Het bericht '1600 kinderen verdwenen uit de asielopvang' |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «1.600 kinderen verdwenen uit de asielopvang»?1
Ja.
Klopt het genoemde aantal en kunt u inzicht geven in de landen van herkomst van de betreffende minderjarige vreemdelingen?
Zoals ik bij brief van vandaag aan uw Kamer heb gemeld, herken ik het door de NRC genoemde aantal. Het betreft het aantal amv’s dat volgens cijfers van het COA en van Nidos met onbekende bestemming is vertrokken uit amv-opvanglocaties tussen 2015 en april 2019. De cijfers van het COA en Nidos heb ik echter nog niet kunnen verifiëren en bevatten wellicht nog onderlinge dubbeltellingen of andere onzuiverheden.
Bij brief van 24 april 2019 heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd dat de komende maanden twee gerelateerde onderzoeken worden uitgevoerd. Allereerst wordt een analyse uitgevoerd van de gegevens die bij de samenwerkingspartners binnen de migratieketen beschikbaar zijn over het vertrek met onbekende bestemming van amv’s uit de opvang. Deze analyse zal een beter beeld geven van de problematiek (zoals de landen van herkomst van de betrokken jongeren) en de daarbij horende aantallen. In de analyse wordt ook gebruik gemaakt van data over Dublin-claims op Nederland.
Daarnaast voert het EMM een fenomeenonderzoek uit dat twee onderzoeksrichtingen kent. Enerzijds is dit de onderzoeksrichting waar in de vraag aan wordt gerefereerd, te weten naar de omvang van- en de omstandigheden waarin vreemdelingen met de Vietnamese nationaliteit met onbekende bestemming uit de beschermde opvang zijn vertrokken in de periode 2015 tot 2019. Anderzijds doet het EMM onderzoek doen naar de betrokkenheid van vreemdelingen met de Vietnamese nationaliteit bij signalen van- en opsporingsonderzoeken naar mensenhandel en mensensmokkel in Nederland in de periode 2015 tot 2019.
De uitkomsten van deze twee onderzoeken verwacht ik in het najaar. Afhankelijk van de bevindingen daarvan zal gekeken worden welke aanvullende maatregelen, ook in internationaal verband, genomen moeten worden om het vertrek met onbekende bestemming van amv’s zoveel mogelijk te voorkomen. Daarnaast zal bezien worden of de bevindingen aanleiding geven om de maatregelen in de beschermde opvang aan te scherpen of anderszins te wijzigen.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat minderjarige vreemdelingen uit een locatie van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA-locatie) verdwijnen en hoe het daarnaast kan dat minderjarige vreemdelingen die onder voogdij van Nidos staan toch van de radar verdwijnen?
Over de oorzaak van het vertrek met onbekende bestemming van amv’s uit de opvang en de verschillende maatregelen die worden genomen om dit tegen te gaan, heeft mijn voorganger uw Kamer reeds geïnformeerd, bijvoorbeeld in de beantwoording van Kamervragen van de leden Bouali en Groothuizen van 12 november 2018. Amv’s worden opgevangen in kleinschalige opvang, waar medewerkers zich dagelijks inspannen om voor de bewoners een zo veilig mogelijke omgeving te creëren. Amv’s die aangeven te willen vertrekken worden geïnformeerd over de verschillende perspectieven die er zijn en worden gewezen op risico’s van illegaal verblijf, zoals mensenhandel en seksueel geweld.
Vermeende slachtoffers van mensenhandel worden opgevangen in de beschermde opvang, waar extra beschermingsmaatregelen worden genomen. Opvang in zowel de reguliere amv-opvanglocaties als in de beschermde opvang vindt echter plaats in een open setting. De bestaande maatregelen kunnen dan ook niet wegnemen dat als amv’s dit echt willen, zij de opvang kunnen verlaten. Voor zover vraag 4 ziet op het krijgen van inzicht in de mogelijke bestemming verwijs ik naar de beantwoording van vraag 2, 5, 6 en 8.
Welke maatregelen zijn reeds getroffen om dergelijke verdwijningen te voorkomen en om, als dit toch gebeurt, inzicht te krijgen in de oorzaak en de mogelijke bestemming?
Zie antwoord vraag 3.
Herkent u het beeld dat geschetst wordt in het artikel dat het dikwijls gaat om veiligelanders uit bijvoorbeeld Marokko die hier via de asielopvang in de criminaliteit belanden en van de radar verdwijnen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u indicaties dat hierbij sprake is van mogelijke mensenhandel- of mensensmokkelnetwerken, die de Nederlandse asielopvang misbruiken om jongeren op illegale wijze in Nederland, dan wel in Europa, te kunnen inzetten voor hun praktijken? Zo ja, welke inzet pleegt u om deze netwerken keihard aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden heeft u om minderjarige vreemdelingen die uit een veilig land komen en overlast veroorzaken of crimineel gedrag vertonen in detentie te zetten als er zicht is op uitzetting?
Bewaring van minderjarige vreemdelingen is nog meer dan bij meerderjarige vreemdelingen een middel dat met terughoudendheid moet worden toegepast. Bewaring blijft een legitiem middel, mits dit wordt uitgevoerd in een locatie die is ingericht op de specifieke behoeftes van het kind, zoals de gesloten gezinslocatie in Zeist. Ik wijs er ook op dat vreemdelingenbewaring geen maatregel van jeugdtoezicht is, maar een maatregel die tot doel heeft om de terugkeer veilig te stellen. In aanvulling op de wettelijke vereisten voor bewaring dat lichtere middelen niet effectief kunnen worden toegepast en dat reëel perspectief op terugkeer bestaat, zijn in het beleid een aantal aanvullende voorwaarden opgenomen voor bewaring van minderjarigen. Deze zijn:
Deze gronden gaan er van uit dat de vreemdeling ofwel door middel van het strafrecht of wel door een eerder onderduiken al in contact was met de overheid. Voor de situatie waarin de vreemdeling voor het eerst in Nederland door de politie of de Koninklijke Marechaussee wordt aangetroffen, en er een sterke aanwijzing bestaat dat hij of zij zich aan het toezicht zal onttrekken, laat het beleid geen ruimte.
Ik ben daarom voornemens aan deze gronden een vierde omstandigheid toe te
voegen, die zal zien op vreemdelingen die in het toezicht worden aangetroffen. Ik zal uw Kamer in de komende periode nader informeren over deze beleidswijziging.
Bent u bereid te onderzoeken wat de achtergrond is van de verdwijningen en welke maatregelen, eventueel in internationaal verband, zo nodig kunnen worden genomen, zoals u ook heeft toegezegd ten aanzien van de verdwijningen van Vietnamese kinderen uit de beschermde opvang?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg vreemdelingen- en asielbeleid op 12 juni 2019?
Omdat het algemeen overleg is verplaatst naar na het zomerreces, heb ik ernaar gestreefd om deze vragen binnen de normale beantwoordingstermijn voor Kamervragen te beantwoorden.
De financiële gevolgen voor de Rijksbegroting van de ingetrokken wetswijziging van de rentemaatstaf voor de lening hoger onderwijs |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Studenten heffen het glas na overwinning over studierente»?1
Ja.
Klopt het dat met de intrekking van de wetswijziging van de rentemaatstaf voor de lening hoger onderwijs er een gat van 226 miljoen euro (oplopend tot 2060) is geslagen in de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap? Kunt u inzichtelijk maken hoe de opbouw van dit tekort er tot 2060 uitziet?
De gederfde rente-inkomsten op de rijksbegroting beginnen in 2025 met € 1mln en lopen op naar € 226 miljoen in 2060.
Deelt u nog steeds de door u in diverse debatten, waaronder het debat van 5 december 2018, gedeelde opvatting dat de opbrengsten van deze maatregel toebehoren aan de algemene middelen?2
De maatregel was inderdaad bedoeld om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te verbeteren.
Kunt u nader, en met concrete voorbeelden, toelichten wat u in datzelfde debat bedoelde toen u zei dat het op orde brengen van de begroting via de route van Financiën, dit «buitengewoon goed voor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is.»?
Het kabinet heeft afgesproken om de totale overheidsfinanciën op orde te brengen. Onhoudbare overheidsfinanciën zorgen vroeg of laat voor benodigde bezuinigingsmaatregelen, bijvoorbeeld generieke taakstellingen op de Rijksbegroting. OCW is een groot onderdeel van de totale rijksbegroting en draagt dus ook een groot aandeel bij aan eventuele generieke taakstellingen. Vandaar heeft OCW een belang bij houdbare overheidsfinanciën.
Deelt u de mening dat de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, onder meer vanwege een doelmatigheidskorting, al onverantwoord onder druk staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, erkent u dat een extra bezuiniging onwenselijk is?
De doelmatigheidskorting was een erfenis van het vorige kabinet. Dit kabinet heeft deze doelmatigheidskorting deels teruggedraaid en bovendien in het regeerakkoord zeer fors geïntensiveerd op de OCW-begroting (€ 1,6 miljard in 2019). Ook dit voorjaar is er weer generaal budget toegevoegd aan de OCW-begroting (€ 96 miljoen in 2019).
Op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat het niet wijzigen van de rentemaatstaf voor studieleningen, niet leidt tot extra bezuinigingen in het onderwijs?
De wijze waarop wordt omgegaan met de gederfde inkomsten als gevolg van het niet wijzigen van de rentemaatstaf wordt in de augustusbesluitvorming bezien. Hier wordt u met Prinsjesdag over geïnformeerd.
Klopt het dat het kabinet in augustus dit jaar met een plan komt om het tekort van 226 miljoen euro te dichten? Bent u bereid de Kamer voorafgaand aan het debat over de Voorjaarsnota te informeren over denkbare scenario’s?
De gederfde inkomsten als gevolg van het niet wijzigen van de rentemaatstaf worden inderdaad betrokken in de augustusbesluitvorming. Hier wil ik niet op vooruit lopen.
Geweld tegen demonstranten in Soedan |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van Amnesty International over het recente dodelijke geweld van het Soedanese leger tegen vreedzame demonstranten?1
Ja.
Wat is uw beeld van de feiten? Klopt het dat tientallen burgers zijn omgekomen en velen gewond zijn geraakt?
In de vroege ochtend van 3 juni zijn de Rapid Support Forces (RSF) begonnen met de gewelddadige ontruiming van de sit-in in Khartoem, waarbij met scherp op vreedzame demonstranten is geschoten. Ook in de dagen na de ontruiming van de sit-in is er melding gemaakt van geweld tegen burgers. Hierbij zijn meer dan 100 doden en tot wel 500 gewonden gevallen. Geweld tegen vreedzame demonstranten is onacceptabel.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat de internationale gemeenschap gerichte sancties tegen de verantwoordelijken voor dit bloedbad moet overwegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid in internationaal verband hiervoor steun uit te spreken?
De ontwikkelingen in Soedan zijn zeer zorgwekkend en staan hoog op de Nederlandse en Europese agenda. Via sociale media heb ik meerdere malen mijn zorgen uitgesproken over de situatie in Soedan en opgeroepen tot een spoedige overdracht van de macht aan een burgerregering. Zoals ik uw kamer mededeelde tijdens het AO RBZ van 6 juni, heb ik telefonisch contact gehad met de Commissaris voor Vrede en Veiligheid van de Afrikaanse Unie (AU), dhr. Chergui, en steun uitgesproken voor de ferme positie die de AU heeft ingenomen. De Peace and Security Council van de AU heeft op 6 juni jl. besloten dat Soedan van alle AU-activiteiten is uitgesloten zolang er geen civiele transitieregering is en daarbij tevens aangekondigd dat de AU mogelijk meer maatregelen zal treffen indien deze transitie wordt belemmerd.
Ook in EU-verband is Nederland actief met betrekking tot de situatie in Soedan. Zo heeft Nederland samen met like-minded EU-lidstaten aangestuurd op een verklaring van alle EU-lidstaten (EU28), waarin de gewelddadigheden van 3 juni jl. sterk worden veroordeeld. In de EU28 verklaring houdt de EU de Transitional Military Council(TMC) verantwoordelijk voor het geweld sinds 3 juni en roept op tot onafhankelijk en transparant onderzoek naar de gebeurtenissen. Elke vorm van geweld tegen het Soedanese volk is onacceptabel en de daders moeten hiervoor verantwoordelijk worden gehouden. Daarnaast heeft de EU in meerdere verklaringen de noodzaak uitgesproken van een snelle overdracht van de macht aan een civiele overgangsregering. Nederland pleit voor een actieve ondersteunende rol van de EU in aanloop naar en tijdens het transitieproces in Soedan.
Bij de Raad Buitenlandse Zaken op 17 juni jl. heeft Nederland in dit verband een pleidooi gehouden voor een EU mensenrechten-sanctieregime en onderstreept dat de EU in geval van een verdere geweldsescalatie het opleggen van sancties zou moeten overwegen. Nederland benadrukte voorts het belang van bewijsvergaring en riep de Soedanese autoriteiten op samen te werken met het Internationaal Strafhof.
Tot slot zal Nederland zijn zorgen over de situatie in Soedan ook uiten in de 41e sessie van de Mensenrechtenraad, die van 24 juni tot 12 juli zal plaatsvinden.
Deelt u de opvatting dat het van groot belang is dat de macht in Soedan wordt overgeheveld van het leger van dat land naar de bevolking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe dringt u hierop aan?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe de sterke zekerheidsrechtelijke positie van banken alternatieve financiers belemmert |
|
Maarten Groothuizen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Waarom banken bij faillissementen altijd aan het langste eind trekken»?1
Ja.
Deelt u de mening dat alternatieve kredietverleners een belangrijke rol kunnen vervullen in de financiering van ondernemers en dat een gelijk speelveld voor alternatieve kredietverleners en banken in beginsel het uitgangspunt zou moeten zijn?
Zoals ook benadrukt in de agenda Financiële Sector, hecht dit kabinet aan voldoende diversiteit in de financiële sector. Van belang is dat MKB bedrijven een voldoende divers financieringslandschap ter beschikking staat, dat voorziet in hun legitieme kredietbehoeften. Het kabinet zet onder meer in op de kapitaalmarktunie, die hieraan zal bijdragen.
Vormt de huidige financieringspraktijk waarbij banken veelvuldig gebruikmaken van de bankhypotheek, het bankpandrecht en de verzamelpandakte, in uw optiek een belemmering voor alternatieve kredietverleners, die in ruil voor kredietverschaffing ook zekerheid behoeven? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken hoe deze belemmering wettelijk zou kunnen worden tegengegaan?
De vragen 3 en 4 lenen zich voor gezamenlijke beantwoording. Om te beoordelen of het wenselijk is beleidsvoornemens op dit terrein te ontwikkelen, in welke richting dan ook, is het noodzakelijk om een onderzoek te verrichten naar de wijze waarop de Nederlandse financieringspraktijk nu werkt. Wij zijn bereid om een opdracht tot een onderzoek daarnaar te geven, waarbij tevens, mede gelet op de op 18 juni door Uw Kamer aangenomen motie,2 de zekerheidsstelling bij MKB-financiering aan de orde zal komen. Ik zal Uw Kamer mededelen hoe de onderzoeksopdracht luidt en aan wie een dergelijke opdracht zal worden verstrekt, en Uw Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten van het onderzoek.
Hoe kunnen alternatieve kredietverleners volgens u nog voldoende zekerheid voor kredietverstrekking verkrijgen, als potentiële kredietnemers reeds – overeenkomstig de huidige praktijk – pand- en hypotheekrechten op al hun bestaande en toekomstige activa hebben moeten vestigen ten behoeve van een bank?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt de positie van alternatieve kredietverleners meegenomen binnen het wetgevingsprogramma herijking faillissementsrecht, meer in het bijzonder bij uw overweging of de positie van banken en andere crediteuren in faillissement aan herijking toe is?
In het kader van het laatste wetsvoorstel van het programma herijking faillissementsrecht is met vertegenwoordigers uit de faillissementspraktijk gesproken over voorstellen om de effectiviteit en de doelmatigheid van de afwikkeling van een faillissement te bevorderen.3 Er wordt onder meer bezien of de positie van zekerheidsgerechtigde schuldeisers herijkt moet worden. U zult binnenkort in de voortgangsbrief van het programma herijking faillissementsrecht door de Minister voor Rechtsbescherming worden geïnformeerd over de laatste stand van zaken.
Kunt u voorts aangeven of u nog voornemens bent het wetsvoorstel Wet opheffing verpandingsverboden in te dienen, nu de consultatieperiode van dit wetsvoorstel al ruim een half jaar gesloten is? Zo ja, wanneer bent u voornemens om dit voorstel in te dienen?
Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan de verwerking van de reacties die tijdens de consultatie en de daarop volgende expertmeeting van 23 mei jl. op het voorontwerp naar voren zijn gebracht. Het streven is om het wetsvoorstel aan te bieden aan de Afdeling advisering van de Raad van State kort na het zomerreces.
Kunt u uiteenzetten in welke Europese landen een verpandingsverbod wel respectievelijk niet is toegestaan, en welke redenen daaraan steeds ten grondslag liggen?
Op deze termijn bleek een uitputtend rechtsvergelijkend overzicht zonder uitvoerig onderzoek niet haalbaar. Wel is navraag gedaan bij andere Europese lidstaten naar de situatie in hun land. Dit levert het volgende beeld op. In verschillende lidstaten zijn beperkingen gesteld aan de mogelijkheid onoverdraagbaarheids- en niet-verpandingsbedingen overeen te komen. Dit geldt in ieder geval voor Duitsland, Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk. Als reden hiervoor wordt met name gegeven dat ondernemingen door dergelijke bedingen worden beperkt in hun financieringsmogelijkheden.
In o.a. Bulgarije, Malta en Spanje zijn dergelijke bedingen, op grond van de contractvrijheid, wel onbeperkt toelaatbaar. Dit geldt ook voor Tsjechië, maar wetgeving om hier voor bepaalde vorderingen verandering in te brengen, wordt overwogen.
Het feit dat onoverdraagbaarheids- en niet-verpandingsbedingen inmiddels in meerdere lidstaten aan banden zijn gelegd of wetgeving daartoe wordt overwogen, is een extra reden om ook in Nederland wetgeving op dit punt te entameren. Voorkomen moet worden dat Nederlandse bedrijven minder financieringsmogelijkheden ten dienste staan dan bedrijven in de ons omringende landen.
Hoge parkeertarieven bij ziekenhuizen |
|
Simon Geleijnse (50PLUS), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen van 23 april 2019 over het bericht «Patiënt ziek van parkeerkosten»?1
Ja.
Kunt u aangeven of er ziekenhuizen zijn die winst maken op de inkomsten van hun parkeergelegenheid? Zo ja, hoeveel winst maken die ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
Ik houd geen overzicht bij van de opbrengsten van parkeertarieven bij ziekenhuizen en of ziekenhuizen daar geld aan overhouden. Ik heb hierin geen rol. Parkeerbeleid is de verantwoordelijkheid van ziekenhuizen en gemeenten.
Kunt u ook een overzicht geven van de opbrengsten van de parkeergelegenheden van ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u er kijk op of ziekenhuizen patiënten en bezoekers goed en actief informeren over de mogelijkheden die er zijn om bij veelvuldig gebruik en langdurig verblijf de parkeerkosten te beperken? Zo nee, bent u bereid te laten onderzoeken of dit gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet in detail bekend of, en op welke wijze, elk ziekenhuis patiënten (actief) informeert over de mogelijkheden om parkeerkosten te beperken. Ik ben niet voornemens hiertoe een uitgebreid onderzoek in te stellen. Ik ga ervan uit dat de diverse maatschappelijke signalen, de Kamervragen en het bestuurlijk aan de orde stellen van parkeertarieven door VWS ertoe leiden dat de ziekenhuizen de patiënten en bezoekers goed en actief informeren, voor zover zij dit niet al doen.
Kunt u aangeven of het feit dat ziekenhuizen en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) ambtelijk zijn gewezen op de terugkerende vragen over parkeertarieven iets heeft opgeleverd?
Zoals ik heb aangegeven bij de antwoorden van 23 april 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2709) is het onderwerp aan de orde gesteld in het bestuurlijk overleg MSZ. Ziekenhuizen zijn in het bestuurlijk overleg opgeroepen transparant te zijn over parkeertarieven en de mogelijkheden voor patiënten en bezoekers om de kosten ervan te beperken. Hierbij is relevant dat de NVZ reeds een bericht heeft geplaatst met een reactie op de berichten over parkeertarieven2.
Kunt u aangeven wanneer u de Kamer nader informeert over de uitkomsten van het contact met de koepels?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven of de zorgverzekeraars van plan zijn actie te ondernemen om parkeerkosten te gaan beperken?
Ik heb de vragen en signalen over parkeertarieven bij ziekenhuizen onder de aandacht gebracht bij zorgverzekeraars. Het is aan de individuele zorgverzekeraars om hier eventueel iets mee te doen. Ik heb hierin verder geen rol. Parkeerbeleid is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van ziekenhuizen en gemeenten.
Het selectief toepassen van Nederlandse grondrechten |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u de artikelen «Halsema beperkt Michael Jacobs op de Dam»1, «burgemeester van Eindhoven verbiedt Pegida-demonstratie tijdens suikerfeest»2 en «Eis: grijp in bij verstoren Israël-demo»?3
Ja.
Hoeveel is het recht op demonstratie nog waard als demonstraties worden verboden wanneer er protest tegen deze demonstraties komt? Hoe ziet u dit in het licht van artikel 1 en artikel 9 van de Grondwet?
Het in goede banen leiden van demonstraties is een bevoegdheid van het lokale gezag (de burgemeester). Op de burgemeester rust een positieve verplichting om noodzakelijke en passende maatregelen te nemen – bijvoorbeeld politiebescherming – om een vreedzame betoging te beschermen tegen «vijandelijke elementen» of tegenbetogingen. Belangen van anderen dan de demonstranten, zoals die van inwoners en omstanders, mogen op zichzelf niet leiden tot het beperken van een demonstratie. Daarbij geldt dat het verbieden of beëindigen van een (vreedzame) demonstratie een uiterst middel is en uitsluitend aan de orde is als dat noodzakelijk is ter bescherming van de volksgezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. De inhoud van een demonstratie mag nooit een reden zijn voor beperkende maatregelen, ook niet als deze door sommigen als hinderlijk, aanstootgevend of choquerend wordt ervaren.
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 13 juli 2018 (Kamerstuk 34 324, nr. 3) heb uiteengezet, staan burgemeesters soms, met name bij risicovolle demonstraties waar de verantwoordelijkheid van burgemeesters voor het borgen van het belang van de openbare orde en veiligheid en het beschermen van burgers die niet demonstreren sterk wordt gevoeld, voor ingewikkelde beslissingen. Die beslissingen vragen om maatwerk en om inschattingen van de plaatselijke openbare orde. Dat kan er in uitzonderlijke omstandigheden toe leiden dat een demonstratie niet kan plaatsvinden op de plaats waar de demonstranten dat willen of in het uiterste geval helemaal niet kan plaatsvinden, ondanks het uitgangspunt dat het demonstratierecht zoveel mogelijk moet worden beschermd en dat dreigen met tegenreacties niet mag lonen.
Zie verder het antwoord op de vragen 3, 4 en 5.
Hoe valt de trend om demonstraties te verbieden te rijmen met uw vroegere – maar alsnog recente- opvatting dat het recht om te demonstreren «bijkans heilig» is?4
Er vinden per jaar duizenden demonstraties in Nederland plaats. Gemeenten weten daar doorgaans goed mee om te gaan. Zoals ik in mijn hiervoor genoemde brief van 13 juli 2018 heb aangegeven, is het zeker geen algemeen gebruik om demonstraties te beperken of te verbieden. Het betreft uiteindelijk maatwerk en een inschatting van het lokale gezag, die nauw samenhangen met kennis van de plaatselijke situatie en de openbare orde. De burgemeester legt over zijn beslissing verantwoording af aan de gemeenteraad en eventueel aan de rechter. Het is niet aan mij om daar in te treden.
Deelt u de mening dat door het handelen van de Nederlandse overheid en door Nederlandse bestuurders -mede onder uw verantwoordelijkheid- de Nederlandse Grondwet ondergeschikt wordt gemaakt aan het «recht van de sterkste»? Deelt u de mening dat dit niet acceptabel is?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom worden Blokkeerfriezen hard aangepakt en komen mensen die demonstraties voor Israël of tegen de islam onmogelijk maken, er gewoon mee weg? Hoe ziet u dit in het licht van artikel 1 en artikel 9 van de Grondwet?
Het grondrecht om te demonstreren geldt voor iedereen, ongeacht de boodschap.
Zoals hiervoor vermeld kan het soms gerechtvaardigd zijn om een demonstratie te beperken of in het uiterste geval te verbieden. De burgemeester is bij uitstek degene die daarover kan beslissen, aangezien hij of zij kennis heeft van de lokale situatie en contact heeft met de driehoek.
Daarnaast is het verstoren van een demonstratie expliciet strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht (artikel 143). Ook overigens stelt het strafrecht grenzen aan gedragingen van (tegen)demonstranten, bijvoorbeeld als er discriminerende uitlatingen worden gedaan of geweld wordt gebruikt. Het Openbaar Ministerie kan als daar aanleiding toe is – achteraf – tot vervolging overgaan. Bij de beslissing om al dan niet te vervolgen wordt geen onderscheid gemaakt tussen verschillende groepen (tegen)demonstranten en de boodschap die wordt uitgedragen.
Het bericht 'Politie jaagt nabestaanden onnodig op kosten na een overlijden: Bedragen lopen op tot zeshonderd euro'. |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Politie jaagt nabestaanden onnodig op kosten na een overlijden: Bedragen lopen op tot zeshonderd euro»?1
Ja.
Bent u bekend met de antwoorden (ontvangen op 12 december 2017) van de Minister van Medische Zorg en Sport op Kamervragen van mijzelf en het lid Van den Berg van 7 november 2017? Kunt u de vragen die ik u bij deze gelegenheid stel in samenhang beantwoorden met de antwoorden van 12 december 2017?2
Ja.
Klopt het dat vervoer van een stoffelijk overschot door de politie naar een mortuarium is aanbesteed aan externe partijen? Zo ja, kunt u aangeven welke partijen dat zijn? Zijn daar landelijke of regionale afspraken over gemaakt? Indien dit proces niet is aanbesteed, hoe heeft de politie vervoer van een stoffelijk overschot naar een mortuarium dan geregeld?
Ja. In 2017 voerde de politie een Europese aanbesteding uit voor het vervoer van stoffelijke overschotten van de vindplaats naar een (politie)mortuarium, en vanaf een (politie)mortuarium naar een locatie voor radiologie of het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en vice versa. Deze aanbesteding resulteerde in 22 raamovereenkomsten met regionale vervoerders.
Heeft de aanbesteding enkel betrekking op het vervoer van een stoffelijk overschot in het geval van niet-natuurlijk overlijden? Klopt het dat dit soms pas in het mortuarium kan worden vastgesteld? In hoeverre valt, vanaf het moment dat in het mortuarium een natuurlijk overlijden wordt vastgesteld, het verdere transport van een stoffelijk overschot onder de aanbesteding?
De Wet op de lijkbezorging bevat geen afspraken over de kostenverdeling tussen de politie, gemeentes en nabestaanden na het aantreffen van een stoffelijk overschot. Daarom hebben deskundigen een schema voor kostenverdeling opgesteld, dat door de Vereniging Nederlandse Gemeenten is vastgesteld.3 De aanbesteding heeft enkel betrekking op het vervoer van een stoffelijk overschot in het geval van niet-natuurlijk overlijden, omdat alleen in deze gevallen de vervoers- en mortuariumkosten op grond van het voorgenoemde schema voor rekening van de politie komen.
In de praktijk brengen de gecontracteerde vervoerders ook in sommige gevallen van natuurlijk overlijden het stoffelijke overschot over naar een (politie)mortuarium. Dit gebeurt als de gemeentelijke lijkschouwer heeft vastgesteld dat er sprake is van natuurlijk overlijden, maar de nabestaanden niet (direct) beschikbaar zijn. De politie is in dit geval zaakwaarnemer en geeft gecontracteerde vervoerders opdracht tot het overbrengen van het stoffelijk overschot naar een (politie)mortuarium. Een stoffelijk overschot kan immers niet onbeheerd worden achtergelaten in de openbare ruimte. Om doelmatigheidsreden maakt de politie gebruik van gecontracteerde vervoerders. De vervoerskosten naar het (politie)mortuarium worden in dit geval gedragen door de gemeente waarin het stoffelijk overschot is aangetroffen. Vanaf het moment dat overdracht vanuit het (politie)mortuarium mogelijk is, worden de mortuariumkosten doorbelast aan de nabestaanden, of, als die er niet zijn, aan de gemeente.
Het klopt dat de doodsoorzaak in sommige gevallen pas in een mortuarium kan worden vastgesteld. De gemeentelijk lijkschouwer bepaalt wanneer een stoffelijk overschot in een mortuarium moet worden geschouwd. De vervoerskosten naar het (politie)mortuarium worden in dit geval gedragen door de gemeente. Indien in het (politie)mortuarium wordt vastgesteld dat er sprake is van natuurlijk overlijden, worden de mortuariumkosten die zijn gemaakt vanaf het moment dat overdracht vanuit het (politie)mortuarium mogelijk was doorbelast aan de nabestaanden.
Klopt het dat indien na vervoer naar een mortuarium een natuurlijk overlijden is vastgesteld, de nabestaanden geconfronteerd kunnen worden met hoge kosten die met het vervoer van het stoffelijk overschot gemoeid zijn? Houdt de politie daar rekening mee bij de keuze om het stoffelijk overschot al dan niet te vervoeren naar een mortuarium?
Niet de politie, maar de gemeentelijk lijkschouwer bepaalt of het noodzakelijk is om een stoffelijk overschot in een (politie)mortuarium te schouwen om uit te sluiten dat er sprake is van een niet-natuurlijke doodsoorzaak. Indien het stoffelijk overschot niet ter plaatste kan worden geschouwd, wordt er in de praktijk gebruik gemaakt van de vervoerders die door de politie zijn gecontracteerd en wordt het stoffelijk overschot in een politiemortuarium geschouwd. De (hulp)officier van justitie moet toestemming geven voor het vervoer van een stoffelijk overschot naar een (politie)mortuarium.
Ook als ter plaatse een natuurlijke dood is vastgesteld, maar de nabestaanden niet (direct) bereikbaar zijn, geeft de politie als zaakwaarnemer een gecontracteerde vervoerder opdracht tot het overbrengen van het stoffelijk overschot naar een (politie)mortuarium.
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4, draagt de gemeente de kosten voor het vervoer naar het (politie)mortuarium als de gemeentelijk lijkschouwer heeft bepaald dat het stoffelijk overschot niet ter plaatse kan worden geschouwd. Ook in het geval dat nabestaanden niet (direct) beschikbaar zijn bij een ter plaatse vastgestelde natuurlijke dood, worden de vervoerskosten naar het (politie)mortuarium gedragen door de gemeente. In de twee voorgenoemde gevallen worden markconforme mortuariumkosten doorbelast aan de nabestaanden vanaf het moment dat overdracht vanuit het (politie)mortuarium mogelijk is. Ik begrijp dat de nabestaanden dit in sommige gevallen als vervelend kunnen ervaren.
Wat zijn de mogelijkheden om bij een volgende aanbesteding ook kosten voor vervoer van het stoffelijk overschot in het geval van een bij nader inzien vastgesteld natuurlijk overlijden mee te kunnen nemen? Zijn er mogelijkheden om via zo’n hernieuwde aanbesteding de kosten voor nabestaanden zo beperkt mogelijk te houden?
De volgende aanbesteding is voorzien in 2025. Net als de huidige aanbesteding zal de volgende aanbesteding worden gebaseerd op het dan geldende systeem voor de kostenverdeling tussen de politie, gemeentes en nabestaanden bij het vervoer van overledenen.
Het schenden van de beantwoordingstermijn van schriftelijke vragen |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat de beantwoordingstermijn van mijn Kamervragen over het bericht dat achttien nieuwe marechausseevoertuigen onveilig zijn (2019Z09223), is verstreken en u geen opgave van vertragingsreden hebt medegedeeld?
Kunt u aangeven waarom u deze vragen niet hebt beantwoord? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven waarom u geen opgave van vertragingsreden hebt medegedeeld? Zo nee, waarom niet?
Waarom laat u de Kamer en het defensiepersoneel in onzekerheid verkeren door het niet beantwoorden van deze vragen?
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk alsnog te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Lange rijen bij de Roemeense stembureaus in Nederland |
|
Monica den Boer (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat vele Roemenen in Nederland en in andere EU-lidstaten hun stem niet konden uitbrengen tijdens de verkiezingen voor het Europees parlement en het gehouden referendum?1
Ja.
Bent u van mening dat er in Nederland te weinig locaties en faciliteiten door de Roemeense autoriteiten beschikbaar gesteld zijn, zodat bijvoorbeeld in Diemen en Den Haag vele Roemenen hun stem niet konden uitbrengen? Hoe beoordeelt u deze gang van zaken?
Bij de Europese Parlementsverkiezingen in Nederland van mei jl. konden Roemeense burgers stemmen op stemlocaties in Den Haag, Diemen en Eindhoven, beschikbaar gesteld door de Roemeense autoriteiten. Naast de EP-verkiezingen konden de Roemeense burgers tevens stemmen voor een referendum over justitie en anti-corruptie. Hierdoor was per kiezer extra tijd nodig voor de formaliteiten. Met de grote Roemeense diaspora in Europa en de relatief hoge opkomst onder deze burgers heeft dit bij de stembusgang in meerdere Europese landen tot rijen voor de stembureaus en incidenten geleid, waaronder in Nederland.
Door het gebrek aan capaciteit en het trage stemproces stonden er ’s avonds ook bij de Roemeense stemlocaties in Nederland nog lange wachtrijen. Bij het sluiten van de stemlocatie in Den Haag hadden nog niet alle wachtenden kunnen stemmen en klommen sommige boze Roemeense burgers over de hekken van de Roemeense ambassade. In de situatie die hierdoor ontstond was de ME genoodzaakt om in te grijpen om de openbare orde en de veiligheid van de Roemeense ambassade en het ambassadepersoneel te waarborgen.
De Roemeense wetgeving regelt op welke wijze Roemenen in het buitenland mogen stemmen en het is aan de Roemeense overheid om daar uitvoering aan te geven. Het is voor Nederland van groot belang dat alle burgers de mogelijkheid hebben om hun stemrecht in de praktijk te brengen. Dat geldt ook voor de Roemeense burgers in Nederland.
Deelt u de mening dat op deze manier een aantal Roemenen een fundamenteel recht als het stemrecht ontzegd is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat door deze handelwijze van de Roemeense autoriteiten druk kwam te staan op de openbare orde en veiligheid in de betrokken Nederlandse gemeenten? Wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze problematiek en hoe dit te voorkomen bij de Roemeense ambassadeur aan te kaarten en daarbij bovendien het fundamentele recht om te stemmen te benadrukken?
In de dagen en weken na deze incidenten zijn er meerdere gesprekken geweest met de Roemeense ambassadeur op het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Ook de burgemeesters van Den Haag en Diemen hebben contact gehad met de Roemeense ambassadeur. Minister Blok heeft zelf ook zijn Roemeense EU-counterpart aangesproken over deze kwestie.
Tijdens deze gesprekken heeft Nederland zijn onvrede over de gang van zaken overgebracht en benadrukt dat deze voorvallen zich niet mogen herhalen. De Roemeense autoriteiten dienen in het vervolg te zorgen voor voldoende capaciteit, stemlocaties en personeel, zodat iedere burger die dat wil kan stemmen en er geen risico’s voor de openbare orde kunnen ontstaan. Nederland heeft daarbij aangeboden om de Roemeense autoriteiten waar mogelijk te assisteren.
De Roemeense ambassadeur heeft zich begripvol en coöperatief opgesteld en beterschap beloofd. De Roemeense autoriteiten hebben ook publiekelijk aangekondigd dat ze bezig zijn met een onderzoek en maatregelen om de stembusgang in het buitenland beter te laten verlopen, bijvoorbeeld door vervroegd stemmen mogelijk te maken. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijft de aankomende tijd met de Roemeense ambassade en autoriteiten in gesprek om te zorgen voor een goede opvolging, mede met het oog op de Roemeense presidentiële verkiezingen later dit jaar.
Gezien de inzet van de Roemeense regering om deze problemen bij volgende verkiezingen te voorkomen en de bereidheid hierover met Nederland in gesprek te zijn ziet het kabinet op dit moment geen noodzaak om de gang van zaken te agenderen in Europees verband.
Bent u tevens bereid, al dan niet gezamenlijk met andere Europese collega’s, deze gang van zaken tijdens de Raad Algemene Zaken aan te kaarten en uw Roemeense collega in dit Europese verband om uitleg verzoeken?
Zie antwoord vraag 5.
Het overlijden van gijzelaar Ewold Horn in de Filipijnen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ex-gijzelaar Abu Sayyaf: Ewolds dood bewijst ontbreken van dialoog met ontvoerders»?1
Ja
Was u op de hoogte van de laatste ontwikkelingen in de ontvoeringszaak?
De lokale autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de oplossing van een ontvoeringszaak op hun grondgebied. Binnen dat kader was ik ook in deze zaak zoveel als mogelijk op de hoogte.
Was u op de hoogte van de op handen zijnde bevrijdingsactie van het Filipijnse leger? Zo ja, wanneer en door wie bent u hierover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet? Wat was de laatste informatie die u hebt ontvangen?
In het belang van de bilaterale relatie en de noodzakelijke vertrouwelijkheid van de aanpak bij internationale ontvoeringszaken kan ik hier verder niet op ingaan.
Welke stappen heeft u de afgelopen zeven jaar gezet om Horn vrij te krijgen? Kunt u een toelichting geven?
Bij de ontvoering van Nederlanders in het buitenland gelden de volgende kaders:
Om de slagkracht van de Nederlandse overheid in deze en toekomstige zaken niet te schaden, in het belang van de relaties met derde landen en internationale organisaties en dus voor de veiligheid van alle Nederlanders in het buitenland, doe ik geen nadere mededelingen over deze zaak en de inspanningen van de Nederlandse overheid daarin.
Is er sprake geweest van dialoog met de terreurgroep Abu Sayyaf? Zo ja, hoe verliep die dialoog en wat hielden de contacten in? Van wanneer dateert het laatste contact? Zo nee, hoe werd over de vrijlating onderhandeld?
Zie antwoord vraag 4.
Is het u bekend waarom andere gijzelaars wel vrijgekomen zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe oordeelt u over de uitspraken van Australiër Warren Rodwell en de Filipijnse Victor Tayler, die laten doorschemeren dat Nederland in gebreke is gebleven met betrekking tot de vrijlating van Horn?
Deze uitspraken zijn gedaan zonder kennis van de inspanningen op de zaak.
Het bericht 'Betoging Pegida in Eindhoven opnieuw verboden' |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Betoging Pegida in Eindhoven opnieuw verboden»?1
Ja.
Sinds wanneer bepalen gewelddadige moslims wie er mag protesteren in Nederland?
Het in goede banen leiden van demonstraties is een bevoegdheid van het lokale gezag (de burgemeester). Op de burgemeester rust een positieve verplichting om noodzakelijke en passende maatregelen te nemen – bijvoorbeeld politiebescherming – om een vreedzame betoging te beschermen tegen «vijandelijke elementen» of tegenbetogingen. Belangen van anderen dan de demonstranten, zoals die van inwoners en omstanders, mogen op zichzelf niet leiden tot het beperken van een demonstratie. Daarbij geldt dat het verbieden of beëindigen van een (vreedzame) demonstratie een uiterst middel is en uitsluitend aan de orde is als dat noodzakelijk is ter bescherming van de volksgezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. De inhoud van een demonstratie mag nooit een reden zijn voor beperkende maatregelen, ook niet als deze door sommigen als hinderlijk, aanstootgevend of choquerend wordt ervaren. Het strafrecht stelt wel grenzen aan gedragingen van demonstranten, bijvoorbeeld wanneer er discriminerende uitlatingen worden gedaan of geweld wordt gebruikt.
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 13 juli 2018 (Kamerstuk 34 324, nr. 3) heb uiteengezet, staan burgemeesters soms, met name bij risicovolle demonstraties waar de verantwoordelijkheid van burgemeesters voor het borgen van het belang van de openbare orde en veiligheid en het beschermen van burgers die niet demonstreren sterk wordt gevoeld, voor ingewikkelde beslissingen. Die beslissingen vragen om maatwerk en om inschattingen van de plaatselijke openbare orde. Dat kan er in uitzonderlijke omstandigheden toe leiden dat een demonstratie niet kan plaatsvinden op de plaats waar de demonstranten dat willen of in het uiterste geval helemaal niet kan plaatsvinden, ondanks het uitgangspunt dat het demonstratierecht zoveel mogelijk moet worden beschermd en dat dreigen met tegenreacties niet mag lonen. Ik wil er hier nog op wijzen dat burgemeesters dergelijke beslissingen – zeker in situaties die zich kenmerken door grote polarisatie – niet lichtvaardig nemen, en ik vind het onacceptabel hoe de betrokken bestuurders in deze kwestie worden geïntimideerd en bedreigd.
Er vinden per jaar duizenden demonstraties in Nederland plaats. Gemeenten weten daar doorgaans goed mee om te gaan. Zoals ik in mijn hiervoor genoemde brief van 13 juli 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 34 324, nr. 3) heb aangegeven, is het zeker geen algemeen gebruik om demonstraties te beperken of te verbieden. Het betreft uiteindelijk maatwerk en een inschatting van de burgemeester als het lokale gezag, die nauw samenhangt met zijn kennis van de plaatselijke situatie en de openbare orde. De burgemeester legt over zijn beslissing verantwoording af aan de gemeenteraad en eventueel aan de rechter. Het is niet aan mij om daar in te treden.
Over het demonstratierecht zijn inmiddels de nodige handvatten voor gemeenten verschenen. Zo heb ik eind vorig jaar aan alle gemeenten de handreiking demonstratierecht «Demonstreren bijkans heilig» toegezonden, opgesteld door de gemeente Amsterdam in samenwerking met de politie en het Openbaar Ministerie. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld ook gebruik maken van het meest recente rapport van de Nationale ombudsman over dit onderwerp, «Demonstreren, een schurend grondrecht».
Gelet op het vorengaande zie ik geen reden om alle burgemeesters een brief te sturen over het toepasselijke wettelijke kader voor demonstraties.
Bent u bereid alle burgemeesters een brief te sturen om ze eraan te herinneren dat in Nederland onze eigen wetten gelden, en niet de sharia? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De impact van de vernietiging van de PAS door de Raad van State op de besluitvorming omtrent Lelystad Airport |
|
Cem Laçin (SP), Suzanne Kröger (GL), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Tegenstanders Lelystad Airport blij met stikstofuitspraak: «Hoop voor bewoners Veluwe»?1
Ja.
Wat zijn de gevolgen van de Programma Aanpak Stikstof-uitspraak (PAS) van de Raad van State voor de status van Lelystad Airport als «prioritair project»?
De uitspraak van de Raad van State heeft betrekking op het Programma Aanpak Stikstof. Uit de uitspraak volgt onder meer dat het programma niet als basis voor toestemmingsverlening en de vrijstelling van de vergunningplicht kan dienen. De reservering van ontwikkelingsruimte voor prioritaire projecten zoals Lelystad Airport is daarmee komen te vervallen.
Er wordt door de Minister van LNV in brede zin onderzocht op welke wijze er recht gedaan kan worden aan de bescherming van Natura 2000-gebieden en tegelijkertijd ruimte geboden kan worden aan economische ontwikkelingen. Ook wordt bezien wat de uitspraak betekent voor Luchthaven Lelystad. Zodra hierover meer bekend is, zal ik uw Kamer informeren.
Kunt u een volledige tijdlijn verschaffen van alle aan stikstof en PAS-gerelateerde procedures en besluitvorming in het dossier Lelystad Airport tot nu toe en in de toekomst?
De stikstofdepositie als gevolg van de uitbreiding van Luchthaven Lelystad is in het kader van het MER 2014 in beeld gebracht. Voor Lelystad Airport is sinds de inwerkingtreding van het PAS op 1 juli 2015 ontwikkelingsruimte gereserveerd.
Deze ruimte is gereserveerd in segment 1 (ontwikkelingsruimte voor prioritaire projecten). In 2016 is door de luchthaven Lelystad een melding ingediend, omdat de depositiebijdrage als gevolg van het project lager was dan de grenswaarde van 1 mol/ha/j. Nadien kon het project Lelystad Airport van de prioritaire projectenlijst worden afgevoerd. In het kader van de actualisatie van het MER in 2018 zijn ook de stikstofdepositieberekeningen geactualiseerd met de laatste versie van het rekenmodel AERIUS-Calculator. Aangezien dit leidde tot wijzigingen in de berekende stikstofdepositie, is Lelystad Airport opnieuw als prioritair project opgenomen (Regeling van Minister LNV 19 april 2019, nr. WJZ/19102683 tot wijziging regels toedeling en reservering ontwikkelingsruimte, Staatscourant 2019, 23195), zodat een aangepaste melding kon worden ingediend. Begin mei 2019 heeft Lelystad Airport een aangepaste melding ingediend bij LNV. Op dit moment wordt bezien wat de uitspraak betekent voor de uitbreiding van Luchthaven Lelystad.
Kunt u in dit feitenrelaas duidelijk maken welke veranderingen er exact zijn opgetreden na het wegvallen van de PAS?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u een volledig overzicht verschaffen van alle relevante wetgeving en procedures waar, nu de PAS is weggevallen, de toekomstige besluitvorming rond Lelystad Airport op gebaseerd zal zijn?
Er moet worden voldaan aan de Wet Natuurbescherming. De Raad van State heeft geoordeeld dat de Passende Beoordeling, conform het PAS, niet in overeenstemming is met de Habitatrichtlijn. Wat de consequenties van de uitspraak van de RvS precies zijn, wordt op dit moment nog onderzocht.
Klopt het dat er, alvorens een besluit genomen kan worden over de toekomst van Lelystad Airport, een nieuwe vergunning moet worden aangevraagd op basis van de Wet natuurbescherming? Zo nee, hoe zit het dan?
De Raad van State heeft geoordeeld dat de Passende Beoordeling, conform het PAS, niet in overeenstemming is met de Habitatrichtlijn. Dit betekent dat de uitbreiding van Lelystad Airport niet onder de vrijstelling van de vergunningplicht valt. Zoals aangegeven wordt op dit moment nog onderzocht wat de consequenties zijn van deze uitspraak.
Erkent u dat er, alvorens een besluit genomen kan worden over de toekomst van Lelystad Airport, eerst nieuw onderzoek gedaan moet worden naar de stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden in de omgeving van Lelystad Airport en onder de laagvliegroutes? Zo nee, waarom niet?
Zoals is aangegeven is het antwoord op vraag 2, wordt op dit moment nog onderzocht wat de consequenties zijn van deze uitspraak. Zodra bekend is wat dit betekent voor Luchthaven Lelystad zal ik u nader informeren.
Deelt u de mening dat het in niemands voordeel is als er weer grote twijfels zullen ontstaan bij de kwaliteit van een luchtvaartrapport? Zo nee, waarom niet?
De onderzoeken moeten zorgvuldig worden uitgevoerd. De consequenties van de uitspraak van de Raad van State op het verdere proces worden nog in beeld gebracht. Deze zorgvuldigheid is nodig, juist om tot een goede oplossing te komen die recht doet aan de bescherming van Natura-2000 gebieden en tegelijkertijd ruimte kan bieden aan economische ontwikkelingen. Daarom heb ik uw Kamer per brief, getiteld Nota van Antwoord ingediende zienswijze ontwerpwijzigingsbesluit van 2 juli 2019, geïnformeerd dat de opening van Lelystad Airport voor handelsverkeer in april 2020 niet langer haalbaar is.
Deelt u de mening dat het daarom belangrijk is om alle tijd te nemen die nodig is om hier een goed en gedegen onderzoek naar te verrichten? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
De dyslexie-industrie |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel van Follow The Money over de dyslexie-industrie?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van het percentage kinderen met een dyslexieverklaring door de jaren heen sinds 2005? Klopt het dat dit percentage jaarlijks toeneemt, waardoor het percentage kinderen met een dergelijke verklaring inmiddels twee- tot driemaal zo hoog ligt als op basis van wetenschappelijke studies mag worden verwacht?
Leerlingen in de leeftijd van 7 tot en met 12 jaar, die onvoldoende baat hebben bij de intensieve ondersteuning vanuit school, kunnen worden doorverwezen voor onderzoek naar de diagnose dyslexie. Als leerlingen gediagnosticeerd worden met dyslexie, dit kan alleen door een gz-psycholoog of orthopedagoog-generalist met kennis van dyslexie, krijgen zij een dyslexieverklaring. Als er bij deze leerlingen met dyslexie géén sprake is van co-morbiditeit die invloed kan hebben op lees- en spelvaardigheid (zoals ADHD), krijgen zij de diagnose Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED) en komen zij in aanmerking voor dyslexiezorg in het kader van de Jeugdwet.
Leerlingen van 13 jaar en ouder komen niet in aanmerking voor dyslexiezorg in het kader van de Jeugdwet. Zij krijgen wel ondersteuning vanuit het onderwijs indien zij een dyslexieverklaring hebben, bijvoorbeeld extra tijd om toetsen te maken en/of groter lettertype.
Op basis van onderzoek van Blomert (2005) is een prevalentieschatting gemaakt voor ernstige lees- en/of spellingsproblemen, namelijk 8,8 procent. Slechts een deel hiervan is dyslectisch, dit prevalentiecijfer wordt geschat op 3,6 procent.2
Uit cijfers van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat het aantal leerlingen dat met een dyslexieverklaring op een aangepaste wijze examen doet de laatste jaren is afgenomen. In 2016 was het aantal leerlingen dat op een aangepaste wijze examen deed vanwege dyslexie 20.933, terwijl dit in 2019 is afgenomen tot 15.932 leerlingen (zie tabel 1). In 2018 waren er circa 200.000 examenkandidaten, waarmee er circa 8% van de eindexamenkandidaten afwijkend examen doet vanwege dyslexie. Het lijkt er op dat het reeds eerder ingezette beleid op het terrein van dyslexie zijn vruchten afwerpt. Toch zijn wij nog niet tevreden.
Examenjaar
Aantal meldingen
2013
17.350
2014
18.969
2015
20.544
2016
20.933
2017
16.725
2018
15.539
2019
15.932
Scholen hebben de verplichting om aan de Inspectie van het Onderwijs te melden wanneer een leerling op afwijkende wijze deelneemt aan het examen.
Om onterechte dyslexieverklaringen én verwijzingen te verminderen hebben wij gezamenlijke maatregelen ingezet. Zo is in eerdere brieven3 aangekondigd dat beroepsgroepen in de zorg met subsidie van OCW en VWS zijn gestart met de ontwikkeling van een brede vakinhoudelijke richtlijn dyslexie. Deze richtlijn moet eraan bijdragen dat de kwaliteit van EED diagnose zal verbeteren.
Ook wordt werk gemaakt van voorlichting en ondersteuning richting samenwerkingsverbanden en scholen om te zorgen voor goed lees- en spellingsonderwijs en de juiste ondersteuning aan de betreffende leerlingen. Hiervoor wordt het Stimuleringsprogramma Preventieve & Integrale Aanpak Dyslexie & Hulpmiddelen Onderwijs door het Ministerie van OCW gesubsidieerd. Dit moet eraan bijdragen dat (individuele) ondersteuning vanuit school verbetert en zodoende minder leerlingen doorverwezen worden voor dyslexieonderzoek.
In de kamerbrief over passend onderwijs is aangekondigd dat wij, naast de reeds eerder ingezette maatregelen, gemeenten en samenwerkingsverbanden gaan ondersteunen bij de invulling van een gezamenlijke poortwachtersfunctie. Het gaat dan veelal om een orthopedagoog die een schifting maakt tussen de leerlingen die voldoen aan de kenmerken van EED en in het kader van de Jeugdwet moeten worden geholpen of dat onderwijs een taak heeft om de juiste ondersteuning te bieden. Hiertoe gaan wij dit jaar een handreiking ontwikkelen.
Er is momenteel onvoldoende zicht op aantallen en uitgaven voor EED voor kinderen onder de 13 jaar. Wij gaan daarom naast dit alles dit jaar nader onderzoek laten doen naar cijfers rond dyslexie en de samenwerking in de dyslexieketen. Dit onderzoek geeft ons scherper zicht op de ontwikkelingen rondom dyslexie. In het onderzoek worden zowel de zorg, het onderwijs (aantal dyslexieverklaringen) en de gemeenten (uitgaven aan dyslexie) meegenomen.
Wat is uw reactie op de kritiek op de gebruikte definities van dyslexie in het protocol van de Stichting Dyslexie Nederland, die er toe leiden dat er altijd per definitie een (grote) groep kinderen met dyslexie zal zijn?
Volgens het door u aangehaalde protocol moeten er diverse stappen worden doorlopen bij het bepalen of een kind al dan niet dyslexie heeft en behandeling gewenst is. Een eerste stap is bepalen of er sprake is van ernstige lees- en spellingproblemen bij de leerling. Dit wordt gedaan door, zoals in het artikel genoemd, te kijken of een leerlingen behoort tot de laagste 10% van het normgemiddelde lezen of onder de 16% op lezen scoort én bij de laagste 10% op het normgemiddelde spellen. Vervolgens wordt bij deze kinderen differentiaal diagnostisch onderzoek uitgevoerd en gekeken of er sprake is van een dyslexie typerend cognitief profiel. Tot slot wordt er gekeken of er sprake kan zijn van alternatieve verklaringen (zoals co-morbiditeit of aandoeningen die contra-indicatief zijn voor dyslexie) alvorens er overgegaan wordt tot het al dan niet diagnosticeren van dyslexie.
Het is dus niet zo dat kinderen die behoren tot de laagste 10% van het normgemiddelde lezen of onder de 16% op lezen scoort én bij de laagste 10% op het normgemiddelde spellen automatisch gediagnosticeerd worden met dyslexie. In de vervolgstappen voor diagnostiek wordt diepgaander gekeken naar het individuele kind.
Wat is uw reactie op de kritiek uit het eerder genoemde artikel op het «Protocol Diagnose en Behandeling Dyslexie» (PDBD), waarbij gesteld wordt dat het overgrote deel van de testen in dat protocol wetenschappelijk bezien flauwekul en totaal overbodig zijn?
De meningen in het veld over het meten van het IQ voor een dyslexiediagnose zijn verdeeld. In het kader van de ontwikkeling van de brede richtlijn dyslexie wordt gekeken naar alle (nieuwe) wetenschappelijke inzichten.
Deelt u de mening dat het niet in het belang van jongeren is om een groep die als zwakkere lezers en spellers te kwalificeren is – als gevolg van statistische wetmatigheden en/of het afnemen van niet-wetenschappelijke testen – automatisch als dyslectisch te bestempelen?
Kinderen zijn er niet bij gebaat om automatisch gelabeld te worden. In het geval van dyslexie wordt dit ook niet gedaan. Zie beantwoording van vraag 3.
Bent u bekend met het Pygmalion-effect? Dat kinderen die wijsgemaakt is dat ze een hersenafwijking hebben zich naar hun diagnose gaan gedragen? En dat docenten en ouders door diezelfde diagnose hun verwachtingen naar beneden bijstellen? Deelt u de mening dat het overdadig uitdelen van het stempel «dyslectisch» op jongeren dit Pygmalion-effect versterkt, en daarmee alleen maar schadelijk is voor deze jongeren?
Wij zijn bekend met dit effect. Het is daarom van groot belang dat alleen kinderen die daadwerkelijk dyslexie hebben, hier de juiste behandeling en begeleiding voor krijgen. Om de kwaliteit van de diagnose te versterken hebben wij daarom de beroepsgroepen in de zorg gevraagd om een richtlijn te ontwikkelen.
Klopt het dat het Nederlands Kwaliteitsinstituut Dyslexie (NKD) in 2016 is opgericht met onder andere als doel om de kwaliteit van diagnostiek en behandeling van EED te bewaken en bevorderen en tevens om overheden te adviseren?
Het NKD is door de sector zelf opgericht met als doel het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van diagnostiek en behandeling van EED, inclusief de raakvlakken zoals lichte dyslexie, lees- en spellingsproblemen en ernstige meervoudige dyslexie. De stichting Nederlands Kwaliteitsinstituut Dyslexie vervult geen wettelijke taak.
Klopt het dat van de tien leden van de wetenschappelijke adviesraad van het NKD er drie leden direct verbonden zijn aan RID, een van de grootste aanbieders van dyslexie-zorg in Nederland en twee leden bij andere dyslexiebedrijven werken?
Dit klopt gedeeltelijk. De samenstelling en het reglement van de wetenschappelijk advies raad, staan op de website: https://www.nkd.nl/over-nkd/organisatie/. De helft van de leden wordt benoemd op voordracht van de Stichting Dyslexie Nederland, de andere helft op voordracht van het NKD. De leden van deze raad oefenen hun taken uit zonder last of ruggenspraak en op persoonlijke titel.
De leden van de wetenschappelijke advies raad staan op de website. In totaal hebben vier leden een relatie met een aanbieder van dyslexiezorg.
Klopt het dat alle leden van de bestuurlijke adviesraad van het NKD verbonden zijn aan dyslexie-instituten?
Van de negen leden zijn er acht verbonden aan een dyslexiepraktijk. Daarnaast heeft één lid een eigen bedrijf. De leden van de adviesraad oefenen hun taken uit zonder last of ruggenspraak en op persoonlijk titel. De samenstelling en het reglement van de Bestuurlijke Advies Raad Dyslexie staan op de website: https://www.nkd.nl/over-nkd/organisatie/.
Klopt het dat er van de zeven leden van de Kwaliteitscommissie van het NKD maar liefst vijf verbonden zijn aan een dyslexiebehandelaar?
Dit klopt. De kwaliteitscommissie bestaat uit vertegenwoordigers van aangesloten praktijken, die staan voor een gezamenlijke visie op het protocol, diagnostiek, behandeling en advies. De leden van de kwaliteitscommissie oefenen hun taken uit zonder last of ruggenspraak en op persoonlijke titel.
De taak van de kwaliteitscommissie is gevraagd en ongevraagd adviseren en ondersteunen van het bestuur omtrent kwaliteitsborging. Ook worden zij ingezet om (nieuwe) auditoren van onafhankelijke auditorganisatie KIWA te voorzien van dyslexie-inhoudelijke kennis.
Wat vindt u van deze bestuurlijke en persoonlijke verwevenheid van diverse aanbieders van dyslexiezorg methet NKD, dat zich als onafhankelijk kwaliteitsinstituut voordoet?
Net als in vele andere branches is het NKD een branchevereniging die ernaar streeft de kwaliteit in de eigen sector te waarborgen en te stimuleren, bijvoorbeeld door kwaliteitseisen op te leggen en audits te laten uitvoeren. Gezien deze rol en de kennis waarover het NKD beschikt, is het wat ons betreft een belangrijke gesprekspartner maar geen onafhankelijk kwaliteitsinstituut. Het betreft een private bracheorganisatie. Wij begrijpen daarom dat het NKD mensen aantrekt die op de hoogte zijn van de ontwikkelingen en kennis hebben over dyslexie, en daarmee veelal zelf (ook) werkzaam zijn binnen de sector.
Kunt u aangeven hoeveel (en welke) gemeenten en samenwerkingsverbanden voor toegang tot de dyslexiezorg poortwachters aanstellen, die door het NKD zijn of worden getraind?
Voor ondersteuning en zorg rond EED is een goede samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulp van groot belang. Een poortwachter (aangesteld door een samenwerkingsverband en/of een gemeente) kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren. Het is aan poortwachters hoe zij zich laten informeren om deze taak goed in te kunnen vullen. Een (informatieve) poortwachtersbijeenkomst vanuit het NKD kan hier onderdeel van zijn. Het NKD organiseert eens per jaar een dergelijke poortwachtersbijeenkomst. Het is aan poortwachters of zij hier aan deelnemen. Het aantal deelnemers en namen van individuele deelnemers zijn bij ons niet bekend.
Trainingen die zich erop richten om kinderen zo snel mogelijk te verwijzen naar de zwaarste vorm van dyslexieondersteuning vinden wij absoluut onwenselijk.
Wat vindt u er van dat zogenaamd «onafhankelijke» adviseurs van het NKD gemeenteambtenaren (poortwachters) adviseren over de toeleiding naar dyslexiezorg, terwijl die zorg vervolgens wordt aangeboden door bij het NKD aangesloten dyslexiebehandelaars?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het adviseren van gemeenten over toeleiding naar dyslexiezorg, het stellen van een diagnose voor dyslexie, het uitvoeren van een behandeling van dyslexie en het bepalen of die behandeling van dyslexie heeft gewerkt, in feite indirect door dezelfde bedrijven wordt uitgevoerd en daarmee een lucratief verdienmodel is geworden?
Wij zijn het met u eens dat er een duidelijke rol- en verantwoordelijkheidsverdeling moet zijn tussen de partijen. Op het snijvlak van EED en extra ondersteuning vanuit school, is het van belang dat er heldere procesafspraken gemaakt worden tussen de gemeente en het onderwijs. Aanbieders hebben in het maken van deze procesafspraken (e.g. de toeleiding naar EED-zorg) geen besluitvormende rol.
Het is overigens niet ongebruikelijk dat het stellen van een diagnose, het uitvoeren van een behandeling en de evaluatie hiervan uitgevoerd wordt door één en dezelfde zorgaanbieder. Uiteraard in nauw overleg met andere betrokkenen zoals de gemeenten en/of het onderwijs.
Deelt u de mening dat dit verdienmodel zowel schadelijk is voor jongeren die onterecht een label opgeplakt krijgen, als schadelijk is omdat geld bestemd voor jeugdhulp niet bij echt hulpbehoevende jongeren terecht komt?
Wij vinden het van belang dat kinderen met een ondersteuningsvraag, bijvoorbeeld vanwege dyslexie, de juiste hulp krijgen. Op dit moment is niet bekend hoeveel gemeenten uitgeven aan behandeling van EED. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 gaan wij dit nader onderzoeken.
Wat kunt u doen om dit voor jongeren zo schadelijke verdienmodel te slopen?
Zie beantwoording vraag 2.
Een gelijk speelveld voor alternatieve kredietverleners en banken bij de financiering van het midden- en kleinbedrijf |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Creatief geld zoeken als de bank nee zegt»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat alternatieve, niet-bancaire kredietverleners ongeveer 1,5 miljard euro aan het midden- en kleinbedrijf (mkb) hebben verstrekt, terwijl de drie Nederlandse grootbanken gezamenlijk maar liefst 127 miljard euro bij het mkb hebben uitstaan?2
Ik heb kennis genomen van de cijfers in dit artikel, waaruit naar voren komt, dat voor het mkb bancaire financiering nog steeds de belangrijkste bron van externe financiering is. Non-bancaire financiering, waaronder leasing, factoring, crowdfunding private equity en venture capital, vormt vooralsnog een relatief beperkt deel van de mkb-financieringsmarkt. In de meest recente CBS Financieringsmonitor 2018 is evenwel te lezen dat leasing, factoring, private equity en crowdfunding tussen 2013 en 2017 fors zijn gegroeid. De mogelijkheden tot non-bancaire financiering voor het mkb nemen dus toe.
Wat zegt dit verschil in totale kredietverstrekking volgens u over de mogelijkheden tot alternatieve kredietverlening aan het mkb in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er door verschillende publieke instanties zoals de rijksoverheid, het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), het Centraal Planbureau (CPB) en De Nederlandsche Bank (DNB) met verschillende definities voor mkb wordt gewerkt? Wat zegt dit over onze kennis van mkb-financiering? Bent u bereid om met deze instanties tot één geharmoniseerde definitie te komen van mkb?
Het klopt dat er verschillende definities zijn voor mkb. Door genoemde instanties wordt er naar gestreefd om dezelfde, internationale, definitie van het mkb te gebruiken. Deze definitie houdt in: bedrijven met maximaal 250 werkzame personen en een omzet kleiner dan of gelijk aan 50 miljoen euro ofwel een balanstotaal kleiner of gelijk aan 43 miljoen EUR. Hier kan in specifieke gevallen om verschillende redenen van worden afgeweken.
Een voorbeeld hiervan is de Financieringsmonitor van het CBS, die gebruikt deze mkb definitie en richt zich daarbinnen op de «business economy», ook een internationale definitie; het bedrijfsleven. Dit is in de Financieringsmonitor uitgebreid met de landbouwsector. De Financieringsmonitor van het CBS geeft inzicht in de financieringsbehoefte en toegang tot financiering van het Nederlandse mkb. Het is niet wenselijk om af te stappen van de huidige situatie waarin de genoemde instanties streven naar het gebruik van dezelfde internationale definitie waarbij het in gevallen nodig is hier van afwijken.
Hoe beoordeelt u de mate van professionaliteit van de alternatieve kredietverleningssector, mede gelet op de recente oprichting van de Stichting MKB Financiering, de door deze stichting opgestelde gedragscode en de opening van een onafhankelijk klachtenloket bij het Kifid?3
De alternatieve kredietverleningssector kenmerkt zich door grote verschillen tussen de aanbieders en de producten. Het gaat bovendien in sommige gevallen om (relatief) nieuwe initiatieven. Uit de CBS financieringsmonitor waar in het antwoord op vraag 3 naar wordt verwezen blijkt evenwel dat de markt voor non-bancaire financiering groeit. Hier past ook professionalisering van de sector bij. De oprichting van de stichting MKB Financering in 2018 met ondersteuning van het Ministerie van EZK en de werkzaamheden die zij ontplooit dragen hieraan bij. Zo heeft de stichting een gedragscode opgesteld met bepalingen over onder meer deskundigheid, professionaliteit, betrouwbaarheid en integriteit waaraan haar leden moeten voldoen en kunnen kleine ondernemingen die een klacht hebben over alternatieve financiers die de gedragscode hebben ondertekend hiervoor vanaf 1 juli 2019 terecht bij Kifid.
Kunt u in dit kader aangeven in hoeverre de motie-Sneller/Snels reeds is uitgevoerd en wanneer u verwacht deze motie geheel te hebben uitgevoerd?4
Ik ben bezig met een onderzoek naar de MKB-financieringsmarkt dat wordt uitgevoerd door middel van deskresearch en ook deels door interviews met vertegenwoordigers van onder meer mkb’ers, niet-bancaire financiers en toezichthouders. Dit onderzoek ziet primair op de beschikbaarheid van financiering, maar de voorwaarden waaronder die financieringen verstrekt worden houden hier nauw verband mee. In de interviews wordt daarom, mede met het oog op de motie Sneller/Snels, ook aandacht besteed aan excessieve voorwaarden die verbonden zijn aan niet-bancaire financieringen. Dit onderzoek zal op korte termijn afgerond zijn. Mede op basis van de resultaten zal worden bezien welk nader onderzoek nodig is ter uitvoering van de motie. De Minister van Financiën zal u naar verwachting in de tweede helft van dit jaar hierover kunnen rapporteren.
Zou u nader kunnen toelichten waarom het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat enerzijds zegt alternatieve financiers te willen stimuleren, maar de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) anderzijds de meeste subsidie- en financieringsregelingen verplicht via een bank laat lopen?5
In de diverse financieringsregelingen van EZK wordt samengewerkt met marktpartijen. Voor een aantal regelingen, zoals de BMKB en de GO zijn dit voornamelijk banken en voor andere regelingen zijn dit andere financiers. Zo wordt in de Seed Capital regeling samengewerkt met Venture Capital fondsen en in de Seed Business Angel regeling met business angels. De Groeifaciliteit wordt vooral gebruikt door private equity partijen. De BMKB is sinds 2017 permanent is opengesteld voor niet-bancaire financiers, die hiervoor in aanmerking komen.
Zo maakt een niet-bancaire partij als Qredits actief gebruik van de BMKB. De verschillende financieringsregelingen sluiten aan op de verschillende levensfasen van bedrijven en verschillende categorieën financiers met de daarbij behorende risico’s.
Kunt u voorts verklaren waarom bij de stimuleringsregeling van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor nieuwe vormen van wonen en zorg voor ouderen de regering wederom expliciet een rol voor de banken ziet en niet voor alternatieve kredietverleners?6
De Stimuleringsregeling Wonen en Zorg is sinds 4 april 2019 opengesteld. Ambitie was om de regeling zo snel als mogelijk open te stellen, en daarmee bewonersinitiatieven en sociale ondernemers zo snel mogelijk de kans te bieden om projecten financierbaar te krijgen. Er is daarbij in eerste instantie gekozen om de Regeling alleen open te stellen voor de banken. De banken worden door toezichthouders nauwlettend gevolgd waardoor de toetreding tot de regeling relatief eenvoudig is en in een kort tijdsbestek kon worden gerealiseerd. De toetreding van alternatieve financiers vraagt een uitgebreider voorbereidings- en toetredingstraject, waarvoor meer tijd nodig is. Het Ministerie van VWS verkent de mogelijkheden om de regeling open te stellen voor niet-bancaire financiers. In dat licht zijn inmiddels gesprekken gestart.
Deelt u de mening dat – waar mogelijk – een gelijk speelveld voor alternatieve kredietverleners en banken zou moeten worden nagestreefd? Hoe verhouden de voorgaande voorbeelden van overheidsbeleid zich volgens u tot dat streven?
Van belang is dat mkb’ers een voldoende divers financieringslandschap ter beschikking staat dat voorziet in hun legitieme kredietbehoeften. Het kabinet zet onder meer in op de kapitaalmarktenunie die hieraan zal bijdragen. Zoals omschreven in het antwoord op vraag 7 wordt er binnen de financieringsregelingen met verschillende financiers samengewerkt.
Wat betreft stimulering van mkb-financiering wordt er waar mogelijk een gelijk speelveld nagestreefd, daarbij zal ook rekening worden gehouden met de financiële risico’s voor de Staat. Op dit moment werk ik, zoals vermeld in het antwoord 6, aan een onderzoek naar de werking van de mkb-financieringsmarkt, waarin ook de evaluaties van de EZK financieringsregelingen worden meegenomen, dit onderzoek kan aanleiding vormen voor eventuele aanpassingen van deze regelingen. Binnenkort wordt het onderzoek afgerond. EZK organiseert begin juli 2019 in het kader van dit onderzoek een aantal expertmeetings. Deze expertgesprekken dienen als input voor de EZK analyse van de mkb-financieringsmarkt en wat nodig is voor een optimale werking van die markt. In het najaar 2019 wordt deze analyse samen met het onderzoek naar de werking van de mkb-financieringsmarkt, aangeboden aan uw Kamer.
Bent u bereid alle huidige regelingen door te lichten op een gelijk speelveld voor bancaire en niet-bancaire kredietverleners?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om in de toekomst meer rekening te houden met de potentiële rol van alternatieve financiers bij subsidie- en financieringsregelingen van het Rijk? Zo ja, hoe gaat u dit borgen?
Zie antwoord vraag 9.
Nederlandse verzekeraars die meer kunnen doen om medicijnen betaalbaar te maken |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport «Taming Big Pharma»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat toegang tot betaalbare medicijnen onderdeel uitmaken van het universele recht op gezondheid?
Ja, toegang tot medicijnen is een onderdeel van het universele recht op gezondheid volgens zowel de United Nations High Commissioner for Human Rights (OHCHR) als de World Health Organisation (WHO).
Deelt u de mening dat institutionele beleggers invloed kunnen uitoefenen op farmaceutische bedrijven en op deze manier kunnen bijdragen aan het betaalbaar maken van medicijnen en eerlijke belastingbetaling door farmaceuten?
Institutionele beleggers, waaronder verzekeraars, zijn verantwoordelijk voor hun eigen beleggingsbeleid en bepalen zelf in welke bedrijven belegd wordt. Het kabinet verwacht van institutionele beleggers echter wel dat zij daarbij invulling geven aan hun responsibility to respect onder de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en dat zij zich houden aan de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen). Daarnaast zijn er binnen het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)-convenant Verzekeringssector afspraken gemaakt met de overheid, de verzekeringssector (via Verbond van Verzekeraars en Zorgverzekeraars Nederland), vakbond FNV en niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) over de naleving van de OESO-richtlijnen en UNGP’s en over de gezamenlijke inzet om IMVO-risico’s aan te pakken en te voorkomen. Gezondheid (waaronder toegang tot medicijnen) is een van de thema’s waar convenantspartijen gezamenlijk zoeken naar mogelijkheden voor structurele verbeteringen.
Volgens de OESO-richtlijnen wordt van institutionele beleggers verwacht dat zij hun invloed aanwenden bij bedrijven waarin zij investeren. Dit kunnen zij bijvoorbeeld doen door algemene aandeelhoudersvergaderingen bij te wonen en via spreektijd en stemrecht hun opvattingen over MVO-thema’s, zoals het naleven van de belastingwetten en -regelgeving, uit te dragen. Ook kunnen zij informatie opvragen bij en contact leggen met de bedrijven waarin ze investeren om hun verwachtingen duidelijk te maken.
Dit is tevens wat de Access to Medicine Foundation, met steun vanuit de begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, beoogt met zijn Investeerdersverklaring. Inmiddels hebben 90 investeerders, die gezamenlijk activa van meer dan USD 12 biljoen beheren, de Investeerdersverklaring ondertekend. Hiermee zeggen zij toe de resultaten uit de Index te gebruiken bij zowel hun investeringsbeslissingen, als in hun engagement met bedrijven (als ze eenmaal in deze bedrijven hebben belegd). Het kabinet moedigt Nederlandse verzekeraars die dit nog niet hebben gedaan, aan de Investeerdersverklaring te ondertekenen en opvolging te geven aan de daarbij behorende verplichtingen.
Wat vindt u ervan dat Nederlandse verzekeraars als Aegon en Allianz in 2019 tezamen voor maar liefst 11 miljard euro hebben belegd in farmaceutische bedrijven zonder hen aan te sporen hoge medicijnprijzen terug te dringen?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vragen 3 en 6 zijn verzekeraars zelf verantwoordelijk voor hun beleggingsbeleid. Dit geldt ook voor de twee Nederlandse verzekeraars Aegon en Allianz. Aegon en Allianz zijn beiden lid van het Verbond van Verzekeraars, een van de IMVO-convenantspartijen. Daarnaast heeft Aegon N.V. bij de ondertekening van het IMVO-convenant Verzekeringssector een intentieverklaring ondertekend. Hierin verklaart Aegon N.V. de geest en de doelstellingen van het IMVO-convenant te ondersteunen en te trachten daarbij zoveel mogelijk in lijn met de doelstellingen en afspraken te handelen. De verzekeraar heeft verklaard open te staan voor inzet, samenwerking en kennisdeling bij de uitvoering van het IMVO-convenant. Binnen het IMVO-convenant wordt gekeken hoe investeerders hun invloed kunnen gebruiken.
Daarnaast moedigt het kabinet Nederlandse verzekeraars, waaronder Aegon N.V. en Allianz N.V. aan om de Investeerdersverklaring van de Access to Medicine Foundation te ondertekenen. Aegon heeft in een reactie aangegeven dat het een engagement programma voert met farmaceutische bedrijven, waarbij het de dialoog aangaat met deze bedrijven en onder andere excessieve prijsverhogingen voor medicijnen, frauduleuze accountingpraktijken en de promotie van patiëntenprogramma’s voor mensen met lage inkomens bespreekt. Ook heeft Aegon aangegeven dat de Access to Medicine Index nog niet meegenomen wordt in het screeningsproces, maar dat het dit wel aan het onderzoeken is.
Wat vindt u ervan dat vijf van de negen onderzochte verzekeraars geen concrete actie ondernemen tegen oneerlijke belastingbetaling door farmaceuten?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vragen 3 en 6 zijn verzekeraars zelf verantwoordelijk voor hun beleggingsbeleid. Farmaceutische bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor hun belastingafdracht. Het kabinet moedigt verzekeraars aan om, conform de afspraken binnen het IMVO-convenant, farmaceutische bedrijven aan te spreken, wanneer uit de IMVO-risicoanalyse die deel uitmaakt van de gepaste zorgvuldigheid naar voren komt dat zij niet handelen volgens hoofdstuk XI uit de OESO-richtlijnen. Dit hoofdstuk ziet op de verantwoordelijkheid van bedrijven met betrekking tot belastingafdrachten.
Vindt u ook dat de druk van verzekeraars op farmaceuten om betaalbare medicijnen te maken en eerlijk belasting te betalen omhoog moet? Zo ja, bent u bereid om er bij Nederlandse verzekeraars op aan te dringen om de investeerdersverklaring van Access to Medicine Index te tekenen en druk uit te oefenen op de farmaceutische bedrijven waarin zij investeren? Kunt u een toelichting geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat het wenselijk is dat Nederlandse investeerders transparant zijn over hun investeringen? Zo ja, bent u bereid om maatregelen te nemen die transparantie bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt het wenselijk dat Nederlandse investeerders transparant zijn over hun investeringen. De afspraken in het IMVO-convenant Verzekeringssector zien toe op de invulling van het beleggingsbeleid en het toepassen van gepaste zorgvuldigheid conform OESO-richtlijnen en de UNGP’s. Transparantie is een belangrijk onderdeel van het IMVO-convenant Verzekeringssector. Zo werkt de overheid, in samenwerking met NGO’s en verzekeraars, aan het opstellen van ESG-themakaders die handvatten bieden voor verzekeraars om hun due diligence uit te voeren. Transparantie is hier een onderdeel van. De hogergenoemde Access to Medicine Index is eveneens bedoeld om transparantie over de activiteiten van farmaceuten te bevorderen. Ik zie momenteel dan ook geen aanleiding tot het nemen van extra maatregelen.
Het opkopen van huizen om duur te verhuren in studentensteden |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat in Groningen zeven op de tien te koop staande woningen worden opgekocht door particuliere beleggers, waar starters en sociale huurders de dupe van zijn?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Aanleiding voor het bericht is recent onderzoek van het Kadaster «Kopen om te verhuren»2. Dit onderzoek laat zien dat in de meeste grote steden en studentensteden het aantal particuliere huurwoningen3 is toegenomen. De toename is in Groningen met 1,8% van de woningvoorraad het sterkste. In het bericht wordt een relatie gelegd tussen de activiteiten van beleggers, de positie van koopstarters en een teruglopende corporatievoorraad.
Een directe relatie tussen de activiteiten van beleggers en een dalende voorraad corporatiewoningen zie ik niet. De ontwikkeling van de corporatievoorraad is afhankelijk van het saldo van nieuwbouw, sloop en verkoop van woningen. Corporaties bepalen zelf of zij woningen verkopen. Het merendeel van de verkochte woningen komt bij eigenaar-bewoners terecht.
Het Kadaster concludeert in de tegelijk gepubliceerde onderzoeksspecial «Koopstarters en particuliere investeerders in studentensteden»4 dat koopstarters en beleggers slechts in beperkte mate met elkaar concurreren, omdat deze twee groepen zich op verschillende woningsegmenten richten. In Groningen richten zowel beleggers als starters zich veelal op appartementen, maar zijn starters ook erg geïnteresseerd in rijwoningen (in 42 procent van de gevallen). In het segment van appartementen tot 80 m2 lijken starters de meeste concurrentie te ervaren van investeerders. Om meer inzicht te krijgen in de gevolgen van particuliere beleggers op de woningmarkt, onderzoek ik samen met onder andere het Kadaster en de Amsterdam Business School Finance Group in hoeverre sprake is van een prijseffect op woningen door de toenemende activiteit van particuliere beleggers in stedelijke gebieden. Hierbij wordt ook specifiek naar de Groningen gekeken. Wanneer er sprake is van een positief prijseffect kan dit een aanwijzing zijn voor de verdringing van starters van de woningmarkt, en voor andere risico’s. De uitkomsten van dit onderzoek worden deze zomer verwacht.
Kunt u reageren op de bevindingen van De Groene Amsterdammer, Dagblad van het Noorden en Tubantia inzake de rol van particuliere beleggers in universiteitssteden, beschreven in het artikel «Gipsplaten plus wc erin en je hebt een cashcow»?2
In aanvulling op het onder vraag 1 genoemde bericht maakt De Groene Amsterdammer een schets van de groep particulieren beleggers. Het bericht laat zien dat er veel verschillende type beleggers zijn. Het kan gaan om particulieren die een woning voor een kind willen kopen, mensen die via deze weg pensioen opbouwen voor later, of het zien als een alternatief voor de lage spaarrente. Het kan daarbij gaan om particulieren die alleen een tweede woning kopen tot de meer zakelijke beleggers die al veel panden in bezit hebben. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft recent onderzocht dat in 2018 verreweg de meeste particuliere beleggers één woning in de verhuur hebben. De verschillende particuliere beleggers kunnen verschillende kenmerken en motieven hebben. Ik wil hier meer inzicht in krijgen met het onderzoek dat ik momenteel door het CBS en het Kadaster laat uitvoeren naar de eigendomsmutaties in de woningvoorraad, waarbij ook wordt ingegaan op de kenmerken van particuliere verhuurders. Tussen deze beleggers zitten mensen die zich fatsoenlijk gedragen en investeerders die excessief gedrag vertonen. Excessief gedrag moet worden aangepakt.
Wat gaat u doen aan de gesignaleerde lokale vastgoedbaronnen, waardoor starters die op zoek naar een eerste koophuis er in alle universiteitssteden steeds minder aan te pas komen?
Op verschillende plekken in het land knelt de woningmarkt, wat leidt tot onwenselijke situaties. Zo is er een tekort aan middenhuurwoningen, voornamelijk in de stedelijke gebieden. Deze woningen zijn hard nodig voor mensen met een flexibele woonvraag, waaronder ook starters. Beleggers kunnen juist in dit segment woningen toevoegen en bijdragen aan een leefbare woonomgeving. Helaas zijn er ook beleggers die zich niet fatsoenlijk gedragen. Deze moeten aangepakt worden en daar zet ik mij ook voor in. Hiervoor werk ik onder andere samen met stakeholders aan de aanpak Goed Verhuurderschap. In het geval dat bestaande koopwoningen worden opgekocht, is er een risico dat starters hierdoor minder makkelijk een passende koopwoning vinden. Dit is een serieus risico en verdient aandacht. Ik wil dan ook meer inzicht krijgen in de gevolgen van beleggers op de woningmarkt. In dat kader onderzoek ik samen met onder andere het Kadaster en de Amsterdam Business School Finance Group in hoeverre sprake is van een prijseffect op woningen door de toenemende activiteit van particuliere beleggers in stedelijke gebieden. De uitkomsten van dit onderzoek worden deze zomer verwacht.
Bent u bereid om voor vastgoedbazen een maximum aantal panden in te voeren die hij/zij in bezit mag hebben? Zo nee, waarom niet?
Nee, want het gaat niet zozeer om de hoeveelheid panden die een eigenaar/verhuurder bezit maar de wijze hoe hij deze panden verhuurt. Bovendien zou een dergelijke regeling een verregaande inbreuk zijn op het recht op het ongestoord genot van de eigendom, het recht op het vrije verkeer van kapitaal en de vrijheid tot het ontvangen en aanbieden van diensten. Ik acht zo een beperking van een grondrecht niet te rechtvaardigen.
Waarom bent u nog niet overgegaan tot het instellen van een woonplicht/zelfbewoningsplicht, waar al goede ervaringen mee zijn opgedaan in steden met grote woningnood?
Gemeenten hebben voor nieuwbouw al mogelijkheden om een zelfbewoningsplicht toe te passen. Gemeenten kunnen gebruik maken van hun privaatrechtelijke bevoegdheden als eigenaar van de grond en via erfpachtvoorwaarden of gebruik maken van een anterieure overeenkomst een zelfbewoningsplicht afdwingen. Momenteel is het niet mogelijk om een zelfbewoningsplicht in te voeren in de bestaande bouw. Een aantal gemeenten geeft aan wel interesse te hebben in deze verdergaande bevoegdheid. Een generieke zelfbewoningsplicht in de bestaande bouw is een ingrijpend instrument. Ik heb dan ook bedenkingen bij de proportionaliteit van dit instrument. Toch verken ik, mede in het kader van de motie Dik-Faber6, de (on)mogelijkheden van een zelfbewoningsplicht in de bestaande bouw.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de door de Kamer aangenomen motie-Dik-Faber (Kamerstuk 32 847, nr. 498) die oproept juridische belemmeringen voor gemeenten weg te nemen om koopwoningen te beschermen, waarbij de mogelijkheid van een zelfbewoningsplicht bij bestaande koopwoningen als mogelijkheid wordt genoemd?3
Mede in het kader van de motie Dik-Faber, verken ik de (on)mogelijkheden van een woonplicht in de bestaande bouw. Hierbij heb ik oog voor het eigendomsrecht, het recht op vrijheid van vestiging en vrije verkeer van kapitaal. Een aantal gemeenten heeft aangegeven opzoek te zijn naar een instrument als de zelfbewoningsplicht in de bestaande bouw. Ik vind het dan ook belangrijk om gemeenten nauw te betrekken bij de verkenning van dit mogelijke instrument. Met een aantal gemeenten heb ik al gesprekken gevoerd over deze vorm van een zelfbewoningsplicht en het uitzoekwerk dat nog gedaan moet worden.
Bent u al bereid de overdrachtsbelasting voor particuliere beleggers te verhogen, zodat het opkopen van panden met een prijsopdrijvend effect op de koop- en huurmarkt wordt ontmoedigd? Zo nee, waarom niet?4
Ik vind het belangrijk dat de Nederlandse woningmarkt toegankelijk en betaalbaar is. Ik begrijp het idee van het verhogen van de overdrachtsbelasting voor beleggers, maar betwijfel of dit een geschikt instrument is om de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de Nederlandse woningmarkt te vergroten. Het is namelijk aannemelijk dat de verhuurder de hogere overdrachtsbelasting doorbelast naar de huurder in de vorm van hogere huren. Wel heb ik uw Kamer, mede in het kader van de motie Dik-Faber/Ronnes9, reeds toegezegd om samen met de Staatssecretaris van Financiën te verkennen of een differentiatie van de overdrachtsbelasting voor starters en voor beleggers op een doelmatige, doeltreffende en uitvoerbare wijze mogelijk is. Hierbij wordt gekeken naar een gedifferentieerde overdrachtsbelasting, waarbij starters een vrijstelling krijgen en beleggers vanaf de derde woning te maken krijgen met een hoger tarief. Over de uitkomsten van dit onderzoek zal ik uw Kamer informeren.
Op welke andere manieren gaat u ervoor zorgen dat andere gemeenten niet ten prooi vallen aan vastgoedbazen en de uitwassen van particuliere beleggers, aangezien banken al andere gemeenten promoten om in vastgoed te beleggen?5
In deze discussie vind ik het belangrijk om niet alle beleggers over één kam te scheren. Zo kunnen beleggers bijdragen aan een goed functionerend middenhuursegment en daarmee een toegevoegde waarde zijn voor de maatschappij. Tegelijkertijd wil ik beleggers die excessief en speculatief gedrag vertonen tegengaan. Gemeenten hebben al verschillende mogelijkheden om te sturen op de beschikbaarheid en betaalbaarheid van de woningvoorraad. Bij nieuwbouw kunnen zij bijvoorbeeld korting bieden op de grondprijs voor de bouw van sociale huur en woningen bestemmen voor middenhuur. Ik roep gemeenten dan ook op om de mogelijkheden die er zijn optimaal te benutten. Dat betekent niet dat ik stilzit. Ook ik zet mij in om onfatsoenlijke beleggers te weren. Zo ben ik bezig met het uitwerken van de noodknop, waarmee excessieve huren kunnen worden aangepakt.
Wat is uw oordeel over deze activiteiten van banken, die niet in het belang zijn van de gehele maatschappij omdat sociale huurders en starters de dupe worden en deze banken vooral bezig zijn met de belangen van mensen die het geld hebben om te beleggen in vastgoed? Wat gaat u hieraan doen?
In het voorgaande heb ik aangegeven dat ik het belangrijk vind om niet alle beleggers over één kam te scheren. De conclusie dat de financiering van een woning als belegging op zichzelf problematisch is deel ik niet. Mijn focus ligt op het gericht tegengaan van beleggers die excessief en speculatief gedrag vertonen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden en niet clusteren?
Ja.
Het bericht ‘Nederland gidsland bij doneren organen: unieke regeling na euthanasie gaat de wereld over’ |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland gidsland bij doneren organen: unieke regeling na euthanasie gaat de wereld over»?1
Ja.
Wat is de reden dat de toezending van de richtlijn aan de Kamer wederom is uitgesteld, ditmaal naar het vierde kwartaal van 2019?
Dit voorjaar is een werkgroep gestart met de aanscherping van de eerste versie van de richtlijn. Momenteel wordt input van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra door de werkgroep verwerkt in de richtlijn. Het streven om de richtlijn nog voor de zomer op te leveren, kan niet worden gehaald. Daarom kan ik niet eerder dan het vierde kwartaal de richtlijn aan uw Kamer toezenden.
Hoe kijkt u naar het in dit artikel benoemde probleem dat nog te veel patiënten die ernstig ziek zijn en voor euthanasie kiezen niet weten dat deze mogelijkheid bestaat en veel artsen niet weten dat de richtlijn bestaat? Op welke wijze bent u van plan werk te gaan maken van het onder de aandacht brengen van deze richtlijn onder artsen en onder de patiënten die mogelijk interesse hebben om na hun overlijden hun organen te doneren?
Ik vind het belangrijk dat informatie en kennis beschikbaar is in het geval dat patiënten die organen wensen te doneren na euthanasie, hierover informatie opvragen, bijvoorbeeld bij hun arts of patiëntenvereniging. De richtlijn zal na oplevering door de betrokken medisch professionals verspreid worden onder hun achterban. Dit betreffen onder andere de huisartsen, artsen Levenseindeklinieken, en SCEN (Steun en Consultatie bij Euthanasie in Nederland) artsen. Ook hebben patiëntenverenigingen aangegeven via hun kanalen te zullen communiceren over de aangescherpte versie van de richtlijn. De Nederlandse Transplantatie Stichting zal een neutrale folder opstellen om de informatieverspreiding onder zowel artsen en patiënten te faciliteren.
Kunt u aangeven hoeveel procent van de Nederlandse overledenen na euthanasie potentieel orgaandonor zouden kunnen zijn?
Dit is lastig met zekerheid aan te geven. Volgens een schatting uit 2015, die gebaseerd is op cijfers uit België, zou 10% van alle mensen die euthanasie krijgen potentieel donor kunnen zijn2. Cijfers over het potentieel donor zijn, zeggen natuurlijk niet iets over of mensen dan ook daadwerkelijk deze wens hebben, en naar het ziekenhuis zouden willen gaan om donatie na euthanasie mogelijk te maken. Tussen 2012 en het heden zijn in 53 gevallen de organen gedoneerd na euthanasie.
Wat vindt u van de procedure waarbij de patiënt thuis kan inslapen, waarna in het ziekenhuis de euthanasie plaatsvindt, gevolgd door orgaandonatie? Deelt u de mening dat dit een mooie oplossing kan vormen voor patiënten die de wens hebben hun organen te doneren, maar verder zo min mogelijk de laatste fase van hun leven verstoord willen zien door niet in het ziekenhuis bewust te overlijden?
Ik kan me goed voorstellen dat het thuis inslapen beter aansluit bij de wensen van de patiënt. Wel mag de voorgenomen donatieprocedure de zorgvuldigheid van de euthanasieprocedure niet beïnvloeden. Het is mogelijk gebleken om een patiënt eerst thuis te sederen en intuberen, waarna de patiënt naar het ziekenhuis wordt vervoerd waar de euthanasie plaatsvindt. Dit blijkt uit het oordeel van de RTE (Regionale Toetsingscommissie Euthanasie) over een dergelijke euthanasie uitvoering, waarbij is geoordeeld dat de euthanasie zorgvuldig is geweest3.
De zorgvuldige uitvoering behoeft wel nadrukkelijke aandacht. Er zijn namelijk een aantal extra (medische) risico’s bij deze procedure, aangezien de patiënt eerst thuis geïntubeerd wordt voor de beademing en daarna naar het ziekenhuis vervoerd moet worden. Voor deze risico’s moet eerst (voor zover mogelijk) een werkbare oplossing worden gevonden.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg orgaandonatie op 4 juli 2019?
Ja.
Het bericht ‘Internationaal podium voor Nederlandse startups tijdens Academic Startup Competition’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Internationaal podium voor Nederlandse start-ups tijdens Academic Startup Competition» van 15 mei 2019?1
Ja.
Kunt u inzicht geven in het aantal start-ups dat de Nederlandse universiteiten voortbrengen in vergelijking met universiteiten in andere landen in de wereld?
Volgens TechLeap.NL (voorheen StartupDelta) zijn er in Nederland meer dan 5500 startups. Er zijn geen eenduidige cijfers beschikbaar over het aantal academische startups en spin-offs in Nederland. TechLeap.NL ontwikkelt – samen met kennisinstellingen – de Science Finder, waarmee dit beter in beeld kan worden gebracht.
Op basis van OECD onderzoek2 wordt in Nederland naar schatting 4% van de startups opgericht door een onderzoeker. Vaak zijn dit spin-offs. Daarnaast wordt ongeveer 9% van de startups opgericht door een student. Op basis hiervan is naar schatting ongeveer 13% van de Nederlandse startups een academische startup.
De OECD vergelijkt in haar onderzoek 25 landen. Alleen in Zwitserland (12%), Denemarken (5%) en Ierland (5%) wordt een groter aandeel van de startups opgericht door onderzoekers. Daarnaast worden in acht landen3 – waaronder Canada (13%), Israël (12%) en Australië (12%) – een groter aandeel van de startups opgericht door studenten.
Hoe beoordeelt u in dat licht de bewering dat Nederlandse universiteiten en instituten meespelen op het hoogste podium met betrekking tot internationale start-ups?
De cijfers van het OECD laten zien dat Nederlandse universiteiten en instituten het goed doen ten opzichte van andere landen. En zoals in de Kamerbrief «Technologie en ondernemerschap; de hoogste tijd voor een nieuwe impuls» wordt aangegeven, is het Nederlandse startup ecosysteem in de Genome ranglijst voor startup ecosystemen wereldwijd gestegen van de 19e naar de 15e positie en binnen Europa op de 5e positie blijven staan. Het kabinet heeft de ambitie, dat het Nederlandse startup en scale-up ecosysteem zich ontwikkelt tot één van de vijf sterkste ecosystemen ter wereld en het sterkste binnen Europa.4
Welke specifieke aanvullende maatregelen worden deze regeerperiode vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap genomen om academische start-ups te stimuleren, gezien het feit dat in het regeerakkoord is aangegeven dat «start-ups en publiek-private samenwerkingen tussen academische instellingen en het midden- en kleinbedrijf worden gestimuleerd»?2
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beleidsreactie op de evaluatie van het Valorisatieprogramma6, de Kamerbrief «Stand van zaken startup en scale-up beleid»7 en de recent naar de Kamer gestuurde brief «Technologie en ondernemerschap: hoogste tijd voor nieuwe impuls»8 waarin is aangegeven welke maatregelen deze periode worden genomen.
Op welke manier heeft u tot nu toe invulling gegeven aan de aanbeveling uit de Eindevaluatie valorisatieprogramma 2010–2018 met betrekking tot het sluiten van een valorisatiepact?
In de beleidsreactie op de evaluatie van het Valorisatieprogramma 2010–2018 is aangegeven dat het streven is om jaarlijks een bijeenkomst met de kennisinstellingen, het bedrijfsleven en andere stakeholders te organiseren om te bespreken of de doelstellingen en ambities ten aanzien van valorisatie worden gerealiseerd.
Samen met de Staatssecretaris van EZK streef ik ernaar in 2020 de eerste bijeenkomst te houden. Wij willen in aanloop naar deze bijeenkomst verkennen of we daaraan ook concrete afspraken kunnen verbinden en of het sluiten van een valorisatiepact meerwaarde heeft.
Kunt u aangeven op welke manier u, in samenwerking met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, de regeerakkoordmiddelen van 400 miljoen euro voor onderzoek en innovatie aanwendt voor valorisatie en de stimulering van academische start-ups?
Dit kabinet investeert structureel per jaar € 200 miljoen in fundamenteel onderzoek en € 200 miljoen in toegepast onderzoek en innovatie.
Bij de aanvullende middelen op de OCW-begroting wordt de focus op impact geïntegreerd in het beleidsinstrumentarium, zoals benoemd in de hierboven genoemde Kamerbrieven. Belangrijke onderdelen hierin zijn de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) en de sectorplannen. Zo moeten voorstellen in de NWA expliciet aandacht besteden aan kennisbenutting en ondernemerschap. Aangezien impact een integraal onderdeel is van deze instrumenten is het niet mogelijk een uitsplitsing te geven welk deel van dit bedrag wordt besteed aan impact.
De aanvullende middelen voor toegepast onderzoek en innovatie die via de EZK-begroting lopen worden via het missiegedreven innovatiebeleid ingezet in lijn met de Kennis- en Innovatieagenda’s voor de maatschappelijke thema’s en de sleuteltechnologieën. De topsectoren stellen deze agenda’s op. Afgesproken is dat deze agenda’s apart ingaan op valorisatie en marktcreatie.
Er wordt structureel € 25 miljoen geïnvesteerd in een beleidspakket voor de innovatiekracht van het mkb. Hiervan wordt € 1,7 miljoen exclusief geïnvesteerd in het bevorderen van startups en scale-ups en valorisatie. Met de intensivering van het budget van de MIT, SBIR en het innovatiekrediet wordt innovatie gestimuleerd, met name ten behoeve van het mkb. Bij de innovaties die hiermee op projectbasis worden gestimuleerd kan valorisatie van kennis een onderdeel zijn. Academische startups kunnen van deze instrumenten gebruik kunnen maken. In de brief naar aanleiding van de motie Van der Lee c.s. is de Staatssecretaris van EZK onder meer ingegaan op hoe deze instrumenten een bijdrage leveren aan kennisbenutting en kennisverspreiding.
Er wordt structureel € 75 miljoen geïnvesteerd in TO2’s, waarvan verwacht wordt dat de TO2-instellingen vanuit deze intensivering een budget oplopend tot structureel € 7,5 miljoen expliciet samen met het mkb oppakken.
Er is oplopend tot € 50 miljoen structureel beschikbaar voor thematische PPS’en die binnen de Kennis-en Innovatieagenda’s zullen worden ingezet.
Naast de extra investeringen uit het Regeerakkoord heb ik samen met de Staatsecretaris van Economische Zaken en Klimaat € 24 miljoen uit het toekomstfonds beschikbaar gesteld voor de nieuwe Thematische Technology Transfer-regeling.9 In aanvulling op de hierboven genoemde middelen heeft de Staatssecretaris van EZK voor de komende 4 jaar € 65 miljoen extra vrijgemaakt voor het verbeteren van het ondernemersklimaat voor startups en scale-ups.10
Deelt u de mening van prins Constantijn van Oranje dat «het een kunst zal zijn volgend jaar een nieuwe lijst van academische start-ups op te stellen», zoals hij zei tijdens de Academic Startup Competition? Zo ja, hoe wilt u academische start-ups stimuleren? Bent u voornemens om – in samenwerking met de VSNU – ervoor te zorgen dat de pijplijn van academische start-ups gevuld kan blijven worden met nieuwe uitvindingen en bedrijven? Zo ja, hoe wilt u dat concreet doen?
Het kabinet onderschrijft het belang van een gunstig klimaat voor academische startups. Met de maatregelen uit de eerder genoemde brief «Technologie en ondernemerschap: hoogste tijd voor nieuwe impuls», beoogt het kabinet het startup en scale-up klimaat te verbeteren en daarmee de aanwas en doorgroei van (academische) startups te bevorderen. Ik verwijs hierbij ook naar de overige bij het antwoord op vraag 4 genoemde Kamerbrieven.
Het bericht ‘Een ongeluk waar je niets van leert’ |
|
Salima Belhaj (D66), Jan Paternotte (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het NRC artikel «Een ongeval waar je niets van leert» van 15 mei 2019?1
Ja.
Bent u bekend met het ongeval dat op 27 januari 2018 heeft plaatsgevonden bij een training van de Kustwacht?
Ja. Hierbij wordt de nuance aangebracht dat het ongeval niet is gebeurd tijdens een training van, of in opdracht van, de Kustwacht. Het ongeval is gebeurd tijdens een interne bedrijfsoefening van het bedrijf TMI in samenwerking met Noordzee Helikopter Vlaanderen B.V. (NHV) ter gereedstelling voor Kustwachttaken.
Wat is uw reactie op het niet melden van het benoemde incident en de onduidelijkheid wat betreft het toezicht?
De Staatssecretaris van SZW is verantwoordelijk voor het toezicht op de Arbeidsomstandighedenwet. Op basis van deze wet moet de werkgever arbeidsongevallen die leiden tot de dood, blijvend letsel of ziekenhuisopname melden bij de toezichthouder. Het Ministerie van SZW heeft door middel van een ministeriële regeling een aantal toezichthouders aangewezen, waaronder ambtenaren van de Inspectie SZW (ISZW) en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) die namens de Staatssecretaris van SZW toezicht houden op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet.
Het toezicht op naleving van de arbeidsomstandigheden bij de Kustwacht is geregeld in de «Aanwijzingsregeling toezichthoudende ambtenaren met specifieke uitvoeringstaken op grond van SZW wetgeving». In deze regeling wordt ook een aantal ambtenaren van andere ministeries dan SZW aangewezen als toezichthouder, bijvoorbeeld van de politie en ILT. De Staatssecretaris van SZW is verantwoordelijk voor de uitvoering van de toezichthoudende taken door deze aangewezen ambtenaren. In het hiernavolgende worden deze ambtenaren, afhankelijk van waar zij formeel tewerkgesteld zijn, aangeduid als «aangewezen ILT-toezichthouders» en «aangewezen ISZW-toezichthouders».
In dit specifieke geval heeft niet de werkgever, maar de werknemer het ongeval gemeld bij de aangewezen ILT-toezichthouders en aangewezen ISZW-toezichthouders. De werkgever is verantwoordelijk voor haar werknemers en verplicht om een ongeval waarbij haar werknemers betrokken zijn te melden bij de betreffende instantie(s). Dit is ten onrechte niet gebeurd. Er wordt door ISZW een onderzoek hiernaar ingesteld.
Kunt u nader uitleg geven over wie momenteel toezicht houdt met betrekking tot arbeidsongevallen bij de Kustwacht, en wie momenteel de eindverantwoordelijkheid draagt voor de veiligheid van het Defensiepersoneel op zee?
Zie ook antwoord 3.
Bij de Kustwacht werkt onder andere defensiepersoneel. Voor dit defensiepersoneel berust de eindverantwoordelijkheid voor de veiligheid bij de Minister van Defensie, dus ook de verantwoordelijkheid voor defensiepersoneel op zee.
Is het arbeidsongeval gemeld bij de Inspectie SZW? Zo ja, wat is er met de melding gedaan? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het ongeval is door de betreffende werknemer gemeld bij de aangewezen ILT-toezichthouders en de aangewezen ISZW-toezichthouders. Deze toezichthouders hebben hierover onderling en met de desbetreffende werknemer contact gehad. Er is, in goed overleg met de vlieg-verpleegkundige, afgezien van nader onderzoek omdat de toedracht van het ongeval voldoende bekend was. Wel zal ISZW een onderzoek starten naar het niet-melden van ongevallen door de werkgever.
De ISZW heeft in 2018 ruim 4.300 ongevalsmeldingen ontvangen (bron: Inspectie SZW jaarverslag 2018). Niet al deze meldingen leiden tot een ongevalsonderzoek. Er moeten keuzes gemaakt worden en daarbij onder andere meegewogen of er nieuwe inzichten worden verwacht (lessen), of dat er vermoedens zijn van overtredingen.
Houdt de Inspectie SZW toezicht op bedrijven uit het buitenland die binnen Nederland werkzaamheden uitvoeren?
Ja. De ISZW is toezichthouder op het terrein van het Ministerie van SZW. Dit toezicht is gericht op de naleving van de wet- en regelgeving over arbeidsomstandigheden, de arbeidsmarkt, arbeidsverhoudingen en het sociale zekerheidstelsel in Nederland. Het maakt daarbij geen verschil of de binnen Nederland uitgevoerde werkzaamheden uitgevoerd worden door een bedrijf uit het buitenland of dat het een Nederlands bedrijf betreft.
Houdt de Inspectie SZW ook toezicht op arbeidsomstandigheden op het water of in de lucht?
De ISZW houdt in beginsel geen actief toezicht op de arbeidsomstandigheden in de luchtvaart, zeescheepvaart en binnenvaart. Wanneer een inspecteur van de ILT tijdens een inspectie aan boord gaat van een zeeschip of een vliegtuig en bijzondere arbeidsomstandigheden signaleert, wordt dit aan de ISZW gemeld.
Wat zijn de internationale afspraken op het gebied van arbeidsomstandigheden op het water of in de lucht? Wie houdt er toezicht en hoe wordt bepaald welk land toezicht houdt?
Wat betreft het toezicht op arbeidsomstandigheden zijn er, naast nationale afspraken, geen aanvullend gemaakte internationale afspraken.
Wel zijn er verschillende ILO-verdragen door de lidstaten geratificeerd waarin gezonde en veilige arbeidsomstandigheden worden gewaarborgd. Zo geldt op het water onder andere het Maritiem Arbeidsverdrag, waarin het minimum niveau van arbeidsomstandigheden in de zeescheepvaart is bepaald.
Hoe wordt bepaald welke toezichthouder verantwoordelijk is voor de werkomstandigheden als het om werkzaamheden gaat die deels te land, ter zee en in de lucht plaatsvinden?
De aangewezen ILT-toezichthouders en aangewezen ISZW-toezichthouders werken in het licht van de Arbeidsomstandighedenwet samen om gezond en veilig werk in Nederland te bevorderen. In de aanwijzingsregeling «toezichthoudende ambtenaren en ambtenaren met specifieke uitvoeringstaken op grond van SZW wetgeving» is opgenomen voor welk domein de toezichthouders zijn aangewezen. In het geval dat er sprake is van toezicht op de Arbeidsomstandighedenwet, worden de werkzaamheden zo nodig op elkaar afgestemd. Deze toezichthouders zijn allen jegens de staatsecretaris van SZW verantwoordelijk voor de wijze waarop zij invulling geven aan hun toezichthoudende bevoegdheden.
Kunt u garanderen dat dit ongeval wordt bestudeerd door één van de toezichthouders?
Zowel de aangewezen ILT-toezichthouders en aangewezen ISZW-toezichthouders zijn in 2019 op de hoogte gesteld van het ongeval door de betreffende werknemer zelf. Er heeft een gesprek plaatsgevonden met de flight-nurse. In goed overleg met de vlieg-verpleegkundige is afgezien van nader onderzoek omdat de toedracht van het ongeval voldoende bekend was.
Kunt u nader uitleg geven over het verschil van mening tussen de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de inspectie SZW over wie de eindverantwoordelijkheid draagt voor het melden van eventuele ongevallen in de Noordzee?
De werkgever is verantwoordelijk voor het melden van ongevallen. Dat kan bij zowel de aangewezen ILT-toezichthouders als bij de aangewezen ISZW-toezichthouders. Indien nodig worden meldingen in overleg met elkaar behandeld. Er is ons geen verschil van mening hierover bekend.
Op basis van welke wetgeving wordt toezicht gehouden op zogenoemde «state flights», zoals SAR taak en politievluchten? De basic regulation van de European Union Aviation Safety Agency (EASA) is immers niet van toepassing op de SAR-taak. Hoe borgt u dan de vliegveiligheid voor dergelijke «state flights»?
De luchtvaartuigen die gebruikt worden voor search and rescue (SAR)-taken en politievluchten worden inderdaad uitgezonderd van de basic regulationsvan EASA.
Indien militaire luchtvaartuigen gebruikt worden voor zogenoemde «state flights» (waaronder SAR-taken) zijn de Militaire Luchtvaart Eisen van toepassing.
Indien «state flights» worden uitgevoerd met civiel geregistreerde luchtvaartuigen, dan betekent dit dat op deze luchtvaartuigen de EASA-normen van overeenkomstige toepassing zijn (Besluit luchtvaartuigen 2008).
De SAR-vluchten worden door het Belgische bedrijf NHV uitgevoerd met Belgisch civiel geregistreerde helikopters. De verantwoordelijkheid voor het toezicht op de luchtwaardigheid van deze helikopters ligt bij de Belgische luchtvaartautoriteit.
Om een civiel luchtvaartuig te mogen besturen heeft de piloot niet alleen een civiel brevet nodig, maar ook een type rating voor het betreffende luchtvaartuig. Om het brevet met de type rating in stand te kunnen houden moet er een jaarlijkse prof check met goed gevolg worden uitgevoerd. De in EU-regelgeving vastgelegde EASA-normen zijn hier op van toepassing en de desbetreffende luchtvaartautoriteit is daarvoor de aangewezen toezichthouder. Zodoende wordt de veiligheid geborgd.
Welke vlieg- en rusttijden zijn van toepassing op de SAR-vluchten? Klopt het dat dit niet de Europese wetgeving rondom vlieg en rusttijden (EU-FTL) is?
De EU-FTL is inderdaad niet van toepassing. De SAR-vluchten worden door het Belgische bedrijf NHV uitgevoerd met Belgisch civiel geregistreerde helikopters. Het Belgische normenstelsel ten aanzien van werk- en rusttijden in de luchtvaart is hier van toepassing.
Kunt u nader uitleg geven wie over welk land en welke instantie momenteel de eindverantwoordelijkheid draagt met betrekking tot het toezicht op ongevallen in de luchtvaart die plaatsvinden bij NHV onder toezicht van Defensie?
Zie ook antwoord 3.
Noordzee Helikopters Nederland (NHN), de contracthouder, laat de SAR-vluchten uitvoeren door NHV. NHV is een Belgische maatschappij waar vanuit Nederland geen luchtvaarttoezicht op wordt gehouden.
Klopt het dat de Minister van Defensie, en niet Rijkswaterstaat, momenteel belast is met het aanbestedingsprocedure van de SAR-taak? Wat is daarvan de reden en wanneer loopt het huidige SAR contract af?
Ja. In de Raad voor de Kustwacht is besloten dat Defensie het volgende SAR-contract afsluit. Defensie heeft ruime ervaring en expertise met het verwerven van vliegend materieel waarbij zij zich regelmatig laat adviseren door het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR). Het huidige SAR-contract loopt op 1 juli 2020 af met een optie om het contract tweemaal een jaar te verlengen. Begin mei heeft I&W besloten om aan RWS de opdracht te verstrekken het contract te verlengen tot 1 juli 2022, omdat het aanbestedingstraject inclusief levering niet binnen een jaar zal zijn afgerond.
Kunt u nader uitleg geven over hoe het mogelijk is dat Noordzee Helikopters Vlaanderen (NHV), het bedrijf dat verantwoordelijk is voor de veiligheid van het Nederlands kustwachtpersoneel, niet voldeed aan alle eisen die opgesteld waren door Rijkswaterstaat? Kunt u nader verklaren waarom de Minister van Infrastructuur en Milieu toentertijd verklaarde dat deze helikopters wel aan deze eisen voldeden?
In de kamerbrief «Onafhankelijk onderzoek SAR-helikopters en voortgang geschillencommissie t.b.v. conflicten op zee» (Kamerstuk 31 409 nr. 109) is aangegeven dat de reddingshelikopters met uitrusting en personeel voldoen aan het programma van eisen. Voor een nadere toelichting verwijs ik u naar de betreffende kamerbrief.
Herinnert u zich dat uit onderzoek van het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) uit 2016, dat in opdracht van het ministerie Infrastructuur en Waterstaat is uitgevoerd, bleek dat er minimaal vier technische tekortkomingen zijn geconstateerd, en dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid constateerde dat de SAR tekort schoot en niet op elke basis een medisch team klaar heeft staan? Zijn deze tekortkomingen aantoonbaar verholpen? Wie houdt daar onafhankelijk toezicht op?
Zoals in de kamerbrief «Onafhankelijk onderzoek SAR helikopters en voortgang geschillencommissie t.b.v. conflicten op zee» (Kamerstuk 31 409 nr. 109) en de kamerbrief «Kustwacht in Nederland» (Kamerstuk 30 940 nr. 25) is verwoord heeft het NLR geconstateerd dat over het algemeen wordt voldaan aan het programma van eisen maar dat bij drie punten gedeeltelijke tekortkomingen zijn geconstateerd: de automatische piloot, de enkele flowmeter en de brancard. Na een aanpassing aan de genoemde systemen en middelen zijn de tekortkomingen weggenomen.
Rijkswaterstaat (RWS) laat, als contracthouder voor de SAR-helikopters, jaarlijks een onafhankelijke audit uitvoeren door het NLR, waarin wordt onderzocht of de contractant voldoet aan de contracteisen.
De Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft geconstateerd dat niet op elke basis een medisch team klaar staat. De primaire helikopter in Den Helder beschikt over een ambulanceverpleegkundige. Als inzet van een ambulanceverpleegkundige nodig is, wordt deze helikopter ingezet. De procedure hiervoor is aangescherpt.
Kunt u aangeven of er inmiddels duidelijke maatregelen zijn genomen door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat om te zorgen dat bedrijven zoals NHV verplicht worden alle bedrijfsongevallen te melden bij instanties zoals het SZW en de ILT? Zo ja, wat zijn deze concrete maatregelen dan geweest? Zo nee, waarom dan niet en wanneer gaat dit wel gebeuren?
De Staatssecretaris van SZW is verantwoordelijk voor het toezicht op de Arbeidsomstandighedenwet. Op basis van deze wet is de werkgever verplicht ernstige arbeidsongevallen direct te melden aan de toezichthouder. In dit geval kon dat zowel bij aangewezen ILT-toezichthouders en aangewezen ISZW-toezichthouders. Binnen de Raad voor de Kustwacht zal extra aandacht worden gevraagd voor het tijdig en juist melden van ongevallen en het door de partijen die de Kustwacht vormen samen leren van en het voorkomen van dit soort ongevallen.
Kunt u nader verklaren wat de concrete stappen zijn die door het u zijn genomen sinds de uitkomst van het rapport door de Onderzoeksraad voor Veiligheid in juli 2016 met betrekking tot de tekortkoming van de medische hulp op de Noordzee om de veiligheid van ons Kustwachtpersoneel te kunnen garanderen?
Het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid van juli 2016 ging niet over de veiligheid van het Kustwachtpersoneel, maar over de medische hulpverlening op de Noordzee aan personen in nood. Er zijn verschillende acties ingezet in reactie op de aanbevelingen van de Onderzoeksraad aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Minister van Medische Zorg en de directeur Kustwacht. De Tweede Kamer is hierover op 15 december 2016 geïnformeerd (Kamerstuk 30 490, nr. 28). Op 13 december 2018 is uw Kamer vervolgens geïnformeerd over de laatste stand van zaken met betrekking tot de concrete stappen die door alle betrokkenen zijn gezet naar aanleiding van de aanbevelingen van de Onderzoeksraad (Kamerstuk 29 668, nr. 50).
Kunt u, zonder dat hierbij de integriteit van NHV hierbij in twijfel wordt getrokken, bevestigen dat NHV inmiddels de veiligheid van ons Defensiepersoneel op zee kan garanderen en dat er inmiddels duidelijk bewijs is dat zij aan alle gestelde veiligheidseisen voldoen? Zo ja, kunt u dit dan nader toelichten met informatie met betrekking tot de meest recente controle van het voldoen aan deze eisen. Zo nee, kunt u dan nader verklaren waarom er niet met spoed wordt gezocht naar een nieuw bedrijf dat wel aan deze eisen kan voldoen?
Defensiepersoneel is niet betrokken bij het uitvoeren van SAR-operaties met NHV-helikopters. Defensie doet wel een beroep op de Kustwacht in het geval defensiepersoneel uit zee moet worden gered.
Zoals bij vraag 17 aangegeven voldoet de contractant aan het programma van eisen waarmee een kwalitatief goede SAR dienstverlening is gewaarborgd. Om dit gedurende de looptijd van het contract te borgen laat RWS, als contracthouder voor de SAR-helikopters, jaarlijks een onafhankelijke audit uitvoeren door het NLR, waarin wordt onderzocht of de contractant voldoet aan de contracteisen.
Kunt u nader uitleg geven over de redenering achter uw besluit om de luchtvaartinspectie «vliegtechnisch» toezicht te laten houden op de SAR-activiteit en Rijkswaterstaat «operationeel» toezicht te laten houden, terwijl dit in de praktijk alleen maar voor verwarring blijkt te zorgen?
Zie het antwoord op vraag 12.
RWS laat als contracthouder voor de SAR-helikopters jaarlijks een onafhankelijke audit uitvoeren door het NLR, waarin wordt onderzocht of de contractant voldoet aan de contracteisen. In het contract zijn eisen opgenomen voor vliegtechnisch toezicht. Hierop is voor de inwerkingtreding van het contract een audit uitgevoerd door ILT.
Ons is geen verwarring bekend over de verschillende vormen van toezicht door de afzonderlijke instanties.
Kunt u bevestigen dat er tot op heden daadwerkelijk maar één ongeval heeft plaatsgevonden bij NHV onder toezicht van Defensie en dat er sinds dit ongeval geen andere ongevallen meer hebben plaatsgevonden vanwege een het niet voldoen aan de eisen zoals opgesteld door Rijkswaterstaat?
Bij Defensie, ISZW en de aangewezen ILT-toezichthouders zijn er geen andere arbeidsongevallen bij NHV gemeld of bekend.
Deelt u de mening dat de tekortkomingen door NHV, Rijkswaterstaat, het ILT en de Inspectie SWZ onacceptabel zijn en dat deze tekortkomingen de veiligheid van ons Kustwachtpersoneel momenteel niet voldoende kunnen garanderen?
Wij betreuren het onderhavige ongeval bij een SAR-training. Wij delen niet uw mening dat er (onacceptabele) tekortkomingen zijn door RWS, ILT, ISZW of NHV en dat daardoor de veiligheid van het kustwachtpersoneel onvoldoende gegarandeerd is. Het is primair de verantwoordelijkheid van de werkgever om voor de veiligheid van zijn personeel te zorgen. De toezichthouders zien er op toe dat dit gebeurt.
Mogen wij ervanuit gaan dat de uitvoerder van de (toekomstige) SAR taak bij aanvang van het nieuwe aanbestedingscontract wel aantoonbaar en in de praktijk voldoet aan de gestelde minimale vereisten? Zo ja, hoe wordt dat geborgd?
NHV voldoet aan de gestelde vereisten. Defensie heeft ook ten aanzien van het programma van eisen voor het toekomstige contract onverminderd gesteld dat aan alle gestelde vereisten moet worden voldaan.
Net zoals nu bij de uitvoering van de SAR-taak wordt voldaan aan de gestelde vereisten zal dat ook bij nieuwe aanbestedingen worden geborgd. De aanbesteding voor de nieuwe SAR-helikopter wordt uitgevoerd door Defensie door een projectgroep waarin alle relevante kennis aanwezig is. Daarnaast is onafhankelijke deskundigheid aangetrokken door inhuur van het NLR. Bovendien worden, voor zover nodig, overige onafhankelijke deskundigen geraadpleegd (bijv. over medische zaken).
Kunt u nader toelichten onder welke voorwaarden de Kustwacht helikopterreddingen heeft uitbesteed en welke veiligheidseisen en standaarden hieraan ten grondslag lagen?
Wij verwijzen u voor het antwoord naar de Kamerbrief aanbesteding van de SAR-helikopters Kustwacht (Kamerstuk 30 490, nr. 25) onder «regelgeving en programma van eisen» en «aanbesteding».
Kunt u de vragen apart beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Beleggers kopen Groningen op’. |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Beleggers kopen Groningen op»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht?
Aanleiding voor het bericht is recent onderzoek van het Kadaster «Kopen om te verhuren»2. Dit onderzoek laat zien dat in de meeste grote steden en studentensteden het aantal particuliere huurwoningen3 is toegenomen. De toename is in Groningen met 1,8% van de woningvoorraad het sterkste. In het bericht wordt een relatie gelegd tussen de activiteiten van beleggers, de positie van koopstarters en een teruglopende corporatievoorraad.
Een directe relatie tussen de activiteiten van beleggers en een dalende voorraad corporatiewoningen zie ik niet. De ontwikkeling van de corporatievoorraad is afhankelijk van het saldo van nieuwbouw, sloop en verkoop van woningen. Corporaties bepalen zelf of zij woningen verkopen. Het merendeel van de verkochte woningen komt bij eigenaar-bewoners terecht.
Het Kadaster concludeert in de tegelijk gepubliceerde onderzoeksspecial «Koopstarters en particuliere investeerders in studentensteden»4 dat koopstarters en beleggers slechts in beperkte mate met elkaar concurreren, omdat deze twee groepen zich op verschillende woningsegmenten richten. In Groningen richten zowel beleggers als starters zich veelal op appartementen, maar zijn starters ook erg geïnteresseerd in rijwoningen (in 42 procent van de gevallen). In het segment van appartementen tot 80 m² lijken starters de meeste concurrentie te ervaren van investeerders. Om meer inzicht te krijgen in de gevolgen van particuliere beleggers op de woningmarkt, onderzoek ik samen met onder andere het Kadaster en de Amsterdam Business School Finance Group in hoeverre sprake is van een prijseffect op woningen door de toenemende activiteit van particuliere beleggers in stedelijke gebieden. Hierbij wordt ook specifiek naar de Groningen gekeken. Wanneer er sprake is van een positief prijseffect kan dit een aanwijzing zijn voor de verdringing van starters van de woningmarkt, en voor andere risico’s. De uitkomsten van dit onderzoek worden deze zomer verwacht.
Erkent u dat er sprake is van woningnood? Hoe groot is de woningnood in Groningen? Wat gaat u eraan doen om dit probleem op te lossen?
De stad Groningen behoort tot de gebieden met de meeste spanning op de woningmarkt. Recentelijk heb ik uw Kamer de Inventarisatie Plancapaciteit mei 2019 toegezonden. Het woningtekort in het functionele woningmarktgebied Groningen wordt geraamd op 11 duizend woningen. Dit is 3,5 procent van de voorraad. Deze krapte concentreert zich voor een groot deel in de stad Groningen.
Gelet op de huidige krapte en de voorspelde huishoudensgroei staat Groningen voor een grote woningbouwopgave. Daarnaast staat de betaalbaarheid door de krapte onder druk en zien we excessen zoals huisjesmelkerij.
Begin dit jaar heb ik met Groningen de eerste woondeal getekend. Deze deal bevat afspraken om tot 2030 20.000 woningen bij te bouwen. Hiervoor zijn afspraken gemaakt over het monitoren van plancapaciteit en de gerealiseerde productie en het versneld realiseren van bouwplannen. Ook zijn er afspraken gemaakt over intensieve samenwerking rondom de ontwikkeling van het voormalige Suikerfabriekterrein en de Eemskanaalzone, twee gebiedsontwikkelingen die cruciaal zijn voor het halen van de ambitie. Tenslotte zijn er afspraken gemaakt om de werking van de woningmarkt op korte termijn te verbeteren. Ik heb bijvoorbeeld afspraken gemaakt over studentenhuisvesting en ik heb middelen beschikbaar gesteld aan Groningen om de gemeente te ondersteunen bij de invoering en uitvoering van een nieuw vergunningsstelsel bedoeld om malafide verhuurders aan te pakken.
Deelt u de analyse dat door de woningnood beleggers onacceptabel hoge rendementen kunnen behalen door hoge huren te vragen aan huurders?
Met name in de grote steden stijgen de prijzen van huurwoningen snel, waardoor ze in sommige gevallen nooit in het middenhuursegment terecht komen of bij mutatie stijgen naar een dure huur. Schaarste leidt ertoe dat sommige verhuurders een excessief hoge huur (kunnen) vragen. Uw Kamer heeft mij daarom gevraagd om een noodknop middenhuur uit te werken die excessieve prijsstijgingen in de middenhuur tegengaat5. Voor de zomer informeer ik uw Kamer over de verdere uitwerking van de noodknop.
Klopt het dat het aandeel van starters in transacties is gedaald van 39 procent naar 26 procent? Wat vindt u ervan dat door het opkopen van de bestaande woningvoorraad door beleggers starters steeds minder kansen krijgen om een huis te kopen of te huren in Groningen?
De onderzoeksspecial van het Kadaster naar Koopstarters en particuliere investeerders in studentensteden6 heeft meer inzicht gegeven in de mate waarin koopstarters en beleggers met elkaar concurreren. Het onderzoek laat zien dat deze particuliere beleggers relatief vaak woningen aankopen in studentensteden. Uit het onderzoek blijkt verder dat in de meeste studentensteden koopstarters en particuliere beleggers elkaar in beperkte mate tegenkomen op de woningmarkt, omdat zij zich op verschillende woningsegmenten richten. Desondanks kunnen starters in sommige steden en in bepaalde segmenten concurrentie van particuliere beleggers ondervinden.
Ik zie ook dat het op sommige plekken in het land lastig is om een passende woning te vinden. Ik zet mij dan ook in om het woningaanbod te vergroten. Hierbij heb ik specifiek aandacht voor het middenhuursegment. Fatsoenlijke beleggers kunnen hierbij een belangrijke rol spelen. Wanneer fatsoenlijke huurprijzen worden gevraagd, kunnen deze huurwoningen ook toegang bieden voor starters die willen huren. Hierbij geldt dat verhuurders die excessief gedrag vertonen moeten worden tegengegaan. Ook neem ik de berichtgeving dat starters steeds minder kansen krijgen om een huis te kopen of te huren door de opkomst van beleggers serieus. Om te bepalen of bijsturing vanuit het Rijk noodzakelijk en proportioneel is, moet het effect van beleggers op de woningmarkt scherp in beeld zijn. Zoals eerdergenoemd, ben ik samen met onder andere het Kadaster en de Amsterdam Business School Finance Group bezig om in kaart brengen wat de toename van particuliere beleggers die actief zijn op de woningmarkt doet met de prijzen van woningen in stedelijke gebieden, waaronder Groningen. Een mogelijk positief prijseffect kan wijzen op verdringing van starters waardoor starters minder kansen krijgen om een huis te kopen.
Dat het aandeel van starters in alle transacties in Groningen daalt van 39 procent naar 26 procent kan ik niet verifiëren. Op landelijk niveau is het aandeel starters sinds 2009 tot begin 2018 gedaald. Daarentegen is het aantal transacties door starters is in deze periode wel toegenomen. Dit is mogelijk doordat het aantal woningtransacties de afgelopen jaren sterk is toegenomen. Doordat het aantal transacties van doorstromers en particuliere verhuurders sterker is gestegen, daalt het aandeel starters.7
Wat vindt u ervan dat het woningaanbod in de sociale huursector krimpt? Welke gevolgen heeft dit voor de betaalbaarheid van wonen in Groningen, met name voor studenten, lagere inkomens en middeninkomens? Welke maatregelen kunt u of kan de gemeente treffen om de betaalbaarheid te waarborgen?
Zoals hierboven aangegeven staat de stad Groningen, gelet op de huidige krapte en de voorspelde huishoudensgroei, voor een grote woningbouwopgave. Daarnaast staat de betaalbaarheid door de krapte onder druk. Daarom heb ik begin dit jaar met Groningen een woondeal getekend, waarin is afgesproken versneld 20.000 woningen te realiseren. Ik heb in de deal ook afspraken gemaakt om de werking van de woningmarkt op korte termijn te verbeteren, bijvoorbeeld op het gebied van studentenhuisvesting. Verder zal ik samen met de regio de beschikbare investeringscapaciteit van corporaties verkennen in relatie tot de grote opgaven op het gebied van onder andere betaalbaarheid en woningbouwproductie. Samen onderzoeken we welke maatregelen bij deze opgaven kunnen helpen. Te denken valt aan samenwerkingsvormen tussen gemeente, corporaties en particulieren. Hierbij moet de eigen verantwoordelijkheid in acht worden genomen en het moet binnen de kaders van de Woningwet passen.
Er zijn meer maatregelen om te zorgen dat de betaalbaarheid gewaarborgd wordt, die ingezet kunnen worden door gemeenten en corporaties. Zo kunnen gemeenten in geval van schaarste op basis van een aantal criteria een huisvestingsverordening opstellen, waarin zij de ruimte hebben om voorrang te geven aan het huisvesten van bepaalde groepen. Bovendien kunnen gemeenten periodiek prestatieafspraken maken met corporaties en huurdersorganisaties over bijvoorbeeld nieuwbouw en beschikbaarheid van betaalbare woningen voor bijvoorbeeld lagere inkomens, studenten en middeninkomens. Ook kunnen zij afspraken maken met andere verhuurders. Zoals in mijn brief van 22 februari beschreven, wil ik regionale excessen in huurprijzen tegengaan en werk ik daarom aan de «noodknop middenhuur» en het maximeren van het aandeel dat de WOZ-waarde kan hebben in het totaal aantal punten volgens het woonwaarderingsstelsel.
Bent u bereid te onderzoeken of gemeenten meer ruimte kunnen krijgen voor toepassing van eigen regels voor wonen in hun gemeente? Ziet u daarbij ook ruimte om bijvoorbeeld inkomensgrenzen of maximale huurprijzen te stellen?
Zoals ik mijn brief Aanpak Goed Verhuurderschap van 9 november jl. heb toegezegd, verken ik met te betrokken partijen hoe op een gerichte wijze met aanvullende wettelijke maatregel tegen de malafide verhuurder kan worden opgetreden met inbegrip van de nodige sanctionering. In dat licht heb ik, zoals in de brief van 6 juni jl. aangegeven, begin dit jaar met vijf grote gemeenten afspraken gemaakt over het opzetten van een pilot. Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de voortgang van deze pilots. Om woningmarkten beter in balans te brengen wordt het wettelijk differentiëren van huur- en inkomensgrenzen in de DAEB naar regio of gemeente soms aangedragen. Dit zou een grote wijziging ten opzichte van het bestaande stelsel zijn. Zoals aangegeven in de brief evaluatie Woningwet 2015 ben ik bereid de mogelijkheden hiertoe te onderzoeken, maar zet ik vraagtekens bij de effectiviteit en noodzaak. Differentiatie naar regio of gemeente zal moeilijk uitvoerbaar en handhaafbaar zijn, omdat regio’s moeten worden afgebakend of onderhevig zijn aan periodiek wijzigende lokale afspraken. Daarom kijk ik eerst naar het differentiëren van huur- en inkomensgrenzen naar huishoudsamenstelling. Zoals in mijn antwoord op vraag 6 beschreven werk ik momenteel de maatregelen uit om excessieve huurprijsstijgingen tegen te gaan waardoor woningen betaalbaar gehouden worden, specifiek in regio’s met een krappe woningmarkt.
Waarom voert u geen verlaging van de overdrachtsbelasting naar nul procent voor starters en een verhoging naar 10 procent voor beleggers in nu blijkt dat beleggers de huurprijzen opdrijven en starters daardoor moeilijker een betaalbare huurwoning kunnen vinden?
Ik ben mij ervan bewust dat de krappe woningmarkt op sommige plekken in het land tot problemen leidt en zet mij in om deze problemen aan te pakken. Ik snap wat u beoogt met dit voorstel, maar heb er mijn twijfels over of een hogere overdrachtsbelasting voor beleggers daadwerkelijk zal leiden tot lagere huurprijzen. Het is namelijk aannemelijk dat de verhuurder de hogere overdrachtsbelasting doorbelast naar huurders in de vorm van hogere huren. Tegelijkertijd begrijp ik de achterliggende gedachte en verken ik, mede in het kader van de motie Dik-Faber/Ronnes8, samen met de Staatssecretaris van Financiën of een differentiatie van de overdrachtsbelasting voor starters en voor beleggers op een doelmatige, doeltreffende en uitvoerbare wijze mogelijk is.
Waarom bent u niet bereid de stijging van de huurprijzen te maximeren tot 3 procent bovenop de inflatie, en de huurprijzen te bevriezen als de prijzen met (meer dan) 30 procent zijn gestegen de afgelopen vijf jaar?
Het lid Nijboer refereert in zijn vraagstelling aan de amendementen die hij heeft ingediend tijdens de behandeling van het wetsvoorstel maatregelen middenhuur in de Tweede Kamer. Zoals ik toen ook aangaf en in antwoord op eerdere schriftelijke vragen, zijn het lid Nijboer en ik het eens over het feit dat we huurders met een middeninkomen willen beschermen en excessieve huren in de vrije sector willen tegengaan. We verschillen in de aanpak daarvoor.
Het lid Nijboer gaat in zijn voorstellen een stuk verder dan ik wil gaan. Zijn voorstellen betekenen dat in bestaande huurcontracten wordt ingebroken om een huurbevriezing te realiseren of is praktisch moeilijk uitvoerbaar. Het betekent dat er toezicht gehouden moet worden op alle huurprijsverhogingen in Nederland. Het gaat immers om wat voor huurprijsstijging er daadwerkelijk wordt doorgevoerd en niet alleen om wat er contractueel is afgesproken.
Ik ben bezig met de uitwerking van de noodknop om excessen aan te pakken en richt mij daarop op het middenhuursegment. Met de noodknop maak ik onderscheid tussen nette verhuurders en speculanten. Ook is de noodknop alleen van toepassing voor gemeenten met grote schaarste aan middenhuur. Voor de zomer presenteer ik de verdere uitwerking van de noodknop.