Het bericht ‘In de zoveelste onderwijsfraudezaak blijft de inspectie opvallend stil’ |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «In de zoveelste onderwijsfraudezaak blijft de inspectie opvallend stil»?1
Ja.
Klopt het dat de raad van toezicht van de Hanzehogeschool Groningen expliciet zijn klankbordfunctie heeft gesteld boven een rol als toezichthouder? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, hoe interpreteert u het toetsingskader?
In artikel 10.3d, tweede lid van de WHW is de wettelijke taak van een raad van toezicht van een hogeschool als volgt gedefinieerd: «De raad van toezicht houdt [...] toezicht op de uitvoering van de werkzaamheden en de uitoefening van bevoegdheden door het college van bestuur en staat dit college met raad ter zijde.» In de branchecode Goed Bestuur Hogescholen is bepaald dat de raad van toezicht hiertoe een toetsingskader hanteert. De raad van toezicht van de Hanzehogeschool Groningen voldoet aan deze afspraak. Uit een door mij ontvangen toelichting van de Hanzehogeschool maak ik op dat de raad van toezicht in het najaar van 2017 de in het opiniestuk genoemde melding heeft ontvangen en geanalyseerd. Na deze analyse heeft de raad besloten geen nader onderzoek naar vermeende misstanden in te stellen omdat de melding onvoldoende redelijke gronden bevatte voor het bestaan van deze misstanden. De raad heeft deze gang van zaken uit eigen beweging gemeld bij de inspectie van het onderwijs (hierna: inspectie). Ook de inspectie zag op basis van de melding en de informatie van de raad van toezicht geen aanleiding om nader onderzoek in te stellen.
Vindt u dat in het betreffende toetsingskader de checks and balances goed zijn geborgd?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2.
Zijn er meer van dergelijke toetsingskaders in het hoger beroepsonderwijs van kracht?
In de branchecode Goed Bestuur Hogescholen is bepaald dat raden van toezicht van hogescholen een toetsingskader hanteren.
Heeft de onderwijsinspectie inderdaad een rapport over wanbeheer bij de Hanzehogeschool ontvangen van een klokkenluider? Hoe is met dit rapport omgegaan?
De inspectie heeft inderdaad een rapport over vermeend wanbeheer bij de Hanzehogeschool ontvangen. De inspectie kreeg het betreffende rapport van zowel een individuele melder als van de raad van toezicht van de Hanzehogeschool. De inspectie heeft het rapport bekeken en er met de Raad van Toezicht van de Hanzehogeschool over gesproken. Op basis van het rapport en het gesprek daarover met de raad van toezicht zag de inspectie geen reden voor nader onderzoek.
Met de melder is de inspectie momenteel in contact over de vraag of diens zending meer informatie bevatte dan het beoordeelde rapport, zodat de inspectie deze eventueel alsnog kan beoordelen. Achtergrond hiervan is dat vorige week is gebleken dat de zending van de melder weliswaar op 1 december 2017 bij de inspectie in ontvangst is genomen, maar vervolgens niet op de juiste plek in de organisatie terecht is gekomen. De inspectie heeft haar conclusie dat er geen reden was voor nader onderzoek derhalve bepaald op basis van het rapport van de melder dat zij van de raad van toezicht van de Hanzehogeschool heeft ontvangen. De inspectie onderzoekt momenteel wat er verkeerd is gegaan bij de ontvangst van de zending van de melder en zal zo nodig maatregelen nemen om te voorkomen dat dit in de toekomst nogmaals verkeerd gaat.
Is dit een kwestie die door de onderwijsinspectie dient te worden opgepakt, door het Huis voor de Klokkenluiders, of door een andere instantie? Op grond van welke argumenten?
Ja, dit is een kwestie die door de inspectie dient te worden opgepakt. De inspectie behandelt zaken als deze als signaal. Signalen kunnen een belangrijke rol spelen in de keuzes die de inspectie in haar toezicht maakt. Uiteraard kunnen melders van misstanden zich ook wenden tot het Huis voor de Klokkenluiders. Op haar website wijst de inspectie hier ook op.
Op welke wijze is de klokkenluider door de onderwijsinspectie beschermd, indachtig de in 2016 met algemene stemmen aangenomen motie Bruins?2
De inspectie houdt geheim wat door klokkenluiders aan haar wordt toevertrouwd. Dit geldt overigens in beginsel ook breder voor signalen. De inspectie deelt de inhoud van meldingen niet met derden zonder de toestemming van de melder. Dit om benadeling van de melder in welke zin dan ook te voorkomen. In gevallen waarin informatie met toestemming van de melder wordt gedeeld met derden, doet de inspectie het uiterste om te voorkomen dat de melding tot de melder kan worden herleid.
Het bericht ‘Eerste energieneutrale kazerne ter wereld op Aruba’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eerste energieneutrale kazerne ter wereld op Aruba»?1 Is het realiseren van een energieneutrale kazerne een ontwikkeling die alleen op Aruba plaats vindt of zijn er meer dergelijke ontwikkelingen binnen defensie?
Ja.
Kunt u aangeven waar en hoe er binnen de Nederlandse Defensieorganisatie meer van dergelijke initiatieven plaatsvinden? Kunt u deze vraag zo mogelijk beantwoorden inclusief een tabel die een overzicht geeft van waar en wat voor projecten plaatsvinden?
Defensie is sinds 2009 bezig met de verduurzaming van haar vastgoed. Er loopt een programma om bij het bestaande vastgoed energiebesparende maatregelen uit te voeren. Daarnaast wordt alle nieuwbouw op defensieterreinen conform Europese regelgeving verregaand energieneutraal ontworpen en uitgevoerd.
Op het Nieuwe Haventerrein in Den Helder is als pilot een Energiemanagementsysteem opgezet, dat al tot energie- en kostenbesparingen van € 130.000 per jaar heeft geleid. Komend jaar zal die pilot worden uitgebreid naar drie andere kazernes.
Daarnaast loopt het rijksbrede project «Opwekken duurzame energie», waarbij het Rijksvastgoedbedrijf een inventarisatie maakt van alle locaties op Rijksgronden waar installaties voor de grootschalige opwekking van duurzame energie kunnen worden gerealiseerd. Dat heeft bij Defensie tot nu toe geleid tot de bouw van drie windmolens op het magazijnencomplex Coevorden, een zonnepark van 4.000 zonnepanelen op kampement De Vliehors op Vlieland en het vervangen van de straatverlichting op de Willem Lodewijk van Nassaukazerne in het Lauwersmeer door LED-verlichting. Op vliegbasis Eindhoven wordt dit najaar gestart met de bouw van een zonnepark van 12.000 panelen.
Naast de in onderstaande tabel genoemde acht projecten bevinden zich nog vijftien projecten in de fase van verkennende gesprekken met gemeenten en bedrijven of in een nader onderzoeksfase naar de technische en financiële mogelijkheden. Het betreft projecten op het gebied van windmolens, zonneparken, grootschalige opwekking van zonne-energie op daken, geothermie, aansluiting van defensieobjecten op stadsverwarming en warmte-koude-opslag.
Zijn de ontwikkelingen, zoals die nu op Aruba plaatsvinden, onderdeel van een groter beleid?
In de Defensie Energie- en Milieubeleidsnota (DEM) 2015–2018 wordt het nationale beleid op energie- en milieugebied doorvertaald naar maatregelen. Een onderdeel hiervan is het energiebeleid voor het vastgoed, waarin onder andere energiebesparende maatregelen voor gebouwen en maatregelen zijn opgenomen om het aandeel duurzame energie te verhogen. Een locatie als Aruba met veel potentieel voor wind- en zonne-energie levert bij het uitvoeren van energiebesparende en duurzame energieprojecten in korte tijd zowel financiële als milieuwinst op.
Daarnaast is er de Operationele Energiestrategie, die het energiebeleid voor het operationele materieel en de kampementen tijdens operaties beschrijft.
De beleidsperiode van de Defensie Energie- en Milieunota loopt dit jaar ten einde. Er wordt nu gewerkt aan de opvolger voor de periode 2019–2022. De Operationele Energiestrategie en de Defensie Energie en Milieubeleidsnota zullen worden samengevoegd, zodat er komend voorjaar één integraal beleidsdocument ligt dat het energiebeleid voor zowel vastgoed als materieel bevat.
Welk beleid om Defensie klimaat- en energievriendelijker te maken kent Defensie?
Zie antwoord vraag 3.
Tonen de ontwikkelingen, zoals die nu op Aruba plaatsvinden, niet aan dat het goed mogelijk is om Defensie aanzienlijk energieneutraler te laten worden zonder dat dit het militair-operationele presteren aantast? Bent u bereid structureel beleid te ontwikkelen dat gericht is op het energieneutraler maken van de gehele defensieorganisatie?
De maatregelen aan de gebouwen, die op Aruba al zijn genomen en nog toegepast zullen worden, laten zien dat het in het vastgoeddomein technisch gezien mogelijk is om tot energiebesparing te komen. Bij nieuwbouw worden gebouwen nu al bijna energieneutraal ontworpen en gebouwd. Voor het bestaande vastgoed ligt er naast verduurzaming een forse opgave op het gebied van brandveiligheid en achterstallig onderhoud. Dit maakt dat er een continue prioriteitstelling moet plaatsvinden.
Een aandachtspunt bij het nemen van energiemaatregelen in het vastgoed is dat ze niet met het militair-operationele optreden in conflict komen. Zo zijn er op vliegvelden terreindelen waar vanwege hinderlijke schitteringen voor het vliegverkeer geen zonnepanelen geplaatst kunnen worden. Op andere terreindelen kan het wel en Defensie doet dat ook: op Vlieland is recent een zonnepark van 4.000 panelen geopend en op vliegbasis Eindhoven wordt binnenkort met de bouw van een zonnepark van 12.000 panelen gestart.
Bij het opstellen van de nieuwe Defensie Energie- en Milieunota 2019, zoals aangekondigd in onze Kamerbrief over de Evaluatie van de Operationele Energiestrategie (Kamerstuk 33 763 nr. 142 d.d. 13 juli 2018), zullen de Operationele Energiestrategie en de Defensie Energie- en Milieubeleidsnota worden samengevoegd en zal net als in de voorgaande milieunota’s beleid gericht op het energieneutraler maken van de organisatie worden opgenomen. De nieuwe DEM zal voorjaar 2019 gereed zijn.
Bent u bereid deze vragen voor de behandeling van de nota «Defensie Energiestrategie: beleid en bijdrage aan de energietransitie» op 10 september 2018 te beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
Mensenrechtenschendingen in Saudi-Arabië |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Saudi-Arabië: mensenrechtenverdedigers keihard aangepakt» van Amnesty International, over het gevangenhouden van voorvechters van vrouwenrechten en het mogelijk opleggen van de doodstraf?1
Ja.
Deelt u de analyse dat het gevangenhouden van voorvechters van vrouwenrechten en het mogelijk opleggen van de doodstraf alleen maar is bedoeld om andere mensenrechtenverdedigers af te schrikken? Zo nee, waarom niet?
Nederland is zeer bezorgd over de recente arrestaties en de bredere mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië. De repressie van andersdenkenden en het harde optreden richting personen die, voor zover bekend, slechts gebruik maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting zijn ontwikkelingen die op gespannen voet staan met een aantal recente hervormingen die door Saoedi-Arabië zijn doorgevoerd. Ook de arrestaties van activisten die zich specifiek hebben ingezet voor de verbetering van de positie van vrouwen in Saoedi-Arabië zijn zorgelijk. Deze arrestaties lijken tegenstrijdig met de door het land zelf genoemde streven om de economische, maatschappelijke en sociale positie van vrouwen te verbeteren.
Nederland is principieel tegen de doodstraf en zal zich daar altijd over uitspreken, ook bij Saoedi-Arabië. Deze zorgen worden regelmatig, zowel via politieke kanalen als de ambassade en tijdens bezoeken van bijvoorbeeld de mensenrechtenambassadeur, aangekaart bij de Saoedische autoriteiten.
Indien Saoedi-Arabië besluit tot het opleggen en uitvoeren van de doodstraf voor mensenrechtenactivisten die voor zover bekend slechts gebruik hebben gemaakt van hun recht op vrijheid van meningsuiting, zou dat een verdere verslechtering van de mensenrechtensituatie in het land betekenen. Het kabinet volgt de ontwikkelingen op de voet. Hiertoe zullen ook vertegenwoordigers van de Europese Unie en haar lidstaten zoveel mogelijk aanwezig zijn bij hoorzittingen van mensenrechtenactivisten. Richting de Saoedische autoriteiten blijft het kabinet het belang van een eerlijk en transparant proces, met proportionele strafbepalingen, stevig benadrukken, evenals het belang van een breed maatschappelijk middenveld en open publiek debat, mede in het licht van de hervormingen in het land.
Zie tevens het antwoord op de Kamervragen gesteld door de leden Ploumen (PvdA), Voordewind (CU), Ten Broeke (VVD), Van Ojik (GroenLinks), Agnes Mulder (CDA) en Sjoerdsma (D66) over de berichten dat tegen vijf Saoedische mensenrechtenactivistes de doodstraf is geëist (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 3228).
Bent u het ermee eens dat de internationale pr-campagne die is opgezet niet kan verhullen dat in werkelijkheid de onderdrukking in Saudi-Arabië van iedereen die er een andere mening op nahoudt alleen maar toeneemt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in uw contacten met Saudi-Arabië steevast aandacht te vragen voor de oproep van Amnesty International, te weten: het onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrijlaten van alle gewetensgevangenen, het beëindigen van de onderdrukking van het recht op vrijheid van meningsuiting en de discriminatie van vrouwen en het niet langer opleggen van doodvonnissen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u mogelijkheden om de druk op Saudi-Arabië op te voeren opdat aan deze oproep tegemoet gekomen wordt?
Eind mei is mede op aandringen van Nederland besloten om de zorgen over de toegenomen arrestaties over te brengen door middel van een gezamenlijke EU-demarche bij de Saoedische autoriteiten. Dit verzoek is door Saoedi-Arabië lang aangehouden en kreeg extra urgentie door de arrestatie van de twee vrouwenrechtenactivisten eind juli en de daaropvolgende diplomatieke spanningen tussen Saoedi-Arabië en Canada. De demarche kon uiteindelijk op 8 augustus jl. uitgevoerd worden.
Tijdens deze demarche hebben de EU en haar lidstaten de ernstige zorgen over de mensenrechtensituatie in het land, specifiek de arrestaties van vrouwenrechtenactivisten, bij de Saoedische Minister van Buitenlandse Zaken aangekaart. Nederland staat in Riyad en Brussel in contact met gelijkgezinde landen om zo veel mogelijk gezamenlijk op te treden richting de Saoedische autoriteiten, conform de toezegging gedaan tijdens het Algemeen Overleg Raad Buitenlandse Zaken van 22 mei jl., Kamerstuk 21 501-02, nr. 1881. Zo heeft Nederland, samen met een aantal gelijkgezinde landen, er in Brussel voor gepleit dat de Europese Unie Saoedi-Arabië aanspreekt naar aanleiding van de recente berichtgeving dat tegen mensenrechtenactivisten de doodstraf wordt geëist.
Op 5 november vindt in Geneve de Universal Periodic Review (UPR) van Saoedi-Arabië plaats. Alle VN lidstaten worden elke vier jaar tijdens de UPR geëvalueerd, waarbij landen aanbevelingen aan elkaar kunnen doen wat betreft de verbetering van de mensenrechtensituatie. Het laatste mensenrechtenexamen van Saoedi-Arabië vond plaats in 2013. Het Koninkrijk der Nederlanden zal in zijn nationale verklaring van november extra aandacht besteden aan de positie van mensenrechtenverdedigers in het land en dit opnemen in de aanbevelingen.
Middels deze brief wordt eveneens voldaan aan de toezegging om de mogelijkheden te bezien om met andere landen arrestaties van mensenrechtenactivisten in Saudi-Arabië aan te kaarten en de Kamer over de uitkomsten daarvan te informeren, gedaan tijdens het Algemeen Overleg Raad Buitenlandse Zaken van 22 mei jl.(Kamerstuk 21 501-02, nr. 1881)
De verhuizing van een pensioenfonds van AON naar Belgie en het feit dat de dekkingsgraad enkel door de verhuizing met 11% stijgt vanwege het verschil in toezicht |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «CDC-regeling naar Nederlands model kan nu ook in België»?1
Ja
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Belgische toezichthouder een model heeft goedgekeurd dat bijna identiek is aan het Nederlandse CDC-model (collective defined contribution), namelijk een pensioencontract zonder bijstortverplichting voor de werkgever en de mogelijkheid tot uitgesteld korten?
Ja
Heeft u kennisgenomen van het feit dat dit Nederlandse pensioenfonds nu verhuist naar België, waar het onderworpen is aan (bijna) identiek toezicht met twee grote verschillen, namelijk 1) het fonds mag volledig indexeren bij een dekkingsgraad van minimaal 110% en 2) de dekkingsgraad van het fonds mag anders berekend worden waardoor de dekkingsgraad door de verhuizing stijgt met 11% dekkingsgraad?
Ja
Betekent deze verhuizing dat een Nederlands ondernemingspensioenfonds met een dekkingsgraad van ongeveer 100% en dreigende kortingen naar België kan verhuizen, daar een hogere dekkingsgraad krijgt en gedeeltelijk kan indexeren?
Als gevolg van het meer principle based karakter van het prudentiële kader in België kan ik geen algemene uitspraken doen over de eventuele gevolgen voor de dekkingsgraad als andere Nederlandse ondernemingspensioenfondsen de in de Nederlandse pensioenregeling opgebouwde pensioenrechten en pensioenaanspraken collectief overdragen aan een pensioenuitvoerder in België.
België heeft een prudentieel toezichtkader dat, ten opzichte van het Nederlandse toezichtkader meer «principle based» is. Als gevolg hiervan is er binnen het Belgische prudentiële kader veel ruimte voor eigen invulling door de pensioenuitvoerder, dan wel de werkgever.
Hierbij dient te allen tijde een consistent geheel te zijn tussen de toezegging, de financiering en het beleggingsbeleid. De aan te houden voorziening en buffers worden zodanig bepaald, dat de toezegging met voldoende mate van zekerheid waargemaakt kan worden.
Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat er geen sprake is van een verhuizing, oftewel zetelverplaatsing, van een Nederlands pensioenfonds. Het betreft een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat.
Als een Nederlandse deelnemer – na de verhuizing – aan het fonds vraag wat de dekkingsgraad is, moet het fonds dan de rekenrente volgens de Belgische toezichthouder of de lagere Nederlandse dekkingsgraad rapporteren?
Na de onderbrenging van de uitvoering van de pensioenregeling bij een Belgische pensioenuitvoerder en een opvolgende collectieve waardeoverdracht door de Nederlandse pensioenuitvoerder aan de Belgische pensioenuitvoerder, is op die betreffende pensioenregeling het Nederlandse sociaal en arbeidsrecht en de informatieverplichtingen van toepassing en het Belgische prudentiële toezichtkader. Er is dan geen sprake meer van een dekkingsgraad volgens het Nederlandse prudentiële toezichtkader.
Is het waar dat de rechten van gepensioneerden in Nederland verdisconteerd worden tegen gemiddeld ongeveer 1% per jaar, terwijl dezelfde rechten in België (met dezelfde beleggingmix!) tegen 3,5% per jaar rekenrente verdisconteerd worden?2
De Pensioenwet schrijft voor dat Nederlandse pensioenfondsen toereikende technische voorzieningen moeten vaststellen met betrekking tot het geheel van hun pensioenverplichtingen. De technische voorzieningen worden berekend op basis van marktwaardering. Ten behoeve daarvan stelt DNB maandelijks de rentetermijnstructuur vast. Hoewel in het geheel van de pensioenverplichtingen niet gekeken wordt naar alleen de rechten van gepensioneerden, kan ik bevestigen dat de verplichtingen aan gepensioneerden gemiddeld een duratie van circa 10 jaar hebben waarvoor de rekenrente op dit moment ongeveer 1% bedraagt. Voortvloeiend uit het principle based karakter publiceert de Belgische toezichthouder (FSMA) geen rekenrente waarmee pensioenfondsen hun verplichtingen moeten waarderen. De rekenrente kan in België gebaseerd worden op het verwachte beleggingsrendement binnen de beleggingsportefeuille van de pensioenuitvoerder. De verplichtingen van de gepensioneerden in de pensioenregeling van Hewitt worden blijkbaar gewaardeerd op basis van een vastgesteld verwacht beleggingsrendement voor de specifieke beleggingsportefeuille van het Belgische pensioenfonds. Klaarblijkelijk komt dit overeen met een discontovoet van 3,5%.
Acht u het prudent om uit te gaan van een gemiddeld verwacht rendement van 3,5% voor gepensioneerden?
In Nederland achten wij het niet prudent om voor de waardering van (nominale) pensioenverplichtingen te rekenen met een gemiddeld verwacht rendement van 3,5%. In de waardering wordt in dat geval gerekend met een te behalen overrendement, terwijl het nog onzeker is of dat overrendement in de toekomst ook daadwerkelijk behaald wordt. In het Nederlandse toezichtkader is vanwege het uitgangspunt van marktwaardering gekozen voor de risicovrije rente voor de waardering van (nominale) pensioenverplichtingen.
Indien u het niet prudent vindt om uit te gaan van 3,5% rekenrente per jaar voor gepensioneerden, vindt u het dan juist dat de Nederlandsche Bank (DNB) toestemming gegeven heeft voor de overdracht?
DNB beoordeelt ieder verzoek tot collectieve waardeoverdracht, zowel nationaal als internationaal, aan de hand van de daarvoor vastgelegde relevante wet- en regelgeving, waaronder een DNB beleidskader voor de toetsing van CWO’s.
De IORP-richtlijn bevat bepalingen die in iedere lidstaat van de Europese Unie gelden. Onderdeel daarvan zijn minimum voorschriften ten aanzien van de waardering van de pensioenverplichtingen. Het Belgische prudentiële kader voldoet daaraan. Voor een beschrijving van de volledige procedure die DNB doorloopt bij de beoordeling van een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht verwijs ik u graag naar de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel naar aanleiding van de herziene IORP-richtlijn.3 Ik heb geen reden om te twijfelen aan wijze waarop DNB invulling geeft aan de discretionaire bevoegdheid die DNB heeft inzake de beoordeling van een verzoek tot een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht.
Indien u het wel prudent vindt om uit te gaan van 3,5% rekenrente per jaar voor gepensioneerden, waarom hanteert Nederland dan zelf een lagere rekenrente?
In Nederland achten wij een rekenrente op basis van een verwacht rendement van 3,5% niet prudent. Om die reden wordt in het Nederlandse toezichtkader de risicovrije rente gehanteerd voor de waardering van (nominale) pensioenverplichtingen, zoals gepubliceerd door DNB. Overweging hierbij is dat onzeker toekomstig overrendement pas kan worden uitgegeven, wanneer dit daadwerkelijk is behaald.
België heeft gekozen voor een andere invulling van het financieel toezichtkader waaronder een andere invulling van de rekenrente. Voor dit onderdeel is in de Europese wet- en regelgeving alleen sprake van minimum harmonisatie (van een ondergrens (risicovrije rente), maar ook van een bovengrens (verwacht rendement)) waardoor dit soort verschillen zich kunnen voordoen. Nederland is echter geen voorstander van harmonisatie van het prudentiële kader op Europees niveau.
Op welke wijze kan een pensioenfonds (bijna) risicovrij een rendement van 3,5% per jaar halen op dit moment?
Gegeven een risicovrije rente die nu maximaal 2% bedraagt (voor lange looptijden) is het ex ante niet mogelijk om een risicovrij rendement van 3,5% te behalen. Het rendement boven de risicovrije rente is immers afkomstig van risicodragende beleggingen.
Herinnert u zich de uitspraak van de Minister van Financiën in mei 2016: «Het verhuizen van pensioenfondsen naar België om de Nederlandse regelgeving en toezicht te ontwijken is onverantwoord. Als dat de reden is, lijkt me dat buitengewoon kwetsbaar voor de mensen die hun pensioen via dat fonds hebben geregeld»?3
Ja
Deelt u de mening dat de verhuizing van dit (relatief kleine) pensioenfonds mede ingegeven wordt door de lagere rekenrente en dat dat zeer onwenselijk is, zoals de Minister van Financiën in 2016 ook al van mening was?
De exacte beweegredenen voor het onderbrengen van de uitvoering van de pensioenregeling van de betreffende werkgever bij een Belgische pensioenuitvoerder en de overdracht van opgebouwde pensioenrechten en -aanspraken door het betreffende Nederlandse pensioenfonds (of door een Nederlandse pensioenuitvoerder in het algemeen) naar een Belgische pensioenuitvoerder zijn mij niet bekend.
Uit onderzoek door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit 2016 blijkt dat het met name ondernemingspensioenfondsen van internationaal opererende bedrijven zijn voor wie het bereiken van schaalvoordelen in de pensioenuitvoering een belangrijke overweging is om de uitvoering van de pensioenregeling onder te brengen bij een pensioenuitvoerder in een andere lidstaat.5 Ten tijde van het onderzoek ging het om 10.400 deelnemers en 0,1% van het belegd pensioenvermogen dat was ondergebracht bij een pensioenuitvoerder in een andere lidstaat.
Herinnert u zich dat uw voorganger schreef: «Het zou onwenselijk zijn als Nederlandse pensioenregelingen op grote schaal buiten Nederland uitgevoerd zouden worden. Dat zou met name het geval zijn indien pensioeninstellingen hiervoor zouden kiezen vanwege toezichtsarbitrage of een hogere rekenrente, zodat bijvoorbeeld alsnog tot indexatie zou kunnen worden overgegaan?4
Ja
Bent u het met die quote van uw voorganger geheel eens? Zo nee, op welk punt verschilt u dan van mening?
Ja, ik ben het met de quote van mijn voorganger eens. In de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel in verband met de implementatie van de herziene IORP-richtlijn7 is toegelicht dat de regering het onwenselijk acht als Nederlandse pensioenregelingen, louter om prudentieel toezicht te ontwijken, buiten Nederland zouden worden uitgevoerd. Vooralsnog heeft de regering geen aanwijzingen dat hiervan sprake is.
Daarnaast is het goed om te benadrukken dat een pensioenregeling van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds niet snel ondergebracht zal worden bij een pensioeninstelling uit een andere lidstaat. De verplichtingstelling komt namelijk te vervallen als de pensioenregeling wordt ondergebracht bij een pensioeninstelling in een andere lidstaat. Een niet-verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds zou wel kunnen overwegen om de pensioenregeling onder te brengen bij een pensioeninstelling in een andere lidstaat.
Is het waar dat DNB onder de huidige wet een overgang niet mag blokkeren vanwege toezichtsarbitrage?
Dat kan ik bevestigen. Zoals ook in het antwoord bij vraag 8 te lezen is, bevat de IORP-richtlijn bepalingen die in iedere lidstaat van de Europese Unie gelden. Onderdeel daarvan zijn minimum voorschriften ten aanzien van de waardering van de pensioenverplichtingen. Het Belgische prudentiële kader voldoet daaraan.
Is het waar dat Nederland onder IORP-1 (Europese richtlijn voor pensioenfondsen) de wet zou kunnen veranderen en DNB de bevoegdheid zou kunnen geven om verhuizingen van pensioenfondsen te toetsen aan toezichtsarbitrage en slecht toezicht?
In de huidige wetgeving en in de huidige IOPR-richtlijn is niet expliciet vastgelegd welke criteria DNB hanteert bij de beoordeling van een verzoek tot grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht. Met de implementatie van de IORP 2 richtlijn worden die criteria wel vastgelegd.
Is het waar dat DNB onder IORP-2 (herziene Europese richtlijn voor pensioenfondsen) een overgang niet mag blokkeren vanwege toezichtsarbitrage en dat Nederland dit ook niet zelfstandig als extra toetsingsvoorwaarde mag stellen?
Als gevolg van de implementatie van de herziene IORP-richtlijn worden in de Pensioenwet nadere regels vastgelegd voor een collectieve waardeoverdracht van een Nederlands pensioenfonds naar een pensioeninstelling uit een andere lidstaat. Deze aanvullende eisen volgen rechtstreeks uit artikel 12 van de richtlijn. Hieruit volgt dat DNB de aanvraag tot goedkeuring beoordeelt en besluit of toestemming wordt verleend voor de collectieve waardeoverdracht. DNB moet in beginsel toestemming verlenen voor de collectieve waardeoverdracht, indien:
Dit betreft een limitatieve lijst van criteria. Doordat de criteria zijn vastgelegd in de richtlijn, zijn alle lidstaten gehouden deze te implementeren in de nationale wet- en regelgeving. Alle bevoegde autoriteiten van de verschillende lidstaten toetsen dan ook aan dezelfde criteria. Overigens zijn deze criteria in lijn met de criteria die DNB reeds hanteert in de beoordeling van een verzoek tot een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht.
Op welke manier kan nu en onder IORP-2 een individuele gepensioneerde bezwaar maken tegen waardeoverdracht aan het buitenland?
In artikel 83, tweede lid, sub a, is vastgelegd dat gepensioneerden van wie de pensioenrechten op verzoek van de werkgever worden overgedragen schriftelijk moeten worden geïnformeerd over de voorgenomen collectieve waardeoverdracht en de mogelijkheid hebben om bezwaar te uiten tegen de voorgenomen collectieve waardeoverdracht. Indien een individuele gepensioneerde bezwaar maakt tegen de voorgenomen collectieve waardeoverdracht, wordt niet de gehele waardeoverdracht geblokkeerd. Het bezwaar blokkeert uitsluitende de waardeoverdracht met betrekking tot de pensioenrechten van die betreffende persoon.
Deze individuele bezwaarmogelijkheid, die overigens ook geldt voor deelnemers, gewezen deelnemers en gewezen partners, blijft ook na de implementatie van de herziene IORP-richtlijn van toepassing voor internationale collectieve waardeoverdrachten op verzoek van de werkgever.
Op welke manier kan nu en onder IORP-2 een individuele deelnemer van een pensioenfonds in liquidatie bezwaar maken tegen collectieve waardeoverdracht naar het buitenland?
Ingeval er sprake is van een collectieve waardeoverdracht als gevolg van de liquidatie van een pensioenfonds ontbreekt de mogelijkheid van een belanghebbende om bezwaar te maken tegen de voorgenomen collectieve waardeoverdracht. Dit geldt zowel in de huidige situatie als na implementatie van de herziene IORP-richtlijn en zowel voor internationale collectieve waardeoverdrachten en voor collectieve waardeoverdrachten binnen Nederland. De reden dat er bij liquidatie van een pensioenuitvoerder geen individueel bezwaarrecht geldt, is omdat het alternatief ontbreekt om achter te blijven bij de betreffende pensioenuitvoerder in liquidatie.
Overigens wordt na implementatie van de herziene IORP-richtlijn het voorgenomen besluit tot een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht ter goedkeuring voorgelegd aan de vertegenwoordigers van de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden, alsmede – voor zover noodzakelijk – de werkgever. Ik realiseer me dat dit niet gelijk staat aan een individueel bezwaarrecht, echter het biedt wel extra waarborgen voor de (gewezen) deelnemer en de pensioengerechtigden.
Wie moet instemmen met een voorstel tot collectieve waardeoverdracht naar het buitenland van een pensioenfonds in liquidatie onder IORP-2?
Een voorgenomen besluit tot een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht als gevolg van liquidatie van de pensioenfonds wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de raad van toezicht. In geval van een paritair bestuursmodel dient het verantwoordingsorgaan tijdig in de gelegenheid gesteld te worden om advies uit te brengen over de voorgenomen grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht. Indien er sprake is van een onafhankelijk bestuursmodel moet het belanghebbendenorgaan goedkeuring verlenen op een voorgenomen besluit van het bestuur tot een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht.
Een verzoek tot grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht bij liquidatie van een pensioenfonds wordt ook door DNB getoetst. De toetsingscriteria die DNB hier na implementatie van de herziene IORP-richtlijn gebruikt, zijn in lijn met de huidige toetsingscriteria. Ook de toezichthouder van de lidstaat van de ontvangende pensioenuitvoerder moet instemmen met het verzoek tot grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht.
Zoals ook in bij antwoord 19 toegelicht, wordt na implementatie van de herziene IORP-richtlijn het voorgenomen besluit tot een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht ter goedkeuring voorgelegd aan de vertegenwoordigers van de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden, alsmede – voor zover noodzakelijk – de werkgever.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat een individuele deelnemer van een pensioenfonds een liquidatie kan blokkeren dat zijn pensioenrechten in één keer overgedragen worden naar bijvoorbeeld Cyprus? Zo ja, hoe gaat u dit regelen?
Nee, zoals bij vraag 19 is toegelicht, ontbreekt het individueel bezwaarrecht bij een collectieve waardeoverdracht als gevolg van een liquidatie, omdat er geen pensioenuitvoerder meer is waar de pensioenaanspraken en pensioenrechten kunnen achterblijven indien een deelnemer of pensioengerechtigde bezwaar zou kunnen maken tegen de voorgenomen waardeoverdracht van zijn of haar pensioenaanspraken of pensioenrechten.
Deelt u de mening dat een pensioenfonds dat één keer naar België verhuisd is nooit meer terug zal keren, omdat het dan pensioenaanspraken moet korten?
Nee, deze mening deel ik niet. Of een Nederlandse pensioenregeling die bij een pensioenuitvoerder in België wordt ondergebracht, in de toekomst wederom bij een Nederlandse pensioenregeling ondergebracht zou kunnen worden is op voorhand niet te voorspellen. Dit is van veel factoren afhankelijk, onder andere hoe het financieel toetsingskader er in de toekomst uitziet.
Een dergelijke situatie wordt wederom bestempeld als een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht, waardoor de toetsingscriteria die in de richtlijn zijn opgenomen gehanteerd moeten worden door de betrokken toezichthouders.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen tien dagen beantwoorden met het oog op de plenaire behandeling van de implementatiewetten IORP-2?
Ja
Het bericht ‘Defensie betaalt fikse rekeningen van Kroon’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Defensie betaalt fikse rekeningen van Kroon»?1
Ja.
Kunt u aangeven onder welke feiten en omstandigheden Defensie militairen en veteranen tegemoet komt in de kosten voor rechtskundige hulp? Wat zijn hiervoor de richtlijnen?
Vergoeding van juridische kosten kan plaatsvinden op basis van artikel 115 van het AMAR, artikel 88 van het BARD of op basis van de Regeling tegemoetkoming kosten rechtskundige hulp (RTKR). Elke aanvraag tot vergoeding van juridische kosten wordt op basis van de specifieke omstandigheden en feiten van het individuele geval beoordeeld.
Wat is de maximale tegemoetkoming in de kosten voor rechtskundige hulp waarop militairen en veteranen een beroep kunnen doen?
De maximale vergoeding voor aanspraken op grond van de RTKR bedraagt € 25.000 met een maximum uurtarief van € 250. De vergoeding wordt per geval bepaald.
Wat is uw afwegingskader om af te wijken van de (financiële) richtlijnen rondom het tegemoetkomen in de kosten voor rechtskundige hulp voor militairen en veteranen?
Vergoedingen voor rechtskundige hulp worden in beginsel toegekend op basis van de RTKR. In uitzonderlijke gevallen kan daarvan worden afgeweken. Omdat het hier feitelijk om een hardheidsclausule gaat, is het vooraf inkaderen daarvan niet wenselijk. Of een zaak als uitzonderlijk moet worden aangemerkt, wordt per geval beoordeeld aan de hand van de specifieke omstandigheden en feiten van het individuele geval. Wat betreft majoor Kroon is daarbij het volgende overwogen. In 2009 werd majoor Kroon als eerste persoon in ruim 50 jaar benoemd tot Ridder der Militaire Willemsorde. De bijzondere positie van majoor Kroon in de samenleving als gevolg van deze benoeming en de daaraan gerelateerde grote aandacht, ook in de media, waren leidend bij de gemaakte afwegingen.
Geeft u goedkeuring voor het afwijken van regels rondom het tegemoetkomen in de kosten voor rechtskundige hulp voor militairen en veteranen?
Er is geen sprake van een afwijking, maar van toepassing van een andere grondslag in de gevallen waarin zaken daarvoor in aanmerking komen. Wat betreft de goedkeuring verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op het bericht «Defensie betaalt fikse rekeningen van Kroon»?
Ik heb kennis genomen van het artikel.
Wat is uw reactie op andere militairen en veteranen die het met minder financiële tegemoetkoming in de kosten voor rechtskundige hulp moeten doen en ook in de publiciteit zijn gekomen?
Elke aanvraag tot vergoeding van juridische kosten wordt op basis van de specifieke omstandigheden en feiten van het individuele geval beoordeeld. Dergelijk maatwerk leidt onvermijdelijk tot verschillen in de uiteindelijke beslissingen tot vergoeding. Ik kan me voorstellen dat die verschillen in sommige gevallen tot gevoelens van onvrede kunnen leiden, mede doordat er uit oogpunt van privacy geen volledige openheid kan worden gegeven over de afwegingen in elke individuele situatie.
Herinnert u zich dat tijdens de behandeling van de Veteranennota op 26 juni 2018 over de rechtspositionele regelingen voor veteranen de D66-fractie haar zorgen heeft geuit over het maximale budget van € 7.500 voor rechtskundige hulp voor veteranen, aangezien dit geen recht doet aan de complexe en tijdrovende trajecten waar veteranen zich doorheen moeten vechten? Bent u bereid om de ervaringen van Defensie rondom de zaak Kroon te betrekken bij de reeds eerder gevraagde evaluatie over de rechtspositionele regelingen voor veteranen?
De Regeling volledige schadevergoeding (RVS) wordt dit jaar nog geëvalueerd. Een van de onderwerpen van deze evaluatie is de hoogte van de vergoeding voor rechtsbijstand. Daarbij zal primair gekeken worden naar de zaken die inmiddels via de RVS zijn afgehandeld en naar die situaties waarbij via de hardheidsclausule meer dan 7.500 euro is toegekend. De RVS is juist ingesteld om (complexe) juridische procedures te voorkomen. Het is daarom niet te vergelijken met kosten voor rechtsbijstand die gepaard gaan met een feitelijke juridische procedure voor de rechter.
Het filmpje op Twitter inzake Achmea Rechtsbijstand |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het filmpje op uw Twitter account over Achmea Rechtsbijstand?1
Ja.
Deelt u de mening dat Achmea er een commercieel belang bij heeft als u zelf lovende woorden uit en instemmend knikt als het over producten van deze verzekeraar gaat? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Als Minister voor Rechtsbescherming hecht ik groot belang aan het mij breed laten informeren op diverse terreinen door verschillende partijen. Dit doe ik onder meer door het afleggen van werkbezoeken. Dit is het enige belang dat mij voor ogen heeft gestaan bij het afleggen van dit werkbezoek.
Heeft Achmea op enigerlei wijze, bijvoorbeeld in financiële zin of door diensten te verlenen, meegewerkt aan de totstandkoming van dit filmpje? Zo ja, op welke wijze?
Nee.
Waarom maakt u reclame voor een commercieel bedrijf dat rechtsbijstandsverzekeringen verkoopt?
Dat doe ik niet.
Waarom legt u een verband tussen herziening van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand en de commerciële rechtsbijstandsverzekering?
In het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand gaat het om het oplossen van problemen met juridische consequenties. Daarom is een bezoek aan een juridische dienstverlener relevant en leerzaam.
Deelt u de mening dat de diensten van een commerciële rechtsbijstandsverzekeraar niet voor iedereen betaalbaar zijn en daarom geen vervanging kunnen zijn voor degesubsidieerde rechtsbijstand? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat ook de lage inkomens zeker kunnen zijn van een laagdrempelige toegang tot het recht? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en wat zijn uw plannen ten aanzien van de gesubsidieerde rechtsbijstand in relatie tot de commerciële rechtsbijstandsverzekering?
Ik ben van mening dat het aan de overheid is om te voorzien in toegang tot het recht, ook voor minder draagkrachtigen. Zoals eerder aan uw Kamer is toegezegd, zal ik uw Kamer op korte termijn informeren over de uitwerking van de opdracht in het regeerakkoord om het stelsel van rechtsbijstand te herzien.
De berichten dat tegen vijf Soedische mensenrechtenactivistes de doodstraf is geëist |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Bram van Ojik (GL), Han ten Broeke (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Lilianne Ploumen (PvdA), Joël Voordewind (CU), Agnes Mulder (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichten dat tegen vijf Saoedische mensenrechtenactivistes de doodstraf is geëist?1
Het kabinet is bekend met de berichtgeving, waarin staat dat tegen vijf Saoedische mensenrechtenactivisten, waaronder één vrouw, de doodstraf is geëist.
Nederland is zeer bezorgd over de recente arrestaties en de bredere mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië. De repressie van andersdenkenden en het harde optreden richting personen die, voor zover bekend, slechts gebruik maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting zijn ontwikkelingen die op gespannen voet staan met een aantal recente hervormingen die door Saoedi-Arabië zijn doorgevoerd. Ook de arrestaties van activisten die zich specifiek hebben ingezet voor de verbetering van de positie van vrouwen in Saoedi-Arabië zijn zorgelijk. Deze arrestaties lijken tegenstrijdig met de door het land zelf genoemde streven om de economische, maatschappelijke en sociale positie van vrouwen te verbeteren.
Nederland is bovendien principieel tegen de doodstraf en zal zich daar altijd over uitspreken, ook bij Saoedi-Arabië. Deze zorgen worden regelmatig, zowel via politieke kanalen als de ambassade en tijdens bezoeken van bijvoorbeeld de mensenrechtenambassadeur, aangekaart bij de Saoedische autoriteiten.
Indien Saoedi-Arabië besluit tot het opleggen en uitvoeren van de doodstraf voor mensenrechtenactivisten die voor zover bekend slechts gebruik hebben gemaakt van hun recht op vrijheid van meningsuiting, zou dat een verdere verslechtering van de mensenrechtensituatie in het land betekenen. Het kabinet volgt de ontwikkelingen, waaronder het proces van de in de berichtgeving genoemde vrouwelijke activist, op de voet. Hiertoe zullen ook vertegenwoordigers van de Europese Unie en haar lidstaten zoveel mogelijk aanwezig zijn bij de eerstkomende hoorzitting. De ambassade en andere internationale partners in Riyad hebben beperkt zicht op de rechtsgang van eerdere soortgelijke zaken, aangezien de processen zich over een periode van jaren hebben voltrokken en waarbij niet altijd vertegenwoordigers van de Europese Unie en haar lidstaten aanwezig konden zijn. Richting de Saoedische autoriteiten blijft het kabinet het belang van een eerlijk en transparant proces, met proportionele strafbepalingen, stevig benadrukken, evenals het belang van een breed maatschappelijk middenveld en open publiek debat, mede in het licht van de hervormingen in het land.
Wat vindt u ervan dat in Saoedi-Arabië mogelijk mensen worden onthoofd louter en alleen omdat zij hebben gedemonstreerd en getwitterd hebben voor meer werk en meer rechten in hun regio?
Zie antwoord vraag 1.
Verloopt naar uw mening de procesgang van deze vrouwen eerlijk?
Zie antwoord vraag 1.
Welke mogelijkheden ziet u om, al dan niet in Europees verband, druk uit te oefenen op de Saoedische regering om vreedzame demonstranten niet op te sluiten en de doodstraf tegen hen te eisen?
Eind mei is mede op aandringen van Nederland besloten om de zorgen over de toegenomen arrestaties over te brengen door middel van een gezamenlijke EU-demarche bij de Saoedische autoriteiten. Dit verzoek is door Saoedi-Arabië lang aangehouden en kreeg extra urgentie door de arrestatie van de twee vrouwenrechtenactivisten eind juli en de daaropvolgende diplomatieke spanningen tussen Saoedi-Arabië en Canada. De demarche kon uiteindelijk op 8 augustus jl. uitgevoerd worden.
Tijdens deze demarche hebben de EU en haar lidstaten de ernstige zorgen over de mensenrechtensituatie in het land, specifiek de arrestaties van vrouwenrechtenactivisten, bij de Saoedische Minister van Buitenlandse Zaken aangekaart. Nederland staat in Riyad en Brussel in contact met gelijkgezinde landen om zo veel mogelijk gezamenlijk op te treden richting de Saoedische autoriteiten, conform de toezegging gedaan tijdens het Algemeen Overleg Raad Buitenlandse Zaken van 22 mei jl. Zo heeft Nederland, samen met een aantal gelijkgezinde landen, er in Brussel voor gepleit dat de Europese Unie Saoedi-Arabië aanspreekt naar aanleiding van de recente berichtgeving dat tegen mensenrechtenactivisten de doodstraf wordt geëist.
Op 5 november vindt in Genéve de Universal Periodic Review (UPR) van Saoedi-Arabië plaats. Alle VN lidstaten worden elke vier jaar tijdens de UPR geëvalueerd, waarbij landen aanbevelingen aan elkaar kunnen doen wat betreft de verbetering van de mensenrechtensituatie. Het laatste mensenrechtenexamen van Saoedi-Arabië vond plaats in 2013. Het Koninkrijk der Nederlanden zal in zijn nationale verklaring van november aandacht besteden aan de positie van mensenrechtenverdedigers in het land en dit opnemen in de aanbevelingen.
Wat was de reactie van Saoedi-Arabië op de gezamenlijke EU-demarche waar u in antwoorden op eerdere Kamervragen over schrijft?2
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u deze nieuwe serie mogelijke doodstraffen en de toegenomen arrestaties van mensenrechtenactivisten tegen de achtergrond van het hervormingsbeleid dat door de regering van het Koninkrijk Saoedi-Arabië en kroonprins Mohammed bin Salman wordt doorgevoerd?
Zie het antwoord op vraag 1, 2, en 3.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Oostenrijkse bankentoezichthouder zijn toezicht op Turkse banken verscherpt en over het toezicht op Turkse banken in Nederland, waarvan tegoeden onder het Nederlandse depositogarantiestelsel gedekt zijn?1
Ja.
Klopt het dat vijf Turkse banken een hoofdkantoor hebben in Nederland en dat hun tegoeden dus onder het Nederlandse depositogarantiestelsel (DGS) vallen?2
Er zijn in Nederland vijf instellingen actief die beschikken over een Nederlandse bankvergunning en waarvan de aandelen – al dan niet gedeeltelijk – in handen zijn van partijen uit Turkije. Omdat zij opereren onder een Nederlandse bankvergunning zijn deze banken volledig onderworpen aan het voor Nederlandse banken geldende raamwerk van toezicht en regelgeving. Zij moeten in Nederland kapitaal- en liquiditeitsbuffers aanhouden om schokken op te vangen en om periodes van stress te doorstaan. Tegoeden die burgers en bedrijven aanhouden bij banken met een Nederlandse bankvergunning komen in aanmerking voor het Nederlandse depositogarantiestelsel.
Kunt u voor elk van de 43 banken onder het Nederlandse depositogarantiestelsel aangeven:
DNB publiceert financiële gegevens van individuele banken op haar website.3 Hier staat onder andere per bank hoeveel geld wordt aangehouden door huishoudens. Het geld van huishoudens komt samen met dat van ondernemingen in aanmerking voor dekking door het depositogarantiestelsel. In aanmerking komende tegoeden zijn onder het depositogarantiestelsel beschermd tot 100.000 euro per (rechts)persoon, per bank. Eind maart 2018 was in totaal zo’n 486 miljard euro aan deposito’s gedekt door het Nederlandse depositogarantiestelsel. Het stelsel kent een fonds dat wordt gevuld door risicogewogen bijdragen van banken. De gezamenlijke bijdrage is meer dan 100 miljoen euro per kwartaal en op dit moment zit meer dan 1 miljard euro in het fonds. De komende jaren groeit dit fonds door tot ongeveer 5 miljard euro en indien nodig kunnen banken worden gevraagd om extra buitengewone bijdragen.4 Er is geen aanvullende splitsing van gegevens per individuele bank publiek beschikbaar. De banken leveren deze informatie op toezichtsvertrouwelijke basis aan DNB.5
Zijn er banken die een verhoogd risicoprofiel hebben, bijvoorbeeld omdat zij hier via spaarrekeningen geld ophalen en datzelfde geld in euroleningen uitzetten in Turkije?
Er zijn verschillen in de samenstelling van balansen van banken en de bijbehorende risico’s. De eisen die aan banken worden gesteld zijn hier afhankelijk van. Zo wordt de hoogte van buffers bepaald op basis van het onderliggende risico van blootstellingen.6 Bovendien kunnen aanvullende eisen gelden. Ten eerste gelden strengere eisen voor materiële blootstellingen aan opkomende landen. Indien sprake is van een concentratierisico, dient additioneel kapitaal te worden aangehouden.7 Ten tweede geldt een maximering aan uitzettingen in landen die geen deel uitmaken van de Europese Economische Ruimte (EER), in verhouding tot de in Nederland gegarandeerde deposito’s. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat spaargeld dat valt onder het Nederlands depositogarantiestelsel in grote mate wordt uitgezet naar landen buiten de EER.8 Ten derde kan de toezichthouder aanvullende eisen («pijler 2») opleggen aan individuele banken, bijvoorbeeld indien sprake is van een verhoogd risicoprofiel.9 Die aanvullende eisen kunnen bestaan uit het aanhouden van extra kapitaal of liquiditeit, extra kwalitatieve vereisten of een combinatie hiervan.
Hebben de Nederlandse toezichthouders, net als hun Oostenrijkse collega’s, een verscherpte aandacht voor Turkse banken in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe uit zich dat?
De ECB is verantwoordelijk voor het directe toezicht op Europese grootbanken. De nationale toezichthouders houden toezicht op kleinere banken, onder eindverantwoordelijkheid van de ECB. Dit systeem is het Single Supervisory Mechanism (SSM). Binnen het SSM worden ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de soliditeit van banken, of op het stelsel als geheel, nauwlettend gevolgd. Alle Nederlandse banken dienen te beschikken over voldoende kapitaal en liquiditeit. Het is aan de toezichthouder om te monitoren dat deze regels worden nageleefd. DNB doet geen mededelingen over individuele banken of over de wijze waarop het toezicht daarop is georganiseerd.
Zijn er maxima gesteld door de Nederlandse en/of Turkse toezichthouders voor Turkse banken op de hoeveelheid deposito’s die in Nederland mogen worden opgehaald? Zijn er maxima gesteld op de hoeveelheid krediet die mag worden verleend? Zo ja, hoe wordt dit gehandhaafd?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, geldt een maximum aan de uitzettingen van banken in landen die geen deel uitmaken van de EER, in verhouding tot de in Nederland gegarandeerde deposito’s. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat banken in Nederland spaargeld ophalen en dit vervolgens in grote mate uitzetten naar landen buiten de EER.10 Er geldt geen absoluut maximum aan de hoeveelheid deposito’s die door banken met een Nederlandse bankvergunning mag worden opgehaald.
Herinnert u zich het Icesave-debacle, waarbij er maxima werden gesteld aan de hoeveelheid spaargeld die in Nederland mocht worden opgehaald en hoe dit maximum zwaar werd overschreden met alle gevolgen van dien? Hoe voorkomt u, in het algemeen, dat een dergelijk scenario zich nu weer zou voordoen, indien een buitenlandse bank door problemen in het thuisland ook elders in de problemen raakt?
Icesave opereerde destijds in Nederland via een bijkantoor van een IJslandse bank. Als gevolg hiervan was DNB beperkt in haar mogelijkheden om toezicht te houden op dit bijkantoor. Dit is een belangrijk verschil met de instellingen die - al dan niet gedeeltelijk - eigendom zijn van partijen uit Turkije. Zij hebben een Nederlandse vestiging met een Nederlandse bankvergunning. Daarom moeten deze banken zelfstandig aan alle Europese en Nederlandse eisen voldoen. DNB houdt dit nauwlettend in de gaten, onder eindverantwoordelijkheid van de ECB. Mocht een bank niet aan de eisen voldoen dan is het ook aan DNB, als toezichthouder, om actie te ondernemen.
Heeft u al contact gehad met uw Turkse collega om te bespreken hoe de eventuele problemen bij Turkse banken en hoe de risico’s en eventuele gevolgen voor de Nederlandse banken, overheid en burgers en bedrijven gemitigeerd kunnen worden? Zo nee, bent u bereid dit op korte termijn wel te doen?
Ik heb hierover geen contact gehad met mijn Turkse ambtsgenoot. Het is aan de toezichthouders, DNB en ECB, om toezicht te houden op banken met een Nederlandse bankvergunning en de bijbehorende financiële risico’s te monitoren.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de reguliere termijn beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Rechtbank geeft Nijmegen tik op vingers; zorgfraude niet aangetoond’ |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten dat de rechtbank Gelderland de gemeente Nijmegen een tik op de vingers geeft omdat zorgfraude niet is aangetoond en dat de gemeente Nijmegen de kans krijgt vermeende fraude in 4 dossiers van de zorginstelling R2 B.V., onderdeel van de Rigtergroep, verder toe te lichten? Wat is uw reactie hierop?1 2
Ja daar ben ik mee bekend. Ik laat het beoordelen van de zaak aan de rechter.
Hoeveel grip en hoeveel controlemogelijkheden heeft een gemeente eigenlijk op de zorginstellingen die zorg via persoonsgebonden budget (pgb)-gelden leveren aan haar inwoners? Vindt u dat gemeenten meer mogelijkheden moeten krijgen om toe te zien op de juiste besteding van pgb-gelden?
Na toekenning van een pgb-budget sluit een budgethouder een zorgovereenkomst met een zorgverlener. In de zorgovereenkomst staan de afspraken over de zorg, de werktijden en de vergoeding. Het is aan de budgethouder om te controleren of de afspraken over de zorg, de werktijden en de vergoeding ook worden nagekomen. De gemeente is geen partij in de overeenkomst de toekenningsbeschikking en uiteraard de wettelijke voorwaarden voor die toekenning. Dit laat onverlet dat de gemeente kan controleren bij de budgethouder of het budget dat de gemeente heeft toegekend wordt besteed overeenkomstig het zorgplan. Mocht blijken uit de controle bij de budgethouder dat er onregelmatigheden zijn dan kan de gemeente de budgethouder en vervolgens ook de zorgverlener aanspreken. Dit is vanaf 1 april 2017 makkelijker gemaakt met het zogenaamde derdenbeding. Het pgb is een mooi instrument voor mensen die er goed mee om kunnen gaan, maar het is niet voor iedereen geschikt. Voor budgethouders moet het aan de voorkant helder zijn welke voorwaarden en verantwoordelijkheden verbonden zijn aan de keuze voor een pgb. Verstrekkers kunnen budgethouders informeren en ondersteunen bij het maken van de juiste afweging, maar moeten tegelijkertijd beoordelen wie voor een pgb geschikt is en wie niet.
Zoals ik u eerder heb geïnformeerd ben ik bezig met een beleidsverkenning pgb3. De maatregelen die volgen uit de beleidsverkenning kunnen leiden tot meer of andere mogelijkheden om toe te zien op de juiste besteding van pgb-gelden. De beleidsverkenning zal in het najaar aan de Tweede Kamer worden verzonden.
Is deze uitspraak voor u een bevestiging dat alleen cliënten die zelf regie kunnen voeren over besteding van hun pgb voor een pgb in aanmerking zouden moeten komen? Waren de betreffende cliënten van R2 B.V. hiertoe volgens u voldoende in staat?
Het uitgangspunt is dat mensen de zorg krijgen die nodig is, in een vorm die bij hen past. Het pgb is een mooi instrument voor mensen die er goed mee om kunnen gaan, maar het is niet voor iedereen geschikt. Voor budgethouders moet het aan de voorkant helder zijn welke voorwaarden en verantwoordelijkheden verbonden zijn aan de keuze voor een pgb. Verstrekkers kunnen budgethouders informeren en ondersteunen bij het maken van de juiste afweging, maar moeten tegelijkertijd beoordelen wie voor een pgb geschikt is en wie niet. Uit het onderzoek naar regie en vertegenwoordiging bij pgb blijkt dat het voor verstrekkers ingewikkeld is om aan de voorkant te beoordelen of een budgethouder in staat is om de verplichtingen en verantwoordelijkheden rondom het pgb na te komen. Het ontbreekt hen aan een helder beoordelingskader om pgb aanvragers aan te toetsen. In het kader van de aangekondigde beleidsverkenning naar het pgb gaan we bekijken hoe we de toegang tot een pgb kunnen verbeteren. Daarbij kijken we ook of de weigeringsgronden die nu in de wet- en regelgeving zijn opgenomen toereikend zijn. Het tweede aandachtsgebied in de beleidsverkenning is de kwaliteit van de met een pgb ingekochte zorg en ondersteuning. Of de cliënten van R2 B.V. hiertoe in staat waren is ter beoordeling aan de verstrekker.
Wat is uw mening over de door R2 B.V. gehanteerde constructie aangaande de combinatie van huur en zorg? Vindt u het een nette manier van handelen als de organisatie cliënten huur laat betalen via hun uitkering en vervolgens een deel van de pgb-gelden als servicekosten in rekening brengt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik laat het oordeel over de gehanteerde constructie aan de rechter.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de aangenomen motie die de regering verzocht het openbaar ministerie te vragen zoveel mogelijk informatie over de omvang van de pgb-fraude te delen met de Kamer én om op basis van deze informatie met voorstellen te komen over hoe fraude met het pgb kan worden ingedamd?3
In het programmaplan rechtmatige zorg dat op 19 april 2018 naar de Tweede Kamer5 is gestuurd heb ik deze motie als volgt beantwoord: De Kamer heeft recent gevraagd om de bij het OM beschikbare informatie over de omvang van pgb fraude beschikbaar te stellen. De meest recente cijfers gaan over de resultaten van de strafrechtelijke opsporings- en ontnemingsonderzoeken die de Inspectie SZW in 2017 heeft uitgevoerd. Op basis van deze onderzoeken heeft de Inspectie SZW circa € 1,1 miljoen aan wederrechtelijk verkregen voordeel berekend. Daarvan heeft € 0,1 miljoen betrekking op fraude met het pgb. Ter vergelijking, in 2016 ging het om een totaalcijfer van € 5 miljoen aan wederrechtelijk verkregen voordeel, waarvan € 1,9 miljoen fraude met het pgb (in de Wlz/ AWBZ) betrof. Voor de maatregelen die ik neem voor het pgb verwijs ik u ook naar het programmaplan.
In hoeverre moeten zorginstellingen die via een pgb zorg verlenen aan kunnen tonen dat de afgesproken uren zorg ook daadwerkelijk worden geleverd? Is het alleen aan de budgethouder om hier op toe te zien?
De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor de besteding van zijn / haar pgb-budget en daarmee voor de controle op de afgesproken en geleverde uren door een zorginstelling. Een zorginstelling maakt via facturen de geleverde zorg inzichtelijk. Of deze zorg ook daadwerkelijk geleverd is, is ter beoordeling aan de budgethouder (zie ook het antwoord op vraag6. Ik verwacht van de gemeenten dat zij bij twijfels over de rechtmatige besteding hun toezichtstaak uitvoeren.
Het bericht dat honderden advocaten de afgelopen jaren zijn gestopt |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Meer werkdruk, minder geld: de sociale advocatuur wankelt»?1
Ik heb van de inhoud van het desbetreffende item in de uitzending van Nieuwsuur kennis genomen.
Bent u ervan geschrokken dat nu blijkt dat de afgelopen jaren 343 sociaal advocaten zijn gestopt omdat de werkdruk te hoog was en de vergoeding te laag? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft u tot nu toe, sinds het verschijnen van het rapport van de commissie-Van der Meer, niet ingegrepen?
De cijfers van de Raad voor Rechtsbijstand met betrekking tot het aantal rechtsbijstandverleners dat per jaar actief is in het stelsel, zijn mij bekend. Het totale aantal advocaten dat toevoegingen deed is in 2017 ten opzichte van 2016 met 2% gedaald, van 7.410 naar 7.260. In dezelfde periode nam het aantal toevoegingen met 6,8% af van 445.705 naar 415.618. Deze cijfers wijzen erop dat deze afname niet verontrustend is, omdat voor een goede werking van het stelsel voldoende rechtsbijstandverleners in het stelsel werkzaam zijn.
Erkent u nog steeds dat sociaal advocaten nu geen redelijke vergoeding krijgen? Waarom moeten sociaal advocaten wachten op uw plannen om tot minder zaken te komen, tot zij een redelijke vergoeding zullen krijgen?
De opdracht uit het regeerakkoord luidt dat het stelsel van rechtsbijstand wordt herzien langs de lijnen van de rapporten van de commissie-Wolfsen en de commissie-Van der Meer binnen de bestaande budgettaire kaders. Zoals aangekondigd in mijn brief van 27 november 20172 en tijdens het dertigledendebat over gesubsidieerde rechtsbijstand in uw Kamer op 1 februari jl.3, ben ik hierover in gesprek met professionals in en rond het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Ik streef ernaar om, binnen de kaders van het regeerakkoord, een stelsel vorm te geven waarin de rechtzoekende een snelle, laagdrempelige en adequate oplossing van zijn of haar geschil wordt geboden én waarin de betrokken professional een adequate vergoeding ontvangt. Daarbij zet ik bij het vormgeven van de toegang tot recht de belangen van rechtszoekenden voorop en vervolgens zoeken we een passende wijze om ook recht te doen aan de noodzaak om de rechtsbijstandverlener een adequate vergoeding te bieden.
Ik voel de urgentie om op korte termijn veranderingen tot stand te brengen. Het rapport van de Commissie-Van der Meer identificeerde al waar de urgentie op dit moment het grootst is, namelijk in het familierecht. Mijn ambitie is om met voorrang op dat rechtsgebied de grootste knelpunten aan te pakken. Daarbij denk ik bijvoorbeeld aan het aanpakken van de perverse prikkels die geïdentificeerd zijn bij de bekostiging van scheidingszaken: die zijn nu niet altijd gericht op het vinden van de beste oplossing, maar op het soms onnodig voortzetten van procedures. Ik hecht er wel aan dat de stappen die op korte termijn gezet worden in de richting van zijn van het toekomstig stelsel dat ik voorsta. Daarom vraagt de exacte manier waarop die stappen gezet worden nog uitwerking.
Deelt u de observatie van de heer Buruma dat het juist voor het vertrouwen in de rechtsstaat van groot belang is te zorgen dat de sociaal advocatuur overeind blijft? Welke conclusie verbindt u daaraan?
De (sociale) advocatuur speelt een belangrijke rol in de bescherming van rechtstatelijke waarden en het garanderen van toegang tot recht voor iedereen. Uiteraard moet het verlenen van gesubsidieerde rechtsbijstand, in zaken waarin bijstand door een advocaat de beste oplossing biedt voor het probleem, voldoende aantrekkelijk zijn om op termijn genoeg kwalitatief goede advocaten aan het stelsel te blijven binden.
Schrikt u ervan dat bevlogen idealistische advocaten, zoals Inge Hidding, zeer serieus overwegen te stoppen, nadat eerder bijvoorbeeld Marije Jeltes besloot te stoppen? Voelt u zich hier verantwoordelijk voor door het jarenlang bezuinigen op de gesubsidieerde rechtsbijstand en het nu al zo lang niets doen met de duidelijke conclusie van de commissie-Van der Meer dat er geld bij zal moeten teneinde tot een redelijke vergoeding te komen waardoor dit belangrijke beroep in onze rechtsstaat voldoende blijft bestaan?
Tijdens de door mij gevoerde gesprekken heb ik ook kennisgemaakt met verschillende hardwerkende, bevlogen, betrokken en kundige sociaal advocaten en heb ik kennis kunnen nemen van de manier waarop zij hun praktijk vormgeven. Ik heb ook de eerder door de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland en door andere sociaal-advocaten geuite signalen over de onhoudbaarheid van de vergoedingen in het huidige stelsel gehoord. Zoals aangegeven bij vraag 3, is het mijn intentie om op korte termijn de grootste knelpunten in het familierecht aan te pakken. Over de verdere uitwerking van de modernisering van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand, zal ik uw Kamer binnenkort informeren.
Wanneer komt u eindelijk tot het besluit hardwerkende idealisten, die een cruciale rol spelen in onze rechtsstaat, een redelijke vergoeding te geven?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Britse beleggers zitten niet te wachten op afschaffen dividendbelasting' |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Britse beleggers zitten niet te wachten op afschaffen dividendbelasting» en met het daarin genoemde artikel van een beleggingsanalist van een Britse vermogensbeheerder in het Financieel Dagblad (FD) van 24 augustus 2018?1
Ja.
Zijn er buitenlandse beleggers, of organisaties die hen vertegenwoordigen, die hebben verzocht om het afschaffen van de dividendbelasting?
Naar mijn weten zijn er geen buitenlandse beleggers of organisaties die hen vertegenwoordigen die mij of mijn voorgangers hebben verzocht om de dividendbelasting af te schaffen.
Hoe beoordeelt u de stelling van de directeur van Eumedion, een vereniging van institutionele beleggers, dat het besluit om de dividendbelasting af te schaffen helemaal niet speelt bij buitenlandse beleggers? Deelt u deze observatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 7.
Aangezien de kosten voor het afschaffen van de dividendbelasting inmiddels zijn opgelopen tot 2 miljard euro, kunt u een nieuw overzicht geven van de categorieën dividendbelastingbetalers, en daarbij specifiek ingaan op het aandeel buitenlandse particulieren, en het aandeel Britten binnen die groep?
De netto-opbrengst van de dividendbelasting is afkomstig van buitenlandse partijen. Aangezien bij deelnemingsdividenden over het algemeen een inhoudingsvrijstelling geldt, betreft het vrijwel uitsluitend buitenlandse portfoliobeleggers. Een deel van hen kan de ingehouden dividendbelasting verrekenen, een ander deel niet. Wie deze portfolioaandeelhouders zijn is veelal ook voor beursgenoteerde bedrijven onbekend. Een nadere inschatting is dus niet te geven omdat exacte gegevens ontbreken. In mijn brief van 14 november jl.2 heb ik op basis van IMF-data wel een inschatting gegeven in welke landen portfoliobeleggers woonachtig of gevestigd zijn. Een uitsplitsing naar particuliere beleggers is niet te geven. Overigens is met de afschaffing van de dividendbelasting een budgettair belang gemoeid van € 1,9 miljard.
Welk percentage van de aandelen in Shell en Unilever wordt gehouden door Britse particulieren? In hoeverre is deze groep doorslaggevend bij de beslissing om hoofdkantoren naar Nederland te verplaatsen dan wel hier te behouden?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven is niet inzichtelijk te maken wie de portfolioaandeelhouders van beursgenoteerde ondernemingen zijn. Het is wel aannemelijk dat het aandeel Britse particuliere aandeelhouders in Shell en Unilever relatief groot zal zijn, vanwege de historische verbondenheid van beide bedrijven met Groot-Brittannië. Een deel van deze groep kan bij bezit van Nederlandse aandelen de Nederlandse dividendbelasting niet verrekenen. Zoals ik overigens heb aangegeven in mijn eerdergenoemde brief van 14 november jl. en in de memorie van toelichting bij de Wet bronbelasting 2020 is dit echter niet de enige groep beleggers die de Nederlandse dividendbelasting niet kan verrekenen. Daarnaast ligt het in de rede dat er nog de groep beleggers is die vanwege de dividendbelasting Nederlandse aandelen juist mijden.
Kunt u uiteenzetten welke belasting Britse particulieren betalen in het Verenigd Koninkrijk bij aan- en verkoop van aandelen in een Nederlandse beursgenoteerde onderneming en bij dividenduitkeringen door deze ondernemingen? Kunt u tevens uiteenzetten wat een particulier bij deze gebeurtenissen betaalt als hij in Nederland woont?
In principe betalen Britse particulieren inkomstenbelasting over dividenden en vermogenswinstbelasting (Capital Gains Tax) over de winst bij verkoop van aandelen. De vrijstellingen zijn dermate hoog dat particuliere beleggers in veel gevallen geen belasting betalen over het dividendinkomen.3 Als dat het geval is is de dividendbelasting die de Nederlandse beursgenoteerde onderneming inhoudt niet verrekenbaar. Op basis van het belastingverdrag van Nederland met het Verenigd Koninkrijk wordt het tarief van de dividendbelasting teruggebracht naar 10%.
In Nederland wordt een particulier – indien hij een belang heeft van minder dan 5% – belast in box 3 van de inkomstenbelasting. In box 3 wordt het inkomen uit sparen en beleggen, zoals dividend en vermogenswinsten, forfaitair bepaald. In Nederland worden dus niet de daadwerkelijk gerealiseerde vermogensinkomsten en -winsten belast. In Nederland is het rendement over een gedeelte van het vermogen (het heffingsvrije vermogen) vrijgesteld. In binnenlandse situaties is de dividendbelasting een voorheffing en te verrekenen met de verschuldigde inkomstenbelasting over inkomen uit box 3.
Kloppen de in het FD genoemde percentages ten aanzien van het extra rendement (volgens de auterur van het artikel slechts 1 tot 3 basispunten) dat deze beleggers zouden maken vanwege de voorgenomen afschaffing? Bent u het met de auteur van dat artikel en met de directeur van Eumedion eens dat dit geen wezenlijke overweging vormt voor buitenlandse beleggers?
Een eenduidige inschatting van het effect van de dividendbelasting op het rendement is niet mogelijk. De auteur van het betreffende artikel in het FD gaat voor de berekening van het effect op het rendement van één tot drie basispunten uit van beleggers die een Europese of een wereldwijde index volgen, en slaat daarbij de Nederlandse dividendbelasting om over de totale portefeuille. Deze vergelijking gaat dan ook alleen op voor beleggers die beleggen in een dergelijke beleggingsindex. Daarnaast zijn er ook beleggers die kiezen voor andere vormen van beleggingen, zoals actief vermogensbeheer waarbij met gebruik van marktkennis getracht wordt het rendement te optimaliseren. Hierbij zal een belegger die de Nederlandse dividendbelasting niet kan verrekenen en voor de keuze staat om wel of niet in Nederlandse aandelen te beleggen kijken naar het nettorendement dat hij over de Nederlandse aandelen behaalt. Ter illustratie het volgende rekenvoorbeeld: voor beleggers die de dividendbelasting niet kunnen verrekenen, maar wel beleggen in aandelen met een dividendrendement van 5% heeft de dividendbelasting een effect van 75 basispunten (bij een tarief van 15%),4 dan wel 50 basispunten voor een belegger in het Verenigd Koninkrijk (bij een tarief van 10%). Het feit dat er vele duizenden kostbare en tijdrovende bezwaarprocedures lopen tegen de Nederlandse dividendbelasting onderstreept dat voor veel beleggers de dividendbelasting wel degelijk een belangrijke kostenpost vormt. Overigens heeft de dividendbelasting ook een negatief voor beleggers die wel kunnen verrekenen doordat er sprake is van een tijdsverloop tussen de inhouding van dividendbelasting en de daadwerkelijke verrekening. Dit liquiditeitsnadeel is voor grote Nederlandse institutionele beleggers ook weleens aanleiding geweest te pleiten voor afschaffing van de dividendbelasting.
Is het waar dat het bedrijfsleven opdraait voor de dekkingsproblemen bij de dividendbelasting? Kunt u bij de miljoenennota expliciet uiteenzetten welk deel van de dekking terechtkomt bij het grootbedrijf en welk deel bij het midden- en kleinbedrijf (MKB)?
In de Miljoenennota 2019 wordt aangegeven dat dekking van de hogere kosten voor afschaffing van de dividendbelasting wordt gedekt door compenserende lastenverzwaring bij het bedrijfsleven. Meer specifiek is (alleen) het hoge vpb-tarief minder verlaagd dan beoogd bij het regeerakkoord, zodat winsten tot € 200.000 niet worden geraakt waardoor het mkb grotendeels wordt ontzien.
Kunt u daarbij ook expliciet uiteenzetten welk deel van de dekking door Nederlanders worden opgebracht en welk deel in het buitenland neerslaat?
Het lastenkader maakt geen onderscheid naar de categorie buitenland.
Bent u bereid af te zien van het afschaffen van de dividendbelasting?
Nee. De afschaffing van de dividendbelasting is gericht op het behouden én het aantrekken van hoofdkantoren van internationaal opererende bedrijven. Het vertrek van hoofdkantoren heeft gevolgen voor de mensen die bij deze hoofdkantoren werken en voor de mensen die werken in de hieraan gerelateerde dienstverlenende sector, zoals taxichauffeurs en de medewerkers in hotels. Hoofdkantoren zijn van belang voor de concurrentiekracht van de Nederlandse economie. Het kabinet zet deze stap vanuit de overtuiging dat hiermee het algemene belang het beste is gediend.
Vrijstellingen van de leerplicht op grond van artikel 5a |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat afgelopen jaren steeds meer kinderen een vrijstelling hebben gekregen op grond van artikel 5a van de Leerplichtwet, die is bedoeld voor kinderen die door een zware lichamelijke of psychische beperking niet naar school kunnen?1
De vrijstelling voor kinderen die om lichamelijke of psychische redenen niet naar school kunnen, wordt geregeld in artikel 5 onder a van de Leerplichtwet (artikel 5a gaat over kinderen van ouders die een trekkend bestaan leiden). Het klopt dat het aantal kinderen met een vrijstelling 5 onder a de afgelopen jaren is gestegen.
Wat klopt er van het vermoeden van de geciteerde leerplichtambtenaren dat het aantal is gestegen onder andere omdat samenwerkingsverbanden om de twee maanden cijfers over de thuiszitters moeten aanleveren aan de Onderwijsinspectie, maar kinderen met een vrijstelling niet meer worden meegeteld als thuiszitters?
Een beroep op vrijstelling 5 onder a kan slechts gedaan worden op aanvraag van de ouders van het betreffende kind en nadat er een verklaring is van een onafhankelijk arts dat een kind niet geschikt geacht wordt om naar school te gaan. Dit staat beschreven in artikel 7 van de Leerplichtwet. De suggestie dat samenwerkingsverbanden op grote schaal kinderen uit het onderwijs zouden willen weren doet in mijn ogen geen recht aan de inspanningen van scholen en samenwerkingsverbanden om kinderen passend onderwijs te bieden.
Wat klopt er van hun vermoeden dat prestatiedwang ervoor zorgt dat kinderen en jongeren die druk niet aankunnen en sommigen daardoor psychisch in de problemen komen, thuis komen te zitten en uiteindelijk een vrijstelling krijgen omdat ze een behandeling nodig hebben in bijvoorbeeld een zorginstelling?
De maatschappij wordt ingewikkelder en we verwachten meer van kinderen. Dit zou kunnen bijdragen aan psychische problemen bij jongeren. Onderzoek laat echter zien dat de redenen voor een vrijstelling 5 onder a zeer divers zijn en dat bij veel jongeren die uiteindelijk een vrijstelling krijgen sprake is van een combinatie van aandoeningen.2
Hierbij is van belang om op te merken dat een vrijstelling 5 onder a niet bedoeld is voor kinderen die ziek zijn of (tijdelijk) behandeling nodig hebben. Indien nodig kunnen zij een beroep doen op artikel 11.d. van de Leerplichtwet.
Kinderen worden dan (gedeeltelijk) vrijgesteld van de verplichting tot geregeld schoolbezoek, maar blijven ingeschreven op de school en de school blijft verantwoordelijk voor het onderwijsprogramma voor deze leerling. Zo krijgen kinderen die tijdelijk of gedeeltelijk niet naar school kunnen wegens ziekte en/of behandeling de kans om stap voor stap weer teruggeleid te worden naar school.
Wat klopt er van hun vermoeden dat veel van deze kinderen «te goed» zijn voor speciaal onderwijs en dus vervolgens tussen wal en het schip vallen en vervolgens thuis komen te zitten?
Ik herken dit beeld niet. In het artikel wordt het vermoeden geuit dat met de komst van passend onderwijs kinderen die voorheen naar speciaal onderwijs zouden gaan, nu in het regulier onderwijs zitten en daar uitvallen. De cijfers laten iets anders zien. In het speciaal onderwijs steeg het aantal leerlingen in 2017. In het voortgezet speciaal onderwijs daalde het absolute aantal leerlingen in 2017 met 274, maar ook in het reguliere voortgezet onderwijs daalde het aantal leerlingen.3
Deelt u de mening dat er, als deze vermoedens geheel of gedeeltelijk kloppen, sprake is van perverse prikkels die haaks staan op het streven dat ieder kind zeker moet zijn dat hij of zij het beste uit zichzelf kan halen? Zo ja, wat gaat u hiertegen in het belang van de betrokken kinderen ondernemen? Zo neen, welke overwegingen liggen daaraan ten grondslag?
Ja, als deze vermoedens zouden kloppen, zou dat geheel contrair zijn aan de intentie van passend onderwijs en het recht op onderwijs voor alle kinderen. Ik heb echter geen aanwijzingen dat genoemde vermoedens kloppen.
Wel deel ik de zorgen over het grote aantal vrijstellingen 5 onder a. Ook ben ik ervan overtuigd dat de procedure voor de totstandkoming van deze vrijstellingen verbeterd moet worden. De procedure voor de totstandkoming vrijstellingen 5 onder a stamt uit 1969 en is sindsdien ongewijzigd. In het onderwijs (en in de zorg) is de afgelopen 50 jaar echter wel het nodige veranderd. In het notaoverleg passend onderwijs heb ik daarom een wetsvoorstel toegezegd, waarmee een vollediger afweging van de mogelijkheden en onmogelijkheden voor onderwijs mogelijk wordt alvorens een vrijstelling wordt afgegeven.4 Ik wil dit doen door het onderwijsveld in deze procedure te betrekken en de rol van de gemeente (in de vorm van de leerplichtambtenaar) te versterken. Dit wetsvoorstel is momenteel in voorbereiding, ik streef ernaar het in de eerste helft van 2019 aan uw Kamer voor te leggen.
Daarnaast is van belang dat dit kabinet in het regeerakkoord verschillende maatregelen heeft aangekondigd om de mogelijkheden voor het combineren van onderwijs en zorg te versterken. Dit moet het voor meer kinderen mogelijk maken om onderwijs te volgen. Binnenkort informeren de Minister van VWS en ik uw Kamer hierover.
Het bericht ‘Zedenzaak van Brech bleef te vaak onopgemerkt’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zedenzaak van Brech bleef te vaak onopgemerkt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de zaak Nicky Verstappen onder andere leert dat de Wet op Archiefbeheer, waardoor het openbaar ministerie (OM) verplicht dossiers na verloop van jaren moet vernietigen, de opsporing van criminelen tegenwerkt?
Op 1 april 2004 is de Wet op justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) in werking getreden. Op basis van artikel 4 lid 4 juncto artikel 39d Wjsg geldt sedertdien een vernietigingstermijn van strafvorderlijke en justitiële gegevens van 80 jaar voor vrijwel alle zedenzaken, waaronder die gericht zijn tegen minderjarigen. Dit geldt ook voor sepotbeslissingen. Dat houdt in dat deze gegevens en/of dossiers gedurende een periode van tachtig jaar beschikbaar blijven voor justitie ten behoeve van de rechtspleging.
Het onderzoek naar de dood van Nicky Verstappen betreft een lopend strafrechtelijk onderzoek, zodat ik niet kan ingaan op bijzonderheden van deze zaak. Ik merk slechts op dat het OM mij heeft bericht dat er geen aanwijzingen zijn dat in deze zaak de vernietigingstermijnen van strafvorderlijke gegevens (OM-dossiers) in de weg hebben gestaan aan de opsporing van deze verdachte.
Bent u bereid deze wet zodanig te wijzigen dat dossiers van het OM altijd bewaard blijven zodat criminelen uit oude strafzaken niet door het vernietigen van dossiers vrijuit kunnen gaan? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de nu geldende termijnen, zoals aangegeven in het eerste deel van mijn antwoord op vraag 2, zie ik geen reden om de Wjsg aan te passen.
Het bericht dat een verdienmodel voor thuiszorgtechnologie ontbreekt |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een verdienmodel voor thuiszorgtechnologie ontbreekt?1
Ja.
Deelt u de zorgen dat de inzet van thuiszorgtechnologie nog onvoldoende plaatsvindt en dat dit wel wenselijk is gezien de groeiende vraag naar thuiszorg en de personeelstekorten in de thuiszorg? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de zorgen over de onvolwassen markt voor thuiszorgtechnologie, mede veroorzaakt door de onzekere afzetmarkt voor producenten als gevolg van het ontbreken van bekostigingsmogelijkheden voor thuiszorgtechnologie voor zorgorganisaties? Zo nee, waarom niet?
Ik herken dat het aanbod voor thuiszorgtechnologie in beweging is. Dat blijkt ook uit de e-health monitor van 2017. Ik deel de constatering dat dat het gevolg is van het ontbreken van bekostigingsmogelijkheden echter niet. De bekostiging van de inzet van thuiszorgtechnologie als onderdeel van zorg is wel degelijk mogelijk binnen de wettelijke kaders. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de «Wegwijzer bekostiging e-health» van de NZa.2
De technologie die wordt ingezet bij het leveren van zorg in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz) wordt indirect vergoed. De vergoeding voor technologie is verdisconteerd in de integrale vergoeding die een instelling ontvangt. Dit is vergelijkbaar met kostenposten als overhead of loonkosten die een instelling ook noodzakelijkerwijs moet maken.
Daarnaast is er ruimte om extra vergoedingen af te spreken voor zorgtechnologie. In de Wlz kan dit bijvoorbeeld worden gedaan bij de jaarlijkse budgetafspraken tussen zorgaanbieder en zorgkantoor. Het zorgkantoor kan een hoger tarief – tot de maximum beleidsregelwaarde van de NZa – afspreken met een zorgaanbieder om zo de bekostiging van zorgtechnologie mogelijk te maken. Of door gebruik te maken van de extra vergoedingen voor beeldschermcommunicatie en farmaceutische telezorg (ook mogelijk in de wijkverpleging).
Ook bestaat in de wijkverpleging de prestatie «Beloning op maat», waarbij ruimte is voor concrete afspraken met de zorgverzekeraar over thuiszorgtechnologie. Dit vraagt wel om een gezamenlijke business case van zorgaanbieder(s) en financiers van zorg.
Dit kan een complexe exercitie zijn, want gaat soms over grenzen van domeinen heen, maar het is mogelijk.
Zo zijn zorgverzekeraars hier actief mee bezig en van harte bereid kennis en ervaring hierover te delen. Daarbij benadrukken zorgverzekeraars dat het niet gaat om kosten en baten voor de aanschaf, implementatie, gebruik en beheer van de technologie als zodanig. De «business case» richt zich op het oplossen van een probleem in de organisatie van zorg voor een specifieke doelgroep, in dit geval ouderen thuis, waarbij thuiszorgtechnologie een deel van de oplossing kan zijn. Daarbij ontstaat ook inzicht waar de kosten en baten daadwerkelijk financieel gerealiseerd (gaan) worden.
Verder bieden het grote experiment in de wijkverpleging en de beleidsregel Innovatie voor kleinschalige experimenten ruimte voor maatwerkafspraken over de inzet van thuiszorgtechnologie. Een voorbeeld van een afspraak is een opslag bovenop het uurtarief waardoor een specifieke investering in technologie door een zorginstelling sneller wordt terugverdiend. Een ander voorbeeld is een afspraak waarbij een zorgaanbieder tijdelijk wordt gecompenseerd voor het verlies aan zorgomzet als gevolg van de doelmatige inzet van technologie.
Ook vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning zijn er mogelijkheden om thuiszorgtechnologie (indirect) te bekostigen. Bovendien hebben veel gemeenten programma’s en initiatieven die adoptie van thuiszorgtechnologie bevorderen.
Een indirecte investering in zorgtechnologie door een zorgverzekeraar, zorgkantoor of gemeente is al met al mogelijk. In de contracten kunnen de specifieke afspraken worden vastgelegd. De bekostigingsregels van de NZa maken dit reeds mogelijk.
Bent u ook van mening dat de gewenste ontwikkeling van thuiszorgtechnologie gebaat is bij regie van VWS als het gaat om bekostiging van specifieke toepassingen opdat de achterblijvende opschaling wel tot stand gaat komen? Zo nee, waarom niet?
De opschaling van thuiszorgtechnologie blijft inderdaad achter en daarom faciliteert en stimuleert VWS de inzet actief op verschillende manieren.
(Thuiszorg)technologie levert, mits goed ingezet en ingebed in de reguliere zorg, een belangrijke bijdrage aan de ambities en uitdagingen zoals ik deze heb neergelegd in de VWS-programma’s waarover ik u de afgelopen maanden heb geïnformeerd. Thuiszorgtechnologie is hierbij bijvoorbeeld gericht op het versterken van eigen regie, ontlasting van mantelzorgers, ondersteuning en/of ontlasting van de professional, het bevorderen van integrale zorg en ondersteuning door betere samenwerking rondom de cliënt en het verminderen van arbeidsproblematiek.
Het is primair aan zorgaanbieders, gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren om te bepalen welke thuiszorgtechnologie zij zinvol en passend achten om goede zorg en ondersteuning te leveren. Waarbij dit altijd gaat om maatwerk voor de cliënt en de mogelijke inzet van thuiszorgtechnologie altijd met de cliënt (en eventueel mantelzorgers) dient te worden afgestemd.
VWS faciliteert en stimuleert de opschaling van e-health op verschillende manieren, onder andere door de activiteiten die genoemd zijn in de Voortgangsrapportage Innovatie en Zorgvernieuwing van 18 mei jl3. Voorbeelden van activiteiten zijn het optimaliseren van economische randvoorwaarden door, waar nodig, extra prikkels voor e-health in de bekostiging aan te brengen. Ook verkent VWS met verzekeraars en zorgkantoren innovatieve zorginkoop door onderzoek uit te laten voeren naar de succes en faalfactoren bij de inkoop van innovatieve zorg. Tevens verspreidt VWS goede voorbeelden zoals de meerjarencontracten en/of vormen van domeinoverstijgende «shared costs & savings», bijvoorbeeld via health impact bonds.
Met de extra middelen uit het Regeerakkoord wordt vanuit VWS het communicatietraject Zorg van Nu gestart om het algemene publiek en professionals te wijzen op de kansen en mogelijkheden van innovaties in de zorg en in nieuwe zorgprocessen. Goede voorbeelden en mooie initiatieven worden hiermee ter inspiratie onder de aandacht gebracht van betrokkenen in het veld, zodat dit een logisch onderdeel wordt van zorg en ondersteuning.
Hierbij wordt samengewerkt met diverse partners uit het zorg-, welzijns- en onderwijsveld. Ook werken we met dezelfde partners aan het versterken van de digitale vaardigheden van het huidige en toekomstige personeel in de zorg. VWS stimuleert daarbij het «patient included» en «nurse included» werken door ervaringsdeskundigen en verpleegkundigen in alle innovatie-activiteiten van het veld en van VWS te betrekken.
Om eraan bij te dragen dat thuiszorgtechnologie nog meer cliënten, mantelzorgers en professionals kan ondersteunen zal ik een Stimuleringsregeling E-health Thuis beschikbaar stellen als onderdeel van het programma Langer Thuis. Hiervoor is de komende drie jaar jaarlijks circa 30 miljoen beschikbaar.
Ten slotte zijn in de hoofdlijnakkoorden (waaronder wijkverpleging) die recent voor de curatieve sector zijn gesloten, afspraken gemaakt over het stimuleren van het gebruik van e-health waar nuttig en doelmatig.
Bent u ook van mening dat ook kleinere zorgaanbieders die geen financiële mogelijkheden hebben om als «first mover» stappen te zetten ten aanzien van thuiszorgtechnologie ook de mogelijkheid moeten hebben om ehealth toe te passen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat zorgaanbieders, indien zij met thuiszorgtechnologie willen werken, gezamenlijk met de cliënt moeten bespreken welke toepassing passend is, en met inkopers moeten bezien hoe ze tot een financieel verantwoorde inzet van thuiszorgtechnologie kunnen komen. Mogelijk kan een samenwerkingsverband met andere aanbieders uit de regio uitkomst bieden voor kleinere zorgaanbieders. Goede (gezamenlijke) afspraken met technologieleveranciers zijn hierbij ook van belang.
Welke mogelijkheden zijn er momenteel vanuit VWS voor financiering van ehealth toepassingen in de thuiszorg?
Over de inzet van VWS om e-health en zorgvernieuwing te faciliteren en te stimuleren en over de middelen uit het Regeerakkoord voor digitaal ondersteunde zorg heb ik u geïnformeerd in de Voortgangsrapportage Innovatie en Zorgvernieuwing van 18 mei jl.
De eerder genoemde Stimuleringsregeling E-health Thuis wordt op dit moment uitgewerkt. Ik wil dat de regeling een impuls geeft aan de daadwerkelijke implementatie van e-health in werkprocessen in de zorg en ondersteuning. Ik verwacht uw Kamer in het vroege begin 2019 over de stimuleringsregeling te kunnen informeren.
Wanneer komt er duidelijkheid over de inzet van de middelen voor ehealth toepassingen die vanaf 2019 beschikbaar zijn? Hoe gaat u voorkomen dat deze middelen besteed worden aan adviezen in plaats van aan de inzet en toepassingen van thuiszorgtechnologie?
Zie antwoord vraag 6.
Uitgezette kinderen die met een toeristenvisum Nederland weer binnen zijn gekomen |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Uitgezette kinderen met toeristenvisum weer terug in Nederland»?1
Ja.
Is het waar dat de in het artikel genoemde vreemdelingen enkele weken na hun (kostbare) uitzetting met een toeristenvisum ons land weer binnen zijn gekomen en dat dit mogelijk was omdat hen geen inreisverbod is opgelegd?
Zoals uw Kamer bekend is, ga ik in schriftelijke Kamervragen niet in op individuele zaken. Wel kan ik in zijn algemeenheid aangeven dat personen uit de Oekraïne geen visum nodig hebben voor een kort verblijf van maximaal 90 dagen binnen een periode van 180 dagen in het Schengengebied.
Deelt u de mening dat het een absurde situatie is dat, terwijl het u vaak niet lukt om uitgeprocedeerde vreemdelingen uit Nederland te laten vertrekken, degenen die wel zijn uitgezet zo makkelijk weer naar Nederland terug kunnen keren? Zo nee, waarom niet?
Ik herken niet het in de vraag geschetste beeld dat vreemdelingen die zijn uitgezet, frequent weer naar Nederland terugkeren. Dat neemt niet weg dat ik mij inspan om in die gevallen dat vertrek uit Nederland heeft plaatsgevonden, dit ook een duurzaam karakter heeft.
In dat licht moet ook het inreisverbod worden gezien. Uit artikel 66a van de Vreemdelingenwet volgt dat vreemdelingen die geen vertrektermijn hebben gekregen of Nederland niet binnen hun vertrektermijn hebben verlaten, in principe een inreisverbod krijgen. Dat geldt ook voor vreemdelingen van wie het asielverzoek is afgewezen. Personen aan wie een inreisverbod is opgelegd, mogen na hun vertrek gedurende de duur van het inreisverbod in principe de Europese Unie niet inreizen, ook niet indien geen visumplicht geldt, en zal zo nodig aan de grens de toegang worden geweigerd.
Waarom is aan de betreffende kinderen geen inreisverbod opgelegd (terwijl dit bij hun ouders wel is gebeurd)?
In artikel 6.5, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit is een aantal categorieën kwetsbare vreemdelingen opgenomen aan wie in de regel geen inreisverbod wordt opgelegd, tenzij er sprake is van een gevaar voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid. Een van deze categorieën betreft minderjarige vreemdelingen. Hierover is uw Kamer in 2011 bij de implementatie van de terugkeerrichtlijn ook geïnformeerd.
Hoe vaak wordt het opleggen van een inreisverbod aan uitgeprocedeerde/uitgezette vreemdelingen achterwege gelaten en hoe vaak leidt dit ertoe dat deze vreemdelingen als een boemerang naar Nederland terugkeren?
Zoals ik het vorige antwoord heb vermeld, is een aantal categorieën vreemdelingen in principe uitgezonderd van het inreisverbod. Daarnaast vindt altijd een individuele weging plaats bij het opleggen van het inreisverbod. De vreemdeling wordt daartoe ook gehoord. Dit kan ertoe leiden dat het inreisverbod wordt bekort of niet wordt opgelegd.
Er wordt momenteel niet op geaggregeerd niveau geregistreerd hoe vaak het opleggen van een inreisverbod aan vreemdelingen van wie het asielverzoek is afgewezen en die Nederland niet binnen de termijn hebben verlaten achterwege wordt gelaten. Zoals gemeld in antwoorden 3 en 6, herken ik mij tot slot niet in het in de vraag geschetste beeld dat het achterwege laten van het inreisverbod ertoe zou leiden dat uitgezette vreemdelingen frequent weer naar Nederland terugkeren.
Kunt u er zorg voor dragen dat alle uitgeprocedeerde/uitgezette vreemdelingen nimmer meer zo makkelijk (met toeristenvisum) Nederland weer binnen kunnen komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De arrestatie van Bobi Wine |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Boosheid over arrestatie en mishandeling van zanger-politicus Bobi Wine»?1 en «Rellen in Oeganda vanwege hernieuwde arrestatie zanger-politicus Bobi Wine – ook internationale popsterren in het geweer»2?
Ja.
Wat is uw oordeel over het oppakken van de politicus Kyagulanyi Ssentamu, ook wel bekend als Bobi Wine, en de afschuwelijke berichten van onder andere Amnesty International dat hij is gemarteld?
Op 13 augustus werden Robert Kyagulanyi (Bobi Wine), en vier andere Ugandese parlementsleden, alsmede enkele journalisten en burgers, gearresteerd in Arua in Noordwest-Uganda. Ik keur hun arrestatie, die plaatsvond zonder duidelijke gronden, en het geweld dat daarmee gepaard ging, zeer af.
Welke mogelijkheden ziet u om druk uit te oefenen op de Oegandese regering om Bobi Wine en politicus Kizza Beisgye onmiddellijk vrij te laten?
Mede op aandringen van Nederland, hebben de in Kampala vertegenwoordigde Europese lidstaten direct in een verklaring hun zorgen over de behandeling van de gearresteerde parlementariërs en journalisten naar voren gebracht en opgeroepen tot een humane behandeling en een eerlijk proces, toegang tot hun advocaten en tot medische verzorging door artsen van hun keuze.
De ambassades hebben deze boodschap eveneens overgebracht in gesprekken met onder andere de Ugandese Minister-President, de Ugandese Minister van Buitenlandse Zaken, de opperrechter van het Ugandese Hooggerechtshof, de voorzitter van de Ugandese Mensenrechten Commissie, maatschappelijke organisaties en oppositieleiders. Een afvaardiging van de EU heeft bovendien Bobi Wine (in detentie) en het eveneens gearresteerde parlementslid Francis Zaake (in het ziekenhuis) bezocht.
Bobi Wine is op 23 augustus vrijgelaten uit de militaire gevangenis in Gulu, maar onmiddellijk weer gearresteerd en op verdenking van hoogverraad voorgeleid aan een civiele rechtbank. Hij is op 27 augustus op borgtocht vrijgelaten. Omdat de aanklacht hoogverraad betreft, zal het Ugandese Hooggerechtshof deze moeten behandelen. Een datum daarvoor is nog niet bekend. Inmiddels is Bobi Wine voor medische behandeling naar de VS gereisd en parlementslid Zaake naar India.
Kizza Besigye en andere oppositieleiders werden op 23 augustus gearresteerd onder het voorwendsel van het voorkomen van onrust. Besigye werd dezelfde dag in de avond weer vrijgelaten.
Heeft u al contact opgenomen met uw Oegandese ambtsgenoot om dit aan de kaak te stellen? Zo ja, hoe is dit contact verlopen? Zo nee, wanneer gaat u dit doen?
De Nederlandse ambassadeur in Kampala heeft gezamenlijk met de andere EU-ambassadeurs contact gezocht met de Ugandese Minister van Buitenlandse Zaken en in een gezamenlijk gesprek met de Minister nogmaals hun zorgen en standpunten geuit. Zie ook het antwoord onder vraag 3.
Deelt u de zorgen over de mensenrechtensituatie in Oeganda en bent u bereid om dit in Europees verband aan de orde te stellen bij de Oegandese regering? Zo ja, op welke wijze wilt u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de zorgen over de mensenrechtensituatie in Uganda en blijf die in Europees verband aan de orde stellen bij de Ugandese regering.
De toegenomen populariteit van gasgestookte ketels, met name in nieuwbouw |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hr-ketels nog altijd het populairst, groei alternatieven vlakt af», waaruit blijkt dat vooral in nieuwbouwhuizen meer gasgestookte ketels worden geïnstalleerd?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de populariteit van gasketels afgelopen jaar sterk is toegenomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel de conclusie niet dat de populariteit van gasketels sterk is toegenomen. Wel is op basis van het onderzoek te constateren dat de populariteit niet is afgenomen. Dat is niet verwonderlijk. De huidige verwarmingssystemen zijn nog grotendeels gebaseerd op gasgestookte ketels. Alternatieven zoals warmtepompen en warmtenetten zijn niet voor iedereen geschikt, beschikbaar of betaalbaar. Overigens is de in het bericht genoemde ontwikkeling bemoedigend. Volgens het onderzoek waar het bericht naar verwijst, werd er in 2013 1 warmtepomp geïnstalleerd op elke 10 gasketels. In 2017 was de verhouding al 1 op 5.
Over de toename van HR-ketels in de nieuwbouw kan ik bovendien het volgende melden. Het nieuwsbericht verwijst naar onderzoek waarbij gebruik is gemaakt van «Marktinformatie isolatiematerialen, isolatieglas en HR-ketels 2010–2016» van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Ik heb RVO gevraagd om deze cijfers toe te lichten. Door een aanpassing in de onderzoeksaanpak zijn de cijfers van 2014 en 2015 niet goed met elkaar te vergelijken. Bij het opstellen van de cijfers van 2015 is duidelijk geworden dat warmtepompen vaker bij bestaande woningen worden toegepast dan eerder is verondersteld. Om deze reden is het aandeel warmtepompen bij nieuwbouw naar beneden bijgesteld en het aandeel HR-ketels bij nieuwbouw naar boven. Door het schrappen van de gasaansluitplicht voor nieuwbouwwoningen per 1 juli 2018 zal het aantal gasketels in de nieuwbouw de komende jaren snel verminderen.
Is de massale aanschaf van gasketels een bedreiging voor het behalen van gestelde (inter-)nationale klimaatdoelen, voor de afspraak om de Groningse gaskraan uiterlijk in 2030 te sluiten en voor de afspraak uiterlijk in 2050 als land gasvrij te zijn? Zo nee, waarom niet?
De huidige marktvolumes geven vooral aan dat er nog veel te doen is om de alternatieven voor gasketels beter in de markt te krijgen. Met dat oogpunt zullen alle gemeenten in 2021 per wijk aangeven welke alternatieven er komen voor verwarmen met aardgas en wanneer. Gebouweigenaren kunnen dan anticiperen op deze wijkplannen door hun gebouw stapsgewijs geschikt te maken. Subsidies als de ISDE kunnen daarbij een steun in de rug zijn.
Ook de afspraken van marktpartijen in het Klimaatakkoord zullen erop gericht zijn om gebouweigenaren hierin te ondersteunen. In dat kader wordt ook gewerkt aan de invulling van de motie Jetten/Mulder (Kamerstuk 34 775-XIII, nr. 93) over uitfasering van de gasgestookte CV-ketel.
De huidige verkopen van gasketels vormen geen bedreiging voor de uitvoering van het besluit om de Groninger gasproductie te verminderen. De leveringszekerheid blijft bij die afbouw verzekerd, onder meer door de bouw van een stikstoffabriek.
Deelt u de mening dat uw beleid, waarmee het makkelijker is gemaakt om voor nieuwbouw alsnog een gasaansluiting te krijgen, contraproductief is voor het behalen van gestelde doelen in vraag 3? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid uw beleid hierop te herzien?
Nee. Ik herken mij niet in uw omschrijving van het beleid. De gasaansluitplicht voor nieuwbouwwoningen is per 1 juli jl. niet meer van kracht. Door deze wetswijziging is het in beginsel niet meer mogelijk om nieuwbouw te voorzien van een gasaansluiting. Alleen als dit vanwege zwaarwegende redenen van algemeen belang strikt noodzakelijk is, dan kan een college van burgemeester en wethouders een gebied aanwijzen waar de aansluitplicht wel geldt. Er is dus niets makkelijker gemaakt, integendeel.
Deelt u de zorgen dat bewoners van nieuwbouwhuizen, die nu nog een gasaansluiting krijgen, uiteindelijk een gepeperde rekening te wachten staat, omdat ieder huis in Nederland uiterlijk in 2050 aardgasvrij moet zijn? Zo ja, deelt u de mening dat bewoners hiervoor moeten worden gewaarschuwd? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de zorgen van alle Nederlanders over de mogelijke rekening van de energietransitie. Het is dan ook mijn inzet, bijvoorbeeld bij afspraken in het Klimaatakkoord, om de kosten van de transitie zo ver mogelijk omlaag te brengen. In de werkgroep Nieuwbouw Aardgasvrij van de sectortafel Gebouwde omgeving2 hebben partijen uitgesproken zo veel mogelijk in ontwikkeling zijnde projecten alsnog aardgasvrij te realiseren. Dit omvat ook het informeren van de (potentiële) kopers van woningen om alsnog tot aanpassingen te komen.
Vindt u het onwenselijk dat er nog steeds gaskookplaten worden verkocht? Zo ja, bent u bereid dit onmogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen dringende reden om koken op gas onmogelijk te maken. Met koken verbruikt men doorgaans het minste aandeel gas binnen een huishouden. Verwarmen en warm tapwater zijn de grotere verbruiksposten. Gelet op de groeiende vraag naar elektrisch koken voorziet de markt bovendien al in een geleidelijke oplossing.
Deelt u de mening dat van een kabinet, dat «het groenste kabinet ooit» denkt te worden, een actievere rol verwacht mag worden om het gasgebruik door huishoudens te verminderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hier invulling aan geven?
Het kabinet neemt een actieve rol bij het verminderen van het gasverbruik van huishoudens. Een voorbeeld is de aanpak om 30.000 à 50.000 bestaande woningen per jaar aardgasvrij te maken aan het eind van de kabinetsperiode. Uit de klimaatenvelop 2018 is € 85 miljoen beschikbaar gemaakt voor proeftuinen aardgasvrije wijken.
Met de ambities in het regeerakkoord, die momenteel uitwerking krijgen in het Klimaatakkoord, worden de noodzakelijke en verantwoorde stappen gezet om Nederland verder te verduurzamen.
Het bericht 'Kopje onder in Nijmegen? Dan heb je pech' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht/artikel «Kopje onder in Nijmegen? Dan heb je pech?»1
Ja.
Kunt u de, eerder gestelde schriftelijke vragen over duikteams, van 13 maart 2018 en uw antwoorden van 5 april 2018 herinneren?2
Zie antwoord vraag 1.
Voor welke doeleinden worden duikteams van de brandweer ingezet? Gaat het bij de inzet ten behoeve van personen te water primair om het redden van levens, of gaat het om het bergen van lichamen? Hebben duikteams van de veiligheidsregio invloed op de overlevingskans indien iemand in Nederland te water raakt? Na hoeveel tijd dat een persoon onder water verblijft is de kans op overleving nihil? Hoe verhoudt zich dit tot de aanrijtijd van een duikteam?
Duikteams worden ingezet voor zowel reddings- als bergingsacties. Het primaire doel is het redden van levens. Duikteams hebben invloed op de overlevingskansen van personen die te water zijn geraakt, maar dit is niet te kwantificeren. De overlevingskans is van veel factoren afhankelijk, zoals de watertemperatuur, de wijze waarop de persoon te water is geraakt, de fysieke gesteldheid van de persoon, of het wel of niet om een auto gaat en of daar wel of niet een luchtbel in aanwezig is. Als professionele norm wordt een richtwaarde van 15 minuten geadviseerd, aangezien dit nog een redelijke kans op een levensredding biedt. Tot ongeveer één uur na het onderwater verdwijnen is overleving mogelijk. Het bestuur van de veiligheidsregio stelt op basis van onder andere het risicoprofiel de opkomsttijd van een duikteam vast.
Welke regionale brandweerkorpsen beschikken momenteel wel en welke niet over operationeel inzetbare duikteams? Kunt u aangeven of de afname van duikteams in Nederland inderdaad een gevolg is van eerdere bezuinigingen?
Op twee veiligheidsregio’s na (Gelderland-Zuid en Brabant-Zuidoost) beschikken alle veiligheidsregio’s over brandweerduikteams.
In mijn beantwoording op eerdere Kamervragen over duikteams3 heb ik u geïnformeerd dat sinds de regionalisering van de brandweer ook de ondersteuning bij waterongevallen op regionaal niveau doelmatig georganiseerd is. Dit heeft onder meer de vermindering van het aantal duikteams tot gevolg gehad. Daarnaast speelt ook de arbeidsveiligheid een rol bij de verlaging van het aantal duikteams. In de loop der jaren zijn de regels en de eisen aan opleidingen en trainingen aangescherpt om duikers beter te beschermen. Het duiken bij de brandweer heeft een spoedeisend karakter en stelt daarmee extra hoge eisen aan de vakbekwaamheid van de duikers. De veiligheidsregio’s hebben om die redenen teams samengevoegd of vervangen door oppervlaktereddingsteams.
De keuze met betrekking tot duikteams is een afweging van het bestuur van de veiligheidsregio, waarin verschillende (objectieve en subjectieve) factoren een rol spelen. Dergelijke afwegingen betreffen bijvoorbeeld met welke risico’s de regio rekening moet houden, welke weging van risico’s wordt aangehouden, wat een passende aanpak is, enzovoort. Gaat het om de ondersteuning bij waterongevallen, dan kan ook gekozen worden voor grijp- en/of oppervlaktereddingen. Brandweer Nederland heeft in reactie op nieuwe veiligheidsregelgeving en ongevallen met duikers verschillende handreikingen opgesteld met betrekking tot te water geraakten.
Bestaan er objectieve criteria waarlangs de keuze voor het wel of niet in stand houden van een duikteam te begrijpen of te rechtvaardigen is of is het puur afhankelijk van een subjectieve, regionale afweging van wensen en middelen? Zijn er landelijke richtlijnen/protocollen indien iemand te water raakt die van invloed zijn op dit soort lokale c.q. regionale keuzes?
Zie antwoord vraag 4.
Binnen welk vigerend kader van wet- en regelgeving hebben regio’s speelruimte om een zelfstandige afweging te maken? Dient het bestuur van een veiligheidsregio, bij deze afweging, rekening te houden met de aan- of afwezigheid van waterrijke geografie?
De besturen van veiligheidsregio’s dienen zich te houden aan de Wet veiligheidsregio’s en onderliggende regelgeving. Risico-inschatting, het voorbereid zijn op risico’s en over de juiste slagkracht kunnen beschikken, is een zaak van die besturen. Een waterrijke geografie wordt meegenomen bij het opmaken van het regionale risicoprofiel. Het regiobestuur bepaalt op welke wijze invulling wordt gegeven aan de taak ondersteuning bij waterongevallen.
Ten aanzien van de veiligheid en arbeidsomstandigheden van het werk van de brandweer is regelgeving van toepassing vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De Inspectie SZW houdt hierop toezicht.
Het bericht ‘Bij ggz-patiënten klopt de diagnose vaak niet (meer)’ |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u de berichten «Bij ggz-patiënten klopt de diagnose vaak niet (meer)» en «Duizenden mensen kregen jaren verkeerde zorg bij psychiatrische aandoening» gelezen?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op de «indringende praktijkevaluatie» die de ggz-instelling GGNet zelf heeft uitgevoerd bij bijna 1000 ernstige psychiatrische cliënten, waaruit blijkt dat bij 27% van de mensen de hoofddiagnose niet meer klopt? Bent u van de uitkomsten geschrokken?
Zover mij bekend is GGNet de eerste aanbieder die op deze schaal patiënten opnieuw diagnosticeert. Er zijn dus nog geen landelijke cijfers beschikbaar over de mate waarin dit zich voordoet. Over de hoogte van het percentage zijn verder moeilijk uitspraken te doen.
Wel lijkt het me heel goed en ook logisch dat bij het uitblijven van resultaten van behandelingen, opnieuw gekeken wordt naar de diagnose. Die kan in de loop van de behandeling veranderd zijn en het is ook mogelijk dat de aanvankelijke diagnose verkeerd of onvolledig is geweest. Door opnieuw te diagnosticeren kunnen de nieuwste inzichten en kennis in de diagnose betrokken worden. Ik ben daarom positief over dit initiatief van GGNet.
Tijdens een werkbezoek aan de instelling op 10 september jongstleden heb ik vernomen wat er allemaal voor nodig is om een dergelijke omvangrijke exercitie te realiseren. Er moet draagvlak worden gecreëerd bij professionals, de financiers, maar ook bij patiënten en hun familie. Dit project is daarom al jaren in voorbereiding en GGNet doet dit heel zorgvuldig. Ik heb van de mensen van GGNet vernomen dat zij hun ervaringen delen met collega instellingen en dat een aantal geïnteresseerd heeft gereageerd.
Wat is uw oordeel over de uitkomsten dat bij ruim de helft van de mensen nieuwe inzichten naar boven zijn gekomen die belangrijk zijn voor de lopende behandeling?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het heel goed zou zijn als in navolging van GGNet andere ggz-aanbieders ook over zouden gaan tot een «herdiagnose» van chronische patiënten?
Zoals ik in beantwoording van vraag 3 heb aangegeven, is naar mijn weten GGNet inderdaad de eerste aanbieder die op deze schaal opnieuw diagnosticeert. Ik heb wel begrepen dat andere instellingen overwegen het voorbeeld van GGNet te volgen. Dit lijkt me een positieve ontwikkeling.
Heeft u kennisgenomen van de reacties van GGZ Nederland en MIND die hopen dat meer instellingen gaan «herdiagnosticeren»?3
Ja.
Bent u bereid om dit gaan bespreken met de ggz-aanbieders en de koepel van cliënten- en familieorganisaties en hierover afspraken te maken? Zo ja, bent u bereid over de uitkomsten hiervan de Kamer te informeren?
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van vraag 2, lijkt het me goed en ook logisch dat bij het uitblijven van resultaten van behandelingen, opnieuw gekeken wordt naar de diagnose. De verantwoordelijkheid voor de diagnose en de invulling van het behandeltraject ligt bij de ggz-aanbieders en behandelaren. Het ligt dus niet voor de hand dat ik hierover afspraken maak.
Wel vind ik dat dit een plaats moet krijgen in de uitwerking van het hoofdlijnenakkoord ggz (zie daarvoor ook mijn antwoord op vraag4.
Zou op basis van de afspraken uit het kwaliteitsstatuut ggz het eigenlijk nu al niet standaard moeten zijn dat periodiek wordt gekeken naar de resultaten en effecten van de behandeling en dat daarbij ook wordt gekeken of de uitgangspunten van de diagnose nog wel kloppen? Zo ja, bent u ook van mening dat dit een onderdeel zou moeten zijn van een behandeltraject?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom zijn over het belang van een behandeling op basis van een actuele diagnose en de inzet van «herdiagnosticeren» geen afspraken gemaakt in het hoofdlijnenakkoord ggz? Bent u bereid om dit alsnog te doen?
In het recent afgesloten hoofdlijnenakkoord is onder andere afgesproken dat partijen een werkgroep instellen die binnen een jaar adviezen uitbrengt over hoe verwijzing, triage en diagnostiek in de ggz verbeterd kan worden. Ik vind dat het opnieuw diagnosticeren van mensen met langdurige psychische problematiek daarin moet worden meegenomen, en zal dit ook met de partijen bespreken.
Daarnaast is in het hoofdlijnenakkoord al afgesproken dat er in de contractering specifieke aandacht is voor zorg aan kwetsbare groepen, waaronder de groep patiënten met ernstige psychiatrische aandoeningen (EPA). Dit biedt ruimte voor zorgverzekeraars en aanbieders om afspraken te maken over opnieuw diagnosticeren van mensen met langdurige psychische problematiek.
Het bericht dat stukken Arctische permafrost zelfs in de winter niet meer zijn bevroren |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Some Arctic ground no longer freezing – even in winter»?1
Ja.
Deelt u, ondanks het feit dat het betreffende voorbeeld nog niet peer-reviewed is en betrekking heeft op gelimiteerde data, de bezorgdheid van diverse wetenschappers over het niet bevriezen van deze stukken permafrost in de winter?
Het IPCC heeft in het meest recente rapport [ref IPCC WGI report, 2013] op basis van peer-reviewed publicaties schattingen gemaakt van het ontdooien van permafrost als gevolg van de opwarming gedurende deze eeuw. Deze temperatuurstijging is afhankelijk van de cumulatieve uitstoot van broeikasgassen. Voor het 2 graden-scenario neemt het areaal van permafrost aan de oppervlakte in 2100 30 tot 50% af, voor het hoogste emissiescenario is een afname van 75% tot het vrijwel geheel verdwijnen van permafrost mogelijk. Dit is zeker zorgelijk te noemen. Permafrost bevat namelijk veel koolstof en dat belandt bij het ontdooien in de atmosfeer.
Herinnert u zich de reeks eerdere zorgwekkende berichten over het smelten van permafrostgebieden, onder andere dat permafrostgebieden veel gevoeliger zijn voor klimaatverandering dan eerder werd aangenomen, er naast het vrijkomen van broeikasgassen ook nadrukkelijke zorgen bestaan over het vrijkomen van eeuwenoude virussen, een wereldwijde temperatuurstijging van 1,5° Celsius genoeg is om het massaal smelten van de permafrostgebieden te activeren en bij een opwarmingscenario van 2° Celsius het aantal vierkante meters smeltende permafrost substantieel groter is dan wanneer de opwarming van de aarde beperkt zou worden tot 1,5° Celsius?2 3 4 5 6
In enkele recente studies wordt melding gemaakt van mogelijk snellere ontdooiing van permafrostgebieden ten opzichte van het laatste IPCC-rapport uit 2013.
In het eerstvolgende speciale IPCC-rapport over de mondiale opwarming van anderhalve graad (naar verwachting in oktober 2018) zullen ook deze recente studies worden betrokken omdat schattingen van de omvang van ontdooiing van invloed zijn op het resterende koolstofbudget om klimaatdoestellingen te halen. Het is evident dat bij een sterkere opwarming van de aarde een groter areaal permafrost zal ontdooien.
Kunt u reageren op de door de wetenschappers geopperde mogelijkheid dat het ontdooien van de Arctische permafrostgebieden wel eens decennia eerder zou kunnen plaatsvinden dan gedacht?
Een aantal recente publicaties maakt melding van een mogelijk sneller slinken van het permafrostareaal dan beschreven in het laatste IPCC-rapport uit 2013. Onzekerheden voor wat betreft grootte, snelheid en timing van de ontdooiing zijn echter aanzienlijk. Dit geeft een risico voor zowel onder- als overschattingen van de effecten. Nederland draagt (via het Nederlands Polair Programma) samen met andere landen bij aan het polair onderzoek. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan de rol van permafrost.
Erkent u dat het eventueel versnelde ontdooien van permafrostgebieden grote consequenties zou hebben voor het ambitieniveau van het klimaatbeleid in het algemeen en CO2-reductiedoelstellingen in het bijzonder? Zo nee, waarom niet?
In het eerstvolgende speciale IPCC-rapport over de mondiale opwarming van anderhalve graad (naar verwachting in oktober 2018) zullen de meest recente wetenschappelijke inzichten worden betrokken. Die inzichten worden benut bij de internationale klimaatonderhandelingen. Het is nog te vroeg om een uitspraak te doen over de consequenties van deze inzichten voor het ambitieniveau en reductiedoelstellingen.
Kunt u uiteenzetten in hoeverre het opvangen van dergelijke onvoorziene CO2-tegenvallers onderdeel is van het Nederlandse klimaatbeleid?
Het mondiale klimaatbeleid is gebaseerd op de wetenschappelijke inzichten van het IPCC. Nieuwe inzichten kunnen aanleiding zijn het beleid aan te passen, zowel mondiaal als nationaal.
Kunt u uiteenzetten in hoeverre het opvangen van dergelijke onvoorziene CO2-tegenvallers een rol speelt bij de doorrekening van het voorgestelde klimaatakkoord door het Planbureau voor de leefomgeving (PBL) en het Centraal Planbureau (CPB)?
Bij de doorrekening van het voorgestelde klimaatakkoord wordt door de planbureaus o.a. beoordeeld of Nederland in 2030 een emissiereductie van 49% ten opzichte van 1990 realiseert. De nieuwe inzichten met betrekking tot permafrost maken daar geen onderdeel van uit.
Kunt u reageren op de stelling «The sophisticated computer programs that forecast future climate scenarios often used by government decision-makers simply can't capture major changes in permafrost»?7 In hoeverre heeft deze lacune invloed op het Nederlandse klimaatbeleid? In hoeverre wordt er in het Nederlandse klimaatbeleid rekening gehouden met deze mogelijke lacune? Wat is uw inzet om deze lacune te ondervangen?
De stelling refereert aan het feit dat veel klimaatmodellen nog niet zijn uitgerust met modules die de veranderingen in permafrost berekenen. Dit wordt doorgaans met aparte modellen berekend op basis van temperatuurprojecties uit klimaatmodellen. Dit betekent dat de extra uitstoot van broeikasgassen uit permafrostgebieden niet in de klimaatmodellen is verdisconteerd als feedback.
De huidige schattingen van het IPCC van die extra uitstoot moeten dus worden opgeteld bij de uitstoot in de emissiescenario’s en geven per saldo dan een grotere temperatuurstijging voor ieder scenario. Door die extra uitstoot in mindering te brengen op de schattingen voor het resterende koolstofbudget voor het halen van een klimaatdoelstelling, kan de huidige set aan modellen toch goed gebruikt worden om het mondiale en nationale klimaatbeleid op te baseren.