe zijn de aangevoerde voorbeelden te rijmen met het voornemen uit het regeerakkoord dat de illegale import van beschermde dieren een halt toe moet worden geroepen? Hoe staat het met de uitvoering van dat voornemen?
De in bron 2 en 3 aangevoerde voorbeelden zijn voorbeelden van (lopende) strafrechtelijke onderzoeken die juist zijn ingesteld om de illegale import en handel in beschermde dieren te bestrijden.
De renovatie van het Binnenhof |
|
Jessica van Eijs (D66), Rob Jetten (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Gasloos bouwen? Prima, maar niet op het Binnenhof»?1
Is het waar dat u heeft aangegeven dat er geen ruimte is in het budget voor aanvullende duurzaamheidseisen?
Welke algemene normen hanteert de rijksdienst ten aanzien van verduurzaming?
Worden deze normen in de renovatie van het Binnenhof ook gehanteerd? Zo ja, is het dan, in het licht van de historische afspraken over het afbouwen van de gaswinning in Groningen, niet voor de hand liggend om in die normen mee te nemen dat moet worden geprobeerd bij renovaties of nieuwbouw het gebouw gasloos te laten functioneren? Zo nee, waarom niet?
Is er een kosten-batenanalyse gemaakt als het gaat om de aanleg van zonnepanelen en andere verduurzaamingsmaatregelen die, normaal gesproken binnen een overzienbare termijn, rendabel zijn? Zo ja, kunt u deze analyse, eventueel vertrouwelijk, delen met de Kamer?
Waarom is besloten het Binnenhof aangesloten te laten op het gas en geen gebruik te maken van alternatieve verwarmingsbronnen, zoals warmtepompen?
Is het niet voor de hand liggend om als rijksoverheid het goede voorbeeld te geven en bij nieuwbouw of renovatie zo snel mogelijk de afhankelijkheid van gas uit Groningen af te bouwen?
Is het waar dat uw woordvoerder heeft aangegeven dat zonnepanelen op leien daken «geen gezicht» zijn? Hoeveel procent van de daken die gerenoveerd worden is een leien dak?
Waarom is er niet besloten om zonnepanelen aan te leggen op de daken? Hoeveel vierkante meter van de daken van het te renoveren complex is geschikt (te maken) voor de aanleg van zonnepanelen? Hoeveel vierkante meter daarvan is onderdeel van niet-monumentale delen van het gebouw?
Welke Energie Prestatie Coëfficiënt-waarde (epc-waarde) wordt bereikt na afronding van de renovatie? Bent u bereid te onderzoeken welke aanvullende maatregelen nodig zijn om energieneutraliteit te bereiken?
Hoe passen deze plannen in een uiteindelijk energieneutraal Binnenhof?
De ondersteuning van nabestaanden van vliegramp MH17 bij de afwikkeling van schade |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met een brief van het bestuur van de Stichting Vliegramp MH17 d.d. 23 maart 2018 aan de nabestaanden van de vliegramp MH17?1
Ja.
Bent u bekend met de in deze brief beschreven situatie dat nabestaanden te maken hebben met uiteenlopende adviezen, dat eerst na een bemiddeling van de Algemeen Deken alle informatie voor hen beschikbaar kwam, dat zij benaderd worden door verschillende groepen van advocaten met uiteenlopende proposities?
Ja.
Deelt u de in de brief van het bestuur weergegeven uitspraak van professor Akkermans dat nabestaanden in een casus als deze emotioneel erg kwetsbaar kunnen zijn en dat dat risico’s met zich meebrengt bij het aangaan van een contract met een juridische dienstverlener?
In hun adviezen, die als bijlage zijn gevoegd bij de bedoelde brief van het bestuur van de Stichting Vliegramp MH17, geven advocaten van nabestaanden aan dat ten aanzien van eventueel te starten juridische procedures op veel aspecten nu nog onduidelijkheid en/of onzekerheid bestaat. In die zin onderschrijf ik de waarschuwing van professor Akkermans aan nabestaanden voor de emotionele impact van een juridisch traject dat nog zoveel onduidelijkheid en/of onzekerheid bevat.
Kunt u aangeven, zonder dat vraagsteller ter discussie stelt de eigen verantwoordelijkheid van nabestaanden om uiteindelijk een keuze te maken, welke rol de Nederlandse overheid kan vervullen bij het ondersteunen van nabestaanden van vliegramp MH17 voor zover het gaat om de civielrechtelijke afhandeling van schade? In hoeverre is het kabinet bereid en in staat om hierin nabestaanden met raad en daad terzijde te staan?
Nabestaanden van de slachtoffers van het neerhalen van vlucht MH17 moeten inderdaad hun eigen keuzes maken over juridische procedures ten aanzien van claims op individuele daders, financiers en overheden. Gezien de complexiteit van de materie begrijp ik dat er behoefte kan bestaan aan advies. Gelet op de bestaande onduidelijkheden en onzekerheden is het echter op dit moment niet goed mogelijk om nabestaanden met eenduidige raad en daad terzijde te staan. Waarheidsvinding in een strafrechtelijke procedure kan meer duidelijkheid verschaffen ten aanzien van bijvoorbeeld de mate van betrokkenheid van individuele verdachten. Een rechterlijke uitspraak kan de keuzes van nabestaanden voor eventueel te starten juridische procedures vereenvoudigen.
Is het mogelijk van overheidswege een kennis- en adviespunt in te richten waar nabestaanden onafhankelijk advies kunnen inwinnen waar zij, ook in emotionele zin, begeleid worden? Kan Slachtofferhulp Nederland (SHN) hierin een rol vervullen?
Indien nabestaanden behoefte hebben aan emotionele ondersteuning, kunnen zij een beroep doen op Slachtofferhulp Nederland. Over de juridische procedures heeft de stichting Vliegramp MH17 de nabestaanden inmiddels geïnformeerd. Voor nader advies over deze procedures verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het thans binnen de advocatuur lopende experiment resultaat-gerelateerd belonen «no cure no pay» zich niet leent voor toepassing in de MH17-casus? Mocht u van mening zijn dat er wel een plaats is voor «no cure no pay», bent u dan bereid hier in nauw overleg met de stichting Vliegramp MH17 een apart kader voor te ontwikkelen, dat recht doet aan de materiële en de immateriële belangen van nabestaanden?
De Verordening op de advocatuur geeft nabestaanden van de slachtoffers van het neerhalen van vlucht MH17 de mogelijkheid om met advocaten afspraken te maken op basis van resultaatgericht belonen (oftewel no-cure-no-pay).
In deze verordening zijn waarborgen opgenomen om ervoor te zorgen dat redelijkheid van de declaratie het uitgangspunt blijft voor elke vorm van beloning. Voorts stelt de verordening onder meer uitdrukkelijke eisen aan de schriftelijke opdrachtbevestiging aan de advocaat. De advocaat dient de cliënt te informeren over alle mogelijkheden en vast te leggen waarom de zaak op basis van resultaat gericht belonen kan worden aangenomen. Indien cliënten hierover twijfel of klachten hebben kunnen zij de lokale deken als toezichthouder betrekken.
Gelet op het feit dat in voornoemde verordening strenge voorwaarden verbonden zijn aan resultaatgericht belonen en dit aan de toezicht van de deken onderworpen is, zie ik geen aanleiding de nabestaanden van de slachtoffers van het neerhalen van vlucht MH17 de mogelijkheid van het verkrijgen van rechtshulp in het kader van het experiment op grond van resultaatgerichte beloning te onthouden.
Het bericht ‘Risico op instorten bij zeker honderd bruggen en viaducten door achterstallig onderhoud’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Risico op instorten bij zeker honderd bruggen en viaducten door achterstallig onderhoud»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving van zowel NH Nieuws als EenVandaag?
Ik deel de conclusie dat er sprake zou zijn van instortingsgevaar voor bruggen en viaducten in beheer van het Rijk niet. Zie voor nadere toelichting het antwoord op vraag 3 en ook de brief met de algemene reactie op de berichtgeving zoals ik die parallel met de antwoorden op deze vragen aan de Kamer heb gezonden.
Sinds wanneer is het bij u bekend dat er honderden bruggen en viaducten door achterstallig onderhoud risico lopen op instorten?
Er is geen sprake van instortingsgevaar bij bruggen en viaducten. Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van alle bruggen en viaducten. die behoren tot het hoofd(vaar)wegennet. Om deze taken goed uit te kunnen voeren worden alle objecten periodiek geïnspecteerd. Van iedere controle wordt een rapport opgesteld. Naar aanleiding van een verzoek op basis van de wet Openbaarheid van bestuur hebben NH-Nieuws en EenVandaag in totaal 212 onderhoudsrapporten van objecten in Noord-Holland ter beschikking gekregen. NH-Nieuws en EenVandaag hebben vervolgens 14 voorbeelden genoemd van objecten in Noord-Holland waar sprake zou zijn van onacceptabele risico’s. Rijkswaterstaat heeft de bevindingen van NH-Nieuws en EenVandaag ten aanzien van deze 14 objecten geanalyseerd. Daaruit is gebleken dat door reeds genomen passende maatregelen gericht op de genoemde onacceptabele risico’s, deze zijn weggenomen en dat er geen sprake is van instortingsgevaar of een andere voor de (vaar)weggebruikers onveilige situatie.
Ik wil wel benadrukken dat incidenten nooit volledig zijn uit te sluiten en zeker niet bij infrastructuur die het einde van de levensduur heeft bereikt. Rijkswaterstaat doet er alles aan om risico’s te beheersen en onderneemt altijd actie als uit de inspecties blijkt dat de veiligheid van de (vaar)weggebruikers in het geding is.
Hoe ernstig is de situatie met betrekking tot het instortingsgevaar van honderden bruggen en viaducten?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat wordt er momenteel gedaan om eventueel instortingsgevaar te voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 3.
In hoeverre is er een relatie met het recente programma «verjongen, vernieuwen en verduurzamen» en uw kamerbrief van 17 januari jl. om flink te investeren in onderhoud van bruggen, viaducten en tunnels?2 Waar zitten de eventuele verschillen en worden die ook aangepakt?
Er is een directe relatie met mijn brief van 17 januari 2018 waarin ik het belang heb onderstreept om de bestaande infrastructuur te verjongen, te vernieuwen en te verduurzamen. Veel objecten zijn in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw gebouwd. Om de veiligheid en het presteren van de infrastructuur blijvend op peil te houden moeten we de infrastructuur structureel monitoren en in stand houden. Dat biedt mogelijkheden om onze infrastructuur te verjongen, te vernieuwen en te verduurzamen. Bij het in stand houden van de infrastructuur speelt het programma Vervanging en Renovatie, naast het reguliere onderhoud, een belangrijke rol. Als gevolg van de toenemende leeftijd van de infrastructuur en het intensiever en zwaarder gebruik, neemt de omvang van het vervanging en renovatie programma toe. De gemiddelde jaarlijkse uitgaven voor vervanging en renovatie zullen, zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 17 januari 2018, navenant toenemen.
Kunt u een inschatting maken van het benodigde bedrag om deze bruggen, tunnels en viaducten tot een veilig en toekomstbestendig niveau te brengen?
Voor de benodigde budgetten verwijs ik u naar de instandhoudingsbijlage bij de begroting van het Infrastructuurfonds 2018 en naar de reservering voor het programma Vervanging & Renovatie eveneens opgenomen in de begroting van het Infrastructuurfonds 2018 en nader gedetailleerd in de MIRT-bladen voor dit programma. Zoals ik in het antwoord op vraag 6 heb aangegeven groeit het voor het programma Vervanging en Renovatie beschikbare budget mee met de opgave binnen dit programma.
Hoe wordt de Kamer verder geïnformeerd over de bevindingen van EenVandaag en het NH Nieuws en kan de Kamer de antwoorden voor het algemeen overleg MIRT op 21 juni 2018 ontvangen?
Ik verwacht u met deze antwoorden en brief met de algemene reactie op de bevindingen van EenVandaag en NH-Nieuws voldoende te hebben geïnformeerd.
Late betalingen door en marktmacht van Nederlandse supermarkten |
|
Jaco Geurts (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Leveranciers draaien op voor groei supermarkten»?1
Ja.
Kunt u beamen dat Nederlandse supermarkten steeds later uitbetalen, zoals uit het onderzoek van Het Financieele Dagblad blijkt? Zo ja, vindt u ook dat dit onwenselijk is en gaat u daar wat aan doen? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat bedrijven, en met name het mkb, op tijd betaald worden. Daarom zijn diverse maatregelen genomen om dit te bevorderen, waaronder de Wet uiterste betaaltermijn van 60 dagen voor grote ondernemingen. Met deze wet wordt beoogd dat grote ondernemingen hun facturen binnen een redelijke termijn zullen voldoen, met als maximum 60 dagen. Supermarkten vallen onder de definitie van grote bedrijven. Deze wet zal in 2019 worden geëvalueerd, en kan eventueel worden aangescherpt wanneer verslechtering van betaalgedrag blijkt.
Daarnaast ondersteun ik Betaalme.nu, opgericht in 2015 vanuit het bedrijfsleven. Betaalme.nu streeft naar een norm van maximaal 30 dagen betaaltermijn voor mkb-leveranciers. Ik zou het toejuichen wanneer meer supermarkten en andere bedrijven zich aansluiten bij dit initiatief. Ten slotte is op 12 april jl. een Commissievoorstel voor een richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen gepubliceerd, waarin een betaaltermijn langer dan 30 dagen in die keten voor bederfelijke voedingsproducten verboden wordt. Ik zie hierin een goed aanknopingspunt om te zorgen dat met name de kleinere ondernemers, zoals primaire producenten, op tijd betaald worden. Uw Kamer zal zoals gebruikelijk in een BNC-fiche worden geïnformeerd over het kabinetsstandpunt ten aanzien van de verdere inhoud van dit voorstel.
Kunt u toelichten of het de retail is toegestaan om pas na 60 of zelfs 75 dagen uit te betalen? Wat kan hiertegen gedaan worden?
De betalingstermijnen bij overeenkomsten tussen bedrijven zijn wettelijk vastgelegd. Richtlijn 2011/7/EU vereist dat facturen die bedrijven naar elkaar sturen in beginsel binnen 60 dagen worden betaald; dit geldt uiteraard ook voor de retailbranche. Een betalingstermijn van langer dan 60 dagen is alleen toegestaan als aangetoond kan worden dat dit voor geen van beide partijen nadelig is. De Wet uiterste betaaltermijn regelt dat grote ondernemingen per definitie geen langere betalingstermijn dan 60 dagen overeen kunnen komen met het mkb en zelfstandig ondernemers als leveranciers of dienstverleners. Indien een overeenkomst alsnog een betalingstermijnen van langer dan 60 dagen bevat, is de overeengekomen termijn nietig en geldt in plaats daarvan de standaardtermijn van 30 dagen. Ingeval de factuur niet of te laat wordt betaald, kan een standaardvergoeding voor incassokosten worden gevraagd. Daarnaast kan ook een wettelijke rente worden gevraagd.
Hoe kijkt u aan tegen het bericht dat de Europese Commissie met het voorstel komt om een langere betaaltermijn dan 30 dagen te verbieden bij versproducten in de voedselbranche?2
Zoals gebruikelijk zal uw Kamer in een BNC-fiche worden geïnformeerd over het kabinetsstandpunt ten aanzien van het voorstel van de Europese Commissie. Daarnaast informeer ik u, samen met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, voor de zomer over een breder pakket aan maatregelen om de positie van de boer in de keten te versterken.
Klopt het dat supermarkten regelingen aanbieden waarbij hun bank de betaling voorschiet? Zo ja, wordt dit aangepakt met het medio 2016 aan de Kamer toegezegde verpandingsverbod?
Supermarkten bieden regelingen aan omdat zij vaak kredietwaardiger zijn dan hun (kleine) leveranciers. Daarom stellen supermarkten soms hun bancaire kredietlijnen ter beschikking aan hun leveranciers. Hierdoor kunnen leveranciers, wanneer zij hier zelf mee instemmen, de betreffende facturen verkopen aan de bank van de supermarkten, ontvangen de mkb-leveranciers eerder hun geld en verlagen de leveranciers hun crediteurenrisico. Hierdoor verlagen de financieringskosten van de gehele keten, wordt die keten meer liquide en financieel sterker. Onder gunstige voorwaarden (rentepercentages) is dit aantrekkelijk voor zowel de supermarkten, hun leveranciers en consumenten.
Bovendien worden leveranciers, door de voorgenomen opheffing van contractuele niet-verpandings- en onoverdraagbaarheidsbedingen, beter in staat gesteld om hun facturen in te zetten voor financieringsdoeleinden, bijvoorbeeld door overdracht aan een factoringbedrijf.
Kunt u aangeven wanneer het wetswijzigingsvoorstel voor het invoeren van een verpandingsverbod aan de Kamer wordt gestuurd?
Een voorontwerp gaat deze zomer in consultatie. Het streven is om het wetsvoorstel nog dit jaar bij uw Kamer in te dienen.
Wat zijn volgens u de achterliggende reden van het steeds later betalen door Nederlandse supermarkten?
Het is niet aan mij om te speculeren over wat de achterliggende reden van het handelen van supermarkten is. Er zijn al diverse maatregelen getroffen om tijdige betaling van facturen te stimuleren, waaronder de hierboven genoemde Wet uiterste betaaltermijn van 60 dagen voor grote ondernemingen en het initiatief Betaalme.nu. Echter, omdat er in de voedselvoorzieningsketen een beperkt aantal supermarkten en voedselverwerkers actief is en een groot aantal primaire producenten, heb ik extra aandacht voor de mogelijke afhankelijkheidsrelaties in deze keten. Het Commissievoorstel voor een richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen biedt aanknopingspunten om te zorgen dat met name kleinere ondernemers in deze keten op tijd betaald worden.
Is dit het gevolg van de toenemende verticale marktmacht van supermarkten?
Zie antwoord vraag 7.
Is er volgens u sprake van een algemene toename van marktmacht, zoals gesteld door Jan de Loecker en Jan Eeckhout in het artikel «The Rise of Market Power and the Macroeconomic Implications»?3
Het artikel van Eeckhout en De Loecker maakt gebruik van micro-data over Amerikaanse bedrijven. Daarmee analyseren zij trends in de marges van bedrijven in het Amerikaanse bedrijfsleven. Deze marges zijn het percentage waarmee de prijs van een product de marginale kosten overstijgt.
Eeckhout en De Loecker bevinden dat marges in de VS sinds 1980 steeds sterker zijn gaan stijgen, met name na de economische crises van 2000 en 2007. Daarom concluderen zij dat marktmacht in de Verenigde Staten is toegenomen.
De auteurs vinden in dit gegeven een verklaring voor een aantal macro-economische trends die in de Verenigde Staten zijn waargenomen. Volgens hen verklaart de toegenomen marktmacht de afname van zowel de arbeidsparticipatie, arbeidsmobiliteit en reële lonen als de afgenomen groei van het Amerikaanse bbp sinds de recessie. Ik kan niet beoordelen of het geschetste causale verband tussen de groei van marges (als indicatie voor marktmacht) en afname van arbeidsparticipatie, arbeidsmobiliteit en reële lonen van dit Amerikaanse onderzoek zich laat vertalen naar Nederland, waar andere randvoorwaarden gelden. Wel is het zo dat zowel in het Nederlandse als in het Amerikaanse stelsel mededingingsregelgeving is ingesteld om de excessen van te grote marktmacht tegen te gaan. Zo is het misbruik van een economische machtspositie verboden en worden grote voorgenomen fusies en overnames getoetst op mededingingsrechtelijke gevolgen.
Kunt u een reactie geven op dit artikel en specifiek op de geschetste gevolgen van de toename van marktmacht?
Zie antwoord vraag 9.
Is er vergelijkbaar onderzoek beschikbaar naar de toename van inkoopmacht en de gevolgen daarvan in Nederland?
De methode die Eeckhout en De Loecker gebruiken voor het schatten van marges is toegepast op data over Europese bedrijven in een artikel van Weche en Wambach uit 20184. Het onderzoek betreft de marges van Europese bedrijven uit alle sectoren. Uit hun analyse blijkt dat er in Europa een scherpe afname van marges plaatsvond tijdens crisisjaren 2008–2009. Na de crisis, vanaf 2012–2013, zijn deze geleidelijk weer toegenomen. In tegenstelling tot de Verenigde Staten hebben marges in de Europese Unie hun pre-crisisniveau nog niet bereikt. In sommige lidstaten namen de marges gemiddeld genomen toe, in andere namen ze af. Het artikel geeft geen resultaten die specifiek over Nederland gaan. Wel wordt duidelijk dat de ontwikkelingen van marges in de EU afwijken van die in de VS, waardoor conclusies op basis van Amerikaanse data niet zonder meer overgenomen kunnen worden in de Europese context.
Vormt de toename van marktmacht een bedreiging voor een gezonde mededinging? Zo ja, bent u bereid de toename van marktmacht verder in beeld te brengen?
Bij gezonde mededinging concurreren bedrijven om de gunst van de consument met lagere prijzen of betere producten. Producenten worden er zo toe bewogen om efficiënter te produceren of nieuwe producten aan te bieden. Wanneer een bedrijf een hoog marktaandeel heeft, kan dit een indicatie zijn van een economische machtspositie. Indien hier sprake van is, ziet de Autoriteit Consument en Markt (ACM) er op basis van de Mededingingswet op toe dat daar geen misbruik van wordt gemaakt. De ACM bekijkt als onafhankelijke toezichthouder per geval of interventie nodig is. Hier ligt echter steeds een grondige analyse aan ten grondslag met een nauwkeurige marktafbakening per product. Een algemene studie naar toename van marktmacht zou een veelvoud van deze analyses vergen. Ik vertrouw erop dat de ACM in haar prioriteringsbeleid de juiste keuzes maakt.
In de voedselvoorzieningsketen bestaat een hoge concentratie van supermarkten, is een beperkt aantal verwerkers actief en opereren veel primaire producenten. De vele individuele boeren zijn veelal prijsnemers en hebben daarmee soms een kwetsbare positie op de markt. Als gezegd heeft het kabinet om die reden extra aandacht voor mogelijke afhankelijkheidsrelaties in deze keten. Voor de zomer informeer ik u samen met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, over een pakket aan maatregelen om de positie van de boer in de keten te versterken.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de marktmacht in de retail waarbij onder andere wordt gekeken naar de omzetontwikkeling in de afgelopen tien jaar van A-merken, B-merken en huismerken van supermarkten?
In Nederland is tweemaal (in 20095 en 20146) in opdracht van de ACM onderzoek uitgevoerd naar de prijsvorming in verschillende schakels van de agroketen. Als er voldoende concrete aanwijzingen zijn dat hernieuwd onderzoek noodzakelijk is, dan heeft de ACM op basis van de Mededingingswet de bevoegdheid om dit te doen.
Het bericht ‘Energy Hogs: Can World’s Huge Data Centers Be Made More Efficient?’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Energy Hogs: Can World’s Huge Data Centers Be Made More Efficient?» waaruit blijkt dat datacenters verantwoordelijk zijn voor 2 procent van het totale elektriciteitsverbruik en dat datacenters ongeveer evenveel CO2 uitstoten als de luchtvaartindustrie?1 Zo ja, wat is uw oordeel over dit bericht?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit artikel. Het artikel gaat in op relevante zaken, zoals de groei in de ICT-sector die gepaard gaat met een groeiend energiegebruik, een hiermee gepaard gaande CO2-uitstoot en de mogelijkheden voor restwarmte. Ik merk wel op dat datacenters, in tegenstelling tot de luchtvaart, elektriciteit gebruiken en niet zelf CO2 uitstoten. De eventuele CO2-uitstoot vindt plaats bij het opwekken van de benodigde elektriciteit. De elektriciteitsmarkt moet verder verduurzamen en dit wordt besproken bij de elektriciteitstafel als onderdeel van het Klimaatakkoord.
Deelt u de mening dat de CO2-uitstoot van datacenters in Nederland beperkt moet worden, onder andere met het oog op de sterke toename van dataverkeer?
Het kabinet stelt de afspraken uit het Klimaatverdrag van Parijs centraal en streeft naar een broeikasgasreductieopgave van 49% in 2030. In Europees verband zet het kabinet zich in voor een verhoging van het broeikasgasreductiedoel naar 55%. Om deze doelen te bereiken zal de uitstoot van broeikasgassen in alle sectoren in Nederland drastisch moeten worden verminderd. Hoewel de CO2-uitstoot dus zo veel mogelijk beperkt moet worden, is er, zoals reeds aangegeven, bij datacenters voornamelijk sprake van een indirecte CO2-uitstoot.
Bent u bekend met het feit dat het grootste gedeelte van al het dataverkeer video is? Deelt u de mening dat het ongewenst is dat een grote speler op dit gebied, Netflix, niet transparant is over haar energiegebruik? Bent u bereid met Netflix in gesprek te gaan hierover en aan te dringen op meer transparantie? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met dit feit. Weinig transparantie over energiegebruik bij grote spelers is inderdaad niet gewenst, echter het energiegebruik vindt plaats bij datacenters. Datacenters zijn over het algemeen bewust bezig met hun energiegebruik, omdat energie hun voornaamste procesinput is. Het Nederlandse beleid zet zich in op het stimuleren van energie-efficiënte processen, ook in datacenters. In het convenant MeerJarenAfspraak energie-efficiëntie voor niet-ETS-bedrijven (MJA3), zijn afspraken gemaakt over energie-efficiëntie in verschillende sectoren als geheel, ook in de ICT-sector. Het energiebesparingsbeleid richt zich niet op één specifieke activiteit, maar op het efficiënter en energiezuiniger maken van processen in datacenters. De overheid overlegt binnen de convenantstructuur regelmatig met de betrokken branches. Dit heeft positieve effecten op energiegebruik voor zover het de Netflix-activiteiten bij datacenters in Nederland betreft.
Deelt u de mening dat datacenters gebruik zouden moeten maken van duurzame energie voor het draaien van processors en voor het koelen van de servers en gebouwen? Zo ja, op welke wijze stimuleert u dit?
Inderdaad is duurzame energie een manier om onze CO2-reductiedoelstelling te halen. Binnen het bij vraag drie genoemde MJA3-convenant stimuleert de overheid ook duurzame energie. Als onderdeel van het convenant maken bedrijven plannen voor een periode van vier jaar. Het vergroten van het aandeel duurzame energie is een onderdeel van deze Energie-Efficiëntie Plannen (EEP). Uit de sectorrapportages van het MJA3-convenant blijkt dat de inzet van duurzame energie in 2016 78% van het totaal energieverbruik van de sector bedroeg.
Welk percentage van het totale potentieel aan restwarmte afkomstig van datacenters wordt op dit moment nuttig gebruikt? Op welke manieren stimuleert u het nuttige hergebruik van de restwarmte afkomstig van datacenters?
Het benutten van restwarmte gebeurt nu slechts op kleine schaal. Hoewel restwarmte van datacenters grote kansen biedt voor lage temperatuur warmtenetten, is het bij elkaar brengen van vraag en aanbod een uitdaging. Er moet een potentiele afnemer in de buurt zitten van een datacenter met restwarmtepotentieel. Daarnaast is niet alle restwarmte van datacenters eenvoudig af te vangen en te hergebruiken. Een percentage van het totale potentieel dat nuttig gebruikt wordt, is niet in beeld gebracht. De branchevereniging NL-ICT en de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) hebben binnen het MJA3-convenant wel verschillende onderzoeken gedaan naar het benutten van restwarmte. Daarnaast bekijkt RVO.nl momenteel of de vrijkomende restwarmte in kaart gebracht kan worden. In de in vraag 5 genoemde EEP’s uit de ICT-sector voor de periode 2017 tot 2020 zijn twee zekere en voorwaardelijke restwarmte-uitwisselingsprojecten en 13 onzekere restwarmteprojecten opgenomen.
Bent u bekend met de «Power Use Effectiveness»-index (PUE)? Zo ja, deelt u de mening dat de PUE van de servers in datacenters zo dicht mogelijk de 1.0 moet benaderen? Wat zijn de ontwikkelingen op dit gebied en hoe stimuleert u een zo hoog mogelijke efficiëntie van energiegebruik?
Zie voor het antwoord op de vraag hoe ik een zo hoog mogelijk efficiëntie van energiegebruik stimuleer, ook het antwoord op de vorige vragen. Verder ben ik inderdaad bekend met de Power Use Effectiveness-index (PUE). Hoe dichter PUE bij 1.0 zit, hoe minder energie er voor koeling gebruikt wordt. Bij restwarmtebenutting wordt koude teruggeleverd en dit helpt een datacenter dus de PUE omlaag te krijgen. Een aantal MJA-bedrijven hanteert de PUE als prestatie-indicator. Deze index zegt echter niets over het efficiënt benutten van de energie in een datacenter. Een server staat aan, maar de index neemt niet mee of de server ook gebruikt wordt.
Het stranden van levende, grote walvisachtigen en de nieuwe leidraad waarmee gestrande, grote walvissen mogelijk in gevangenschap terechtkomen ten behoeve van onderzoek en educatie |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht van de Wageningen Universiteit over de mogelijke oorzaken van strandingen van walvissen?1
Ja.
Kunt u aangeven welke onderzoeken er lopen of welke onderzoeken gepland staan naar de oorzaak van strandingen van levende, grote walvisachtigen?
Er loopt pathologisch onderzoek van overleden gestrande potvissen. Dit onderzoek geeft informatie over hun voedsel en wellicht over de doodsoorzaak, en wordt gedaan door Wageningen Marine Research (WMR) en de Universiteit Utrecht (UU).
WMR doet sinds 2016 ook onderzoek naar de herkomst van potvissen, door de staarten van potvissen die gestrand zijn te vergelijken met levende dieren.
Deelt u de mening dat grote walvissen niet in gevangenschap gehouden kunnen worden? Zo ja, bent u bereid de optie voor de permanente opvang voor walvissen uit de nieuwe leidraad te halen? Zo nee, kunt u aangeven waarom u van mening bent dat grote walvisachtigen in gevangenschap gehouden kunnen worden?2
De leidraad is specifiek opgesteld voor strandingen van levende grote walvisachtigen en heeft betrekking op een stranding van een levende baleinwalvis (ongeacht de grootte) en een stranding van een tandwalvis groter dan 3 meter.
Dit onderscheid is gemaakt omdat terugbrengen van het dier meer kans van slagen heeft bij tandwalvissen en dolfijnen dan bij baleinwalvissen. Zo stranden baleinwalvissen (zowel volwassenen als jongen) meestal alleen als ze ziek of ernstig gewond zijn. Pogingen om deze zware dieren te verplaatsen of naar zee te verslepen veroorzaken stress en kunnen leiden tot weefselschade en verdere/ernstigere verwonding van de walvis.
Dit onderscheid is overigens ook al gemaakt in eerdere versies van de leidraad en betreft dus geen wijziging.
Ik deel de mening dat baleinwalvissen en walvissen groter dan 5 meter niet in gevangenschap kunnen worden gehouden. In de leidraad staat daarom bij scenario 2 op pagina 16 «Tijdelijke opvang, daarna terug in zee» en ook dat «tijdelijke opvang van een baleinwalvis, van een tandwalvis groter dan 5 meter en van een diepzee spitssnuitdolfijn niet mogelijk is».
Levende strandingen van dolfijnen of kleinere tandwalvissen (ook tussen 3 en 5 meter) gebeuren wel en zij kunnen opgevangen worden voor rehabilitatie, in het geval dat zij niet direct terug kunnen worden gebracht in zee. Hiervoor gelden wel strikte voorwaarden, zoals benoemd in de leidraad, bijvoorbeeld dat deskundige veterinaire zorg aanwezig is en er passende faciliteiten beschikbaar zijn.
Kunt u opsommen welke faciliteiten er in Nederland bestaan die geschikt zijn voor het permanent houden van grote walvisachtigen?
In Nederland bestaan geen faciliteiten die geschikt zijn voor het permanent houden van baleinwalvissen of tandwalvissen groter dan 5 meter.
Kunt u aangeven wat voor onderzoeken, zoals verwoord in de leidraad, toegepast kunnen worden bij grote walvisachtigen in gevangenschap en waar, wat u betreft, de grens ligt met het gebruiken van walvisachtigen ter vermaak van mensen? Zo nee, waarom niet?
Onderzoek aan dieren in gevangenschap levert waardevolle informatie op, die ons kan ondersteunen in de bescherming van de dieren. Als het gaat over tandwalvissen kleiner dan 5 meter, dan kan het bijvoorbeeld gaan over onderzoek hoe dieren op geluid reageren. Dit is belangrijk in verband met menselijke activiteiten op zee, zoals heien bij de bouw van windparken, seismisch onderzoek of explosies van gevonden munitie. Onderzoek kan ook over hun gedrag, communicatie, fysiologie of intelligentie gaan.
Onder educatie versta ik bijvoorbeeld het publiek informeren over bedreigingen, en wat iedereen kan doen voor bescherming.
De grens met het gebruiken van walvisachtigen ter vermaak dan wel onderzoek of educatie kan niet worden aangeduid. Walvisachtigen die gehouden worden in dierentuinen vallen onder dezelfde wetgeving als overige dierentuindieren. Een van de voorschriften daarbij is dat dierentuinen de gehouden soorten dienen te gebruiken voor educatie en/of onderzoek en/of natuurbehoud.
Kunt u aangeven wat u verstaat onder educatie, zoals verwoord in het leidraad, en waar de grens ligt met het gebruiken van walvisachtigen ter vermaak van mensen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat wetenschap, educatie of louter vermaak geen redenen zijn om walvisachtigen in gevangenschap te houden, gezien het feit dat het dierenwelzijn automatisch in het geding komt doordat walvisachtigen in gevangenschap hun natuurlijke gedrag niet kunnen uitoefenen?
Nee. Een instelling dient te beschikken over een dierentuinvergunning op grond van de Wet dieren om een dierentuin te mogen exploiteren. Om de dierentuinvergunning te verkrijgen dient de dierentuin aan diverse voorschriften te voldoen, waaronder de voorschriften op het gebied van dierenwelzijn. Het welzijn van dierentuindieren wordt gecontroleerd tijdens reguliere inspecties en als het vermoeden bestaat dat het welzijn niet op orde is.
Kunt u aangeven welke dierenwelzijnscriteria en -eisen zijn gesteld aan onderzoeken en educatie, zoals verwoord in het nieuwe leidraad?
Voor onderzoek aan walvisachtigen gelden dezelfde criteria als voor onderzoek aan alle diersoorten. Als het onderzoek meer ongerief veroorzaakt dan het kundig inbrengen van een naald, dan valt dit onderzoek onder de Wet op de dierproeven en moet aan alle regels en voorwaarden die in deze wet worden gesteld worden voldaan. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 7.
Kunt u aangeven welke nieuwe inzichten uit de evaluatie van het vorige protocol zijn gekomen en hoe deze zijn verwerkt in de nieuwe herziening?
De leidraad is korter en bondiger geworden en processen zijn duidelijker beschreven naar aanleiding van ervaringen met de geëvalueerde strandingen. Er is een alinea toegevoegd over de Wet op de strandvonderij (blz. 6). Dit om de verantwoordelijkheid van de burgemeester inzichtelijk te maken. Een belangrijke wijziging in de Leidraad is de aanstelling van een vaste Stranding Coördinator (SC) van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). De daarmee verbeterde bereikbaarheid in samenwerking met het Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing levert een goede dekking op met betrekking tot informatie over (dreigende) strandingen. Met de vernieuwde leidraad zijn met Rijkswaterstaat en de onderzoeksinstituten (WMR/ Naturalis/UU) goede procesafspraken gemaakt over de werkwijze bij een daadwerkelijke stranding. Die afspraken hebben zich in de praktijk bewezen bij de stranding van een potvis op 1 december 2017 te Domburg.
Erkent u dat de verschillende verantwoordelijkheden van meerdere ministeries ten aanzien van de communicatie en coördinatie verwarring en onduidelijkheid kan scheppen en dat dit voor knelpunten kan zorgen in de praktische uitvoering?
Nee. Zoals in mijn antwoord op vraag 9 aangegeven, hebben de afspraken uit de nieuwe leidraad zich op 1 december 2017 bewezen in Domburg. De communicatielijnen met Rijkswaterstaat en de onderzoeksinstituten en andere relevante belanghebbenden, zoals de burgemeester (in dit geval de ambtenaar Openbare orde en Veiligheid), zijn kort en efficiënt. Deze recente ervaring toont aan dat de verschillende verantwoordelijkheden door goede procesafspraken naar aanleiding van de vernieuwde leidraad in de dagelijkse praktijk op dat moment niet tot verwarring en onduidelijkheid hebben geleid.
Bent u bereid om de verantwoordelijkheid voor het gehele proces bij uw Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit te leggen en de taken duidelijk af te bakenen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie mijn antwoord op vraag 10. Vanuit de bevoegdheidsverdeling tussen de ministeries zijn er goede afspraken gemaakt over de samenwerking, die niet leiden tot onduidelijkheid.
Kunt u aangeven waarom de in december 2017 gepubliceerde leidraad een naamswijziging heeft ondergaan ten opzichte van het eerdere protocol en welke gevolgen deze de naamswijziging heeft voor de status en afdwingbaarheid van het document?
Alleen de eerste versie heette protocol. De vorige versie uit 2013 werd ook leidraad genoemd, omdat dat dat beter aansloot bij de praktijk. In de leidraad is opgenomen dat elke stranding geëvalueerd wordt, wat zo nodig tot aanpassing van de leidraad en de daarin opgenomen afspraken over samenwerking kan leiden. De naamswijziging heeft verder geen gevolgen voor de status van het document.
Bent u bereid om de leidraad juridisch bindend te maken? Zo ja, op welke wijze en welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zijn alle relevante partijen tevreden met de afspraken die zijn gemaakt en vastgelegd in de Leidraad en het feit dat LNV nu een vaste Strandingcoördinator heeft aangesteld. Ik zie daarmee geen noodzaak om de leidraad verder juridisch bindend te maken.