Het bericht 'Agent kan fluiten naar feest' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Agent kan fluiten naar feest»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze kwestie wel heel erg zuur is voor de betrokkene vanwege het feit dat hij op vijf werkdagen na maar liefst 50 jaar in dienst van de politie is geweest? Zo nee, waarom niet?
Zoals u bekend is kan ik niet ingaan op individuele zaken. Toch wil ik graag benadrukken dat ik de jarenlange inzet voor onze samenleving en de loyaliteit van deze betrokkene voor de politieorganisatie zeer waardeer. De betrokkene is bijna 50 jaar in dienst geweest van de politie. Ik vind een dergelijk lang dienstverband indrukwekkend.
De politie kent een Handreiking bijzondere gebeurtenissen. Aan de hand van deze handreiking kan een leidinggevende bij een afscheid vanwege pensionering zorgen voor bloemen en een keuzecadeau. Daarnaast wordt naar de keuze van de medewerker een receptie of diner aangeboden. De politie heeft mij erover geïnformeerd dat de handreiking is toegepast bij het afscheid van deze betrokkene.
De politie heeft mij ook laten weten dat medewerkers die de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken met ontslag gaan. Zij heeft aangegeven de beleidslijn te hanteren dat medewerkers alleen langer kunnen doorwerken na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd wanneer het dienstbelang dit vereist. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een medewerker onmisbaar is voor de politieorganisatie en een heel specifieke deskundigheid bezit terwijl er nog geen opvolger is. Een ander geval waarin het dienstbelang vereist dat een politieambtenaar langer doorwerkt, is het geval waarin hij een laatste fase van een project moet afronden en het niet opportuun is om een nieuwe collega op het project te zetten. De korpschef heeft mij ervan verzekerd alle aspecten in deze zaak te hebben afgewogen.
Welke regels staan in de weg aan de wens van de betrokkene om het jubileum wel te behalen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een poging te doen de wens van de betrokkene om zijn jubileum wel te halen, te vervullen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Indien dit (juridisch) niet mogelijk is, bent u dan bereid om de betrokkene op zijn minst een flinke bos bloemen te sturen als dank voor zijn dienstverband van 49 jaar en 360 dagen?
Zie antwoord vraag 2.
Huurtoeslag voor mensen die beschermd wonen of huren via een instelling |
|
Sandra Beckerman |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Waarom staat op de site van de Belastingdienst bij het jaar 2016 expliciet aangegeven: «Bij tijdelijke woonruimte krijgt u geen huurtoeslag. Bijvoorbeeld als u in een opvang voor daklozen of in een blijf-van-mijn-lijfhuis woont» en zijn deze zinnen niet meer opgenomen bij de voorwaarden op diezelfde site voor de jaren 2017 en 2018?1 2 3 4
Ook voor de jaren 2017 en 2018 zijn deze voorwaarden expliciet opgenomen op de site van de Belastingdienst en zijn te vinden op de pagina «Voor welke woningen krijg ik geen huurtoeslag». Voor het jaar 2016 zijn deze voorwaarden opgenomen op de pagina «Voorwaarden voor huurtoeslag in 2016».
Heeft het verwijderen van de zinnen te maken met de uitspraak uit december 2015 van de Raad van State, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, dat huurtoeslag wel gegeven moet worden aan een cliënt die een appartement huurt via een zorginstelling waar begeleiding bij zelfstandig wonen bijzit? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Zie antwoord vraag 1.
Wat heeft het toenmalige kabinet concreet gedaan met de uitspraak van de Raad van State? Hoeveel cliënten, die in een traject naar volledig zelfstandig wonen zitten, hebben naar aanleiding van de uitspraak, huurtoeslag gekregen omdat «gekeken moet worden naar de aard van het gehuurde zelf en naar de aard van het gebruik»?6
De uitspraak van de Raad van State (RvS) heeft ertoe bijgedragen dat minder huurcontractvormen worden aangemerkt als een contract dat een gebruik betreft dat «naar zijn aard van korte duur» is. Hoeveel cliënten naar aanleiding van de uitspraak van de RvS huurtoeslag ontvangen is niet precies bekend. Deze aantallen worden niet bijgehouden door de Belastingdienst.
Ten tijde van de uitspraak van de RvS (december 2015) had het kabinet het wetsvoorstel Wet Doorstroming Huurmarkt in de Tweede Kamer ingediend waarin tijdelijke contracten van maximaal 2 jaar voor zelfstandige woningen die eindigen bij het verstrijken van de afgesproken huurtermijn werden geïntroduceerd in het Burgerlijk Wetboek (BW). Deze wetswijziging is per 1 juli 2016 ingegaan en heeft er eveneens aan bijgedragen dat de Belastingdienst minder huurcontracten aanmerkt als een huurcontract dat een gebruik betreft dat «naar zijn aard van korte duur» is.
Hoeveel mensen huren op dit moment een woning via een maatschappelijke of zorginstelling, die op hun beurt de woning huren van een woningcorporatie? Hoeveel mensen van deze groep hebben huurtoeslag of zouden daarvoor in aanmerking moeten kunnen komen gezien de aard van het gehuurde zelf en de aard van het gebruik?
Over het aantal mensen dat op dit moment een woning via een maatschappelijke of zorginstelling huurt zijn geen precieze cijfers bekend, omdat deze niet landelijk worden geregistreerd. Als gevolg van de eerdergenoemde uitspraak van de RvS uit 2015 en de wijziging van het BW waarbij huurcontracten zijn ingevoerd voor bepaalde termijn die van rechtswege eindigen op de afgesproken einddatum (duur van maximaal 2 jaar) merkt de Belastingdienst minder huurcontracten aan als huurcontracten die een gebruik betreffen dat «naar zijn aard van korte duur» is. Dit betekent echter niet dat alle huurcontracten recht op huurtoeslag geven. In de praktijk komt de Belastingdienst huurovereenkomsten tegen waarbij sprake is van noodopvang (crisisopvang) of van een specifiek begeleidingstraject van «proefwonen». Gezien de in die huurcontracten beoogde tijdelijkheid van het huurcontract beoordeelt zij die als een gebruik «naar zijn aard van korte duur» en daar vindt handhaving op plaats. Vaak zijn in dergelijke huurcontracten ook specifieke bepalingen opgenomen die huurbescherming voor de huurder bij huurbeëindiging/ zorgbeëindiging uitsluiten. Soms bevatten de huurcontracten zelfs letterlijk de bepaling dat het een huurcontract is dat een gebruik betreft dat naar zijn aard van korte duur is. Deze contracten geven geen recht op huurtoeslag. Als bij dergelijke huurcontracten huurtoeslag is uitbetaald dan wordt de huurtoeslag teruggevorderd.
Is het waar dat sinds ongeveer acht maanden de Belastingdienst is begonnen met het terugvorderen van huurtoeslag bij mensen die een woning huren via een zorginstelling of beschermd wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de afdeling toeslagen van de Belastingdienst meer rechterlijke uitspraken wil zien voordat zij hun handelwijze bij deze groep gaat wijzigen, ondanks de uitspraak van de Raad van State? Wat zijn de redenen hiervoor? Is het, gezien de (financiële) kwetsbaarheid van de doelgroep, niet te verwachten dat er veel rechtszaken zullen volgen?
De casussen die na de eerder genoemde uitspraak van de RvS uit 2015 en de genoemde wijziging van het BW worden afgewezen, betreffen situaties waarbij de huurovereenkomst aangeeft dat er sprake is van noodopvang of «proefwonen» en daardoor worden beschouwd als een gebruik «naar zijn aard van korte duur». Conform de Wet op de huurtoeslag is er dan geen recht op huurtoeslag. Er zijn nog geen rechterlijke uitspraken geweest over situaties van «proefwonen». Een uitspraak van de RvS over dergelijke situaties zou de Belastingdienst een helder uitvoeringskader geven.
Deelt u de mening dat het terugvorderen van huurtoeslag bij deze kwetsbare groep mensen voor (nieuwe) financiële problemen kan zorgen? Op welke wijze(n) wordt hier rekening mee gehouden?
Ik vind het belangrijk dat juist voor deze kwetsbare groepen huurders die zelfstandig(er) begeleid gaan wonen helder is of op basis van hun huurovereenkomst huur(prijs)bescherming van toepassing is en of zij onder de geldende voorwaarden (o.a. hun inkomensniveau) in aanmerking kunnen komen voor huurtoeslag. Het ontvangen van huurtoeslag kan de betaalbaarheid van zelfstandige woonruimte verbeteren en zelfstandig(er) wonen voor mensen die uitstromen uit beschermd wonen of de maatschappelijke opvang bereikbaarder maken. Wanneer mensen die toe zijn aan zelfstandig(er) wonen na een verblijf in de maatschappelijke opvang uitstromen naar geschikte woonruimte waar zij passende begeleiding ontvangen, dan geeft dat ook weer ruimte voor in- en doorstroom in de maatschappelijke opvang.
Zoals ik ook heb aangegeven in relatie tot de uitspraak van de RvS uit 2015, zijn er inmiddels maatregelen getroffen om het aantal contractvormen dat een gebruik betreft dat «naar zijn aard van korte duur is» te verkleinen. Verhuurders (waaronder als intermediair verhurende opvanginstellingen) hebben sinds 1 juli 2016 de mogelijkheid een huurovereenkomst voor bepaalde tijd op te stellen. Zij kunnen onder andere aan huurders die beschermd wonen of begeleid wonen via een instelling een contract voor bepaalde tijd aanbieden voor de duur van maximaal 2 jaar voor een zelfstandige woning en maximaal 5 jaar voor onzelfstandige woonruimte. Daarmee ontstaat voor de huurder in die periode huur(prijs)bescherming en is onder de overige huurtoeslagvoorwaarden recht op huurtoeslag. Deze tijdelijke huurcontracten zijn in de wet ingevoerd om te bevorderen dat er ook bij tijdelijke huur in meer gevallen huur(prijs)bescherming van toepassing is.
Opvanginstellingen en beschermd wonen instellingen geven aan dat de huidige wettelijke bepalingen voor de contracten voor bepaalde tijd niet in alle situaties en gevallen volstaan voor hun doelgroepen. De verhuurder mag dit contract bijvoorbeeld niet tussentijds opzeggen, bijvoorbeeld bij beëindiging van de zorg/begeleidingsovereenkomst voordat de afgesproken huurtermijn verstreken is. Dit betekent dat er nog steeds een groep overblijft die vanwege de contractvorm geen recht op huurtoeslag heeft. De Staatssecretaris van Financiën en ik verkennen daarom samen met Federatie Opvang en de Belastingdienst hoe de contractvorm voor bepaalde tijd passend door de sector kan worden ingezet. Denkbaar is gezamenlijk een model-huurovereenkomst voor verhuur van woonruimte voor mensen die beschermd of begeleid wonen te ontwikkelen. De Kamer zal eind 2018 over de uitkomsten daarvan worden geïnformeerd.
Verder verken ik samen met het veld de mogelijkheid om een doelgroepcontract voor mensen die beschermd wonen aan het Burgerlijk Wetboek toe te voegen. Dit sluit aan op de brief die het kabinet stuurde als reactie7 op de initiatiefnota van de leden Berckmoes/Van der Linde (VVD). Voorstel is aan de wet een doelgroepcontract voor mensen die beschermd of begeleid wonen toe te voegen; verhuurders kunnen dan op basis van de opzeggingsgrond «dringend eigen gebruik» de huurovereenkomst opzeggen van de huurder die niet meer tot de doelgroep van beschermd of begeleid wonen voor mensen met psychische of psychiatrische problemen behoort. De woning kan dan weer aan een andere cliënt uit beschermd wonen of de maatschappelijke opvang worden verhuurd. Voor zowel huurders als verhuurders zou hiermee vooraf duidelijk zijn dat het wonen eindigt wanneer de zorg en/ of begeleiding eindigt.
Ik wil er niet voor kiezen om een uitzonderingspositie voor cliënten van opvanginstellingen ten aanzien van Wet op de huurtoeslag te maken omdat het probleem ontstaat vanuit de contractvorm en niet ligt besloten in de huurtoeslagsystematiek. Ik realiseer me dat terugvordering van toeslagen zoals de huurtoeslag bij mensen voor financiële problemen kan zorgen, zeker bij mensen met een kwetsbare financiële positie. De Belastingdienst houdt hier rekening mee door op verzoek een betalingsregeling aan te bieden die toegespitst is op de specifieke situatie, waarbij iedere maand een deel van het bedrag wordt terugbetaald.
Bent u van mening dat de doorstroming in de maatschappelijke opvang kan verbeteren indien mensen recht hebben op huurtoeslag als zij in een zelfstandige woning terecht komen, waar al dan niet begeleiding bij zit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om een uitzonderingspositie te maken voor mensen die een stap zetten naar zelfstandig wonen en daarbij huurtoeslag als inkomensondersteuning nodig hebben, bijvoorbeeld door cliënten van opvanginstellingen die zijn aangesloten bij de Federatie Opvang of de RIBW-Alliantie uit te zonderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke manieren wilt u de doorstroming in de maatschappelijke opvang aanpakken, gezien de wachtlijsten en het tekort aan betaalbare sociale huurwoningen?
Het creëren van voldoende geschikte en betaalbare woningen met passende begeleiding voor de uitstroom van mensen uit beschermd wonen en de maatschappelijke opvang is een belangrijk en complex vraagstuk voor partijen op lokaal niveau. Het kabinet wil naast de hierboven benoemde acties op diverse wijzen de doorstroming in de maatschappelijke opvang bevorderen.
In de meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang8 die Staatssecretaris Blokhuis (VWS) met betrokkenheid van een groot aantal partijen opstelde, heeft wonen eveneens een belangrijk plek. De acties ten aanzien van wonen worden in het kader van de meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang samen met de VNG, Federatie Opvang, Aedes en andere relevante partijen de komende periode verder uitgewerkt. Daarnaast lopen vanuit BZK reeds verschillende acties met partijen in het veld die tot meer aanbod van woningen met passende ondersteuningsarrangementen en betere doorstroming op de woningmarkt moeten leiden. Voorbeeld hiervan zijn diverse handreikingen over (prestatie)afspraken wonen die zijn gepubliceerd en ook aandacht besteden aan zorg, de ondersteuning van actieprogramma «Weer Thuis!» (conform motie Dik-Faber/Voortman9) en het programma «Weer Thuis in de Wijk» dat wordt uitgevoerd door Platform31.
Het bericht ‘Gemeenten gaan huurders van boerenschuren screenen’ |
|
Foort van Oosten (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gemeenten gaan huurders van boerenschuren screenen»?1
Ja.
Wat vindt u van dit initiatief? Welke bijdrage kan het leveren aan het voorkomen dat ruimtes veranderen in bijvoorbeeld een drugslab of wietkwekerij?
De versterking van de aanpak van ondermijnende criminaliteit is voor dit kabinet een belangrijk doel. Lokale initiatieven die kunnen bijdragen aan de aanpak van ondermijnende criminaliteit moedig ik dan ook aan. Het initiatief waarover wordt gesproken in het artikel betreft een concept-initiatief. Gemeenteraden moeten nog goedkeuring geven aan het initiatief. Het is aan individuele gemeenten te bepalen of zij dit initiatief volgen.
Welke rol kunt u spelen in het uitrollen van dit initiatief door het hele land, zodanig dat particuliere eigenaren huurders op criminele antecedenten kunnen screenen?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich in dit verband het pleidooi (bijvoorbeeld tijdens het debat over de Begroting Justitie en veiligheid 2018) om een zogenaamd «stoplichtenmodel» te introduceren, waardoor particuliere eigenaren gewaarschuwd kunnen worden tegen potentiële criminele huurders?
Het zogenoemde stoplichtmodel zag op een samenwerking tussen enerzijds politie en anderzijds autoverhuurbedrijven en makelaars. Indien een autoverhuurbedrijf of makelaar twijfelde of een potentiële huurder het te huren motorvoertuig of de woon- of bedrijfsruimte zou aanwenden voor criminele activiteiten, nam diegene contact op met de politie. De politie gaf vervolgens een advies om wel (groen) of niet (rood) met de potentiële huurder in zee te gaan. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft de korpschef in februari 2017 gevraagd naar de grondslag voor het verstrekken van politiegegevens aan autoverhuurbedrijven en makelaars voor dit doel. Nadat uit intern onderzoek bleek dat de juridische grondslag voor het stoplichtmodel ontbrak, besloot de korpschef te stoppen met de uitvoering van de stoplichtconvenanten.
In februari 2018 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid de Actie-agenda aanpak ondermijning naar uw Kamer gestuurd.2 Bij brief van 11 juli jl. is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van dit proces.
Het gegevensbeschermingsrecht biedt geen ruimte om een doorstart te maken met de uitvoering van het stoplichtmodel. Wel doe ik momenteel onderzoek naar de aard en omvang van het probleem dat een huurder het door hem gehuurde motorvoertuig of de door hem gehuurde woon- of bedrijfsruimte aanwendt voor criminele activiteiten.
Welke stappen heeft u inmiddels gezet om dit te realiseren? Wat mogen we van u verwachten op dit punt?
Zie antwoord vraag 4.
Geluidsnormen op Schiphol |
|
Lammert van Raan (PvdD), Gijs van Dijk (PvdA), Cem Laçin , Corrie van Brenk (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Ministerie sjoemelde met geluidsnormen Schiphol»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een betrouwbare overheid zich nooit mag laten verleiden tot gesjoemel en het oprekken van normen en dat het vertrouwen van de burger in de overheid in het algemeen belangrijker is dan een enkel beleidsdoel?
Uiteraard.
Bent u bekend met het gelijkwaardigheidscriterium dat een maximum stelt aan het aantal woningen met een hoge geluidsbelasting (etmaal) vanwege vliegverkeer (ook wel de «huizennorm» of «oer-norm» genoemd)?
Ja.
Klopt de bewering van bewonersorganisaties en het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) dat het oorspronkelijk afgesproken aantal van 10.000 zwaarbelastewoningen (1990; 35Ke) is opgerekt naar uiteindelijk 12.300 zwaarbelaste woningen (2005; 58 Lden)? Wist u hiervan? Met welke rechtvaardiging is dit gebeurd? Wanneer is de Kamer hierover geïnformeerd?
Het criterium voor het aantal gehinderde woningen is in het verleden geactualiseerd. Hier liggen verschillende rapportages aan ten grondslag. Uw Kamer is hierover geïnformeerd per brief van 25 mei 2007 en 4 februari 20082.
Bent u bekend met de brief van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 25 mei 2007, waarin het beschermingsniveau van het eerste Luchthavenverkeersbesluit (LVB) (wat betreft het aantal zwaarbelaste woningen) wordt gesteld op 10.000 woningen (bestand 1990) met een geluidsbelasting van 35Ke of meer?2
Ja, zie ook vorige vraag.
Kunt u bevestigen dat onder het huidige stelsel (met handhavingspunten en grenswaarden) voor de handhaving van de grenswaarden Lden en Lnight de feitelijk gevlogen vliegpaden worden gebruikt en met name NIET de gemodelleerde routes? Wat is het praktijkverschil voor omwonenden tussen de feitelijk gevlogen routes en de gemodelleerde routes, zoals gebruikt bij de vaststelling van het eerste LVB?
De handhaving onder het huidige stelsel is gebaseerd op de feitelijk gevlogen vliegpaden. Bij het eerste LVB vond de modellering voor het Milieueffectrapport (MER) nog niet plaats op basis van de radartracks van vliegbewegingen op Schiphol. Tijdens de actualisatie van de criteria voor gelijkwaardigheid waarover uw Kamer in 2007 is bericht, is daarom een verbeterde routemodellering gebruikt waarin dit is verwerkt. Dit betekent dat de modellering bij het eerste LVB minder goed aansloot bij de daadwerkelijke vliegpaden. Er is nu dan ook geen sprake van een praktijkverschil tussen gevlogen routes en hetgeen waarop wordt gehandhaafd.
Kunt u bevestigen dat, áls de grenswaarden Lden en Lnight zoals vastgelegd in het eerste LVB (Bijlage 2 en Bijlage 3) nog steeds van kracht zouden zijn en door de ILT strikt (dus NIET «anticiperend») zouden worden gehandhaafd, dan maximaal 11.000 woningen (bestand 2005) 58 Lden of meer geluidsbelasting zouden kunnen ondervinden, zonder ook maar één van de grenswaarden uit Bijlage 2 resp. Bijlage 3 van het eerste LVB te overschrijden? Zo nee, waarom niet en hoeveel dan wél, en waarom?
Nee, het uitgangspunt van de Schipholwet was dat onder de nieuwe wet feitelijk niet meer hinder voor de omgeving mocht ontstaan dan onder de Planologische Kern Beslissing (PKB). Actualisering van de criteria voor gelijkwaardigheid geeft aan dat de milieugevolgen van het scenario van het laatste PKB/eerste LVB zijn onderschat/onjuist beoordeeld en daarom zijn aangepast. Daarmee wordt niet meer hinder toegestaan, maar wordt erkend dat die (maximale) hoeveelheid hinder altijd al in dat eerste LVB besloten lag en dus was toegestaan. Grenswaarden waarvan is gebleken dat die destijds onjuist zijn vastgesteld (voornamelijk door de routemodellering) staan hier in feite los van, waarbij het dus zelfs zo is gebleken dat die grenswaarden destijds onjuist zijn vastgesteld (voornamelijk door de routemodellering). Grenswaarden zijn een middel om de criteria voor gelijkwaardigheid operationeel te maken (en zijn daarmee volgend), maar kunnen de criteria voor gelijkwaardigheid niet nader normeren of beperken.
Onderschrijft u de stelling dat in het hypothetische geval dat na het eerste LVB nimmer meer een wijziging van (de bijlage 2 en 3 van) het LVB zou plaatsvinden, met inachtneming van de grenswaarden ervan (Bijlage 2 en Bijlage 3) maximaal 10.800 woningen (1990) een geluidsbelasting van 35 Ke of meer hadden kunnen moeten dulden? Zo nee, waarom niet, en hoeveel dan wél, en waarom?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel actualisaties van de gelijkwaardigheidscriteria zijn er na 2008 doorgevoerd?
Sinds het eerste luchthavenbesluit (2004) zijn de gelijkwaardigheidscriteria zoals (die horen bij het eerste besluit) twee keer geactualiseerd (2007 en 2013) voor nieuwe inzichten en eenmaal gecorrigeerd (2015).
Zijn er uitgangspunten/criteria opgesteld voor het actualiseren? Zo nee waarom niet, en wanneer dan wel?
Als de criteria voor gelijkwaardigheid geactualiseerd worden, dan wordt dit door experts getoetst. Daarbij wordt allereerst gekeken of er voor nieuwe inzichten geactualiseerd dient te worden. Actualisatie van de criteria is aan de orde als met de nieuwe inzichten de effecten van de vliegoperatie beter kunnen worden vastgesteld; voor veranderingen in de vliegoperatie wordt niet geactualiseerd, in het kader van handhaving. Vervolgens wordt, om ervoor te zorgen dat de actualisatie past in het beschermingsniveau vanuit het eerste luchthavenbesluit, achtereenvolgens:
Deze stappen zijn in 2007 ook doorlopen. Indien een actualisatie wordt uitgevoerd, wordt Uw Kamer daarover geïnformeerd.
Wanneer worden die uitgangspunten/criteria met de Kamer besproken?
Zie antwoord vraag 10.
Zijn alle actualisaties aan de uitgangspunten/criteria getoetst?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bekend met de «Procesbeschrijving MER berekeningen» van 23 maart 2004 versie 1.0, in het bijzonder «Diagram 5 Voldaan aan richtlijnen MER» op pagina 12?3
Het processchema waar naar verwezen wordt («Diagram 5») moet gezien worden in relatie tot de berekeningen die zijn uitgevoerd voor de in 2004 opgestelde MER. Het schema beschrijft hoe, op basis van de toen geldende berekeningsmethode7 een scenario met vliegtuigbewegingen «passend» gemaakt werd binnen de toen geldende criteria (o.a. 10.000 woningen binnen de 35 Ke contour).
In 2007/2008 heeft een omzetting plaatsgevonden om over te gaan van de Kosteneenheid(Ke) als dosismaat naar de Lden (Level day evening night) als dosismaat. Het uitgangspunt voor de omzetting was dat het verkeersschema dat voldoet aan het criterium 10.000 woningen binnen de 35 Ke contour ongewijzigd werd toegepast. Voor dit verkeersscenario is de Lden geluidbelasting berekend.
Het toepassen van andere modellen8 heeft als effect dat het aantal woningen verandert van 10.000 binnen de 35 Ke, naar 12.300 binnen de 58 Lden contour. Hoewel dus het aantal woningen binnen de 58 Lden contour hoger is dan binnen de 35 Ke contour, is het aantal vliegtuigbewegingen dat daarbij hoort voor beide situaties gelijk. Het schema («Diagram 5») is opgesteld voor de in 2004 opgestelde MER en is alleen bruikbaar als alle uitgangpunten (en modellen) die voor de berekeningen gelden identiek blijven. Dat is bij de omzetting van Ke naar Lden niet het geval. Daarom kan dit schema niet worden toegepast in een proces waarbij de Kosteneenheid overgaat naar de Lden.
Bent u bekend met de «Richtlijnen voor het milieueffectrapport» van Januari 2004, in het bijzonder tabel 4.3 Criteria voor gelijkwaardige overgang op pagina 11?4
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bekend met Artikel XII (Overgangsbepaling geluidbelasting) van de wijzigingswet van 27 juni 2002 (wijziging van de Wet luchtvaart inzake de inrichting en het gebruik van de luchthaven Schiphol), in het bijzonder lid a en lid c?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u het eens met de stelling dat Diagram 5 in combinatie met tabel 4.3 de praktische uitwerking is van Artikel XII, lid a en lid c?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u het eens met de stelling dat een herberekening van de milieueffecten van het eerste LVB vanwege een andere routemodellering (ook) dient te voldoen aan Artikel XII, lid a en lid c? En derhalve dient te worden berekend conform Diagram 5 en tabel 4.3? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Agrarische panden |
|
Jan Middendorp (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het beleid van het Rijksvastgoedbedrijf onderhoud agrarische gebouwen?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat er situaties zijn waar het onderhoud de afgelopen tien jaar (vanaf 2008) heel summier heeft plaatsgevonden en groot onderhoud is uitgebleven?
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft in totaal 164 hoeven in beheer die in pacht zijn uitgegeven. Het Rijksvastgoedbedrijf is conform de algemene pachtvoorwaarden verantwoordelijk voor het onderhoud aan, met name, de schil van het gebouw. Als daar gebreken aan zijn, worden deze hersteld. Het Rijksvastgoedbedrijf dient hier als goed «huismeester» op te treden richting de pachters.
Omdat er een achterstand is in het onderhoud van agrarische gebouwen heeft het Rijksvastgoedbedrijf op 14 september 2017 alle pachters van agrarische gebouwen per brief gemeld dat zij melding kunnen maken van storingen en problemen op een landelijk storingsnummer. Ook zijn de pachters in deze brief geïnformeerd over de inspectie die het Rijksvastgoedbedrijf in 2018 gaat uitvoeren bij alle agrarische gebouwen en dat hiervoor een aanbesteding wordt gestart.
Inmiddels is de aanbesteding afgerond en zijn de pachters op 28 mei 2018 geïnformeerd over de inspecties voor het beheer en onderhoud en de daarbij behorende planning. De planning is dat alle inspecties in 2018 worden uitgevoerd. Naar aanleiding van de inspecties wordt per hoeve een onderhoudsplan opgesteld. De kosten van dit onderhoud komen voor rekening van het Rijksvastgoedbedrijf. Zodra alle inspecties zijn afgerond, is meer bekend over het benodigde onderhoudsbudget. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft de beschikking over een jaarlijks onderhoudsbudget.
Bent u op de hoogte van het feit dat als reden wordt aangeven dat er onvoldoende middelen beschikbaar zijn om groot onderhoud uit te voeren? Is er in deze gevallen ook gekeken of groot onderhoud nodig is? Zo ja, aan de hand van welke richtlijn is dit vastgesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel agrarische gebouwen, aan de hand van een overzicht van bijvoorbeeld de aantallen pachters per provincie, in eigendom en beheer zijn van het Rijksvastgoedbedrijf?
In onderstaand schema is per provincie/polder aangegeven hoeveel hoeven het Rijksvastgoedbedrijf in beheer heeft.
Drenthe
4
Gelderland
2
Noord Brabant
8
Noordoostpolder
98
Oostelijk Flevoland
25
Wieringermeer
19
Zeeland
4
Zuid Flevoland
4
Wat is de reden waarom het Rijksvastgoedbedrijf deze agrarische panden niet verkoopt? Kunt u een uitgebreide toelichting geven? Heeft u een (financiële) analyse gemaakt wat de voordelen en nadelen zijn van verkoop van panden versus het in eigendom houden van agrarische panden? Kunt u deze informatie met de Kamer delen?
Het Rijksvastgoedbedrijf hanteert voor elke pachter hetzelfde beleid. De hoofdregel is dat het Rijksvastgoedbedrijf geen agrarische (bedrijfs-) panden, losse grond of erven verkoopt aan pachters. De verkoop van een erf was alleen mogelijk als het ging om een niet-strategisch erf en de pachter een verzoek indiende voor een bedrijfsinvestering en deze investering te groot was in verhouding tot het areaal dat werd gepacht bij het Rijksvastgoedbedrijf. Gelet op de roep om meer transparantie in het verkoopproces is met de inwerkingtreding van de Regeling beheer onroerende zaken 2017 de voorkeurspositie voor de zittende en naastgelegen pachter aangepast. Om die reden worden op dit moment geen erven onderhands verkocht aan pachters. Wel ben ik aan het onderzoeken in hoeverre het agrarisch grondbeleid van het Rijksvastgoedbedrijf kan bijdragen aan een duurzame bedrijfsvoering van pachters.
Kunt u uitgebreid omschrijven of het waar is dat er in de Noordoostpolder pachters zijn die de agrarische bedrijfspanden wel kunnen kopen en pachters die de agrarische bedrijfspanden niet kunnen kopen? Is het waar dat er onderscheid gemaakt wordt in het feit of pachters een of meerdere bedrijven voeren op een erf? Zo ja, wat zijn de beleidsuitgangspunten om dit zo te doen? Zo nee, waar komt deze onduidelijkheid dan vandaan?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het Rijksvastgoedbedrijf als een goed «huismeester» voor de gebouwen moeten zorgen en hierover op een duidelijke en eenduidige manier naar alle pachters moet communiceren? Zo ja, op welke manier vindt de communicatie plaats? Zo nee, kunt u dat onderbouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het Rijksvastgoedbedrijf heeft gecommuniceerd naar pachters dat er een inventarisatie zal plaatsvinden wat er aan groot onderhoud moet plaatsvinden en dat er een Europese aanbesteding gaat plaatsvinden voor het groot onderhoud? Wanneer heeft het Rijksvastgoedbedrijf hierover gecommuniceerd met de pachters?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de huidige stand van zaken van de inventarisatie van (groot) onderhoud van de agrarische bedrijfspanden?
Zie antwoord vraag 2.
Aan welke minimale voorwaarden dient een agrarische bedrijfspand naar de mening van het Rijksvastgoedbedrijf te voldoen?
Een agrarisch bedrijfspand dient te voldoen aan de vigerende wet- en regelgeving. De artikelen 7:336–7:339 en 7:351 voor verpachte hoeven zijn relevant. Voor erfverpachte gebouwen verwijs ik naar artikel 5:96. In deze artikelen staan de verplichtingen van de verpachter.
Is het u bekend of er belemmeringen worden ervaren in de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven waarbij pachters gebouwen pachten van het Rijksvastgoedbedrijf? Zo ja, welke zijn dat?
Nee, het is mij niet bekend dat er belemmeringen in de bedrijfsvoering zijn vanwege achterstallig onderhoud. Zie verder vraag 2, 3, 7, 8 en 9.
Een geliquideerde man in Almere |
|
Jasper van Dijk , Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de in december 2015 in Almere geliquideerde man in werkelijkheid waarschijnlijk een in Iran veroordeelde aanslagpleger was?1 Kloppen de feiten zoals die in de berichtgeving genoemd worden? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Ten tijde van de asielaanvraag tot aan de liquidatie waren er geen signalen bekend dat de heer Motamed mogelijk een andere identiteit zou hebben dan de door hem bij de asielaanvraag opgegeven identiteit. Uit het strafrechtelijk onderzoek naar zijn liquidatie in december 2015 kwamen aanwijzingen naar voren dat de heer Motamed mogelijk een andere identiteit en verzwegen verleden zou hebben, zoals genoemd in het artikel. De toenmalige bewindspersonen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn hiervan op de hoogte gesteld.
Per brief van 12 juni jl.2 is uw Kamer geïnformeerd over onderzoeken die plaatsvinden naar asielzoekers met terroristische motieven en hoe daarin wordt samengewerkt tussen de verschillende betrokken organisaties. In zijn algemeenheid geldt dat sinds de jaren »80 een professionalisering heeft plaatsgevonden in het asielproces. De afgelopen paar jaren zijn er diverse aanvullende maatregelen genomen om binnengekomen asielzoekers te controleren en te identificeren. In het Identificatie & Registratieproces (I&R-proces) wordt onder meer de bagage gecontroleerd, worden gegevensdragers bekeken en indien nodig uitgelezen, biometrische gegevens worden geregistreerd en identiteiten gecontroleerd in alle relevante (inter)nationale systemen, daarnaast worden mensen zo nodig aanvullend gehoord om hun identiteit vast te stellen. Zowel de vreemdelingenketen als het Openbaar Ministerie (OM), als de politie, de Koninklijke Marechaussee (KMar), de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (I&V-diensten) en andere betrokken organisaties zijn, ook binnen het asielproces, alert op signalen die er op duiden dat een persoon een dreiging voor de nationale veiligheid kan vormen. Daar waar bijvoorbeeld middels een ambtsbericht of een rechtelijk vonnis vast is komen te staan dat een vreemdeling aangesloten is (geweest) bij een terroristische organisatie, zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven zoals benoemd in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, en/of een gevaar vormt voor de nationale veiligheid, kan de IND vreemdelingrechtelijke maatregelen nemen.
Niettemin is het mogelijk dat er ten tijde van een aanvraag geen bijzonderheden zijn of worden geconstateerd die een inwilliging van een verblijfsaanvraag in de weg staan. Het I&R-proces is de afgelopen jaren regelmatig onderwerp van onderzoek door de Inspectie JenV geweest, mede naar aanleiding hiervan zijn bovenstaande verbeteringen in het proces aangebracht.
Er wordt in deze casus geen aanleiding gezien om het I&R-proces verder te onderzoeken.
Hoe is het mogelijk dat de geliquideerde man begin jaren negentig een verblijfsvergunning met een schuilnaam kreeg als hij in Iran veroordeeld was tot de doodstraf vanwege betrokkenheid bij een grote aanslag, waarbij tientallen doden vielen? Bent u bereid hiernaar onderzoek te doen?
Zie antwoord vraag 1.
In welke mate was u op de hoogte van het verleden van deze man zoals in de berichtgeving genoemd, zowel tijdens het verlenen van de verblijfsvergunning als daarna?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft Iran in het verleden met Nederland contact opgenomen vanwege deze kwestie? Zo ja, wat is hiermee gedaan?
Correspondentie met Iran over de heer Motamed, zoals hij bij ons bekend was, is niet aangetroffen.
Beschouwt u of beschouwde u de Mujahedeen-Khalq, de organisatie waar de geliquideerde man lid van zou zijn geweest, als een terroristische organisatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Mujahedeen-Khalq organisatie (MKO) was in de periode 2002–2009 geplaatst op de EU terrorismelijst. Het gerecht van Eerste Aanleg, een onderdeel van het Europees Hof van Justitie, heeft echter in de periode 2002–2009 een paar keer geoordeeld dat plaatsing op de terrorismelijst onvoldoende gerechtvaardigd was. Daarom is de MKO in januari 2009 definitief verwijderd van de EU terrorismelijst.
De uitspraak van de rechtbank Limburg waarin staat dat ook ‘geslacht is niet kunnen worden vastgesteld’ in de geboorteakte mag komen te staan? |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de uitspraak van de rechtbank Limburg waarin staat dat ook «geslacht is niet kunnen worden vastgesteld» in de geboorteakte mag komen te staan?1
Ja.
Deelt u de mening dat het, gelet op de maatschappelijke en juridische ontwikkelingen, ook mogelijk moet zijn om je als genderneutraal te laten registeren? Zo nee, waarom niet?
Ik kan me voorstellen dat men een dergelijke mogelijkheid als een steun in de rug zou beschouwen.
De uitspraak van het Duitse Bundesverfassungsgericht over de registratie van «inter/divers» in het geboorteregister naast «man» en «vrouw» is, evenals de uitspraak van de rechtbank Limburg, geagendeerd door de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit.
De bevindingen van de Commissie zullen worden betrokken bij het bezien, samen met mijn collega bewindspersonen, van mogelijke nader te zetten stappen. Daarbij moet ook bekeken worden wat de juridische en financiële gevolgen zijn, alsmede wat de eventuele ict-implicaties zouden zijn. Het Kabinet hecht er verder aan om ook de zienswijze van de belangenorganisaties te vernemen, alvorens tot een beslissing te komen.
Wat betreft de registratie van het geslacht in de basisregistratie personen (BRP) volgt uit de Wet BRP dat de akten die zijn opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand de belangrijkste brondocumenten zijn waaraan de gegevens in de BRP worden ontleend. Dat geldt ook voor het gegeven «geslacht». In de Nederlandse geboorteakte kan, naast de vermelding van het mannelijk of vrouwelijk geslacht, ook vermeld zijn dat het geslacht van het kind bij geboorte niet is kunnen worden vastgesteld.
Deelt u de mening dat het niet kunnen laten registreren als genderneutraal kan worden opgevat als een inbreuk op het privéleven, het zelfbeschikkingsrecht en de persoonlijke autonomie? Zo nee, waarom niet?
Alvorens u te informeren over mogelijke nader te zetten stappen hecht ik er – zoals gezegd – aan, de bevindingen van de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit af te wachten alsmede de inventarisatie van de juridische en financiële gevolgen en eventuele ict-implicaties. Zie verder antwoord op vraag 2.
Bent u van plan om, mede naar aanleiding van deze gerechtelijke uitspraak, te komen met een wetswijziging zodat mensen zich in de toekomst als genderneutraal kunnen laten registreren? Zo ja, wanneer verwacht u met dit voorstel te komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het registreren van AED’s in overheidsgebouwen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat er naar schatting 100.000 automatische externe defibrillators (AED’s) in Nederland zijn, maar dat daarvan maar een beperkt overzicht beschikbaar is? Is het u bekend dat er circa 14.000 AED’s geregistreerd zijn, maar dat er minimaal 30.000 geregistreerde AED’s nodig zijn om het systeem goed te laten werken? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Van de ca. 100.000 AED’s zijn op dit moment afgerond 15.000 AED’s aangemeld (geregistreerd) bij één van de twee alarmeringssystemen voor de AED Burgerhulpverlening. Het aantal AED’s en het aantal aangemelde AED’s is groeiend en dat is een positieve ontwikkeling.
Het is mij bekend dat niet alle beschikbare AED’s zijn aangemeld. Er zijn meerdere redenen waarom AED’s niet zijn geregistreerd. Vaak bevinden niet aangemelde AED’s zich op niet publiek toegankelijke plekken of zijn ze voor specifieke situaties aangeschaft.
Burgerhulpverlening met behulp van AED’s is een levensreddende aanvulling op de acute zorg. Bij slachtoffers van een circulatiestilstand in de thuissituatie daalt de kans op overleven iedere minuut met 10%. De tijd tussen het optreden van de circulatiestilstand en de behandeling is dus cruciaal voor de overleving. (Ca. 10.000 mensen per jaar krijgen een circulatiestilstand thuis. Sinds het gebruik van AED’s door vrijwilligers/ «leken» is de overleving gestegen van ca. 10% naar ca. 20%.)
Partijen die betrokken zijn bij de AED-burgerhulpverlening (o.a. HartslagNu, HartveiligWonen (Stan), de Hartstichting, het Rode Kruis en Regionale Ambulancevoorzieningen) werken aan het realiseren van zgn. 6-minutenzones: zones met een dusdanige dekking van aangemelde AED’s waardoor vrijwilligers gegarandeerd binnen 6 minuten na de melding kunnen starten met hun levensreddende handelingen totdat de ambulance is gearriveerd. De inzet is dat over enkele jaren heel Nederland een 6-minutenzone is. Het is dan ook van belang dat er zoveel mogelijk beschikbare AED’s worden geregistreerd. Ook AED’s die niet buiten hangen kunnen worden geregistreerd met de aantekening tijdens welk tijdvak de AED beschikbaar is zodat deze AED’s ook kunnen worden ingezet.
Is het u bekend dat de Hartstichting AED-eigenaars oproept hun AED te registreren bij een oproepsysteem, zodat er meer AED’s vindbaar zijn voor burgerhulpverleners?
Ja. Dit doet de Hartstichting samen met de overige betrokken partijen.
Is het u bekend dat Hartveiligwonen en HartslagNu de handen ineen hebben geslagen om onder de naam HartslagNu te komen tot één landelijk alarmeringssysteem voor burgerhulpverleners?
Ja. Dit initiatief is mede tot stand gekomen met een subsidie van 1 miljoen van VWS voor het samenvoegen van de alarmeringsnetwerken voor AED-burgerhulpverlening. Behalve de samenvoeging tot één landelijk alarmeringsnetwerk wordt ook gewerkt aan de doorontwikkeling van de AED burgerhulpverlening. Hierbij hoort de realisatie van 6-minutenzones en registratie van AED’s die op dit moment nog niet zijn aangemeld.
Is het u bekend dat de kosten voor het in stand houden van het systeem van AED-burgerhulpverlening door maatschappelijke en marktpartijen worden gedragen? Ziet u hierin risico’s voor de registratiedekking?
Dit is mij bekend. Op zichzelf is registratie van een AED een eenmalige actie. Dat dit niet in alle gevallen gebeurt is toegelicht bij vraag 1. Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 3 wordt er mede met behulp van een subsidie van VWS gewerkt aan de samenvoeging tot één landelijk alarmeringsnetwerk en de doorontwikkeling van de AED burgerhulpverlening, waar ook de registratie van AED’s onderdeel van uit maakt.
Klopt het dat veel AED’s die beschikbaar zijn in/aan (semi-)overheidsgebouwen zoals gemeentehuizen, brandweerkazernes, politiebureaus, sluizen etc. niet geregistreerd zijn? Zo ja, wat is de reden hiervoor?
Zie het antwoord op vraag 1. Vaak is het niet aanmelden van een AED bij het alarmeringssysteem een reden.
Bent u bereid met de Minister van Binnenlands Zaken en Koninkrijksrelaties in overleg te treden zodat alle AED’s in/aan (semi-)overheidsgebouwen geregistreerd worden, zodat er meer mensenlevens gered kunnen worden?
Ja.
Bent u bereid in overleg te treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Rijkswaterstaat en andere relevante organisaties, zodat alle AED’s in/aan (semi-)overheidsgebouwen geregistreerd worden, zodat er meer mensenlevens gered kunnen worden?
Ja.
Het bericht 'Veel huisartsen nog onbekend met declaratiemogelijkheden e-mailconsult' |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat veel huisartsen nog onbekend zijn met de declaratiemogelijkheden voor een e-mail-consult?1
Uit de eHealth-monitor2 van Nictiz uit 2017 blijkt dat huisartsen niet op de hoogte zijn van de mogelijkheden en ruimte die de beleidsregels van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) bieden. Een derde van de huisartsen heeft toen aangegeven dat zij niet bekend zijn met de regels voor vergoeding van het e-mailconsult of deze duidelijk genoeg vinden.
Daarnaast hebben software leveranciers het e-mailconsult soms verkeerd ingebouwd in de software. Hierdoor wordt bij een e-mailconsult direct een (kort) e-mailcontact gedeclareerd.
Wat is de reden dat veel huisartsen nog onbekend zijn met de declaratiemogelijkheden voor een e-mail-consult?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat in de huidige tijd een e-mail-consult bij de huisarts een waardevolle aanvulling is en kan zijn?
Ik zie het e-mailconsult zeker als een meerwaarde, voor zowel huisarts als zorggebruiker, in de dagelijkse praktijk. Dit wordt onderschreven door de jaarlijkse eHealth-monitor van Nictiz. Uit de monitor van 2017 is gebleken dat 62 procent van de huisartsen het e-mailconsult makkelijk kan combineren met overige werkzaamheden en dat het eenvoudig te doen is (65 procent (helemaal) eens). Daarnaast zie ik het e-mailconsult als een van de oplossingen om meer tijd voor de patiënt te creëren doordat de huisarts efficiënter kan werken. Ook voor de zorggebruiker is er sprake van een duidelijke meerwaarde. Patiënten hebben aangegeven dat het hen ruimte geeft goed na te denken over de vragen die hij/zij wil stellen (60 procent (helemaal) eens). Tot slot is het e-mailconsult een service die de huisarts aan patiënten kan aanbieden zodat zij niet naar de praktijk hoeven komen en verbetert het de toegankelijkheid van de praktijk.
Hoeveel % van de huisartsen bieden inmiddels de mogelijkheid van een e-mail-consult aan?
Volgens de eHealth-monitor 20171 biedt op dit moment 62 procent van de huisartsen een e-mailconsult aan. Het gaat dan om zowel het actief aanbieden en promoten van het e-mailconsult en het passieve aanbod, zoals het op de website hebben van het e-mailadres van de praktijk.
Wat gaat u doen om de bekendheid van de declaratiemogelijkheden van een e-mail-consult te vergroten?
Mijn ambtsvoorganger heeft Nictiz gevraagd om via een actieagenda meer aandacht te vragen voor (de toepassing van) het e-mailconsult. Dit heeft geresulteerd in een handboek voor huisartsen dat binnen enkele weken verschijnt. Hierin is duidelijk opgenomen wat de huidige regels zijn en welke ruimte de NZa beleidsregels bieden. In diverse vakbladen en online omgevingen is er aandacht voor geweest. De NZa heeft aanbieders en verzekeraars voorgesteld om de beleidsregels voor 2019 aan te passen. De besluitvorming hierover vindt in juni plaats. Bij de presentatie van het handboek wordt de besluitvorming van de NZa meegenomen. Het handboek gaat in op huidige NZa-beleidsregels en de wijzigingen, uitgaande van aanpassing van deze regels. Als de NZa de beleidsregels niet aanpast, bevat het handboek uiteraard alleen een verduidelijking van de huidige regels. Daarnaast geeft de NZa Wegwijzer bekostiging e-health informatie over de declaratiemogelijkheden van e-health voor onder andere huisartsen. De nieuwe Wegwijzer bekostiging e-health van de NZa is als bijlage toegevoegd.3
Wat is de reden dat nog maar weinig huisartsen een e-mail-consult aanbieden?
Zoals eerder aangegeven maakt al 62 procent van de huisartsen gebruik van het e-mailconsult. Het gebruik blijft wel duidelijk achter bij het aanbod. Uit de eHealth-monitor4 blijkt dat relatief weinig patiënten (17 procent) op de hoogte zijn van de mogelijkheid, en maar 4 procent er daadwerkelijk gebruik van maakt. Daarnaast is het ook noodzakelijk dat huisartsen het e-mailconsult actief promoten en aanbieden om het gebruik daarvan te verhogen. Het animo onder zorggebruikers voor het gebruiken van het e-mailconsult (42 procent) is aanwezig. Vanuit de praktijken is het mogelijk dit bewustzijn te vergroten. Uit ervaring blijkt dat huisartsen continue aandacht moeten hebben voor het bij patiënten onder de aandacht brengen van de mogelijkheden van een e-mailconsult. Patiënten zien niet altijd direct de voordelen en mogelijkheden, of kunnen opzien tegen een digitale communicatie. Het handboek beschrijft mogelijkheden voor uitbreiding van het gebruik van e-mailconsulten bij patiënten.
In hoeverre zijn patiënten op de hoogte van de mogelijkheid van een e-mailconsult? Ziet u mogelijkheden om mensen meer bewust te maken van deze mogelijkheden?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kan het aanbieden van een e-mail-consult gestimuleerd worden?
Bij huisartsen ontbreekt het vaak aan kennis en tijd om het e-mailconsult in te zetten, of op zijn minst is het idee dat het veel tijd kost. Naast een technische implementatie van een nieuwe functie en het waarborgen van de beveiliging hiervan, is er sprake van een verandering in de praktijkvoering. Om dat goed te laten verlopen zijn er verschillende keuzes en mogelijkheden voor de inrichting van dat proces. Als het dan aangeboden wordt is het ook van belang dat patiënten op de hoogte gebracht worden van de mogelijkheid en voor welke vragen het e-mailconsult geschikt is. Daarvoor is het van belang dat huisartsenpraktijken hierover communiceren.
Om huisartsen hierbij te ondersteunen, heeft mijn ambtsvoorganger Nictiz gevraagd een handboek te ontwikkelen. Dit handboek is gebaseerd op de actie-agenda die Nictiz het afgelopen jaar uitvoerde. Hiervoor zijn bijna vijftig huisartspraktijken geïnterviewd en gevraagd naar hun ervaringen. Daarnaast zijn patiënten bevraagd over hun wensen en inbreng. Het handboek beantwoordt onder andere vragen van huisartsen, geeft argumentenwijzers voor inrichtingskeuzes, geeft tips en tricks voor de toepassing en opschaling van het e-mailconsult en bevat een communicatietoolkit. Het handboek is een uitgave van Nictiz in samenwerking met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) en het Nederlandse Huisartsen Genootschap (NHG).
Ziet u mogelijkheden om ook via andere communicatiemiddelen een consult op afstand te faciliteren? Zo ja, op welke wijze kan dit gestimuleerd worden? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is het al mogelijk om via beeldbellen/videoconsult een consult op afstand te faciliteren. Dit gebeurt al tussen huisarts en medisch specialist via het meekijkconsult. Ook kan een patiënt een vervolgconsult hebben met de medisch specialist via een videoconsult. Op dit moment is er echter weinig animo voor videobellen tussen huisarts en patiënt. Uit de eHealth-monitor blijkt dat 74 procent van de huisartsen heeft aangegeven geen plannen te hebben om deze optie aan te bieden en nog niet te weten of ze dit willen danwel geven zij aan hier geen interesse in te hebben. Ook onder zorggebruikers is er weinig animo voor beeldbellen, 79 procent heeft aangegeven het niet te willen of niet te weten of ze het willen. Aangezien ik voorstander ben van het aanjagen van zorg op afstand, en de hiervoor genoemde cijfers laten zien dat er nog weinig animo is voor alternatieve vormen van communicatie op afstand tussen huisarts en patiënt, wil ik nu vooral de focus leggen op het stimuleren van een vorm die wel bij zowel patiënten als huisartsen op draagvlak kan rekenen, te weten het gebruik van het e-mailconsult bij de huisarts op een goede, veilige en gebruiksvriendelijke manier.
Deelt u de mening dat het e-mailconsult en de inzet van andere communicatiemiddelen op afstand, zoals een chat of het gemakkelijk delen van zelfgemaakte foto’s behoren bij de zorg van de toekomst en bijdragen aan de betaalbaarheid van de zorg?
Alle communicatiemiddelen die tussen mensen worden gebruikt hebben per definitie (potentieel) ook een plek in de zorg. Binnen de medisch-specialistische zorg is het afgelopen jaar al een aantal wijzigingen gemaakt in de bekostiging om zorg op afstand te bevorderen. Ook worden voor het komende jaar een aantal wijzigingen verwacht. Daarnaast volgt ook uit het rapport «De juiste zorg op de juiste plek»5 dat eHealth en zorg op afstand naar de toekomst toe een belangrijke(re) rol gaan spelen. Hierbij moeten wel randvoorwaarden worden meegenomen, zoals vertrouwelijkheid en integriteit van de communicatie en het gemak. Zo is het gebruik van e-mail gemakkelijk, maar zonder speciale maatregelen niet veilig. Goede, veilige, gebruiksvriendelijke communicatiemiddelen moeten ontwikkeld en aangeboden worden. Uiteindelijk kan daarmee de kwaliteit van de zorg verbeteren en kan dat naar verwachting ook leiden tot lagere kosten.
Bent u bereid om met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) in gesprek te gaan over het stimuleren dan wel bevorderen van e-mail-consulten door de huisarts, en de Tweede Kamer daarover te rapporteren?
De resultaten van de «Actieagenda e-mailconsult» zijn de basis geweest voor het eerder genoemde handboek. Dit handboek is het resultaat van een nauwe samenwerking tussen LHV, NHG en Nictiz. Alle partijen gaan zich inzetten om het handboek te verspreiden onder de huisartsen. Daarnaast is de LHV in overleg met de NZa over zowel het verduidelijken als het aanpassen van de mogelijkheden om te declareren voor e-(mail)consulten. Ik blijf deze ontwikkeling stimuleren.
Het bericht ‘Veiligheidsregio verzweeg fout jodiumpillen in Limburg’ |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Veiligheidsregio verzweeg fout jodiumpillen in Limburg»«?1
Ja.
Klopt het dat er fouten zijn gemaakt bij de verspreiding van jodiumpillen waardoor gezinnen met kinderen nooit een jodiumpil hebben ontvangen? Zo ja, om hoeveel gezinnen ging het?
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft met grote zorgvuldigheid de tabletten verstuurd naar zo’n 1,2 miljoen huishoudens in Nederland. VWS constateert dat de distributie in het algemeen goed is verlopen. Tegelijkertijd is niet uit te sluiten dat er bij een dergelijk grote operatie ook dingen fout gaan.
Ik kan helaas niet achterhalen waar mogelijk fouten zijn gemaakt en hoeveel gezinnen de tabletten niet hebben ontvangen. Er zaten veel stappen in het distributieproces waar fouten gemaakt kunnen zijn (peildatum, adressenbestand samenstellen, doosjes etiketteren, aanleveren, bezorgen). Ook kan het zo zijn dat mensen niet tot de doelgroep behoorden en toch denken dat zij de tabletten ten onrechte niet hebben ontvangen, of dat zij de tabletten per ongeluk hebben weggegooid.
Waarom is besloten niet te communiceren over de fout, waardoor ouders niet wisten dat ze zich alsnog konden melden voor de pillen?
Het Ministerie van VWS heeft in oktober 2017 uitgebreid gecommuniceerd over de distributie van jodiumtabletten in landelijke, regionale en lokale (sociale) media en per post. VWS is hierin ondersteund door de Veiligheidsregio’s, GGD’en, Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) en gemeenten. Al tijdens de distributie heeft VWS burgers o.a. via sociale media opgeroepen zich te melden bij het door VWS ingerichte meldpunt als zij de tabletten ten onrechte niet hadden ontvangen. Iedereen die zich tot 1 december bij dit meldpunt heeft gemeld heeft alsnog de tabletten per post ontvangen.
VWS ontving begin 2018 berichten van burgers in Limburg die aangaven de tabletten nog niet te hebben ontvangen. In samenwerking met betrokken Veiligheidsregio’s is ervoor gezorgd dat deze mensen de tabletten alsnog kosteloos krijgen opgestuurd of kunnen ophalen bij de gemeente. Over deze maatwerkoplossing is gecommuniceerd door gemeenten en Veiligheidsregio’s. Met deze maatwerkoplossing in Limburg levert VWS samen met Veiligheidsregio’s en gemeente nazorg voor een relatief kleine groep mensen. Een actieve communicatiecampagne vanuit het ministerie is daarom niet aan de orde geweest.
Waarom vond het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het niet nodig om extra te communiceren toen duidelijk werd dat meerdere gezinnen geen jodiumpillen hadden ontvangen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u nader toelichten hoe het komt dat bepaalde gezinnen geen jodiumpillen hebben ontvangen en hoe gaat u dit in de toekomst voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat over dit soort fouten niet gecommuniceerd wordt indien dit er toe leidt dat gezinnen hierdoor niet in het bezit zijn van jodiumpillen en dat dit in de toekomst anders zou moeten?
Zie antwoord vraag 3.
Is duidelijk of ondertussen alle desbetreffende gezinnen wel in het bezit zijn van de jodiumpillen?
Ik kan niet achterhalen of alle gezinnen de tabletten inmiddels hebben ontvangen. Naast de bezorging van de tabletten per post was het beschikbaar maken van de tabletten bij apotheken en drogisten onderdeel van de predistributie. Op deze manier is ervoor gezorgd dat iedereen die dit wil de tabletten in huis kan halen, ook mensen die niet in de doelgroep vallen
Bent u bekend met evaluatieonderzoek(en) die in andere Veiligheidsregio’s naar de verspreiding van jodiumpillen zijn gedaan, zoals in Zeeland?
Ja.
Bent u bereid de verspreiding van de jodiumpillen aan een nadere evaluatie te onderwerpen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
VWS heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gevraagd een evaluatie uit te voeren over de distributie van de jodiumtabletten. De evaluatie wordt in verschillende fasen uitgevoerd en zal in 2019 met een rapport worden afgerond.
Bent u bereid de methode van verspreiding van jodiumpillen mogelijkerwijs te wijzigen, zoals huis-aan-huis-verspreiding? Zo nee, waarom niet?
De distributie van jodiumtabletten door de rijksoverheid was een eenmalige actie die eind 2017 is afgerond. VWS heeft ervoor gezorgd dat de tabletten na deze eenmalige verspreiding voor iedereen te koop of te bestellen zijn bij apotheken en drogisterijen. Dit geldt ook voor mensen die niet in de doelgroep vallen, maar de tabletten toch in huis willen halen.
Gezien de potentiele gezondheidsrisico’s die kleven aan het slikken van jodiumpillen, bent u bereid te onderzoeken of een sluitend registratiesysteem voor de verspreiding van jodiumpillen kan worden ontwikkeld? Zo ja, bent u bekend met nationale of internationale registratiesystemen?
De jodiumtabletten zijn geclassificeerd als Uitsluitend Apotheek Drogisterij (UAD) geneesmiddelen. Dit betekent dat de potentiële risico’s van de geneesmiddelen laag zijn en dat deze zonder registratie of verplichte voorlichting kunnen worden verkocht door apotheken en drogisterijen. Ik zie daarom geen noodzaak om een registratiesysteem te ontwikkelen. Burgers die informatie willen over de (beperkte) gezondheidsrisico’s van de jodiumtabletten kunnen de bijsluiter raadplegen of informatie opvragen bij de verkopend apotheker of drogist.
Het bericht 'Rechtsbescherming belastingbetalers verdient verbetering' |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rechtsbescherming belastingbetalers verdient verbetering» uit het Financieel Dagblad van 23 mei 2018?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van de in het artikel beschreven rechten voor belastingbetalers?
In het artikel wordt specifiek aandacht gevraagd voor rechten van belastingplichtigen op het terrein van de invordering en bij inlichtingenuitwisseling. Beschreven is dat uit het rapport «Observatory on the Protection of Taxpayers’ Rights» van het International Bureau of Fiscal Documentation (IBFD) naar voren komt dat de fiscale autoriteiten in sommige landen koste wat kost de verschuldigde belasting innen en dat internationale uitwisseling van belastinggegevens vaak gebeurt zonder medeweten van burgers en bedrijven. Daarnaast wordt in het artikel vermeld dat een groeiend aantal landen een handvest heeft met de rechten van belastingplichtigen.
Nederland behoort niet tot de door het IBFD onderzochte landen. Conclusies die in het rapport worden getrokken en in het artikel zijn vermeld, zien dan ook niet op Nederland.
Gevraagd naar mijn appreciatie van de rechten voor belastingbetalers, merk ik op dat de rechten van belastingbetalers in Nederland goed zijn geborgd. In Nederland is veel aandacht besteed aan een zorgvuldige vormgeving van de juridische relatie tussen belastinginspecteur en ontvanger aan de ene kant en belastingplichtigen aan de andere kant. Veel rechten van belastingplichtigen zijn verankerd in nationale en internationale wetgeving. Zo is in artikel 104 van de Grondwet bepaald dat voor het heffen van belasting een wettelijke grondslag is vereist. Verder zijn waarborgen opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Daarnaast geldt dat de rechten van belastingplichtigen in het verlengde liggen van de mensenrechten. Zoals ook in het artikel wordt vermeld is Nederland aangesloten bij belangrijke mensenrechtenverdragen en kan een Nederlandse belastingplichtige zich ook op deze rechten beroepen. In het gesloten stelsel van rechtsbescherming dat Nederland binnen de fiscaliteit kent, geeft de inspecteur en ook de ontvanger, expliciet beslissingen die voor bezwaar en beroep vatbaar zijn. Tegen zo’n beschikking kan de belastingplichtige bezwaar aantekenen en indien nodig nog in beroep, hoger beroep en cassatie gaan. Verder kan de belastingplichtige met zijn klachten ook nog terecht bij onder meer de Nationale ombudsman en de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven van de Tweede Kamer en de commissie voor de Verzoekschriften van de Eerste Kamer.
Overigens wordt in het artikel ten onrechte gesteld dat Nederland een misstap zou hebben begaan gerelateerd aan het rechtsbeginsel van nemo tenetur. Dit beginsel houdt in dat iemand in het strafrecht niet gehouden is mee te werken aan zijn eigen veroordeling. Gelet op het arrest «Van Weerelt v The Netherlands» en hetgeen over dit arrest is opgenomen in het rapport, is deze aantijging niet correct. In het hiervoor aangehaalde arrest heeft het EHRM juist de klachten van de belastingplichtige ongegrond verklaard. Van belang daarbij was dat de Hoge Raad in Nederland al grenzen heeft gesteld aan het gebruik in strafprocedures van informatie die voor de belastingheffing is verkregen.
Hoe is het gesteld met de rechten van belastingbetalers in Nederland? Welke rechtsbescherming kennen zij tegen onrechtmatige of disproportionele inbreuken door de Belastingdienst of een andere overheidsinstantie gericht op fiscale zaken?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen zet het kabinet, of is het kabinet voornemens te zetten, om de bescherming van de rechten van de belastingbetaler te borgen en welke stappen hebben voorgaande kabinetten gezet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe scoort Nederland als men de rechten van Nederlandse belastingbetalers toetst aan de rechten, zoals beschreven in het in het artikel genoemde «General Report on the Protection of Taxpayers» Rights»?
Het IBFD heeft geen rapport over Nederland opgesteld en ik kan daarom ook niet berichten hoe Nederland volgens het IBFD scoort. Ik heb er echter vertrouwen in, zoals hiervoor ook aangegeven, dat de rechten van de Nederlandse belastingplichtigen worden gewaarborgd door het nationale en internationale juridische kader en de toegang tot de rechter.
Zijn er bepaalde expliciete of impliciete rechten die belastingbetalers in het buitenland wel hebben en Nederlandse belastingbetalers niet? Zijn er bepaalde expliciete of impliciete rechten die Nederlandse belastingbetalers wel kennen en belastingbetalers in andere landen niet?
Veel relevante rechten en verplichtingen vloeien voort uit internationale regelgeving en verdragen en zijn van toepassing in alle bij die regelgeving aangesloten landen. Ik beschik niet over een overzicht van additionele rechten die andere landen in hun nationale recht hebben opgenomen.
Waarom kent Nederland geen handvest van de rechten van belastingbetalers? Ziet u de toegevoegde waarde hiervan, ook voor de rechtszekerheid van de belastingbetalers? Bent u bereid een dergelijk handvest alsnog te laten opstellen?
In Nederland zijn veel rechten van belastingplichtigen al verankerd in nationale en internationale wetgeving, zoals hiervoor ook toegelicht. Daar waar er een rechtstekort zou bestaan, is het in mijn optiek meer zinvol om een oplossing hiervoor te regelen bij of krachtens wet, dan om hiervoor een handvest op te stellen dat slechts richtsnoeren bevat.
De uitvoering van het Besluit zorgvuldig onderzoek verweesde werken |
|
Maarten Groothuizen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gemeente-archieven halen massaal foto’s offline na vonnis»?1
Ja.
In welke gevallen mag een Nederlandse archiefinstelling die valt onder de Archiefwet een werk, zoals bedoeld in artikel 1 van de Auteurswet, verveelvoudigen en openbaar maken? Kunt u in dat antwoord specifiek ingaan op het openbaar maken van die werken op de websites van die archiefinstellingen? Kunt u deze vragen ook beantwoorden voor Nederlandse archiefinstellingen die archieven en collecties beheren die openbaar zijn, maar niet onder de Archiefwet vallen?
Voorop staat dat op grond van artikel 1 van de Auteurswet degene die een auteursrechtelijk beschermd werk wil verveelvoudigen of openbaar maken daarvoor toestemming nodig heeft van de auteursrechthebbende van het werk. Dit is slechts anders indien de verveelvoudiger of openbaarmaker een geslaagd beroep kan doen op een in de Auteurswet opgenomen exceptie.
Is dat het geval dan kan de verveelvoudiging of openbaarmaking zonder toestemming van de rechthebbende plaatsvinden.
Of een archiefinstelling onder de Archiefwet valt is niet relevant voor de toepassing van een auteursrechtexceptie. Wel relevant is of de archiefinstelling niet het behalen van een direct of indirect economisch of commercieel voordeel nastreeft en, afhankelijk van op welke exceptie een beroep wordt gedaan, of de verveelvoudiging of openbaarmaking geschiedt in het kader van de uitoefening van een publieke taak. Een archiefbewaarplaats als bedoeld in de Archiefwet zal hieraan in de regel wel voldoen. De volgende auteursrecht-excepties zijn relevant voor erfgoedinstellingen, waaronder archieven:
Artikel 15h (on-site raadpleging via een terminal)
Archiefinstellingen mogen auteursrechtelijk beschermde werken in hun collectie openbaar maken zonder toestemming van de auteursrechthebbenden van die werken, door deze werken beschikbaar te stellen aan individuele leden van hun publiek voor onderzoek of privéstudie via een besloten netwerk op daarvoor bestemde terminals in de gebouwen van die instellingen.
Artikel 16n (restauratie)
Archiefinstellingen mogen auteursrechtelijk beschermde werken in hun collectie verveelvoudigen zonder toestemming van de auteursrechthebbende, indien dit geschiedt met als enige doel:
Artikel 16o e.v. (verweesde werken)
Archiefinstellingen mogen onder bepaalde voorwaarden auteursrechtelijk beschermde boeken, kranten, magazines, dagbladen, tijdschriften, audiovisuele werken en fonogrammen die permanent deel uit maken van hun collectie openbaar maken door deze beschikbaar te stellen voor het publiek op een openbaar toegankelijke website. Het gaat daarbij om zogeheten verweesde werken. Verweesde werken zijn werken waarvan de rechthebbende na een zorgvuldig onderzoek als bedoeld in artikel 16p van de Auteurswet niet is op te sporen. Daarbij geldt de voorwaarde dat de reproductie en beschikbaarstelling geschiedt in het kader van de uitoefening van een publieke taak, in het bijzonder het behouden en restaureren van de werken en het verstrekken van voor culturele en onderwijsdoeleinden bestemde toegang tot de werken uit de eigen verzameling van de archiefinstelling.
In welke van de hiervoor genoemde gevallen kan die Nederlandse archiefinstelling dat doen zonder voorafgaande toestemming van de auteursrechthebbende?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
In welke gevallen is het Besluit zorgvuldig onderzoek verweesde werken2 op Nederlandse archiefinstellingen van toepassing en maken zij daardoor geen inbreuk op het auteursrecht van een werk?
Het Besluit zorgvuldig onderzoek verweesde werken is van toepassing als een archief een beroep wil doen op de verweesde werken auteursrechtexceptie van artikel 16o Aw e.v. en het werk waarvan de rechthebbende moet worden opgespoord voor het eerst in Nederland openbaar is gemaakt, of bij gebreke van een eerste openbaarmaking met toestemming van de rechthebbende in de collectie van de Nederlandse erfgoedinstelling is opgenomen. Indien onderzocht wordt of een filmwerk verweesd is, dan geldt dat het Besluit zorgvuldig onderzoek verweesde werken van toepassing is, indien de producent zijn zetel of gewone woonplaats in Nederland heeft.
Ingevolge artikel 16p, zesde lid, Aw kan een zorgvuldig onderzoek achterwege blijven, indien het werk al als verweesd werk staat geregistreerd in de databank van het Europees bureau voor intellectueel eigendom (EUIPO). In dat geval is het zorgvuldig onderzoek al verricht door een andere erfgoedinstelling.
Aan welke eisen moet dat zorgvuldig onderzoek naar de rechthebbende van een auteursrechtelijk werk voldoen, alvorens een Nederlandse archiefinstelling een auteursrechtelijk werk kan verveelvoudigen en openbaar maken zonder inbreuk te maken op het auteursrecht op dat werk? Kunt u in dat antwoord specifiek ingaan op het openbaar maken van die werken op de websites van die archiefinstellingen?
Het zorgvuldig onderzoek om vast te stellen of een werk verweesd is, is niet afhankelijk van het soort instelling die het werk openbaar wil maken, maar hangt af van het soort werk. Zoals hiervoor is vermeld, hangt het in beginsel van de lidstaat van eerste openbaarmaking van het werk af waar het zorgvuldige onderzoek moet worden uitgevoerd.
Indien het onderzoek in Nederland plaatsvindt, dienen alle in het Besluit zorgvuldig onderzoek verweesde werken voor de desbetreffende categorie werken genoemde bronnen te worden geraadpleegd. Het gaat daarbij om de volgende categorieën:
Voor gepubliceerde boeken gaat het om:
Voor kranten, magazines, dagbladen en tijdschriften gaat het om:
Voor visuele werken die zijn opgenomen in de hiervoor genoemde categorieën werken gaat het om:
Voor audiovisuele werken en fonogrammen gaat het om:
Als een erfgoedinstelling na het uitvoeren van het zorgvuldig onderzoek geen rechthebbende op het werk heeft kunnen achterhalen, verstrekt de archiefinstelling de volgende gegevens aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed:
Als de erfgoedinstelling wel een of meer, maar niet alle rechthebbenden heeft kunnen achterhalen, dan is een beroep op exceptie alleen toegestaan als de wel getraceerde rechthebbenden instemmen met de verveelvoudiging en openbaarmaking. Bij werken die niet eerder openbaar zijn gemaakt, geldt als voorwaarde dat redelijkerwijs aannemelijk moet zijn dat de rechthebbende zich niet tegen de reproductie en de beschikbaarstelling op internet zou verzetten.
Alleen visuele werken (zoals foto’s) die opgenomen zijn in boeken, kranten en tijdschriften vallen onder artikel 16o. Voor de online beschikbaarstelling van auteursrechtelijk beschermde losse foto’s dienen archieven dus in beginsel toestemming van de desbetreffende rechthebbenden te verkrijgen.
Hanteren Nederlandse archiefinstellingen een gemeenschappelijk beleid ten aanzien van dat zorgvuldig onderzoek, alvorens een auteursrechtelijk werk online te publiceren en is dat in overeenstemming met het Besluit zorgvuldig onderzoek verweesde werken? Zo nee, waarom niet?
Het Besluit zorgvuldig onderzoek verweesde werken bevat de vereisten waar het zorgvuldig onderzoek op grond van artikel 16p in ieder geval aan dient te voldoen. De archiefinstellingen zijn betrokken geweest bij de totstandkoming van het besluit. In aanvulling op het besluit hanteren de Nederlandse archiefinstellingen verder geen eigen gemeenschappelijk beleid ten aanzien van het zorgvuldig onderzoek.
Kunt u, uitgesplitst naar de categorieën zoals genoemd in artikel 2 van het Besluit zorgvuldig onderzoek verweesde werken, aangeven om hoeveel auteursrechtelijke werken het gaat waarvoor deze Nederlandse instellingen een dergelijk onderzoek moeten verrichten?
The British Library gaat er na onderzoek vanuit dat 40% van de werken uit haar collectie mogelijk verweesd is.3 Er is geen onderzoek gedaan naar het aantal potentieel verweesde werken door Nederlandse archiefinstellingen. Ik kan hier daarom geen uitspraak over doen.
Tot op heden zijn er bij het «Nationaal loket Verweesde Werken» bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed 802 onderzoeken gemeld. Hiervan hadden 781 onderzoeken betrekking op audiovisuele werken (door EYE) en 21 op geschreven werken (door de Koninklijke Bibliotheek).
Wat zijn de administratieve lasten per zorgvuldig onderzoek die hierbij komen kijken en welke kosten zijn daaraan verbonden voor de Nederlandse archiefinstelling?
Op basis van informatie van EYE en de werkgroep auteursrecht van de Nederlandse erfgoedinstellingen4 blijkt dat de tijdsinvestering per zorgvuldig onderzoek kan variëren van enkele minuten tot enkele uren. Dit hangt o.a. af van voor welk type werk het onderzoek verricht moet worden en hoeveel en welke bronnen daarvoor moeten worden geraadpleegd. Ook speelt daarbij een rol of deze bronnen online te raadplegen zijn.
Ziet u mogelijkheden om die administratieve lasten te verlagen?
Momenteel zijn organisaties uit 18 lidstaten in samenwerking met en onder financiering van de Europese Commissie bezig met de uitvoering het project EnDOW («Enhancing access to 20th Century cultural heritage through Distributed Orphan Works Clearance»).5 Dit project heeft als doel om het uitvoeren van de zorgvuldige zoektocht door erfgoedinstellingen te vergemakkelijken met een «online diligent search tool». Deze gebruiksvriendelijke tool is bedoeld voor alle erfgoedinstellingen in de Europese Unie en begeleidt hen bij de noodzakelijke stappen van de zorgvuldige zoektocht per lidstaat. Daarbij helpt de tool te bepalen of een werk al dan niet verweesd is. In deze tool zie ik een mogelijkheid om de administratieve lasten die gepaard gaan met het uitvoeren van de zorgvuldige zoektocht voor erfgoedinstellingen te verlagen.
De Richtlijn verweesde werken gaat uit van een zorgvuldig onderzoek per werk. Een dergelijke op het afzonderlijke werk en de daarbij betrokken rechthebbenden gerichte aanpak wordt door erfgoedinstellingen bij massadigitaliseringsprojecten als te arbeidsintensief ervaren. Ook voorafgaand aan de inwerkingtreding van de richtlijn is een aantal collectieve beheersorganisaties (cbo’s) bereid geweest om erfgoedinstellingen tegemoet te komen door hen een licentie te verstrekken waarbij zij een vrijwaring verlenen voor de beschikbaarstelling van werken van niet-aangesloten rechthebbenden. Nederland bevindt zich – mede dankzij deze licentiepraktijk – in vergelijking met de andere EU-lidstaten in de voorhoede als het gaat om digitale beschikbaarheid van het erfgoed. Erfgoedinstellingen maken echter nog steeds inbreuk op het auteursrecht van niet-aangesloten rechthebbenden: de vrijwaring geeft erfgoedinstellingen slechts de garantie dat de cbo hen tot een bepaald bedrag aan schade vrijwaart voor deze auteursrechtinbreuk.
Het voorgaande is onderkend door de Europese Commissie: in het richtlijnvoorstel Auteursrechten in de digitale eengemaakte markt (hierna DSM)6 stelt de Commissie voor om in het geval dat een werk niet (langer) in de handel verkrijgbaar is, het mogelijk te maken dat erfgoedinstellingen (waaronder niet-commerciële archieven) een licentie kunnen verkrijgen van een voor de rechthebbenden in kwestie representatieve cbo, waarbij de licentie ook geldt voor niet-aangesloten rechthebbenden. Op basis van deze zogeheten «verruimde collectieve licentie», ook wel bekend onder de Engelse afkorting ECL, kan het werk rechtmatig openbaar gemaakt worden. Daarnaast is op instigatie van de Raad van Ministers van de Europese Unie in het voorstel een grondslag opgenomen op basis waarvan lidstaten bij wet kunnen bepalen dat ook voor andere doeleinden verruimde collectieve licenties kunnen worden verstrekt door cbo’s. De Raad heeft inmiddels een algemene oriëntatie over het richtlijnvoorstel bereikt.7 De triloogonderhandelingen met het Europees parlement gaan naar verwachting onder het komende Oostenrijks voorzitterschap van start.
Is er een evaluatie van de implementatie van de Europese richtlijn uitgevoerd één jaar na de inwerkingtreding ervan, zoals bedoeld in de nota van toelichting van het Besluit zorgvuldig onderzoek verweesde werken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van die evaluatie?
In de herzieningsbepaling van de richtlijn inzake bepaalde toegestane gebruikswijzen van verweesde werken staat dat de Europese Commissie in oktober 2015, en daarna jaarlijks, een verslag maakt over uitbreiding van de werking van de richtlijn met onder andere losstaande foto’s. Bij mijn weten heeft de Europese Commissie hier tot op heden geen opvolging aan gegeven. De reden daarvan is mij onbekend.
De arrestatie van de Britse activist en islamcriticus Tommy Robinson |
|
Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de arrestatie van de Britse activist en islamcriticus Tommy Robinson wegens het verstoren van de vrede, terwijl hij verslag deed van een proces tegen islamitische verkrachters en dat hij binnen een paar uur tot 13 maanden gevangenisstraf is veroordeeld? Wat vindt u van deze waanzin?
Het kabinet heeft de mediaberichten hierover gezien. De vrijheid van meningsuiting geldt voor iedereen. Voor zover op dit moment bekend heeft betrokkene de voorwaarden voor zijn eerdere voorwaardelijke vrijlating geschonden en is dit de reden voor zijn opsluiting. Het kabinet heeft vertrouwen in de rechtsgang in het Verenigd Koninkrijk en ziet geen aanleiding zich hierover nader uit te spreken.
Realiseert u zich dat indien betrokken islamcriticus zijn gevangenisstraf tussen islamitisch criminelen zal moeten uitzitten, dit hem wel eens zijn leven zou kunnen kosten? Wat is uw oordeel daarover?
Zie antwoord vraag 1.
Geldt de vrijheid van meningsuiting naar uw mening ook voor islamcritici in de Europese Unie (EU)en bent u bereid uw ongenoegen over deze schending van de vrijheid van meningsuiting door het Verenigd Koninkrijk onmiddellijk aan uw Britse ambtsgenoot kenbaar te maken en aandacht te vragen voor de persoonlijke veiligheid van betrokkene? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Realiseren u en de uwen in de EU zich dat u het maatschappelijk ongenoegen over de islamisering van de EU niet kan knevelen door islamcritici te laten vervolgen of op te pakken maar dat een groot deel van de bevolking het op een gegeven moment niet meer zal pikken en zich massaal tegen u en de uwen zal keren?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen voor dinsdag 29 mei, 11.00 uur beantwoorden?
Ja.
De resultaten van de topambtenaar van PvdA-huize |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt zich herinneren dat uw ambtsvoorganger Minister Koenders een tegendenkstrateeg heeft aangesteld voor een periode van 1 jaar?
Ja. Betrokkene is sinds 1 oktober 2017 voor een periode van 12 maanden voor 24 uur per week aangesteld als scholar in residence bij de Eenheid Strategische Advisering binnen mijn ministerie.
Hoeveel adviezen heeft deze tegendenkstrateeg tot nu toe opgeleverd?
De ESA scholar in residence is betrokken geweest bij tal van interne beleidsvormingsprocessen. Hij heeft strategische adviezen over uiteenlopende thema’s gegeven, bijvoorbeeld over globalisering, populisme, Europese samenwerking, draagvlak voor buitenlands beleid en interne organisatie. Daarnaast heeft hij commentaar geleverd op concept-beleidsnota’s, lezingen gegeven, deelgenomen aan paneldiscussies, relevante netwerken en kennis ingebracht en zowel binnen het departement als binnen verschillende posten beleidsinhoudelijke gesprekken gevoerd.
Over welke thema’s gingen deze adviezen?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u de functie van tegendenkstrateeg een best practice die door andere ministeries gevolgd zou moeten worden? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ja. De functie van scholar in residence, die al enige tijd bestaat en in lijn is met de doelstelling van mijn ministerie om meer kennis en inzichten van buiten naar binnen te halen en te betrekken in het beleidsvormingsproces, acht ik nuttig en voor herhaling vatbaar. De Eenheid Strategische Advisering heeft in het rijksbrede strategieberaad de functie van scholar in residence toegelicht en belangstelling voor een dergelijke positie geconstateerd.
Het ‘Evaluatieadvies van de gemeenteraadsverkiezingen 2018’ door de Kiesraad van 17 mei 2018 |
|
Monica den Boer (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het «Evaluatieadvies gemeenteraadsverkiezingen en raadgevend referendum 21 maart 2018» van de Kiesraad, verschenen op 17 mei 2018?1
Ja.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de Kiesraad, die eerder in 2008 en 2015 kritisch was over hulp in het stemhokje aan mensen met een verstandelijk beperking, om kiezers met een verstandelijke beperking de mogelijkheid te bieden om zich bij het uitbrengen van hun stem in het stemhokje te laten bijstaan door een lid van het stembureau?
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Kiesraad dat het aanvaardbaar is dat met het uitvoeren van hun aanbeveling iedere kiezer de mogelijkheid krijgt om hulp te verzoeken, gezien het feit dat stembureauleden niet eenvoudig vast kunnen stellen of een persoon daadwerkelijk een verstandelijke beperking heeft?
Vindt u, net als de Kiesraad, dat de afweging tussen stemvrijheid en stemgeheim enerzijds en het ontvangen van hulp anderzijds aan de kiezer zelf is?
Herinnert u zich behandeling van het amendement-Bergkamp/Van der Staaij2, waarbij – gezien het feit dat het stembureau geen autoriteit is op het vaststellen van een verstandelijke beperking – de mogelijkheid van willekeur, ongelijkheid en het risico van verstoring van de orde in het stemlokaal wegens ongewenste discussies aangedragen werden als redenen om het amendement te ontraden?
Hoe beoordeelt u deze argumentatie, in het licht van het uitgebrachte advies van de Kiesraad?
Kunt u uiteenzetten hoe uw gesprekken, aangekondigd in uw brief van 20 maart 20183, tot nu toe zijn verlopen en of er voortgang geboekt is voor oplossingen van de door u benoemde risico’s?
Deelt u de mening dat het van belang is dat verstandelijk gehandicapten, die zelfstandig hun wil kunnen bepalen maar vanwege uiteenlopende redenen niet kunnen stemmen zonder hulp, dat deze kiezers deze hulp geboden moet worden door een lid van het stembureau?
Bent u bereid vaart te maken met de gesprekken en, parallel aan deze gesprekken, te werken aan een conceptwetsvoorstel met als doel een wijziging van de Kieswet om hulp aan verstandelijk gehandicapten in het stemhokje mogelijk te maken?
Het bericht 'Noodkreet Vluchtelingenwerk over retourtickets migranten' |
|
Maarten Groothuizen (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Noodkreet Vluchtelingenwerk over retourtickets migranten»?1
Ja.
Is het waar dat Nederland voor het eerst in zeven jaar probeert om asielzoekers die via Griekenland naar Nederland zijn gereisd terug naar Griekenland te sturen?
Naar aanleiding van de aanbeveling van de Europese Commissie betreffende de hervatting van Dublinoverdrachten aan Griekenland, en omdat het kabinet stapsgewijs wenst terug te keren naar een volledig werkend Dublinsysteem, heb ik besloten in beperkte mate weer te gaan claimen bij Griekenland onder de Dublinverordening. Dit heb ik medegedeeld tijdens het AO JBZ-raad van 6 december 2017 (Kamerstuk 32 317, nr. 501), het AO vreemdelingen- en asielbeleid van 14 december 2017 (Kamerstuk 19 637, nr. 2365) en het AO JBZ-raad van 31 mei 2018. De hervatting betreft vooralsnog alleen duidelijk niet-kwetsbare personen en geschiedt stapsgewijs zoals aanbevolen door de Commissie. Vooralsnog hebben geen van de al verzonden claims geleid tot een besluit met de strekking dat de asielzoeker overgedragen dient te worden aan Griekenland. Dergelijke besluiten zullen pas genomen worden indien er voldoende individuele garanties ten aanzien van de asielprocedure en de opvang door Griekenland zijn gegeven en Nederland op de hoogte is van de situatie in de opvanglocaties waarin de asielzoekers terecht zullen komen. Er zijn in dit kader dan ook geen vliegtickets naar Griekenland aan asielzoekers verstrekt. Omdat personen die in het bezit zijn van een geldige reguliere vergunning in Griekenland niet afhankelijk zijn van asielopvang en de asielprocedure, heeft Nederland de afgelopen jaren wel de Dublinverordening toegepast op deze categorie.
Is het waar dat in elk geval twee asielzoekers een vliegticket naar Griekenland hebben gekregen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er andere lidstaten die Dublin-overdrachten naar Griekenland uitvoeren? Zo ja, welke landen zijn dit?
Een aantal andere lidstaten heeft ook het verzenden van Dublinclaims aan Griekenland op grond van de aanbeveling van de Commissie hervat. Er zijn geen openbare bronnen bekend waaruit blijkt dat dit tot overdrachten heeft geleid.
Hoe beoordeelt u de situatie op de Griekse eilanden en op het vasteland als het gaat om de opvangomstandigheden van migranten?
De hogere instroom in combinatie met de nog altijd geringe uitstroom zetten druk
op de opvangvoorzieningen in de hotspots op de Griekse eilanden. Ik verwijs u voor een verdere uiteenzetting daarvan naar mijn brief die ik op 31 mei jl. aan uw Kamer zond4. Op het vasteland is er sprake van capaciteitsproblemen. Dit geldt met name voor de Evros-regio vanwege de verhoogde instroom in april. De Griekse autoriteiten zijn daarom samen met UNHCR bezig met het uitbreiden van de capaciteit op het vasteland.
Op basis waarvan beoordeelt u dat de situatie in Griekenland dusdanig verbeterd is dat er geen beletsel als bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens meer ligt op Dublinoverdrachten naar dit land?
Of een overdracht conform artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens kan plaatsvinden zal worden beoordeeld op individuele basis aan de hand van de individuele garanties die Griekenland verstrekt en informatie over de opvangsituatie. Nederland is momenteel in gesprek met Griekenland over de modaliteiten.
Het bericht ‘Gemeenten neigen nog naar monisme’ |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Gemeenten neigen nog naar monisme»?1
Ja.
Deelt u de bevinding en conclusie van Jos Hessels in zijn proefschrift «Raad zonder raadgevers?», die stelt dat in 20 procent van de gemeenten geen sprake is van de voorgeschreven fractieondersteuning?
Ik kan de bevindingen en conclusies onderschrijven, daar deze tot stand zijn gekomen in het kader van een gedegen promotieonderzoek dat op 22 mei jl. is verdedigd. Ik heb geen reden om te twijfelen aan de bevinding en conclusie dat in 20% van de gemeenten geen sprake is van fractieondersteuning zoals door de wetgever is bedoeld.
Kunt u inzicht verschaffen in de mate van ondersteuning van raadsleden in Nederlandse gemeenten?
Het is van groot belang dat de gemeenteraad beschikt over voldoende ondersteuning om zijn kaderstellende, controlerende en volksvertegenwoordigende taken waar te kunnen maken; de recente en aankomende decentralisaties onderstrepen dit.
De raad heeft op grond van de Gemeentewet diverse instrumenten voor het uitoefenen van zijn controlerende taak: het vragenrecht, de inlichtingenplicht door het college, het recht op fractieondersteuning en ambtelijke bijstand, het verplichte periodieke beleidsonderzoek door het college en het recht van enquête. Ook wordt de raad op grond van de Gemeentewet ondersteund door de griffie, de rekenkamer of rekenkamerfunctie en de accountant. Daarnaast kunnen raadsleden gebruik maken van ondersteuning vanuit hun eigen politieke partijen en kunnen zij informatie van toezichthouders, burgers en lokale media benutten. Eerder onderzoek heeft laten zien dat de raad zich door veel «hulptroepen» kan laten ondersteunen, maar dat ook van belang is dat gemeenteraden zichzelf die ondersteuning gunnen. Hulptroepen kunnen zelf ook «hulpbehoevend» zijn, bijvoorbeeld doordat op budgetten wordt bezuinigd.2
Het Ministerie van BZK heeft in samenwerking met de VNG en de beroepsverenigingen een digitale leeromgeving ontwikkeld over inhoudelijke onderwerpen die voor raadsleden van belang zijn. Daarnaast werk ik aan een Actieprogramma Versterking Lokale Democratie en Bestuur, dat uw Kamer nog voor het zomerreces zal ontvangen.
In opdracht van het Ministerie van BZK wordt een onderzoek uitgevoerd naar de werking van het controlerende en kaderstellende instrumentarium in de praktijk. Op basis van de uitkomsten, die eind 2018 worden verwacht, kan een verdere discussie worden georganiseerd over de vraag of het nodig is het instrumentarium van de raad op bepaalde punten aan te passen of dat andere maatregelen nodig zijn.
Ten slotte heb ik op 4 juni jl. een conceptwetsvoorstel versterking decentrale rekenkamers in consultatie gegeven. Deze wetswijziging is een noodzakelijke voorwaarde voor gedegen rekenkameronderzoek in elke gemeente ter ondersteuning van de controlerende en kaderstellende taken van de gemeenteraad. Ter ondersteuning van dit beleid is een werkgroep lokale rekenkamers gesprekken aan het voeren met gemeenten over de toegevoegde waarde van lokaal rekenkameronderzoek. Ook verstrek ik subsidie aan de NVRR ter verbetering van de kwaliteit van rekenkameronderzoek.
Kunt u nader duiden welk soort ondersteuning wordt aangeboden en benut?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de bevinding dat minder dan 40% van de gemeenten beschikt over de voorgeschreven ambtsinstructie voor de gemeentesecretaris? Wat is uw reactie hierop?
Op grond van artikel 103, tweede lid, Gemeentewet dient het college een ambtsinstructie vast te stellen waarin regels staan over de taken en bevoegdheden van de gemeentesecretaris. Uit het onderzoek van de heer Hessels blijkt dat in de praktijk niet elke gemeente de meerwaarde van deze instructie inziet, waardoor niet elke gemeente een instructie voor de secretaris heeft of toepast. Over het gebruik van de instructie in de praktijk door gemeenten zal ik in gesprek treden met de VNG. Op basis van de uitkomsten van de gesprekken met de VNG kan ook worden bezien of de wetgeving op dit punt aanpassing behoeft.
Bent u van mening dat onvoldoende ondersteuning leidt tot verslechtering van de democratische controle door gemeenteraden?
Zie antwoord vraag 3.
Welke inspanningen verricht u om te bevorderen dat deze ambtsinstructie in alle gemeenten wordt nageleefd?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven of en zo ja wanneer en op welke manier de Wet dualisering gemeentebestuur is geëvalueerd? Zo ja, wat is er met de aanbevelingen gedaan? Zo nee, waarom niet?
In 2004 is de eerste evaluatie van de Wet dualisering gemeentebestuur uitgevoerd door de commissie-Leemhuis. Het toenmalige kabinet heeft op het rapport gereageerd3 en is gekomen tot aanpassing van de wetgeving.4 Hierin werd onder andere voorgesteld om in het derde lid van artikel 33 van de Gemeentewet de mogelijkheid op te nemen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen over ambtelijke bijstand en fractieondersteuning. Na advies van de VNG en opmerkingen van verschillende fracties uit de Tweede Kamer is besloten af te zien van de mogelijkheid om bij AMvB nadere regels te stellen. In plaats daarvan is in de wet opgenomen dat de verordening regels moet bevatten betreffende de besteding en de verantwoording. In 2008 is de Staat van de Dualisering aan uw Kamer aangeboden, bij wijze van eindevaluatie.5 Ook naar aanleiding van de Staat van de Dualisering zijn wijzigingsvoorstellen gedaan.6
Wat is uw reactie op de aanbevelingen van dr. Hessels? Bent u bereid de uitvoering hiervan te onderzoeken?
Het recht van de raad op ambtelijke bijstand en fractieondersteuning is geregeld in artikel 33 van de Gemeentewet. Hessels concludeert dat de bepalingen in dit wetsartikel niet hebben geleid tot een inhoudelijke versterking van de raad ten opzichte van het college, zoals was beoogd met de dualisering. Zijn onderzoek wijst wel uit dat de raad in de praktijk beschikt over een gedegen ondersteuning van de griffie. Hij doet een aantal aanbevelingen, die volgens hem noodzakelijk, belangrijk dan wel wenselijk zijn.
Over deze aanbevelingen, welke ik in algemene zin onderschrijf, zal ik in overleg treden met de VNG. Ik zal de aanbevelingen betrekken bij mijn beleidsontwikkeling inzake het controlerende en kaderstellende instrumentarium van de raad en de overige trajecten die hierboven zijn geschetst, waarbij ik met eventuele wijzigingen van de organieke wetgeving streef naar een balans tussen voldoende ruimte voor lokaal maatwerk en het waarborgen van effectieve controle en kaderstelling.
De uitzending: ‘Donny pleegde zelfmoord door gokschulden’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Jan de Graaf (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending «Donny pleegde zelfmoord door gokschulden»?1
Ja.
Hoe kan het dat Unibet actief is op de Nederlandse markt terwijl het aanbieden van online kansspelen verboden is? Wat gaat u eraan doen om hier zo snel mogelijk een einde aan te maken?
Ondanks het illegale karakter spelen naar schatting een half miljoen Nederlanders bij een groot aantal onlineaanbieders. Als een aanbieder geen maatregelen heeft getroffen om spelers uit Nederland uit te sluiten (zoals door middel van een Geo-blokkade) is dit aanbod zeer eenvoudig en laagdrempelig door de speler te benaderen.
Door de massaliteit van het illegale aanbod is effectief handhaven alleen mogelijk wanneer de speler een goed vergund alternatief geboden kan worden. De vraag naar kansspelen op afstand wordt zo geleid naar verantwoord, betrouwbaar en controleerbaar aanbod, waarna het resterende illegale aanbod gericht kan worden aangepakt.
Het wetsvoorstel Kansspelen op afstand maakt, onder strikte voorwaarden, vergund aanbod van onlinekansspelen mogelijk. Daarnaast geeft het wetsvoorstel aanvullende handhavingsbevoegdheden aan de Kansspelautoriteit, waaronder het instrument van de bindende aanwijzing. Dit maakt het voor de Kansspelautoriteit onder meer mogelijk het betalingsverkeer van illegale aanbieders te blokkeren.
Hoe kan het dat ondanks het «Samenwerkingsconvenant Kansspelautoriteit-betaaldienstverleners» betalingen aan Unibet gewoon mogelijk zijn?
In het convenant is afgesproken dat de bij het convenant aangesloten betaaldienstverleners de dienstverlening staken en/of weigeren aan aanbieders die door de Kansspelautoriteit zijn gesanctioneerd. Unibet is niet gesanctioneerd door de Kansspelautoriteit.
Waarom worden illegale aanbieders pas op de lijst (op basis waarvan betaaldienstverleners geen betaaldiensten leveren aan die aanbieders) gezet als er een bestuurlijke sanctie door de Kansspelautoriteit is opgelegd? Al het aanbod van online kansspelen is toch per definitie illegaal?
In het convenant zijn in het kader van de samenwerking tussen de Kansspelautoriteit en een aantal betaaldienstverleners afspraken opgenomen over het blokkeren van het betalingsverkeer van illegale kansspelaanbieders. Op het moment van opstellen van het convenant bestond onzekerheid over de vraag of het verlenen van betaaldiensten aan illegale kansspelaanbieders onder het begrip «bevorderen» van illegale kansspelen valt, hetgeen verboden is (artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wet op de kansspelen). De Raad van State heeft recentelijk geoordeeld dat dat niet het geval is.2 Als gevolg hiervan kan het verlenen van betaaldiensten aan illegale kansspelaanbieders op dit moment niet goed door de Kansspelautoriteit worden tegengegaan, anders dan door afspraken met de betrokken betaaldienstverleners op basis van consensus. De Kansspelautoriteit wijst de betaaldienstverleners regelmatig op hun eigen verantwoordelijkheid en hun rol binnen de illegale keten.
Het wetsvoorstel Kansspelen op afstand bepaalt duidelijk dat ook het faciliteren van illegale kansspelen (waaronder het aanbieden van betaaldiensten) verboden is. De Kansspelautoriteit kan op basis van dat wetsvoorstel een bindende aanwijzing aan de betrokken betaaldienstverlener geven om zijn betaaldienstverlening op straffe van een boete of dwangsom te staken.
Bent u bereid alle online aanbieders van kansspelen op deze lijst te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid betaaldienstverleners die zich nog niet bij het convenant hebben aangesloten op hun verantwoordelijkheid te wijzen en er bij hen op aan te dringen dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Geluid van warmtepompen en airco’s voor omwonenden |
|
Agnes Mulder (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Frans en Ria kunnen niet meer slapen door warmtepomp van de buren: «Levenssfeer is ernstig aangetast»»?1
Ja.
Hoeveel geluid produceren warmtepompen en airco’s? In welke eenheid en van welke afstand wordt dit gemeten?
Het geluid dat warmtepompen en airco’s produceren verschilt afhankelijk van de toegepaste installatie. Het geluidsvermogensniveau varieert van 38 decibel
(dB) bij een nominale warmteafgifte ≤ 6 kW tot meer dan 70 dB bij een nominale warmteafgifte van meer dan 12 kW. Het geluidsvermogensniveau is een eigenschap van de installatie. De geluidbelasting die iemand van die installatie ontvangt is afhankelijk van de afstand tot het apparaat.
In hoeverre kan het geluid van warmtepompen en airco’s overlast veroorzaken bij omwonenden?
Of het geluid van warmtepompen en airco’s overlast veroorzaakt hangt af van diverse factoren, zoals het aantal installaties in de nabije omgeving, het geluidsvermogensniveau van de installaties, de afstand van de installaties tot andere percelen, getroffen maatregelen tegen geluid en de gevoeligheid van de omwonenden voor dit type geluid.
In hoeverre worden er nationale regels gesteld aan het geluid van warmtepompen en airco’s buiten woningen, voor omwonenden?
Aan het geluid van warmtepompen en airco’s worden in het Bouwbesluit 2012 geen regels gesteld ter bescherming van omwonenden. Ik ben voornemens om hiervoor wel eisen op te nemen in het Bouwbesluit 2012 tegelijkertijd met de eisen in het Bouwbesluit 2012 voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Deze geluidseisen gelden voor nieuw te plaatsen installaties en zullen ook betrekking hebben op bestaande gebouwen die worden verduurzaamd. Uw Kamer wordt hierover in het najaar van 2018 nader geïnformeerd.
Tot deze aanpassing van het Bouwbesluit 2012 kunnen afzonderlijke gemeenten in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) regels hiervoor opnemen. In de model-APV is een vangnetartikel 4:6 opgenomen waarin staat dat het verboden is toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt. Een gemeente kan beleidsregels opstellen die een verdere invulling geven aan dit vangnetartikel. Geluidshinder kan bijvoorbeeld worden vertaald naar maximale geluidniveaus op de erfgrens of minimale afstanden van de bron tot de erfgrens.
Daarnaast is er Europese productregelgeving voor warmtepompen en airco’s. Dit betreft de Europese richtlijn Ecodesign (2009/125/EG) en de hierop gebaseerde rechtstreeks geldende verordeningen, waarin eisen zijn gesteld aan het maximale geluidsvermogensniveau van warmtepompen en airco’s die op de markt worden gebracht. Voor warmtepompen zijn dit de verordeningen 813/2013 (ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen) en 814/2013 (waterverwarmingstoestellen en warmwatertanks). Voor airco’s is dit verordening 206/2012 (airconditioners en ventilatoren). In de praktijk blijkt overigens dat warmtepompen voor geluid veel beter kunnen presteren dan deze maximale niveaus.
In hoeverre stellen gemeenten regels en zijn er regels in het buitenland, bijvoorbeeld in Duitsland en Frankrijk, voor airco’s en warmtepompen ten aanzien van geluid buiten de woning voor omwonenden?
Voor de regels die gemeenten kunnen stellen, wordt verwezen naar het antwoord op vraag 4.
In een aantal landen in Europa is het onderwerp in landelijke (omgevings)regelgeving opgenomen, waaronder in Duitsland waar het onderwerp omgevingsgeluid onderdeel is van de Bundes-Immissionsschutzgesetz. In de meeste andere landen, waaronder Frankrijk, is het geluid van dergelijke installaties niet landelijk uniform geregeld maar hebben bijvoorbeeld gemeenten de mogelijkheid grenswaarden te stellen.
Welke mogelijkheden zijn er om de geluidshinder van warmtepompen te beperken, bijvoorbeeld ten aanzien van plaatsing en instelling van het apparaat en bekasting?
Warmtepompleveranciers en fabrikanten komen met verschillende oplossingen voor geluidsreductie. Zo zijn er warmtepompen met grotere compressoren en een lager toerental om de geluidsproductie terug te dringen. Een andere optie is geluidswerende omkasting van de buitenunit. Ook kunnen trillingsdempers of een trillingsdempende montagebalk worden geïnstalleerd om de geluidsproductie te doen afnemen. Tot slot is uiteraard de plaatsing van de buitenunit van belang. De geluidsoverlast neemt af naarmate de buitenopstelling verder van de gevel van de aangrenzende woning staat.
Deelt u de mening dat, om draagvlak voor de transitie naar een duurzamere energievoorziening te behouden en de rol die warmtepompen daarin in toenemende mate kunnen hebben, het van belang is overlast door warmtepompen zo veel als mogelijk te voorkomen? Zo ja, op welke wijze wilt u hieraan bijdragen?
Ja, daarom is het voornemen om het Bouwbesluit 2012 aan te passen zoals gemeld in het antwoord op vraag 4.
Voorts loopt bij de TKI Urban Energy een innovatieregeling onder het programma «korte termijn innovaties aardgasloze wijken, woningen en gebouwen» en worden in het kader van het klimaatakkoord verschillende mogelijkheden om de doorontwikkeling van individuele warmtetechnieken te stimuleren, verkend en gewogen.
Een veroordeelde Tibetaanse activist |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Tibetan activist handed grotesquely unjust 5 year prison sentence after featuring in New York Times video»?1
Ja.
Deelt u de analyse van Amnesty International dat de door China aan de Tibetaanse activist Tashi Wangchuk opgelegde gevangenisstraf van vijf jaar zeer onrechtvaardig is, omdat hij enkel op vreedzame wijze opkwam voor de culturele rechten van zijn volk? Zo nee, waarom niet?
De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie en de Chinese Grondwet staan garant voor de vrijheid van meningsuiting en gelijke rechten van etnische minderheden. De veroordeling van Tashi Wangchuk tot 5 jaar gevangenisstraf gaat in tegen de internationale afspraken waartoe China zich heeft verplicht.
Bent u het met de mensenrechtenorganisaties eens dat deze Tibetaanse activist per direct vrijgelaten dient te worden? Zo ja, bent u bereid in uw contacten met Chinese autoriteiten hierop aan te dringen? Zo nee, waarom niet?
Nederland onderschrijft de verklaring van de woordvoerder van de Hoge Vertegenwoordiger van 23 mei jl. waarin wordt gepleit voor Tashi Wangchuk’s onmiddellijke vrijlating. Nederland heeft de veroordeling van Tashi Wangchuk aan de orde gesteld in een gesprek met de directeur van het China Tibetology Research Center en diplomaten van de Chinese ambassade in Den Haag. De Mensenrechtenambassadeur zal de zaak wederom opbrengen tijdens de mensenrechtendialoog met China die deze maand plaatsvindt. Tot slot zet Nederland in op het noemen van de zaak in de EU verklaring voor de 39e zitting van de VN Mensenrechtenraad.