Schuldenlast |
|
René Peters (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Schulden een blok aan het been»?1
Ja.
Klopt de berekening in het artikel dat de kosten voor de samenleving een ton bedragen wanneer een gezin een daadwerkelijke probleemschuld heeft van 42.000 euro?
De maatschappelijke kosten en de gemiddelde probleemschuld die het artikel noemt, komen uit bekende en betrouwbare bronnen. Omdat verschillende gegevens en methoden zijn gebruikt, kunnen de getallen niet aan elkaar worden gekoppeld.
Het rapport «Overkoepelende blik op de omvang en preventie van schulden in Nederland» van het NIBUD beschrijft dat met een huishouden dat een verhoogd risico heeft op problematische schulden gemiddeld ongeveer € 100.000 maatschappelijke kosten samenhangen in een periode van tien jaar. Het NIBUD citeert eerder onderzoek.2 De berekende maatschappelijke kosten zijn niet alleen incassokosten, misgelopen vorderingen en huisuitzettingen, maar ook gederfde inkomsten op het BBP, ziekteverzuim, uitkeringen en kosten van re-integratie, maatschappelijke ondersteuning en schuldhulpverlening.
De NVVK (Vereniging voor Schuldhulpverlening en Sociaal Bankieren) meldt in het Jaarverslag 2017 dat de gemiddelde schuld van mensen die schuldhulp krijgen € 42.000 is.
Wat vindt u van de stelling in het artikel dat hulpverlening in de jeugdzorg, verslavingszorg, onderwijsinspectie en maatschappelijk werk geen «zier» oplevert zolang de uitzichtloosheid van de schulden blijven bestaan?
Deze uitspraak illustreert het bekende en breed gedragen inzicht dat zowel schulden moeten worden opgelost, als de daarmee samenhangende problemen aangepakt, zoals werkloosheid of laaggeletterdheid.
In hoeverre wijken de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP), de zogeheten wettelijke schuldsanering, af van de nieuwste wetenschappelijke inzichten dat mensen door stress niet in staat zijn om het benodigde papierwerk aan te leveren?
Wanneer schuldenaren geen schuldregeling kunnen treffen met hun schuldeisers, is er de mogelijkheid om toelating tot de wettelijke schuldsanering te verzoeken bij een rechtbank. Tijdens het minnelijke schuldhulpverleningstraject is het benodigde papierwerk al verzameld. Hulpverleners helpen mensen met schulden daarbij en bereiden zo nodig ook een verzoek voor de wettelijke schuldsanering voor. De gemeente of de door de gemeente ingeschakelde schuldhulpverleningsorganisatie moet immers verklaren dat het minnelijke traject niet is gelukt. In sommige gevallen begeleiden hulpverleners mensen vervolgens ook tijdens de hoorzitting. Dit neemt niet weg dat betere informatievoorziening van en meer informatie-uitwisseling tussen organisaties in de schulden- en incassoketen mensen met schulden zouden helpen. Met dit doel heb ik een wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening voorgesteld.3
Past de mogelijkheid om gericht schulden kwijt te schelden in het instrumentarium van bestaande wetten om mensen met problematische schulden te helpen en maatschappelijk kosten te besparen?
Het artikel citeert mijn mening over een generaal schuldenpardon correct:
Er zijn goede alternatieven voor een generaal schuldenpardon: Om mensen met schulden te helpen onderhandelen schuldhulpverleners vaak en met succes met schuldeisers om een groter of kleiner deel van de schulden kwijt te schelden. Dat gaat op vrijwillige basis. Als de vrijwillige route geen oplossing geeft, kan de rechter in de wettelijke schuldsanering zorgen voor een schone lei. Gemeenten kunnen bij de rechter ook vragen om een moratorium, zodat de schuldeisers alle incassoacties tijdelijk staken en de schuldenaar tot rust kan komen.
Wat vindt u van de aanbeveling om mensen die grote kans maken op problematische schulden, preventief verplicht onder bewind te plaatsen, omdat omgaan met geld in deze complexe samenleving voor hen te ingewikkeld is geworden?
De aanbeveling om mensen preventief onder bewind te stellen wordt in het artikel gekoppeld aan een generaal schuldenpardon: er wordt voor gepleit om mensen na een dergelijk pardon preventief onder bewind te plaatsen. In de beantwoording van vraag 5 heb ik mijn visie op een generaal schuldenpardon gegeven.
Ik ben er geen voorstander van mensen die een grote kans hebben op problematische schulden verplicht onder bewind te stellen.
Uitgangspunt in het burgerlijke recht is dat iemand zelf beslissingen neemt. Bewind is een ingrijpende maatregel, omdat iemand niet meer zelfstandig kan beslissen over zijn financiën.
Er zijn veel mensen die zelf, vrijwillig, bewind aanvragen. Naast bewind zijn er verschillende andere manieren waarop mensen met problematische schulden kunnen worden geholpen. Zo kunnen mensen worden geholpen met budgetbeheer, waarin zorg wordt gedragen voor het betalen van vaste lasten, en kunnen gemeenten schulden overnemen, zodat rust wordt gebracht doordat iemand nog maar één schuldeiser heeft.
Verder heeft het kabinet een wetsvoorstel in voorbereiding dat gemeenten de mogelijkheid geeft advies aan de rechter te verstrekken in de procedure rond schuldenbewind. Het adviesrecht moet gemeenten beter in staat stellen hun regierol bij schuldhulpverlening te vervullen, door de betrokkene gemeentelijke ondersteuning bij schuldenproblematiek aan te bieden en de rechter daarvan door middel van het advies in kennis te stellen. Ten tweede biedt het adviesrecht de rechter de mogelijkheid om alternatieve vormen van ondersteuning af te wegen bij de beoordeling van het verzoek tot instelling van schuldenbewind.
Bovendien komt artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (het Protocol) in het geding als iemand verplicht zijn zeggenschap over zijn huis, inkomen en ander vermogen verliest. Op grond van artikel 1 van het Protocol heeft eenieder recht op ongestoord genot van zijn eigendom. Eigendom kan kort gezegd slechts worden ontnomen in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet.
In het licht van het voorgaande vind ik het niet wenselijk om verplicht bewind bij wet mogelijk te maken.
Indien dit nu niet mogelijk is welke wetten zouden moeten worden aangepast om mensen vrijwillig of soms verplicht onder bewindvoering te plaatsen, ten einde problematische schulden te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel mensen zitten in problematische schulden die jonger zijn dan 25 jaar?
Landelijke representatieve cijfers over de omvang van schuldenproblematiek in Nederland uitgesplitst naar achtergrondkenmerken van huishoudens ontbreken op dit moment. Het CBS heeft in opdracht van SZW een onderzoeksmethodiek ontwikkeld om betrouwbare cijfers over de omvang en achtergronden van schuldenproblematiek in Nederland te verkrijgen op basis van beschikbare databestanden.4 Het CBS voert momenteel het eerste onderzoek uit naar schuldenproblematiek in Nederland op basis van deze methodiek. Publicatie verwacht ik in de eerste helft van 2020.
Hoeveel kinderen groeien op in een gezin met problematische schulden? Hoeveel kinderen waren dat 5 jaar terug?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel kinderen groeien op in een gezin met problematische schulden in Duitsland, België en Denemarken?
Over het aantal kinderen dat in deze landen opgroeit in gezinnen met problematische schulden zijn mij geen cijfers bekend.
Zijn er EU-landen waar het gericht kwijtschelden van problematische schulden tot het instrumentarium van de overheid hoort? Zo ja, wat zijn daar de resultaten van het gebruik van dat instrument?
In het rapport «Verkennend onderzoek naar Europese incassomodellen»5 heb ik een vergelijking laten maken van de Nederlandse situatie met die in België, Duitsland, Spanje, Verenigd Koninkrijk en Zweden. Hieruit blijkt dat minnelijke en wettelijke schuldsanering, waarbij grotere of kleinere delen van schulden worden kwijtgescholden, ook in andere EU-landen voorkomen. De onderzoekers hebben een aantal potentiële lessen gevonden om de Nederlandse situatie te optimaliseren. Die lessen gaan over samenwerking tussen de betrokken organisaties en informatie-uitwisseling en niet over kwijtschelden van problematische schulden.
Het artikel ‘Wie temt het datamonster in de auto-industrie?’ |
|
Rutger Schonis (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Wie temt het datamonster in de auto-industrie?»1
Ja.
Kunt u toelichten wat het standpunt is van Nederland met betrekking tot de plannen van de Europese Commissie om de verkeersveiligheid te verbeteren door middel van dataopslag, camera’s en sensors in auto’s?
Nederland is hier voorstander van, zoals 28 juni jl. aangegeven in reactie op de EU-strategie voor geautomatiseerd vervoer (Kamerstuk 22 112, nr. 2596). Een toenemend gebruik van sensoren en data, is een logisch gevolg van de opkomst van connected en geautomatiseerd wegvervoer en biedt volop kansen voor onze mobiliteitsuitdagingen. Nederland is trekker van de internationale proef die anonieme voertuigdata, via privacy & security by design, gebruikt voor het detecteren van verkeersonveilige situaties.
Deelt u de mening dat er een onafhankelijke toezichthouder moet komen om de veiligheid van de door de autofabrikanten verzamelde informatie te verzekeren?
In Nederland zijn er onafhankelijke toezichthouders die actief zijn op het gebied van voertuigdata: de Autoriteit Persoonsgegevens en de RDW. De RDW heeft hier een wettelijke taak in het toelaten van voertuigen waarbij veilig functioneren incl. dataprotectie, nu en in de komende jaren, een integraal onderdeel is van het functioneren op de openbare weg. Op grond van de kaderverordening
EU/2018/858 krijgt de Europese Commissie een nieuwe eigenstandige rol, naast die van de nationale autoriteiten voor toelating van en toezicht op (ook in gebruiksfase) bepaalde type motorvoertuigen.
Bent u ermee bekend dat verzekeraars deze data gebruiken om hun premies te koppelen aan rijgedrag?
Ja.
Deelt u de mening dat de privacy van mensen niet in geding mag komen door het «datamonster» en hoe gaat u de privacy van de gebruiker/bestuurder bewaken?
Dataprotectie en privacy zijn fundamentele rechten die zeker bewaakt worden. De AVG biedt daarvoor een goede basis en de Nationale en Europese autoriteiten voor persoonsgegevens houden daar toezicht op. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de wettelijke regels voor bescherming van persoonsgegevens. Het is aan haar om te oordelen of de AVG wordt nageleefd. Bij de Autoriteit Persoonsgegevens heb ik deze ontwikkeling van communicatie met- en data uit- voertuigen vorig jaar aangekaart en zij hebben dit onlangs opgenomen als een van hun topprioriteiten in de European Data Protection Board.
Kunt u een overzicht geven van de verschillende soorten data die nieuwe auto’s verzamelen en delen met autofabrikanten of derden?
Er zijn meerdere publicaties over dit onderwerp. De meeste op Europees niveau zoals het TRL onderzoek «Access to In-Vehicle data and resources»»2. Op dit moment wordt in opdracht van mij en het Ministerie van EZK aanvullend onderzoek gedaan naar de ontwikkelingen op dit terrein.
Een volledig overzicht van alle gegevens die alle typen auto’s genereren en opslaan kan ik niet geven. Er worden verschillende typen data verzameld door autofabrikanten. Het betreft enerzijds data die niet privacygevoelig zijn en iets zeggen over de staat van het voertuig (bijvoorbeeld technische foutmeldingen) en anderzijds data die iets zeggen over een persoon en die, als die data herleidbaar zijn tot die persoon, privacygevoelig zijn (bijvoorbeeld bezochte plaatsen en ander verplaatsingsgedrag of persoonlijke kenmerken). De meeste data die voertuigen en de fabrikanten verzamelen zijn vooralsnog van technische aard en niet zonder meer herleidbaar tot natuurlijke personen.
Kunt u daarbij aangeven in hoeverre het gaat om persoonsgegevens?
Zie antwoord op vraag 6. Voor het verwerken van persoonsgegevens geeft de geldende Europese wetgeving regels, zoals de informatieplicht. De informatieplicht houdt in dat de fabrikant vooraf meedeelt aan de klant welke data hij wil verwerken, en met welke doeleinden de verwerking plaatsvindt en nadere informatie verstrekt voor zover dat gelet op de aard van de gegevens, de omstandigheden waaronder ze worden verkregen of het gebruik dat ervan wordt gemaakt nodig is om tegenover de betrokkene een behoorlijke en zorgvuldige verwerking en opslag te waarborgen. De betrokkene kan zo zijn recht op inzage, correctie, verwijdering van of verzet tegen het verwerken van de persoonsgegevens uitoefenen.
Welke mogelijkheden hebben mensen om ervoor te kiezen data die hun auto verzamelt niet te delen? Hoe kunnen mensen concreet die keuze maken? Kunnen mensen ook na aankoop van een nieuwe auto hun keuzes voor het delen van data wijzigen? Zo ja, hoe? Hoe zit het met de aankoop van tweedehands auto’s?
Ook hiervoor geldt de eerdere genoemde informatieplicht. In het eerdere genoemde ECORYS-onderzoek in opdracht van mij en het Ministerie van EZK worden deze mogelijkheden onderzocht. Op de uitkomsten wil ik echter niet vooruitlopen. Het is wel duidelijk dat er grote verschillen zijn in de wijze waarop dit gebeurt. Mijn uitgangspunt is een zo groot mogelijke keuzevrijheid en maximale transparantie.
Bent u bekend met de motie van de leden Verhoeven en van Nispen over de uitvoering van de additionele taken door de AP – Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (Kamerstuk 34 851, nr. 23)? Wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Dit voorjaar zal de kamer een reactie worden toegezonden op de motie van leden Verhoeven en Van Nispen waarin de kamer zal worden geïnformeerd over de capaciteit en de middelen van de AP in relatie tot haar taken door mijn collega Sander Dekker, Minister voor Rechtsbescherming.
Het bericht ‘Europa pakt Oekraïense kippenvleesexport aan’ |
|
Helma Lodders (VVD), Wybren van Haga (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Europa pakt Oekraïense kippenvleesexport aan»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe een verdrievoudiging (van 20.000 ton naar 70.000 ton) van het quotum kippenvlees in verhouding staat tot het wegvallen van de invoerheffing op kippenborsten waar vleugel en vel nog aanzitten?
Na het afsluiten van het Associatieakkoord is door Oekraïense producenten op onvoorziene wijze gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een nieuw deelstuk (borstkap met vleugel) tariefvrij naar de EU te exporteren. De tarieflijnen (GN codes 0207 13 70 en 0207 14 70) waar dit nieuwe deelstuk nu onder geplaats is, zijn destijds niet opgenomen in de quotaregeling voor kippenvlees, omdat de handel in deze restcategorieën pluimveevlees gering was. Door vervolgens deze nieuwe deelstukken pas binnen de EU, in Nederland en in Slowakije, te bewerken tot kipfilet, vallen deze buiten de quotaregering voor kipfilet. Hierdoor is de import van pluimveevlees uit Oekraïne vanaf 2016 explosief toegenomen. Eind 2018 bedroeg de totale import van pluimveevlees van Oekraïne naar de EU meer dan 123.000 ton. De import op het nieuwe deelstuk (GN codes 0207 13 70 en 0207 14 70) bedroeg in 2018 55.565 ton. Een overzicht van de import van pluimveevlees is te vinden op de website van de Europese Commissie2.
Nadat deze onvoorziene marktverstoring werd vastgesteld heeft de Commissie onderzocht welke mogelijkheden er zijn om de import te beteugelen. Er bleek maar één oplossing mogelijk: opnieuw onderhandelen met Oekraïne om deze twee tarieflijnen onder het tariefquotum te brengen. Hierop heeft de Raad een mandaat gegeven aan de Europese Commissie om met Oekraïne in onderhandelingen te treden om de stijging van deze import aan banden te leggen. De Europese Commissie heeft met Oekraïne onderhandeld over aanpassing van het Associatieverdrag.
Kunt u een uitgebreide toelichting geven of en hoe dit besluit in lijn ligt met het standpunt van het kabinet om spoedig een oplossing te vinden voor overmatige export van kippenvlees?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat, ook al komt de wetgevingsperiode (legislatuur) van het huidige Europese parlement tot een eind, de Raad en het Europees parlement in moeten stemmen met een amendement op het associatieverdrag? Zo ja, deelt u de mening dat een voorlopige toepassing van dit amendement (dus daarmee vooruitlopen op de uitkomst van de triloog) op het associatieverdrag dus ook niet zou moeten plaatsvinden zonder instemming van het Europees parlement en de Raad? Zo nee, waarom niet?
De Raad heeft op 20 december 2018 een besluit vastgesteld waarbij de Europese Commissie is gemachtigd om met Oekraïne te onderhandelen over de aanpassing van de bestaande tariefregeling voor vlees van pluimvee.
De verwachting is dat de Europese Commissie op korte termijn een voorstel zal doen aan de Raad voor een besluit tot ondertekening van het bereikte akkoord. Dit besluit kan eventueel gepaard gaan met een besluit tot voorlopige toepassing van het akkoord, in afwachting van de uiteindelijke inwerkingtreding. Dit vereist aan EU-zijde enkel instemming van de Raad. Aan Oekraïense zijde moet het Oekraïense parlement de herziene overeenkomst goedkeuren. De uiteindelijke inwerkingtreding van het akkoord vereist aan Uniezijde dat de Raad een besluit tot sluiting van het akkoord door de Unie vaststelt. Voorafgaand aan de vaststelling van dat besluit door de Raad is goedkeuring van het Europees parlement vereist.
Deelt u de zorg dat met het vooruitlopen op de uitkomst van de stemming over het amendement op het associatieverdrag een onzekere periode aanbreekt tot het aantreden van een nieuw Europees parlement? Zijn er door u mogelijkheden onderzocht om sneller tot een definitieve oplossing te komen over de aanpak van overmatige export van kippenvlees? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke oplossingen zijn gepasseerd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de zorgen over de mate en snelheid waarmee kippenvlees dat tegen lagere standaarden wordt geproduceerd, de Europese markt verovert en is hier sprake van marktverstoring? Zo ja, wat bent u bereid hier, al dan niet met gelijkgestemde landen binnen de EU, aan te doen?
Het kabinet streeft naar een gelijk speelveld tussen de Europese en Oekraïense pluimveesector middels het Associatieakkoord. Zoals ook aangegeven in antwoorden op Kamervragen van het lid Van Raan (PvdD)3, moeten alle naar de EU geëxporteerde producten, dus ook het pluimveevlees uit Oekraïne, voldoen aan Europese eisen op het gebied van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering. In de EU geïmporteerde producten hoeven niet te voldoen aan productie-eisen van de EU, als houderijsystemen en dierenwelzijnsstandaarden, tenzij er met derde landen afspraken over zijn gemaakt.
In het Associatieakkoord tussen de Europese Unie en Oekraïne is afgesproken dat Oekraïne zich zal inspannen om zijn wetgeving in overeenstemming te brengen met die van de EU, ook op het terrein van dierenwelzijn en diergezondheid. Tijdens de Europese Unie-Oekraïne Associatieraad op 17 november 2018 heeft de Europese Commissie Oekraïne opgeroepen om de overeenstemming met de sanitaire en fytosanitaire (SPS) en dierenwelzijnswetgeving te bespoedigen door het actieplan sneller uit te voeren. In de totstandkoming van de gezamenlijke EU-positie voor deze Associatieraad heeft het kabinet hier specifiek op aangedrongen. Nederland zal hier op blijven aandringen.
Eind vorig jaar is tussen de Europese Unie en Oekraïne overeenstemming bereikt over de SPS-strategie ter implementatie van het Associatieakkoord. In 2018 heeft de Oekraïense overheidsautoriteit voor voedselveiligheid en consumentbescherming de officiële controles hervat op voedsel, veevoer, diergezondheid en dierenwelzijn. Ook de aanpassing van SPS regel- en wetgeving werd in 2018 aanzienlijk versneld. Van de 250 benodigde maatregelen zijn er 17 aangenomen en 140 zitten in het Oekraïense goedkeuringsproces. De nieuwe wet op voedselveiligheid en hygiëne treedt naar verwachting begin 2020 in werking. De Europese Commissie constateert dat het besluitvormingsproces nog niet is afgerond voor veterinaire certificaten voor kipproducten. Ook dierenwelzijn, vooral voor pluimvee dat Oekraïne exporteert naar de EU, behoeft meer aandacht en het kabinet zal bij de Europese Commissie en bij de Oekraïense overheid hierop blijven aandringen.
Kunt u aangeven welke stappen Oekraïne reeds heeft genomen om zoals afgesproken binnen het associatieverdrag te komen tot vergelijkbare standaarden? Zo ja, hoe wordt hier op toegezien? Bent u bereid als deze ontwikkelingen achter blijven om met eventueel gelijk gestemde landen binnen de EU aan te dringen op versnelling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid in de Raad tegen het amendement te pleiten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zal het voorstel van de Europese Commissie, na beschikbaar stellen, bestuderen en op basis hiervan een definitief standpunt innemen. Bij het bepalen van het standpunt zal uiteraard de motie Ouwehand (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1448), die op 25 april 2019 is aangenomen, worden betrokken. Vooruitlopend hierop heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 25 april 2019 een brief aan Commissaris Hogan gestuurd waarin zorgen worden geuit over de voorlopige uitkomst van de onderhandelingen, in het bijzonder de mogelijke vergroting van het quotum voor pluimveevlees, en het belang van spoedige implementatie door Oekraïne van SPS- en dierenwelzijnsregelgeving van de EU. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft deze zorgen ook uitgesproken in de Landbouwraad van 15 april 2019. Bijgaand treft u een afschrift aan van deze brief.
Kunt u deze vragen een voor een, en gezien de problematiek, zo snel mogelijk beantwoorden?
Voor de vragen waarop het antwoord overlapt, zijn de antwoorden samengevoegd.
Het bericht ‘VVD en CDA zien geen heil in terughalen IS-kinderen’ |
|
Joël Voordewind (CU), Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «VVD en CDA zien geen heil in terughalen IS-kinderen»?1
Ja.
Kunt u toelichten welke stappen vrouwen en hun kinderen die vastgehouden worden in Syrië, moeten zetten om zich zelfstandig te kunnen melden bij een Nederlandse ambassade of consulaat in Turkije of Irak?
Nederland heeft geen diplomatieke vertegenwoordiging in Syrië en heeft mede hierdoor slecht zicht op de situatie ter plaatse. Het lijdt geen twijfel dat het moeilijk is voor vrouwen en hun kinderen om zelfstandig een diplomatieke vertegenwoordiging te bereiken. Het is wel voorgekomen dat vrouwen en hun kinderen zelfstandig, via verschillende routes, diplomatieke posten in de regio hebben bereikt. De risico’s van reizen in gevaarlijk en volatiel gebied blijven echter aanwezig.
Is het mogelijk voor vrouwen en kinderen die vastzitten in kampen in Syrië, om zonder enige vorm van hulp zelfstandig naar Turkije of Irak te reizen? Zo ja, welke risico’s lopen ze daarbij?
Zie antwoord vraag 2.
Weet u hoe de ongeveer 65 minderjarige kinderen zijn verspreid over de verschillende kampen in Syrië?
Ten aanzien van de verspreiding van de kinderen van uitreizigers verwijzen wij u naar de informatie die de AIVD hierover heeft gepubliceerd op de website: https://www.aivd.nl/onderwerpen/terrorisme/dreiging/uitreizigers-terugkeerders-en-thuisblijvers.
Op welke manier kunnen de ongeveer 65 minderjarige kinderen zich zelfstandig verplaatsen naar een Nederlandse ambassade of consulaat in Turkije of Irak?
Mede gezien de jonge leeftijd van veel in Syrië aanwezige kinderen met een Nederlandse link, is het voor hen nagenoeg onmogelijk zelfstandig een Nederlandse ambassade of consulaat in Turkije of Irak te bereiken. Dit geldt des te meer vanwege de gevaren van reizen in volatiel gebied.
Hoe is volgens de Wereld Gezondheidsorganisatie WHO, de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR en niet-gouvernementele organisaties (ngo's) ter plaatse de situatie in de kampen waarin de vrouwen en kinderen nu vastzitten? Wat zijn wat u betreft de minimale vereisten voor opvang in die kampen? Heeft de VN inmiddels volledige toegang tot deze kampen?
De algehele situatie in de kampen, vooral in Al-Hol kamp, is volgens humanitaire organisaties ter plaatse nog steeds zeer slecht. In Al-Hol kamp bevinden zich volgens de laatst bekende cijfers 73.477 mensen (10 mei 2019), terwijl het kamp oorspronkelijk is opgezet voor 10.000 personen. Ondanks dat de toegang voor VN organisaties en NGO’s is verbeterd in de delen waar de ontheemden worden opgevangen, blijft toegang tot de afgezonderde «annexen» waar de buitenlandse vrouwen en kinderen verblijven, beperkt. Een aantal humanitaire organisaties heeft recentelijk toegang verkregen, maar vaak is dit op «ad hoc» basis waardoor het leveren van uitgebreide en constante dienstverlening bemoeilijkt wordt en hulp beperkt wordt tot de hoogstnodige activiteiten. Vanwege de zware overbevolking en limieten in capaciteit van de humanitaire organisaties die aanwezig zijn in het kamp wordt er niet voldaan aan de minimum vereisten voor opvang in Al-Hol kamp.
Om de humanitaire hulp te kunnen opschalen wordt er vanuit de zogenaamde humanitaire pooled funds een additionele bijdrage vrijgemaakt van 16 mln. dollar, hier kunnen zowel VN organisaties als NGO’s aanspraak op maken. Nederland is 1 van de donoren van deze fondsen. Het doel van deze hulp is een verbetering van de levensomstandigheden ter plaatse. Volgens OCHA zijn nu (14 mei 2019) geen additionele fondsen nodig voor Noordoost Syrië.
Wat is uw reactie op het aanbod van het Rode Kruis om de kinderen naar het consulaat in Erbil te brengen?
Het Rode Kruis heeft in de media aangegeven2 dat het aan de Nederlandse overheid is om te besluiten of volwassenen en kinderen worden teruggehaald en onder welke voorwaarden. Het internationale Rode Kruis heeft ook aangegeven alleen met instemming van het Syrische regime in Damascus -met wie Nederland geen diplomatieke betrekkingen onderhoudt- deze rol te kunnen spelen. Het terughalen van kinderen kan niet los worden gezien van hun ouders, aangezien het scheiden van kinderen en ouders in beginsel onwenselijk is en juridisch complex ligt. In de afweging om al dan niet bijstand te verlenen aan kinderen wordt daarom naast de belangen van de kinderen ook gekeken naar andere aspecten, zoals internationale diplomatieke verhoudingen, de veiligheidssituatie in de regio en de veiligheid van de betrokken ouder. Daarnaast geldt dat de terugkeer van de ouders van minderjarigen gevolgen heeft voor de nationale veiligheid. Zoals uit de veiligheidsanalyse blijkt die de Minister van Justitie en Veiligheid uw kamer heeft toegezonden op 6 december 2018 (Kamerstuk 29 754, nr. 483) betekent het actief terughalen van minderjarigen dat mogelijk ook personen terugkeren van wie zeker een deel nog steeds de jihadistische ideologie aanhangt, en/of deel heeft genomen aan de jihadstrijd en/of een trauma heeft opgelopen. Zoals de Minister van Buitenlandse Zaken ook stelde in het debat met uw Kamer op 11 juni jl., leiden al deze overwegingen ertoe dat het kabinet niet actief inzet op het terughalen van volwassen uitreizigers en hun minderjarige kinderen die in onveilige gebieden in Syrië en Irak verblijven.
Op basis van welke informatie neemt u aan dat alle vrouwen en kinderen die zich nu in de kampen bevinden, extremisten zijn? Is het mogelijk dat zich onder deze vrouwen en kinderen niet-extremisten bevinden?
Zoals bekend loopt tegen alle onderkende personen, die vanuit Nederland zijn uitgereisd naar strijdgebieden in Syrië en Irak een strafrechtelijk onderzoek. Het OM heeft hen wereldwijd gesignaleerd met het oog op aanhouding en uitlevering aan Nederland. Dit geldt ook voor de Nederlandse vrouwen die zich nu in kampen bevinden. Het OM onderzoekt of en zo ja, welke misdaden door uitreizigers begaan zijn en bepaalt, in samenwerking met de veiligheidsdiensten, welke dreiging er van een persoon uitgaat. Het kabinet ziet de kinderen in deze kwestie in de eerste plaats als slachtoffer, zoals ook aangegeven in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 6 december jl. (Kamerstuk 29 754 nr. 483).
Is het mogelijk dat (een deel van) deze vrouwen en kinderen zich om een andere reden dan deelname aan een terroristische organisatie in Syrië bevonden en terecht gekomen zijn in de kampen juist vanwege het gevaar van IS? Zo ja, hoeveel van die vrouwen en kinderen zitten vast in de kampen in Syrië?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u in overleg met uw internationale collega’s om een internationaal tribunaal op te richten om Syriëgangers te berechten teneinde de impasse te doorbreken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht grote waarde aan het tegengaan van straffeloosheid. Nederland wijst continu op de noodzaak hiertoe, in lijn met de motie Van Helvert cs. over de bestrijding van IS (Kamerstuk 34 775 nr. 20) en de motie Voordewind cs. over de erkenning van genocide door IS (Kamerstuk 32 623 nr. 193), o.a. als covoorzitter van de Foreign Terrorist Fighter(FTF)-werkgroep van de anti-IS coalitie en in VN-verband. Ook internationaal is er veel aandacht voor het verantwoordelijk houden van ISIS-strijders voor hun verschrikkelijke daden, waaronder mogelijk genocide. Om dat te bereiken moeten we echter nog een hoop obstakels overwinnen. Hoewel veel landen het eens zijn dat berechting noodzakelijk is, bestaat er nog geen consensus over de manier waarop tot berechting moet worden gekomen. Daarnaast blijven verschillende praktische, juridische en financiële vraagstukken nog onbeantwoord; vooral ten aanzien van de locatie van het tribunaal, de locatie van de detentie, de bewijsvoering, de voorbereidingstijd en duurzame financiering van een dergelijk tribunaal. Het kabinet heeft daarom de Extern Volkenrechtelijk Adviseur gevraagd aan welke voorwaarden een op te richten internationaal tribunaal zou moeten voldoen om op effectieve en legitieme wijze leden van ISIS te berechten en wat dat betekent op politiek, juridisch en praktisch gebied.
Nederland blijft dus op zoek naar manieren om tot vervolging en berechting van ISIS misdadigers te komen. Dit doen we natuurlijk met onze internationale partners. Zo heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 23 mei jl. in New York de landen van de VN Veiligheidsraad opgeroepen om over te gaan tot actie en een informele bijeenkomst georganiseerd met experts uit een aantal partnerlanden. Hieruit kwam naar voren dat veel landen worstelen met de vervolging van ISIS-strijders nu een door de VN gemandateerd tribunaal via de weg van de VN Veiligheidsraad onwaarschijnlijk blijkt. Ook het feit dat Irak niet partij wil worden bij het Statuut van Rome, en dat het tot nu toe niet bereid is om de doodstraf op te geven bij de berechting van ISIS-strijders zijn moeilijkheden waar deze landen tegenaan lopen. Ondanks deze complicaties blijft het kabinet zich inzetten voor berechting in de regio en wordt in gesprek met partnerlanden bekeken wat opties kunnen zijn voor bijvoorbeeld een internationaal tribunaal.
De uitkomsten van de bijeenkomst in New York, de expertbijeenkomst die op 3 juni jl. in Zweden plaatsvond en het advies van de Extern Volkenrechtelijk Adviseur vormen de basis voor een ministeriele bijeenkomst en marge van de Algemene Vergadering van de VN in september as. die Nederland zal organiseren. In de tussentijd is het zaak zoveel mogelijk bewijs te vergaren ten behoeve van toekomstige berechting. In dit kader steunt Nederland organisaties die gespecialiseerd zijn in het vergaren van bewijsmateriaal en het International Impartial Independent Mechanism(IIIM). Deze zogenaamde bewijzenbank documenteert misdaden begaan in Syrië, zodat op enig moment vervolging kan plaatsvinden, ongeacht door wie die misdaden zijn begaan.
Het oordeel van de VN dat mensenrechten worden aangetast door beleggers |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het oordeel van de Verenigde Naties dat mensenrechten worden aangetast door beleggers vanwege de manier waarop zij huizen opkopen en bewoners behandelen? Welke consequenties verbindt u aan dit belangrijke oordeel?1
Het hebben van een dak boven je hoofd is een belangrijk recht en mede daarom stevig verankerd in onze Grondwet. De Verenigde Naties heeft het bedrijf Blackstone, de regeringen van de Verenigde Staten, Zweden, Spanje, Denemarken en Tsjechië per brief benaderd over hun zorgen over de positie van huurders in die landen. De VN vraagt daarbij aandacht voor onmiddellijke gedwongen huisuitzettingen van huurders bij late betalingen van huren, betalingen van servicekosten voor oneigenlijke doeleinden zoals de behandeling van een bezwaar van een huurder door de verhuurder, excessieve huurverhogingen voor zittende huurders en huisuitzettingen van huurders vanwege bestemmingswijzigingen van wooncomplexen. De VN ziet deze praktijken als voorbeelden van mensenrechtenschendingen in de huurwoningmarkten. Het is goed dat de VN internationaal pleit voor betere bescherming van de positie van huurders. De praktijken die de VN benoemt zijn voorbeelden die in Nederland niet zomaar kunnen vanwege onze goede huurbescherming. Met de stevige Nederlandse huurbescherming en mijn aanpak van excessief verhuurgedrag wil ik voorkomen dat de praktijken, zoals die door de VN zijn benoemd, ook in de toekomst geen voet aan de grond kunnen krijgen in Nederland.
Wat is uw (morele) oordeel over het feit dat de Amerikaanse investeerder Blackstone voor zeker 200 mln. euro aan huurpanden wil opkopen van particuliere beleggers in Amsterdam en Rotterdam?2
Er zijn berichten dat de Amerikaanse investeerder Blackstone voor 200 miljoen euro panden heeft gekocht van particuliere verhuurders in de steden Rotterdam en Amsterdam om zelf te verhuren3. Er is nog weinig bekend over deze specifieke casus. Blackstone zou op de vastgoedmarkt vanuit twee takken opereren, een tak die op kortere termijn hoog rendement verwacht en bereid is daarvoor risico’s te nemen, en een tak die langjarige investeringen doet. Volgens het FD4 investeert Blackstone in Nederland met kapitaal van institutionele beleggers, zoals pensioenfondsen, en willen zij een langjarige, duurzame verbinding aangaan met de Nederlandse woningmarkt. Het behalen van rendement is op zichzelf geen verkeerd verschijnsel in een normale markt. Een stabiel beleggingsklimaat is ook nodig voor de beschikbaarheid van voldoende kapitaal om woningen te kunnen bouwen. Wel is het belangrijk dat dit niet ten koste gaat van de betaalbaarheid en kwaliteit van huurwoningen, en dat de bescherming van de rechtpositie van huurders gewaarborgd blijft. Huurbescherming en goed verhuurgedrag zijn voor mij belangrijke prioriteiten, ik zet mij in om dat in stand te houden en stevig te verankeren voor de toekomst.
In welke Nederlandse gemeenten gaat Blackstone huurhuizen opkopen of heeft dit al gedaan, en zijn hier sociale huurwoningen bij?
Volgens het FD5 heeft Blackstone 240 woningen gekocht in Amsterdam en 200 woningen in Rotterdam. Daarnaast zijn 70 commerciële vastgoedlocaties, zoals winkels, gekocht. Hier zitten geen woningen van woningcorporaties tussen, dat is bevestigd door de Autoriteit woningcorporaties.
Is het waar dat de investeerder zich vooral richt op «ondergewaardeerde huizen», wat volgens de VN betekent dat die nu nog betaalbaar zijn voor de bewoners? Hoe verhoudt deze werkwijze zich tot de problemen die Blackstone elders al veroorzaakt heeft?
Volgens het FD6 wil Blackstone de gekochte huurpanden effectiever gaan verhuren, door bijvoorbeeld leegstaande kelders en zolders in appartementen te veranderen. Samen met de aanpak van achterstallig onderhoud moet dat circa 50 extra appartementen opleveren. Ook wil Blackstone de appartementen verduurzamen.
De VN geeft aan dat Blackstone in andere landen ondergewaardeerde woningen koopt, deze opknapt om vervolgens een veelvoud van de oorspronkelijke huur te vragen. Als huurders dit niet kunnen betalen volgt huisuitzetting. Anders dan de berichtgeving in het FD heb ik verder geen zicht op de specifieke casus en wat Blackstone van plan zou zijn met de woningen in Nederland. Zoals eerder aangegeven worden de praktijken zoals door de VN benoemd in Nederland bestreden dankzij onze goede huurbescherming. Ook beleggers moeten bijdragen aan een betaalbaar, toegankelijk en leefbaar woonmilieu. In de nieuwbouw en bestaande bouw. Ongeacht of het kapitaal van de belegger uit het binnenland of het buitenland komt.
Een (nieuwe) verhuurder kan niet zomaar de huur van een zittende huurder verhogen, ook niet bij een geliberaliseerd contract in de vrije huursector. Ook hoeft een zittende huurder niet te accepteren dat woningverbeteringen worden aangebracht. Een verhuurder moet voor complexgewijze renovaties toestemming krijgen van 70 procent van de huurders, en voor individuele renovaties van alle huurders. Huurverhogingen zijn mogelijk op twee manieren: via een (indexerings)clausule in het huurcontract of via een aanbod van een nieuw huurcontract. Als er in het huurcontract een (indexerings)clausule is opgenomen, dan is de jaarlijkse huurverhoging al aan het begin van de huur overeengekomen. In het huurcontract staat dan vermeld voor welk percentage of welk inflatiepercentage is gekozen. De huurder kan bezwaar maken bij de verhuurder als deze een ander (hoger) percentage gebruikt dan in het huurcontract is vermeld. De verhuurder komt dan namelijk het contract niet na. Als er geen (indexerings)clausule in het huurcontract staat, dan kan de verhuurder alleen de huur verhogen door een nieuw huurcontract aan te bieden met een hogere huurprijs. Als de huurder hier niet mee instemt, dan zal uiteindelijk de rechter moeten beoordelen of het aanbod voor een nieuw huurcontract redelijk is geweest. De huurbescherming is goed geregeld in Nederland, een huurder kan niet zomaar uit een woning worden gezet.
Is het terecht dat (buitenlandse) investeerders rekenen op nog meer prijsstijgingen? In hoeverre vindt u dit rechtvaardig ten opzichte van huurders, starters en potentiële huiseigenaren die hun huurprijzen onbetaalbaar zien worden en/of niet in staat zijn een koophuis te bemachtigen?
Onlangs zijn er diverse berichten gewijd aan het mogelijk afkoelen van de woningmarkt. De NVM geeft aan dat prijzen van woningen nog steeds stijgen, maar minder hard dan eerder het geval was7. De Nederlandsche Bank schat in dat de prijzen van bestaande koopwoningen in 2018 met 9,0% gestegen zijn, in 2019 met 5,5% zullen stijgen en in 2020 met 2,8%8.
Diverse groepen hebben moeite om een passende woning te vinden, vooral in de grote stad. Op landelijk niveau is de positie van starters niet verslechterd ten opzichte van de jaren voor de crisis. Ook blijven starters de grootste groep kopers in de vier grote steden, al nemen de activiteiten van beleggers daar gestaag toe en die van koopstarters het laatste jaar juist af. Lokaal kan mogelijk sprake zijn van verdringing. Ik volg de toegankelijkheid voor deze groep, en ook andere groepen, daarom nauw. Naast mogelijke verdringing zie ik dat door een toenemende krapte het aantal beschikbare betaalbare woningen voor groepen als starters lokaal sterk afneemt.
Woningen moeten beschikbaar blijven om in te wonen, of dat nu huur is of koop. Door passende en betaalbare woningen bij te bouwen zullen groepen als starters langjarig worden geholpen. Daarvoor zijn investeringen nodig, ook van beleggers. Beleggers moeten daarom nog steeds een marktconform rendement kunnen halen. Ik zet mij ervoor in om de excessieve rendementen die leiden tot woekerhuren tegen te gaan. Om dit te bereiken werk ik een mogelijke «noodknop» uit. De «noodknop» kan het voor gemeenten lokaal mogelijk maken om de aanvangshuurprijs in de vrije sector te maximeren op basis van een percentage van de WOZ-waarde. Ik ben mij ervan bewust dat deze maatregel ingrijpend is, zelfs met het stellen van wettelijke kaders. Daarom is het belangrijk om deze optie zorgvuldig verder uit werken. Dit doe ik door middel van twee onderzoeken die voor de zomer gereed zijn. Ook heb ik een onderzoek uitgezet naar de vraag of sprake is van een prijseffect op woningen door particuliere beleggers in stedelijke gebieden. Een mogelijk prijsopdrijvend effect kan een aanwijzing zijn voor de verdringing van starters van de woningmarkt.
Welke andere plannen hebben Blackstone, of andere (internationale) beleggers, met Nederlandse huurwoningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen zicht op plannen van beleggers met Nederlandse huurwoningen. Diverse gemeenten maken prestatieafspraken met beleggers voor nieuwe toevoegingen aan de lokale woningvoorraad. Het «Utrechts Biedboek Middenhuur» is hier een mooi voorbeeld van. In de provincie Utrecht slaan beleggers, woningcorporaties en ontwikkelaars de handen ineen om de komende jaren 7.000 middenhuurwoningen bij te bouwen. Afspraken over hoe dit te realiseren, staan in het biedboek. Verder is bij de verkoop van corporatiewoningen aan derden, zoals beleggers, vooraf een oordeel van de onafhankelijke Autoriteit woningcorporaties nodig.
Bent u bereid om, bij het door u toegezegde onderzoek naar particuliere beleggers op de woningmarkt, ook de rol van megafirma’s als Blackstone of Round Hill Capital te betrekken? Zo nee, waarom niet, mede gezien het feit dat het bij 60% ging om handel tussen beleggers onderling en dat huurwoningen de grootste categorie zijn geworden op de vastgoedbeleggingsmarkt volgens Capital Value?3
In het aangehaalde onderzoek naar particuliere beleggers op de woningmarkt wordt specifiek gekeken naar de aankopen van bestaande koopwoningen door particuliere beleggers. Onderzocht wordt in welke mate de aankopen van bestaande koopwoningen door particuliere beleggers leiden tot een prijseffect. Eventuele prijseffecten van transacties tussen beleggers onderling vormen dus geen onderdeel van dit onderzoek. Wel heb ik naast dit onderzoek het CBS en Kadaster gevraagd de kenmerken van particuliere verhuurders en de aan- en verkoopstromen tussen koop, particuliere en sociale verhuur nader in beeld te brengen (zie bijvoorbeeld Staat van de Woningmarkt 2018).
Welke andere maatregelen dan de onderzoeken die u heeft aangekondigd, neemt u om ervoor te zorgen dat huizen waar mensen wonen niet veranderen in puur financiële instrumenten voor particuliere of buitenlandse beleggers? Met andere woorden, hoe gaat u ervoor zorgen dat hoge rendementen niet ten koste gaan van de betaalbaarheid, de kwaliteit van woningen en de rechten van huurders? Op welke termijn zijn maatregelen te verwachten?4
Het is belangrijk zowel meer middenhuur toe te voegen als excessen aan te pakken. Ik houd scherp in de gaten waar bijsturing noodzakelijk en proportioneel is. Aan de bijsturing werk ik via diverse sporen. Want beleggers die in hun rol als verhuurders excessief gedrag vertonen moeten aangepakt worden. Hiervoor werk ik samen met stakeholders aan de aanpak «goed verhuurderschap». Ik heb u onlangs via een brief11 geïnformeerd over de goede samenwerking met partijen. We werken aan het versterken van bestaande regelgeving, en indien nodig nieuwe regelgeving, voor de aanpak van huisjesmelkers. Investeringen in uitbreiding van het woningaanbod blijven noodzakelijk. Investeerders moeten daarom nog steeds een marktconform rendement kunnen halen en ook in de toekomst blijven investeren in nieuwe woningen. Echter, excessieve rendementen die leiden tot woekerhuren wil ik tegengaan. Zoals gezegd werk ik in het kader van de motie Van Eijs/Ronnes de mogelijkheden voor een «noodknop» uit en zal daar ook verder onderzoek naar doen. Deze onderzoeken zijn voor de zomer gereed. Ook overweeg ik het puntenaantal voor de WOZ in het woningwaarderingsstelsel te maximeren. Ik heb dat benoemd in mijn brief van 22 februari jl.12. Daarnaast vind ik het van belang om goed in beeld te krijgen wat de toenemende activiteiten van beleggers betekenen voor de toegankelijkheid en financiële stabiliteit van de woningmarkt. Samen met het Kadaster, Amsterdam Business School Finance Group van de Universiteit van Amsterdam en de Nederlandsche Bank onderzoek ik daarom in hoeverre sprake is van een prijseffect op woningen door particuliere beleggers in stedelijke gebieden. Dit geeft ook inzichten over de mogelijke verdringing van koopstarters uit de markt. Ook gaat het kabinet verkennen of een differentiatie van de overdrachtsbelasting voor starters en beleggers op een doelmatige, doeltreffende en uitvoerbare wijze mogelijk is en zal in het door de Staatssecretaris van Financiën aangekondigde onderzoek naar bouwstenen voor verbetering van het belastingstelsel13 wordt onderzocht of huurinkomsten op een andere manier kunnen worden belast.
Het is ook van belang dat de rol van gemeenten in de samenstelling van de woonvoorraad wordt verstevigd. Hiervoor werk ik via diverse sporen. Zo onderzoekt Platform 31 het gebruik van de bestemmingscategorie sociale koop voor nieuwbouwwoningen, om woningen door gemeenten duurzaam toe te wijzen aan onder andere starters. In 2017 is het besluit ruimtelijke ordening al aangepast, waardoor gemeenten nu in het bestemmingsplan voor nieuwbouw middenhuur als bestemmingscategorie kunnen opnemen. Ook kijk ik samen met diverse gemeenten naar de (on)mogelijkheden van een woonplicht in de bestaande bouw. In de woondeals maak ik verder afspraken hoe meer middenhuurwoningen toegevoegd kunnen worden aan de voorraad. Het is aannemelijk dat een verruimd aanbod van huurwoningen de huurprijzen minder snel zal doen stijgen.
Bent u bereid om de WOZ-waarde uit het huurpuntenstelsel te halen, zodat de prikkel verdwijnt om huizenprijzen en huurprijzen op te drijven? Zo nee, waarom niet en aan welke begrenzing van de WOZ-waarde in het woningwaarderingsstelsel denkt u dan?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 22 februari jl. (32 847, nr. 470), overweeg ik het maximeren van het aandeel dat de WOZ-waarde kan hebben in het totaal aantal punten volgens het woningwaarderingsstelsel. Vooralsnog denk ik aan een WOZ-maximum van circa een derde. Ik bezie deze maatregel in overleg met relevante sectorpartijen als Vastgoed Belang, IVBN, Aedes, de Woonbond, VNG en de gebieden waar een begrenzing op het aandeel WOZ tot effecten kan leiden.
Bent u bereid uw standpunt over de zelfbewoningsplicht te herzien, en tegemoet te komen aan de wens van bijna de helft van de Kamer die dit wel als een goed instrument ziet om gemeenten als mogelijkheid mee te geven in de «gereedschapskist» van gemeenten, zoals u het heeft genoemd?5 6
Gemeenten beschikken over diverse instrumenten om indien nodig lokaal te sturen op de beschikbaarheid van woningen. Er zijn gemeenten die gebruik maken van de huidige privaatrechtelijke bevoegdheden als eigenaar van de grond om voor nieuwbouw een vorm van zelfbewoningsplicht af te dwingen, via bijvoorbeeld een anterieure overeenkomst of erfpachtvoorwaarden. Ik hoor van diverse gemeenten dat zij zoekende zijn naar verdergaande bevoegdheden. Ik heb bedenkingen bij de proportionaliteit van een generieke woonplicht. Desalniettemin heb ik de Tweede Kamer toegezegd te bezien hoe de juridische belemmeringen voor gemeenten die wensen hun koopwoningen beter dan nu te beschermen tegen bepaalde vormen van verhuur, bijvoorbeeld in oudere stadswijken, kunnen worden weggenomen met betrekking tot een zelfbewoningsplicht voor bestaande koopwoningen. Hierbij heb ik oog voor het eigendomsrecht, het recht op vrijheid van vestiging en vrije verkeer van kapitaal. Ik ben daarvoor in gesprek met diverse gemeenten.
Wilt u per direct de overheidswebsite om buitenlandse beleggers aan te trekken om Nederlandse volkshuisvesting op te kopen, «Investing in Dutch Housing», uit de lucht halen? Zo nee, waarom niet?7
In zowel de huur- als de koopsector is sprake van schaarste in het betaalbare woningaanbod. De komende jaren zijn daarom veel extra woningen nodig, in het bijzonder in het middenhuursegment. Ook de vraag naar hypotheken zal bij een groeiende woningvoorraad stijgen. Voor beiden is financiering nodig. Marktpartijen kunnen via hun investeringen een bijdrage leveren aan het realiseren van deze extra woningen of de funding van nieuwe hypotheken. Het is belangrijk dat er voldoende financiering beschikbaar is en blijft voor de woningmarkt: daar kunnen zowel binnen- als buitenlandse marktpartijen voor zorgen. Een website vind ik een goed middel om feitelijke informatie over de mogelijkheden op en de werking van de Nederlandse woningmarkt te delen. Vanuit efficiencyoverwegingen ben ik van plan om dit jaar de website «investing in Dutch housing» te integreren in de website «woningmarktbeleid.nl» of «government.nl».
Bent u bereid om elke vraag afzonderlijk te beantwoorden en deze niet te clusteren zoals u vaak doet?
Ja.
Ouderen in het aardbevingsgebied |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u zich bewust van de situatie van ouderen die zelfstandig wonen in het aardbevingsgebied? Realiseert u zich dat zelfstandig wonende, minder zelfredzame ouderen, meer tijd nodig hebben een woning uit te komen bij een beving? Wat is daarop uw reactie?1
De veiligheid van alle Groningers, oud én jong, staat voor mij voorop. De aanpak van het kabinet is er de afgelopen jaren op gericht om de veiligheidsrisico’s en de schade voor de Groningers zoveel mogelijk te beperken. Leven, wonen en werken in Groningen moet even veilig zijn als op andere plekken in Nederland.
De veiligheidsnorm van 10-5is daarvoor de basis. Dit betekent dat de kans om te overlijden ten gevolgen van het bezwijken van (delen van) een gebouw door een aardbeving voor een individu niet groter mag zijn dan 1 op de 100.000 (per jaar). In de versterkingsoperatie wordt gekeken naar de technische eigenschappen van een gebouw. Bij de beoordeling of versterkingsmaatregelen nodig zijn, wordt gebruikgemaakt van de Nederlandse Praktijk Richtlijn (NPR). In de NPR worden conform reguliere bouwregelgeving zogeheten «Consequence Classes» gehanteerd. Hiermee worden aanvullende veiligheidsfactoren geïntroduceerd voor gebouwen die van groot belang zijn voor het functioneren van de maatschappij, of daar waar het bezwijken van een gebouw effect heeft voor een grote groep personen of aanzienlijke economische of sociale gevolgen voor de omgeving heeft. Zo wordt zwaarder versterkt dan voor de norm voor het individueel risico noodzakelijk is. Op basis van de NPR wordt per type gebouw door experts bepaald van welke Consequence Class sprake is. Dit is niet aan mij als Minister.
Erkent u dat ouderen in Groningen, net als elders in Nederland, in staat moeten worden gesteld zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen? Beseft u dat dit betekent dat u uw beleid moet aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wil inderdaad ouderen overal in Nederland helpen in hun vertrouwde omgeving zelfstandig oud te worden, met een goede kwaliteit van leven. Dit beleid staat geformuleerd in het Programma Langer Thuis. In de versterkingsopgave staat veiligheid voorop, alle inspanningen zijn er dan ook op gericht om gebouwen veilig te maken. Bij voorkeur worden beide uitgangspunten gecombineerd. Het is mogelijk om bij de versterking een huis meteen levensloopbestendig te maken als de eigenaar dit wenst. Dit gebeurt ook al op verschillende plekken, zo bouwt Woningcorporatie Acantus bijvoorbeeld voor alle 386 huizen die gesloopt worden in Delfzijl Noord een levensloopbestendige woning terug.
Zijn woningen van zelfstandig wonende ouderen in het gebied in beeld? Om hoeveel woningen gaat het? Hoeveel van deze woningen komen als hoge prioriteit uit het model Hazard and Risk Assessment (HRA)? Hoeveel van deze woningen waren voorheen wel in beeld, maar komen nu niet uit het HRA-model? Gaan deze panden nu versneld geïnspecteerd en versterkt worden?
De woningen die voor opname en beoordeling in aanmerking komen, zijn in beeld bij de gemeenten. Ik heb er echter geen inzicht in welke van deze woningen bewoond worden door ouderen.
Is er specifiek onderzoek gedaan naar ouderen in het aardbevingsgebied? Vindt u dat er genoeg aandacht is voor deze groep mensen? Waarom vallen thuiszorg ontvangende ouderen niet onder het zorgprogramma (Bevings-)bestendige zorg in Groningen?2
De gezondheidsgevolgen van de aardbevingsproblematiek in Groningen zijn in verschillende onderzoeken gevolgd waarbij ook ouderen een plek hebben.
Ouderen waren bijvoorbeeld onderdeel van de GGD Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen in 2016. Met deze monitor is regionale en lokale uitsplitsing van de gezondheidsgegevens mogelijk en dit biedt de mogelijkheid regionaal en lokaal gezondheidsbeleid hier op af te stemmen. Er is dus voldoende aandacht voor ouderen binnen de bestaande onderzoeken.
De zorgvisie «(Bevings-)bestendige zorg, Toekomstperspectief en versterken» ligt ten grondslag aan «Het Groninger Zorgakkoord». De zorgvisie is een invulling van het zorglandschap met een blik naar de toekomst, waarin keuzes worden gemaakt voor zorginfrastructuur ten aanzien van gebouwen. De visie heeft in hoofdzaak als reikwijdte de slimme versterking van gebouwen voor zorg met verblijf. Thuiszorg valt dan ook buiten de reikwijdte van de visie.
Bent u bereid de panden waarin kwetsbare, minder zelfredzame mensen wonen, te zien als zorggebouw, waarvoor hogere veiligheidseisen gelden (zoals staat vermeld in het plan van aanpak van de Nationaal Coördinator Groningen) en daarom te laten versterken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunnen deze woningen dan gelijk ook levensloopbestendig gemaakt worden?3
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat het stopzetten van zowel de gehele versterkingsoperatie als het project Eigen Initiatief voor ouderen zeer pijnlijk is, gezien hun levensverwachting? Deelt u de mening dat wachten voor hen een grote impact heeft? Wat gaat u doen om deze mensen tegemoet te komen? Ouderen kunnen toch niet wachten op uw vertragingen?
Er is nooit besloten de versterking stop te zetten. Terwijl gewerkt is aan het nieuwe plan van aanpak, heeft de versterking dan ook niet stilgelegen. Deze nieuwe aanpak, waarbij de hoogste prioriteit wordt gegeven aan de versterking van de meest risicovolle woningen, moet juist leiden tot een flinke versnelling in de uitvoering van de versterking die nog nodig is. Het is tevens onjuist dat het project Eigen Initiatief is stopgezet. Er komt voorlopig alleen geen nieuwe ronde Eigen Initiatief. Eigen Initiatief past namelijk niet bij de versterking nieuwe stijl waarin prioritering plaats vindt op basis van risicoanalyse. Voor iedereen die nu in Eigen Initiatief zit, heeft dit geen consequenties: de uitvoering loopt gewoon door. Samen met de belanghebbenden in de regio ben ik momenteel aan het bekijken binnen welke randvoorwaarden een vorm van versterking in eigen beheer alsnog gerealiseerd kan worden.
Wat is uw reactie op bijvoorbeeld dat mevrouw V. van 87 jaar, alleenstaand, slechtziend en slecht ter been, toe is aan aanpassing van de woning en al gestart was met Eigen Initiatief en dus voldeed aan de criteria, maar helaas nu moet wachten op een aangepaste woning omdat u alles stopzet? Betekent het feit dat deze woning geen hoger risico heeft volgens het HRA-model, dat mevrouw V. de rest van haar leven niet langer zelfstandig kan wonen?
Zonder op individuele gevallen in te kunnen gaan, kan ik in algemene zin zeggen dat het project Eigen Initiatief niet is stopgezet. Het wordt onverkort uitgevoerd voor alle deelnemers in het programma.
De arrestatie van een 9-jarige Palestijn |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Israeli troops detained a 9-year-old Palestinian at school. It’s «becoming normal», locals say»?1
Ja.
Klopt het dat onlangs een negenjarige Palestijnse jongen in zijn basisschool in bezet gebied is gearresteerd door Israëlische militairen en dat leraren daarbij zijn bedreigd? Wat is u hierover bekend?
Volgens de Israëlische mensenrechtenorganisatie B’Tselem rende een negenjarige Palestijnse jongen nadat de lessen waren afgelopen samen met zijn broertje van zeven terug de school in. Zij werden even later gevolgd door Israëlische militairen die stelden dat de jongens stenen zouden hebben gegooid. Na een woordenwisseling tussen Israëlische militairen en werknemers van de school is de jongen iets minder dan een uur door Israëlische veiligheidsdiensten vastgehouden op een nabijgelegen militaire controlepost.
Kunt u bevestigen dat het veel vaker gebeurt dat kinderen op school worden gearresteerd door het Israëlische leger? Welk beeld heeft u van de omvang hiervan?
Volgens cijfers van de Israëlische Dienst Justitiële Inrichtingen werden in 2018 maandelijks gemiddeld 271 Palestijnse kinderen vastgehouden in Israël en de Palestijnse Gebieden vanwege vermeende veiligheidsdelicten. Deze cijfers zijn gebaseerd op een maandelijkse telling. Hierdoor is het totale aantal detenties niet vast te stellen, onder meer doordat kortdurende detenties zoals in dit geval niet meegenomen worden in deze tellingen. Er zijn geen officiële Israëlische cijfers bekend over aantallen aanhoudingen op of nabij scholen. De VN verzamelt data hieromtrent. In 2018 documenteerde de VN op de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem, de arrestatie of aanhouding van 65 leerlingen op school, onderweg hier vandaan of naartoe. In 2017 betrof dit aantal 27.
Wat vindt u ervan dat een bezettingsleger de school van de negenjarige binnendringt en daarmee de veilige omgeving die een school moet zijn schendt, kennelijk omdat de jongen een steen zou hebben gegooid, wat wordt ontkend? Deelt u mijn opvatting dat dit ongehoord is?
De behandeling van Palestijnse kinderen door Israël is een bron van zorg. De Nederlandse regering hecht aan de strikte naleving van de rechten van het kind door Israël. Dat wordt in multilaterale fora, zoals bij de Universal Peer Review van Israël in de VN Mensenrechtenraad, en in bilaterale contacten met Israël uitgedragen. Ook in EU-verband wordt de behandeling van Palestijnse kinderen door Israël geagendeerd bij de Israëlische autoriteiten. Vorig jaar hebben de EU Heads of Missionin Jeruzalem en Ramallah een gezamenlijke verklaring uitgebracht, waarin zorgen worden uitgesproken over de omstandigheden van de arrestatie van Palestijnse minderjarigen. In de verklaring spreekt de EU Israël aan op zijn internationaalrechtelijke verplichtingen ten aanzien van de rechten van het kind.
Nederland speelt een voortrekkersrol bij de bescherming van de rechten van minderjarige Palestijnen in Israëlische detentie. De Nederlandse ambassade in Tel Aviv is samen met het Verenigd Koninkrijk trekker van de EU-werkgroep die zich inzet voor de bescherming van de rechten van deze kwetsbare groep, inclusief aandacht voor de veiligheid op scholen. Daarnaast steunt het kabinet activiteiten ter bescherming van de rechten van Palestijnse minderjarigen in Israëlische detentie.
Hoe verhoudt, naar uw mening, mede gezien het feit dat de negenjarige verdachte na een verhoor van een uur al werd vrijgelaten, het argument van de veiligheid van Israël zich tot het recht van kinderen op een veilige leeromgeving?
De VN waarschuwde begin dit jaar in een gezamenlijke verklaring van de Humanitaire Coördinator in de Palestijnse Gebieden, UNICEF en UNESCO over de negatieve impact van onder meer het hoge aantal incidenten in scholen en de dreigende sloop van Palestijnse scholen. Het kabinet deelt deze zorgen. Nederland dringt daarom bij Israël aan op strikte eerbiediging van de rechten van het kind, in overeenstemming met het humanitair oorlogsrecht en de mensenrechten, in het bijzonder de bepalingen van het VN Verdrag inzake de rechten van het kind.
Volgens UNICEF heeft het Israëlische leger laten weten dat er een militair besluit is dat hen verbiedt scholen binnen te gaan. UNICEF heeft dit besluit ondanks verzoeken hiertoe niet in kunnen zien. Dergelijke richtlijnen, indien toegepast, zouden volgens het kabinet een stap in de goede richting zijn.
Bent u bereid de Israëlische autoriteiten aan te spreken en te verzoeken een veilige leer- en leefomgeving voor Palestijnse kinderen te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat een Nederlandse strafrechtadvocaat de toegang tot de Verenigde Staten geweigerd wordt |
|
Michiel van Nispen , Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een Nederlandse strafrechtadvocaat, die ook terreurzaken doet, de toegang is geweigerd tot de Verenigde Staten?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dat bericht.
Wat is uw reactie daarop? Deelt u de mening van Johan Rijlaarsdam, deken van de Nederlandse orde van Advocaten, dat deze ontwikkeling van de Verenigde Staten verontrustend is?2
Advocaten moeten vrij zijn in de uitoefening van hun beroep, gelet op de belangrijke rol die zij spelen in de verwezenlijking van het recht van verdachten op een eerlijk proces. Met de algemeen deken van de Nederlandse orde van advocaten ben ik van mening dat advocaten niet beoordeeld moeten worden op hun betrokkenheid in een strafproces bij de verdediging van hun cliënten.
Deelt u de mening dat wij moeten garanderen dat Nederlandse strafrechtadvocaten niet mogen bemoeilijkt worden in hun werk door de Amerikaanse autoriteiten?
Het onder 1 genoemde bericht en de daarin geuite vermoedens vormden aanleiding contact op te nemen met de Amerikaanse autoriteiten en opheldering te vragen.
Vooropgesteld zij dat de VS op basis van hun soevereiniteit zelf beslist over de criteria voor toelating tot hun grondgebied. Houders van een Nederlands paspoort die naar de VS reizen moeten beschikken over een ESTA (bewijs dat zonder visum naar de VS gereisd mag worden) of een Amerikaans visum. Navraag bij de Amerikaanse autoriteiten leert dat een aanvraag voor een ESTA of visum wordt getoetst aan de hand van vele verschillende criteria. Indien een ESTA-aanvraag wordt geweigerd, dient een visum aangevraagd te worden via het Amerikaanse Consulaat Generaal in Amsterdam. In algemene zin geldt dat een reeks van gronden bestaat waarop een visumaanvraag van een individu afgewezen kan worden.
Als reactie op onze vragen hebben de Amerikaanse autoriteiten verwezen naar bovenstaand beleid en aangegeven dat Amerikaanse wet- en regelgeving hen niet in staat stelt om op individuele gevallen in te gaan.
Publiekelijk heeft de VS als reactie op het bericht genoemd onder vraag 1 aangegeven dat het beroep van iemand geen grond vormt om de toegang tot de VS te weigeren. Er wordt altijd gekeken naar meerdere criteria, zoals bijvoorbeeld de connecties en de reisgeschiedenis van een persoon.
We zullen deze situatie blijven monitoren en het Ministerie van Justitie en Veiligheid staat hierover in nauw contact met de Nederlandse Orde van Advocaten.
Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met uw Amerikaanse ambtgenoot en opheldering te vragen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe komt de Verenigde Staten aan de gegevens waaruit blijkt dat iemand een strafrechtadvocaat is en terrorisme verdachten bijstaat? Kan dit worden uitgezocht?
De Nederlandse overheid deelt geen informatie met de VS over Nederlandse advocaten van terrorismeverdachten. Dit laat onverlet dat uit openbare bronnen kan worden opgemaakt dat iemand strafrechtadvocaat is en terrorismeverdachten bijstaat.
De fusie van Partou en KidsFoundation |
|
Eppo Bruins (CU), Peter Kwint |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kinderdagverblijven Partou en KidsFoundation gaan samen verder»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze voorgenomen fusie? Wat vindt u ervan dat deze kinderopvangorganisaties straks in handen komen van (buitenlandse) investeringsmaatschappijen Onex en Waterland?
Het primaire belang voor mij is dat kinderopvangorganisaties voldoen aan wet- en regelgeving en dat ouders kunnen kiezen voor goede, veilige en financieel toegankelijke kinderopvang. Dit zodat zij hun arbeid- en zorgtaken kunnen combineren op een wijze die het meest passend is voor hun situatie en wensen. De wettelijke verplichtingen gelden voor alle organisaties, en daarmee voor alle organisatievormen en financieringsvormen die actief willen zijn in de sector. De GGD-en houden hier toezicht op in opdracht van gemeenten.
Sinds 2005 zijn ondernemers met en zonder winstdoelstellingen actief in de kinderopvangsector. Investeringen hebben altijd een belangrijke bijdrage geleverd bij het vooruitbrengen van de sector, een sector waar betrokken partijen hard werken om vraag en aanbod bij elkaar te brengen.
Private investeerders kunnen helpen om dit te bewerkstelligen en meer keuzemogelijkheden voor ouders te bieden. Twee aspecten waar ik veel belang aan hecht.
De top tien grootste kinderopvangorganisaties bestaat uit zowel winst georiënteerde ondernemingen en stichtingen. Ook bestaat een groot deel van de sector uit kleine ondernemingen met minder dan vijf locaties. Het aantal private investeringsmaatschappijen2 in de sector is beperkt; circa 9 procent van de kindplaatsen valt onder de vleugels van investeringsmaatschappijen zoals Onex en Waterland.
Hebt u invloed op dergelijke voorgenomen fusies? Hebben ouders en kinderopvangmedewerkers hier invloed op? Acht u het mogelijk en wenselijk om die invloed te vergroten?
Als rijksoverheid stellen we eisen aan de kwaliteit van kinderopvang en de bescherming van ouders en werknemers in de sector. Zo vallen alle kinderopvangorganisaties onder de Wet Kinderopvang, ongeacht grootte en financieringsvorm van de kinderopvangorganisatie. Medewerkers van Partou en Kidsfoundation blijven onder de CAO Kinderopvang vallen en hebben dezelfde rechten en plichten als andere werknemers in de sector.
Tegelijkertijd kijkt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) naar de werking van de markt en treedt op bij eventueel misbruik van een economische machtspositie door een organisatie. Bedrijven mogen niet de concurrentie belemmeren. Concentraties (fusies en overnames) moeten afhankelijk van de jaaromzet van de betrokken bedrijven, gemeld worden bij de ACM. Dit is bijvoorbeeld gebeurd toen Childcare (Onex) in 2018 KidsFoundation wilde overnemen.3 De ACM onderzoekt vervolgens of de concentratie negatieve gevolgen heeft voor de concurrentie in de relevante markt, en daarmee uiteindelijk ook voor de consument negatief uitpakt. Vervolgens neemt de ACM een concentratiebesluit. Op deze manier heeft de ACM als onafhankelijke toezichthouder invloed op voorgenomen fusies.
Hoe kijkt u meer in het algemeen aan tegen de rol van investeringsmaatschappijen in de kinderopvangsector? Vindt u het passend dat investeerders zich mengen in een sector met een groot publiek belang en met veel publiek geld?
Ik hecht belang aan kwalitatief goede kinderopvang die financieel en fysiek toegankelijk is voor ouders en voor kinderen. Het is een plek die ouders in staat stelt hun arbeid- en zorgtaken te combineren, een plek waar zij hun kinderen met een gerust hart naar toe laten gaan, én een plek waar kinderen kunnen groeien in hun ontwikkeling. Investeringen in de kinderopvangsector helpen bij het bij elkaar brengen van vraag en aanbod en bij het bieden van meer keuzemogelijkheden voor ouders. Vanwege het grote publieke belang van kinderopvang zijn het de ouders die middels de kinderopvangtoeslag een financiële tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang krijgen. Dit is dus geen gratis geld dat de rijksoverheid aan de sector geeft. Om te participeren in de sector, om een bijdrage te leveren aan het publieke belang, moeten alle kinderopvangorganisaties en diens investeerders voldoen aan de wet- en regelgeving. Het zijn de ouders die kiezen naar welke organisatie zij hun kind brengen.
Kunt u een inschatting geven van de omvang van de omzet in de sector en de gemaakte winsten? Wat is de gemiddelde marge in deze (met belastinggeld gedragen) sector?
We hebben geen totale omzetcijfers van de sector. Dit omdat de omzet van de sector van diverse factoren afhankelijk is die buiten ons gezichtsveld vallen, zoals de afname aanvullende diensten die kinderopvangorganisaties ook aan ouders aanbieden. Voorbeelden hiervan zijn de haal- en brengservice, voedingswensen, en strijkservices. Wel kan ik op basis van de bruto kosten kinderopvang die ouders doorgeven aan de Belastingdienst en de uitgaven aan Kinderopvangtoeslag een benadering geven. In 2017 hebben ouders voor € 3,5 mld aan bruto kosten voor hun kinderopvang doorgegeven aan de Belastingdienst.
Jaarlijks publiceert het Waarborgfonds het Sectorrapport Kinderopvang. Dit rapport geeft een beeld over de financiële ontwikkeling van de sector en is opgesteld aan de hand van de jaarcijfers van kinderopvangorganisaties. Ook het resultaat als percentage van de totale baten en de gemiddelde rentabiliteit van de sector staat hierin. Dit laatste cijfer geeft het verband weer tussen het financiële resultaat van de organisatie en de omzet (de gemiddelde marge). Voor de berekening van de gemiddelde rentabiliteit heeft geen weging plaatsgevonden naar omzetgrootte of balanstotaal.
In de laatste editie van het Sectorrapport Kinderopvang is de jaarrekening van 173 kinderopvang-organisaties onderzocht.4 Zij omvatten 45,3% van het totale aantal kindplaatsen. In 2017 bedroeg het resultaat van de onderzochte kinderopvangorganisatie als percentage van de totale baten 2,7% na belastingen en 3,8% voor belastingen. De gemiddelde rentabiliteit was toen 3,3%. Er is nauwelijks verschil tussen de rentabiliteit van op winst-gerichte organisaties en stichtingen, respectievelijk 3,6% en 3,4%. De gemiddelde rentabiliteit van eenmanszaken en vennootschappen onder firma is wat lager, namelijk 2,3%.
Wat is er bekend over de gevolgen van de inmenging van private equity in deze sector? Worden de belangen van aandeelhouders op deze manier niet gesteld boven het belang van de kinderen en de kinderopvangmedewerkers?
In een studie naar de marktwerking in de kinderopvang die CPB in 2011 Kinderopvang in Kaart 5 heeft uitgevoerd, wordt geconcludeerd dat de commercialisering van de markt de publieke belangen niet heeft geschaad. Ook heeft commercialisering van de sector niet geleid tot kosteneffectiviteit. De weglek van publieke middelen naar ondernemers is een beeld dat zich niet in de cijfers laat zien.
Ik ben mij bewust dat dit een onderzoek is dat al enkele jaren oud is. Ik heb echter nog geen signalen gehad dat dit beeld over de jaren is veranderd. Ook het Landelijke Kwaliteitsmonitor Kinderopvang (LKK), dat Sardes en Universiteit Utrecht in opdracht van mijn ministerie uitvoert, laat geen kwaliteitsdaling zien.
Deelt u de mening dat winsten die in de kinderopvangsector gemaakt worden ook ten goede moeten komen aan de kinderopvang? Hoe kunt u dit borgen?
Het is primair van belang dat kinderopvangorganisaties voldoen aan wet- en regelgeving opdat ouders kunnen kiezen voor goede, veilige en financieel toegankelijke kinderopvang. Dit zodat zij hun arbeid- en zorgtaken kunnen combineren op een wijze die het meest passend is voor hun situatie en wensen. Hier is de Wet Kinderopvang voor gemaakt en daar houden de GGD-en toezicht op.
Het bericht ‘Een woonwijk tussen dijk en rivier? ‘Dan kun je net zo goed op ijs bouwen’ |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Een woonwijk tussen dijk en rivier? «Dan kun je net zo goed op ijs bouwen»» van EenVandaag?1
Ja.
Heeft Professor Vellinga niet ook gelijk – in aanvulling op uw reactie in het wetgevingsoverleg Water op 26 november 2018, waarin u aangaf dat het plan voor de buitendijkse woningen binnen alle veiligheidsnormen valt – als hij stelt dat de veiligheidsnormen voor buitendijkse woningen niet meer aan de eisen van deze tijd voldoen?
Het Rijk is verantwoordelijk voor de kaders voor buitendijkse ontwikkelingen in het rivierbed. Zoals ik in mijn brief naar aanleiding van het WGO Water (Kamerstuk 35 000 J, nr. 30) heb gemeld worden initiatieven die in het rivierbed worden uitgevoerd getoetst aan de Beleidsregels grote rivieren (Bgr) en moeten zij voldoen aan titel 2.4 Grote rivieren van het Barro. Doelen zijn het waarborgen van de afvoer- en bergingscapaciteit van de rivieren en het vrijhouden van buitendijkse ruimte voor toekomstige rivierverruimende maatregelen. Het initiatief in de uiterwaarden bij Arnhem voldoet aan de gestelde kaders en levert per saldo meer ruimte voor de rivier op.
Voor activiteiten en bebouwing (zoals woningen) in buitendijks gebied gelden geen wettelijke veiligheidsnormen voor bescherming tegen hoogwater. De gemeente is verantwoordelijk voor de beoordeling van de veiligheidssituatie in buitendijks gebied, de noodzaak van eventuele aanvullende maatregelen om onevenredige schade te voorkomen en draagt zorg voor een situatie die voldoende veilig is voor de toekomstige bewoners. De gemeente is tevens verantwoordelijk voor afstemming met de veiligheidsregio over evacuatieroutes. Bewoners en gebruikers van buitendijkse gebieden zijn zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen om de gevolgen van overstromingen te beperken en dragen zelf risico voor waterschade.
Bent u het eens met Professor Vellinga en de Deltacommissaris als zij stellen dat de norm voor de Rijn naar 22.000 kuub per seconde moet? Is dat niet iets wat in ieder geval onderzocht zou moeten onderzoeken, voordat bouwen in of aan de uiterwaarden kan worden toegestaan? Wat zou een dergelijke hoeveelheid water doen met de reeds bestaande bebouwing en gebieden die nu nog als veilig gelden?
Nee. Bij de nieuwe waterveiligheidsnormen wordt, in lijn met het advies van de Deltacommissaris, uitgegaan van een maximale afvoer van de Rijn van 18.000m3/s bij Lobith, waarbij rekening wordt gehouden met klimaatverandering. Dit is gebaseerd op diverse studies naar de (maximale) afvoer en eerder gedeeld met uw Kamer (Kamerstuk 31 710, nr. 44). De maximale afvoer is in 2016 bevestigd door het Expertise Netwerk Waterveiligheid (ENW) en recente berekeningen door Deltares.
Alle primaire keringen die het binnendijkse gebied beschermen worden beoordeeld en ontworpen met de laatste inzichten over de afvoer van de Rijn. Voor buitendijks gebied verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Zijn de gevolgen van de buitendijkse veranderingen bij Arnhem ook onderzocht op de effecten boven- en benedenstrooms en op andere wateren die met de Rijn in verbinding staan? Wie is verantwoordelijk voor het geheel, boven- en benedenstrooms en de gevolgen van de verschillende plannen?
Het Rijk is verantwoordelijk voor het waarborgen van de afvoer- en bergingscapaciteit van de rivieren. De gevolgen van de buitendijkse ontwikkeling op de waterstand bij een extreme afvoer (en daarmee de waterveiligheid) zijn in beeld gebracht door de initiatiefnemer en beoordeeld door Rijkswaterstaat. De conclusie van de beoordeling is dat het plan tot netto circa 10 cm waterstandsverlaging leidt, met doorwerking in de bovenstroomse richting tot op het Pannerdensch kanaal. Er zijn geen effecten op de waterstand benedenstrooms van het plangebied en in andere riviertakken die met de (Neder)-Rijn in verbinding staan.
Is het bouwplan van Arnhem meegenomen in de verplichtte klimaatstresstest van de gemeente?
Nee, dat is niet gebeurd. Arnhem heeft de stresstest al enige tijd geleden uitgevoerd (tussen 2010 en 2015). In die stresstest is het bouwplan Stadsblokken-Meinerswijk niet meegenomen, omdat het buitendijks ligt. Alleen binnendijkse gebieden zijn meegenomen in de stresstest.
Het project heeft wel een uitgebreide watertoets doorlopen in samenwerking met, en getoetst door alle waterpartijen; Waterschap Rivierenland, de Veiligheidsregio en Rijkswaterstaat.
Het bericht ‘Piloot F-16 over strijd tegen IS: Mijn grootste angst was pech’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het interview in het AD met een F16-piloot d.d. 21 februari 2019, over zijn ervaringen gedurende de luchtaanvallen op IS waaraan hij in de periode 2014–2016 als piloot deelnam?1
Ja.
Hoe verhoudt het in het openbaar treden van een F16-piloot over luchtaanvallen op IS zich tot het eerdere weigeren van het Ministerie van Defensie om data en locaties van luchtaanvallen te delen of zelfs het aantal burgerslachtoffers te noemen?
Hetgeen door de F16-piloot in kwestie is gezegd over de luchtcampagne komt overeen met het type informatie dat reeds door het Ministerie van Defensie met de Kamer is en wordt gedeeld. De piloot in kwestie noemt uit veiligheidsoverwegingen geen specifieke data en/of locaties van luchtaanvallen en spreekt niet over specifieke aantallen burgerslachtoffers. Uw Kamer is reeds openbaar en vertrouwelijk geïnformeerd over het feit dat het Ministerie van Defensie in de eerste inzetperiode (oktober 2014 tot en met juni 2016) drie gevallen heeft onderzocht waarbij er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers, en dat het OM onderzoek heeft ingesteld naar vier gevallen, inclusief de drie door het Ministerie van Defensie onderzochte gevallen (Kamerstuk 27 925, nr. 629). In geen geval zag het OM uiteindelijk aanleiding voor vervolgonderzoek. In de tweede inzetperiode (januari 2018 tot en met december 2018) heeft het Ministerie van Defensie geen aanleiding gezien om onderzoeken in te stellen. Het OM heeft, voor zover bekend, in dezelfde periode geen aanvullende onderzoeken ingesteld naar gevallen waarbij er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers.
Kunt u duiden in hoeverre de operationele veiligheid nu in het geding komt bij openbaar treden over de luchtaanvallen?2
De Nederlandse F-16 bijdrage in 2018 was voorzien voor de duur van één jaar en is volgens plan beëindigd op 31 december 2018. Aansluitend aan de beëindiging werd de redeployment fase ingezet, die in de tweede helft van februari 2019 werd afgesloten met het vertrek van het laatste transportvliegtuig uit Jordanië. Er is daarmee geen sprake van het in gevaar komen van de operationele veiligheid.
Acht u publieke transparantie omtrent burgerslachtoffers van belang? Kunt u toelichten of en in hoeverre Defensie hieraan nu voldoet?
Het kabinet acht het van het allergrootste belang dat bij de inzet van F-16’s het risico op nevenschade en burgerslachtoffers minimaal is. Het voorkomen van nevenschade en burgerslachtoffers heeft voor Nederland, evenals voor de anti-ISIS coalitie in brede zin, de hoogste prioriteit. Over het uiterst zorgvuldige targeting process van de coalitie en daarmee ook van Nederland is uw Kamer eerder reeds geïnformeerd (o.a. Kamerstuk 27 925, nr. 629).
Kunnen, met het oog op publieke transparantie, de data en locaties van luchtaanvallen alsnog worden vrijgegeven nu de missie is voltooid? Zo ja, kunt u dat schematisch weergeven? Zo nee, kunt u dit nader toelichten?
In het kader van transparantie gaf het Ministerie van Defensie gedurende de inzet van de F-16’s in 2018 in openbare weekoverzichten op haar website reeds meer informatie vrij over de inzet, zover dit in het kader van de operationele veiligheid mogelijk was. Ook is de Kamer per brief geïnformeerd over het totaal aantal gevlogen missies en het aantal keer dat daarbij sprake was van de inzet van wapens in de inzetperiode 2014–2016 (Kamerstuk 27 925, nr. 629) en de inzetperiode in 2018 (Kamerstuk 2019Z08204). Bij het vrijgeven van informatie over militaire inzet blijft in algemene zin altijd de afweging tussen transparantie en nationale en operationele veiligheid leidend. In dit kader kiest het kabinet ervoor om geen specifieke details vrij te geven over data en/of locaties van luchtaanvallen gedurende de inzetperiode van de F-16’s in Irak en Oost-Syrië.
Deelt u de mening dat, zonder het vrijgeven van de data en locaties van de bombardementen, slachtoffers niet kunnen achterhalen of en in welke gevallen Nederlandse toestellen verantwoordelijk waren voor eventuele burgerslachtoffers?
In eerste instantie moeten Iraakse burgers terecht kunnen bij de Iraakse autoriteiten. Daarnaast houdt op het Amerikaanse hoofdkwartier CENTCOM een team zich fulltime bezig met (het onderzoeken van) meldingen van mogelijke burgerslachtoffers. Dit team werkt nauw samen met onder andere Airwars. Maandelijks publiceert de coalitie een openbaar overzicht dat ingaat op meldingen van mogelijke burgerslachtoffers als gevolg van coalitieoptreden. Voor veel van de meldingen aan het adres van de coalitie ontbreekt echter voldoende bewijs om ze te kunnen verifiëren.
Het bericht ‘Westerveld hoopt op snelle publicatie van RIVM rapport’ |
|
William Moorlag (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Westerveld hoopt op snelle publicatie van RIVM rapport over gewasbeschermingsmiddelen»?1
Ja.
Wanneer heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) het rapport voltooid en wanneer wordt het publiek gemaakt?
Het rapport «Research on exposure of residents to pesticides in the Netherlands OBO flower bulbs» en het samenvattend rapport van het RIVM (2019-0054) zijn op 10 april jl. aangeboden aan de Tweede Kamer.
Welk wettelijk instrumentarium is beschikbaar voor gemeenten die hun inwoners beter willen beschermen tegen de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen?
Ja, dit kan en vindt ook al plaats. Gemeenten maken in het bestemmingsplan in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging tussen alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen en functies, bijvoorbeeld tussen de bestemming agrarische bedrijvigheid en wonen. Daarbij kan de gemeente rekening houden met een afstand tussen het telen van gewassen of fruit en nabijgelegen gevoelige objecten als woningen om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen. Bij deze afweging kan ook het voorzorgsbeginsel een rol spelen.
Wanneer het gaat om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bestaan in het kader van het bestemmingsplan geen wettelijke bepalingen over de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld en nabijgelegen woningen.
In de jurisprudentie over bestemmingsplannen wordt, bij nieuwe planologische beslissingen, als vuistregel een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, een zo genaamde «spuitvrije» zone, aanvaardbaar geacht. Deze afstand en de mogelijkheid om een dergelijke zone in een bestemmingsplan op te nemen kan per ruimtelijke ontwikkeling, locatie of teelt verschillen. In een bepaalde situatie kan dus ook een andere afstand toereikend zijn om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen. Uit het blootstellingsonderzoek blijkt echter niet dat onaanvaardbare gezondheidsrisico’s optreden als woningen op minder dan 50 meter staan van het perceel waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt.
Is het op grond van goede ruimtelijke ordening en/of het voorzorgsprincipe mogelijk beperkingen te stellen aan het gebruik van agrarische gronden, opdat het gebruik van die agrarische grond zodanig is dat belendende gronden die bestemd zijn voor een woonfunctie gevrijwaard blijven van blootstelling aan bestrijdingsmiddelen? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, bent u bereid de regelgeving zodanig aan te passen dat gemeenten de mogelijkheid en bevoegdheid verkrijgen om voorschriften op te stellen die dienen tot betere bescherming van gronden met een woonfunctie tegen blootstelling aan bestrijdingsmiddelen?
Zie antwoord vraag 3.
Levensbedreigend ziek zijn en lang op de wachtlijst staan |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «13 jaar en levensbedreigend ziek: 9 maanden wachten» van Remke van Staveren, gepubliceerd door Hart voor de GGZ op 2 april?1
Ja. In dit verband wil ik mij excuseren voor het feit dat ik uw vragen niet eerder beantwoord heb.
Bent u van het bericht geschrokken? Zo ja, beseft u zich dat deze situatie geen uitzondering is?
Ja, ik ben erg geschrokken van dit bericht. Ik realiseer me terdege, dat een dergelijke situatie vaker voorkomt.
Heeft u de brief van moeder Marieke gelezen en beantwoord?
Ik heb de zeer indrukwekkende brief van de moeder gelezen en ik heb mijn medewerkers gevraagd actie te ondernemen. Uiteindelijk is via een medewerker van het regionaal expertteam een behandelplek voor het meisje gevonden. Ik heb vervolgens zelf in juli met de moeder contact gehad.
Ontvangt u vaker brieven van dergelijke aard en beantwoordt u dergelijke brieven altijd? Zo nee, waarom niet en waarom deze brief juist wel?
Ik ontvang regelmatig brieven over de zorg, en dat betreft zowel de zorg voor volwassen als de zorg voor jongeren. Ik probeer de brieven zelf te beantwoorden of door mijn medewerkers te laten behandelen.
In de brief staat dat uit eindeloos rondbellen blijkt dat de behandelcapiciteit van de GGZ veel te klein is; bent u het met die constatering eens?
Er kunnen diverse knelpunten optreden bij het zoeken van de juiste behandelplek voor kinderen en jongeren met een eetstoornis. Zo is het behandelaanbod niet altijd goed in beeld, wordt de zorgstandaard niet altijd nageleefd en kan ook sprake zijn van onvoldoende behandelcapaciteit in een regio.
Ik wil daarom een structurele verbetering van de gehele keten van de zorg voor kinderen en jongeren met eetstoornissen, in het bijzonder voor anorexia nervosa. U heeft een brief met het voorstel en advies voor de landelijke ketenaanpak voor eetstoornissen voor de komende jaren ontvangen1. De bouwstenen die in dit plan van aanpak staan, zijn oplossingen voor bovengenoemde knelpunten; zoals een actueel overzicht van het behandelaanbod, de inrichting van regionale expertise centra voor eetstoornissen en de uitwerking van kwaliteitscriteria voor netwerkzorg. Zie in dit verband ook mijn antwoord op vraag 9.
Heeft u er zicht op hoeveel jongeren met levensbedreigende eetstoornissen er op een wachtlijst staan? Kunt u deze informatie de Kamer doen toekomen en daarbij ook ingaan op hoe lang ze op de wachtlijst staan?
Ik heb geen zicht op hoeveel jongeren met levensbedreigende eetstoornissen of levensbedreigende psychische aandoeningen op een wachtlijst staan. Ook is bij mij niet bekend of de wachtlijsten voor jongeren met complexe psychische problemen toe- of afnemen. Er bestaat geen landelijk overzicht van wachtlijsten en wachttijden.
Ik heb met gemeenten afgesproken dat zij met hun aanbieders afspraken moeten maken over hoe om te gaan met wachttijden. Het gaat om een regionale aanpak van wachtlijsten. Een wachtlijstaanpak in de regio was tevens voorwaarde om in aanmerking te komen voor het Transformatiefonds. Het ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) ondersteunt regio’s met het (verbeteren) van de regionale aanpak. Met behulp van data krijgen de regio’s beter in beeld wat er in de regio bijdraagt aan wachttijden en wachtlijsten.
Hoeveel jongeren met andere levensbedreigende psychische aandoeningen staan op een wachtlijst? Hoe lang staan zij gemiddeld op deze wachtlijst?
Zie antwoord vraag 6.
Is bekend of wachtlijsten voor jongeren met complexe psychische problemen toe- of afnemen?
Zie antwoord vraag 6.
Algemeen bekend is dat stoornissen in een beginfase beter te behandelen zijn; wat gaat u er aan doen om de wachtlijsten te verkorten, zodat jongeren met ernstige psychische aandoeningen eerder behandeld kunnen worden?
Ik vind het belangrijk dat juist voor jongeren met complexe problematiek, zoals ernstige psychische aandoeningen, goede hulp tijdig beschikbaar is. Daarom ga ik een aantal regionale expertisecentra voor gespecialiseerde jeugdhulp inrichten. Met het amendement van mevrouw Westerveld en de heer Klaver wordt in 2020 hier een bedrag voor 11,5 miljoen voor vrijgemaakt. Structureel gaat het om een bedrag van 26 miljoen. Deze expertisecentra gaan zich richten op meerdere specialismen en het bieden van integrale vormen van jeugdhulp, en moeten ook bijdragen aan een verbetering in de gehele keten, van basisjeugdhulp tot zeer gespecialiseerde hulp. Het eerder signaleren en het eerder inzetten van passende hulp zorgt voor het verkorten van wachtlijsten.
Ook in de landelijke ketenaanpak van eetstoornissen zijn diverse maatregelen erop gericht om zo snel mogelijk een eetstoornis te herkennen, te begrijpen en eerder en beter te behandelen. Het gaat onder andere over; de implementatie van de zorgstandaard en scholing van professionals, onderzoek naar de invloed van (social) media en heldere afspraken in de regio over triage, verwijzing, samenwerking, consultatie en casuïstiekbespreking.
Het bericht dat Brunei extreme straffen invoert, onder meer de doodstraf voor homoseksuele handelingen |
|
Isabelle Diks (GL), Bram van Ojik (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat Brunei extreme straffen heeft ingevoerd, waaronder de doodstraf voor homoseksuele handelingen, ondanks onder andere een oproep van de Verenigde Naties dit niet te doen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het absoluut verwerpelijk is dat Brunei deze extreme straffen invoert, en zeker de doodstraf voor homoseksuele handelingen?
Het kabinet heeft met veel zorg kennis genomen van het besluit van Brunei om fase 2 en 3 van de Penal Code in te voeren. De nieuwe strafwetgeving heeft een nadelige invloed op een aantal kwetsbare groepen in Brunei, waaronder LHBTI’s, vrouwen en kinderen. In een publiek statement heb ik mij uitgesproken tegen de invoering van de inhumane straffen en Brunei opgeroepen de invoering van de straffen tegen te houden. Op 5 mei jl. gaf de sultan van Brunei in een speech aan dat het de facto moratorium op de doodstraf, dat geldt voor de common law, tevens zal gelden voor de syariah. Daarbij gaf hij ook aan dat het land het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing (UNCAT) zal ratificeren.
De Nederlandse regering is principieel tegen de doodstraf. Bovendien is de bescherming van de gelijke rechten van LHBTI’s prioriteit in het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland zet zich in internationale fora en in bilaterale relaties stelselmatig in voor de bescherming en bevordering van gelijke rechten van LHBTI’s. Belangrijk onderdeel daarvan, naast de bevordering van sociale acceptatie en het tegengaan van discriminatie, is de afschaffing van de strafbaarstelling van homoseksualiteit.
Heeft u kennisgenomen van de oproep van LHBTI-belangenorganisatie COC aan de regering om meer actie te ondernemen Brunei zover te krijgen om de wetgeving niet in voeren, dan wel terug te draaien?
Ja.
Bent u bereid om, net als Duitsland, de ambassadeur van Brunei voor Nederland (gezeteld in Brussel) te ontbieden en het bezwaar tegen de straffen uit te spreken? Zo ja, bent u bereid dit voor 1 mei 2019 te doen en hierover te rapporteren aan de Kamer?
Het kabinet heeft met veel zorg kennisgenomen van het besluit van Brunei om fase 2 en 3 van de Syariah Penal Codein te voeren. Voordat de invoering plaatsvond, heb ik publiekelijk mijn zorgen uitgesproken over de invoering van inhumane straffen en Brunei opgeroepen de invoering van de straffen tegen te houden. Deze boodschap is tevens op 2 april jl. op hoog ambtelijk niveau overgebracht aan de Bruneise ambassadeur.
Mede op aandringen van Nederland heeft de EU-woordvoerder namens de EU Hoge Vertegenwoordiger een verklaring uitgebracht.3 Daarnaast heeft Nederland zich in de Equal Rights Coalition ingezet voor een verklaring over de situatie in Brunei, die op 12 april is gepubliceerd met steun van 36 landen.4
Nederland heeft in de Raad Buitenlandse Zaken van 8 april jl. zorgen uitgesproken over het besluit van de regering van Brunei om strafverzwaringen van de Syariah Penal Code in te voeren, met inbegrip van inhumane straffen. Nederland heeft benadrukt dat Brunei zich aan zijn internationale en regionale verplichtingen ten aanzien van mensenrechten dient te houden en riep EU-lidstaten op zich hierover eensgezind uit te spreken, onder andere tijdens de Universal Periodic Review van de Mensenrechtenraad over Brunei in mei. In Europees verband wordt op korte termijn verder gesproken over eventuele verdere stappen om Brunei te bewegen om van uitvoering af te zien.
Bent u bereid per direct de huidige wapenhandel met Brunei, in 2017 voor 1,26 miljoen euro voor componenten voor wapens en munitie en componenten voor «overige militaire goederen» (ten opzichte van slechts 0,10 miljoen euro in 2016), stop te zetten? Zo ja, bent u bereid om hierover voor 1 mei 2019 te rapporteren aan de Kamer?
In 2017 bedroeg de vergunning waarde voor export van militaire goederen naar Brunei € 1.363.254. In 2016 was dat € 98.490. In alle gevallen ging het om onderdelen voor radar- en C3- (command, control, communication) systemen t.b.v. de marine van Brunei. In 2018 (en vooralsnog in 2019) zijn er geen militaire goederen vanuit Nederland naar Brunei geëxporteerd.
Alle vergunningaanvragen voor de export van strategische goederen naar niet-EU/NAVO+-landen2 ondergaan een grondige toetsingsprocedure waarbij het risico op de inzet van deze goederen bij eventuele mensenrechtenschendingen wordt gewogen. In het geval van Brunei betekent dit dat er, ook bij toekomstige aanvragen, zeer zorgvuldig wordt onderzocht of o.a. de goederen op enige manier kunnen worden ingezet bij het uitvoeren van de doodstraf of bij de vervolging van LHBTI’s. Als daar een duidelijk risico toe bestaat, wordt de vergunning niet toegekend. Om die reden acht het kabinet het op dit moment niet noodzakelijk om een moratorium af te kondigen op de export van strategische goederen naar Brunei. Exportcontrole is geen strafmiddel maar dient om te voorkomen dat goederen worden ingezet t.b.v. ongewenste doeleinden.
Ziet u andere mogelijkheden om uiting en opvolging te geven aan de afkeuring van Nederland over de invoering van de extreme straffen?
Zie antwoord vraag 4.
Oplichters die in het bezet zijn van gegevens van Kinderpardon-aanvragers |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) dat aanvragers van een vergunning in het kader van het Kinderpardon worden gebeld door oplichters die hen verzoeken leges te betalen?1
Ja.
Hoe kan het, dat oplichters weten wie er een aanvraag heeft gedaan bij de IND?
Het is niet bekend hoe oplichters zouden weten wie er een aanvraag heeft gedaan bij de IND. Op 22 februari 2019 is de IND gebeld door een medewerker van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) met de melding dat een gezin benaderd zou zijn door een persoon met een 088-nummer, die zich voordeed als IND-medewerker, over de betaling van leges. Het gezin vertrouwde het verhaal niet en heeft geen leges betaald. Er is dus geen sprake van oplichting als zodanig en om deze reden heeft VWN geen aangifte gedaan.
Naar aanleiding van deze melding is op de IND website gemeld dat de IND geen telefonisch contact opneemt om te verzoeken de leges te betalen. Ook zijn de medewerkers telefonie en webcare direct hiervan op de hoogte gesteld, om zo alert te zijn op eventuele nieuwe meldingen.
Eind maart gaf een IND-medewerker aan dat er weer drie meldingen binnen waren gekomen. Vervolgens is op 2 april 2019 op de IND-website een prominenter bericht geplaatst met een waarschuwing voor deze praktijk. Op de site wordt benadrukt dat de IND niet met herkenbare nummers belt en ook niet telefonisch verzoekt leges te betalen.
Tegelijkertijd is nader onderzoek gestart naar de herkomst van de meldingen. Uiteindelijk bleek dat de drie «nieuwe» meldingen allen te herleiden waren tot de oorspronkelijke melding van 22 februari 2019. Desalniettemin blijft de IND alert.
Bent u bereid een onderzoek in te laten stellen naar de herkomst van deze oplichting? Zo nee, waarom niet?
Omdat geen sprake is van oplichting, is er geen aangifte gedaan. Wel verricht het Bureau Integriteit van de IND met nadere informatie van VWN onderzoek naar deze melding.
Het artikel ‘Tweede ondernemer zwicht na dreigbrief van windmolenactivisten: 'U krijgt 48 uur'’ |
|
Matthijs Sienot (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Tweede ondernemer zwicht na dreigbrief van windmolenactivisten: «U krijgt 48 uur»»?1
Ja.
Deelt u, gelet op het feit dat dit het tweede geval in korte tijd is, de mening dat ondernemers in vrijheid en veiligheid dienen te kunnen ondernemen en zeker op dit belangrijke onderwerp als klimaatbeleid?
Ja, deze mening deel ik. Iedere vorm van bedreiging, intimidatie is niet acceptabel.
Welke signalen ontvangt u rondom agressie en intimidatie bij windenergiegebieden en verwacht u herhaling?
Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van Kamervragen2, worden delicten die worden gepleegd in relatie tot windmolens door de politie niet geregistreerd onder een aparte code. Ik kan uw Kamer daarom geen overzicht van meldingen geven. Bij de plannen voor deze windmolens is sprake van lokale weerstand, waarbij burgers hebben geprotesteerd en gebruik hebben gemaakt van de wettelijke mogelijkheden voor inspraak en beroep. Een zeer klein deel houdt zich bezig met acties waarbij de wet wordt overtreden, zoals het bedreigen van ondernemers en bestuurders. Voorbeelden van deze extremistische acties staan beschreven in het dreigingsbeeld terrorisme Nederland nr. 48.3 In dit beeld is ook opgenomen dat het protest tegen windmolens met name in gemeenten in de provincies Drenthe en Groningen buitenwettelijke vormen aanneemt. Op diverse niveaus zijn er contacten tussen het Rijk en deze twee provincies over deze gebeurtenissen.
Wat doet u om dergelijke dreigementen tegen te gaan en weerstand niet te laten escaleren naar dreiging en intimidatie?
Zoals ik eerder al aangaf in antwoord op Kamervragen van de leden Yesilgöz-Zegerius en Laan-Geselschap van 20 september 20184, zijn personen en organisaties bij elke dreiging primair zelf verantwoordelijk voor hun veiligheid. Als dreiging en risico hiertoe aanleiding geven worden aanvullende beveiligingsmaatregelen genomen door het lokale gezag. Hierbij is de inschatting van de dreiging en het risico leidend voor het vaststellen van het beoogde weerstandsniveau en de bijbehorende beveiligingsmaatregelen.
Ik roep ondernemers die worden bedreigd op om aangifte te doen zodat politie en justitie onderzoek kunnen doen en zodat we tegen dit soort dreigementen kunnen optreden.
Wat doet u om ondernemers te beschermen tegen doelgerichte intimidatie?
Zie antwoord vraag 4.
Welke gevolgen verwacht u dat dreigingen zoals deze hebben voor de ontwikkeling van duurzame energieprojecten in Nederland?
Iedereen heeft de mogelijkheid om bezwaar te maken en actie te voeren tegen windmolens. Dit mag echter niet zover gaan dat er strafbare feiten worden gepleegd. Iedere vorm van bedreiging, intimidatie en vernieling is onacceptabel. Het is aan de politie en het Openbaar Ministerie om deze zaken te onderzoeken. Ik wil daarom geen uitspraken doen over eventuele gevolgen voor de ontwikkeling van duurzame energieprojecten in Nederland. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 7.
Wat doet u om het draagvlak onder bewoners voor hernieuwbare energieprojecten te vergroten?
De lokale weerstand tegen de twee windparken in het Noorden van het land laat zien dat het van groot belang is om de omgeving goed te betrekken bij het ontwikkelen van wind- of zonneparken. In het kader van het ontwerpKlimaatakkoord is afgesproken dat er Regionale Energiestrategieën opgesteld worden door de regio’s. Met behulp van Regionale Energiestrategieën staan gemeenten en provincies thans aan de lat voor het maken van ruimtelijke afwegingen en de bijbehorende ruimtelijke inpassing. Dit doet men met nauwe betrokkenheid van maatschappelijke organisaties, burgers en andere stakeholders.
Het is van belang dat de lusten en lasten van energieprojecten evenwichtig gespreid worden. Dit kan bijvoorbeeld door burgers en bedrijven de mogelijkheid te geven mede-eigenaar te worden van een wind- of zonnepark. In het ontwerpKlimaatakkoord is in dit verband het streven opgenomen om in de komende jaren te komen tot 50% eigendom van de productie van wind- of zonneparken van de lokale omgeving (burgers en bedrijven).
De milieuschade van houtstook die vele malen hoger is dan de milieuschade door aardgas of stookolie |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de studie van onderzoeksbureau CE-Delft over de milieuschadekosten van verschillende typen woningverwarming, waaruit blijkt dat houtstook veel malen schadelijker is dan het stoken van aardgas of stookolie?1
Ja.
Vindt u het zorgwekkend dat het verwarmen van woningen met een open haard 250 keer schadelijker is dan verwarming met moderne gasinstallaties? Verandert deze conclusie uw visie op het stoken van hout? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet snapt de bezorgdheid over de milieuschade van open haarden. Het is echter belangrijk om onderscheid te maken tussen de verschillende manieren om energie op te wekken uit biomassa. Een verstandige inzet van duurzame biomassa kan een bijdrage leveren aan het realiseren van de klimaatopgave en houdt rekening met het milieu. De inzet van het kabinet is om toe te werken naar een zo hoogwaardig en schoon mogelijke inzet van uitsluitend duurzame biomassa.
Vanwege het effect op de luchtkwaliteit is in het ontwerp-Klimaatakkoord aangekondigd dat het kabinet als onderdeel van de evaluatie van de ISDE kritisch zal kijken naar de wenselijkheid van verdere stimulering van kleinschalige verbranding van biomassa. Daarnaast wordt momenteel gewerkt aan het versneld invoeren van de emissie-eisen van de Ecodesign-richtlijn voor houtkachels. Verdere maatregelen om emissies van houtstook te beperken om negatieve gezondheidseffecten te verminderen, zullen worden opgenomen in het Schone Lucht Akkoord.
Onderschrijft u de conclusie dat zelfs de meest moderne houtkachels en houtketels een milieuschade kennen die een factor 5 tot 12 hoger is dan de milieuschadekosten van de schoonste gasgestookte alternatieven? Is dit inzicht nieuw voor u?
Ik heb kennis genomen van de conclusies uit het onderzoek. Het is goed dat de milieuschadekosten in deze studie zo gedetailleerd op een rij zijn gezet. De conclusies komen op hoofdlijnen overeen met de inzichten van het kabinet.
Onderschrijft u de conclusie dat het gebruik van hout voor woningverwarming in zijn totaliteit verantwoordelijk is voor ongeveer 50% van de totale milieuschadekosten, ondanks het feit dat houtstook maar wordt toegepast in 1,6% van de huishoudens als hoofdverwarming en in 19,1% van de huishoudens als bij- of sfeerverwarming? Is dit inzicht nieuw voor u?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie dat als de CO2-emmissies van houtstook niet worden meegerekend, de milieukosten slechts met 3% zullen afnemen? Is dit inzicht nieuw voor u?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie dat de schadekosten van houtpellets uit Canada en Noord-Amerika extra schadelijk zijn? Kunt u aangeven hoeveel van deze pellets jaarlijks geïmporteerd voor (industriële) houtstook? Zo nee, waarom niet?
Het is feitelijk correct dat de indirecte emissies van houtpellets uit Noord-Amerika relatief hoger zijn vanwege de langere afstand waarover deze worden getransporteerd en het feit dat dit transport nog overwegend wordt uitgevoerd met fossiele brandstoffen. De totale import van houtpellets uit Noord-Amerika (Canada, de VS en Mexico) naar Nederland betrof in 2018 15,8 mln kg (€ 2,7 mln). Deze zijn niet ingezet voor bij- en meestook in kolencentrales. Er is niet aan te geven waar deze pellets wel voor zijn ingezet, noch of deze weer worden geëxporteerd, omdat dit niet wordt bijgehouden.
Deelt u de mening dat houtpellets uit deze landen geweerd zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is strijdig met WTO-regels om importbeperkingen voor houtpellets uit deze landen op te leggen vanwege de transportafstand.
Deelt u de mening dat het onterecht is dat het gebruik van pelletkachels en biomassaketels als duurzame woningverwarming zijn geclassificeerd? Zo nee, waarom niet?
Van overheidswege wordt het gebruik van pelletkachels en biomassaketels niet generiek als duurzame woningverwarming geclassificeerd. In de nieuwe bepalingsmethode voor de energieprestatie van gebouwen waar het Bouwbesluit vanaf 2020 naar gaat verwijzen (de NTA 8800), krijgen grote inrichtingen die biomassa gebruiken en moeten voldoen aan eisen uit de Wet milieubeheer score 0, kleinere kachels en ketels die voldoen aan bepaalde eisen krijgen score 0,5 en de overige pelletkachels krijgen score 1. Score 0 geldt als duurzaam, score 1 als niet duurzaam.
Deelt u de mening dat het niet langer te rechtvaardigen valt dat de overheid pelletkachels en biomassaketels subsidieert en promoot als duurzame energiebronnen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, zal het kabinet als onderdeel van de evaluatie van de ISDE kritisch kijken naar de wenselijkheid van verdere stimulering van kleinschalige verbranding van biomassa.
Bent u bereid om het stoken van houtkorrels in de communicatie van de rijksoverheid niet langer aan te merken als klimaatvriendelijk? Zo nee, waarom niet?
Nee, er kan niet generiek worden gesteld dat het stoken van houtkorrels niet klimaatvriendelijk is. Volgens de VN-richtlijn voor de rapportage van broeikasgasemissies wordt de inzet van biomassa voor energie als klimaatneutraal beschouwd. Zoals beschreven in antwoord 2 is de inzet van het kabinet om toe te werken naar een zo hoogwaardig mogelijke inzet van duurzame biomassa. Hiermee wordt het klimaateffect zo groot mogelijk.
Bent u bereid deze subsidie zo snel mogelijk af te schaffen en ten goede te laten komen aan energiebesparing of warmtepompen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, zal het kabinet als onderdeel van de evaluatie van de ISDE kritisch kijken naar de wenselijkheid van verdere stimulering van kleinschalige verbranding van biomassa. Indien wordt besloten de subsidie niet langer beschikbaar te stellen voor biomassatoepassingen, zal de subsidie worden ingezet voor andere klimaatmaatregelen, binnen de budgettaire kaders en in lijn met het (ontwerp)Klimaatakkoord.
Verdwenen Vietnamese kinderen |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van het programma Argos over verdwenen Vietnamese minderjarigen?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja. De in de uitzending van Argos besproken signalen waren mij reeds bekend en zijn zorgelijk.
Klopt het dat meer dan 10.000 kinderen na aankomst in Europa zijn verdwenen?
Ik herken het genoemde aantal. Het is een inschatting die door Europol is gemaakt over 2015. Er bestaan echter geen betrouwbare Europese cijfers over het aantal minderjarige vreemdelingen die met onbekende bestemming zijn vertrokken. Ik kan dit aantal dan ook niet verifiëren.
Klopt het voorts dat volgens de cijfers van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) de afgelopen vijf jaar in Nederland meer dan duizend kinderen zijn verdwenen? Om hoeveel kinderen gaat het exact?
Dat klopt. Tussen 2014 en februari 2019 zijn ongeveer 1400 alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) zelfstandig zonder toezicht vertrokken uit opvanglocaties.
2014
2015
2016
2017
2018
2019
100
160
300
360
380
110
Bron: KMI+; tot en met februari 2019. Afgerond op tientallen.
Hoe groot is de groep kinderen die met onbekende bestemming uit de beschermde opvang is verdwenen? Hoeveel van de kinderen zijn van Vietnamese afkomst?
Tussen 2014 en februari 2019 zijn ongeveer 50 amv’s zelfstandig zonder toezicht vertrokken uit de beschermde opvang. Ongeveer 40 hiervan hadden de Vietnamese nationaliteit.
2014
2015
2016
2017
2018
2019
0
< 10
30
10
10
0
Bron: KMI+; tot en met februari 2019. Afgerond op tientallen.
Klopt het dat Vietnamese kinderen als een bijzondere groep gezien worden binnen het COA omdat zij een grote kans hebben slachtoffer te worden van mensenhandel?
Het klopt dat er speciale maatregelen zijn genomen voor Vietnamese amv’s. Bij aankomst in Ter Apel krijgen alle amv’s een voogd van Stichting Nidos toegewezen. De voogd bepaalt in welke vorm van opvang de amv wordt geplaatst. Bij signalen van slachtofferschap mensenhandel wordt de amv in de beschermde opvang geplaatst. Vietnamese amv’s worden op dit moment standaard in de beschermde opvang geplaatst. Daarnaast is voor deze specifieke groep met Nidos de afspraak gemaakt dat Nidos voor jongeren met de Vietnamese nationaliteit een machtiging voor gesloten opvang jeugdzorg kan aanvragen bij de rechter als de verwachting er is dat zij de opvang vroegtijdig gaan verlaten. Een dergelijke machtiging is bij enkele jongeren aangevraagd en voor een beperkte termijn verkregen.
Klopt het dat Vietnamese kinderen zonder uitzondering in beschermde opvang worden geplaatst omdat zij een zeer grote kans maken slachtoffer te worden van mensenhandel?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat alleenstaande minderjarigen voor wie de overheid een zorgplicht heeft, met onbekende bestemming uit een beschermde opvang kunnen verdwijnen, terwijl zij in die opvang werden geplaatst omdat zij bescherming nodig hadden?
Zoals ik aan uw Kamer heb gemeld (bijvoorbeeld in de beantwoording van Kamervragen van de leden Bouali en Groothuizen van 14 december 2018), kan ik verdwijningen uit de opvang nooit helemaal tegengaan. Reguliere opvang van amv’s vindt plaats in een open setting. Hoewel in de beschermde opvang extra beschermingsmaatregelen worden getroffen, zoals extra toezicht, is ook deze vorm van opvang geen gesloten setting. Dat betekent dus ook dat amv’s de opvang kunnen verlaten.
Vermeende signalen van mensenhandel bij Vietnamese amv’s hebben in 2016 geleid tot een onderzoek van de Landelijke Recherche, in gezamenlijkheid met de Koninklijke Marechaussee en het Team Mensenhandel en Mensensmokkel van de politie Noord-Nederland. Dit onderzoek heeft niet geleid tot vaststelling van strafbare feiten. In veel gevallen bleek bovendien geen sprake van minderjarigheid. Over dit onderzoek, het zogeheten Pasadena-onderzoek, heeft mijn voorganger uw Kamer bij brief van 5 september 2016 (vergaderjaar 2015–2016, 27 062, nr. 103) geïnformeerd.
Het bovenstaande neemt niet weg dat ik signalen, zoals in het programma Argos naar voren gebracht, altijd serieus neem. De komende maanden zal het EMM als expertisecentrum een fenomeenonderzoek doen naar enerzijds de verdwijningen van Vietnamese amv’s uit de beschermde opvang en anderzijds de betrokkenheid van vreemdelingen met de Vietnamese nationaliteit bij mensenhandel en mensensmokkel in Nederland. Daarnaast laat ik een analyse uitvoeren van binnen de migratieketen beschikbare gegevens over de verdwijningen van amv’s (dus niet alleen amv’s met de Vietnamese nationaliteit) uit amv-opvangvoorzieningen. Over dit onderzoek en deze analyse heb ik uw Kamer bij brief van 24 april jl. geïnformeerd.2 De resultaten daarvan zullen dit najaar gereed zijn.
Zoals ik ook nader toelicht in mijn brief van 24 april jl. zet Nederland zich in toenemende mate in om door internationale samenwerking migratiecriminaliteit en mensenhandel te voorkomen en te bestrijden. Zo wordt Nederland trekker van het Europol-project EMPACT THB («Trafficking Human Beings»), waarin Europese operationele samenwerking tegen mensenhandel plaatsvindt.
Wat doet u teneinde te achterhalen wie deze kinderen zijn, waar zij exact vandaan komen, waar hun familie is en wat de exacte reden is waarom zij in Nederland zijn en of daarbij sprake is van mensenhandel?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe lang bent u al op de hoogte van deze problematiek?
Zie antwoord vraag 7.
Wat heeft u ondernomen teneinde deze afschuwelijke vorm van mensenhandel te bestrijden dan wel bloot te leggen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar deze problematiek? Zo ja, wanneer krijgen wij hiervan de resultaten?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de Nederlandse overheid er alles aan moet doen te voorkomen dat in de toekomst nog meer kinderen met onbekende bestemming verdwijnen en dat menskracht en middelen daarbij geen beperking zouden mogen zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Realiseert u zich dat als u niet in staat bent om deze Vietnamese kinderen te beschermen, u daarmee onbedoeld een keten van mensenhandel in stand houdt? Zo nee, hoe rijmt u dat met de feiten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de opsporing van deze kinderen ook internationaal te bevorderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Niger, part 1: At the centre of a brewing militant storm’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Niger, part 1: At the centre of a brewing militant storm» van de New Humanitarian van 28 maart 2019, en van het bericht «Niger, part 2: Counting the dead, waiting for justice» van de New Humanitarian van 1 april 2019?
Ja.
Deelt u de zorgen over het toenemend aantal vluchtelingen in de regio Tillabéri en Tahoua in Niger en het toenemende geweld en onrust in deze gebieden?
Nederland deelt de zorgen over de verslechtering van de veiligheidssituatie in deze regio’s. Het geweld in de grensregio Mali – Niger heeft in belangrijke mate bijgedragen aan de toename van vluchtelingen en interne ontheemden in Niger.
Welke gevolgen hebben de ontwikkelingen in deze regio voor de levensomstandigheden in Niger en in deze gebieden in het bijzonder?
Niger vangt als gevolg van de onrust in de buurlanden Mali en Nigeria een groot aantal vluchtelingen op uit deze landen. Volgens de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR waren er per 1 maart 2019 in Niger 174.767 vluchtelingen waarvan 118.868 uit Nigeria en 55.496 uit Mali. Niger behoort tot de armste landen in de wereld en eindigde in 2018 op de Human Development Index van de Verenigde Naties als minst ontwikkelde land ter wereld (189/189). Hierdoor staat de publieke dienstverlening in het hele land onder druk. Dit geldt des te meer voor de grensregio’s waar de meeste vluchtelingen worden opgevangen.
Heeft u contact gehad met de VN Vluchtelingenorganisatie UNHCR over de situatie die is deze regio is ontstaan en op welke wijze de UNHCR ondersteund kan worden om verslechtering van de situatie zoveel mogelijk te voorkomen? Zo nee, heeft u contact gehad met andere op de Sahel gerichte hulporganisaties of internationale samenwerkingsverbanden? Zo ja, wat is hieruit gekomen?
Nederland onderhoudt regelmatig contact met diverse VN-organisaties, zoals UNHCR, over de humanitaire situatie in de regio, ook vanuit het ambassadekantoor in Niamey. Ook tijdens mijn recente bezoek aan Niger op 12 en 13 februari jl. heb ik gesproken met UNHCR. Nederland steunt UNHCR met een ongeoormerkte bijdrage van EUR 33 miljoen. Daarnaast zal Nederland de komende jaren de steun aan Niger verder uitbreiden (zie antwoord vraag 7).
Beschikt Nederland inmiddels zelf over een vertegenwoordiging in Niger? Zo nee, op welke termijn verwacht u dit?
Sinds januari 2018 is een ambassadekantoor operationeel in Niger, waar op dit moment een uitgezonden diplomaat werkzaam is. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft dat kantoor op 31 oktober 2018 officieel geopend in aanwezigheid van zijn Nigerijnse ambtgenoot. In het Algemeen Overleg Postennet van 17 oktober 2018 heeft hij aangegeven in de loop van het jaar de opties te verkennen om dit kantoor uit te breiden tot een ambassade. In de loop van het jaar 2019 zal het personeelsbestand verder worden uitgebreid, teneinde uitvoering te geven aan de intensivering van het beleid m.b.t. de Sahel, zoals aangegeven in de nota «Investeren in Perspectief».
Heeft u dan contact gehad met uw Europese ambtsgenoten over deze ontwikkelingen of in een ander internationaal verband? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hierover informatie verschaffen?
Nederland bespreekt de politieke en humanitaire situatie in Niger en de Sahel regelmatig met de Europese vertegenwoordigers in de regio, in Brussel en op het niveau van de hoofdsteden.
Wat kan er, gelet de verontrustende combinatie van instabiliteit en armoede, volgens u gedaan worden om verslechtering van de situatie in Niger zoveel mogelijk te voorkomen?
Tijdens mijn laatste bezoek aan Niger, 12 en 13 februari jl., heb ik aangekondigd dat Nederland voor 2019–2022 EUR 100 miljoen zal investeren in de ontwikkeling van Niger. De Nederlandse inzet in Niger zal sterk gericht zijn op het versterken van de stabiliteit in Niger door meer te investeren in perspectief voor, met name, jongeren, vrouwen en meisjes. Hierbij gaat de aandacht in het bijzonder uit naar water en voedselzekerheid, justitie en rechtsstaat, SRGR, onderwijs en de bevordering van de private sector. Tevens draagt Nederland bij aan het tegengaan van migrantensmokkel in Niger middels een bijdrage aan de VN organisatie ter bestrijding van drugs en criminaliteit (UNODC). Naast het geven van ontwikkelingshulp (ongeveer 950 miljoen Euro tussen 2014–2020) versterkt de EU ook de Nigerijnse veiligheidssector middels capaciteitsopbouw ten behoeve van regulering grensverkeer en aanpak van irreguliere migratie (EUCAP Sahel Niger). Nederland draagt aan deze missie twee trainers/experts bij.
Wat zijn de gevolgen voor de strategie voor vredesprocessen en de ontwikkeling van de regio wanneer de lokale milities inderdaad wapen- en drugsmokkelaars blijken te zijn, en zij niet primair politiek gemotiveerd zijn?
Het is niet ongebruikelijk dat politiek gemotiveerde milities (waar ook ter wereld) zichzelf financieren met criminele activiteiten, en dat zulke activiteiten gestaag meer en meer op de voorgrond treden. Een doeltreffende aanpak door leger, politie en justitiële autoriteiten is daarop het antwoord, met handhaving van de mensenrechten, en met waarborgen voor een correct verlopende strafrechtketen. Nederland ontwikkelt daarom momenteel een regionale activiteit ter ondersteuning van de strafrechtketen en ter bestrijding van transnationale criminaliteit in Niger, Mali en Burkina Faso.
Welke invloed hebben deze ontwikkelingen voor de uitvoering en de doelstellingen van de Sahel-strategie zoals verwoord in de beleidsnota Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
In de beleidsnota Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is de Sahel geïdentificeerd als focusregio, juist omdat in deze regio sprake is van een verontrustende combinatie van instabiliteit en armoede. De regering pakt deze problemen aan door in te zetten op armoedebestrijding en te investeren in programma’s voor (beroeps)onderwijs, werk en inkomen voor jongeren en vrouwen in de Sahel. Zie tevens het antwoord op vraag 7.
Deelt u de opvatting dat door de focus op terrorismepreventie aan de noden van de slachtoffers niet of onvoldoende kan worden voldaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke verbetermogelijkheden ziet u?
De Nederlandse inzet in de Sahel en Niger wordt gekenmerkt door een geïntegreerde benadering, met investeren in perspectief als leidraad. Hierbij vormen de BHOS-nota, maar ook de Gemeenschappelijke Buitenland- en Veiligheidsstrategie en de integrale migratieagenda van het kabinet de belangrijkste beleidskaders voor de inzet.
Heeft u een verklaring voor het toegenomen terroristische en intercommunaal geweld? Speelt discriminerende wet- en regelgeving in Niger hierbij mogelijk rol? Zo ja, ziet u mogelijkheden deze in bilateraal dan wel internationaal verband bij de Nigerese autoriteiten onder de aandacht te brengen?
Zoals eerder benoemd, het toegenomen geweld in Niger vindt voor een groot deel zijn oorsprong in de buurlanden Mali en Nigeria. Ook Niger kent een geschiedenis van intercommunale spanningen, in het bijzonder met de Touareg in het noorden, maar heeft al sinds de jaren 90 sterk ingezet op meer diversiteit en inclusiviteit in het bestuur als onderdeel van een vredesakkoord. Er zijn daarom minder intercommunale spanningen in Niger dan in buurland Mali en dus minder mogelijkheden voor gewelddadige groepen om gevoelens van onvrede te exploiteren voor eigen doeleinden. Niger wordt juist veelal geroemd om de wijze waarop het omgaat met de vertegenwoordiging van diverse bevolkingsgroepen in het openbaar bestuur.
Het commentaar 'Analyse: Curaçao staat voor kantelpunt' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het commentaar «Analyse: Curaçao staat voor kantelpunt»?1
Ja.
Is het waar dat de regering van Curaçao een brief heeft gezonden aan de Rijksministerraad, waarin gevraagd wordt om toepassing van artikel 25, eerste lid, van de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (Rft)? Indien dit waar is, bent u dan bereid deze brief ter kennis van de Tweede Kamer te brengen?
Door de regering van Curaçao is een brief gezonden aan de Rijksministerraad over dit onderwerp. Deze brief maakt onderdeel uit van de beraadslaging over toepassing van art 25 Rft. Ik ben bereid na behandeling in de Rijksministerraad de brief aan uw Kamer te zenden.
Welke mogelijkheden heeft de Rijksministerraad naast het geven van een aanwijzing (artikel 13 Rft) en het verlenen van een tijdelijke ontheffing van de begrotingsnormen in verband met het herstel van schade veroorzaakt door buitengewone gebeurtenissen (artikel 25 Rft) om de begroting van een van de landen van het Koninkrijk financieel te beïnvloeden, op orde te brengen?
De Rijkswet financieel toezicht voorziet in de mogelijkheid voor de raad van Ministers van het Koninkrijk om op aanbeveling van het College financieel toezicht (Cft) een aanwijzing te geven als er ondanks signaleren en adviseren naar het oordeel van het Cft sprake blijft van een afwijking van de normen in artikel 15. Dit kan op het gebied van geldleningen (artikel 16), uitvoering van beleidsvoornemens (artikel 17), de verantwoordingsinformatie (artikel 18) en als gevolg van ontwikkelingen in de collectieve sector (artikel 24).
Welke procedure volgt de Rijksministerraad voor de behandeling van een verzoek om toepassing van artikel 25 Rft en op welke termijn zal de Rijksministerraad over dit verzoek een uitspraak doen? Beperken de overwegingen in de Rijksministerraad zich enkel tot het door Curaçaos gedane verzoek of zal tijdens die behandeling ook gekeken worden naar andere opties, zoals het geven van een aanwijzing ex artikel 13 Rft?
De Rijksministerraad dient nu het verzoek om toepassing van artikel 25 Rft in behandeling te nemen en zal bij de besluitvorming alle relevante informatie betrekken. Ik kan niet op deze besluitvorming vooruitlopen.
Bent u bereid de Kamer te informeren over het besluit van de Rijksministerraad op het verzoek van de regering van Curaçao?
Ik zal uw Kamer informeren wanneer de beraadslaging is afgerond. Op dit moment kan ik echter nog niet voorzien op welke termijn dit zal zijn.