Loverboypraktijken in jeugdinstellingen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Vermeende loverboypraktijken bij Hoenderloo Groep: PvdA ziet patroon»?1
Ja.
Herinnert u zich de Kamervragen aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over seksuele uitbuiting in een jeugdzorginstelling (ingezonden 22 augustus 2018, beantwoording uitgesteld)?
Ja. De antwoorden zijn op 3 oktober 2018 naar de Tweede Kamer gestuurd2.
Sinds wanneer is de in het bericht genoemde persoon verdachte en waarom is de instelling waar hij werkte niet eerder van die verdenking op de hoogte gesteld?
In het voorjaar van 2018 is er aangifte gedaan tegen de verdachte. Uit contact met de instelling blijkt dat de politie juni 2018 de instelling heeft benaderd. De strafbare feiten waar de politie de verdachte van verdenkt dateren uit 2016 en 2017. Dat is twee jaar nadat de verdachte zijn werkzaamheden bij de instelling beëindigd heeft. Omdat de zaak nog onder de rechter is, kan ik over deze zaak geen verdere uitspraken over doen.
Hoe komt het dat er bij zowel de Hoenderloo Groep, de Heldringstichting in Zetten en de Lievenshove in Oosterhout blijkbaar sprake is van een onveilige situatie voor de bewoners?
De vraag of sprake is van onveilige situaties bij deze instellingen en wat hier de oorzaken van zijn, kan ik niet beantwoorden. Hiervoor is nader onderzoek nodig. In de beantwoording van de recente Kamervragen van de leden Kuiken en Van den Hul en van lid Hijink op 3 en 9 oktober 2018 over de veiligheidssituatie bij de Heldringstichting in Zetten, heb ik gemeld dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) samen met de Inspectie van het Onderwijs, de bestuurder van de Heldringstichting en de bestuurder van de school op het terrein, verzocht heeft om de signalen diepgravend te onderzoeken.3
De IGJ is in gesprek met het bestuur van Juzt over de huidige situatie bij Juzt, waaronder (de sluiting van) de locatie Lievenshove in Oosterhout. De inspectie monitort de komende periode samen met de gemeente de situatie bij Juzt om de veiligheid voor de jeugdigen te waarborgen.
Tot slot heeft de inspectie contact gezocht met Pluryn-De Hoenderloo Groep voor een reactie. Pluryn heeft aangegeven dat de betreffende persoon werkzaam bij hen is geweest. De strafbare feiten waarvan hij wordt verdacht, zou hij hebben gepleegd nadat hij bij Pluryn uit dienst was.
Welke instantie houdt toezicht op deze instellingen en wat waren de meest recente bevindingen ten aanzien van de problematiek van loverboys bij de genoemde en andere instellingen?
De IGJ houdt toezicht op deze instellingen. De inspectie heeft onderzoek gedaan bij de dertien jeugdhulpaanbieders waarvan bekend was dat die op dat moment gespecialiseerde hulp boden aan minderjarige meisjesslachtoffers van loverboys. Na ieder onderzoek schreef de inspectie een openbaar rapport, met daarin het oordeel op de getoetste verwachtingen. Deze afzonderlijke rapporten zijn gepubliceerd op de website van de inspectie (www.igj.nl).
De inspectie concludeerde dat de meeste van de dertien onderzochte jeugdhulpaanbieders kwalitatief goede gespecialiseerde hulp bieden aan (vermoedelijke) slachtoffers van loverboys.
De inspectie concludeerde verder dat twee organisaties, waaronder de Hoenderloo Groep, zich verder moesten ontwikkelen om daadwerkelijk gespecialiseerde hulp te bieden en vroegen deze organisaties om een verbeterplan. De verbeterplannen zijn beoordeeld en later dit jaar worden deze twee organisaties opnieuw onderzocht om te beoordelen of de hulp voldoende is verbeterd.
Het overallrapport van de resultaten van het onderzoek naar de gespecialiseerde hulp aan (vermoedelijke) slachtoffers van loverboys «De kwaliteit van de gespecialiseerde jeugdhulp aan slachtoffers van loverboys», is 29 maart 2018 naar de Tweede Kamer gestuurd, voorzien van een beleidsreactie.4
Zijn u meer signalen bekend over loverboypraktijken met bewoners van jeugdinstellingen waarbij tot op het terrein van de instelling of zelfs met medeweten van het personeel sprake is van die praktijken? Zo ja, waar bestaan die signalen uit? Zo nee, is er elders sprake van dergelijke praktijken of kent u de signalen niet?
Er zijn mij – op de Heldringstichting en Pluryn- de Hoenderloo Groep na – geen actuele signalen bekend van loverboypraktijken bij jeugdhulpinstellingen.
Zoals ik in de hierboven vermelde antwoorden op de vragen naar aanleiding van de berichtgeving over de Heldringstichting heb aangegeven, is het bekend dat loverboys/mensenhandelaren gericht jongeren die in een instelling verblijven proberen te ronselen omdat zij veelal kwetsbaar zijn of omdat zij al slachtoffer waren van een loverboy.
Zijn de instrumenten die de commissie-Azough voor de aanpak van loverboys in jeugdzorginstellingen afdoende teneinde deze problematiek effectief aan te pakken? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat gaat u doen teneinde hier verbetering in aan te brengen?
Op basis van deze incidenten kan ik niet de conclusie trekken dat de instrumenten van de Commissie Azough afdoende zijn of niet. Op basis van de stand van de wetenschap en de ervaringen vanuit de praktijk waaronder die van de gespecialiseerde landelijke instellingen (Fier en Sterk Huis) heeft Commissie Azough instrumenten opgesteld voor de jeugdhulpinstellingen. De mate van effectiviteit zal ook afhangen van in hoeverre de instellingen de instrumenten hebben ingebed in de dagelijkse werkzaamheden van medewerkers.
In november komen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de ministers van Buitenlandse Zaken, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport met een programma voor de aanpak van mensenhandel waarin extra zal worden ingezet op het verbeteren van de veiligheid van jongeren in jeugdhulpinstellingen.
Bent u bereid naar aanleiding van de voorvallen met loverboys in jeugdinstellingen onderzoek te laten doen naar de aard en omvang van deze problematiek binnen de jeugdinstellingen in Nederland? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer de resultaten daarvan verwachten? Zo nee, waarom niet?
De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel geweld tegen kinderen rapporteert regulier over de aard en omvang van mensenhandel. Die rapportages gaan ook over slachtoffers die in jeugdinstellingen verblijven. Het is bekend dat de registratie van gevallen mensenhandel door zorginstellingen verbetering behoeft. In het programma aanpak mensenhandel dat in november 2018 verschijnt, zullen we hier nader op in gaan.
Het bericht dat een Nederlandse docente door Israël is gearresteerd en gedeporteerd |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat een Nederlandse docente aan de universiteit van Hebron door de Israëlische regering is gearresteerd en gedeporteerd?1 Welke feiten zijn bekend bij u?
Het kabinet is uitsluitend via het blog van betrokkene bekend met deze kwestie. Het kabinet herkent zich niet in de door het lid Kuzu gebruikte term «deportatie». Wanneer iemand direct wordt teruggestuurd, zijn de betreffende autoriteiten niet verplicht om dit bekend te maken aan de autoriteiten van het land van de nationaliteit van de persoon die de toegang wordt ontzegd. Ook de betrokkene zelf is niet verplicht om dat te doen. De in dit geval tot Israël geweigerde Nederlander heeft geen consulaire hulpvraag ingediend via de ambassade in Tel Aviv, of via het 24/7 contact center van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Ook na het door haar op internet beschreven incident heeft zij geen contact opgenomen over haar ervaringen. Het beleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is dat niet uit eigen beweging navraag wordt gedaan bij Nederlanders die de toegang tot een land wordt ontzegd.
Op basis van welke formele gronden heeft de Israëlische regering deze Nederlandse docente gearresteerd en gedeporteerd?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat de Israëlische autoriteiten de Nederlandse docente toegang tot consulaire bijstand en contact met een advocaat hebben onthouden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, kunt u hier navraag naar doen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat de Israëlische autoriteiten de Nederlandse docente hebben vastgezet onder erbarmelijke omstandigheden en hebben onthouden van slaap? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, kunt u hier navraag naar doen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze gebeurtenis samenhangt met de recente wetgeving die het mogelijk maakt om toegang tot Israël te ontzeggen in verband met de BDS-beweging (Boycot, Desinvesteringen en Sancties)?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u stappen en maatregelen genomen naar aanleiding van de Kamervragen over twee Nederlanders die om politieke redenen de toegang tot Israël geweigerd zijn?2 Zo ja, welke zijn dat en hoe beoordeelt u de effectiviteit van deze maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is het gesprek met de Israëlische autoriteiten aangegaan over de twee Nederlanders die eerder de toegang was ontzegd. Tijdens het gesprek met de Israëlische autoriteiten zijn zorgen geuit over de berichten dat de betrokkenen niet goed zouden zijn behandeld en heeft Nederland onderstreept dat het van Israël verwacht dat het internationale regels omtrent consulaire bijstand naleeft. Overigens hebben betrokkenen in dit geval wel contact opgenomen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Het blijft een Israëlisch prerogatief om mensen met inachtneming van internationaalrechtelijke verplichtingen de toegang tot het land te onthouden: zoals elk ander land, gaat Israël over het eigen toelatingsbeleid. Het kabinet respecteert dit uitgangspunt, maar betreurt de Israëlische maatregelen en volgt de effecten ervan nauwlettend.
Bent u bereid met de Israëlische autoriteiten contact op te nemen om dit te veroordelen en om de Israëlische regering met klem te verzoeken alle vormen van intimidatie tegen Nederlanders onmiddellijk te staken? Zo ja, wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De legionelle uitbraak op de kazerne te Schaarsbergen |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met berichten van een legionella uitbraak op de kazerne te Schaarsbergen? Zo nee, hoe blijft u op de hoogte van berichten van de werkvloer?
Ja, ik ben bekend met het feit dat er een normoverschrijding van legionella op de kazerne in Schaarsbergen is geweest. Na onderhoud om gebouw 107 op de Oranjekazerne in Schaarsbergen brandveilig te maken en waarbij het sanitair in het gebouw langdurig buiten werking was, is de standaard legionellaproef uitgevoerd in opdracht van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB). In vijf monsters is Legionella non-pneumophila aangetroffen. Hiermee is echter nog geen sprake van een uitbraak.
Deelt u de opvatting dat hier sprake is van een ernstig gezondheidsrisico? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen heeft u al genomen?
Zoals ik de Kamer heb geïnformeerd in de reactie op het schriftelijk overleg over het Jaarverslag Inspectie Militaire Gezondheidszorg over 2017 (Kamerstuk 34 775 X, nr. 108), was van een gezondheidsrisico geen sprake. Dit betrof een standaardproef uit voorzorg, nadat het sanitair in het betreffende gebouw vanwege onderhoud langere tijd niet in gebruik was geweest. Door de combinatie van het aangetroffen type legionella bacteriën (de legionella non-pneumophila) en het feit dat Schaarsbergen conform het drinkwaterbesluit geen risicolocatie is, zoals verzorgingstehuizen en ziekenhuizen, is er geen sprake van een gezondheidsrisico geweest.
Bij elke overschrijding van de norm neemt Defensie echter maatregelen. In dit geval is bij het aantreffen van de bacterie na het afronden van het onderhoud besloten, voordat het personeel het gebouw weer in gebruik nam, de verontreinigde tappunten buiten gebruik te houden. Het personeel in de betreffende kamers is daarvan op de hoogte gebracht, zij hebben gebruik kunnen maken van niet verontreinigde douches. De tappunten in het betreffende gebouw zijn vervolgens thermisch gespoeld door een specialistisch bedrijf en er zijn na deze spoeling nieuwe tests gedaan. Op 15 oktober is gebleken dat alle tappunten vrij zijn van legionella en zijn deze punten weer vrijgegeven. Daarmee zijn de douches weer te gebruiken.
Bent u ook bekend met de berichten dat er al ruim een jaar geen werkzame toiletten en douches zijn op de werkplekken en dat militairen aangewezen zijn op een mobiel toilet? Zo nee, kunt u deze berichten bevestigen? Zo ja, hoe heeft deze situatie kunnen ontstaan?
Het voormalige mobilisatiecomplex (MC) Duivelsberg is onderdeel van de locatie Schaarsbergen. In sommige gebouwen van dit complex zijn geen sanitaire voorzieningen. De toiletten die er wel zijn in het complex zijn buiten gebruik, omdat ze niet voldoen aan de regelgeving. Inmiddels worden deze gebouwen intensiever gebruikt, ook voor kantoorfuncties. Door de gewijzigde bedrijfsvoering is er nu wel behoefte aan goed werkend sanitair in het gebouw. Daarvoor is opdracht gegeven aan het RVB. In afwachting van dit nieuwe sanitair kan gebruik gemaakt worden van toiletten elders op de locatie of van een tijdelijke voorziening in de vorm van enkele DIXI’s. Om deze situatie te verbeteren tot de structurele oplossing is gerealiseerd, wordt volgende week in opdracht van het RVB gestart met het plaatsen van een mobiele sanitaire unit met betere voorzieningen.
Bent u ermee bekend dat er zelfs legionella in de slaapkamers op de kazerne is aangetroffen en dat militairen dus geen gebruik kunnen maken van het drinkwater?
Ja. In een aantal douches in gebouw 107 is het bij vraag 2 genoemde type legionella bacteriën aangetroffen. De bacterie vormt volgens het RIVM in drinkwater geen gezondheidsrisico en het water drinken is dus veilig. Het risico doet zich voor waar legionella voorkomt in zeer fijne waterdruppeltjes, zoals in een douche. Na het aantreffen van de bacteriën in de douches, die vanwege onderhoud aan het gebouw langdurig buiten werking waren, is besloten de douches ook na het onderhoud buiten gebruik te houden. Inmiddels is er thermisch gespoeld en zijn de douches vrij van legionella.
Bent u bekend met het feit dat de meldingen van militairen bij de leiding tot nu toe geen gehoor hebben gekregen? Bent u dan ook bekend met het feit dat de leiding heeft aangegeven om de douches maar een uur te laten spoelen, ondanks het feit dat dit geen enkel effect heeft op de legionellabacterie? Zo ja, deelt u de opvatting dat de leiding hierin tekort is geschoten?
Het RVB beheert namens Defensie locaties, gebouwen, terreinen en leidingwaterinstallaties. In opdracht van het RVB worden van dit leidingwater periodiek watermonsters genomen en geanalyseerd. Legionella onderzoek vormt hier een onderdeel van. Defensie blijft als eigenaar van het vastgoed verantwoordelijk voor het voldoen aan wet- en regelgeving.
Bij overschrijding van de normen worden in overleg met het RVB altijd maatregelen genomen, door de commandant die verantwoordelijk is als decentraal werkgever. Ook op Schaarsbergen heeft de leiding dus maatregelen genomen. Indien zich een situatie van normoverschrijding voordoet, volstaat bij een lage concentratie het doorspoelen van de leiding door de kraan een bepaalde tijd open te laten staan. Bij een hoge concentratie van de bacterie moet een specialistisch bedrijf worden ingehuurd, dat onder andere een thermische reiniging toepast, waarna meetresultaten moeten uitwijzen of de bacterie met succes is bestreden.
Naast deze beheersmaatregelen wordt bij nieuwbouw in de waterleiding installatie een voorziening opgenomen om legionella te voorkomen. In het licht van de achterstanden op het gebied van vastgoed wordt in algemene zin de afweging gemaakt tussen nieuwbouw en groot onderhoud. Bij groot onderhoud wordt, indien dit mogelijk is, eveneens een voorziening om legionella te voorkomen opgenomen. Bij gebouwen waar geen sprake is van dergelijk groot onderhoud worden bovengenoemde beheersmaatregelen toegepast.
Heeft u vernomen dat de leiding aangeeft dat er geen budget is voor de vervangingen van leidingen ten behoeve van de bestrijding van legionella?
Zie antwoord vraag 5.
Is er inderdaad geen geld beschikbaar? Kunt u geld vrijmaken voor het bestrijden van legionella op de kazerne? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de opvatting dat hier zo spoedig mogelijk tegen moet worden opgetreden, zodat onze militairen in gezonde leef- en arbeidsomstandigheden op de kazerne kunnen verblijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen en op welke termijn?
Legionella is, ook bij Defensie, een bekend probleem, dat voortdurend de aandacht heeft en moet hebben. Het RVB laat de waterkwaliteit op Defensie vastgoed dan ook periodiek onderzoeken. Na onderhoud aan of verbouwing van gebouwen, waarbij sanitair langdurig niet wordt gebruikt, is het controleren van de waterkwaliteit door onder andere een legionellaproef in opdracht van het RVB, standaardprocedure. Bij overschrijding van de normen worden altijd maatregelen genomen. Afhankelijk van de aangetroffen concentratie betekent dit dat de leidingen ofwel worden doorgespoeld, ofwel dat er een specialistisch bedrijf wordt ingeschakeld voor een thermische spoeling.
Het bel-me-niet-register |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Bel-me-niet Register: waarom word je nog steeds gebeld?» en de uitzending van het programma Kassa van 23 september 2018?1
Ja.
Deelt u de mening dat uit de uitkomst van de enquête onder ruim 2.000 Kassa-kijkers blijkt dat het Bel-me-niet Register niet kan voorkomen dat mensen toch ongevraagde telefoontjes krijgen? Zo ja, hoe komt het dat die telefoontjes toch plaatsvinden? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Het klopt inderdaad dat consumenten die hun telefoonnummer in het Bel-Me-Niet Register hebben ingeschreven gebeld kunnen worden. Consumenten mogen – ook al zijn zij ingeschreven in het Bel-Me-Niet Register- gebeld worden door bedrijven als zij dat bedrijf daar toestemming voor hebben gegeven of als zij klant zijn (geweest) bij dat bedrijf. Consumenten kennen of begrijpen deze regels niet altijd. Voor deze consumenten is het verwarrend dat zij worden gebeld terwijl zij hun nummer in het Bel-Me-Niet Register hebben ingeschreven.
Om deze verwarring op te lossen, heb ik in de consumentenagenda die ik op 8 oktober jl. aan uw Kamer heb gezonden, aangekondigd om het hele systeem voor telemarketing opnieuw te bezien en maatregelen te treffen. Daarin heb ik een wettelijk opt-in systeem aangekondigd, het uitgangspunt is dat consumenten niet meer gebeld mogen worden tenzij ze daarvoor toestemming hebben gegeven.
Deelt u de mening dat de regel dat bedrijven tot in het oneindige mogen blijven bellen als de consument oud-klant is, moet worden geschrapt, bijvoorbeeld door de periode waarin gebeld mag worden te beperken of het mogen bellen te koppelen aan het verlenen van expliciete toestemming van de klant? Zo ja, hoe gaat u hier middels wet- of regelgeving voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat het onwenselijk is dat consumenten nog gebeld worden door bedrijven waar zij al lang geen klant meer zijn. Ik begrijp dat dit voor irritatie zorgt bij consumenten. Ik overweeg dan ook maatregelen om dit aan te pakken maar ik vind het belangrijk om hierover eerst gesprekken te voeren met de telemarketing sector. Als de irritatie niet door middel van zelfregulering aangepakt kan worden, zal ik wettelijke maatregelen nemen.
Acht u het wenselijk om het bel-me-niet-register ook open te stellen voor (kleine) ondernemers die gevrijwaard willen blijven van ongevraagde telefonische marketing? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Het Bel-Me-Niet Register is toegankelijk voor natuurlijke personen. Ook een (kleine) ondernemer die een natuurlijk persoon is, zoals een eenmanszaak, kan zich dus via het Bel-Me-Niet vrijwaren van ongevraagde telefonische marketing.
Is het u bekend dat een belangrijk deel van de consumenten niet, althans onvoldoende weet dat het recht van verzet bestaat, dan wel onvoldoende weet hoe dat recht kan worden geëffectueerd? Kan het recht van verzet ook worden ingeroepen anders dan door middel van het doorlopen van een boodschap na afloop van een ongewenst telefoongesprek? Zo ja, hoe dan?
De sector heeft via zelfregulering een systeem om de consument in ieder telemarketinggesprek actief te wijzen op het Recht van verzet en het Bel-me-niet Register en dat onmiddellijke opname in het Bel-me-niet Register faciliteert. Maar, dit is niet de enige manier waarop consumenten gebruik kunnen maken van het Recht van verzet. De consument kan zich in principe tijdens ieder telefoongesprek verzetten tegen het verdere gebruik van zijn contactgegevens voor telemarketing door eenvoudigweg aan te geven voortaan niet meer gebeld te willen worden. De consument is hiervoor niet afhankelijk van het Interactive Voice Response (de boodschap na afloop van het telefoongesprek).
Deelt u de mening dat het recht van verzet eenvoudiger aangeroepen zou moeten kunnen worden dan het doorlopen van een minutenlang bandje na afloop van een telefoongesprek? Ziet u andere of meer mogelijkheden om het recht van consumenten te versterken om gevrijwaard te blijven van ongewenste telefoontjes van bedrijven? Zo ja, welke en hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend het bericht «Egypte: doodstraffen en zware gevangenisstraffen, Shawkan komt mogelijk vrij»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er 75 doodvonnissen, 47 levenslange gevangenisstraffen en celstraffen variërend van 5 tot 15 jaar zijn opgelegd aan ruim 700 mensen?
Ik heb met zorg kennis genomen van de vonnissen in de Raba’a sit-in dispersalzaak. Nederland heeft de zaak de afgelopen jaren nauwlettend gevolgd. Het Kabinet is principieel tegen de uitvoer van de doodstraf, waar ook ter wereld, en beschouwt het als een wrede en inhumane wijze van bestraffing. Nederlands zet zich, onder andere via de EU, in voor de afschaffing van de doodstraf.
Nederland heeft zich samen met Duitsland ingezet om de Raba’a sit-in dispersal zaak in EU-verband te monitoren. Hierover is destijds geen consensus bereikt. Derhalve hebben diplomaten van de Nederlandse Ambassade in Cairo, in eerste instantie samen met collega’s uit Duitsland, Canada en Noorwegen, en later ook vergezeld door collega’s uit Frankrijk, de Verenigde Staten en België zittingen in deze zaak gemonitord. Daarnaast heeft Nederland herhaaldelijk, en op alle niveaus, zorgen over deze zaak aangekaart bij de Egyptische autoriteiten.
Volgens Egyptische juristen was er in deze zaak geen sprake van een eerlijke procesgang. Zo zouden getuigen achter gesloten deuren in afwezigheid van de verdachten gehoord zijn, is het advocaten geweigerd om bepaalde vragen aan getuigen te stellen en waren getuigen in staat om elkaars getuigenissen bij te wonen, hetgeen niet is toegestaan volgens de Egyptische wet. Ik heb mijn zorgen daarover uitgesproken tijdens mijn recente ontmoeting met de Egyptische Minister van Buitenlandse Zaken Shoukry en marge van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York in september jl.
Klopt het dat de rechtbank in Caïro de veroordelingen heeft uitgesproken zonder overtuigend bewijs tegen de verdachten?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft de Nederlandse regering zich niet openlijk tegen de doodstraf van deze demonstranten uitgesproken? Is de Nederlandse regering bereid dit zo spoedig mogelijk te doen? Zo nee, waarom niet?
Naast het feit dat ik in New York bilateraal mijn zorgen heb overgebracht bij mijn Egyptische counterpart, heeft Nederland zich hard gemaakt voor een verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger (HV). Op 11 september jl. verscheen een verklaring van de woordvoerder van de HV, waarin zorgen worden geuit over de terdoodveroordelingen en de procesgang. Het Kabinet staat achter deze verklaring.
Kunt u uitsluiten dat Nederland de Egyptische regering hulp verschaft in de vorm van logistieke en materiële ondersteuning van de veiligheidsdiensten en het gehele Egyptische justitiële apparaat?
Voor de uitvoer van civiele – niet vergunningplichtige goederen – gelden geen restricties. Voor de uitvoer van militaire of dual-usegoederen dienen bedrijven een vergunning aan te vragen.
Vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen naar Egypte worden getoetst aan de hand van de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport, waarbij extra aandacht wordt besteed aan criterium 2 (eerbiedigen mensenrechten) en criterium 7 (omleidingsrisico). Indien er een aannemelijk risico bestaat dat de export zal leiden tot een verslechtering van de mensenrechtensituatie of zal worden gebruikt voor binnenlandse onderdrukking dan zal de vergunning niet worden verleend. De toets wordt eveneens uitgevoerd voor dual-usegoederen voor militair eindgebruik. Eindgebruik door inlichtingendiensten, politiemachten en andere wethandhavingsdiensten valt ook onder militair eindgebruik.
Bij een vergunning voor de export van dual-usegoederen voor civiel eindgebruik geldt overigens dat deze niet mag worden gebruikt voor export naar militaire entiteiten, inlichtingendiensten, politiemachten en andere wethandhavingsdiensten. Aan een dergelijke vergunning worden voorwaarden verbonden die ervoor moeten zorgen dat risico’s met betrekking tot controle en repressie worden gemitigeerd. Deze voorwaarden staan niet toe dat de goederen, zoals vermeld op de vergunning, worden gebruikt voor cryptanalyse (het ontsleutelen van encryptie) of voor het onderscheppen en monitoren van communicatieverkeer. Tot slot verplicht de vergunning exporteurs te beschikken over een goedgekeurd Internal Compliance Programme waarin waarborgen zijn opgenomen om mensenrechtenschendingen te voorkomen.
Hoewel dit geen logistieke of materiele steun betreft, zij vermeld dat het Kabinet sinds 2012 via het Shiraka-programma trainingen aanbiedt voor rechters en Officieren van Justitie uit landen in de Arabische regio, waaronder Egypte. Via deze trainingen maken de deelnemers kennis met het Nederlandse rechtssysteem en kunnen zij deze kennis inzetten in hun thuisland. Hiermee wordt beoogd bij te dragen aan het versterken van de onafhankelijkheid van de rechtspraak in de betrokken landen.
Deelt u de mening van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties (VN), Michelle Bachelet, dat de veroordelingen die door een lagere rechtbank zijn uitgesproken oneerlijk waren?
Het Kabinet verwelkomt het feit dat de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, Michelle Bachelet, zich na het vonnis in stevige bewoordingen heeft uitgelaten over de kwestie. Nederland heeft begrip voor het oordeel van de Hoge Commissaris. Zolang er nog beroepsmogelijkheden zijn, acht ik het niet opportuun om definitieve uitspraken te doen over de rechtsgang.
Gaat u alle middelen op juridisch, diplomatiek, politiek, bilateraal en in Europees verband inzetten om de Egyptische autoriteiten op te roepen de doodvonnissen tegen deze mensen terug te draaien?
Zoals reeds gemeld heeft Nederland zich reeds uitgesproken tegen de terdoodveroordelingen, zowel in EU-verband als bilateraal in mijn gesprek met mijn Egyptische collegaminister in New York. Ook heeft de Nederlandse ambassadeur in Caïro op 4 oktober jl. de Nederlandse zorgen kenbaar gemaakt bij de president van de National Council for Human Rights.
Is de Nederlandse regering bereid om proactief deze ernstige mensenrechtenschendingen aan te kaarten bij de VN-Mensenrechtenraad, zodat dit onderwerp op de agenda tijdens de bijeenkomst in Genève komt?
Nederland heeft zich, samen met een aantal gelijkgezinde landen, ingezet voor een verwijzing naar de doodvonnissen in de EU item-4 verklaring, waarin zorgen over de meest ernstige landensituaties worden geadresseerd. In de verklaring, die 18 september jl. tijdens de Mensenrechtenraad werd uitgesproken, worden de Egyptische autoriteiten opgeroepen de uitvoering van de doodstraf op te schorten.
Een aanslag in Iran |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Kent u het bericht «Aanslag in Iran: «Daders hebben hoofdkantoor in Delft»»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de recente dodelijke aanslag in Ahvaz, waarbij 29 mensen zijn omgekomen en meer dan 60 mensen gewond geraakt, in Iran is opgeëist door een organisatie, de Arab Struggle Movement for the Liberation of Ahwaz, die gehuisvest is in Delft? Wat zijn de precieze feiten?
De verantwoordelijkheid voor de aanslag is opgeëist door Islamitische Staat (IS) en door Ahwaz-separatisten. De laatsten deden dit via een Iraanse dissidentenzender in het Verenigd Koninkrijk door een (voormalig) lid van de Deense Arab Struggle Movement for the Liberation of Ahwaz (ASMLA).
De ASMLA heeft eveneens een vertegenwoordiging in Nederland, die via een verklaring heeft laten weten niet verantwoordelijk te zijn voor de aanslag en los te staan van de groep die verantwoordelijk heeft opgeëist.
Minister Blok heeft zijn Iraanse ambtsgenoot Zarif op 28 september jl. opgeroepen om aantijgingen aan het adres van Nederland of in Nederland gevestigde personen of groepen te onderbouwen met bewijslast.
Wat is u bekend over de Arab Struggle Movement for the Liberation of Ahwaz? Klopt het dat deze organisatie verantwoordelijk is voor het plegen van aanslagen in Iran?
Arabische separatistische bewegingen, waaronder de Arab Struggle Movement for the Liberation of Ahwaz, worden door Iran verantwoordelijk gehouden voor meerdere dodelijke bomaanslagen in het land. De vertegenwoordiging van de ASMLA in Nederland zegt los te staan van de groep die verantwoordelijk heeft opgeëist voor de aanslag op de militaire parade op 22 september jl.
De Nederlandse tak van ASMLA zegt zich te richten op het genereren van aandacht voor de onderdrukking van Arabische minderheden in Iran, vooral door het organiseren van demonstraties en conferenties.
Wat zijn de activiteiten van de Arab Stuggle Movement for the Liberation of Ahwaz in Nederland? En welke relatie is er met deze organisatie in Denemarken? Klopt het dat deze organisatie de aanval niet heeft veroordeeld en geweld niet schuwt?2
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u melden wat besproken is met de Nederlandse ambassadeur over deze kwestie?
De Iraanse autoriteiten hebben op 22 september jl. de Nederlandse en Deense ambassadeur in Teheran ontboden, evenals de tijdelijk zaakgelastigde van het Verenigd Koninkrijk. Dit was vanwege de aanslag op een militaire parade in stad Ahvaz diezelfde dag, waarbij de Iraanse autoriteiten beweerden dat de daders banden zouden hebben met organisaties in het VK, Denemarken en Nederland.
De Nederlandse ambassadeur in Teheran heeft tijdens het gesprek condoleances overgebracht aan de Iraanse bevolking. Tevens heeft hij aangegeven dat er in overleg met EU-partners en alleen op basis van feiten een afweging gemaakt zal worden over aantijgingen ten aanzien van betrokkenheid van bepaalde groepen.
Het bericht ‘ministerie dendert door met vliegtaks’ |
|
Helma Lodders (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Remco Dijkstra (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ministerie dendert door met vliegtaks»?1
Ja.
Kunt u reageren op dit bericht? Hoe verhoudt dit artikel zich tot het «driesporenbeleid» uit het regeerakkoord, waarbij allereerst ingezet wordt op een Europese aanpak?
In het regeerakkoord is afgesproken dat wordt ingezet op Europese afspraken over belastingen op luchtvaart in het kader van de voor 2019 geplande onderhandelingen over de klimaatdoelen van Parijs. Ook wordt bezien of een heffing op lawaaiige en vervuilende vliegtuigen mogelijk is. Indien beide routes onvoldoende opleveren zal er per 2021 een vliegbelasting worden ingevoerd. De opbrengst van de vergroening wordt teruggesluisd naar lagere lasten voor burgers en bedrijven.
Uit de financiële bijlage bij het regeerakkoord volgt verder dat met de beprijzing in de vorm van een belasting op luchtvaart in 2021 een opbrengst van € 200 mln. moet worden gerealiseerd. Of de vormgeving van deze belasting op luchtvaart uiteindelijk zal volgen uit Europese regelgeving of Europese coördinatie (spoor 1), uit een heffing op basis van vervuiling en lawaai door de vliegtuigen (spoor 2) of uit een belasting per ticket afhankelijk van de te reizen afstand (spoor 3), volgt uit de uitkomst van het proces dat nu zorgvuldig wordt doorlopen.
Parallelle uitwerking van deze sporen is noodzakelijk om een vorm van belasting op luchtvaart per 2021 te kunnen introduceren. Voor een ordentelijk wetgevingsproces is tijd nodig. Verder heeft ook de Belastingdienst voldoende tijd nodig om de wetgeving te implementeren. Om te kunnen garanderen dat de budgettaire afspraken die zijn gemaakt in het regeerakkoord worden gehaald, is het noodzakelijk om al met de uitwerking van alle drie sporen te starten. Dat betekent dat het nodig is om ook capaciteit in te zetten voor de vormgeving van een nationale vliegbelasting en tijdig in gesprek te gaan met de luchthavens.
Welke inspanningen heeft u binnen de Europese Unie (EU) geleverd om tot een Europese aanpak op vliegbelasting te komen? Hoe verlopen de gesprekken in Europees verband en bilateraal? Kan uitgebreid worden ingegaan op de laatste stand van zaken?
Voor de uitwerking van het eerste spoor, de Europese route, zijn inmiddels verschillende stappen gezet, waarbij zowel wordt ingezet op een Europese vliegbelasting als op coördinatie tussen EU-lidstaten.
Aangezien voor Europese regelgeving de Europese Commissie het initiatiefmonopolie heeft, heb ik op 20 februari jl. in een brief aan Eurocommissaris Moscovici voor belastingzaken (in kopie verstuurd aan de Eurocommissarissen Bulc voor Vervoer en Cañete van Klimaatactie en Energie) de positie van Nederland geschetst en de Europese Commissie uitgenodigd het initiatief te nemen tot voorstellen op het gebied van belasting op luchtvaart. Op 5 maart jl. heb ik mijn brief mondeling bij de heer Moscovici toegelicht. In zijn antwoord geeft de heer Moscovici aan dat hij nadenkt over hervorming van EU-regelgeving met betrekking tot vliegbelastingen, waarbij hij rekening wil houden met de evaluatie van de Richtlijn energiebelastingen, de doelen van het vervoerbeleid en het klimaatbeleid van de EU en de positie van lidstaten. Daarnaast is hij van mening dat, gezien de beperkte zittingsduur van de huidige Europese Commissie, zijn opvolger in een betere positie is om na te denken over actie op het gebied van de vliegbelasting. Het is dus van belang om dit onderwerp op de agenda van de nieuwe Europese Commissie te zetten. Daarom blijven wij actief in gesprek met de Europese Commissie om te pleiten voor een Europese belasting op luchtvaart. Uiteraard agenderen ook de voor infrastructuur en klimaat verantwoordelijke bewindspersonen een mogelijke vliegbelasting waar dit geëigend is.
Naast een Europese vliegbelasting zet ik in op coördinatie tussen lidstaten met als doel gezamenlijk in Brussel op te trekken. De ervaringen in de diverse lidstaten met nationale vliegbelastingen leiden tot een waardevolle uitwisseling van kennis en informatie en vergroot de kans om te komen tot afspraken. Daarvoor zijn op verschillende niveaus bilaterale contacten gelegd met andere lidstaten, waaronder de landen in de nabijheid van Nederland. Daarnaast heeft Nederland een belasting op luchtvaart geagendeerd voor de vergadering van de EU-High Level Working Party on Taxation van 28 februari jl. en de andere lidstaten uitgenodigd tot coördinatie op dit dossier.
Nederland heeft op 12 juni jl. een eerste bijeenkomst op ambtelijk niveau georganiseerd met Duitsland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen en Ierland. Het was een zeer geslaagde bijeenkomst, waarbij veel informatie is uitgewisseld over de overeenkomsten en verschillen tussen vliegbelastingen in andere landen. Ook is een goed fundament gelegd voor samenwerking in de toekomst. De komende periode zullen wij doorgaan met het initiëren van dergelijke bijeenkomsten. Daarnaast hebben wij ook bilaterale contacten met Frankrijk en België over mogelijke coördinatie op het gebied van een belasting op luchtvaart. Dit is een bewerkelijk proces dat naar verwachting een lange adem vereist.
In welke overleggen hebben u of andere bewindspersonen reeds de vliegtaks besproken? Wordt de vliegtaks ook regelmatig geagendeerd in internationaal overleg van de voor infrastructuur verantwoordelijke bewindspersonen, zo ja, wanneer dan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke landen hebben positief gereageerd? Hoe verloopt het opvolgen van die positieve reactie?
Zie antwoord vraag 3.
Welke plannen maakt de u om in gezamenlijk verband met de positief gestemde landen een vliegtaks op te zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verloopt het proces rond het opzetten van een belasting op vervuilende vliegtuigen? Kan uitgebreid op deze stand van zaken worden ingegaan?
Zoals eerder aangegeven zetten wij parallel in op alle drie de sporen. Wij hebben een uitgebreid onderzoek laten doen naar de effecten van een vliegbelasting, waarbij alle drie de sporen zijn onderzocht. In de fiscale vergroeningsbrief bent u geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek.2
Daarnaast was een belasting op luchtvaart onderwerp van consultatie van 5 juli 2018 tot en met 5 september 2018 (https://www.internetconsultatie.nl/luchtvaartbelasting). In deze consultatie is een aantal vragen voorgelegd over de verschillende varianten van een vliegbelasting, die van belang zijn voor de keuze welk spoor verder wordt uitgewerkt. Op de internetconsultatie zijn 2332 reacties ontvangen. Daarvan zijn 1460 reacties openbaar. Een aantal reacties is ook per brief naar betrokken bewindspersonen gestuurd. Van het totaal aantal reacties is circa 82% afkomstig van particulieren en circa 18% van (personeel van) bedrijven. Dit zijn zowel bedrijven binnen de luchtvaartsector, de reissector als ook hele andere sectoren zoals natuur en milieuorganisaties, koepelorganisaties, omwonendenorganisaties en enkele decentrale overheden. Een aantal van deze organisaties heeft een gezamenlijke reactie gestuurd. Zo is er één reactie vanuit de gezamenlijke natuur- en milieuorganisaties. Ook hebben verschillende organisaties, waaronder de Nederlandse Vereniging Luchtvaart Technici, de Vereniging Nederlandse Cabinepersoneel en Stichting Natuur en Milieu, kant-en-klare antwoorden op hun website aangeboden. Circa 67% van de reacties waarbij een bedrijfsnaam is vermeld, komt van KLM of werknemers van KLM. Uit de reacties komt een gemengd beeld naar voren, van zowel uitgesproken voorstanders als uitgesproken tegenstanders van een vliegbelasting. De reacties duiden niet op een uitgesproken voorkeur voor een variant van een vliegbelasting die het kabinet zou moeten uitwerken.
Bij de verdere uitwerking richten wij ons op alle drie de sporen. De aandacht voor het Europese spoor zal dus niet verslappen. Ook nadat het kabinet een nadere keuze heeft bepaald voor een eventuele nationale belasting zullen wij onverkort op alle niveaus blijven inzetten op de verdere ontwikkeling van het Europese spoor.
Hoe voorkomt u dat de aandacht op een nationale vliegtaks afleidt van de aandacht die ingezet zou kunnen worden om te komen tot een duurzame internationale oplossing?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u het ermee eens dat een internationale oplossing bij een belangrijk vraagstuk als het duurzame vluchtvervoer te verkiezen is?
Ja.
Hoe wordt de luchtvaartsector, waar direct en indirect meer dan 300.000 banen mee zijn gemoeid, betrokken bij het overleg omtrent de vliegbelasting? Kunt u de Kamer meenemen in het proces van overleg en de Kamer inlichten over de rol die u daarbij toedicht aan de vliegtuigsector? Zijn er reeds slimme invullingen besproken met de sector?
De inbreng van de luchtvaartsector is geborgd via de verschillende informatiebijeenkomsten voor de stakeholders. Daarnaast was een belasting op luchtvaart onderwerp van consultatie van 5 juli 2018 tot en met 5 september 2018 (https://www.internetconsultatie.nl/luchtvaartbelasting). In deze consultatie is een aantal vragen voorgelegd over de verschillende varianten van een vliegbelasting, die van belang zijn voor de keuze welk spoor verder wordt uitgewerkt. Daarnaast zijn er contacten met de luchthavens over meer technische details om te verzekeren dat een vliegbelasting, ongeacht de variant, aansluit op de administratieve systemen van de luchthavens. De informatie die hieruit voortvloeit nemen wij mee bij de uitwerking van de verschillende sporen en mogelijk ook de uiteindelijke keuze. Als het kabinet een keuze heeft gemaakt voor een verder uit te werken nationale belasting zal ik uw Kamer hierover informeren.
Heeft de sector zelf alternatieven aangedragen? Zo ja, welke?
In de internetconsulatie en de stakeholdersbijeenkomsten hebben wij gevraagd om met andere (sub-)varianten te komen dan die al zijn onderzocht in het onderzoek naar de effecten van een vliegbelasting. Hieruit zijn geen wezenlijk nieuwe varianten naar voren gekomen.
Hoe voorkomt u het, hoogstwaarschijnlijk onterechte, beeld dat leeft bij de sector dat er slechts gericht wordt op het «derde spoor» uit het regeerakkoord, te weten een nationale vliegtaks, ten koste van het eerste en het tweede spoor?
Conform het regeerakkoord wordt ingezet op Europese afspraken over belastingen op luchtvaart in het kader van de voor 2019 geplande onderhandelingen over de klimaatdoelen van Parijs. Ook wordt bezien of een heffing op lawaaiige en vervuilende vliegtuigen mogelijk is. In het regeerakkoord is aangegeven dat indien beide sporen onvoldoende opleveren per 2021 een vliegbelasting zal worden ingevoerd. Bij alle drie de sporen is het uitgangspunt dat de belasting per 2021 leidt tot een opbrengst van € 200 miljoen (prijspeil 2017). Het kabinet maakt dit najaar een keuze welke variant in nationale wetgeving kan worden uitgewerkt en onderzoekt daarbij of een heffing op lawaaiige en vervuilende vliegtuigen dan wel een ticketbelasting realiseerbaar is en hoe deze kan worden vormgegeven. Het voornemen is dat de inwerkingtreding van de voorgestelde belasting plaatsvindt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Dit geeft de nodige flexibiliteit. Als in 2019 of 2020 blijkt dat beter kan worden gekozen voor een andere uitwerking, hoeft een wetsvoorstel niet in werking te treden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als er tussen het aannemen van de wet en de beoogde ingangsdatum tot Europese afspraken wordt gekomen.
Hoe wordt het dubbelen van belastingen en het uit de markt prijzen van Nederland, waarvan uiteindelijk alleen de Nederlander de negatieve consequenties voelt, voorkomen?
Er is geen sprake van het dubbelen van belastingen. Het internationale vliegverkeer wordt momenteel niet betrokken in de heffing van brandstofaccijns en btw. Andere vormen van vervoer, zoals het wegverkeer, worden wel belast met generieke belastingen als btw en accijns.
Soms wordt gesteld dat de vliegbelasting zou dubbelen met de luchthavengelden die luchtvaartmaatschappijen betalen. De luchthavengelden zijn geen belasting, maar een vergoeding (prijs) die de luchtvaartmaatschappijen betalen voor de diensten van de luchthaven en worden onder meer gebruikt voor investeringen in infrastructurele projecten op de luchthaven. Deze luchthavengelden zijn afhankelijk van vele parameters, waaronder gewicht en geluidsklasse. Daarmee is geen sprake van een dubbeling van belastingen.
Voor de volledigheid merk ik op dat de luchtvaartsector wel te maken heeft met kosten voor CO2uitstoot via het EU ETS en met het mondiale CO2 compensatie- en reductiesysteem CORSIA. Beide systemen beprijzen de CO2 uitstoot van de luchtvaart. Over de positie van luchtvaart binnen het EU ETS na 2023 zal nog Europese besluitvorming plaatsvinden. Deze systemen, de luchthavengelden en de vliegbelasting verhogen de kosten voor de luchtvaartmaatschappijen, maar van een dubbeling van belastingen is geen sprake.
Tot slot kan nog worden opgemerkt dat van het «uit de markt prijzen» van Nederland geen sprake is, zoals ook blijkt uit het onderzoek van CE Delft.3
Het bericht 'Geef leraar onbeperkt toegang tot onderzoek’ |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Geef leraar onbeperkt toegang tot onderzoek», waarin diverse betrokkenen bij het onderwijs in Amsterdam ervoor pleiten leerkrachten gratis toegang te verschaffen tot wetenschappelijke publicaties?1
Ja.
Deelt u de mening dat gratis toegang tot wetenschappelijke publicaties kan bijdragen aan de verbetering van bijvoorbeeld lessen of examens en de professionele ontwikkeling van docenten?
Toegang tot inzichten uit wetenschappelijk onderzoek kan bijdragen aan de verbetering van onderwijs en aan de professionalisering van leraren. Hierbij kunnen wetenschappelijke publicaties helpen, maar deze zijn niet altijd direct bruikbaar voor de onderwijspraktijk. Daarom is het bundelen en toegankelijk maken van de inzichten uit deze publicaties in een voor het onderwijs werkbare vorm minstens zo belangrijk.
Bent u bereid op zo kort mogelijke termijn alle docenten in ons land kosteloos toegang te verschaffen tot wetenschappelijke publicaties? Zo nee, waarom niet? Bent u het met de ondertekenaars van het pleidooi eens dat wachten op het effect van het «open access» beleid teveel tijd zou kosten?
Leraren spelen een essentiële rol in de kennisoverdracht. Daarbij is het van groot belang dat zij zelf ook hun eigen kennis actueel houden. Zeker in een tijd waarin de snelheid van kenniscirculatie toeneemt. Juist in deze context is het dus van belang dat docenten toegang hebben tot nieuwe inzichten, in hun vakgebied of in nieuwe lesmethoden en tot alternatieve vormen van kennisoverdracht. Helaas is deze kennis nog niet vrij beschikbaar. Daarom span ik me in om die vrije toegang daadwerkelijk te realiseren. Hiervoor is momenteel veel momentum, in Nederland, in Europa, en ook daarbuiten.
In het Regeerakkoord zijn «open science» en «open access» als norm gesteld. Met open access worden wetenschappelijke publicaties, die met publieke middelen tot stand zijn gekomen, kosteloos toegankelijk voor iedereen, ook voor leraren. De EU-Lidstaten hebben zich onder het Nederlandse EU-voorzitterschap in 2016 gecommitteerd aan 100% open access publiceren in 2020. Het veld heeft zich tevens gecommitteerd aan 100% open access publiceren in 2020. Dit is vastgelegd in het Nationaal Plan Open Science. Veel partijen, waaronder leraren, maar bijvoorbeeld ook patiënten en bedrijven, zullen profiteren wanneer ze laagdrempelige toegang krijgen tot wetenschappelijke gegevens.
De ambitie is te komen volledig open access in 2020 voor iedereen. Daarbij past het niet om het bestaande systeem in stand te houden door voor bepaalde groepen zoals leraren nogmaals te betalen voor onderzoek dat reeds met publieke middelen is verricht. Wij willen daar juist verandering in brengen.
Tegelijkertijd zijn er al initiatieven voor betere toegang voor leraren tot wetenschappelijke kennis. Daarbij is het uitgangspunt dat beschikbaarheid alleen niet genoeg is. Het is minstens zo belangrijk dat inzichten uit wetenschappelijke artikelen worden gebundeld en op een voor het onderwijs toegankelijke manier beschikbaar zijn. Er is inmiddels ook al een aantal diensten ontwikkeld die zich hier op richten en waar leraren gebruik van kunnen maken. Zo biedt het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) via www.nro.nl/toegangtotliteratuur vele tips en hulpmiddelen waarvan leraren gebruik kunnen maken om aan gewenste wetenschappelijke informatie te komen. Daarnaast biedt het NRO bijvoorbeeld de Kennisrotonde, een online loket voor de snelle beantwoording van vragen uit het onderwijs met kennis uit onderzoek. Leraren die hun vragen stellen aan de Kennisrotonde krijgen vervolgens een op wetenschappelijk literatuuronderzoek gebaseerd antwoord. Deze antwoorden zijn ook online beschikbaar en worden reeds door duizenden onderwijsprofessionals gelezen.
De Koninklijke Bibliotheek (KB) biedt tegen een gering bedrag (€ 15,– per jaar) een abonnement dat burgers toegang geeft tot vele publicaties. Ook leraren kunnen hiervan gebruik maken. De KB organiseert bovendien workshops «Vind je weg in het digitale wetenschappelijke informatielandschap».
Het staat uitgevers uiteraard vrij om vooruitlopend op open access voor iedereen, aan leraren en scholen alvast de mogelijkheid te bieden tot gratis toegang. Daarnaast staat het scholen vrij om individuele leraren die behoefte hebben aan een abonnement bij de Koninklijke Bibliotheek daarin te ondersteunen.
Welke kosten zijn er volgens u gemoeid met het kosteloos toegang verschaffen tot wetenschappelijke publicaties? Welke mogelijkheden ziet u om een verbinding te maken met staand beleid van het ministerie?
Zie antwoord vraag 3.
Welke partners ziet u in het onderwijsveld die behulpzaam kunnen zijn bij het realiseren van de kosteloze toegang tot wetenschappelijke publicaties? Hoe ziet u eventuele samenwerking voor zich?
Er zijn reeds verschillende partners betrokken bij het realiseren van kosteloze toegang tot wetenschappelijke publicaties. In de eerste plaats zijn dat de samenwerkende partijen in het Nationaal Platform Open Science die hard werken aan 100% open access voor iedereen. Ook de KB en het NRO zetten zich via dienstverlening in voor toegang voor leraren tot wetenschappelijke publicaties. Verder hebben de PO-Raad, VO-Raad, MBO-Raad, Vereniging Hogescholen en de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten zich op 21 juni verbonden aan de realisatie van een kennisinfrastructuur voor het onderwijs. Hiermee is vanuit de Raden een eerste stap gezet om de kwaliteit van het onderwijs verder te verbeteren met behulp van onderzoek en kennisintensieve innovatie. Daarmee willen zij gezamenlijk de werelden van onderwijsonderzoek en de dagelijkse onderwijspraktijk nauwer met elkaar verbinden. Zij hebben afgesproken om in het voorjaar van 2019 een plan van aanpak voor de kennisinfrastructuur voor het onderwijs te presenteren.
Het niet handhaven van het woningwaarderingsstelsel |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Weet u dat het woningwaarderingsstelsel op grote schaal niet wordt nageleefd en dat huisjesmelkers in bepaalde wijken in de steden praktisch vrij spel hebben?
Ik herken het gegeven dat schaarste op de woningmarkt kan leiden tot oplopende huren. Echter de vragen gaan voorbij aan het feit dat het vragen van hoge huren op zichzelf wettelijk niet is verboden, want er is in Nederland sprake van contractvrijheid. In essentie wordt hiermee ruimte gegeven aan huurders en verhuurders die een bepaalde huurprijs voor een woning redelijk achten op grond van een kwaliteitsoordeel dat afwijkt van hetgeen volgt uit het woningwaarderingsstelsel.
Wel herken ik het beeld dat huurders soms onvoldoende beseffen dat een huurprijs hoger is dan op grond van het woningwaarderingsstelsel het geval zou zijn. Om hierin te voorzien verstrek ik de nodige informatie via de website www.rijksoverheid.nl. Ook organiseer ik voor het tweede jaar een voorlichtingscampagne over de huurprijzen kamerverhuur www.wegwijsmetjehuurprijs.nl. Daarnaast verstrekt de Huurcommissie informatie over het woningwaarderingsstelsel. Ook heeft de Huurcommissie een online huurprijscheck waarmee iedereen het puntenaantal en de maximale huurprijs van zijn woning of kamer kan berekenen. Diverse gemeenten hebben gemeentelijke huurteams ingesteld waar huurders terecht kunnen bij problemen met de woning of met de verhuurder en die huurders de weg wijzen naar de Huurcommissie of rechter. Gemeenten geven ook voorlichting, evenals belangenorganisaties van huurders en studenten.
Daarnaast herken ik ook het beeld dat het woningwaarderingsstelsel voor huurders wel duidelijk is, maar dat het voor hen onvoldoende duidelijk kan zijn hoe zij tegen een hoge huur actie kunnen ondernemen. Dit kan zijn omdat zij dit te lastig vinden of omdat zij repercussies vrezen, of erger, geïntimideerd en bedreigd worden. Met name het (stelselmatig) vragen van hoge huren in combinatie met o.a. intimidatie en bedreiging zie ik als een symptoom van huisjesmelkerij. Voor de aanpak hiervan heb ik met gemeenten en de sector gewerkt aan een uitgebreide set aan concrete maatregelen. Zie hiervoor mijn brief van 9 november jl. (32 747, nr. 439). Voorts moeten verhuurders, vanaf 1 januari 2019, substantieel hogere leges betalen als zij vaker in het ongelijk gesteld worden bij geschillen over o.a. de aanvangshuur in relatie tot het woningwaarderingsstelsel.1 Ook onderzoekt de Huurcommissie momenteel de mogelijkheden om de doorzoekbaarheid van het register van uitspraken te vergroten. Wat een betere basis zal bieden voor de informatiepositie van huurders en belangenbehartigers. Daarbij worden alle opties verkend, waaronder het beschikbaar stellen via www.data.overheid.nl.
Wanneer een verhuurder niet alleen een (te) hoge huur vraagt, maar de huurder ook intimideert of bedreigt, is het strafrecht van toepassing en kan een huurder de politie inschakelen. Bij overbewoning, slechte brandveiligheid, ongeoorloofde verkamering en dergelijke kan de gemeente daarnaast bestuursrechtelijk ingrijpen op grond van Huisvestingswet, bestemmingsplan of Bouwbesluit.
Wat is er afgelopen jaar gebeurd om huisjesmelkers aan te pakken? Welke middelen heeft u ingezet met welke concrete resultaten? Op welke wijze is geprobeerd te voorkomen dat er te hoge huren worden gevraagd, of dat huizen worden bewoond door teveel mensen? Welke plannen heeft u voor het komend jaar en hoeveel geld is hiervoor in de begroting 2019 gereserveerd?
Ik wil vooropstellen dat er al heel veel gebeurd door gemeenten in de aanpak van misstanden op de woningmarkt. Dat er nu meer excessen worden waargenomen, heeft dan ook de vraag opgeworpen of gemeenten hiertegen voldoende kunnen optreden. Daar zijn we in het kader van Goed Verhuurderschap dan ook mee aan de slag gegaan. Samen met de VNG, de gemeenten (studentensteden), de Woonbond, de LSVb, Vastgoed Belang, IVBN, VGM NL, NVM, VBO Makelaar, Pararius, Aedes en de Federatie Opvang heb ik gewerkt aan een uitgebreide set aan concrete maatregelen die we de komende tijd gaan oppakken. We werken onder meer aan voorlichting, zelfregulering en handhaving op de afgesproken speerpunten. Zoals hiervoor aangegeven heb ik in mijn brief van 9 november jl. (32 747, nr. 439) de maatregelen nader toegelicht. Verder blijf ik met betrokken partijen verkennen hoe we de rol van de gemeenten en de handhavingsteams die er actief zijn in de aanpak van malafide verhuurders nog verder kunnen verbreden. Dit wordt uiteraard in samenhang met de rol van de gemeentelijke huurteams en de Huurcommissie opgepakt.
Kent u de huurteams en de resultaten in Amsterdam en Utrecht? Wat vindt u van het instrument huurteams? Op welke wijze kunt u uitbreiding en intensivering van de huurteams in gemeenten steunen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voorstander van het idee om snelrecht toe te passen bij de huurcommissie, dat wil zeggen dat in bepaalde gebieden, bijvoorbeeld wijken met een hoog percentage particuliere verhuurders en huisjesmelkers, bijvoorbeeld het gebied van het Nationaal Programma Rotterdam Zuid (NPRZ), zo’n huurcommissiezaak qua procedures snel wordt afgehandeld?
De Huurcommissie kent al kortere en uitgebreidere procedures. In de korte procedure doet niet de zittingscommissie maar alleen de zittingsvoorzitter uitspraak. Er is dan geen sprake van een voorbereidend onderzoek door de Huurcommissie, geen zitting en de partijen worden niet gehoord. Deze korte procedure kan alleen als het verzoek en het geschil heel eenvoudig en heel eenduidig zijn. In de praktijk komt dit weinig voor. De geschillen tussen huurder en verhuurder zijn immers vaak complex, en moeten worden behandeld conform de ingewikkelde en gedetailleerde huurprijswet- en regelgeving. De vereiste en verwachte zorgvuldigheid maakt het in de praktijk nodig voor de Huurcommissie om uitgebreidere procedures te volgen voor het behandelen van geschillen.
Ik ben voorstander van het zo snel mogelijk behandelen van geschillen door de Huurcommissie, maar wel met de benodigde kwaliteit en zorgvuldigheid. Per 1 januari 2019 treedt de wetswijziging in werking die huurders en verhuurders meer keuzemogelijkheden biedt tijdens de procedure bij de Huurcommissie. Deze wetswijziging maakt bijvoorbeeld mogelijk dat de zittingsvoorzitter uitspraak doet nadat het onderzoeksrapport is afgerond. Dit is een voorbeeld van een zorgvuldige procedure die sneller is dan de huidige procedure met zitting. Ik ben van mening dat door deze wetswijziging nu voldoende mogelijkheden zijn geschapen bij de Huurcommissie voor snellere procedures.
Bent u bereid na te denken over een sterkere rol van de overheid in de aanpak van malafide verhuurders, bijvoorbeeld door gemeentes de mogelijkheid te geven zelf voor hun bewoners zaken aanhangig te maken bij de huurcommissie? Bent u bereid hiermee te experimenteren, bijvoorbeeld in Rotterdam-Zuid? Wat vindt u bijvoorbeeld van een bestuurlijke boete die gemeenten kunnen opleggen aan verhuurders die het woningwaarderingsstelsel overtreden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van een verhuurverbod voor stelselmatige overtredingen en bij herhaalde veroordeling door de huurcommissie?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u het feit dat door te hoge huurprijzen te vragen, onrechtmatig huurtoeslag wordt verkregen, waardoor de huurtoeslag in dit geval ten goede komt aan huisjesmelkers?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het idee van de Woonbond om huurpolitie in te stellen of de mogelijkheid te bieden voor gemeenten hiervoor, om in bepaalde gebieden prioriteit te geven aan de handhaving van het woningwaarderingsstelsel?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze kunnen bewoners intimidatie en agressie van verhuurders melden? Bent u bereid na te denken over een register van asociale en/of malafide verhuurders, zodat toekomstige huurders zich gewaarschuwd kunnen weten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de boetes voor overbewoning, voor het herhaaldelijk niet naleven van het woningwaarderingsstelsel, fors te verhogen, omdat huisjesmelkers, vanwege de grote winsten vanwege te hoge huren, nu niet ontmoedigd worden?
Zie antwoord vraag 1.
Het artikel ‘Volop zonnestroom, maar de kabel is te dun’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Volop zonnestroom, maar de kabel is te dun», waarin staat dat het Nederlandse stroomnet het snel groeiende aanbod van zonne-energie niet aan kan?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de capaciteitsproblemen die ontstaan door het snel groeiende aanbod van zonne-energie? Deelt u de mening dat het erg zonde is dat dit een obstakel vormt voor de energietransitie?
Het is mij bekend dat het snel groeiende aanbod van zonne-energie ervoor zorgt dat de netcapaciteit in bepaalde gebieden oploopt tegen zijn grenzen. Het is positief voor de energietransitie dat de mogelijkheden voor verduurzaming met behulp van zonne-energie snel toenemen. Netbeheerders hebben de wettelijke taak om deze toename te faciliteren.
Zoals ik eerder heb aangegeven in antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Moorlag2, kost het vergroten van de netcapaciteit echter tijd, omdat ruimte gevonden moet worden voor stations en voor nieuwe verbindingen met bijbehorende ruimtelijke vergunningenprocedures. Om te voorkomen dat op de korte termijn netcapaciteit een probleem vormt voor de aansluiting van zonneparken zoeken betrokken overheden, netbeheerders en initiatiefnemers daarom in onderling overleg naar praktische oplossingen.
Welke maatregelen treft u om deze capaciteitsproblemen op te lossen en te voorkomen?
De ambities voor duurzame opwekking van energie en de vraagstukken die dit oplevert voor de netcapaciteit zijn belangrijke gespreksonderwerpen aan de Klimaattafels, in het bijzonder in de werkgroep Hernieuwbaar op land van de Elektriciteitstafel. Daar zitten zowel decentrale overheden als netbeheerders aan tafel. Deze tafel zal met voorstellen voor maatregelen komen.
Hoe kijkt u aan tegen de in het artikel geschetste discussie waarbij de netbeheerders meer sturing van de overheid wensen, terwijl de exploitanten juist tegen meer regie van de overheid zijn? Deelt u de verwachting van de exploitanten dat wanneer netbeheerders extra onderstations neerzetten die rendabel zullen zijn, omdat er dan snel initiatieven rondom zonne-energie zullen ontstaan?
Ik ben van mening dat de in het artikel geschetste problematiek niet door slechts een partij is op te lossen, of dat nu de overheid is of de netbeheerder of de initiatiefnemer van een duurzaam energieproject. Het streven is om tijdig en kostenefficiënt de benodigde netcapaciteit te realiseren voor duurzaam opgewekte elektriciteit op een uit oogpunt van ruimtelijke ordening gepaste locatie die kan rekenen op zoveel mogelijk draagvlak bij omwonenden. Om hiertoe te komen is een integrale, op samenwerking gebaseerde aanpak nodig waarin alle betrokken partijen aan tafel zitten en belangen goed worden gewogen.
Onlangs is een voorstel voor de hoofdlijnen van het Klimaatakkoord3 gepresenteerd alsmede de kabinetsappreciatie4 daarvan. Voor het realiseren van de opgaves uit het Klimaatakkoord is regionaal maatwerk nodig. Regionale energiestrategieën zullen hierbij een belangrijke rol spelen. Hierin zullen onder meer overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en netbeheerders samenwerken om te komen tot gedragen keuzes voor zowel opwekking van energie als infrastructuur in regio’s. Ik verwacht dat dit eraan bijdraagt dat netbeheerders optimaal kunnen inspelen op de vraag naar netcapaciteit of dat andere oplossingen worden gevonden om duurzame opwekking van energie met lokaal draagvlak te kunnen realiseren.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de eigenaren van zonneparken wiens subsidie dreigt te vervallen vanwege de capaciteitsproblemen rondom de aansluiting en met hen een regeling te treffen waardoor zij niet het slachtoffer worden van deze capaciteitsproblemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 2 en 4 is mijn inzet er op gericht juist te voorkomen in de situatie terecht te komen dat zonneparken niet op tijd kunnen worden aangesloten. Ik zie daarom nu geen aanleiding om andere regelingen te treffen.
Het bericht dat financiële bijsluiters niet geschikt zijn voor consumenten |
|
Erik Ronnes (CDA), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek RUG: Financiële bijsluiters niet geschikt voor consumenten»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja, in het bericht wordt gesteld dat financiële bijsluiters bij ingewikkelde financiële producten hun doel voorbij schieten. Ook wordt gesteld dat financiële bijsluiters vaak niet begrijpelijk zijn vanwege te veel technische termen, lange zinnen en moeilijke woorden. Het promotieonderzoek waar het artikel naar verwijst pleit overigens niet voor afschaffing van informatiedocumenten.2 Deze documenten worden door (een beperkte groep) consumenten gebruikt om tot een geïnformeerde beslissing te komen over een aan te schaffen financieel product (zie ook de beantwoording van vraag 3). Het is van belang dat de informatie op een zo effectief mogelijke manier wordt verstrekt.
De financiële bijsluiter is per 1 januari 2018 vervangen door een nieuw Europees informatiedocument, het KID (Key Information Document).3 Doelstelling van het KID is om de transparantie van gecombineerde financiële producten te verbeteren. In het KID moet op duidelijke en begrijpelijke wijze essentiële productinformatie aan de consument worden verstrekt. De informatie die in het KID moet worden opgenomen is uitgebreider dan de informatie die in de financiële bijsluiter opgenomen diende te worden. Zo dient bijvoorbeeld in het KID een beschrijving opgenomen te worden van de groep van consumenten, waarop de beleggingsproducten worden gericht wanneer ze op de markt komen, waarbij met name dient te worden ingegaan op het vermogen om beleggingsverlies te dragen en op de beleggingshorizon. Dergelijke informatie maakte geen onderdeel uit van de financiële bijsluiter.
Om de leesbaarheid van het KID te vergroten, moet het KID een op zichzelf staand document zijn en mag het geen verwijzingen bevatten naar marketingmateriaal. Om de leesbaarheid van het KID verder te vergroten, wordt in het KID deels gebruik gemaakt van voorgeschreven teksten of figuren die verplicht in het document moeten worden opgenomen. Ten slotte dient het KID, anders dan bij de financiële bijsluiter het geval was, aan de consument te worden verstrekt vóórdat deze consument door een overeenkomst of aanbod met betrekking tot dat product is gebonden. Hiermee wordt beoogd de consument tijd te geven om een beter inzicht te krijgen in de risico’s, kosten en het beoogd rendement.
Transparante en begrijpelijke informatiedocumenten blijven van belang om consumenten te helpen een weloverwogen beslissing te nemen over hun belegging. Er zijn door middel van het KID stappen gezet om informatie over financiële producten begrijpelijker te maken.
Deelt u de mening dat financiële bijsluiters voor klanten vaak moeilijk te begrijpen zijn onder meer door technisch taalgebruik?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de aanbeveling van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in haar rapport «Samenleving en Financiële sector in evenwicht»2 om de financiële weerbaarheid van afnemers van financiële producten te verbeteren, omdat de financiële sector door haar expertise en specialisatie een grote informatievoorsprong ten opzichte van de klant heeft? Zo ja, kunt u aangeven welke verbeteringen sindsdien zijn doorgevoerd om deze verhouding gelijkwaardiger te maken?
Ja, de onderhandelingspositie van afnemers van financiële diensten moet volgens de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) worden versterkt. De positie van consumenten, maar ook van (klein)zakelijke klanten wordt sterk beïnvloed door de kennisvoorsprong die financiële instellingen doorgaans hebben. Dit is ook het uitgangspunt achter de bescherming die de wet bij financiële dienstverlening biedt aan consumenten en in sommige gevallen aan (klein)zakelijke klanten. Naast wettelijke bescherming om de onderhandelingspositie te verbeteren is van belang dat verantwoord financieel gedrag van consumenten wordt bevorderd. Hiertoe worden initiatieven genomen door Wijzer in Geldzaken.
Complementaire maatregelen om de positie van consumenten te versterken naast informatieverstrekking zijn van belang. De WRR noemt in dit verband standaardproducten in aanvulling op het bestaande aanbod. Onderzoek naar het effect van deze vorm van standaardproducten op het keuzegedrag van consumenten heeft laten zien dat het gewenste effect niet wordt bereikt.5 In vervolg op dit onderzoek wordt gezocht naar alternatieven om consumenten te helpen bij het maken van keuzes en de positie van consumenten te versterken. Daarnaast zijn met het provisieverbod voor financiële dienstverleners, de algemene zorgplicht en het toezicht op het productontwikkelingsproces de laatste jaren belangrijke stappen gezet om consumenten beter te beschermen.
Door het provisieverbod worden de financiële banden tussen banken en verzekeraars enerzijds en adviseurs en bemiddelaars anderzijds doorgeknipt en kan de adviseur en bemiddelaar zich op het belang van de consument richten. De beloning van de financiële dienstverleners door de aanbieders was een prikkel voor adviseurs en bemiddelaars om producten aan klanten te adviseren die niet altijd in het belang van de klant waren. Verder ben ik naar aanleiding van de evaluatie van het provisieverbod, waaruit bleek dat het dienstverleningsdocument niet effectief is, een onderzoek gestart waarin ik bezie hoe de informatie uit het dienstverleningsdocument beter kan aansluiten op wat klanten nodig hebben om vormen van dienstverlening en verschillende dienstverleners te vergelijken.
De zorgplicht verplicht financiële dienstverleners om op een zorgvuldige wijze de gerechtvaardigde belangen van de consument in acht te nemen. Ook toezicht op het productontwikkelingsproces introduceert waarborgen tegen de niet passende verkoop van financiële producten aan consumenten. Het productontwikkelingsproces dient er toe te leiden dat bij de ontwikkeling van producten op evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met de belangen van de consument, bijvoorbeeld door duidelijk doelgroepen te definiëren voor producten en producten ook alleen aan die doelgroep te verkopen.
Deelt u de mening dat de financiële bijsluiter het Key Information Document (KID) een cruciale rol speelt in het versterken van de positie van de klant ten opzicht van financiële instellingen? Zo ja, in welke mate is het KID succesvol in het voldoen aan deze doelstelling?
Het KID is per 1 januari 2018 geïntroduceerd. De Europese Commissie zal de werking van het KID evalueren. De evaluatie van de Commissie zal zich onder andere richten op de praktische toepassing van de in de PRIIPS’s-Verordening vastgestelde regels. In de evaluatie zal worden onderzocht of het begrip dat de gemiddelde consument heeft van gecombineerde financiële producten door de ingevoerde maatregelen is verbeterd en of de gecombineerde financiële producten beter vergelijkbaar zijn geworden. De Verordening bepaalt dat de evaluatie voor 31 december 2018 heeft plaatsgevonden. De evaluatie is in tegenstelling tot de verplichting uit de Verordening nog niet gestart. Ik zal mij inzetten om in Europees verband een snelle evaluatie te bepleiten en benadrukken dat in de evaluatie oog is voor de gebruiksvriendelijkheid en de effectiviteit van het KID voor consumentenkeuzes.
Bent u bereid te onderzoeken of mensen via het KID een correct en begrijpelijk beeld krijgen van de risico’s van complexe financiële producten en de uitkomsten hiervan met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 4.
Turkse internationaal opererende ontvoeringsteams |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u de uitlatingen van de woordvoerder van de Turkse president Erdogan over de mogelijk wereldwijde inzet van ontvoeringsteams door de Turkse overheid1?
Ja.
Wat gaat de regering doen om de aanwezigheid en inzet van dergelijke Turkse terreurbendes in Nederland tegen te gaan?
Het kabinet heeft op dit moment geen aanwijzingen dat dergelijke teams in Nederland actief zijn. Zoals eerder gemeld zijn de politie en het Openbaar Ministerie extra alert op zaken die voortvloeien uit de spanningen in de Turks-Nederlandse gemeenschap. Personen die menen het slachtoffer te zijn van bedreiging, intimidatie of geweld worden nadrukkelijk opgeroepen om melding en/of aangifte te doen.
Bent u bereid om de Turkse ambassadeur hierover op het matje te roepen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zie ik, gezien het gestelde hierboven, geen aanleiding om de Turkse ambassadeur te ontbieden.
Het voorstel van de Europese Commissie om de uitbreiding van de vissersvloten in overzeese territoria te subsidiëren |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het voorstel van de Europese Commissie om de uitbreiding van vissersvloten in overzeese territoria te subsidiëren?1 Kunt u aangeven hoe u tegenover dit voorstel staat?
Ja. De Commissie heeft van 2 augustus tot 27 september 2018 een publieke consultatie gehouden over de wenselijkheid om met het oog op visserij in de ultraperifere gebieden de richtsnoeren voor het onderzoek van staatssteun in de visserij- en aquacultuursector te amenderen. Het betreft hier een voornemen tot wijziging.
Vlootvernieuwing kan slechts gesteund worden in specifieke gevallen en onder stringente voorwaarden. In de ultraperifere gebieden is vis een belangrijke voedselbron. Wanneer de lokale vloot door modernisering beter toegerust wordt om die vis op een veiligere manier, met minder kwaliteitsverlies, minder dierenleed en/of minder biodiversiteitsverlies te vangen zou staatssteun voor die modernisering – zonder vergroting van de vangstcapaciteit – acceptabel kunnen zijn.
Acht u het gezien de huidige wereldwijde overbevissing (eenderde van alle visbestanden wordt overbevist) wenselijk dat de vangstcapaciteit verder vergroot zou worden? Zo ja, waarom?2
Dat acht ik niet wenselijk.
Deelt u de mening dat het voornemen om de vangstcapaciteit te vergroten niet te rijmen valt met het streven van de Europese Unie om in 2020 een einde te hebben gemaakt aan overbevissing? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie heeft geen concreet voornemen geuit om de vangstcapaciteit te vergroten. Dit voorstel heeft daarom ook geen directe relatie met het voornemen van de Europese Unie in het kader van overbevissing.
Deelt u de mening dat door het subsidiëren van de visserij de bevolking meebetaalt aan het veroorzaken van dierenleed en het versnellen van het biodiversiteitsverlies? Acht u dat wenselijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom?3
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1.
In het licht van het feit dat zowel de Europese Unie als het Koninkrijk der Nederlanden zich hebben gecommitteerd aan de Sustainable Development Goals (SDG’s), hoe valt dit plan volgens u te rijmen met Sustainable Development Goal (SDG) 14, waarin staat dat: «By 2020, prohibit certain forms of fisheries subsidies which contribute to overcapacity and overfishing, eliminate subsidies that contribute to illegal, unreported and unregulated fishing and refrain from introducing new such subsidies, recognizing that appropriate and effective special and differential treatment for developing and least developed countries should be an integral part of the World Trade Organization fisheries subsidies negotiation»?4
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het subsidiëren van meer vangstcapaciteit per definitie bijdraagt aan de totstandkoming van overcapaciteit en daarom volgens SDG 14 verboden moet worden? Zo nee, waarom niet?
Vlootvernieuwing zal gekoppeld moeten worden aan voorschriften die de bestaande vangstcapaciteit in stand houden of reduceren. In dat geval is er geen reden om het subsidiëren van vlootvernieuwing op voorhand te verbieden.
In hoeverre voldoet Nederland al aan het in vraag 5 geciteerde SDG-doel?
Het Nederlandse uitgangspunt bij het verlenen van visserijsubsidie is dat de subsidieverlening niet mag bijdragen aan overbevissing of een toename van de totale vangstcapaciteit van de vloot tot gevolg mag hebben. Subsidies die bijdragen aan illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij acht ik destructief. Het verstrekken van dergelijke subsidies is evident niet aan de orde.
Kunt u aangeven welke subsidies Nederland kent die bijdragen aan overbevissing of het creëren van meer vangstcapaciteit?
Er zijn mij geen Nederlandse subsidies bekent die bijdragen aan overbevissing of het creëren van meer vangstcapaciteit.
Bent u voornemens, mochten dergelijke subsidies bestaan, deze te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 8.
Bent u van plan zich in stevige bewoording uit te spreken tegen dit voorstel van de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie heeft de zelfstandig bevoegdheid om richtsnoeren inzake staatssteun vast te stellen, er is daarbij geen sprake van codecisie. Wel houdt de Commissie openbare raadplegingen en raadpleegt zij de lidstaten in de vergaderingen van het Adviescomité inzake Staatssteun. Dit voorstel tot wijziging is besproken in Adviescomité inzake Staatssteun van 20 september 2018. In dit comité zijn kritische vragen gesteld door Nederland over de milieu-impact van dit voorstel en de verhouding ervan met de Europese subsidiespelregels.
De stakingen van postbezorgers bij PostNL |
|
Mahir Alkaya |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Wat is uw mening over de staking van PostNL-medewerkers op 20 september 2018?
Bij voorkeur worden meningsverschillen tussen werkgevers en werknemers besproken aan de overlegtafel. Werknemers hebben echter het recht om ook op andere manieren hun stem te laten horen.
Herkent u het beeld dat de invoering van de combibundel een voorbeeld is van «ideeën van mensen die op kantoor werken en niet in de praktijk»?1 Ziet u parallellen met de invoering van een nieuw sorteersysteem bij PostNL ten tijde van de drukke Kerstdagen van 2017?2
Ik heb in uw Kamer tijdens het debat over de toekomst van de postbezorging op 12 september jl. benadrukt dat ik mij hard wil maken voor de belangen van de werknemers in de postsector. In het antwoord hierboven staat op welke wijze werknemers zijn beschermd. Daarnaast is de regelgeving gericht op een kostenefficiënte uitvoering van de postdienst door de verlener van de Universele Postdienst (UPD). Daarbij komt dat uit eerdere onderzoeken die ik heb laten uitvoeren uitdrukkelijk blijkt dat structurele wijzigingen nodig zijn om de financierbaarheid van de UPD op de langere termijn te borgen. PostNL is verantwoordelijk voor het vinden van een adequate balans tussen deze verschillende belangen. Het is niet aan mij om me te bemoeien met het interne bedrijfsproces van een marktpartij en de keuzes die deze daarbij maakt.
Deelt u de mening dat een fundamentele verandering van werkwijze zoals de invoering van de combibundel bij PostNL met instemming van medewerkers moet worden gedaan? Zo nee, waarom niet?3
Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om te beoordelen welke arbeidsrisico’s een veranderde werkwijze met zich brengt. Op basis van de Arbowet is het de taak van de werkgever om – met instemming van werknemers – in een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) vast te leggen welke risico’s het werk met zich brengt en welke maatregelen zijn genomen om deze risico’s te voorkomen of te beperken.
Wanneer sprake is van een belangrijke inkrimping, uitbreiding of andere wijziging van de werkzaamheden bij een bedrijf dan moet de ondernemingsraad in de gelegenheid zijn gesteld advies uit te brengen over het voorgenomen besluit. Ik heb begrepen dat dit in het onderhavige geval is gebeurd. Als het betreffende bedrijf het advies van de ondernemingsraad niet opvolgt, kan de ondernemingsraad beroep instellen tegen het besluit bij de Ondernemingskamer van de Rechtbank te Amsterdam. Naar ik begrijp heeft de OR van PostNL geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
Het is mogelijk dat een verandering van werkwijze leidt tot een dermate fundamentele wijziging in takenpakketten van betrokken werknemers dat de in een cao opgenomen functieomschrijvingen aanpassing behoeven en deze aanpassing mogelijk ook leidt tot een andere waardering van deze functies. Het is primair aan cao-partijen om uit te maken of dat aan de orde is en om daar bij een mogelijk verschil van inzicht in onderling overleg uit te komen.
Bent u bereid PostNL op te roepen de reorganisaties en de invoering van de combibundel uit te stellen, mede in het licht van de aankomende veranderingen als gevolg van de uitkomsten van de Postdialoog?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de subsidie voor zij-instromers primair onderwijs bijna op is |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Klopt het dat het subsidieplafond voor zij-instroom primair onderwijs bijna bereikt is, zoals de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) heeft bevestigd aan de Algemene Onderwijsbond (AOb)? Zo ja, hoeveel geld is er nu nog beschikbaar in de subsidiepot voor zij-instroom primair onderwijs? Zo nee, waarom beweert DUO dit dan?1
Ja, het signaal dat het subsidieplafond bijna is bereikt, is juist, zoals ik ook in het algemeen overleg over leraren op 11 oktober heb aangegeven. Toen dit signaal kwam, ben ik op zoek gegaan naar extra middelen. Het is, zoals de werknemersorganisaties ook hebben aangegeven, immers goed nieuws dat er veel meer aanvragen zijn om zij-instromer te worden in het po.
Omdat er in 2017 al meer aanvragen waren dan voorzien, is het budget voor het po voor 2018 al meer dan verdubbeld ten opzichte van 2017. Van 1,2 miljoen voor 60 zijinstromers in 2017 naar 3,2 miljoen in 2018 voor 160 zijinstromers.
Naar nu is gebleken, is dit bedrag nog steeds niet genoeg. Er zijn tot 9 oktober 2018 in totaal 353 aanvragen ingediend voor zij-instromers in het po. Het budget wordt daarom met 4 miljoen euro verhoogd. Hiermee kunnen alle aanvragen, die zijn ingediend voor 15 oktober, volgens de regeling voor dit jaar worden toegekend.
Aanvragen die na 15 oktober worden ingediend worden direct in behandeling genomen en worden in januari 2019 uitgekeerd.
Acht u het wenselijk dat het voor schoolbesturen blijkbaar niet meer mogelijk is de subsidie voor zij-instroom primair onderwijs aan te vragen, terwijl het lerarentekort een acuut probleem is en alleen maar erger wordt de komende jaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, zoals in het antwoord op vraag 1 staat, en als aangegeven in het algemeen overleg over leraren op 11 oktober, vind ik dat niet wenselijk. Er worden daarom extra middelen toegevoegd aan het budget voor zij-instroom. De zij-instroom is een belangrijke route voor mensen die vanuit een andere achtergrond een keuze willen maken voor het onderwijs en het leraarschap. Zij brengen nieuwe kennis en ervaring mee die verrijkend is voor de school en zijn snel inzetbaar. Zij kunnen immers, met een geschiktheidsverklaring, direct worden ingezet voor de klas. Dat biedt verlichting in deze periode van het lerarentekort.
Hoe hoog waren de subsidiepotten voor primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs sinds de invoering van de subsidie voor zij-instroom en in hoeverre zijn jaarlijks de subsidiepotten opgemaakt, hoeveel geld bleef er over en welke herverdelingen zijn er eventueel gedaan?
In onderstaande tabel is per sector en per jaar aangegeven hoeveel subsidies zij-instroom zijn toegekend en het aantal scholen waaraan de subsidie is toegekend.
Onderwijssector
Aantal toegekende aanvragen subsidie zij-instroom en aantal scholen
2014
2015
2016
2017
po
21
20
11
11
16
16
62
52
(v)so
2
2
8
8
3
3
9
7
vo
146
110
158
108
120
83
99
80
mbo
191
40
380
55
364
46
325
42
Totaal
360
172
557
182
503
148
495
181
Per zij-instromer wordt een subsidie toegekend van 20.000 euro. Voor 2019 worden na 15 oktober de nieuwe subsidieplafonds per sector gaan vastgesteld.
In de afgelopen drie jaar heeft steeds een herverdeling tussen sectoren plaatsgevonden om zo in sectoren waar meer aanvragen waren ingediend, deze ook te kunnen honoreren.
Hoeveel geld zit er op dit moment nog in de subsidiepot voor zij-instroom voortgezet onderwijs en hoeveel mensen zouden daar nog gebruik van kunnen maken?
De laatste stand, van 21 september 2018, was dat er nog 1,6 miljoen euro beschikbaar was voor zij-instroom in de sector vo. Daar kunnen 82 zij-instroomtrajecten van bekostigd worden. Als de exacte realisatie na 15 oktober bekend is, wordt het restant in het vo ingezet voor po en mbo.
Hoe veel mensen en scholen hebben jaarlijks gebruik gemaakt van de subsidie voor zij-instroom per onderwijssector sinds de invoering hiervan?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar vraag 3.
Hoeveel scholen hebben dezelfde afwijzing gekregen als scholenstichting Het Sticht, namelijk dat DUO de aanvraag nog niet in behandeling kan nemen omdat het subsidieplafond bijna is bereikt voor de sector primair onderwijs?
Aan scholenstichting Het Sticht is een mail verstuurd, waarin werd aangegeven dat de aanvraag vooralsnog werd aangehouden in afwachting op mogelijk extra budget of onderbesteding in andere sectoren. Daarnaast hebben drie aanvragers een brief ontvangen met daarin een voorlopige afwijzing. Nu het budget wordt opgehoogd, worden deze aanvragen alsnog in behandeling genomen.
Acht u het wenselijk dat het subsidieplafond voor het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) al bereikt is voor dit jaar? Kunt u uw antwoord toelichten? Hoeveel scholen hebben sinds het bereiken van het subsidieplafond geen subsidie kunnen krijgen voor zij-instroom in het mbo?
Voor het mbo is zij-instroom een structurele en succesvolle route voor instroom van leraren. Op deze manier krijgen studenten les van bevoegde leraren die ervaring hebben in het beroepenveld waarvoor de studenten worden opgeleid. In 2018 zijn er tot 9 oktober 618 aanvragen uit het mbo voor subsidie voor zij-instromers binnengekomen. Op basis van het huidige budget zijn er daarvan tot nu toe 214 toegekend.
Omdat het onwenselijk is dat er onvoldoende middelen beschikbaar zijn om nieuwe leraren als zij-instromer goed op te leiden, is gezocht naar extra budget. Voor de sector mbo zal het plafond van zij-instroom dit lopende jaar nog met 1,8 miljoen verhoogd worden. Dat betekent dat we sowieso nog 90 aanvragen kunnen toekennen. Na 15 oktober kunnen we tot een eventuele herverdeling van het budget van 2018 komen, en kunnen er wellicht nog meer aanvragen worden toegekend. Overige aanvragen zullen automatisch doorschuiven naar 2019 en in januari toegekend en uitgekeerd worden.
Deelt u de mening dat herverdeling van de subsidies onwenselijk is, aangezien er op deze manier geld uit een subsidiepot van een andere onderwijssector wordt gehaald waar net zo hard nieuwe leraren nodig zijn? Zo ja, bent u bereid de subsidiepotten tussentijds aan te vullen, zodat scholen nieuwe leraren kunnen opleiden om het lerarentekort tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening, deel ik niet. We maken zo efficiënt mogelijk gebruik van het budget: als de realisatie anders uitpakt dan de verwachting, worden middelen die niet besteed worden in de ene sector overgeheveld naar de andere sector.
Bent u bekend met het bericht «Iran roept Nederlandse ambassadeur ter verantwoording na aanval parade»?1
Ja.
Klopt de bewering van het Iraanse staatspersbureau IRNA dat de Nederlandse ambassadeur te Teheran – net als de ambassadeurs van Denemarken en het Verenigd Koninkrijk – is ontboden omdat Nederland onderdak zou bieden aan Iraanse oppositiegroepen?
Ja.
Hebt u kennisgenomen van de beschuldigingen van de Iraanse Opperste leider Khamenei in de richting van «Amerikaanse marionetten» die volgens hem verantwoordelijk zouden zijn voor de aanval op een militaire parade?
Ja.
Hoe beoordeelt u de verregaande beschuldigingen in de richting van de Verenigde Staten en, zoals uit het bericht blijkt, ook in de richting van Nederland? Is er volgens het kabinet enige feitelijke basis voor dergelijke beschuldigingen en welke gevolgen verbindt u hieraan?
De harde Iraanse retoriek naar aanleiding van de aanslag is schadelijk voor de reeds oplopende spanningen tussen enerzijds de VS, Israël en Saudi-Arabië en anderzijds Iran. Dit is zorgelijk. Iraanse aantijgingen richting Nederland betreffen het onderdak verlenen aan de in Den Haag gebaseerde tak van de Arabische Strijdbeweging voor de Bevrijding van Ahvaz (ASMLA), die is gelieerd aan de groepering die door Iran verantwoordelijk gehouden wordt voor de aanslag. De ASMLA ontkent verantwoordelijkheid en geeft aan de betrokken splintergroep in 2015 uit de organisatie te hebben gezet. Er is vooralsnog geen indicatie dat de in Nederland gevestigde groep betrokken is bij de aanslag. Ik zal aan Iran overbrengen dat aantijgingen aan het adres van Nederland moeten worden onderbouwd met bewijslast.
Hoe beoordeelt u het vermeende besluit om de Nederlandse ambassadeur te ontbieden? Zult u zorg dragen voor een krachtig weerwoord?
De Nederlandse ambassadeur heeft tijdens het gesprek de Nederlandse positie kenbaar gemaakt. Ik zal tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York de zaak tevens bespreken met mijn ambtsgenoot Zarif, waar ik uiteraard mijn medeleven zal uitspreken voor de slachtoffers van de terroristische aanslag, maar ik ook de Nederlandse zorgen zal overbrengen over de destabiliserende rol van Iran in de regio, het ballistische raketprogramma, en de mensenrechtensituatie in Iran.
Deelt u de zorg dat de terroristische aanval op de militaire parade zal worden gebruikt om de rechten van andersdenkenden en andere tegenstanders van het regime verder onder druk te zetten?
Nederland maakt zich zorgen over de mensenrechtensituatie in Iran. Zeker de positie van andersdenkenden en politieke, etnische en religieuze minderheden baart zorgen. Dit zal het kabinet aan de kaak blijven stellen in verschillende fora, zoals de Derde Commissie van de Verenigde Naties, de Mensenrechtenraad en bilateraal bijvoorbeeld tijdens de jaarlijkse politieke consultaties.
Klopt het dat in de VN-Veiligheidsraad wordt gewerkt aan een resolutie over mensenrechtenschendingen in Iran? Zo ja, is Nederland voornemens deze te steunen?
Nee.
Wel heeft de VN-Veiligheidsraad op maandag 24 september met steun van Nederland een persverklaring afgegeven waarin de aanslag veroordeeld wordt. Er wordt ook gewerkt aan een jaarlijkse resolutie in de Derde Commissie van de Verenigde Naties over de mensenrechtensituatie in Iran. Deze resolutie wordt steeds door Nederland ondersteund.
Het bericht ‘Minister geeft geen extra geld voor Noordelijke Randweg Utrecht’ |
|
Matthijs Sienot (D66), Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Minister geeft geen extra geld voor Noordelijke Randweg Utrecht» (NRU)?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe u de afspraak uit het regeerakkoord over de NRU gaat uitvoeren?
In het regeerakkoord staat dat we «met de regio aan de slag gaan met de NRU».
In 2010 is in het Voorkeursbesluit Ring Utrecht besloten de NRU op te waarderen en hiervoor heeft IenW een rijksbijdrage van € 168 mln (prijspeil 2018) beschikbaar gesteld. Er bestaat reeds een passend plan van aanpak waarvoor in 2015 een voorkeursbesluit is genomen door de gemeente Utrecht. Dit PVA past binnen alle randvoorwaarden, de financiële kaders en de wettelijke norm voor geluidmaatregelen, die in 2010 gezamenlijk zijn vastgesteld.
De gemeente vraagt aan IenW of er nog verdere steun gegeven kan worden aan een aanvullende wens van de gemeente om 2 extra kruisingen verdiept aan te leggen in plaats van de geplande fly- overs. Er is hierover na een aantal ambtelijk gevoerde overleggen, een bestuurlijk overleg geweest op 30 augustus met de wethouder en de gedeputeerde. Aangezien IenW al substantieel bijdraagt (€ 168 mln) aan dit gemeentelijk project, heb ik aangegeven geen verdere mogelijkheid te zien om dit bedrag verder aan te vullen. Wel heb ik het aanbod gedaan om de gemeente te ondersteunen bij de zoektocht naar alternatieve mogelijkheden.
De gemeente heeft aangegeven met het huidig plan verder te gaan en is voornemens vast te houden aan de geplande uitvoering 2020–2025.
Ik neem kennis van de extra wensen ten aanzien van de inpassing van de NRU en de vraag voor een extra rijksbijdrage (meerkosten zijn € 90 mln), maar ik heb de middelen niet voorhanden. Temeer daar de gevraagde extra maatregelen niet bijdragen aan de doorstroming van het HWN of nodig zijn vanuit de wettelijke normen. Deze maatregelen zijn daarmee bovenwettelijk.
Kunt u aangeven hoe u van plan bent door te gaan met de aanleg van ontbrekende schakels in het wegennet, zoals de ring Utrecht, waarover al in 2008 afspraken tot stand zijn gekomen vanuit een landelijke noodzaak van doorstroming en bereikbaarheid van Midden-Nederland?
In 2007 is onder de titel «VERDER, Mobiliteit in Midden-Nederland» inderdaad afgesproken om gezamenlijk (Rijk-regio) te investeren in verbetering van de mobiliteit in Midden-Nederland. Daartoe is een programmatische aanpak ontwikkeld waarbij op alle modaliteiten (OV, fiets, OWN en HWN) maatregelen zijn uitgewerkt. De startnotitie Ring Utrecht (2008), onderdeel van dit pakket, markeerde de start van een planprocedure waarbij werd gestudeerd op verbetering van doorstroming, veiligheid en leefbaarheid op de Ring. De uitkomst van de onderzoeken wees uit dat voor de doorstroming de aanpak van de A27 primair nodig was en dat de NRU hier maar beperkt aan bijdraagt.
In 2010 is in het Voorkeursbesluit Ring Utrecht besloten om de gemeente de verantwoordelijkheid te geven voor de opwaardering van haar eigen weg, de NRU, conform de daartoe geëigende planprocedure (bestemmingsplan). Het huidige plan van aanpak dat voorligt voorziet hierin en past binnen de financiële kaders en de wettelijke norm voor geluidmaatregelen. Hiervoor heeft IenW een rijksbijdrage van € 168 mln beschikbaar gesteld (en daarnaast € 110 mln voor de Uithoflijn).
Het ministerie heeft de verantwoordelijkheid genomen voor de opwaardering van de HWN-delen uit het voorkeursalternatief (A27, A12 en stukje A28).
Kunt u aangeven in hoeverre er nu is voldaan aan het verzoek in de unaniem aangenomen motie-Sienot c.s.2 om zo snel mogelijk tot een akkoord te komen met de regio Utrecht over de noodzakelijke investeringen voor de NRU, mede in het licht van het feit dat de gemeente en de provincie hiervoor extra middelen hebben gereserveerd?
Er ligt een uitvoeringsplan voor de NRU waarbij het mogelijk is om de uitgangspunten te verwezenlijken binnen het beschikbare budget. Bovenwettelijke maatregelen (de extra aanvullende wensen van de gemeente) in dit gemeentelijk project zullen door de regio gefinancierd moeten worden, zoals dit overal in het land het geval is.
Ik ben in gesprek gegaan met de wethouder en de gedeputeerde om te verkennen of er nog andere mogelijkheden zijn. In dit gesprek heb ik aangegeven geen mogelijkheden te zien voor verdere financiële rijksbijdrage in dit gemeentelijk project.
Kunt u de stappen en het tijdpad toelichten waarbinnen u de motie en afspraak over de NRU in het regeerakkoord gaat uitvoeren? Zo nee, waarom kunt u dit niet?
De gemeente heeft aangegeven over te gaan tot uitvoering van het projectplan. Daarmee wordt aan de afspraak uit het regeerakkoord voldaan. Afgesproken is dat de NRU in 2020–2025 uitgevoerd wordt en dat de uitvoering afgestemd wordt met de uitvoering van de Ring Utrecht (2020–2026). Op deze manier blijft de overlast van de gelijktijdige uitvoering van beide projecten waarbij mogelijk rijstroken afgesloten worden, beperkt.
In welke mate sluit uw voorgenomen inzet aan bij de geest van de doelen uit de startnotitie (2008) dat het project de doorstroming van de regio Midden-Nederland verbetert en knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit, geluidshinder, natuur en verkeersveiligheid niet doet toenemen en waar mogelijk de situatie zelfs verbetert?
Het Tracébesluit Ring Utrecht voorziet in verbetering van de knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit, geluidshinder, natuur en verkeersveiligheid.
Daarmee worden de belangrijkste doorstromingsknelpunten aangepakt.
Het bericht ‘Hulpbehoevenden aansporen om hun omgeving in te zetten werkt niet’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Hulpbehoevenden aansporen om hun omgeving in te zetten werkt niet»?1
Ja
Hoe beoordeelt u de cijfers van de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit voor Humanistiek waaruit blijkt dat mensen stimuleren om in hun omgeving om hulp te vragen in de praktijk niet blijkt te werken?
Eén van de doelstellingen van de in 2015 ingezette vernieuwing van de langdurige zorg en ondersteuning is een samenleving die (meer) oog heeft voor elkaar. De bereidheid van mensen om voor elkaar te zorgen is al zeker aanwezig; in Nederland geven jaarlijks 4,4 miljoen volwassenen mantelzorg aan hun partner, familie, vriend of buur. Het SCP stelt – in de evaluatie van de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning – dat mensen het steeds normaler gaan vinden om te zorgen voor een ander. Dat is een positieve, hoopvolle ontwikkeling.
De Wmo 2015 beoogt de zorg en ondersteuning dichter bij de mensen te organiseren. Het vorige kabinet heeft met de hervorming van de zorg en de decentralisaties het voortouw bij gemeenten gelegd om deze vernieuwing tot stand te brengen. Ik constateer dat deze vernieuwing langzaam maar zeker vorm krijgt. De bevindingen uit het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit voor Humanistiek bevestigen dit.
Uit het onderzoek van de Universiteiten van Amsterdam en Humanistiek (N=64), blijkt dat het netwerk van familie en vrienden niet altijd uitkomst biedt. Dat kan zijn omdat de mogelijkheden ontbreken of beperkt zijn, of omdat het netwerk niet kan voorzien in de juiste hulp. Dat is geen nieuw inzicht en is ook geen reden om de doelstellingen rondom de hervorming te herzien. De Wmo is er voor iedereen die ondersteuning nodig heeft bij participeren in de samenleving. Er moet sprake zijn van passende zorg en ondersteuning, afgestemd op de specifieke ondersteuningsvraag en de situatie van betrokkene. Als die potentie er is, kan in goed overleg verkend worden of inzet van naasten (mede) kan worden benut.
Gemeenten en de professionals in de uitvoering zijn aan zet om deze in gang gezette ontwikkeling een passend vervolg te geven. Op landelijk niveau zal dit vervolg van stimulansen worden voorzien, zoals met het programma Langer Thuis2.
In het programma Langer Thuis wordt langs allerlei wegen (onder meer) ingezet op:
In vele gemeenten zie ik buurtinitiatieven die kunnen bijdragen aan een versterking van de sociale basis, met als resultaat een (laagdrempelige) verbreding van het eigen netwerk van bewoners. Het is van groot belang dat gemeenten deze potentie ook stimuleren en benutten. Daarnaast zijn er al diverse platforms die de hulpvraag koppelen aan mensen die ondersteuning willen bieden. Mooie voorbeelden daarvan zijn «We Helpen», «Mijn Buurtje» en «NL voor Elkaar».
Klopt het dat slechts in drie van de onderzochte 64 keukentafelgesprekken het daadwerkelijk lukt om hulp te verkrijgen uit de omgeving van ouderen en chronisch zieken?
Ja.
Is dit van invloed op het kabinetsstandpunt dat chronisch zieken en ouderen zoveel mogelijk hun eigen netwerk moeten inschakelen als ze hulp nodig hebben?
Het beleid sluit aan op de praktijk, waar mensen zo lang als mogelijk in de eigen vertrouwde omgeving oud willen worden. Het vertrekpunt blijft dat eerst wordt bezien welke ondersteuning op vrijwillige basis door de omgeving kan worden geboden. Is die ondersteuning niet mogelijk of onvoldoende, dan zal er altijd de mogelijkheid zijn om een beroep te doen op professionele zorg en ondersteuning.
Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Wordt er tijdens het keukentafelgesprek een onderscheid gemaakt in mantelzorgtaken die een intiem karakter hebben en taken die dat niet hebben? Zo ja, is hierin een duidelijk verschil te zien in het aantal mantelzorgers dat deze zorg geeft? Zo nee, waarom niet?
Het keukentafelgesprek is een gezamenlijke verkenning naar ondersteuningsmogelijkheden. Er wordt daarbij niet alleen gekeken naar wat mogelijk is, maar ook waar zowel de mantelzorger als de zorgvrager zich comfortabel bij voelen. Soms zal het door betrokkenen gewenst zijn om ondersteuning met een intiem karakter door een naaste te laten verrichten en in andere gevallen juist niet. Het uitgangspunt bij mantelzorg is en blijft het vrijwillige karakter. Daarbij vraagt ook aandacht dat veel mantelzorgers het als vanzelfsprekend zien om voor een naaste te zorgen en het niet als een keuze ervaren. Het gesprek kan leiden tot ondersteuning door een beroepskracht, door een vrijwilliger of naasten en een combinatie daarvan. Daarnaast is er ook oog voor de kwaliteit van de te verlenen zorg en ondersteuning.
Klopt het dat er veel minder mantelzorg door de omgeving kan worden verleend dan waar vooraf bij de decentralisatie van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 rekening mee is gehouden?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en vraag 7.
Welke maatregelen neemt u om het aantal mantelzorgers waar een beroep op kan worden gedaan te laten toenemen?
Het doel van het beleid is niet om het aantal mantelzorgers te laten toenemen. Het beleid is gericht op goede zorg en ondersteuning die zo veel mogelijk aansluit bij de wensen en behoeften van betrokkenen. Indien er sprake kan zijn van «zorgen voor elkaar»wordt dat gestimuleerd, bijvoorbeeld door het ondersteunen van mantelzorgers.
Onderzoek van het PBL3 toont evenwel aan dat naar verwachting het aantal mantelzorgers dat beschikbaar zal zijn voor een kwetsbare oudere met een hulpvraag langzaam afneemt in de toekomst. De bevolking in Nederland vergrijst in de komende decennia. Het aantal 85 plussers in Nederland neemt naar verwachting toe van 344.000 in 2015 naar 854.000 in 20404. Het onderzoek laat zien dat er grote regionale verschillen zijn in het aantal beschikbare mantelzorgers ten opzichte van het aantal 85-plussers. Nu staan nog 15 potentiële mantelzorgers voor elke 85-plusser klaar, maar in 2040 loopt dit terug naar 6. Vooral in sterk vergrijzende regio’s zoals Zuid-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen wordt de verhouding ongunstiger.
Gemeenten zijn zich bewust van hun bevolkingssamenstelling en houden daar bij de uitvoering van de Wmo rekening mee. Het is primair een verantwoordelijkheid van de gemeenten om zorg en ondersteuning in het kader van de Wmo goed te regelen, ook in deze regio’s. Acties in het programma Langer Thuis, zoals de aanjager respijtzorg, ondersteunen dit.
Welke concrete acties nemen gemeenten of gaan ze nemen op het terrein van respijtzorg en dagopvang om mantelzorgers te ondersteunen?
Gemeenten zijn zicht bewust van de noodzaak om mantelzorgers goed te ondersteunen en geven ook invulling aan deze verantwoordelijkheid. Met name op het terrein van respijtzorg en dagopvang is er echter ruimte voor verbetering, blijkt onder meer uit onderzoeken van het SCP en signalen van Mezzo. De aanjager respijtzorg, die ik in het kader van het programma Langer Thuis aanstel, zal dit najaar van start gaan. De aanjager zal het huidige aanbod goed in beeld krijgen. Zijn inzet is om – waar nodig – in samenwerking met alle betrokken partijen te komen tot een goed en gevarieerd laagdrempelig aanbod, met ruimte voor maatwerk, zodat er goede aansluiting is op de wensen van zowel de mantelzorger als zijn naaste. Het is daarbij belangrijk om niet alleen aandacht te schenken aan het aanbod, maar ook om rekening te houden met de ervaren drempel bij zowel mantelzorger als naaste om de zorg (volledig) uit handen te geven.
Hoeveel gemeenten kennen een locatie die respijtzorg aanbiedt?
Uit onderzoek van het SCP5 blijkt dat 98% van de gemeenten advies, ondersteuning en begeleiding bieden. In 97% van de gemeenten wordt respijtzorg aangeboden. De aanjager respijtzorg zal het huidige aanbod goed in beeld krijgen. Daarbij is van belang dat respijtzorg een veelheid aan vormen kan hebben, als het maar adempauze biedt aan de mantelzorger. Het kan bijvoorbeeld gaan om het tijdelijk volledig overnemen van de zorg op een specifieke locatie voor respijtzorg, maar het kan ook passend zijn om thuisopvang, dagopvang of door beroepskrachten of vrijwilligers te bieden.
Klopt het dat de meeste gemeenten mantelzorgers alleen compenseren wanneer ze wonen in dezelfde plaats als de hulpbehoevende en niet wanneer de hulpbehoevende in een andere gemeente woont?
Mantelzorgers kunnen altijd een beroep doen op hun gemeente voor ondersteuning. Het is daarbij niet van belang of de naaste voor wie wordt gezorgd in dezelfde gemeenten woont.
Hoeveel bijstandsgerechtigden en werkzoekenden hebben een ontheffing van sollicitatieplicht omdat zij mantelzorg verlenen?
Het is juist dat een ontheffing van de sollicitatieplicht mogelijk is. De ontheffing is in principe tijdelijk, tot maximaal een half jaar, zodat in de tussentijd naar een andere oplossing gezocht kan worden. In bijzondere situaties kan de ontheffing worden verlengd. Ik heb geen inzicht in aantallen vrijstellingen van de sollicitatieplicht vanwege mantelzorg.
Deelt u de waarschuwing van de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit voor Humanistiek met betrekking tot de grote nadruk op zelfredzaamheid en het aansturen op zoveel mogelijk informele zorg niet het hart van het sociale overheidsbeleid kan en moet zijn?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Het bericht dat krabben en kreeften maandenlang lijden |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Schokkend! Lijdensweg van krabben en kreeften kan tot zelfs maanden duren»?1
Ja.
Bent u bekend met de wijze waarop krabben en kreeften gevangen worden?
Ja. Krabben en kreeften worden bijvoorbeeld met kooien of sleeptuigen gevangen.
Wordt daarbij, naar uw mening, het dierenwelzijn voldoende gerespecteerd? Zo ja, kunt u dit onderbouwen? Zo nee, waar is er volgens u verbetering nodig en bent u bereid om daarop actie te ondernemen?
Over het welzijn van deze schaaldieren is niet veel bekend. Het onderzoek hierover staat internationaal in de kinderschoenen. Onderzoek naar welke hersendelen functioneren als emotionele structuren is niet of nagenoeg niet gedaan. Het is daarom niet te zeggen of deze dieren een emotionele gewaarwording hebben. Dit betekent niet dat er niet respectvol met die dieren moet worden omgegaan. Als de NVWA zaken tegenkomt waarbij de dieren niet fatsoenlijk worden behandeld wordt op grond van artikel 2.1 van de Wet dieren, dat over mishandeling van dieren gaat, hiertegen opgetreden. Het veroorzaken van pijn of letsel of het benadelen van de gezondheid of welzijn van de dieren zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen nodig is om dat doel te bereiken is immers verboden.
Bent u bekend met het feit dat krabben en kreeften van het moment van vangst tot het moment van consumptie, soms meerdere maanden, geen voedsel krijgen en dus lange tijd honger lijden? Wat is uw mening daarover?
Over het welzijn van deze dieren is niet veel bekend. Dit laat onverlet dat respectvol met de dieren moet worden omgegaan.
Deze dieren zijn koudbloedig. Het is niet te veronderstellen dat het langdurig voedsel onthouden hetzelfde effect heeft als bij bijvoorbeeld zoogdieren.
Dat wil niet zeggen dat de dieren maanden lang voedsel onthouden moet worden.
Zie ook het antwoord op vraag 3.
Wordt daarmee, naar uw mening, het dierenwelzijn voldoende gerespecteerd? Zo ja, kunt u dat onderbouwen? Zo nee, bent u bereid om daar actie op te ondernemen en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met de vervoerswijze (zie bijlage) waarbij kreeften werkelijk geen enkele bewegingsruimte hebben? Wat is uw mening daarover?
Ik ben bekend met de wijze van transport van kreeften. De beperking van de bewegingsruimte is vooral bedoeld om verwondingen te voorkomen.
Er zijn geen gegevens beschikbaar van overleving tijdens en na het transport.
De kreeften zijn duur en worden geïmporteerd met als doel te worden geconsumeerd. Importeurs van levende kreeften hebben er dus alle belang bij dat de dieren in goede conditie worden gehouden en dat ze dus op een goede manier worden behandeld. Zie voorts ook het antwoord op vraag 3.
Wordt daarmee, naar uw mening, het dierenwelzijn voldoende gerespecteerd? Zo ja, kunt u dat onderbouwen? Zo nee, bent u bereid om daarop actie te ondernemen en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoeveel kreeften gemiddeld het transport overleven?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoeveel kreeften er op andere momenten in de keten, van vangst tot consumptie, overlijden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de wettelijke regels omtrent het vervoer van levende krabben en kreeften?
Voor het vervoer van levende krabben en kreeften zijn geen specifieke regels vastgesteld.
Kunt u een vergelijking maken tussen de regelgeving voor pluimvee, levend vee (varkens en koeien) en kreeften voor wat betreft de minimale bewegingsruimte per dier, maximale transporttijden, water- en voedingsvoorzieningen? Zo nee, waarom niet?
Voor het vervoer van pluimvee en levend vee zijn in Verordening (EG) nr. 1/2005 voorschriften opgenomen ten aanzien van de minimale bewegingsruimte per dier, maximale transporttijden, water- en voedingsvoorzieningen. Voor het vervoer van kreeften zijn dergelijke voorschriften niet vastgesteld.
Klopt het dat kreeften gedurende de vaartocht van Canada naar Nederland (+/- 12 dagen) opgesloten zitten in zeer smalle compartimenten? Wat is uw mening daarover?
Voor zover bekend worden er geen geïmporteerde kreeften en krabben over zee naar Nederland getransporteerd. Krabben kunnen wel aangeland worden bij afslagen in Nederland. Deze komen dan echter uit de Noordzee. Levende krabben en kreeften komen voornamelijk via Schiphol binnen, ze worden gekoeld getransporteerd. Er worden geen dieren in quarantaine geplaatst. Op Schiphol worden de dieren gehouden op een temperatuur van 2–6 graden Celsius, wat overeenkomt met het natuurlijke habitat. De dieren worden zo snel mogelijk door de bedrijven opgehaald en in tanks met schoon water en zuurstof gezet. Importeurs van levende kreeften hebben er alle belang bij dat de dieren in leven blijven en dat zij dus op een goede manier worden behandeld. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Wordt daarmee, naar uw mening, het dierenwelzijn voldoende gerespecteerd? Zo nee, bent u bereid actie te ondernemen om dergelijke dierenwelzijnsmisstanden te voorkomen en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat levende dieren die aankomen op Schiphol altijd in quarantaine genomen worden?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat levende kreeften als versproduct en niet als levende dieren gezien worden? Zo ja, kunt u uitleggen waarom levende kreeften op gelijke voet gesteld worden met fruit en snijbloemen?
Zie antwoord vraag 12.
In hoeverre kan het dierenwelzijn voor levende kreeften in deze situatie gewaarborgd worden?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat de levende kreeften tot ze afgehaald worden op Schiphol in de koeling geplaatst worden en kunt u aangeven hoelang kreeften daarin staan (maximale voorgekomen verblijfsduur) en bij welke temperatuur?
Zie antwoord vraag 12.
Vindt u dit beantwoorden aan de vereisten voor dierenwelzijn? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid actie te ondernemen om dergelijke dierenwelzijnsmisstanden te voorkomen en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u zich, naast de misstanden qua dierenwelzijn, ook bewust van de gevaren voor de volksgezondheid als gevolg van de manier waarop levende kreeften vervoerd worden?
Bij aanlanden en import van de dieren wordt gecontroleerd of de dieren nog leven. Krabben en kreeften moeten levend zijn om te kunnen worden verhandeld. Kreeften en krabben worden in Nederland alleen gekookt gegeten. Daardoor worden eventueel bij de levende dieren aanwezige ziekteverwekkers gedood. Koken is een effectieve methode. De NVWA controleert daarom niet op de aanwezigheid van ziekteverwekkers in gekookte kreeften en krabben. Er is geen aanleiding tot herziening van deze aanpak.
Worden er bacteriële steekproeven genomen om te controleren op de aanwezigheid van gevaarlijke bacteriën? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 19.
Klopt het dat er geen controle plaatsvindt of kreeften nog leven bij aankomst in Nederland?
Zie antwoord vraag 19.
Wat is het gevaar voor de volksgezondheid van overleden en levende kreeften die zo lang zo dicht op elkaar zitten? Deelt u de mening dat het dierenwelzijn ernstig in het geding is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om hierop actie te ondernemen, in welke mate en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 19.
Acht u het waarschijnlijk dat er een verband is tussen het feit dat schaaldieren uit het buitenland bekend staan vanwege de hoge kans op voedselvergiftiging en de wijze van transport?2
Zie antwoord vraag 19.
Kunt u met zekerheid stellen dat er op dit dossier voldoende aandacht is voor de voedselveiligheid? Zo ja, kunt u dit uitleggen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
Zie antwoord vraag 19.
Bent u bekend met de wijze waarop dieren gehouden worden op de verschillende verkooplocaties?
De dieren worden veelal gehouden in tanks met schoon water die van zuurstof worden voorzien. Het is aan te raden om uitdroging en sterke temperatuurovergangen te vermijden. Het is aan de detailhandel om onnodige stress te voorkomen en te laten zien dat ze zorgvuldig met de dieren omgaan. Voorts verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Wat vindt u ervan dat levende kreeften in glazen bakken gehouden worden met teveel licht, te weinig schuilruimte en soms zelfs overleden soortgenoten?
Zie antwoord vraag 25.
Wat vindt u ervan dat levende kreeften op de markt, in de zon, op ijs tussen ledematen van soortgenoten uitgespreid worden?
Zie antwoord vraag 25.
Kan in deze praktijkvoorbeelden voldaan zijn aan de eisen van dierenwelzijn? Zo ja, hoe dan? Zo nee, bent u bereid om hierop actie te ondernemen, in welke mate en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 25.
Klopt het dat krabbenvlees en krabbenscharen, te koop in Nederland, verkregen worden door het aftrekken van de scharen bij levende kreeften? Wat is uw mening daarover?
Voor het in de EU in de handel brengen geldt dat alleen hele Noordzeekrabben in de handel gebracht mogen worden, met uitsluiting van vrouwelijke krabben met eitjes en krabben met zacht pantser (Verordening (EG) Nr. 2406/96 van de Raad van 26 november 1996 houdende vaststelling van gemeenschappelijke handelsnormen voor bepaalde visserijproducten). Echter, in netten of korven kunnen scharen loskomen van de krabben bijvoorbeeld doordat ze in de netten blijven hangen. Daarom wordt het in de Verordening(EG) Nr. 850/98 «voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen» toegestaan om een bepaalde hoeveelheid scharen aan te landen. Voorts verwijs ik u voor het antwoord op vraag 30 naar het antwoord vraag 3.
Wordt daarmee, naar uw mening, het dierenwelzijn voldoende gerespecteerd? Zo nee, bent u bereid om hierop actie te ondernemen, in welke mate en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 29.
Is naar uw mening het vastbinden van scharen in lijn met de te respecteren intrinsieke waarde van het dier en de vijf vrijheden van Brambell waarmee de aanwezigheid en de mate van dierenwelzijn aan afgemeten kan worden? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid om hierop actie te ondernemen, in welke mate en op welke termijn?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat de wijze waarop omgegaan wordt met kreeften op geen enkele wijze in lijn is met dierenwelzijnsprincipes? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 31.
Bent u van mening dat dit dierenleed acceptabel is? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 31.
Bent u bekend met onderzoek van Motivaction waaruit blijkt dat meer dan de helft van de Nederlanders tegen het levend koken van krabben en kreeften is en bijna de helft van de mensen vindt dat kreeften en krabben, zodra ze gevangen zijn, verdoofd geslacht moeten worden? Wat is uw reactie daarop?3
Ja. Zoals eerder aangegeven (Kamerstuk 21 501-32, nr. 875, 848 en 849) blijkt uit de studie van het toenmalige Imares-WUR, waarin alle beschikbare literatuur is meegenomen, dat niet te concluderen is dat het ervaren van pijn door kreeften en krabben mogelijk of juist onmogelijk is. De studie maakt ook duidelijk dat kennis van één soort niet zomaar kan worden geëxtrapoleerd naar andere soorten. Ik blijf bij mijn standpunt dat ik me vooral wil richten op soorten die voor Nederland van aanzienlijk belang zijn. Dit mede gezien de relatief beperkte hoeveelheden krabben en kreeften die in Nederland worden gevangen.
Wat voor actie bent u in het algemeen bereid te nemen om dierenleed bij krabben en kreeften tot een einde te brengen?
Zie antwoord vraag 34.
De voorbereiding van Nederland op een keiharde Brexit |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Jaco Geurts (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Drama in Salzburg stort brexit in een ongekende crisis», over de Europese top waar u zelf aanwezig was en waar harde woorden over de Brexit gevallen zijn?1
Ja
Herinnert u zich dat de Brexit-rapporteurs in november 2017 waarschuwden voor een Brexit zonder afspraken en de regering vroegen daarvoor voorbereidingen te treffen?2
Ja
Deelt u de mening dat het «no deal»-scenario helaas veel waarschijnlijker geworden is?
Het risico dat de Eruopese Unie (EU) en het Verenigd Koninkrijk (VK) geen overeenstemming bereiken over een terugtrekkingsakkoord blijft reëel en geeft onverminderd reden tot voorbereiding op een no deal scenario, ook wel het cliff-edge scenario genoemd, door de rijksoverheid en het bedrijfsleven. Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat zowel de EU als het VK de intentie en het belang hebben om een cliff-edgescenario per 29 maart 2019 te vermijden.
Herinnert u zich dat u in de Voorjaarsnota (juni 2018) fors extra middelen beschikbaar gesteld heeft aan de douane, de NVWA maar ook aan justitie als voorbereiding op een harde Brexit?
Ja, voor de Douane en NVWA zijn middelen beschikbaar gesteld door de Minister van Financiën. Daarnaast zijn op de begroting van Justitie en Veiligheid kosten ingepast naar aanleiding van de terugtrekking van het VK uit de EU.
Kunt u aangeven hoeveel van 928 extra douaniers en 143 extra medewerkers bij de NVWA en welk deel van de benodigde capaciteit bij justitie operationeel zal zijn op 29 maart 2019?
Binnen het beleidsterrein Justitie en Veiligheid bereiden verschillende diensten zich voor op de terugtrekking van het VK uit de EU, door middel van capaciteitsuitbreiding en de aanpassing van systemen dan wel werkprocessen. Over de voortgang van deze voorbereidingen is uw Kamer op 7 september jl. per brief geïnformeerd (Kamerstuk 23 987, nr. 261), alsmede tijdens het plenaire debat van 13 september jl. ter voorbereiding van de informele Europese Raad van 21 en 22 september jl. Niet alle ongunstige gevolgen van de terugtrekking van het VK uit de EU zullen door Nederland volledig kunnen worden opgevangen, zoals langere wachtrijen voor Britse burgers en andere «derdelanders» aan de grens. Voornoemde voorbereidingen zijn er evenwel op gericht om vanaf 30 maart 2019 processen zoals de politiële en justitiële samenwerking met het VK en de grenscontroleprocessen zo ordelijk en veilig mogelijk te laten verlopen.
De 143 fte extra medewerkers bij de NVWA zijn (met de huidige handelsstromen) nodig bij het meest ongunstige scenario, het cliff-edge scenario, waarin bij de handel met het VK als derde land wordt teruggevallen op het WTO-regime. Het grootste deel hiervan, ongeveer 100fte, betreft toezichthoudende dierenartsen (waarvan 20 fte voor import en 80 fte voor export) en ruim 40 medewerkers die worden ingezet voor aansturing en ondersteuning. De prognose is dat deze laatste groep van ruim 40 fte voor 30 maart 2019 operationeel zal zijn. Ook voor de import controles is de verwachting dat de benodigde 20 extra dierenartsen op 30 maart operationeel kunnen zijn. Voor de export certificering is het niet mogelijk om alle 80 extra dierenartsen voor 30 maart 2019 geworven en opgeleid te hebben; verwacht wordt dat de NVWA op dat moment nog een tijdelijk tekort zal hebben van ongeveer 50 fte voor exportcertificering. Voor deze groep geldt overigens de grootste onzekerheidsmarge aan de daadwerkelijke behoefte van capaciteit. Indien de importeisen van het Verenigd Koninkrijk het Export Kanalisatie Systeem, dat voor vrijwel alle andere derde landen waar Nederland naar exporteert de standaard is, mogelijk maken, dan scheelt dit bijvoorbeeld al tussen de 20 en 25 dierenartsen.
Zoals het verslag van het schriftelijk overleg Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken (Kamerstukken II 2017–2018, 21 501-02, nr. 1904) vermeldt, is de verwachting dat er eind maart 2019 ruim 300 douaniers extra inzetbaar zijn t.b.v. de terugtrekking van het VK uit de EU. Daarna loopt de werving door, zodat binnen afzienbare tijd het volledige extra aantal van 928 fte in de douaneorganisatie aan het werk is.
Indien we nog ver verwijderd zijn van het aantal aan te nemen mensen, wat is daarvan de reden? Konden er niet voldoende mensen gevonden worden of is de werving bewust vertraagd?
Door de krapte op de arbeidsmarkt voor Nederlandstalige dierenartsen heeft de NVWA al jaren moeite met het vervullen van haar vacatures voor toezichthoudend dierenarts. Uw Kamer is hier de afgelopen jaren met regelmaat over geïnformeerd. De onzekerheid over de omvang van de werkzaamheden als gevolg van de terugtrekking van het VK uit de EU maakt bovendien dat de NVWA dierenartsen niet op voorhand voor langere tijd kan binden. Om die reden heeft de NVWA bij de werving ten behoeve van het opvangen van de terugtrekking van het VK uit de EU, behalve naar de Nederlandse markt, ook nadrukkelijk naar dierenartsen in de rest van Europa gekeken. Voor de import controles is daarbij met name gezocht naar Vlaamse dierenartsen, omdat de taalbarrière daar slechts een marginale rol speelt; dat is ook de reden waarom het voor de import controles mogelijk is om de benodigde extra capaciteit beschikbaar te krijgen. Voor de niet-Nederlandstalige dierenartsen is gekozen om, voorafgaand aan de interne NVWA opleiding tot toezichthoudend dierenarts, een intensieve taalopleiding aan te bieden, zodat zij straks op voldoende niveau met de bedrijven en collega’s kunnen communiceren. Dit maakt echter wel dat het traject van werven tot opleiden een langere doorlooptijd kent. De werving zal gecontinueerd worden totdat de NVWA voldoende dierenartsen heeft om haar taken uit te kunnen voeren.
In het verslag van het schriftelijk overleg Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken (Kamerstukken II 2017–2018, 21 501-02, nr. 1904) is aangegeven dat en waarom gefaseerd wordt geworven. De belangrijkste overweging is dat het totale aantal extra douaniers dat als gevolg van de terugtrekking van het VK uit de EU zal worden geworven een dusdanige omvang (928 FTE) heeft, dat een gefaseerde instroom noodzakelijk is. Dit teneinde een zorgvuldige werving- en selectieprocedure alsmede het daarbij behorende opleidingstraject binnen de staande organisatie te realiseren.
Om nieuwe medewerkers tijdig beschikbaar te hebben op 30 maart 2019, is naast de reguliere douaneopleiding een traject opgestart om voor een aantal gerelateerde processen aan de terugtrekking van het VK uit de EU meer taakgericht op te leiden. Dit verkort het opleidingstraject en versnelt de beschikbaarheid van nieuwe medewerkers aanzienlijk. Inmiddels zijn de eerste drie wervingsrondes nagenoeg afgerond. Door met verschillende wervingsrondes te werken, wordt een bredere groep van potentieel geïnteresseerde kandidaten bereikt.
Ondanks de krappe arbeidsmarkt slaagt de Douane er vooralsnog goed in nieuwe douaniers aan te trekken. De vacatures uit de eerste en tweede wervingsronde zijn grotendeels vervuld. In de derde wervingsronde zijn er voldoende geïnteresseerden, waaronder naar het beeld van de Douane voldoende geschikte kandidaten, om de opgestelde vacatures te kunnen vervullen. Ook de respons op de vierde wervingsronde, die is gestart in september, is positief.
Kunt u aangeven of elk van deze diensten een harde Brexit kan opvangen en operationeel gereed zal zijn op 29 maart 2019?
Welke risico’s loopt Nederland door het feit dat de capaciteit van deze diensten nog niet voldoende is op 29 maart 2019?
Wanneer op 30 maart 2019 daadwerkelijk de volledige extra capaciteit nodig is, zal dit resulteren in verplaatsen van exportkeuringen naar een later tijdstip op de dag of naar het verschuiven naar de volgende werkdag. Het bestaande planningskader biedt deze mogelijkheid. Voor de bedrijven die exportkeuringen aanvragen betekent dit echter wel een tijdelijke verlaging van het niveau van dienstverlening van de NVWA.
De Douane handhaaft risicogericht. Dat betekent dat keuzes worden gemaakt waarbij de capaciteit ingezet wordt daar waar de risico’s het grootst zijn. Doordat nog niet alle benodigde douaniers inzetbaar zijn, zullen als gevolg van de terugtrekking van het VK uit de EU scherpere keuzes moeten worden gemaakt bij het afdekken van de handhavingsrisico’s.
Welke andere extra maatregelen moet u nog meer treffen en kunt u aangeven of daar voldoende voorzieningen voor getroffen zijn?
De departementen nemen zelf de benodigde mitigerende maatregelen op hun beleidsterreinen, de Minister van Buitenlandse Zaken heeft hierbij een coördinerende rol. Met de Voorjaarsnota 2018 en in de Rijksbegroting 2019 zijn de voorzienbare budgettaire gevolgen van de departementale voorbereidingen op de terugtrekking van het VK uit de EU verwerkt. Financiering van eventuele extra maatregelen zal in principe uit de lopende de begrotingen van de betrokken ministeries moeten komen.
Over de laatste stand van zaken van de voorbereidingen op een scenario waarbij het VK de EU verlaat zonder terugtredingsakkoord (cliff-edge) is uw Kamer op 7 september jl. geïnformeerd (Kamerstukken II 2017–2018, 23 987, nr.261). Tijdens de technische briefing op 10 oktober aanstaande ontvangt de vaste commissie voor Europese Zaken nader informatie over de extra te treffen maatregelen en voorzieningen. Dit betreft een vertrouwelijke briefing.
Hoewel het kabinet zich tot het uiterste inspant om alle voorzienbare negatieve gevolgen te minimaliseren, is het onvermijdelijk dat het cliff-edge scenario gepaard zal gaan met verstoringen en problemen. Het is dan ook van belang dat medeoverheden, burgers, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties zich bewust blijven van de eigen verantwoordelijkheden om zich zo goed mogelijk voor te bereiden op alle mogelijke scenario's; niet alle oplossingen ten aanzien van contingency planning en preparedness kunnen van de overheid komen.
Kunt u deze vragen uiterlijk op 1 oktober 2018, de maandag voor de Algemene Financiële Beschouwingen, beantwoorden?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.