De online omgevingsanalyse die is opgesteld in opdracht van de Omgevingsraad Schiphol (ORS) |
|
Cem Laçin (SP), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het rapport «Resultaten online omgevingsanalyse en online gesprekken over toekomst Schiphol» dat in opdracht van de ORS is opgesteld?1
In mei 2018 is de motie van Kamerlid Dijkstra c.s. aangenomen (Kamerstuk 29 665, nr. 314). Op 4 juni 2018 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de voorzitter van de Omgevingsraad Schiphol, de heer Alders, verzocht om een brede maatschappelijke consultatie te organiseren als onderdeel van de twee adviesaanvragen die ik heb neergelegd bij de Omgevingsraad Schiphol.
In de brede maatschappelijke consultatie zijn verschillende instrumenten ingezet om de mening en ideeën op te halen over de toekomst van Schiphol en omgeving. Hierbij is bijvoorbeeld gesproken met direct omwonenden, hebben wetenschappers bepaalde thema’s met elkaar uitgediept en hebben alle inwoners van Nederland mee kunnen doen met de internetconsultatie.
De mening van de online community (omgeving) over de toekomst van Schiphol en omgeving is in beeld gebracht. Middels een analyse van de online omgeving is in kaart gebracht waar het gesprek in de social media vooral over wordt gevoerd, welke groepen daarbij te onderscheiden zijn en wat de meest besproken thema’s per groep zijn. Deze informatie is vervolgens benut om mensen die online actief zijn uit te nodigen om in gesprek te gaan over de toekomst van Schiphol. De resultaten hiervan zijn ontsloten via de website van de Omgevingsraad Schiphol.
Wat is het doel geweest van deze online analyse?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van deze analyse?
Ja. De resultaten hiervan zijn voor eenieder toegankelijk via de website van de Omgevingsraad Schiphol. De heer Alders heeft in bijlage 1 van zijn verslag in antwoord op mijn adviesaanvragen hierover ook gerapporteerd. Dit verslag heb ik de Kamer op 30 januari jl. toegezonden (Kamerstuk 29 665, nr. 353).
Hoeveel heeft deze analyse gekost en met welke geld is deze analyse gefinancierd?
De kosten voor deze brede maatschappelijke consultatie worden gedragen door het ministerie, aangezien dit onderdeel uitmaakt van de uitvoering van de maatschappelijke consultatie ten behoeve van de adviesaanvragen die ik bij de Omgevingsraad heb neergelegd. De kosten van de analyses die in het rapport staan omschreven kostten in totaal € 45.375 (incl. BTW).
Waar en op welke wijze is aantoonbaar geborgd dat het grootschalig verzamelen, verrijken, categoriseren en publiceren van data op deze wijze is toegestaan in het kader van de Algemene Verordening Persoonsgegevens?
De Omgevingsraad Schiphol is een stichting en moet als zodanig net als iedere andere natuurlijke of rechtspersoon voldoen aan de regels en verplichtingen van de AVG. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de toepassing van de AVG.
Het bericht dat internationalisering Saxion moet redden voor krimp |
|
Frank Futselaar (SP), Harry van der Molen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Internationalisering moet Saxion redden voor krimp»?1
U vindt mijn reactie in de beantwoording op uw volgende vragen.
Wat vindt u ervan dat Saxion Engelstalig onderwijs invoert uit financiële overwegingen?
Zoals ik ook in mijn Kamerbrief «Internationalisering in evenwicht»2 heb aangegeven vind ik dat opleidingen nooit alleen om economische redenen of om extra (internationale) studenten aan te trekken in het Engels verzorgd moeten worden. Ik wil dat de keuze voor het verzorgen van onderwijs in een andere taal alleen gemaakt wordt wanneer dit een meerwaarde heeft ten opzichte van het Nederlands. Instellingen moeten de keuze voor een andere taal weloverwogen en op goede gronden maken. Ik ben dan ook bezig met een wetswijziging zodat de uitgangspunten beter overeenkomen met wat ik hierboven schets. Uw Kamer kan het wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid voor de zomer verwachten.
Welke onderbouwing gebruikt Saxion voor de invoering van Engelstalig onderwijs?
Navraag bij Saxion leert dat alleen in specifieke opleidingen, waar dit past bij de inhoud van de opleiding en de wensen van Nederlandse studenten wordt overgegaan op het Engels. Uitgangspunt daarbij is dat de toegankelijkheid voor Nederlandse studenten geborgd wordt. In de Saxion Gedragscode Anderstalig Onderwijs staat dat bij het stellen van taaleisen aan studenten de wet- en regelgeving met betrekking tot de vooropleidingseisen en toelatingseisen in acht genomen moet worden. Dit betekent dat alle studenten het onderwijs moeten kunnen volgen, waardoor in veel gevallen het onderwijs ook in het Nederlands moet worden aangeboden.
Saxion geeft verder aan dat de terugloop van het aantal studenten in Oost-Nederland in de toekomst gevolgen zal hebben voor Saxion en voor de regionale arbeidsmarkt in Oost-Nederland als hierop niet goed wordt geanticipeerd. Daarom zet Saxion onder meer in op parttime onderwijs, het aantrekken van andere doelgroepen (werkenden), het verlagen van uitval en het inzetten op onderzoek. Het aantrekken van internationale studenten is ook onderdeel van die bredere strategie. Bij de ambitie om internationale studenten aan te trekken past anderstalig onderwijs. Maar bij de keuze voor het in het Engels aanbieden van een opleiding is dit niet het enige of het doorslaggevende argument.
Voldoet Saxion aan de wet, omdat zij beschikken over een gedragscode met betrekking tot taal? Zo ja, op basis van welke wettelijke grond onderbouwt Saxion deze ontwikkeling? Zo nee, gaat hierover in gesprek met Saxion?
Ja, Saxion beschikt over een gedragscode met betrekking tot taal. In deze gedragscode stelt Saxion dat de hoofdregel is dat onderwijs wordt gegeven en de examens worden afgenomen in het Nederlands en dat in enkele gevallen kan worden afgeweken. Wanneer er wordt afgeweken, gebeurt dat volgens de gedragscode op grond van artikel 7.2. onder c van de WHW, dus omdat de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het onderwijs dan wel de herkomst van de studenten daartoe noodzaakt. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangaf, werk ik aan een wetsvoorstel om artikel 7.2 van de WHW te moderniseren. Instellingen zoals Saxion die al een gedragscode hebben, kunnen in aanloop naar de inwerkingtreding van het wetsvoorstel reeds nadenken over de vraag of de gedragscode ook invulling geeft aan de nieuwe vereisten.
Welke afspraken heeft het College van Bestuur met de medezeggenschap gemaakt over de overgang naar tweetaligheid?
Desgevraagd heeft Saxion aangegeven dat zij bij de totstandkoming van de toekomstvisie 2016–2020 in overeenstemming met de centrale medezeggenschapsraad ervoor heeft gekozen om twee voertalen te hanteren; het Nederlands en het Engels. Informatie dient – zoveel mogelijk – tweetalig aangeboden te worden als dit van belang is voor het probleemloos kunnen werken of studeren bij Saxion. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor documenten die aan de medezeggenschap worden voorgelegd.
Beschikt Saxion over voldoende gekwalificeerde docenten voor Engelstalig onderwijs? Zo nee, hoe denkt Saxion voldoende gekwalificeerde docenten te gaan binnenhalen?
Tot op heden heb ik geen signalen ontvangen dat de kwaliteit of capaciteit van docenten onvoldoende is. De NVAO beoordeelt iedere zes jaar de borging van de kwaliteit van de opleiding. Dan wordt ook gekeken naar de taalvaardigheid van docenten. Saxion geeft aan dat het in haar gedragscode met betrekking tot taal heeft opgenomen dat docenten de andere taal aantoonbaar op een hoger niveau beheersen dan het voor studenten minimaal vereiste niveau. Ik heb van Saxion vernomen dat zij het streven hebben om in de herziening van de gedragscode over de hele breedte van de instelling een norm vast te stellen, naar alle waarschijnlijkheid Cambridge niveau C1.
Kunt u aangeven welke andere instellingen opleidingen volledig in het Duits aanbieden? Welke opleiding zijn dit? Wat vindt u hiervan?
Na uitvraag bij VH en VSNU kan ik u zeggen dat er geen enkele (bekostigde) opleiding bestaat die volledig in het Duits wordt aangeboden.
Het (mogelijke) gebruik van chemische middelen tijdens militaire operatie in West Papoea door het door het Indonesische leger |
|
Sadet Karabulut (SP), Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over het (mogelijk) gebruik van chemische middelen tijdens militaire operatie in West Papoea door het door het Indonesische leger in december 2018?1 2 3 4
Ja.
Heeft u hierover contact gehad met uw Indonesische ambtsgenoot om uw zorgen over de bevolking van West Papoea over te brengen? En zo nee, waarom niet?
De Indonesische overheid heeft deze berichtgeving onmiddellijk stellig tegengesproken. De Indonesische Ambassadeur in Den Haag ontkende tegenover mij op 7 februari jl. deze berichtgeving. Navraag door de ambassade bij lokale bronnen, NGO’s, internationale organisaties en diplomatieke contacten leerde dat ook zij de berichtgeving over het vermeend gebruik van chemische wapens niet kunnen bevestigen. De Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW) heeft desgevraagd bevestigd op de hoogte te zijn van de berichtgeving, maar kan berichten op dit moment evenmin bevestigen.
Heeft u contact opgenomen of laten opnemen met vertegenwoordigers van de bevolking in Papoea om u te laten informeren over de situatie?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u contact gehad met uw ambtsgenoten over deze berichtgevingen, in het bijzonder die van Australië, Solomon Islands, Vanuatu, Fiji and New Caledonia? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is het resultaat hiervan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe denkt u over de oproep van The Free West Papua movement voor een internationaal onafhankelijke «factfinding» missie naar het gebied?
Gezien het bovenstaande antwoord zie ik vooralsnog geen aanleiding voor een oproep tot het instellen van een internationaal onafhankelijk onderzoek. Wel blijft Nederland zich, ook tegen de achtergrond van oplopende spanningen in de regio5, inzetten voor vrije toegang voor NGO’s, hulporganisaties en (internationale) journalisten tot Papua. Meest recentelijk sprak ik op 7 februari jl. met de Indonesische Minister Laoly van Justitie en Mensenrechten uitgebreid over de situatie in Papua, met inbegrip van de mensenrechtensituatie.
Deelt u de opvatting dat de aanhoudende berichtgeving over de situatie en mensenrechtenschending van de inwoners van West Papoea aanleiding geeft tot het instellen van een internationaal onafhankelijk onderzoek naar de situatie op West Papoea?
Zie antwoord vraag 5.
Gaat u in internationaal verband steun vergaren tot het instellen van een onafhankelijk onderzoek daar ter plaatse? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Vorderingen van de Belastingdienst inzake schadevergoedingen gaswinningsschade |
|
Renske Leijten , Sandra Beckerman (SP) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat een ondernemer schadeloos gesteld is voor gaswinningsschade, maar dat de Belastingdienst direct een deel van de schadeloosstelling opeist? Zo ja, wat is uw reactie?
Ik kan niet inhoudelijk reageren op een niet nader beschreven situatie. Wel kan ik enige achtergrond schetsen over de fiscale gevolgen van schadeloosstelling voor ondernemers.
De vergoeding die een ondernemer ontvangt ter compensatie voor inkomensschade door aardbevingen is belast als winst uit onderneming. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om een vergoeding voor inkomensderving omdat als gevolg van herstelwerkzaamheden de ondernemer een paar dagen de onderneming heeft moeten sluiten. Deze vergoeding is een directe compensatie voor de anders genoten winst. Het is dan ook logisch dat deze vergoeding op eenzelfde wijze in de belastingheffing wordt betrokken.
Daarnaast kan een ondernemer vergoeding ontvangen voor fysieke schade door bodembeweging aan een bedrijfspand. De ontvangen vergoeding behoort dan tot het ondernemingsvermogen van deze ondernemer. Deze vergoeding is belast als winst uit onderneming. Tegenover het belasten van deze vergoeding staat echter ook de aftrek van de kosten die de ondernemer maakt om de schade te herstellen, waardoor in beginsel geen fiscale schade optreedt. Indien het bedrijfspand is afgewaardeerd vanwege de schade, dan kunnen de kosten van herstel geactiveerd worden. Onder voorwaarden kan op een ontvangen schadevergoeding de herinvesteringsreserve worden toegepast, zodat er geen acute belastingheffing plaatsvindt.
Tot slot merk ik op dat in het kader van publieksvoorlichting op de website van de Belastingdienst een publicatie is opgenomen over de fiscale behandeling van de compensatieregelingen van zowel particulieren als ondernemers: https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/nl/koopwoning/content/belasting-schadevergoeding-aardbeving-groningen. Deze informatie sluit aan bij hetgeen hiervoor is opgemerkt.
Staat u nog achter de woorden: «(i)k deel de mening dat de financiële positie van een persoon na schadeloosstelling hetzelfde (of in elk geval niet slechter) zou moeten zijn als in de situatie waarin die schade niet zou hebben plaatsgevonden. Een schadeloosstelling is bedoeld om alle schade te compenseren die uit een voorval, bijvoorbeeld gaswinning, voortvloeit»? Kunt u toelichten of deze mening alleen voor de financiële positie van een persoon geldt of ook voor de financiële positie van een onderneming?1
Ik sta nog steeds achter deze woorden. Het gangbare uitgangspunt in het schadevergoedingsrecht is dat degene die schade is toegedaan in de toestand moet worden gebracht waarin hij/zij zou verkeren als de schadeveroorzakende gebeurtenis niet had plaatsgevonden. Dit geldt zowel voor particulieren als ondernemers. De financiële positie van een natuurlijke persoon dan wel een rechtspersoon zou na schadeloosstelling hetzelfde moeten zijn als de situatie waarin de schadeveroorzakende gebeurtenis niet had plaatsgevonden, of in ieder geval niet slechter.
Wordt er bij de opbouw van de schadevergoeding rekening mee gehouden dat er na uitkering direct een deel naar de fiscus zal moeten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe werkt dit precies?
Ik heb van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) begrepen dat in het geval dat een vergoeding voor schade door bodembeweging als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld en/of de gasopslag Norg leidt tot fiscale gevolgschade, aan de TCMG vergoeding van deze schade kan worden verzocht. De TCMG werkt op dit moment aan een methodiek om fiscale gevolgschade te vergoeden. Zodra deze vastgesteld is, zal de TCMG hierover publiceren.
Heeft u zicht op het aantal schadevergoedingen waarover de Belastingdienst belasting int?
Nee. Dit houdt de Belastingdienst niet bij.
Kunt u aangeven wat de gevolgen voor ondernemers met aardbevingsschade zijn (bij wie de Belastingdienst een deel van de schadevergoeding als belasting int) en kunt u aangeven of deze ondernemers wel verder kunnen met hun onderneming?
Zie antwoord vraag 1.
Kunnen ondernemers, buiten de hardheidsclausule, een procedure opstarten waarbij zij vrijstelling krijgen voor deze belastinginning? Zo ja, welke?
Nee, er bestaat geen mogelijkheid voor ondernemers om uitgezonderd te worden van belastingheffing. Echter, gelet op de beantwoording op vraag één en twee bestaat hier ook geen noodzaak toe.
Ter volledigheid wil ik graag enige duiding geven over de hardheidsclausule. Een beroep op de hardheidsclausule zou per individueel geval moeten worden beoordeeld. De hardheidsclausule wordt alleen toegepast in gevallen dat de wet een onvoorziene en ongewenste uitwerking heeft voor belastingplichtige en het aannemelijk is dat als deze onvoorziene uitwerking bekend was geweest bij de totstandkoming van de wet, de wetgever ervoor zou hebben gekozen de wet anders vorm te geven. Daar is in dit geval geen sprake van.
Vindt u het rechtvaardig dat de erkenning van aardbevingsschade alsmede de toekenning van de schadevergoeding geregeld is en er bijna per ommegaande een belastingaanslag opgelegd wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken mij niet in het beeld dat er per ommegaande belastingaanslagen worden opgelegd bij de uitkering van schadevergoedingen. In het algemeen geldt dat vergoedingen in de privésfeer voor schade niet worden aangemerkt als voordelen uit een bron van inkomen. Mits de vergoedingen niet zien op inkomensschade zijn deze dus niet belastbaar in box 1. Het bedrag van de schadevergoedingen kan – afhankelijk van het moment van besteding van die vergoedingen – op de peildatum, 1 januari van de kalenderjaren na het jaar van ontvangst van de vergoedingen, wel deel uitmaken van de rendementsgrondslag van box 3.
Voor zover de rendementsgrondslag meer bedraagt dan het heffingvrij vermogen (in 2019 zonder fiscale partner € 30.360, bij fiscale partners € 60.720) is belasting verschuldigd. Ook de rechten op schadevergoedingen kunnen op de peildatum deel uitmaken van de rendementsgrondslag van box 3. De oorzaak en het doel van de schadevergoeding spelen daarin geen rol. Het feit dat de Belastingdienst deze schadevergoedingen belast past binnen de hiervoor beschreven systematiek en is in eerdere antwoorden op vragen van de leden Beckerman (SP) en Nijboer (PvdA)2 medegedeeld.
Bent u bereid schadevergoedingen voor aardbevingsschade uit te zonderen van de vermogensbelasting om daarmee ondernemers en huishoudens een nieuwe start en dus een toekomst te gunnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer daarover informeren?
Zoals aangegeven in eerdere antwoorden op vragen van de leden Beckerman (SP) en Nijboer (PvdA)3, is het kabinet niet voornemens om specifiek fiscaal beleid vast te stellen voor de gevolgen van de aardbevingsschade. Dit is niet noodzakelijk, aangezien de schadevergoedingen – die inclusief fiscale gevolgschade worden uitgekeerd – gedupeerden in de toestand brengen waarin zij verkeerden voordat de aardbevingsschade was ontstaan.
Hoeveel gemeenten hebben maatregelen getroffen om mensen met een uitkering niet te korten na schadeloosstelling, welke gemeenten zijn dat en kunt u ministerieel regelen dat mensen na schadeloosstelling niet gekort worden op hun uitkering en/of verschillende toeslagen?2
Ik beschik niet over informatie hoeveel gemeenten maatregelen hebben getroffen om mensen met een bijstandsuitkering niet te korten in verband met het ontvangen van een schadeloosstelling in het kader van de schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning in Groningen. Wel ben ik door de gemeenten Appingedam, Delfzijl en Loppersum geïnformeerd over het voornemen dit te doen.
In de Participatiewet geldt dat alle vermogens- en inkomensbestanddelen worden meegerekend om het recht en de hoogte van de bijstand te bepalen. Het betreft hier de zogenaamde middelentoets. In de ministeriële regeling Participatiewet is een aantal specifieke vergoedingen voor materiële en immateriële schade op centraal niveau uitgezonderd van de middelentoets voor de bijstand. Voor aardbevingsschade door bodembeweging als gevolg van gaswinning in Groningen bestaat er op dit moment géén centraal voorgeschreven uitzondering. Voor vergoedingen die niet bij de genoemde ministeriële regeling zijn uitgezonderd, geldt dat de gemeenten de expliciete bevoegd- en verantwoordelijkheid hebben om specifieke vergoedingen voor materiële en immateriële schade toch uit te zonderen van de middelentoets van de bijstand indien zij dit in individuele gevallen uit het oogpunt van bijstandsverlening verantwoord achten («maatwerkbeginsel»).
Erkent u dat het beeld ontstaat dat de overheid baat heeft bij de schadevergoedingen omdat zij die fiscaal kan belasten? Zo nee, kunt u toelichten waarom dit niet zo zou zijn?
Nee. Ik erken het ontstaan van dat beeld niet, omdat uitgekeerde schadevergoedingen op zichzelf niet worden belast.
Kunt u toelichten welke logica er schuilt in het belasten van vergoedingen die compenseren voor hoge kosten – in dit geval aardbevingsschade door de gaswinning – terwijl de compensatie allesbehalve uit luxe of rijkdom is ontstaan?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven op welk bedrag de belastinginkomsten over de compensatie bij aardbevingsschade zijn geraamd?
Nee. Er is geen raming gemaakt over eventuele belastinginkomsten die verband houden met uitbetaalde schadevergoedingen.
Het bericht dat 1400 huizen in Amsterdam verhuurd worden op Airbnb door mensen die buiten Amsterdam staan ingeschreven |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wetenschappelijk onderzoek: Airbnb stuwt huizenprijzen omhoog»?1
Ja
Erkent u dat er zoveel (1.400) huizen in Amsterdam op Airbnb verhuurd worden, terwijl mensen er zelf niet in wonen?2 Zo nee, hoeveel zijn het er dan? Indien hierover bij u geen cijfers bekend zijn, hoe kan het dan dat deze cijfers elders wel bekend zijn?
Bij brief van 13 maart 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voorgenomen aanpak van de negatieve neveneffecten van toeristische verhuur. De cijfers waar u naar verwijst, zijn mij niet bekend. Juist om inzicht te krijgen in deze aantallen wordt in het wetsvoorstel een registratieplicht voor verhuurders (hosts) voorgesteld. Op deze wijze zijn zowel de aanbieders als de woningen die worden aangeboden voor toeristische verhuur bekend bij de gemeente. De platforms zijn op grond van de Algemene wet bestuursrecht verplicht medewerking te verlenen aan het verstrekken van de door de gemeente opgevraagde gegevens als blijkt dat een advertentie geen registratienummer heeft. In het wetsvoorstel wordt ook voorzien in de bevoegdheid van gemeenten om een last onder dwangsom op te leggen aan degenen die niet aan hun medewerkingsplicht voldoen. In het wetsvoorstel worden naast de registratieplicht nog twee andere instrumenten voorgesteld namelijk een vergunningplicht voor het toeristisch verhuren van een woning en een meldplicht voor feitelijke toeristische verhuringen. Hiermee kunnen gemeenten onder meer sturen op het aantal dagen dat een woning per jaar toeristisch mag worden verhuurd. Deze instrumenten kunnen afzonderlijk of in combinatie worden ingezet, afhankelijk van de lokale noodzaak ervan.
Wat betreft de motie van lid Koerhuis en Beckerman over de aanpak van illegale kamerverhuur op Airbnb heb ik uw Kamer bij brief van 13 maart 2019 over de aanpak van woonfraude het volgende gemeld. Tegen Illegale kamerverhuur kan op basis van de Huisvestingswet 2014 worden gehandhaafd. Het probleem met illegale kamerverhuur via digitale platforms als Airbnb is dat de aanbieder en het adres van de aangeboden kamer niet direct zichtbaar zijn, waardoor het toezicht en de handhaving worden bemoeilijkt. Het wetsvoorstel moet daar verandering in gaan brengen door middel van een registratieplicht. Daardoor wordt zowel de aanbieder als het adres van de kamer die wordt aangeboden kenbaar voor de gemeente. Daarnaast kan illegale kamerverhuur ook worden bestreden via de Wet ruimtelijke ordening. Voor kamerverhuur kan op basis van de bestemmingsplannen immers een omgevingsvergunning voor het afwijken van de woonbestemming noodzakelijk zijn. Handhaving kan met bestuursdwang, maar is ook strafbaar gesteld als economisch delict.
Hiermee draag ik bij aan het bestrijden van overlast door toeristische verhuur en het waarborgen van de beschikbaarheid van woningen voor reguliere bewoning.
Is het waar dat deze huizen leeg staan buiten de maximale vakantieverhuurtermijn van 30 dagen op Airbnb van de gemeente Amsterdam? Zo ja, deelt u de mening dat dit onnodig veel leegstand creëert in een stad waar de vraag naar woningen al zeer hoog is?
Zie antwoord vraag 2.
Als deze huizen niet leeg staan buiten deze maximale verhuurtermijn, wat gebeurt er dan mee de rest van het jaar? Wordt de maximale verhuurtermijn dan (structureel) overtreden en is er sprake van oneerlijke concurrentie met hotels?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het (structureel) overtreden van de maximale vakantieverhuurtermijn op Airbnb woonfraude is? Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Koerhuis/Beckerman (Kamerstuk 27 926, nr. 290) om woonfraude op Airbnb als economisch delict te kunnen veroordelen? Deelt u de mening dat de urgentie om deze motie uit te voeren zeer hoog is, gegeven de situatie zoals hierboven geschetst?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Deze gastarbeiders zijn oud in een land dat een tussenstop had moeten zijn’ |
|
Jan Paternotte (D66), Maarten Groothuizen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Deze gastarbeiders zijn oud in een land dat een tussenstop had moeten zijn»?1
Ja.
Kunt u zeggen hoeveel van de oudere gastarbeiders tussen 2019 en 2022 met pensioen gaan? Wat zijn de voorzieningen waar deze mensen aanspraak op kunnen maken? In hoeverre is hier een verschil met geboren Nederlanders?
Dit is lastig in te schatten omdat veel gegevens pas bij het beoordelen van het recht op AOW worden vastgelegd. Een inschatting is dat er in 2019 ruim 20.000 personen die niet in Nederland zijn geboren met pensioen gaan. In 2020 en 2021 betreft dit ruim 17.000 personen en in 2022 ruim 20.000.
Klopt het dat deze mensen een gekorte AOW hebben? Hoeveel AOW ontvangen deze mensen gemiddeld?
Personen die niet in Nederland geboren zijn, hebben vaak een gekorte AOW. Naar schatting bedraagt hun korting in 2019 gemiddeld 32,5%, om gradueel te dalen naar 27,8% in 2022. Hoeveel AOW zij gemiddeld ontvangen, is niet in te schatten, omdat de hoogte van de AOW naast de korting ook afhankelijk is van de leefvorm. Indien zij aan de voorwaarden voldoen kunnen betrokkenen in aanmerking komen voor de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO).
Hoe verklaart u de slechte gezondheidstoestand in vergelijking met geboren Nederlanders waar het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over heeft gerapporteerd?2 Bent u van plan gevolg te geven aan dit rapport? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
In het jaarrapport Integratie 2018 van het CBS komt het beeld naar voren dat de eerste generatie Turkse en Marokkaanse migranten ongezonder zijn in vergelijking met andere 65-plussers in Nederland. Het beleid van de rijksoverheid op vraagstukken op het gebied van participatie, zorg, ondersteuning en gezondheid richt zich op alle inwoners van Nederland. Wel worden gemeenten, zorgpartijen en andere stakeholders ondersteund in hoe zij hun maatregelen in kunnen zetten richting kwetsbare groepen. Dit betekent onder meer kennis hebben van risicofactoren of van het land van herkomst en / of culturele aspecten. Stichting Pharos, kennisinstituut op gebied van gezondheidsvraagstukken bij kwetsbare groepen en migranten, beschikt over kennis en informatie die partijen in het medisch en sociale domein kunnen gebruiken. In het Nationaal Preventieakkoord is ook speciaal aandacht voor het inzetten op het verminderen van gezondheidsverschillen en het behalen van gezondheidswinst.
Kent u het rapport van De Gemeentelijke Gezondheidsdient (GGD)?3 Is er destijds iets gedaan met dit rapport? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat en zijn er effecten bekend? Bent u van plan er alsnog opvolging aan te geven, ook in combinatie met het recente onderzoek van neuropsychologe Özgül Uysal-Bozkir? Zo ja, wilt u de Kamer hierover informeren?
Ik heb naar aanleiding van Uw vraag nogmaals kennis genomen van het rapport van de GGD. Indertijd en ook nu is het aan de lokale bestuurders deze gegevens te gebruiken om een beeld te krijgen van de gezondheidstoestand, de beperkingen, en de leefgewoonten van ouderen (inclusief migranten) in hun gemeente. Op basis van de lokale situatie kan dan samen met de doelgroep en betrokken stakeholders uit het medisch en sociaal domein gericht beleid worden ingezet. Vanuit de Participatiewet zijn gemeenten verantwoordelijk voor mensen met arbeidsvermogen die ondersteuning nodig hebben, zoals (oudere) migranten. Ook vanuit de Wetten langdurige zorg, maatschappelijke ondersteuning en publieke gezondheid kan de gemeente een stimulerende rol vervullen bij het vergroten van de zelfredzaamheid en vitaliteit van (oudere) migranten.
Zoals ook uit het onderzoek van dr Ozgul Uysal-Bozkir blijkt, leiden onder meer gezondheidsachterstanden, opleidingsniveau en eenzaamheid tot een hoger risico op dementie. Ook is er bewijs dat leefstijlfactoren effect hebben op de hersengezondheid. Daarom is het van belang ook daarop in te zetten. Alzheimer Nederland heeft daarnaast specifieke activiteiten om de verschillende bevolkingsgroepen met een migrantenachtergrond te bereiken met passende informatie over dementie en de beschikbare zorg.
In hoeverre is er al speciale aandacht voor deze mensen gelet op deze cijfers, bijvoorbeeld in de ouderenzorg? Zo niet, acht u dat nodig? Zo nee, waarom niet? Wordt er ook specifiek aandacht aan besteed in het actieprogramma Eén Tegen Eenzaamheid?
Alle vormen van zorg moeten persoonsgericht zijn. Daarmee is een migrantenachtergrond dus ook relevant voor de te verlenen zorg. Voor alle aspecten van hun persoon moet aandacht zijn bij persoonsgerichte zorg.
Omdat alle zorg persoonsgericht moet zijn acht ik speciale focus op achtergrond als migrant niet opportuun. Uitgangspunt is dat zorgprofessionals datgene kunnen inzetten wat zij nodig achten. En als dat specifieke aandacht is voor een bepaalde groep, dan is dat mogelijk. Een uitzondering hierop is dat huisartsen standaard een opslag krijgen op hun inschrijftarief op basis van de samenstelling van hun populatie ingeschreven patiënten. Die opslagen betreffen leeftijd en achterstandswijken.
Het Netwerk Migranten Ouderen (NOOM) is mede ondertekenaar van het Pact voor de Ouderenzorg. Ook maken zij deel uit van de Raad van Ouderen. Zij denken en doen zo mee in de programma’s en campagnes waaronder Één tegen Eenzaamheid. Afgelopen twee jaar heeft het FNO Fonds meerdere pilots gefinancierd om migranten ouderen te activeren. Ik heb opdracht gegeven om de geleerde kennis over wat werkt en wat niet te bundelen. Dit kan onderdeel uit gaan maken van de toolkit voor de adviseurs die lokale coalities ondersteunen bij een effectieve aanpak.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is als mensen niet de zorg krijgen die zij nodig hebben, ook gelet op de negatieve gevolgen die daaruit weer kunnen voortkomen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Goede zorg is persoonsgericht. Dat betekent dat zorg moet aansluiten bij wat iemand nodig heeft en aansluit op wie hij of zij is. Om tot meer persoonsgerichte zorg te komen heb ik verschillende programma’s gestart zoals Langer Thuis, Thuis in het Verpleeghuis en Een tegen Eenzaamheid. Het programma Langer Thuis richt zich specifiek op de grote en groeiende groep ouderen die zelfstandig thuis woont. Uitgangspunt hierbij is de wens van ouderen om zo lang mogelijk op een goede manier zelfstandig te kunnen blijven wonen, met ondersteuning, zorg en in een woning die aansluit bij hun persoonlijke behoeften. Thuis zo lang het kan. In 3 actielijnen met 10 doelen en 44 acties geef ik hier uitvoering aan.
Het programma Thuis in het Verpleeghuis is om ervoor te zorgen dat voldoende tijd, aandacht en goede persoonsgerichte zorg is voor alle bewoners. Een bewoner van het verpleeghuis moet er – ongeacht zijn of haar achtergrond – op kunnen rekenen dat er aandacht voor hem of haar is, dat het welzijn van de bewoner voorop staat en dat de zorg in het verpleeghuis veilig is. De zorg in het verpleeghuis past zich dus aan aan de bewoners, en speelt in op wat zij willen en nodig hebben.
Hoe kunnen we volgens u verdere ondersteuning bieden, bijvoorbeeld door het aanbieden van taallessen?
Voor bijstandsgerechtigden (tot aan de AOW-leeftijd) die de Nederlandse taal niet beheersen geldt via de taaleis in de participatiewet (artikel 18b) de verplichting om de taal te leren tot het niveau van 1F. Hierbij geldt het hebben van een inburgeringsdiploma als bewijs dat men de taal voldoende beheerst.
Daarnaast voeren veel gemeenten beleid rond laaggeletterdheid op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs, ondersteund door het landelijke actieprogramma Tel mee met Taal. Daarbij gaat het om het bereiken van en het aanbieden van scholing aan mensen die laaggeletterd zijn. Zo zijn er bijvoorbeeld in veel gemeenten taalpunten, waar mensen terecht kunnen voor informatie en matching met taalcursussen.
Met het Europees fonds voor de Meest Behoeftigen (EFMB) uitgevoerd door de bibliotheken in Utrecht, Den Haag, Rotterdam en Amsterdam, wordt tevens ingezet op het voorkomen van sociale uitsluiting onder ouderen middels het project «Ouderen in de Wijk». Het project richt zich op het tegengaan van sociale uitsluiting van pensioengerechtigde ouderen met een laag besteedbaar inkomen die te kennen geven dat ze kampen met eenzaamheidsproblemen of zich hier zorgen over maken. Hier vallen ook ouderen met een migrantenachtergrond onder. Het project heeft tot doel de doelgroep bewust te maken van het lokale ondersteunings- en sociale activeringsaanbod, ze (blijvend) in beeld te brengen bij hulporganisaties en/of gemeenten en hun sociaal netwerk en competenties te versterken.
Belangrijk onderdeel van het project is dat gewerkt wordt aan de basisvaardigheden van de kwetsbare ouderen zoals het leren omgaan met computers, verbeteren van digitale vaardigheden en het huishoudboekje op orde brengen. Ook wordt ingezet op het vergroten van het sociale netwerk van de ouderen en het in beeld blijven. In 2017 heeft SZW de uitkomsten van het project laten evalueren door Panteia. In januari 2018 hebben zij hun onderzoeksrapport gepubliceerd (https://www.uitvoeringvanbeleidszw.nl/subsidies-en-regelingen/efmb-europees-fonds-voor-meest-behoeftigen/documenten/publicaties/subsidies/efmb-europees-fonds-voor-meest-behoeftigen/onderzoek-en-evaluatie-efmb/tussentijdse-evaluatie-efmb-230218-def-incl-summary).
Ziet u mogelijkheden om de traditionele beelden van zorg, zorgverwachtingen en zorgpraktijken zoals het onderzoek stelt, leven bij oudere gastarbeiders te doorbreken? Zo ja, op welke wijze gaat u hier uitvoering aan geven?
Het netwerk dicht bij de oudere zelf heeft naar verwachting de meeste invloed op de beeldvorming over de zorg. Via media, onderwijs en gerichte communicatie kan de actuele kennis over de zorg worden overgebracht naar dit sociale netwerk. Daarnaast zijn vrijwillige sleutelfiguren in de wijk, de wijkteams maar ook ontmoetingsplekken belangrijk om het echte verhaal over te brengen. Ik zie een rol voor de gemeente om deze groepen goed te informeren over waar welke zorg en ondersteuning aan te vragen is. Ook Ouderenbonden, ouderenadviseurs, en het netwerk van Ouderen Organisaties van Migranten (NOOM) kan helpen bij de beeldvorming.
De publiekscampagne die ik voornemens ben te starten in het kader van «Waardig Ouder worden» wordt mede opgesteld met de Raad voor Ouderen. In de Raad voor Ouderen zijn ook migranten ouderen vertegenwoordigd.
Wat is volgens u het grootste struikelblok dat ondanks de grote belangstelling voor de remigratieuitkering, uiteindelijk maar 2 a 3% daadwerkelijk terugkeert?
Alhoewel de Remigratiewet in 2014 is aangescherpt (o.a. de leeftijdsgrens die is opgehoogd van 45 naar 55 jaar en de afschaffing van de eenmalige vergoeding voor reis- en verhuiskosten) kunnen oudere gastarbeiders waar hiernaar wordt verwezen, gebruik maken van de remigratieregeling indien ze voldoen aan alle voorwaarden. Er kunnen andere overwegingen/motieven meespelen waarom men geen gebruik maakt van de regeling zoals bijvoorbeeld het feit dat de bijstandsuitkering en/of het opgebouwde pensioen hier hoger is dan de remigratie uitkering, de band met familie en kinderen (en kleinkinderen) in Nederland en de onstabiele situatie en de (slechtere) staat van de gezondheidszorg in het land van herkomst.
Dublinoverdrachten naar Griekenland. |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel asielzoekers zijn er het afgelopen jaar teruggestuurd naar een andere EU-lidstaat in het kader van de Dublinverordening? Hoeveel Dublinclaimanten waren dat in totaal?
Het afgelopen jaar heeft de DT&V afgerond 1.870 Dublinoverdrachten geëffectueerd.
In ditzelfde jaar zijn er 7.330 akkoorden ontvangen op Dublinclaims die Nederland aan andere lidstaten heeft verzonden. Dit aantal betreft zowel asielzoekers als personen die in Nederland geen asiel hebben aangevraagd.1
De personen voor wie er in 2018 een claimakkoord is ontvangen betreffen niet noodzakelijkerwijs dezelfde personen als degenen die zijn overgedragen. Immers, personen die in 2018 zijn overgedragen kunnen personen betreffen voor wie er in 2017 een claimakkoord is ontvangen, en personen voor wie er in 2018 een claimakkoord is ontvangen worden wellicht pas in 2019 overgedragen.
Kunt u aangeven hoeveel van deze asielshoppers teruggestuurd zouden moeten worden naar Griekenland? In hoeveel gevallen is dit daadwerkelijk gebeurd?
In 2018 zijn er 10 akkoorden ontvangen op Dublinclaims die Nederland aan Griekenland heeft verzonden.2 Dit aantal betreft zowel asielzoekers als personen die in Nederland geen asiel hebben aangevraagd. In 2018 zijn er geen Dublinoverdrachten aan Griekenland geëffectueerd.
Vindt u dit acceptabele terugkeercijfers? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Het kabinet ziet tekortkomingen in het huidige Dublinsysteem en zou graag een verhoging in het aantal geëffectueerde Dublinoverdrachten zien. Er wordt in de onderhandelingen over de herziening van de Dublinverordening dan ook ingezet op een beter functionerende verordening. Het kabinet ondersteunt onder andere voorstellen voor snellere en efficiëntere Dublinprocedures, voorstellen om secundaire migratie te voorkomen en voorstellen voor langere bewaartermijnen in de Eurodacverordening. Tevens wordt met Duitsland gesproken over administratieve regelingen op grond van de huidige Dublinverordening, met als doel de uitvoering van de huidige verordening gemakkelijker en doeltreffender te maken. Ook is het kabinet zoals u bekend in beperkte mate gestart met een hervatting van Dublinclaims aan Griekenland. Al deze maatregelen kunnen leiden tot een hoger aantal Dublinoverdrachten.
Ook werd de effectuering van gedwongen overdrachten belemmerd door een omissie in de wettekst. Om dit te repareren is een wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 op 12 oktober 2018 bij de Tweede Kamer ingediend.3 Inmiddels heeft de Eerste Kamer op 5 februari 2019 het wetsvoorstel aangenomen. Daarmee is er zicht op een spoedige inwerkingtreding van het voorstel.
Deelt u de mening dat alle asielzoekers die Nederland over land bereiken op grond van de Dublinverordening in feite allemaal in een ander EU-lidstaat in procedure moeten worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, volgens de Dublinverordening en de toepassing hiervan zijn er redenen waarom Nederland ook in deze gevallen verantwoordelijk kan zijn voor de asielaanvraag. De Dublinverordening stelt criteria vast voor de verantwoordelijkheidsbepaling die in een vaste volgorde getoetst dienen te worden. Hieruit volgt bijvoorbeeld dat indien een asielzoeker elders op illegale wijze de buitengrens heeft overschreden, maar in Nederland gezinsleden heeft die op dat moment in de asielprocedure zitten, Nederland veelal verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Daarnaast wordt er in bepaalde gevallen besloten de verantwoordelijkheid van een andere lidstaat over te nemen. In de Vreemdelingencirculaire (C2/5) is neergelegd dat Nederland dit onder andere doet wanneer er naar het oordeel van de IND proceseconomische redenen zijn. Momenteel worden asielzoekers afkomstig uit landen in de Westelijke Balkan en Georgië dan ook niet opgenomen in de Dublinprocedure, ook als er aanwijzingen zijn dat een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Aangezien zij afkomstig zijn uit een veilig land van herkomst, en dus de versnelde procedure toegepast kan worden, en terugkeer naar het land van herkomst normaliter binnen afzienbare tijd gewaarborgd kan worden, is het voordeliger en sneller om voor deze groep niet de Dublinverordening toe te passen.
De NAM die de uitspraak van de Arbiter Bodembeweging niet uitvoert |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe kan het zijn dat u niet op de hoogte bent van de huidige situatie omtrent oude schades, zoals u aangaf tijdens het debat over de afhandeling van schade en de versterkingsoperatie Groningen vanwege de gaswinning op 16 januari 2019, terwijl u wel verantwoordelijk bent? U houdt dat toch met de commissaris van de Koning nauwlettend in de gaten? U hoort toch te weten dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) zich nog steeds niet conformeert aan uitspraken van de Arbiter Bodembeweging?
Ik heb tijdens het debat op 16 januari 2019 aangegeven nogmaals uit te zoeken in hoeverre de NAM zich houdt aan de afspraken van de arbiter.
In de samenwerkingsafspraken van 8 maart 2016 tussen de NAM, de Minister van Economische Zaken en NCG is vermeld dat gedupeerden een geschil kunnen voorleggen aan de Arbiter Bodembeweging. De regels voor deze geschilbeslechtingsprocedure zijn neergelegd in het Reglement Arbiters Bodembeweging. In een geschilbeslechtingsprocedure heeft de NAM op grond van het Reglement het recht om haar zienswijze naar voren te brengen. Voorts is in de samenwerkingsafspraken van 8 maart 2016 overeengekomen dat de NAM in beginsel uitvoering geeft aan de uitspraken van de arbiter. Dit betekent ook dat de NAM de mogelijkheid heeft om een uitspraak van de arbiter naast zich neer te leggen.
De Arbiter Bodembeweging en de NAM hebben laten weten dat de NAM tot op heden in één zaak fundamentele bezwaren heeft geuit en geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de arbiter. NAM heeft overigens in dit geval met de schademelder een regeling getroffen die financieel aansluit bij het door de arbiter vastgestelde schadebedrag. In andere zaken heeft de NAM tot dusver altijd uitvoering gegeven aan de uitspraken van de arbiter.
Bent u ermee bekend dat in januari 2018 mw. K. een bedrag van € 10.000 als voorschot kreeg van het Centrum Veilig Wonen (CVW)?
Ik heb uw Kamer toegezegd signalen over het niet opvolgen van uitspraken van de Arbiter Bodembeweging door de NAM, onder de aandacht van de NAM te brengen. Dat heb ik ook in dit geval gedaan. Inmiddels is in deze zaak algehele overeenstemming bereikt tussen de NAM en de betreffende bewoner over het schadebedrag. Verder past het mij niet om in te gaan op individuele zaken die bij de arbiter in behandeling zijn of zijn geweest.
Bent u ermee bekend dat deze mevrouw toen al langdurig op geld wachtte en al maanden brood met pindakaas at?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend dat dit het gevolg was van de NAM die niet betaalde, terwijl de Arbiter Bodembeweging uitspraak had gedaan? Bent u ermee bekend dat de schade die deze mevrouw heeft nu, weer een jaar later, nog steeds niet is vergoed? Wat is hierop uw reactie?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u zaak 17-1510, een dossier in het buitengebied, waarin de Arbiter Bodembeweging uitspraak deed in het voordeel van de schademelder?
Ik heb mij laten informeren over zaak 17-1510. Het betreft de zaak die ook wordt beschreven in het antwoord op vraag 1. De Arbiter Bodembeweging heeft aangegeven tot op heden bekend te zijn met enkel één zaak waarbij de NAM fundamentele bezwaren heeft geuit en geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de arbiter. Verder past het mij niet om in te gaan op individuele zaken die bij de arbiter in behandeling zijn of zijn geweest.
Bent u ermee bekend dat de NAM deze uitspraak naast zich neer legt? Bent u ermee bekend dat dit vaker voorkomt? Wat is hierop uw reactie?
Zie antwoord vraag 5.
Kent u zaak 16-0055, een dossier waarbij mede als gevolg van onenigheid tussen de NAM en de Arbiter Bodembeweging de ondertekening van de mondeling overeengekomen vaststellingsovereenkomst met ruim drie maanden werd vertraagd en waarbij de ondertekening uiteindelijk bijna anderhalf jaar nadat de arbiter uitspraak had gedaan (waarin de NAM werd opgedragen alle gemelde schade te vergoeden) plaatsvond? Wat is hierop uw reactie?
Ik heb mij laten informeren over zaak 16-0055. Partijen hebben uiteindelijk overeenstemming bereikt en er is opvolging gegeven aan de gemaakte afspraken. Verder past het mij niet om in te gaan op individuele zaken die bij de arbiter in behandeling zijn of zijn geweest.
Is u bekend dat de NAM haar juridische afdeling regelmatig brieven laat sturen naar de Arbiter Bodembeweging waarin staat dat de Arbiter bepaalde typen schade niet mag beoordelen onder het bewijsvermoeden en indien de Arbiter dit wel doet, zij de uitspraak naast zich neer legt? Wat vindt u hiervan?
NAM kan ten aanzien van een concreet geschil een standpunt innemen ten aanzien van het al dan niet van toepassing zijn van het bewijsvermoeden. NAM doet dit door het geven van een zienswijze ten aanzien van het geschil. Dit kan op grond van het Reglement Arbiters Bodembeweging mondeling, tijdens een hoorzitting, maar ook schriftelijk. Voorafgaand aan de behandeling van een geschil door de Arbiters Bodembeweging beoordeelt de arbiter of een geschil in aanmerking komt voor geschilbeslechting door de arbiter (ontvankelijk is). NAM kan bij de Arbiter (schriftelijk) aangeven dat het van oordeel is dat een geschil naar haar oordeel niet ontvankelijk is. Het is uiteindelijk aan de arbiter om, onder toepassing van het Reglement Arbiters Bodembeweging, te beoordelen of een geschil ontvankelijk is
Is u bekend dat de NAM bij arbitragezaken vaak kiest voor een niet-constructieve houding?
Zie antwoord vraag 1.
Wist u bijvoorbeeld dat vertegenwoordigers van de NAM tijdens dergelijke zaken laten merken waar een Arbiter Bodembeweging wel iets van mag vinden en waar de Arbiter niks van mag vinden? Wist u dat de NAM aanstuurt op een extra deskundige, dat de NAM aanstuurt op een herzitting of dat de NAM probeert de schikkingen zo laag mogelijk te houden en dat er dus van ruimhartigheid geen sprake is?
Zie het antwoord op vraag 8.
Weet u dat de NAM schades als gevolg van verzakkingen door gaswinning pertinent ontkent en uitsluit? Wat is daarop uw reactie?
Het is aan de arbiter die – na het horen van de zienswijze van partijen en eventuele adviezen van door de Arbiter geraadpleegde deskundigen – een oordeel geeft over de vraag of de schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld.
Is u bekend dat de NAM mensen regelmatig oplegt zelf een deel van het schadeherstel te betalen? Wat is hierop uw reactie?
Indien een zaak aan de Arbiter Bodembeweging wordt voorgelegd, is het de arbiter die hierin uitspraak doet. NAM kan een bewoner niet opleggen zelf bepaalde schades te vergoeden. Indien bewoner van mening is dat de uitspraak van de arbiter niet aansluit bij hetgeen waar hij of zij recht op heeft, staat ook de weg naar de rechter open.
Bent u ermee bekend dat het idee bestaat dat in geval van schadeherstel door het CVW naar aanleiding van een Arbiteruitspraak er sprake is van een vergelijkbare situatie als bij versterking, waarbij de NAM de begroting van de aannemer ter discussie stelt, en daarmee de kwaliteit van het schadeherstel probeert te verlagen? Bent u ermee bekend dat dit gebeurt ondanks dat het anders is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst?
Ik ben hier niet mee bekend. NAM sluit, naar aanleiding van de uitspraak van de arbiter, een vaststellingsovereenkomst met de gedupeerde. De vaststellingsovereenkomst wordt uitgevoerd. Wanneer wordt gekozen voor schadevergoeding in geld gaat de NAM daarbij uit van het door de arbiter in zijn uitspraak vastgestelde schadebedrag of herstelmethodiek. Daarnaast heeft de arbiter sinds begin 2018 de uitspraken verduidelijkt door in de uitspraak een schadeherstelbedrag vast te stellen. Hierdoor is veel onduidelijkheid bij partijen weggenomen. Daar waar in een uitspraak geen bedrag door de arbiter is vastgelegd, ontstaat soms discussie achteraf. In dat geval kan worden verzocht om een vervolgzitting bij de arbiter, zodat deze alsnog een bedrag voor herstel kan vaststellen.
Bent u bereid per arbiteruitspraak na te gaan of de NAM die heeft uitbetaald? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer heeft u dit afgerond?
De Arbiter Bodembeweging geeft aan bekend te zijn met één zaak waarbij de NAM fundamentele bezwaren heeft geuit en geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de arbiter. Op basis van deze informatie zie ik geen aanleiding om per individueel geval na te gaan of de NAM heeft uitbetaald.
Vindt u de vertraging die de NAM doet ontstaan door het niet uitvoeren van de uitspraak van de Arbiter nog steeds ongewenst? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat de NAM gaat doen wat ze moet doen?
Eerder kwam het voor dat de Arbiter Bodembeweging enkel uitspraak deed over de schadeoorzaak zonder een schadeherstelbedrag vast te stellen. Over de omvang van de schadevergoeding kon zo discussie ontstaan en daardoor mogelijk ook vertraging. De arbiter heeft begin 2018 de uitspraken verduidelijkt door in de uitspraak een schadeherstelbedrag vast te stellen. In het enkele geval dat de NAM fundamentele bezwaren heeft geuit, heeft er geen vertraging opgetreden, omdat het separaat is opgelost met bewoner. Bij de Arbiter Bodembeweging zijn geen andere signalen dat de NAM in meer zaken geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de arbiter
Bent u bereid over te gaan op een generaal pardon voor de mensen die nog onder de oude schades vallen? Zo nee, waarom niet?
NAM heeft alle gedupeerden die schade hebben gemeld voor 31 maart 2017 een aanbod gedaan. Indien deze gedupeerden zich niet konden vinden in het aanbod dat is gedaan, hebben zij zich tot 1 september 2018 kunnen wenden tot de Arbiter Bodembeweging voor geschilbeslechting. Dit is ook gebeurd. Een generaal pardon is niet aan de orde voor de betreffende gedupeerden, aangezien hun melding nog door de arbiter behandeld wordt. Ik heb aangegeven te zullen volgen hoe deze behandeling van zaken door de arbiter verloopt.
De regelgeving voor verkeersregelaars |
|
Harry van der Molen (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «O, o Den Haag: op spreekuur bij de Lemster bakker» van 20 oktober 2018?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de wijzigingen van de Regeling verkeersregelaars in 2017 voor problemen zorgen bij organisaties die werken met vrijwillige verkeersregelaars?
De wijziging van 2017 beoogde een vereenvoudiging van de aanstelling van evenementenverkeersregelaars en een vermindering van administratieve lasten. Deze doelen zijn bereikt door het afschaffen van aanstellingspassen, de introductie van een korte en uniforme e-instructie die een jaar lang geldig blijft en het afschaffen van de categorie eenmalige evenementenverkeersregelaar.
Het kan echter zijn dat sommige organisaties of kandidaten nog moeite hebben met het feit dat de opleiding nu alleen in digitale vorm (e-instructie) is te volgen. Ik heb er echter vertrouwen in dat deze groep hieraan zal wennen, ook omdat gezamenlijke instructie in combinatie met individuele e-instructie mogelijk is.
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling kan zijn dat de organisaties met vrijwillige verkeersregelaars na de wijziging van de Regeling verkeersregelaars meer tijd kwijt zijn met regelgeving in plaats van met het daadwerkelijk bezig zijn met de opzet en uitvoering van het evenement? Zo ja, hoe verklaart u dat dit juist wel het geval is?
Aanmelding hoeft niet persé per evenement, dat kan ook per soort evenement.
Het verbaast mij dat de organisaties meer tijd kwijt zijn want de Regeling is aanmerkelijk vereenvoudigd. De uniformering van de e-instructie kan als lastig worden ervaren, maar het eenduidig jaarlijks geven van de e-instructie was noodzakelijk. De administratieve handelingen voor aanmelding zijn daarnaast vereenvoudigd.
Waar met name tijd in zit voor verkeersregelaars is de aanstelling per gemeente en het opnemen van de evenementenverkeersregelaar op de inzetlijst (lijst die tijdig aan de politie moet zijn verstrekt) per evenement. Dat zijn nadrukkelijke eisen in het kader van veiligheid en openbare orde in combinatie met het vrijwillige karakter. Deze zijn recent echter niet veranderd. Dit administratieve proces wordt wel maximaal digitaal ondersteund door de gemeenten en Stichting Verkeersregelaars Nederland.
Welke beweegredenen zitten achter de wijziging (2017) in het ingerichte systeem rondom de e-instructie waarbij vrijwilligers zich per evenement moeten aanmelden. Deelt u de mening dat daarbij onvoldoende rekening gehouden is met de vrijwilliger die vaker als verkeersregelaar ingezet zal worden?
Zie antwoord vraag 3.
Weet u dat er door de eerdergenoemde wijziging van het ingerichte systeem problemen zijn, omdat een afmelding van een vrijwillige verkeersregelaar geen ruimte geeft om een vervanger op te roepen omdat deze (vervangende) persoon zich niet vooraf heeft aangemeld als verkeersregelaar bij het evenement? Kunt u uitleggen waarom hiervoor gekozen is?
Het is mogelijk om voor het evenement meer mensen op de inzetlijst op te nemen in de voorbereiding zodat er flexibiliteit ontstaat. Dat wordt ook digitaal ondersteund door het digitaal kenbaar maken van geïnteresseerde verkeersregelaars voor bepaalde soorten evenementen. Dit ondersteunt de organisator in het vinden van voldoende gekwalificeerde verkeersregelaars om die zo tijdig aan te kunnen stellen door de gemeente.
Bent u bereid om bijvoorbeeld met Stichting Verkeersregelaars Nederland (SVNL) te zoeken naar een oplossing om de vrijwilliger die meermaals de taak van verkeersregelaar op zich neemt niet de dupe te laten worden van de gewijzigde regelgeving? Zo nee, wilt u dit toelichten? Zo ja, zou aanmelding aan het begin van het jaar voor de e-instructie een optie zijn?
Ik ben altijd bereid om in gesprek te gaan met SVNL, alleen is het al mogelijk om de aanstelling (na het afronden van de e-instructie) tot vrijwillige evenementenverkeersregelaar voor een periode van een jaar per gemeente te verkrijgen. Aanmelding voor de e-instructie kan gebeuren op ieder moment. Alleen de aanwijzing voor een daadwerkelijke inzet blijft per evenement (door de organisator van het evenement digitaal te doen bij SVNL en gemeente), gezien de eerdere overwegingen (zie antwoord vraag 5).
Is het waar dat het voor motorbegeleiders niet mogelijk is om zich via hun vereniging aan te melden voor een e-instructie? Zo ja, waarom niet?
Dat is correct. De jaarlijkse e-instructie gebeurt individueel. Dat vraagt ook geen aanmelding via de vereniging, het gaat om individuele kennis en kunde.
Dat geldt ook voor motorbegeleiders voor zover ze aangesteld zijn als evenementenverkeersregelaars. Zij mogen dan volgens de huidige regelgeving statisch en niet zittend op of in een voertuig verkeersregelend handelen. De e-instructie is slechts een basale instructie voor die eenvoudige taken. Hiervoor verwijs ik tevens naar de beantwoording van de Kamervragen die door de VVD hierover zijn gesteld op 21 januari 2019.
Is het waar dat er gefaciliteerd kan worden in een gezamenlijke aanmelding voor de e-instructie voor motorbegeleiders via hun vereniging? Kan dit aangeboden worden door SVNL? Hoe is de financiering hierbij geregeld en meent u dat deze financiering voldoende is?
Nee, dat is gezien het antwoord op vraag 7 niet correct. Aan het volgen van de e-instructie op individuele basis zijn geen kosten voor SVNL verbonden. Het staat iedereen overigens vrij om gezamenlijk en tegelijk op individuele basis de e-instructie te volgen.
Het bericht Nederlandse politie verknalt (onnodig) miljoenen aan peperdure munitie op de oefenbaan |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederlandse politie verknalt (onnodig) miljoenen aan peperdure munitie op de oefenbaan»?1
Ja.
Is het waar dat oefenmunitie geen onderdeel uitmaakt van de aanbesteding van politiemunitie? Zo ja, waarom is dit het geval?
De politie gebruikt voor de opleiding, training en certificering van vuurwapendragende politieagenten dezelfde munitie die ook op straat in het vuurwapen wordt gedragen.
Het huidige beleid dat tijdens het opleiden, trainen en toetsen gebruik wordt gemaakt van de operationele munitie, blijft ongewijzigd. Om die reden wordt bij de lopende Europese aanbesteding voor 9 mm Luger politiemunitie dan ook geen onderscheid gemaakt tussen oefenmunitie en operationele munitie.
Kunt u verklaren waarom de Nederlandse politie gebruik maakt van dure munitie bij het doen van schietoefeningen? Zo nee, waarom niet?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 van het lid Laan-Geselschap (in vraagnummer 2019Z01297), maakt de politie voor opleiding, training en certificering gebruik van operationele munitie. De prijs die de politie betaalt voor haar munitie is commercieel vertrouwelijke informatie en wordt daarom, mede in het licht van de lopende aanbesteding, niet openbaar gemaakt. Het prijsverschil met goede – loodvrije – oefenmunitie is echter klein en het gebruik van aparte oefenmunitie brengt onnodig risico met zich mee.
Dit risico bestaat eruit dat oefenmunitie vermengd kan raken met de operationele patronen. Het is in het verleden meerdere malen gebeurd dat politieambtenaren op straat liepen met zowel oefenmunitie als operationele munitie in hun patroonhouder. Indien een dergelijke oefenpatroon zou worden afgeschoten op een verdachte bestaat er een groot risico op doorschot waardoor onschuldige omstanders kunnen worden geraakt. Dit in tegenstelling tot de operationele patroon waarbij de kans op doorschot veel kleiner is.
Is het waar dat de Nederlandse politie per jaar zo’n 1,5 á 2 miljoen euro kan besparen bij gebruik van oefenmunitie in plaats van de huidige praktijkmunitie? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, waarom niet?
De conclusie dat de politie per jaar zo’n 1,5 á 2 miljoen euro kan besparen bij gebruik van aparte oefenmunitie klopt niet.
Indien gekozen zou worden voor het gebruik van aparte oefenmunitie, dan moeten er extra maatregelen worden genomen om deze munitie gescheiden op te slaan, uit te geven en apart te administreren. Deze extra kosten maken het verschil in kosten tussen operationele munitie en oefenmunitie nog kleiner dan het al is. De politie heeft dan ook weloverwogen gekozen om geen aparte oefenmunitie te gebruiken.
Kunt u duidelijkheid verschaffen in genoemde reden van de politie om geen verschillende munitie te willen gebruiken aangezien de kans aanwezig is dat agenten met de verkeerde munitie de straat op gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Uitzettingen naar Soedan |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de volkswoede in Soedan niet lijkt te stoppen?1
Ja.
Welke gevolgen heeft de volksopstand – die al vijf weken duurt met 40 doden en 1.000 gevangenen tot gevolg – voor de veiligheidsbeoordeling van Soedan?
Bij de beoordeling van de veiligheids- en mensenrechtensituatie in Soedan en voor de behandeling van asielaanvragen wordt de actuele situatie betrokken. In goede afstemming met het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden de ontwikkelingen in Soedan nauwlettend gevolgd. Naast de ambtelijk verkregen informatie, wordt de informatie zoals die blijkt uit openbare bronnen betrokken.
Sinds 19 december jl. is er sprake van aanhoudende demonstraties in Soedan. De regering reageert met geweld op deze protesten. De protesten, waarbij de grootste mensenmassa tot dusver wordt geschat op 7.000 a 10.000 personen bestaan uit een breed palet van bevolkingsgroepen en beroepsgroepen en vinden in de hoofdstad Khartoem en ook in andere plaatsen in Soedan plaats. Het aantal doden dat naar aanleiding van deze protesten zou zijn gevallen zou rond de 50 liggen en het aantal arrestaties wordt geschat op ongeveer 2300. Onder de gedetineerden bevinden zich politiek activisten, journalisten, studenten, artsen, advocaten en oppositieleiders. In de wijken waar niet wordt gedemonstreerd blijft het rustig. Het geweld van de autoriteiten is een reactie op de protesten. Het uitbreken van de protesten en de reactie van de autoriteiten onderstreept dat de vrijheid van meningsuiting en positie van mensenrechtenverdedigers in Soedan onder grote druk staan.
In het landgebonden asielbeleid Soedan geldt reeds specifiek beleid voor mensenrechtenactivisten en aanhangers van (gewapende) oppositiegroepen. Zij vallen onder het risicogroepenbeleid. Ook voor Soedanese asielzoekers hier in Nederland, die aannemelijk maken dat zij mensenrechtenactivist of politiek opposant zijn, kan in het licht van wat thans bekend is over Soedan een risico bij terugkeer worden aangenomen. Van hen kan immers niet verlangd worden om terughoudend te zijn ten aanzien van het uitoefenen van politieke activiteiten. Dit past binnen de huidige beleidskader, om die reden is aanpassing van het beleid niet noodzakelijk.
Bij de behandeling van de aanvragen door de IND zullen de huidige ontwikkelingen worden betrokken.
Op welke manier wordt rekening gehouden met de veranderde situatie in Soedan in de beslissing al dan niet mensen uit te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een nieuw ambtsbericht Soedan op zijn plaats is, aangezien het laatste ambtsbericht Soedan van 2017 is? Wanneer wordt besloten tot een vernieuwd ambtsbericht?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft aangegeven dat zij verwachten het nieuwe Algemeen Ambtsbericht Soedan omstreeks juni 2019 te publiceren.
Overweegt u een beslis- en vertrekmoratorium voor Soedanezen tot er een nieuw ambtsbericht is?
Op dit moment zie ik geen aanleiding om een besluit- en vertrekmoratorium in te stellen voor Soedan. Een besluitmoratorium kan worden ingesteld indien naar verwachting voor een korte periode onzekerheid zal bestaan over de situatie in het land van herkomst en op grond daarvan redelijkerwijs niet kan worden beslist of verwijderd.
Op basis van de informatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en uit andere openbare bronnen kan de IND, met inachtneming van de huidige veiligheids- en mensenrechtensituatie, beslissen op individuele zaken. Omdat het geweld van de Soedanese autoriteiten beperkt is tot de plaatsen waar gedemonstreerd wordt, zie ik ook geen aanleiding om thans verwijderingen naar Soedan op te schorten. Uiteraard blijf ik de ontwikkelingen in Soedan nauwlettend volgen.
Het bericht dat zzp’ers geen schuldhulp krijgen |
|
Leendert de Lange (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekent met de artikelen in de Volkskrant over zzp’ers die vaak geen schuldhulp krijgen?1
Ik ben bekend met de artikelen.
Wat vindt u ervan dat mensen met schulden, die hun geld verdienen als zelfstandige zonder personeel (zzp’er), vaak geen toegang krijgen tot de gemeentelijke schuldhulpverlening?
Ik vind het zorgwekkend dat zelfstandigen met schulden nog onvoldoende toegang krijgen tot de gemeentelijke schuldhulpverlening.
De afgelopen jaren zijn de verschillende mogelijkheden voor schuldhulpverlening aan zelfstandigen onder de aandacht gebracht bij gemeenten. Schuldhulpverlening aan zelfstandigen vraagt extra kennis en een goede samenwerking tussen de uitvoerders van verschillende wetten en regelingen. Ondanks de inspanningen van gemeenten om schuldhulpverlening aan zelfstandigen te verbeteren, laten de recente berichten en onderzoeken zien dat gemeenten meer moeten doen om de schuldhulpverlening voor zelfstandigen toegankelijker te maken en om te zorgen dat er een passend hulpverleningsaanbod is.
In hoeverre zitten er nog onduidelijkheden in de Wet gemeentelijke schuldhulp (Wgs) en in de toelichting daarop, die uitvoering van schuldhulp aan zzp’ers in de weg staan? Zo ja, welke onduidelijkheden zijn dit? Bent u voornemens om met voorstellen te komen om deze op te lossen?
Gezien u meerdere vragen stelt, zal ik deze in twee delen beantwoorden.
De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) is hierbij geen obstakel, maar geeft gemeenten juist grote beleidsvrijheid in het optimaal organiseren van de toegang. De Wgs2 is duidelijk: In artikel 3, eerste lid, van de wet is de verantwoordelijkheid van het college voor de schuldhulpverlening aan de inwoners van de gemeente vastgelegd. De wet maakt geen uitzondering voor zelfstandigen. In lid 4 van artikel 3 van de Wgs staat de enige categoriale uitsluitingsgrond: een vreemdeling kan voor het verlenen van schuldhulpverlening slechts in aanmerking komen indien hij een ingezetene is die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.
Om te kunnen beoordelen of iemand wordt toegelaten tot schuldhulpverlening, zal het college altijd een individuele toets moeten uitvoeren. Het belang van deze toets is meermaals benadrukt. In de verzamelbrief aan gemeenten 2015–1 stond het volgende: «Niemand mag de toegang tot schuldhulpverlening worden ontzegd vanwege het enkele feit dat hij of zij een koophuis heeft, geen inkomen heeft, als zelfstandige een onderneming heeft of een behandeling ondergaat in de verslavingszorg. Gemeenten mogen deze en andere uitsluitingsgronden niet toepassen».3 In de verzamelbrief aan gemeenten 2017-3 is dit punt bekrachtigd.4 In dezelfde verzamelbrief zijn gemeenten ook gewezen op de vijf filmpjes die SZW heeft laten maken. Onder de titel «Ondernemend uit de schulden, gemeenten bieden hulp», laten de filmpjes vier organisaties zien die gemeenten kunnen inzetten om te helpen bij de schuldhulpverlening aan zelfstandigen.
Het is de memorie van toelichting (MvT) uit 2012 die onduidelijkheid veroorzaakt over schuldhulpverlening aan zelfstandigen. De passage over schuldhulpverlening aan zelfstandigen in de MvT gaat ten onrechte alleen in op de situatie dat een zelfstandige zijn onderneming heeft beëindigd en schuldhulpverleners vraagt een schuldregeling met de schuldeisers tot stand te brengen. De achterliggende reden is dat investeren op krediet en wisselende omzetten bij ondernemen horen, maar voor schuldeisers een belemmering kunnen zijn om mee te werken aan afbetalingsregeling en een gedeeltelijke kwijtschelding van schulden. Omdat het juridisch niet mogelijk is de MvT aan te passen, geef ik op andere manieren duidelijkheid. Naast het schuldregelen heeft de schuldhulpverlening namelijk meer instrumenten die ingezet kunnen worden. In de afgelopen jaren investeerden gemeenten, gefaciliteerd door de rijksoverheid, juist in dit brede palet aan dienst- en hulpverlening.
Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 20045 (Bbz) wordt in de MvT daarnaast te stellig beschreven als voorliggende voorziening. Bij uitvoerders van het Bbz is inderdaad vaak veel kennis aanwezig over ondernemen, maar het Bbz kan niet in alle gevallen een passende oplossing bieden. Deze lezing van de MvT kan, ondanks het ontbreken van een relevante uitsluitingsgrond in de wet, als reden gebruikt worden om zelfstandigen met schulden die zich melden voor schuldhulpverlening naar het Bbz loket te sturen. Ze worden zo afgewezen voor schuldhulpverlening en lopen het risico dat het Bbz ook geen passende oplossing kan bieden. Dit kan nooit de bedoeling zijn. Langs verschillende wegen zet ik mij in om duidelijkheid te scheppen.
Ik werk aan een wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening onder meer om uitwisseling van persoonsgegevens voor betere en snellere dienstverlening te faciliteren. Met de wetswijziging wil ik ook de naleving van de nieuwe Europese privacyregels waarborgen. U bent hierover geïnformeerd in de Kamerbrief in reactie op het rapport «Knellende Schuldenwetgeving».6 In het kader van deze wetswijziging wil ik ook aandacht besteden aan de brede toegang tot schuldhulpverlening van onder anderen zzp-ers. Voor juiste en minimale gegevensuitwisseling is het belangrijk dat gemeenten een helder besluit met een plan van aanpak afgeven als iemand wordt toegelaten tot de schuldhulpverlening. De rechtspositie van de aanvrager wordt door deze wijziging van de Wgs steviger, want ook als een zelfstandige afgewezen wordt, zal de gemeente in het besluit duidelijk moeten maken waarom dit gebeurt. De zelfstandige kan bovendien tegen het besluit bezwaar maken. Mijn inzet en verwachting is dat gemeenten met deze afwijzing gelijk doorverwijzen naar meer passende dienst- of hulpverlening.
De memorie van toelichting van de Wgs uit 2012 wordt door deze wijziging niet aangepast. Gemeenten moeten de wetswijziging dan ook zeker niet afwachten. In het land zijn meerdere goede voorbeelden van gemeenten die de toegang tot de schuldhulpverlening al laagdrempelig en breed organiseren. Dit kan bijvoorbeeld door altijd het gesprek, zoals bedoeld in artikel 4 van de Wgs, aan te gaan als een zelfstandige met schulden zich meldt. De gemeente kan zorgen dat de professionals die het gesprek voeren zowel voldoende op de hoogte zijn van de schuldhulpverlening als van het Bbz. Gedurende dit gesprek kan het duidelijk worden welke dienstverlening passend is en welke instrumenten de gemeente kan inzetten. Gemeenten zijn het beste in staat om deze afweging te maken. Als schuldhulpverlening wordt geweigerd, kan de zelfstandige daartegen bezwaar maken.
Wat is uw oordeel over de oplossing uit een recent rapport van de Stichting Economisch Onderzoek (SEO) dat «gemeenten zakelijker moeten optreden en minder zelfstandigen moeten helpen»?2 Hoe verhoudt dit zich tot het uitgangspunt dat zzp’ers toegang moeten krijgen tot schuldhulpverlening en wat wordt hiermee opgelost?
Op deze vraag kom ik graag terug in de door mij aangekondigde beleidsreactie op het onderzoek «Zelfstandig in en uit de bijstand».8
Op welke wijze is uw toezegging, gedaan in het algemeen overleg op 14 juni 2018, om in de verzamelbrief aan de gemeenten de toegankelijkheid van de schuldhulpverlening voor zzp’ers op te nemen, uitgevoerd?3 Wat is het effect hiervan geweest?
Ik werk aan het uitvoeren van deze toezegging. Medewerkers van het ministerie SZW zijn eerst met experts in gesprek gegaan om te kijken wat er verder nodig is om gemeenten te ondersteunen in het toegankelijker maken van de schuldhulpverlening. Zoals u kunt lezen in het antwoord op vraag 3, hebben eerdere oproepen in verzamelbrieven tot het niet uitsluiten van groepen als zelfstandigen nog onvoldoende effect gehad. Daarom zullen in 2019 het Platform voor Publieke Ondernemersadviesorganisaties (PPO Nederland; een samenwerkingsverband van zelfstandigenloketten die voor meerdere gemeenten het Bbz uitvoeren) en Schouders Eronder (samenwerkingsverband tussen Divosa, Landelijke Cliëntenraad, NVVK, Sociaal Werk Nederland en VNG) samen optrekken om in het land bijeenkomsten te organiseren over dit onderwerp. Door het delen van kennis en goede voorbeelden, worden gemeenten optimaal gefaciliteerd in het verbeteren van de toegang. In het eerstvolgende Gemeentenieuws van SZW (voorheen verzamelbrief gemeenten) zullen gemeenten hierover geïnformeerd worden en zal de toezegging formeel worden uitgevoerd (rond mei 2019).
In hoeverre wordt de 8 miljoen euro uit de Brede Schuldenaanpak, die voor de «versterking van de landelijke ondersteuning van gemeenten door kennisontwikkeling, professionalisering, kennisuitwisseling, monitoring en coördinatie» is bedoeld, ingezet om de kennis bij gemeentes over schuldhulp aan zzp’ers te versterken?4 Wat zijn de effecten van deze inzet en hoe worden deze gemonitord?
In de Kamerbrief over de Brede Schuldenaanpak bent u geïnformeerd over de besteding van deze middelen.11 In de voortgangsbrief Brede Schuldenaanpak zult u dit voorjaar verder geïnformeerd worden over de voortgang. Een deel van deze middelen gaan naar de goedlopende programma’s Schouders Eronder en Vakkundig aan het werk. Zij dragen bij aan kennisdeling, professionalisering en aan het verbeteren van de kwaliteit van de schuldhulpverlening. Schouders Eronder is actief betrokken bij het verbeteren van de toegang tot schuldhulpverlening.
Ziet u mogelijkheden waarop gemeenten gestimuleerd kunnen worden om de schuldproblematiek bij zzp’ers vroeger te detecteren? In welke maten maakt dit nu onderdeel uit van de gemeentelijke schulphulpprogramma’s en wordt hierop getoetst?
Actielijn 1 van de Brede Schuldenaanpak is gericht op het voorkomen van problematische schulden door preventie en vroegsignalering. De wijziging van de Wgs die ik voorbereid zal gemeenten een wettelijke grondslag voor vroegsignalering geven. Ik heb u hier in de Kamerbrief in reactie op het rapport «Knellende Schuldenwetgeving» over geïnformeerd.12
De Inspectie SZW kan verder als toezichthouder op het terrein van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderzoek doen naar de uitvoering van de Wgs. Zoals de Inspectie SZW dat deed in 2016 en 2017. Daarnaast kunnen individuele burgers op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) altijd bezwaar maken tegen een besluit van de gemeente als zij niet worden toegelaten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Armoede- en schuldenbeleid van 14 februari 2019?
Ja.
Gouden paspoorten en visa |
|
Maarten Groothuizen (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Brussel: «gouden» paspoort speelt criminelen in de kaart»?1 Kent u tevens het rapport van de Europese Commissie waarin wordt gewaarschuwd voor toenemende criminaliteit nu EU-lidstaten steeds vaker paspoorten verkopen aan vermogende «investeerders»?
Ja.
Erkent u dat deze zogenaamde «gouden paspoorten» en «gouden visa» een probleem kunnen vormen voor de hele Europese Unie (EU), dan wel de Schengenzone, omdat dit het makkelijker maakt voor criminelen en terroristen zich in de gehele EU te vestigen?
Het kan een probleem zijn wanneer bij de afgifte van «gouden paspoorten» en «gouden visa» door lidstaten onvoldoende wordt getoetst op openbare orde en nationale veiligheid.
Erkent u dat ook in Nederland, het verkrijgen van een verblijfsvergunning in ruil voor investeringen, mogelijk is net als in 19 andere EU-Lidstaten, zoals de Europese Commissie beweert? Zo ja, vindt u dit wenselijk gelet op de risico’s op toenemende criminaliteit? Zo nee, wat is dan de oorzaak van de bewering van de Europese Commissie?
Nederland kent sinds 2013 een toelatingsregeling voor buitenlandse investeerders; de aanvraag om een verblijfsvergunning wordt echter strikt getoetst, onder meer door voorlegging aan de Financial Intelligence Unit in zowel Nederland als in het land van herkomst van de investeerder. Dit verkleint het risico op witwassen en belastingontwijking aanzienlijk
Klopt het dat aan personen die een verblijfsvergunning bemachtigen in ruil voor investeringen geen of nauwelijks eisen worden gesteld met betrekking tot de inburgering in Nederland? Vindt u dit eerlijk en in verhouding met de eisen die worden gesteld aan migranten en vluchtelingen die op een andere manier legaal verblijf in Nederland krijgen toegekend?
Net als bij andere categorieën derdelanders die worden toegelaten vanwege hun toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie en/of samenleving, zoals arbeidsmigranten, kennismigranten en zelfstandigen geldt er voor buitenlandse investeerders geen inburgeringsplicht voor buitenlandse investeerders. Bovengenoemde migranten komen op grond van andere redenen naar Nederland dan andere migranten en vluchtelingen en het is dan ook niet oneerlijk om andere eisen te stellen.
Deelt u de mening dat het verkrijgen van een EU-paspoort of verblijfsvergunning door een flinke investering te doen in een EU-lidstaat, niet thuishoort in de EU? Zo ja, wat voor stappen gaat u ondernemen teneinde dit aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Ik wil in dit antwoord onderscheid maken tussen het verkrijgen van de nationaliteit en van een verblijfsvergunning.
Op grond van internationaal recht en met inachtneming van de daarin gegeven beperkingen bepaalt elke Staat ingevolge zijn eigen wetgeving wie zijn onderdanen zijn. Deze nationale wetgeving wordt door andere Staten geaccepteerd voor zover zij overeenstemt met internationaal recht. Het is aan het land om vast te stellen of aan nationale (wettelijke) voorwaarden voor verstrekking van een paspoort is voldaan. In Nederland wordt het verkrijgen van een nationaliteit niet gezien als een goed dat gekocht kan worden.
Wat betreft het verstrekken van een verblijfsvergunning is het kabinet van mening dat die kan worden verstrekt aan vreemdelingen die een toegevoegde waarde hebben voor de Nederlandse samenleving. Het kan dan gaan om bijvoorbeeld economische, culturele of sportieve waarde. Een investering kan een voldoende toegevoegde economische waarde vertegenwoordigen, die het afgeven van een verblijfsvergunning rechtvaardigt.
Overweegt het kabinet, of een van de bewindspersonen, het uitgeven van een verblijfsvergunning af te schaffen waarmee personen in ruil voor een investering zich tijdelijk kunnen vestigen in Nederland of een andere EU-lidstaat? Zo ja, wanneer verwacht u de Kamer hierover in kennis te stellen? Zo nee, bent u bereid dit gezamenlijk, eventueel met een aantal bewindspersonen aan te pakken?
De evaluatie van de Wet modern migratiebeleid wordt naar verwachting in het tweede kwartaal van 2019 afgerond. Op basis van deze evaluatie kan te zijner tijd worden beoordeeld of het wenselijk is dat toelatingsregelingen worden aangepast. De toelatingsregeling voor buitenlandse investeerders is een van die regelingen.
Bent u tevens bereid met uw Europese collega’s in gesprek te gaan om gezamenlijk af te spreken te stoppen met het verstrekken van «gouden visa» en «gouden paspoorten»?
De Europese Commissie heeft aangegeven dit onderwerp nauwgezet te monitoren op mogelijke risico’s en op verenigbaarheid met het EU-recht. Hiervoor zal onder meer een expertgroep worden opgezet. In dat kader zal Nederland deelnemen aan de discussie op EU-niveau over dit onderwerp.
Kunt u de Kamer de beantwoording van deze schriftelijke vragen doen toekomen voorafgaand aan het algemeen overleg eID/paspoorten op 31 januari 2019?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het effectieve belastingtarief op multinationals |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «Effective tax rates of multinational enterprises in the EU» van de fractie van de Europese Groenen/Vrije Europese Alliantie, waaruit blijkt dat het effectieve belastingtarief op multinationals in Nederland het op vier na laagste in de EU is?1
De berekening van het effectief tarief wordt sterk beïnvloed door de gebruikte gegevens en de keuze van berekeningsmethode. Ter illustratie: het rapport «Corporate Tax Statistics» van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)2 komt tot een effectief tarief van vennootschapsbelasting in Nederland van 23,0%. Daarnaast geldt dat bij een gekozen berekeningsmethode de verschillen tussen effectief en statutair tarief goed verklaarbaar kunnen zijn door specifieke kenmerken van de onderzochte ondernemingen en landen. In de kabinetsreactie die ik tegelijkertijd met deze beantwoording naar uw Kamer heb gestuurd ga ik dieper in op de rapporten van de Europese Groenen/Vrije Europese Alliantie (het Groenen-rapport) en de OESO (het OESO-rapport).
Wat vindt u ervan dat het effectieve tarief op multinationals slechts 10,6 procent bedraagt, wat fors minder is dan de helft van het statutaire tarief van 25%? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u, gezien de grote verschillen tussen het effectieve en het statutaire tarief, dat het statutaire tarief vrijwel niets zegt over het effectieve tarief voor multinationals? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat de verlaging van de vennootschapsbelasting enkel cosmetisch is als het effectieve tarief minder dan de helft van het statutaire tarief bedraagt? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat onderken ik niet. In Nederland worden bedrijven in de vennootschapsbelasting belast tegen een toptarief van 25% over de belastbare winst. Een verlaging van het statutaire tarief leidt ertoe dat de belastbare winsten voortaan tegen een lager tarief worden belast. De verlaging van het statutaire tarief heeft dan ook een navenant budgettair effect.
Het is moeilijk te zeggen welk effect een verlaging van het statutaire tarief heeft op het effectieve tarief, want «het» gemiddelde effectieve tarief van een land is objectief niet goed bepaalbaar. Ik verwijs naar de voornoemde kabinetsreactie. Daarnaast heeft het kabinet ook grondslagverbredende maatregelen getroffen, zoals de earningsstrippingmaatregel. Het effect daarvan is geen onderdeel van het onderzoek in het Groenen-rapport.
Het effectieve tarief is bovendien niet van belang bij de vraag of sprake is van een laagbelastende jurisdictie. Daarvoor is van belang of het algemeen geldende statutaire tarief minder dan 9% bedraagt.
Hoeveel belasting loopt Nederland mis door het verschil tussen het statutaire en effectieve belastingtarief? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om de redenen genoemd in de eerdergenoemde kabinetsreactie is het verschil in statutair en effectief tarief zoals berekend in het Groenen-rapport op zichzelf geen indicatie dat Nederland belastingen misloopt. Ik beschouw een onderzoek dat gebaseerd is op deze resultaten daarom niet als zinvol. Ik onderken echter wel dat belastingontvangsten worden geschaad door belastingontwijking en belastingontduiking. In mijn brief van 6 november 20183 heb ik u geïnformeerd hoe ik van plan ben de aanpak van belastingontwijking en belastingontduiking te monitoren.
Kunt u aangeven hoe de verlaging van het statutaire tarief effectief gaat uitvallen? Kunt u uitsluiten dat het effectieve tarief dan onder de 9 procent komt te liggen en dat Nederland als gevolg daarvan als laagbelastende jurisdictie kan worden aangemerkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het rechtvaardig dat het effectieve belastingtarief voor multinationals 10,6 procent bedraagt, terwijl het effectieve belastingtarief op arbeid bijna 33 procent bedraagt?2
Het statutaire tarief in de vennootschapsbelasting is 25%. Het EU-rapport waar in de vraag naar wordt verwezen5 komt uit op een gemiddeld effectief winstbelastingtarief in Nederland van 22,5%. Het klopt dat beide tarieven op zichzelf beschouwd lager zijn dan het gemiddelde effectieve belastingtarief op arbeid. Daarbij moet echter worden aangetekend dat de winst van een lichaam nogmaals aan belastingheffing kan worden onderworpen zodra deze winst wordt uitgedeeld aan de aandeelhouders, bijvoorbeeld aan de heffing van dividendbelasting of inkomstenbelasting.
Wat zegt het feit dat de verschillen tussen effectieve en statutaire tarieven zo groot zijn, u over het effect van de invoering van een bronbelasting op rente en royalty’s? Deelt u de mening dat de effectiviteit van de bronbelasting erg klein is wanneer landen in staat zijn om van een statutair tarief van 29 procent een effectief tarief van 2 procent te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het klopt dat rente- en royaltyinkomsten bij belastingplichtigen effectief tegen een laag tarief kunnen worden belast ondanks een hoog statutair tarief in het land waar die belastingplichtige gevestigd is. Vandaar dat de conditionele bronbelasting op rente en royaltybetalingen idealiter van toepassing zou zijn op rente- en royaltybetalingen die niet of tegen een laag effectief tarief worden belast. Bij de vormgeving van de bronbelasting dien ik echter ook rekening te houden met de uitvoerbaarheid. Zoals ik heb uiteengezet in de beantwoording van eerdere Kamervragen6, is het uitermate complex om op basis van objectieve criteria een landenlijst samen te stellen met landen met een laag effectief tarief. Het effectieve tarief van een individuele belastingplichtige is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het specifieke geval. Een effectieftarieftoets leent zich daarom niet voor een benadering per land, maar meer voor een case-by-casebenadering. In zo’n benadering dient per rente- en royaltybetaling te worden berekend wat het effectieve tarief is van deze betaling bij de ontvanger. Oftewel bij iedere rente- en royaltybetaling aan een gelieerd lichaam zou de betaler moeten nagaan of deze betaling in voldoende mate wordt belast bij de ontvanger en zou de Belastingdienst op al deze betalingen toezicht moeten houden. Hiervoor zou veel en hooggekwalificeerde toezichtscapaciteit nodig zijn. Op basis van het statutaire tarief en de EU-lijst van niet-coöperatieve jurisdicties voor belastingdoeleinden7 kan wel een lijst worden samengesteld. Een lijst verlaagt de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en vermindert de uitvoeringscomplexiteit voor de Belastingdienst aanzienlijk. Indien er sprake is van een rente- of royaltybetaling aan een gelieerd lichaam dat is gevestigd in een land dat staat op deze lijst, zal de conditionele bronbelasting verschuldigd zijn. Hierdoor worden deze stromen naar verwachting effectief bestreden.
Worden andere EU-lidstaten geïnformeerd over effectieve belastingtarieven? Zo nee, bent u bereid zich hiervoor in te spannen?
Het effectieve belastingtarief van een belastingplichtige is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval. Bovendien is het effectieve tarief zeer afhankelijk van de manier van berekenen. Zoals uiteengezet in eerdergenoemde kabinetsreactie bevat «het» gemiddelde effectieve tarief, zonder analyse van de onderliggende factoren van die uitkomst, weinig informatieve waarde. Daarom is uitwisseling van deze gegevens in dit stadium niet zinvol.
Bent u bereid de verlaging van de tweede schijf in de vennootschapsbelasting te heroverwegen aangezien multinationals in Nederland nu al effectief bijna het laagste tarief in de EU betalen en het dus voor de Nederlandse concurrentiepositie absoluut niet nodig is om het tarief te verlagen?
Er is geen aanleiding de verlaging van het tarief in de vennootschapsbelasting te heroverwegen. Dit kabinet heeft ingezet op een afgewogen pakket aan maatregelen gericht op het tegengaan van belastingontwijking en tegelijkertijd op een versteviging van een aantrekkelijk ondernemings- en investeringsklimaat voor ondernemingen met reële activiteiten in Nederland. De verlaging van het tarief in de vennootschapsbelasting wordt bijvoorbeeld vergezeld met een verbreding van de grondslag in de vennootschapsbelasting. De belangrijkste grondslagverbreding betreft de invoering van een generieke renteaftrekbeperking in de vorm van een earningsstrippingmaatregel. Met de combinatie van maatregelen wil dit kabinet toe naar een toekomstbestendiger en concurrerender fiscaal instrumentarium waar het gaat om het belasten van winsten van het in en vanuit Nederland opererende bedrijfsleven. Daarbij worden belastingbesparende (concern)structuren met Nederland als doorstroomland of met overmatige financiering met vreemd vermogen aangepakt en blijft Nederland met een concurrerend vennootschapsbelastingtarief in de volle breedte aantrekkelijk voor nieuwe investeringen van binnen- en buitenlandse bedrijven.
Bent u nu eindelijk bereid te erkennen dat Nederland een belastingparadijs voor multinationals? Zo nee, hoe laag moet wat u betreft het belastingtarief zijn?
Nee, dat erken ik niet. Het berekende effectief tarief wordt sterk beïnvloed door de gebruikte gegevens en de keuze van berekeningsmethode. Dit heb ik uiteengezet in de voornoemde kabinetsreactie. Er is bovendien geen vastomlijnde, algemene definitie van wat een belastingparadijs is. Kenmerken van een belastingparadijs zijn traditioneel: een laag niveau van winstbelasting, weinig uitwisseling van informatie, weinig transparantie en weinig substantiële activiteiten. Nederland voldoet niet aan deze criteria.
Het bericht ‘Vast Wmo-tarief mag niet leiden tot verschraling zorg’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vast Wmo-tarief mag niet leiden tot verschraling zorg»?1
Ja.
Herkent en erkent u de in bedoeld artikel door cliënten-, patiënten- en ouderenorganisaties uitgesproken angst voor verschraling van de zorg voor kwetsbare mensen, met name met een laag inkomen, als gevolg van invoering van het abonnementstarief?
Uit het contact met cliëntenorganisaties maak ik op dat zij positief zijn over de inspanningen van dit kabinet om de stapeling van zorgkosten aan te pakken. Zij geven aan de invoering van het abonnementstarief als belangrijke stap te zien naar betaalbare zorg en tegen deze stapeling van zorgkosten. Cliëntenorganisaties benoemen daarnaast dat de maatregel niet ten koste mag gaan van de zorg en ondersteuning die mensen nodig hebben. Hier ben ik het zeer mee eens. De invoering van het abonnementstarief voor de eigen bijdrage Wmo kan en mag er niet toe leiden dat mensen die daarop zijn aangewezen niet of onvoldoende de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben.
De Wmo 2015 biedt ingezetenen hiertoe de nodige (wettelijke) waarborgen. Deze zijn voor de gemeente een gegeven. Als uit het door de wet voorgeschreven (zorgvuldige) onderzoek blijkt dat een ingezetene, die zich meldt met een ondersteuningsvraag, op de gemeente is aangewezen voor maatschappelijke ondersteuning, moet de gemeente deze ondersteuning bieden. De Wmo 2015 bepaalt dat die ondersteuning passend dient te zijn en moet aansluiten op de behoefte en specifieke kenmerken van de situatie van betrokkene. Het gaat om maatwerk in aard en omvang van de voorziening.
Uitgangspunt is dat gemeenten kunnen beschikken over de middelen die nodig zijn om aan de wettelijke opdracht te kunnen voldoen. Gemeenten zijn gecompenseerd voor de geraamde kosten van het abonnementstarief. De kosten van de maatregel zijn door het CPB ten tijde van het Regeerakkoord geraamd op structureel € 290 mln. Op basis van het Regeerakkoord is structureel € 145 mln. toegevoegd aan het Gemeentefonds. Voor het overige deel zijn in het kader van Interbestuurlijke Programma (IBP) en het accres van het gemeentefonds afspraken gemaakt. Inmiddels heeft het CPB een aangepaste raming van het abonnementstarief gepubliceerd, waarbij de totale kosten voor gemeenten – naar huidig inzicht – worden geschat op € 190 mln.
Na overleg met de VNG heb ik besloten dat de effecten van de introductie van het abonnementstarief in de praktijk nauwlettend worden gevolgd via een monitor. De monitor zal in kaart brengen of en in welke mate er als gevolg van het abonnementstarief sprake is van een hoger dan verwacht gebruik van Wmo-voorzieningen dat zich onvoldoende door gemeentelijk beleid laat reduceren. Daarnaast wordt in de monitor, vanuit cliënt- en gemeentelijk perspectief, aandacht besteed aan de kwaliteit en kwantiteit van de ondersteuning. Het doel daarvan is vast te kunnen stellen dat geen afbreuk wordt gedaan aan het uitgangspunt dat cliënten die ondersteuning krijgen waarvan is vastgesteld, dat zij daarop zijn aangewezen.
Na de afschaffing van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en de Compensatie eigen risico (Cer) in 2014 is besloten om de fiscale aftrekmogelijkheden voor zorgkosten in aangepaste vorm voort te zetten en daarnaast via het Gemeentefonds geld ter beschikking te stellen aan gemeenten (structureel € 268 miljoen), ten behoeve van financieel maatwerk voor hun ingezetenen in verband met hun kosten van zorg en ondersteuning. Gemeenten zijn vrij om te bepalen op welke wijze en in welke mate zij middelen inzetten. Zij kunnen bijvoorbeeld een financiële tegemoetkoming bieden aan mensen die vanwege een ziekte en/of een beperking aannemelijke meerkosten hebben. Ook hebben zij de mogelijkheid een collectieve verzekering met een aanvullende verzekering en herverzekering van het eigen risico aan te bieden of bijzondere bijstand te verlenen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid om het eigen bijdragebeleid, binnen de landelijke kaders, lokaal vorm te geven. Zij kunnen ervoor kiezen om het abonnementstarief in zijn geheel te verlagen of bepaalde voorzieningen uit te zonderen van de eigen bijdrage. Gemeenten hebben daarnaast de mogelijkheid om in individuele gevallen de bijdrage op 0 te stellen. Met de invoering van het abonnementstarief blijven deze mogelijkheden bestaan, de daadwerkelijk keuze om deze mogelijkheden toe te passen ligt bij gemeenten.
Bent u het met de hierboven onder vraag 2 genoemde organisaties eens dat kwetsbare mensen, met name met een laag inkomen, niet geraakt mogen worden door discussies tussen Rijk en gemeenten over budgetten, en de invoering van het abonnementstarief niet mag leiden tot bijvoorbeeld het aantasten van gemeentelijke (minima-)regelingen voor mensen met een laag inkomen of het door hen moeten betalen van een hogere bijdrage?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zegt het u dat nu ook de hierboven bedoelde organisaties zich scharen achter eerdere critici als de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), veel individuele gemeenten als ook de PvdA-fractie in de Tweede Kamer?
Zoals aangegeven zijn cliëntenorganisaties overwegend positief over het beoogde effect van deze maatregel, het verminderen van de stapeling van zorgkosten. Daar waar de zorgen zich richten op de vraag of de gemeentelijke middelen toereikend zijn, verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Erkent u dat de door u uiteindelijk toegezegde monitoring van de effecten van invoering van het abonnementstarief iets in zich heeft van het gezegde «als het kalf verdronken is, dempt men de put» (nu blijkbaar eerst benadeling moet plaatsvinden voordat er mogelijk actie gaat plaatsvinden)? Zou een en ander er niet voor pleiten om vantevoren helderheid te verschaffen over het feit dat invoering van het abonnementstarief direct noch indirect mag en zal leiden tot benadeling van kwetsbare mensen, met name met een laag inkomen? Bent u daartoe bereid?
Zoals bij elke nieuwe beleidsmaatregel wordt vooraf een zorgvuldige inschatting gemaakt van de verwachte effecten van de maatregel. Het CPB heeft dat ook gedaan bij het abonnementstarief. Als extra waarborg worden de effecten ook na invoering van de maatregel gevolgd. Zoals aangegeven biedt de Wmo 2015 de nodige wettelijke waarborgen aan ingezetenen waardoor dit ook niet aan de orde kan zijn. Tot slot geldt dat cliënten die het niet eens zijn met besluiten van de gemeenten de mogelijkheid behouden om bezwaar en beroep aan te tekenen.
Wat doet u, nu in de nu voorgenomen monitoring (Kamerbrief «Monitor abonnementstarief eigen bijdragen Wmo 2015», Kamerstuk 29 538, nr. 81) de eerste effecten van invoering van het abonnementstarief op zijn vroegst pas in september 2019 (dus negen maanden na invoering) «indicatief» in beeld worden gebracht, voor de in de tussentijd benadeelde kwetsbare mensen, met name met een laag inkomen? Bent u bereid hen schadeloos te stellen dan wel op andere wijze tegemoet te komen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat via CETA er gemanipuleerd voedsel de markt op komt |
|
Mahir Alkaya (SP), Frank Futselaar (SP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De zure appels van Crispr-Cas»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat gewassen de Europese markt binnenkomen die zijn gekweekt met DNA-manipulatie, bekend als de Crispr-Cas methode, terwijl de toepassing van deze methode door boeren in de Europese Uniet (EU) niet mogelijk is vanwege een uitspraak het Europees Hof van Justitie?
Gewassen worden alleen op de Europese markt toegelaten als ze aan de Europese regelgeving over genetisch gemodificeerde organismen voldoen. Dit geldt ook voor appels die in landen buiten de EU met behulp van technieken als CRISPR-Cas zijn veredeld en naar Europa worden geëxporteerd. Het is overigens onjuist dat de toepassing van deze methode door boeren in de EU niet mogelijk is vanwege een uitspraak van het Europese Hof van Justitie. De uitspraak stelt dat de ggo-regelgeving (vergunning- en toelatingsplicht) ook geldt voor gewassen die met nieuwe plantveredelingstechnieken, waaronder CRISPR-Cas, zijn verkregen.
Deelt u de mening dat deze situatie kan leiden tot oneerlijke concurrentie en dat Nederlandse kwekers hierdoor benadeeld worden? Zo ja, wat voor actie gaat u hiertegen ondernemen?
Ik deel deze mening niet. Productontwikkeling is binnen de Europese Unie mogelijk. Voor de markttoelating van gewassen die binnen de EU worden ontwikkeld gelden dezelfde eisen als voor producten van buiten de EU. Er is dus sprake van een gelijk speelveld. De vermarkting van nieuwe gewassen in landen buiten de EU kan wel sneller gaan indien markttoelatingseisen daar soepeler zijn dan binnen de EU. Hierover is Uw Kamer geïnformeerd in de beantwoording op eerder gestelde schriftelijke vragen van de leden Weverling en Lodders2.
Zijn gezondheidsrisico’s verbonden aan voedsel dat is gemanipuleerd met de Crispr-Cas methode uitgesloten? Zo niet, wat zijn de mogelijke gevaren van de import op de volksgezondheid?
Het waarborgen van de veiligheid voor mens, dier en milieu staat in het beleid van het kabinet altijd voorop en daaraan mag niet worden getornd. Herziening van EU-regelgeving is nodig om in het licht van de huidige technisch-wetenschappelijke inzichten de veiligheid voor mens, dier en milieu te blijven borgen, maar ook om te bepalen onder welke voorwaarden de verplichtingen uit de regelgeving wellicht niet hoeven te gelden. Daarbij gaat het om de wijze waarop een techniek wordt ingezet en vooral om het gewas dat daardoor ontstaat. Over de inzet van het kabinet is Uw Kamer 30 november jl. geïnformeerd3.
Overigens geldt naast de Europese regelgeving voor genetische modificatie ook Europese regelgeving die de voedselveiligheid borgt. Die is en blijft onverkort van toepassing op alle levensmiddelen die op de Europese markt worden gebracht.
Garandeert het handelsverdrag tussen Canada en de EU (CETA) dat de Europese standaarden en regels met betrekking tot voedingsmiddelen ten alle tijden moeten worden nageleefd? Zo nee, waarom niet?
Het EU-handelsverdrag met Canada tast EU-standaarden niet aan. Alle export van Canada naar de EU moet voldoen aan EU-standaarden, waaronder EU-regelgeving op het terrein van genetische modificatie en voedselveiligheid. CETA verandert daar niets aan.
Deelt u de mening dat alle geïmporteerde voedsel uit derde landen aan Europese standaarden moet voldoen? Zo ja, wat voor actie gaat u ondernemen om alle voedingsmiddelen waarbij de Crispr-Cas methode is toegepast te weren van de Europese markt?
Voedsel dat uit derde landen in de EU op de markt wordt gebracht, moet aan de Europese regelgeving voor voedselveiligheid en genetisch gemodificeerde organismen voldoen. In EU-verband wordt gesproken over de wijze waarop controles bij import van producten plaatsvinden; indien nodig zullen reguliere importcontroles worden aangepast. Ik verwijs daarvoor naar het antwoord op eerder gestelde schriftelijke vragen van de leden Weverling en Lodders4. Controleerbaarheid en handhaafbaarheid is een belangrijke voorwaarde voor de uitvoerbaarheid van de Europese regelgeving.
Het bericht ‘Gat in wet GGZ zorg Grensgangers’ |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op onderhands meegestuurde casus?1
Ik heb kennis genomen van de casus en begrijp de zorg van de ouders.
Hoeveel grensgangers maakten voor de decentralisatie gebruik van jeugd-ggz in Nederland?
Dat is ons niet precies bekend. Vóór de decentralisatie in 2015 werd bij het gebruik van jeugd-ggz wel geregistreerd of de ontvanger in het buitenland woonde, maar niet of het «grensgangers» betrof. In 2014 is voor 39 jongeren onder 18 jaar in het buitenland jeugd ggz gedeclareerd, waarvan er 13 woonachtig waren in België en Duitsland.
Klopt het dat sinds de decentralisatie het niet meer mogelijk is voor kinderen van grensgangers om jeugd-ggz in Nederland te ontvangen?
Dat is juist. Tijdens de behandeling van de Jeugdwet in de Eerste Kamer is aan de orde geweest of kinderen van ouders die in het buitenland wonen (grensgebieden) in aanmerking komen voor jeugdhulp onder de Jeugdwet. De regeling in de Jeugdwet brengt mee dat deze kinderen geen aanspraak kunnen maken op jeugdhulp onder de Jeugdwet: voor iedereen geldt het woonplaatsbeginsel van de jeugdhulp. Dit geldt ook voor jeugd-ggz, dat is sinds 1 januari 2015 onderdeel van de jeugdhulp. De kinderen die buiten Nederland wonen hebben toegang tot de hulp en zorg die het woonland aan zijn inwoners biedt.
Bent u het eens met het feit dat het voor kinderen van grensgangers die het Duits niet goed machtig zijn, mede omdat zij ook hun onderwijs in Nederland en dus in het Nederlands ontvangen, geen goed werkend alternatief is om ggz-zorg in Duitsland en dus in het Duits te ontvangen?
Het is lastig om te beoordelen hoeveel kennis van het Duits nodig is om in Duitsland ggz-zorg te ontvangen. In een grensgebied is doorgaans sprake van een zekere tweetaligheid.
Bent u het er tevens mee eens dat het voor kinderen van grensgangers die ggz-zorg nodig hebben ondoenlijk is om eerst de taal goed te leren om vervolgens pas de juiste zorg te kunnen ontvangen?
In het algemeen is bij mensen die in grensgebieden wonen sprake van een zekere tweetaligheid, mede ingegeven door praktische redenen, bijvoorbeeld om deel te nemen aan het sociale verkeer in de woonplaats. Ik kan niet goed beoordelen in hoeverre dit ook geldt voor kinderen.
Welke oplossing biedt u voor de kinderen van grensgangers die jeugd-ggz in het Nederlands nodig hebben (wat in Duitsland niet beschikbaar is)?
In het algemeen is het een vrije keuze van individuele Nederlanders om in het buitenland te wonen. Wonen in het buitenland heeft zowel voor- als nadelen ten opzichte van het wonen in Nederland. Het compenseren van al deze nadelen door de Nederlandse Staat in nieuwe wetgeving is onwenselijk.
Een studie betreffende methaanlekkages bij oude en verlaten gaswinningsputten |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de studie «Occurrence and fate of methane leakage from cut and buried abandoned gas wells in the Netherlands»?1 Wat is uw mening ten aanzien van deze studie?
Ik ben op de hoogte van deze studie, die door de Universiteit van Utrecht (UU) is uitgevoerd. De meetmethode van UU is belangrijk om gasconcentraties in de bodem te detecteren, maar nog onvoldoende gevalideerd om de omvang van een methaanlekkage goed te kunnen bepalen. Dit wordt ook door de UU zelf aangegeven in deze studie. Verder onderzoek en toepassing kan er mogelijk toe leiden dat deze meetmethode in de toekomst ook geschikt wordt om de omvang van de lekkages te bepalen.
Onderschrijft u de in de genoemde studies omschreven risico’s zoals bodemvervuiling en explosies?
Ja, ik onderschrijf dat er risico’s bestaan bij het vrijkomen van methaan uit een verlaten gasput. Het is wel belangrijk om een onderscheid te maken tussen het risico zoals zich dat nu voordoet en het mogelijke toekomstige risico. Het huidige risico is bijzonder klein. Immers, de door NAM gemeten methaanlekkage bij de verlaten put in Monster is dusdanig gering dat het huidige risico voor mens en milieu zeer klein is. Hoe dit risico zich over een lange periode kan ontwikkelen is nog relatief onbekend. SodM zal dit verder onderzoeken om de nazorg van afgesloten putten ook op lange termijn goed te kunnen borgen.
Heeft u contact gehad met de onderzoekers?
Ja, ik ben op de hoogte gesteld van dit onderzoek en de resultaten hiervan.
Wat gaat u doen met de uitkomsten van deze studie?
Ik wil de monitoring van gesloten putten verbeteren. In de Nederlandse mijnwetgeving is er geen voorschrijvende verplichting om putten te monitoren, nadat ze buiten gebruik gesteld zijn. Wel is er de zorgplicht voor de mijnbouwonderneming als vergunninghouder (Mijnbouwwet Art. 33), waar de houder alle maatregelen neemt die redelijkerwijs gevergd kunnen worden om te voorkomen, dat door de activiteiten onder de vergunning nadelige gevolgen voor mens en milieu worden veroorzaakt.
SodM houdt toezicht op de zorgplicht die rust bij het mijnbouwbedrijf om putten volledig en duurzaam afgesloten achter te laten. SodM houdt bovendien toezicht op de putontwerpen bij aanleg, de technische staat van putten tijdens productie, en het proces van het verlaten van de putten.
Het opsporen en vroegtijdig signaleren van eventuele lekkages van verlaten putten verdient meer aandacht nu in de toekomst steeds meer putten verlaten zullen worden. In 2017 heeft SodM daarom de opdracht gegeven aan TNO en ECN om te beginnen met het ontwikkelen van een meetprotocol voor het opsporen van lekkages bij verlaten putten. De eerste testmetingen zijn aan de oppervlakte uitgevoerd door middel van pluimmetingen, waarbij geen methaanemissies uit verlaten putten zijn geconstateerd. SodM wil dit verder onderzoeken om de nazorg van afgesloten putten ook op lange termijn goed te kunnen borgen.
Bent u het met de onderzoekers eens dat meer studie nodig is naar de gevaren van verlaten winningsputten?
Ja. De onderzoekers concluderen overigens ook dat meer studie nodig is naar de methodes om de hoeveelheden gelekt gas te kwantificeren. SodM ontwikkelt in samenwerking met TNO en ECN een meetprotocol voor het detecteren van lekkages bij verlaten putten.
Bent u ervan op de hoogte dat onder een nieuwbouwlocatie te Monster een lekkende oude gaswinningsput is ontdekt?
Ik ben op de hoogte van de lekkage bij de gaswinningsput Molenslag in Monster. SodM houdt toezicht op de herstelwerkzaamheden die NAM daar uitvoert. Op dit moment is er nog geen sprake van een nieuwbouwlocatie. De locatie is momenteel in de handen van NAM om de herstelwerkzaamheden aan de oude gasput te verrichten. Als de locatie na het uitvoeren van de werkzaamheden weer wordt overgedragen aan de gemeente Westland zal in overleg met alle partijen besloten worden of er gestart kan worden met nieuwbouw.
Is de veiligheid van de omwonenden en toekomstige bewoners gegarandeerd?
In de beantwoording van vraag 2 is reeds aangegeven dat SodM het huidige risico voor mens en milieu als zeer klein beschouwt. Hoe de risico’s zich op de lange termijn ontwikkelen is onvoldoende bekend. SodM heeft daarom nader onderzoek ingesteld in de verwachting dat een beter inzicht van mogelijk toekomstige ontwikkelingen van de risico’s ondersteunend kan zijn aan ruimtelijk beleid.
Welke acties worden ondernomen naar aanleiding van de vondst van de lekkende verlaten gaswinningsput bij Monster? Is er reeds contact geweest met andere overheden en het Staatstoezicht op de Mijnen (SODM)? Zijn of worden de omwonenden en toekomstige bewoners geïnformeerd?
Na de melding van de lekkage aan SodM heeft NAM in 2018 een herstelproces in werking gezet. De NAM volgt hierbij de wettelijke Mijnbouwvoorschriften en SodM ziet daarop toe. In het kort komen deze werkzaamheden neer op het openen van de put, het verwijderen van de oude afdichtingen, het installeren van nieuwe afdichtingen conform de laatste stand van de techniek. Na afronding van dit proces zal gedurende een periode van 3 maanden gecontroleerd worden of de nieuwe afdichting volledig lekdicht is. Als dit het geval is wordt de boorlocatie terug gebracht in de oorspronkelijke staat en overgedragen aan de gemeente. SodM ziet hierop toe en monitort dat de overlast voor de omgeving binnen de wettelijke grenzen blijft. SodM bewaakt de uitvoering van het herstelproces door middel van dagrapporten en inspecties. SodM heeft regelmatig overleg met de gemeente Westland. Verder worden de omwonenden door de NAM via informatiebijeenkomsten en schriftelijke communicatie geïnformeerd, en is er contact met omwonenden via sociale media.
Welke acties zijn na de recente vondst van een andere verlaten gaswinningsput bij Sleen (Drenthe), waar methaanlekkage en vervuiling van het grondwater zijn vastgesteld, ondernomen?2
De locatie bij Sleen is een bijzondere locatie. Na een ongecontroleerde uitstroom van aardgas is in 1965 een fors drijfzand gebied ontstaan waar de boorinstallatie in gezonken is. Er is hier echter nooit gas gewonnen. NAM heeft destijds wel de ongecontroleerde uitstroom gestopt, maar dit is geen afdichting van een verlaten gaswinningsput.
Naar aanleiding van dit van dit incident heeft het Waterwinbedrijf Drenthe een monitoringsplan voor het gebied rondom betreffende locatie opgezet. Hiermee wordt de kwaliteit van het grondwater bewaakt. Deze resultaten worden ook besproken met de NAM. Zowel het Waterwinbedrijf als de NAM zijn bekend met de aanwezigheid van methaan in het grondwater bij Sleen. Het Waterwinbedrijf vindt de aanwezigheid van methaan niet zorgwekkend; methaan wordt vaker aangetroffen in grondwater en is, indien aanwezig, eenvoudig te verwijderen tijdens de waterzuivering.
Is het SODM belast met de inspectie van verlaten gaswinningsputten? Zo ja, hoe vaak en hoe worden ze geïnspecteerd? Wanneer heeft de laatste inspectie plaatsgevonden? Is aanpassing van de inspectiemethode en/of intensivering van de inspectie nodig naar aanleiding van de resultaten van deze studie?
Zie antwoord vraag 4.
Welke acties zijn nodig wanneer een lekkage van verlaten gaswinningsputten wordt aangetroffen? Kunt u garanderen dat de kosten daarvan worden verhaald op de vervuiler?
SodM ziet toe op de naleving van de wettelijke zorgplicht, zie ook vraag 8. Deze wettelijke zorgplicht betekent dat de vervuiler moet betalen.
Het bericht ‘Bedrijven vrezen heksenjacht op vermeende discriminatie’ |
|
Zohair El Yassini (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bedrijven vrezen heksenjacht op vermeende discriminatie»?1
Ja
Deelt u de mening dat arbeidsmarktdiscriminatie hard moeten worden aangepakt wanneer is aangetoond dat een bedrijf discrimineert en puur selecteert op basis van leeftijd, afkomst en/of geslacht?
Deze mening deel ik.
Deelt u de mening dat de Inspectie SZW de aangewezen instantie is om bedrijven die discrimineren op de arbeidsmarkt op te sporen, aan te pakken en te sanctioneren? Deelt u de mening dat de rijksoverheid de aangewezen instantie is om beleid te ontwikkelen tegen arbeidsmarktdiscriminatie en dat dit ook is gebeurd met het Actieplan en Implementatieplan «Aanpak Arbeidsmarktdiscriminatie» van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid?
Dit kabinet wil discriminatie stevig aanpakken. Om deze reden is het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021 ontwikkeld. In dit actieplan is opgenomen dat de Inspectie SZW gaat toezien op de aanwezigheid van wervings- en selectiebeleid bij werkgevers, waarin voldoende waarborgen moeten worden opgenomen om discriminatie van sollicitanten te voorkomen en tegen te gaan. Hiertoe wordt een wetswijziging voorbereid. Het toezicht gebeurt risicogericht: op basis van signalen uit de samenleving, gegevensuitwisseling met partnerorganisaties en aanvullend onderzoek wordt vastgesteld bij welke sectoren en bedrijven de inzet van de Inspectie SZW de meeste impact heeft. Individuele gevallen van discriminatie kunnen worden gemeld bij de politie, het College voor de Rechten van de Mens of de gemeentelijke antidiscriminatievoorziening. De Inspectie SZW benut signalen van deze partijen bij het vaststellen van risicobedrijven en sectoren.
Voorziet u, net als het College voor de Rechten van de Mens, ook grote problemen als de gemeente Amsterdam op de stoel gaat zitten van instanties die zich formeel met arbeidsdiscriminatie bezighouden, zoals het College en de Inspectie SZW? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie kan alleen succesvol zijn als alle partijen die samen vorm geven aan de arbeidsmarkt in Nederland zich daarvoor inzetten. De lokale aanpak van discriminatie vormt één van de pijlers van het Nationaal actieprogramma tegen discriminatie.2 Ook gemeenten kunnen een belangrijke rol hebben in het terugdringen van discriminatie op de lokale arbeidsmarkt. Dit versterkt de inzet van het Rijk en landelijk opererende instanties die zich formeel met arbeidsmarktdiscriminatie bezighouden. De aanpak van de gemeente Amsterdam is primair gericht op samenwerking met betreffende instanties en het Rijk. De precieze invulling van het beleid krijgt nog vorm en wordt in de zomer gepresenteerd.
Deelt u de mening dat met nepsollicitanten de gemeente Amsterdam nooit, met uiterste zorgvuldigheid en waarborging van een objectieve beoordeling, afdoende en juridisch kan vaststellen dat er sprake is van discriminatie bij vacatures of op de werkvloer?
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor hun lokale aanpak van discriminatie. Uiteraard dient gemeentelijk beleid vorm te krijgen binnen de bestaande wettelijke kaders en met oog voor het stelsel van instanties die zich met discriminatie bezighouden en de rollen die hierin toebedeeld zijn. Het beleid van de gemeente Amsterdam krijgt nog verder vorm.
Deelt u de mening dat de gemeente Amsterdam nooit op de stoel van de rechter mag gaan zitten en door dit wel te doen, «naming and shaming» ten onrechte plaats kan vinden en dat dit kan leiden tot grote schade?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de vrees van het Amsterdamse bedrijfsleven dat deze aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie door de gemeente Amsterdam kan leiden tot een heksenjacht nu ook de gemeente Amsterdam zich, los van officiële instanties zoals het College voor de Rechten van de Mens en de Inspectie SZW, ermee gaat bemoeien?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er meer gevallen bekend waarbij gemeenten zich, los van officiële instanties, met arbeidsmarktdiscriminatie gaan bemoeien? Zijn er meer gemeenten bekend waarbij dit gebeurt? Zo ja, welke?
In 2018 heeft Movisie voor het Ministerie van BZK onderzocht in hoeverre gemeenten lokaal antidiscriminatiebeleid voeren.3 Een derde van de gemeenten in Nederland heeft een dergelijk beleid. De thema’s arbeid en onderwijs werden het vaakst genoemd als prioritaire thema’s door gemeenten die specifiek beleid voeren. Daarnaast gaf 82 procent van de gemeenten zonder specifiek beleid aan dat de aanpak van discriminatie onderdeel is van ander beleid, in de meeste gevallen het (arbeids)participatiebeleid.
Bent u bereid in overleg te treden met de gemeente Amsterdam en duidelijk aan te geven dat de rijksoverheid de verantwoordelijkheid heeft en neemt bij handhaving en toezicht van arbeidsmarktdiscriminatie? Bent u het ermee eens dat de gemeente Amsterdam zich beter bezig kan houden met haar eigen wervings-, selectie- en personeelsbeleid en dat er daar nog veel grotere stappen genomen kunnen worden?
Het Rijk staat in contact met gemeenten over de lokale aanpak van discriminatie, waaronder arbeidsmarktdiscriminatie. Dit gebeurt zowel ambtelijk als middels terugkerende bestuurlijke overleggen met de G4. Dit onderwerp zal geagendeerd worden in een volgend overleg met G4 wethouders over discriminatie.
Het opstappen van jeugdzorginstelling topman vanwege financiële problemen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Topman Juzt weg om financiële problemen»?1
Ja.
Wanneer heeft u vernomen dat jeugdzorginstelling Juzt in serieuze financiële problemen verkeerde? Welke stappen heeft u genomen in reactie hierop?
In december 2016 heeft het bestuur van Juzt gemeenten geïnformeerd over financiële ontwikkelingen bij Juzt. Het Ministerie van VWS is daarvan destijds ook op de hoogte gebracht. Gemeenten in de regio West-Brabant-West en Juzt zijn intensief in gesprek gegaan. De regio heeft begin 2017 besloten om tot bevoorschotting over te gaan om zo de zorg voor kinderen te kunnen garanderen. Zoals blijkt uit bijgaande Raadsmededelingen van 8 december 2016 2en 2 februari 20173 zijn en voelen gemeenten zich verantwoordelijk voor de zorg aan de jeugdigen binnen hun gemeenten en heeft de continuïteit van zorg prioriteit.
Rond de financiële situatie van Juzt vindt op dit moment bestuurlijk overleg plaats tussen Juzt en gemeenten in de regio West-Brabant-West. Ik volg de ontwikkelingen nauwlettend en houd als stelselverantwoordelijke nadrukkelijk een vinger aan de pols.
Bent u bekend met de genoemde brandbrief van de gemeente Steenbergen? Zo ja, bent u bereid deze met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bezorgd om het nieuws dat de verhuizing van jongeren van de instelling Lievenshove naar een andere jeugdzorginstelling zou zijn uitgesteld vanwege de serieuze financiële problemen? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om de kwaliteit van de zorg voor deze jongeren te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Naar ik heb begrepen, hangt het uitstel van de verhuizing van de jongeren die momenteel nog op de locatie Lievenshove van Juzt verblijven samen met een combinatie van factoren. Conform plan is per 1 december 2018 één gesloten groep van Lievenshove verhuisd naar Juzt locatie De Vliethoeve in Kortgene. Uit een analyse is gebleken dat de geplande verhuizing van de overige groepen op Lievenshove naar andere locaties van Juzt een forse financiële investering vraagt die groter is dan vooraf voorzien.
Naar alle waarschijnlijkheid kan Juzt inmiddels lege panden bij een andere zorginstelling op huurbasis in gebruik nemen. Naar ik begrijp, bieden deze panden een goede leef- en werkomgeving nabij de omgeving waar de jongeren op dit moment verblijven en zijn de panden geschikt voor het bieden van gesloten en open jeugdzorg. Er wordt nu bekeken welke huurconstructies mogelijk zijn. Daarbij staat de kwaliteit van de zorg voorop. In samenspraak met de gemeente houdt Juzt uiterlijk medio april aan als datum voor sluiting van Lievenshove. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd volgt de verhuizing en de consequenties hiervan voor de cliënten middels bezoeken, voortgangsrapportages en gesprekken met de bestuurder van Juzt.
Wat zijn de directe gevolgen van de verkoop van vastgoed op de faciliteiten van de jongeren?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat het personeelsbestand de afgelopen jaren van 1.000 naar 500 medewerkers is gegaan? Welke groep medewerkers is door de ontslaggolf het hardst geraakt? Is het aantal jongeren dat bij Juzt in behandeling is gestegen of gedaald?
Het personeelsbestand van Juzt is sinds 2015 gedaald van ongeveer 700 fte (circa 900 medewerkers) naar ongeveer 460 FTE (circa 700 medewerkers) in 2018. Naar ik begrijp, is per 1 januari 2015 een groep medewerkers uit het primaire proces naar het voorveld gegaan, inclusief eerstelijnszorg van Juzt. In 2016 heeft een kleine en voorgenomen krimp plaatsgevonden. Deze heeft minimale consequenties gehad op het personeelsbestand. In 2018 is een reorganisatieplan voor Juzt geïmplementeerd om te komen tot een toekomstbestendige organisatie met een cliëntgestuurde werkwijze en een gezonde bedrijfsvoering. Er is gekozen voor een nieuwe en plattere organisatiestructuur waarin de cliëntreis leidend is. Dit betekende dat de reorganisatie enerzijds gepaard ging met een personele krimp op de staf- en ondersteunende diensten van Juzt. Anderzijds was er een investering op de inrichting van een nieuwe organisatiestructuur met intake en trajectbegeleiding en meer eigenaarschap bij professionals.
Het aantal cliënten van Juzt is sinds 1 januari 2015 gedaald van circa 2900 cliënten op jaarbasis naar circa 2500 cliënten in 2018.
Deelt u de mening dat het nieuws dat vier op de tien jeugdzorginstellingen in financiële problemen verkeert een extreem serieus signaal is dat vraagt om passende maatregelen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In haar vierde jaarrapportage (van maart 2018) heeft de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) de financiële situatie van 100 (boven)regionale specialistische jeugdhulpaanbieders geanalyseerd. De TAJ kwalificeert de situatie als «zorgelijk» voor 40% van de onderzochte aanbieders.
Dit signaal neem ik zeer serieus. Mede daarom heb ik de TAJ en het programma Zorglandschap specialistische jeugdhulp van VNG, aanbieders en het Rijk verlengd tot 1 januari 2019.
Vanaf 1 januari 2019 t/m 2021 ondersteunt en adviseert het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) rond jeugdhulpvernieuwing, het uitvoeren van de transformatieplannen en de inkoop van jeugdhulp. Daarnaast is er sinds 1 januari 2019 een «Jeugdautoriteit»4. Deze bemiddelt rond de inkoop van jeugdhulp, spreekt gemeenten aan over continuïteitsvraagstukken en bereidt zo nodig bestuurlijke maatregelen voor. Na 2021 zal ik bezien wat er nog aan bemiddeling en ondersteuning nodig is.
Sinds 1 januari 2019 is er een geschillencommissie operationeel. Deze functioneert op basis van zelfregulering en is opgezet en ingericht door de VNG en de Branches Gespecialiseerde Zorg voor de Jeugd (BGZJ). Vooralsnog richt de geschillencommissie zich op twee typen geschillen. Ten eerste geschillen tussen gemeenten over welke gemeente verantwoordelijk is voor financiering van jeugdhulp conform het woonplaatsbeginsel. Ten tweede geschillen tussen een gemeente en een aanbieder rond een gesloten inkoopcontract, bijvoorbeeld over het tarief.