Het ministerie dat Groningers voor de gek houdt |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht van RTV Noord over de manier waarop uw ministerie omgaat met Groningers?1 Wat is hierop uw reactie?
Ik ken het bericht. Ik herken mij niet in het beeld dat ik of mijn ministerie mensen voor de gek zouden houden.
Waarom was het nodig om het principe van «underpromise en overdeliver» te hanteren? Welke filosofie zit er achter? Hoe bent u tot dit principe gekomen? Wat verwachtte u van het hanteren van dit principe? Is uw verwachting uitgekomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor herstel van vertrouwen van burgers in Groningen in de overheid en andere instanties is het nakomen van gedane beloften een essentiële voorwaarde. Ik heb daarom sinds mijn aantreden als verantwoordelijk Minister – ook in uw Kamer – uitgedragen dat alleen beloftes gedaan en verwachtingen gewekt moeten worden als er een hoge mate van waarschijnlijkheid is dat deze nagekomen kunnen worden. Daarbij verken ik doorlopend nieuwe mogelijkheden om de gaswinning te verlagen en de uitvoering van de versterkingsopgave en de afhandeling van schademeldingen te versnellen met behoud van zorgvuldigheid, rechtvaardigheid en aandacht voor de betrokken bewoners.
Hoe verklaart u dat zelfs de «underpromise» niet gehaald wordt? Wat gaat u praktisch doen om de Groningers te helpen, behalve mooie woorden spreken?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is het principe van «underpromise and overdeliver» nooit gedeeld met de Kamer?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereidt alle documenten die betrekking hebben op afspraken over de aanpak van schade, versterking, het Nationaal Programma Groningen (NPG) en de aanpak van gezondheidsproblemen alsnog naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik voorzie de Kamer van de informatie die nodig is voor de uitoefening van zijn controlerende taak. Gerichte verzoeken van uw Kamer om informatie over de genoemde onderwerpen zal ik steeds zo snel en volledig mogelijk inwilligen.
Waarom zijn er telkens WOB-verzoeken nodig om achter essentiële informatie te komen?
De mening dat er WOB-verzoeken nodig zijn om achter essentiële informatie te komen deel ik niet. Er is geen sprake van essentiële nieuwe informatie die in reactie op een WOB-verzoek is gepubliceerd.
Kunt u aangeven welke WOB-verzoeken er lopen over de gaswinning en de aanpak van de problemen die daardoor zijn ontstaan? Kunt u tevens aangeven hoe ver het staat met de procedure van deze WOB-verzoeken? Wanneer wordt duidelijk voor aanvragers of de verzoeken wel of niet worden ingewilligd?
Op dit moment zijn er 10 Wob-verzoeken in behandeling die gaan over de gaswinning in Groningen. De verzoeken zien op de volgende informatie:
De stand van zaken verschilt per verzoek, maar de processtappen die gezet moeten worden zijn bij elk verzoek dezelfde. Eerst moeten alle relevante documenten geïnventariseerd en verzameld worden. Daarna worden alle documenten per passage beoordeeld aan de hand van de Wob en wordt een besluit genomen. Het uitgangspunt hierbij is dat alle informatie die binnen de reikwijdte van een verzoek valt openbaar gemaakt wordt. Alleen als informatie valt onder één van de in de Wob genoemde uitzonderingsgronden, wordt die niet openbaar gemaakt. Dit wordt vervolgens toegelicht in het besluit. In veel gevallen hebben de Wob-verzoeken betrekking op zeer veel documenten. De verzoeker wordt hiervan op de hoogte gesteld en soms worden er afspraken gemaakt omtrent de behandeltermijn. Er is in enkele gevallen sprake van een overlap tussen de in verschillende verzoeken opgevraagde informatie. Zodra documenten in een verzoek openbaar zijn gemaakt, wordt de aanvrager van een soortgelijk verzoek hiervan op de hoogte gesteld. Op die manier wordt getracht alle aanvragers zo spoedig mogelijk van de gevraagde informatie te voorzien.
Heeft u het WOB-verzoek van de Groninger Bodem Beweging inmiddels gehonoreerd waarvoor zij in mei 2019 naar de rechter is gestapt?2 Zo nee, waarom niet?
De Groninger Bodem Beweging (hierna: GBB) heeft twee Wob-verzoeken gedaan waarvan één gericht is aan de directeur NCG en één aan mij als Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK). Met de GBB is afgesproken om de verzoeken in verband met de omvang op te splitsen in twee deelbesluiten. Het eerste deel heeft betrekking op documenten die afkomstig zijn van NCG en het tweede deel op de documenten die zijn gewisseld tussen de Minister van EZK en de NAM en tussen de Minister van EZK en betrokken ingenieurs- en/of onderzoeksbureaus. Het eerste deelbesluit is inmiddels genomen en gepubliceerd3. De gevraagde documenten zijn openbaargemaakt met uitzondering van de informatie die op grond van de Wob niet voor openbaarmaking in aanmerking komt. Het tweede deelbesluit is op 9 september jl. genomen en gepubliceerd. Door de vele ontwikkelingen en werkzaamheden op het gebied van gaswinning en de versterkingsoperatie in Groningen, was de beschikbare capaciteit voor afhandeling van deze verzoeken beperkt. Bij de opgevraagde documenten zijn meerdere onderdelen van mijn ministerie en daarnaast personen en organisaties buiten mijn ministerie betrokken. Om die reden was het helaas niet mogelijk om de afhandeling van dit Wob-verzoek sneller af te ronden.
Hoeveel WOB-verzoeken heeft uw van Follow the Money (FTM) en Platform Authentieke Journalistiek (PAJ) betreffende de Shell-papers ontvangen? Zijn die verzoeken inmiddels ingewilligd? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat dit gebeuren?
Mijn ministerie heeft één verzoek ontvangen van Follow the Money (FTM) en Platform Authentieke Journalistiek (PAJ) betreffende de invloed van Shell op het Nederlandse openbaar bestuur. Er is nog geen besluit genomen over dit verzoek. Op donderdag 1 augustus 2019 hebben de leden Beckerman en Kwint (beiden SP) over dit onderwerp schriftelijke vragen ingediend (kenmerk 2019Z15479). Voor beantwoording hiervan is uitstel gevraagd vanwege de voor beantwoording benodigde interdepartementale afstemming. Bij de beantwoording van die vragen zal ik nader op dit onderwerp ingaan.
Lopen er nog meer WOB-verzoeken die gaan over Shell of andere gasbedrijven? Zo ja, hoeveel?
Naast de in de antwoorden 7 en 9 genoemde verzoeken zijn er nog vier Wob-verzoeken in behandeling die gaan over gasbedrijven, waarvan twee (mede) over Shell. De verzoeken zien op de volgende informatie:
Deelt u de mening dat transparantie zeer belangrijk is voor het vertrouwen van inwoners in de overheid? Zo ja, hoe gaat u de informatievoorziening verbeteren? Wanneer?
Ik onderschrijf uw stelling over het belang van transparantie voor vertrouwen in de overheid. Zoals uiteengezet in de voorafgaande antwoorden span ik mij in om verzoeken om informatie van uw Kamer en verzoeken op grond van de Wob binnen de mogelijkheden zo snel en volledig mogelijk in te willigen. Dit vergt voortdurende aandacht. Anders dan de vraagstelling suggereert is er geen sprake van een structureel tekortschietende informatievoorziening. Ik zie niet in hoe de publicatie van soms honderden documenten met een veelal technisch karakter zou bijdragen aan het wegnemen van stress en onzekerheid bij inwoners van Groningen. Ik zet voor dit doel in op het zo snel mogelijk afbouwen van de gaswinning en het versnellen van de afhandeling van schade en uitvoering van de versterkingsoperatie.
Hoe denkt u dat dit bijdraagt aan ºhet wegnemen van oorzaken van stress en onzekerheid» dat u als belangrijkste prioriteit zei te hebben in februari 2018?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Wilt u deze vragen ruim voor het Algemeen overleg Mijnbouw/Groningen van 12 september 2019 beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Oeigoeren in Europese landen worden onder druk gezet door de Chinese overheid’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Oeigoeren in Europese landen worden onder druk gezet door de Chinese overheid»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Oeigoerse asielzoekers en statushouders in Europa, waaronder Nederland, onder druk staan van de Chinese overheid en geïntimideerd worden? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Het staat vast dat er in Nederland en elders in Europa door Oeigoeren melding wordt gemaakt van druk die door Chinese veiligheidsdiensten wordt uitgeoefend op personen in China om hun familieleden in Europa aan te sporen persoonsgegevens met hen te delen. In gevallen waarbij in Nederland woonachtige Oeigoeren worden bedreigd of geïntimideerd door functionarissen van de Chinese autoriteiten, kan er sprake zijn van ongewenste buitenlandse inmenging. Het kabinet vindt dergelijke ongewenste buitenlandse inmenging volstrekt onacceptabel, omdat statelijke actoren hiermee aan het fundament van de Nederlandse democratische rechtsorde en open samenleving kunnen komen.
Klopt het volgens uw informatie dat nagenoeg alle Oeigoeren die zich buiten China begeven in de gaten worden gehouden, niet alleen degene die zich politiek kritisch uitlaten? Kunt u uw antwoord toelichten met een beschrijving van de situatie?
Het «Thematisch ambtsbericht Oeigoeren in China» uit 20162 vermeldt dat het volgens meerdere bronnen aannemelijk is dat de Chinese veiligheidsdienst in staat en doende is Chinezen in het buitenland te volgen. De Chinese autoriteiten zouden over het algemeen op de hoogte zijn van wie asiel heeft aangevraagd en of Chinezen in het buitenland betrokken zijn bij «China onwelgevallige» praktijken.
Deelt u de mening dat dergelijke druk en intimidatie totaal onwenselijk is, waar dit ook plaatsvindt, en zeker als dit ook in Nederland gebeurt?
Het kabinet vindt ongewenste buitenlandse inmenging zeer kwalijk aangezien dit het politieke en maatschappelijke systeem kan ondergraven en raakt aan het fundament van de Nederlandse democratische rechtsorde en open samenleving.3
Welke manieren en mogelijkheden ziet u om Oeigoeren die in Nederland en Europa asielzoeker of statushouder zijn te beschermen tegen deze intimidaties vanuit de Chinese overheid?
Het kabinet staat voor het beschermen van de rechten van iedereen in Nederland, inclusief asielzoekers of statushouders. Dat betekent ook het beschermen tegen druk vanuit het land van herkomst. In de Kamerbrief van Minister Grapperhaus (JenV) en Minister Ollongren (BZK) over ongewenste buitenlandse inmenging4 staat dat de overheid verschillende middelen kan inzetten zoals monitoren en informeren, het nemen van maatregelen in het kader van de openbare orde en veiligheid, en diplomatieke middelen waaronder aanspreken, toegang tot Nederland weigeren, reizen naar Nederland ontmoedigen, en – in het uiterste geval – het uitzetten van diplomaten. Deze middelen worden ingezet, wanneer dat nodig, haalbaar en effectief is.
Voor een overzicht van recente diplomatieke inspanningen verwijs ik u naar de antwoorden op Kamervragen van de leden Kuzu en Ploumen over het bericht dat er nieuw bewijs is van China's missie om de moskeeën in Xinjiang te verwoesten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr.).
Klopt het volgens uw informatie dat de druk op Oeigoeren in het buitenland de laatste jaren is toegenomen? Wat is volgens u hier de reden voor?
In Nederland is het aantal meldingen van Oeigoeren die druk vanuit China ervaren de afgelopen jaren toegenomen. In de Kamerbrief over de mensenrechtensituatie in Xinjiang en het rapport van Human Rights Watch «Eradicating Ideological Viruses» constateert dit kabinet dat Oeigoeren in Europa en Nederland zich zorgen maken over hun familieleden in Xinjiang en over druk van de Chinese autoriteiten om persoonsgegevens te delen.5 De toegenomen zorgen over familieleden in Xinjiang houden verband met de verregaande beperkingen op fundamentele vrijheden van Oeigoeren en andere moslimminderheden die de laatste jaren in Xinjiang zijn ingevoerd. Onder andere de zogenaamde politieke heropvoedingscentra in Xinjiang, waarin volgens berichtgeving naar schatting enkele honderdduizenden tot mogelijk een miljoen personen vastzitten of hebben gezeten, zijn een belangrijk punt van zorg die ook dit kabinet consequent uitdraagt richting China.
Deelt u de mening dat Oeigoeren met een status in Nederland het recht hebben op vrijheid van meningsuiting en dat dit dus ook moet gelden wanneer zij kritisch zijn over de Chinese overheid, zonder dat zij hierdoor bedreigd of geïntimideerd worden?
Ja. Het recht op vrijheid van meningsuiting geldt voor iedereen in Nederland, behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet.
Hoeveel asielverzoeken krijgt Nederland jaarlijks van Oeigoeren? Hoeveel worden daarvan toegekend?
Gegevens waaruit etniciteit dan wel godsdienstige of levensovertuigingen blijken, zijn gevoelige persoonsgegevens in de zin van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Daarom worden deze gegevens niet geregistreerd op een manier die het mogelijk maakt om een antwoord op deze vraag te genereren vanuit de geautomatiseerde informatiesystemen van de migratieketen. Wel staat vast dat Nederland in 2018 160 eerste asielaanvragen van Chinese onderdanen heeft ontvangen, en dat in datzelfde jaar in Nederland 60 eerste asielaanvragen van Chinese onderdanen werden ingewilligd. Hierbij dient aangemerkt te worden dat de eerste aanvragen en de ingewilligde eerste aanvragen niet noodzakelijkerwijs dezelfde procedures betreffen. Een aanvraag en de afhandeling daarvan hoeven niet in dezelfde periode te geschieden.
Levert Nederland Oeigoeren uit aan China? Zo ja, hoeveel uitleveringen hebben er de laatste jaren plaats gevonden?
Nederland heeft geen uitleveringsverdrag met China. Er hebben de afgelopen jaren geen uitleveringen aan China plaatsgevonden.
Heeft u het onder druk zetten van Oeigoeren in Nederland eerder aangekaart bij de Chinese autoriteiten? Ziet u (verdere) aanleiding om deze situatie (opnieuw) bij de Chinese autoriteiten aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Het onder druk zetten van Oeigoeren in Nederland is op verschillende niveaus aangekaart bij de Chinese autoriteiten. De antwoorden op de hierboven genoemde Kamervragen van de leden Kuzu en Ploumen bevatten een overzicht van recente diplomatieke inspanningen. Zolang daar aanleiding toe is, zal dit onderwerp op de agenda blijven.
Bent u bereid deze berichtgeving te bespreken met de Chinese ambassadeur in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Soortgelijke berichtgeving is reeds eerder besproken met de Chinese ambassadeur in Nederland.
Het bericht: ‘Ontgassen moet snel kunnen’ |
|
Remco Dijkstra (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Ontgassen schip moet snel in installatie kunnen»?1
Ja.
Herkent u het gebrek aan ontgassingsinstallaties? Wat is er nodig om er spoedig voldoende in Nederland te krijgen?
Op dit moment is in Nederland nog maar een beperkt aantal ontgassingsinstallaties. Er wordt hard gewerkt om vóór het in werking treden van het Scheepsafvalstoffenbesluit voldoende capaciteit beschikbaar te hebben.
Het is aan het bedrijfsleven om te bepalen of er voldoende installaties en geschikte locaties beschikbaar zijn. Het aantal installaties zou beperkt kunnen blijven als bijvoorbeeld door verladers wordt gekozen om dedicated te gaan varen, omdat daarbij steeds dezelfde lading wordt gebruikt en ontgassing dan niet nodig is. Gezien het feit dat de eerste fase van het Scheepsafvalstoffenbesluit voornamelijk motorbrandstoffen betreft, is een dergelijke ontwikkeling niet ondenkbaar. Sinds 2006 wordt op deze wijze uitvoering gegeven aan het al bestaande verbod op varend ontgassen van benzine.
Kunnen wij, gezien er volgens het Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (ADN) niet ontgast mag worden in dichtbevolkt gebied en uw recent gestuurde informatie hierover naar de Kamer2, hieruit afleiden dat alleen het IJsselmeer zich aandient als geschikte locatie om in de buitenlucht te ontgassen? Deelt u de mening dat er in geheel Nederland een verbod op varend ontgassen zou moeten gelden? Zo ja, gaat u dan het dichtbevolkte gebied zodanig definiëren dat het hieraan gaat voldoen?
Ik deel uw mening dat er in heel Nederland een verbod op ontgassen moet komen. Daarom werk ik hard aan de implementatie van de wijziging van het CDNI, dat een dergelijk verbod regelt. Het CDNI regelt ook meteen de randvoorwaarden om zo’n verbod te kunnen invoeren, namelijk het bieden van voldoende ontgassingscapaciteit in installaties en een bekostiging door de verlader.
Het ADN kent alleen een verbod op ontgassen in dichtbevolkte gebieden en in de nabijheid van bruggen en sluizen (inclusief hun voorhavens). Het ADN bepaalt dat op andere plaatsen wel varend ontgast kan worden. Het regelt daarom niet de randvoorwaarden die bij een algemeen verbod nodig zijn. Heel Nederland dichtbevolkt verklaren kan niet en wordt ook niet beoogd met het ADN. ILT heeft in de bedoelde brief een invulling gegeven die in oktober is gehanteerd bij een eerste thema-actie gericht op handhaving van het ADN. De resultaten van de thema-actie en gesprekken met de sector in de taskforce kunnen eventueel leiden tot een bijstelling van de gebieden die als dichtbevolkt worden aangemerkt.
Hoe denkt u uitvoering te gaan geven aan het verbod op varend ontgassen, nu sinds 1 juli het ADN in werking is getreden en bindend is?
De ILT is belast met het toezicht op de naleving van het ADN. Bij overtreding van het verbod op varend ontgassen wordt nu handhavend opgetreden als er onmiskenbaar sprake is van een dichtbevolkt gebied (bijvoorbeeld wanneer varend wordt ontgast in de nabijheid van een stad). Ik zie erop toe dat de definitie van dichtbevolkt gebied zo snel mogelijk nadat de resultaten van de thema-actie bekend zijn definitief wordt vastgesteld, zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Wat kunt u, gezien het begin dit jaar aangenomen voorstel in de Rotterdamse gemeenteraad om varend ontgassen te minderen, in dit kader doen om zo snel mogelijk uitvoering te geven aan het initiatiefvoorstel vanuit Rotterdam?
Elk initiatief is te waarderen en zeer welkom, maar tegelijkertijd moet worden voorkomen dat de regelgeving voor de ondernemers fragmentarisch en onoverzichtelijk wordt.
Op dit moment worden opties uitgewerkt op basis waarvan experimenten met het verwerken van ladingdampen door installaties kunnen worden uitgevoerd (zie ook mijn antwoord op vraag 6).
Ik wil er alles aan doen om landelijk te voorzien in voldoende adequate installaties, die technisch en uit oogpunt van milieu goed kunnen functioneren op moment van inwerking treden van het Scheepsafvalstoffenbesluit.
Bent u voornemens om de lading als restlading te definiëren en niet langer als afval? Bent u van plan uw discretionaire bevoegdheid in te zetten om een einde te maken aan de status afval?
Het onderscheid tussen afval of product is van belang om te bepalen welke regelgeving van toepassing is, voor afvalverwerkers gelden andere of aanvullende regels. Een eerste inventarisatie laat zien dat de relatie tussen het CDNI en de kaderrichtlijn afval door de verdragsstaten van het CDNI verschillend geïnterpreteerd wordt. Nederland wil binnen het CDNI met andere verdragsstaten tot overeenstemming komen over een eenduidige juridische interpretatie van de status van ladingdampen en zodoende een gelijk speelveld realiseren.
Ik heb met bevoegd gezag een pragmatische oplossing voor de proefnemingen besproken.
Deze pragmatische benadering geeft ruimte om voorlopig uit te gaan van de definitie in het CDNI waarin ladingdampen worden gezien als restproduct. Zodoende kan voor de vergunningverlening aan dampverwerkingsinstallaties worden aangesloten bij de bestaande praktijk van vergunningverlening voor bestaande dampverwerking binnen inrichtingen op het land. Het bevoegd gezag beslist over de wijze van vergunningverlening en kan de definitie in het CDNI hierbij meenemen. De Taskforce Varend Ontgassen schaart zich achter deze aanpak.
De komende tijd kan ook worden gebruikt voor experimenten met technieken gericht op circulaire toepassing van de restdampen. Dat gaat ook een duidelijker beeld opleveren van de mate waarin dit mogelijk is en of er stromen zijn die uiteindelijk wel als afval verwerkt moeten worden. Daarom is de Taskforce varend ontgassen gevraagd om op zoek te gaan naar afvalverwerkers die de dampen kunnen en willen verwerken.
Het bericht ‘Flaws in Cellphone Evidence Prompt Review of 10,000 Verdicts in Denmark’ |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Flaws in Cellphone Evidence Prompt Review of 10,000 Verdicts in Denmark»?1
Ja.
Heeft u tevens kennisgenomen van het statement van de Deense Minister van Justitie, waarin deze aangeeft het gebruik van telecommunicatiegegevens als bewijs voor veroordeling of als grond voor het arresteren van verdachten tijdelijk te stoppen vanwege ernstige fouten die in deze gegevens zijn gevonden?2
Ja, dat heb ik.
Op welke wijze wordt, globaal gezien, in Nederland gebruikgemaakt van telecommunicatiegegevens bij de veroordeling en aanhouding van verdachten? Om hoeveel zaken gaat het jaarlijks?
Net als in Denemarken wordt ook in Nederland gebruik gemaakt van telecommunicatiegegevens bij het opsporen en vervolgen van misdrijven. In 2017 werden er 35.130 en in 2018 34.221 historische verkeersgegevens gevorderd. Het belang van die gegevens is niet in cijfers of statistieken uit te drukken omdat historische telecomgegevens vaak pas resultaat opleveren in combinatie met andere opsporingsmiddelen, zoals bijvoorbeeld observeren, doorzoeken van plaatsen, en telefoontaps. Hierdoor kan het resultaat achteraf niet aan één specifiek opsporingsmiddel worden toegeschreven.
Wordt in Nederland op een soortgelijke wijze en met soortgelijke technieken gebruikgemaakt van telecommunicatiegegevens bij de veroordeling en aanhouding van verdachten? Zo nee, waarin verschilt de Nederlandse werkwijze van de Deense?
Recent hebben de Deense autoriteiten geconstateerd dat er fouten zitten in de conversietool die de Deense politie gebruikt om de door de telecomproviders aangeleverde originele (bron)bestanden te converteren naar materiaal dat kan worden gebruikt in opsporingsonderzoeken en als bewijs.
De Nederlandse politie maakt ook gebruik van een conversietool, maar het materiaal uit deze tool mag niet als bewijs gebruikt worden. De conversietool van de Nederlandse politie wordt gebruikt om de door de telecomaanbieders aangeleverde originele bestanden te converteren en te analyseren. De tool is dus geen bronsysteem en het is ook geen forensische tool. Alleen de bronbestanden mogen als bewijsmateriaal worden aangedragen.
Voorts zijn er door de Deense autoriteiten ook «onzekerheden en bronnen van fouten» geconstateerd in de door de telecomaanbieders aangeleverde originele bestanden. De Deense overheid is een onderzoek gestart naar de omvang, de oorzaken en de consequenties van die onzekerheden en bronnen van fouten en hoopt dit eind september af te ronden. Tot die tijd mogen aldaar verkregen historische verkeersgegevens in Denemarken niet (meer) worden gebruikt in opsporingsonderzoeken.
Kan worden uitgesloten dat in Nederland onnauwkeurige of onjuiste gegevens zijn of worden gebruikt, hetzij door fouten in eigen IT-systemen, hetzij door fouten in de IT-systemen van telecomaanbieders?
Zoals hierboven beschreven mag het materiaal uit de conversietool in Nederland niet als bewijsmateriaal gebruikt worden. Alleen de bronbestanden mogen als bewijsmateriaal worden aangedragen.
In een bericht van de Deense politie wordt een aantal «onzekerheden en bronnen van fouten» in de door de Deense Telecomproviders aangeleverde bestanden benoemd. De Nederlandse politie heeft aangegeven een deel van deze voorbeelden te herkennen, maar is ermee bekend hoe de aangeleverde informatie moet worden geïnterpreteerd.
Zo is bij de Nederlandse politie bijvoorbeeld bekend dat wanneer in de originele bestanden op een bepaald tijdstip geen communicatie zichtbaar is, dit niet betekent dat er geen communicatie heeft plaatsgevonden. Sinds het buiten werking stellen van de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens door de kortgedingrechter in Den Haag op 11 maart 2015, bewaren telecomproviders alleen die gegevens die zij nodig hebben voor hun eigen bedrijfsvoering. Dat leidt ertoe dat niet alles bewaard wordt en derhalve niet alles kan worden geleverd aan de opsporingsdiensten.
Ik heb geen concrete aanleiding om aan te nemen dat er door de politie in Nederland onnauwkeurige of onjuiste gegevens worden gebruikt. Wel zal ik na de afronding van het Deense onderzoek de politie vragen om alle door de Denen aangegeven «onzekerheden en bronnen van fouten» op de Nederlandse situatie te projecteren en mij over de bevindingen te rapporteren. Mocht daartoe aanleiding zijn dan zal ik uw Kamer daarover berichten.
Bent u bereid contact op te nemen met het Deense Ministerie van Justitie om te bezien of mogelijk sprake kan zijn van vergelijkbare onvolkomenheden in Nederland?
Er is reeds contact met de Deense autoriteiten. Ook is er contact met het Nederlandse Openbaar Ministerie over het gebruik van via rechtshulp verkregen Deense telecomgegevens.
Ziet u aanleiding om de betrouwbaarheid van telecommunicatiegegevens die in de rechtspraak worden gebruikt beter te borgen, zodat deze data ook op de lange termijn in de rechtspraak aangewend kunnen worden?
Nee, op dit moment zie ik op basis van de Deense situatie geen aanleiding voor een aanpassing van de huidige werkwijze.
Tal van constructies om het salarisplafond (WNT-norm) bij de publieke omroep te omzeilen |
|
Peter Kwint , Thierry Aartsen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u zicht of er op dit moment constructies zijn van betalingen aan presentatoren of andere medewerkers in dienst van de NPO en/of de omroepen, waarmee de WNT-norm wordt omzeild, bijvoorbeeld door constructies via buitenproducenten? Zo nee, waarom heeft u daar geen zicht op?
Hoeveel programma’s bij de publieke omroep worden geproduceerd door rechtspersonen (zoals besloten vennootschappen) die (deels) in eigendom zijn van dezelfde personen die tevens programma’s bij de publieke omroep presenteren? Heeft u zicht op deze aantallen? Zo nee, waarom niet en aan welke organen wordt hier wel over gerapporteerd of verantwoording over afgelegd? Zo ja, hoe wordt dit aan u gerapporteerd?
Worden deze rechtspersonen geregistreerd in het register voor nevenfuncties journalistieke functionarissen, dat sinds de Governancecode 2018 verplicht is bij de publieke omroep?
Hoeveel presentatoren of andere medewerkers in dienst van de NPO en/of omroepen ontvangen ook betalingen van buitenproducenten die programma’s maken voor de publieke omroep?
Heeft u zicht op deze aantallen en bedragen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dit aan u gerapporteerd?
Indien u geen zicht heeft op deze aantallen en bedragen, welke instanties houden hier dan wel zicht op? Aan welke organen wordt hierover vervolgens gerapporteerd of verantwoording afgelegd?
Worden deze betalingen door buitenproducten geregistreerd in het register nevenfuncties journalistieke functionarissen, dat sinds 2018 verplicht is bij de publieke omroep?
Zie het antwoord op vraag 1 tot en met 6. In het register nevenfuncties hoeven geen bedragen te worden genoemd. Volstaan kan worden met de melding of een nevenfunctie al dan niet bezoldigd is.
Hoe kwalificeert u de toepassing en het functioneren van het register nevenfuncties journalistieke functionarissen 2018? Bent u hier tevreden over?
Met welke frequentie wordt het «register nevenfuncties journalistieke functionarissen» door de betrokkenen bijgewerkt? Acht u deze frequentie voldoende? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om dit aan te passen?
Hoe vaak en waar publiceert de publieke omroep het «register nevenfuncties journalistieke functionarissen»? Is deze informatie openbaar toegankelijk voor iedereen? Acht u de frequentie van publicatie voldoende om voldoende transparantie te verschaffen? Zo ja, waarom?
Bent u bereid om afspraken te maken met de publieke omroep om het «register nevenfuncties journalistieke functionarissen» maandelijks bij te werken en maandelijks te vernieuwen en te publiceren op de website van publieke omroep? Zo nee, waarom niet?
Kunt u de meest actuele versie van het «register nevenfuncties journalistieke functionarissen» aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over de visiebrief mediabeleid op 11 september aanstaande?
Ja.
De stilgevallen woningbouw |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Woningbouw zakt naar laagste punt in drie jaar – «Loskoppelen gas kost in dit tempo 150 jaar»»?1
Ja.
Op wat voor manier bent u de woningbouw aan het «versnellen» – zoals u zo vaak hebt beloofd – aangezien Heijmans, een van de grootste bouwconcerns van Nederland, daar momenteel niets van merkt?
Vanaf het begin van dit kabinet heeft het Ministerie van BZK prioriteit gegeven aan de woningbouw. Afspraken over woningbouw en stadsontwikkeling zijn een belangrijk onderdeel van de Nationale woonagenda, ontwikkellocaties in de ontwerpNOVI en de woondeals die Minister Ollongren heeft gesloten met vijf regio’s waar de bouwopgave het grootst is. Daarnaast heeft Minister Ollongren in het voorjaar de Transformatiefaciliteit gelanceerd, die 38 miljoen euro voorfinanciering biedt voor de ontwikkeling tot woongebied van bedrijventerreinen en kantoorparken die op een aantrekkelijke locatie liggen. Ook heeft Minister Ollongren de Crisis- en herstelwet aangepast en uitgebreid om procedures van woningbouwplannen te vereenvoudigen en versnellen. Verder wordt het expertteam woningbouw ingezet om gericht projecten te versnellen.
De beoogde woningbouwproductie van 75 duizend woningen per jaar blijkt in 2018 ruim gehaald, met een productie van bijna 80 duizend nieuwe woningen, inclusief transformaties. Ook voor 2019 wordt verwacht dat het doel van 75 duizend toevoegingen, inclusief transformaties, gehaald gaat worden. De Nationale woonagenda en woondeals vormen een stevige basis om verder samen te werken aan de gezamenlijke opgave waar we voor staan. Om het woningtekort terug te dringen en ervoor te zorgen dat starters en lage en middeninkomens sneller een woning kunnen vinden moet de bouwproductie de komende jaren hoog blijven. Het bouwen van woningen is de structurele oplossing voor een goede balans op de woningmarkt en daarvoor is een grote stap vooruit nodig van alle partijen.
Op Prinsjesdag heeft het kabinet een pakket aan maatregelen aangekondigd om de verschillende aspecten van de woningnood aan te pakken. Onderdeel van dat pakket is een woningbouwimpuls van 2 miljard euro, waarmee sneller en meer betaalbare woningen kunnen worden gebouwd in een goede leefomgeving. Dit programma bestaat uit een budgettaire impuls voor de woningbouw van 1 miljard euro, waarmee per 2020 wordt gewerkt aan het inlopen van het woningtekort en het meerjarig hoog houden van de bouwproductie, om te zorgen dat middeninkomens toegang houden tot de woningmarkt. We vragen en stimuleren gemeenten en marktpartijen om maximaal bij te dragen aan dit doel. Daarnaast bevat het programma een impuls van 1 miljard euro via de verhuurderheffing. Hiermee ontstaat een gerichte stimulans voor woningcorporaties en andere verhuurders om meer betaalbare woningen te bouwen. Daarnaast komt er een vrijstelling voor de bouw van flexwoningen, zodat snel extra woningen kunnen worden gerealiseerd waarmee diverse groepen geholpen zijn (bijvoorbeeld studenten, dak- en thuislozen, mensen die er ineens alleen voor komen te staan).
Hoe is het mogelijk dat – in tijden van oplopende woningnood – het aantal afgegeven bouwvergunningen niet fors toeneemt, maar het afgelopen kwartaal zelfs naar het laagste punt in drie jaar tijd is gezakt? Deelt u de conclusie dat dit haaks staat op uw eerdere antwoorden op Kamervragen, waarin u schrijft dat «u geen dalende trend in de vergunningverlening ziet»?2
Er zijn verschillende oorzaken voor de daling van het aantal afgegeven bouwvergunningen. Bouwbedrijven kampen met een gebrek aan gekwalificeerd personeel en het aantal faillissementen uitgesproken in de bouw stijgt doordat de werkelijke kosten van een project vaak een stuk hoger (6 tot 10 procent) uitvallen dan de prijs waarvoor is ingetekend.
Eerder was er geen sprake van een dalende trend in de vergunningverlening, het aantal afgegeven vergunningen in 2018 is op hetzelfde niveau gebleven als het jaar daarvoor. Hetgeen u naar verwijst betreft een uitspraak van september 2018 waarin Minister Ollongren heeft aangegeven dat het aantal afgegeven vergunningen maandelijks sterk fluctueert.
De uitspraak van de Raad van State (RvS) over het Programma Aanpak Stikstof (PAS) heeft grote gevolgen voor de vergunningverlening woningbouw. Derhalve is samen met lokale overheden een grove inventarisatie gemaakt van woningbouwprojecten die de komende 1,5 jaar op de planning staan in de nabijheid van Natura 2000-gebieden. Duidelijk is dat het gaat om tienduizenden woningen waarvan de bouw mogelijk wordt vertraagd. In hoeverre bouwprojecten daadwerkelijk last ondervinden van de uitspraak van de RvS hangt af van de omvang en ligging ten opzichte van nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
Sinds 11 oktober worden er weer vergunningen verleend op basis van de Wet natuurbescherming, omdat de provincies nieuwe beleidsregels hebben vastgesteld voor het verlenen van vergunningen. De kern van de nieuwe regels is dat vooraf moet worden aangetoond dat projecten geen stikstof uitstoten of dat de stikstof geen significante effecten heeft op Natura 2000-gebieden. De provincies geven aan dat, ondanks regionale verschillen, al veel projecten door kunnen in de vergunningverlening. Ook hier is de omvang en ligging ten opzichte van nabijgelegen Natura 2000-gebieden van belang voor in hoeverre bouwprojecten daadwerkelijk last ondervinden van de uitspraak van de RvS.
De op 13 november aangekondigde aanvullende maatregelen bieden de stikstofruimte om 75 duizend woningen te realiseren in 2020. Deze stikstofruimte is niet overal even groot en moet zo efficiënt mogelijk worden ingezet. Bij de regionale afspraken over de verdeling van de vrijgekomen ruimte is samenwerking tussen gemeenten, provincies en het Rijk daarom cruciaal. Omdat de gemiddelde doorlooptijd van een woning tussen vergunning en het formele moment van oplevering voor ingebruikname tussen 21 en 24 maanden ligt, kan het afgenomen aantal verleende vergunningen in 2019 zorgen voor een terugval van de woningbouwproductie. Niet alleen de stikstofproblematiek beïnvloedt de vergunningverlening, ook de capaciteit in de bouw en afzwakking van de conjunctuur hebben een neerwaartse invloed op de vergunningverlening. In de Staat van de Woningmarkt zijn voor 2020 circa 73 duizend gereedgemelde woningen voorspeld, inclusief transformaties.3 Het kabinet blijft alles op alles zetten om jaarlijks 75 duizend toevoegingen aan de woningvoorraad te halen.
Kunt u zich herinneren dat u in antwoord op eerdere Kamervragen hebt geschreven: «Mochten de vergunningverleningen achterblijven in 2019, dan zal ik dat meenemen in de gesprekken die ik voer met de regio’s»?3 Wat gaat u – nu de vergunningverleningen achterblijven – precies doen? Deelt u de mening dat alleen «gesprekken voeren» niet voldoende is?
Het is nodig dat elke regio zorgt voor voldoende bouwplannen om tijdig te voorzien in de woningbehoefte. In dit kader heeft Minister Ollongren eerder met een aantal grote stedelijke regio’s woondeals gesloten waarin onder andere afspraken zijn gemaakt over de woningbouw. In de woondeals zijn behalve over de woningbouwplannen op korte termijn afspraken gemaakt ook over de plancapaciteit op de middellange- en lange termijn. Het woningbouwprogramma van 2 miljard euro dat het kabinet tijdens Prinsjesdag heeft aangekondigd, zal de versnelde realisatie van bouwprojecten, waaronder plannen waar in de woondeals afspraken over zijn gemaakt, versnellen en daarmee ook de vergunningverlening stimuleren.
Met de vijf woondealregio’s blijven we in gesprek over de effecten van de stikstofproblematiek voor de afspraken in de woondeals. Ik zet me er vol voor in om ervoor te zorgen dat de woningbouw weer doorgaat, met oog voor de natuur. Ook heeft het kabinet op 4 oktober maatregelen aangekondigd die ervoor zorgen dat de vergunningverlening weer op gang komt. Het kabinet heeft op 13 november jl. middels een brief aan uw Kamer aanvullende maatregelen om de bouw verder op gang te brengen aangekondigd. Met dit eerste pakket aan maatregelen wil het kabinet zo spoedig mogelijk de stikstofdepositie terugdringen en natuur verbeteren om zo weer ruimte te bieden voor de realisatie van de benodigde extra woningbouw. Verdere vertragingen daarvan zijn buitengewoon onwenselijk. Daarom krijgen de woningbouwsector en een aantal infrastructurele projecten als eerste de vrijgekomen ruimte toebedeeld om nieuwe projecten en activiteiten op te starten.
Bent u ervan op de hoogte dat volgens Heijmans «de woningbouwproductie de komende tijd níét wordt aangejaagd, omdat het kabinet vasthoudt aan binnenstedelijk bouwen»? Deelt u de mening dat met louter binnenstedelijk bouwen, dat doorgaans duurder is en langer duurt, de een- en tweepersoonshuishoudens op korte termijn niet geholpen zijn?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Zoals Minister Ollongren mei jongstleden heeft aangegeven is het nodig dat elke regio zorgt voor voldoende bouwplannen om tijdig te voorzien in de woningbehoefte. Daarbij is het wenselijk dat zij de ruimte binnen bestaand bebouwd gebied optimaal benutten. Wanneer het niet mogelijk is om op termijn de woningbehoefte volledig binnenstedelijk in te vullen, dan is het nodig dat regio’s ook tijdig de mogelijkheden aan de randen van de stad verkennen. Voor elke locatie is van belang dat de bereikbaarheid geborgd is.
Ik zie het als onze gezamenlijke uitdaging om te voorzien in de behoefte aan woningen. Ik vind het belangrijk dat er voldoende geschikte en betaalbare woningen zijn voor diverse groepen, zoals starters en mensen met een middeninkomen, omdat het voor hen in het bijzonder knelt op de woningmarkt.
Daarbij is het nodig dat elke regio zorgt voor voldoende bouwplannen om tijdig te voorzien in de woningbehoefte en is het wenselijk dat zij de ruimte binnen bestaand bebouwd gebied optimaal benutten. Wanneer het niet mogelijk is om op termijn de woningbehoefte volledig binnenstedelijk in te vullen, dan is het nodig dat regio’s ook tijdig de mogelijkheden aan de randen van de stad verkennen. Daarbij blijft voorop staan dat er, ook in de lokale dynamiek, druk blijft om complexe binnenstedelijke locaties te ontwikkelen, en niet lichtzinnig wordt geschoven naar bouwlocaties buiten de bestaande stad.
Gaat u nu alsnog uw belofte waarmaken dat «er óók in het groen moet worden gebouwd», omdat we het «anders niet redden»?4 Bent u ertoe bereid de regio’s concreet op te dragen buitenstedelijk bouwen te faciliteren in plaats van allerlei ambtelijke «woondeals» te sluiten waar niets van terecht komt?
De keuze voor specifieke bouwlocaties ligt bij provincies en gemeenten. Waar ik op toezie en hen zo nodig ook op aanspreek, is dat zij zich inzetten om voldoende locaties beschikbaar te stellen om te voorzien in de woningbehoefte.
In de ontwerpNOVI wordt de ontwikkeling van woon- en werklocaties expliciet gekoppeld aan maatregelen voor mobiliteit. Compacte verstedelijking wordt in eerste instantie vooral gestimuleerd rond mobiliteitsknooppunten. Voor de toenemende vraag naar wonen, werken en voorzieningen wordt de ruimte in de bestaande gebouwde omgeving zoveel mogelijk benut. Niet in alle regio’s zal de binnenstedelijke ruimte op termijn voldoende zijn om te voorzien in de woningbehoefte. Vele regio’s hebben daarom zowel binnenstedelijke als buitenstedelijke bouwplannen in hun programmering, en wordt er op diverse plekken waar nodig ook al buitenstedelijk gebouwd.
Ten aanzien van de woondeals wordt de woningbouwproductie in de vijf stedelijke regio’s de komende jaren versneld. Daarvoor zijn ook afspraken gemaakt over samenwerking rondom specifieke versnellingslocaties en langjarige grootschalige gebiedsontwikkelingen. Het woningbouwprogramma van 2 miljard euro dat het kabinet op Prinsjesdag heeft aangekondigd kan bijdragen aan de daadwerkelijke realisatie van deze afspraken wanneer deze stuiten op financiële knelpunten.
Wat gaat u daarnaast doen aan de stikstofregeltjes, waardoor woningbouwprojecten stil zijn komen te liggen en geplande nieuwe woonwijken nu niet kunnen worden gebouwd?
De regelgeving in Nederland is gebaseerd op de in de EU vastgestelde Vogel- en Habitatrichtlijn. Daarin is elke lidstaat gebonden aan de afspraak om een goede staat van instandhouding te realiseren van de soorten die onder de habitat- en vogelrichtlijn vallen. Landen maken hier eigen regelgeving voor en zijn ervoor verantwoordelijk dat deze regelgeving past bij de specifieke kenmerken van een lidstaat.
Ik vind het van groot belang dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt voor de initiatiefnemers van projecten. Met enkele mogelijkheden, zoals salderen of ecologische onderbouwing, kunnen initiatiefnemers reeds aan de slag. De provincies hebben daar beleidsregels voor vastgesteld. Zo kunnen sinds 11 oktober jl. weer vergunningen worden verleend. Op die manier kan er weer snel gebouwd worden en bouwondernemers weer aan het werk. De op 13 november aangekondigde aanvullende maatregelen bieden stikstofruimte om 75 duizend woningen te realiseren in 2020. Uiteraard werken we – zoals ook in de brief van 13 november aangekondigd – verder aan duurzame oplossingen.
Bent u er bovendien van op de hoogte dat ook uw eigen klimaatbeleid, zoals gasloos bouwen, leidt tot vertragingen en extra, onnodige kosten bij nieuwbouwprojecten? Deelt u de mening dat uw klimaatbeleid funest is voor de portemonnee én de woningbouw? Bent u ertoe bereid het vervallen van de gasaansluitplicht terug te draaien?
Zoals Minister Ollongren in eerdere beantwoording op uw Kamervragen heeft aangegeven, is het Ministerie van BZK ervan op de hoogte dat het klimaatbeleid, zoals aardgasvrij bouwen, leidt tot hogere investeringskosten aan nieuwbouwwoningen. De suggestie dat het klimaatbeleid leidt tot vertragingen herken ik niet. Het is mij onduidelijk waarom er als gevolg van het klimaatbeleid vertraging zou ontstaan in de nieuwbouw. Uw Kamer heeft per amendement de aansluitplicht voor nieuwbouw in de Gaswet geschrapt. Ik ben niet bereid dit terug te draaien. Ik acht het duurzaamheids- en energiebeleid van dit kabinet verstandig.
Hoe reageert u op de uitspraak van Heijmans dat «het 150 jaar duurt om alle huizen van het gas af te koppelen»? Deelt u de mening dat dit niet alleen onzinnig en onbetaalbaar is, maar dus ook volstrekt onmogelijk en onhaalbaar? Bent u ertoe bereid huishoudens niet langer met deze onzin op te zadelen en te kappen met uw klimaatgeneuzel?
De mening dat dit beleid onzinnig en onbetaalbaar is deel ik niet.
Allereerst is het van belang om onderscheid te maken tussen het gasloos bouwen van nieuwbouwwoningen en het ombouwen van bestaande woningen. Sinds 1 juli 2018 worden nieuwbouwhuizen niet meer aangesloten op het gasnet.6
In het Klimaatakkoord zijn goede afspraken gemaakt om in 2050 de gehele gebouwde omgeving CO2-arm te laten zijn, dat zijn ruim 7 miljoen woningen en 1 miljoen andere gebouwen. Het PBL schat in dat in het kader van de wijkgerichte aanpak in de periode tot 2030 1,07 miljoen woningen en andere gebouwen aardgasvrij kunnen worden gemaakt. Om zeker te weten dat voldoende besparing wordt gerealiseerd, maken gemeenten plannen voor het realiseren van de verduurzaming van 1,5 miljoen woningen en andere gebouwen in de periode 2022 tot en met 2030, met een aanloopperiode van 2019–2021. Partijen spreken een stapsgewijze aanpak af waarbij ook isolatie en andere CO2-besparende maatregelen nadrukkelijk deel uitmaken van de wijkgerichte aanpak. Om te leren op welke wijze de wijkenaanpak kan worden ingericht en opgeschaald, is in 2018 gestart met het interbestuurlijke Programma Aardgasvrije Wijken en zijn er 27 proeftuinen geselecteerd. Er is uw Kamer toegezegd over de voortgang in de proeftuinen te rapporteren aan het einde van het jaar.
Zie verder het antwoord op vraag 8.
De verwijdering van twee wietplanten uit de tuin van een ouder echtpaar door de politie |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tijdens aangifte horen Jan en Jannie dat politie hun wietplanten heeft weggehaald»?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze de klokkenluider overlast heeft ervaren van de twee cannabisplanten?
Wij kunnen niet ingaan op de inhoud van een individuele melding bij Meld Misdaad Anoniem.
Kunt u, met het oog op de Grondwet, internationale verdragen, maar ook op bijvoorbeeld het recht op gezond leven, reflecteren op het huidig beleid rondom medicinale cannabis?
Het huidige beleid heeft als doel om binnen de geldende internationale en nationale wettelijke kaders ervoor te zorgen dat medicinale cannabis van farmaceutische en constante kwaliteit via de apotheek op recept beschikbaar wordt gesteld aan patiënten die dit door hun arts voorgeschreven hebben gekregen.
Met het Bureau Medicinale Cannabis (BMC) houdt Nederland zich aan het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen van 19612. Dit verdrag stelt dat indien een land de teelt van cannabis voor medicinale doeleinden toelaat er een nationaal bureau moet zijn dat alle oogsten opkoopt en het alleenrecht heeft op verkoop. Dit regeringsbureau moet de oogst in bezit nemen. De op deze wijze gecontroleerde kwaliteit komt ten goede aan de gezondheid van de patiënt.
Hoe beoordeelt u het weghalen van twee cannabisplanten bij een ouder echtpaar, van wie de vrouw baat heeft bij het gebruik van cannabisolie voor haar psoriasis, als u kijkt naar proportionaliteit en barmhartigheid?
Het telen van cannabis is op grond van de Opiumwet verboden. Dit geldt ook voor het telen van vijf planten of minder. Alleen de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) kan hiervan ontheffing verlenen (artikel 8 Opiumwet).
Binnen het landelijk kader dat gesteld wordt door de Opiumwet en de Aanwijzing van het Openbaar Ministerie (OM), worden vijf planten of minder gezien als een kleine hoeveelheid voor eigen gebruik en wordt er in principe niet vervolgd. Als een klacht binnenkomt, zal de politie daar echter wel naar moeten kijken. Bij aantreffen van planten worden deze in beslag genomen. De uiteindelijke beslissing om in een zaak al dan niet te vervolgen is aan de officier van justitie.
Realiseert u zich dat de aangeboden medicinale olie en cannabis niet voor iedereen effectief en/of betaalbaar is, aangezien er vele verschillende kruisingen bestaan (waarin niet alleen de gehaltes Tetrahydrocannabinol (THC), Cannabidiol (CBD) en andere cannabinoïden variëren, maar ook het terpenenprofiel), dat medicinale – whole plant – cannabisolie nauwelijks legaal verkrijgbaar is én de zorgverzekeraars gestopt zijn met vergoeden?
Gelet op de ervaringen van het BMC, wordt met de vijf beschikbare medicinale cannabissoorten grotendeels voorzien in de bestaande behoefte. In het algemeen kan het zijn dat patiënten niet uitkomen met een beschikbaar geneesmiddel. Ook dan kan het niet zo zijn dat het (genees)middel thuis gemaakt wordt en toegestaan wordt omdat het volgens de patiënt beter werkt.
Daarnaast is het BMC bereid om het gesprek aan te gaan met patiënten en patiëntenverenigingen inzake het aanbod zoals nu beschikbaar is en de mogelijke hiaten hierin. Het BMC heeft mij bovendien laten weten bereid te zijn om informatie te verstrekken over het huidige aanbod aan medicinale cannabis. Verder ga ik met het BMC de mogelijkheid bespreken om, rekening houdend met de beschikbare capaciteit en de kosten, indien hiertoe een aanvraag wordt ingediend door het OM, de politie of de burgermeester in het kader van een rechtszaak, analyses van cannabis variëteiten te laten uitvoeren met samples van planten waarover de rechtszaak gaat. De samples worden op inhoudsstoffen geanalyseerd en voor zover mogelijk vergeleken met het huidige aanbod. Per aangeleverde sample heeft BMC informatie nodig over de indicaties waarvoor de variëteit wordt gebruikt.
Voor wat betreft medicinale olie, heeft BMC mij aangegeven dat iedere bereidingsapotheek in Nederland cannabisolie mag maken als magistrale bereiding. De apotheken die dit momenteel al doen, zijn in staat om alle soorten verhoudingen te bereiden waar de patiënt om verzoekt. Fysiek ophalen van de producten is niet vereist3.
Voor de effectiviteit van medicinale cannabis bestaat volgens het Zorginstituut onvoldoende wetenschappelijk bewijs. Daarom is medicinale cannabis niet opgenomen in het verzekerde basispakket waardoor zorgverzekeraars het gebruik van dit middel niet standaard vergoeden.
Wel heeft BMC de apotheekinkoopprijs de afgelopen jaren stapsgewijs verlaagd. Daardoor ligt de prijs op dit moment (significant) onder de prijs van door Coffeeshops aangeboden recreatieve cannabis.
Wat betekent de uitspraak van de rechtbank van Middelburg voor het huidige medicinaal cannabis beleid, waarin staat dat de burgemeester ten onrechte het huis van een medicinaal wietkweker voor drie maanden heeft gesloten?2
De uitspraak van de rechtbank betreft het inzetten van een bestuurlijke bevoegdheid door de burgemeester. Het beleid ten opzichte van medicinale cannabis staat hier los van.
Bent u bereid patiënten die baat hebben bij het gebruik van medicinale cannabis en een doktersvoorschrift hebben voor het gebruik ervan een individuele ontheffing te verlenen op basis van artikel 8 van de Opiumwet?
Op grond van artikel 8i van de Opiumwet verleen ik niet meer ontheffingen van het verbod op teelt van hennep dan voor de doeleinden zoals vermeld in artikel 8h van dezelfde wet nodig is. Er wordt op dit moment in Nederland voldoende hennep geteeld om hierin te kunnen voorzien.
Via openbare aanbesteding sluit BMC contracten met telers van medicinale cannabis. Hierbij is van belang dat de teler cannabis kan telen en verder bewerken onder strikte condities zodat het eindproduct steeds de juiste sterkte van werkzame stoffen heeft, het product voldoet aan eisen met betrekking tot vervuiling en het daardoor ook geschikt is voor patiënten met een lage weerstand. Op die manier voorzie ik in de behoefte aan medicinale cannabis.
Gelet op hoge kwaliteitseisen kan er bij thuisteelt per definitie van «medicinale cannabis» geen sprake zijn. Het afleveren van medicinale cannabis moet via de apotheek. De apotheek ontvangt de goedgekeurde medicinale cannabis van BMC. Bij het voorschrijven dan wel afleveren van de medicinale cannabis in de apotheek vindt ook nog controle plaats of de medicinale cannabis gebruikt kan worden met andere geneesmiddelen die de patiënt mogelijk gebruikt.
Het lekken van de plannen voor Prinsjesdag |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Waarom heeft het kabinet een plan voor Prinsjesdag vooraf gelekt naar de krant? 1
Laat ik vooropstellen dat ik zeer veel waarde hecht aan adequate informatievoorziening aan uw Kamer, ook met betrekking tot plannen voor Prinsjesdag, die hun beslag krijgen in de begrotingswetten, het Belastingplan en de Miljoenennota.
Het besluitvormingsproces hierover is nog niet afgerond. De besprekingen zijn nog gaande. De plannen van dit kabinet voor Prinsjesdag worden op de daarvoor aangewezen momenten met uw Kamer gedeeld zodat het besproken kan worden tijdens de algemene politieke beschouwingen, de algemene financiële beschouwingen en in de hierop volgende wetsbehandelingen.
Herinnert u zich nog uw uitspraak dat de voorstellen tot Prinsjesdag geheim moeten blijven uit respect voor de Koning?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat wél informeren van de krant, maar níet informeren van de Kamer getuigt van gebrek aan respect voor de Tweede Kamer?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom toont u zo weinig respect voor de Koning en voor de Kamer?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid dit plan voor Prinsjesdag, dat blijkbaar naar de krant kan worden gestuurd, ook naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het bericht «Keuken marinierskazerne Doorn dicht vanwege achterstallig onderhoud»?1
Ja.
Waarom moet de Kamer hiervan via de media kennisnemen? Kunt u aangeven hoe zich dit verhoudt met uw belofte tot meer openheid? Zo nee, waarom niet?
De slechte staat van onderhoud van de Van Braam Houckgeestkazerne, inclusief de keuken, is de laatste jaren herhaaldelijk aan de orde geweest in brieven aan en debatten met de Kamer over de verhuizing van de Van Braam Houckgeestkazerne, o.a. in de antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Diks inzake de opties rond de verhuizing (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2420), verzonden op 21 juni 2018.
Kunt u aangeven hoeveel kazernekeukens kampen met (dreigende) hygiëneproblemen? Kunt u ook aangeven waaruit deze problemen bestaan en/of militairen (mogelijk) ziek zijn geworden door deze problemen? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit met uw belofte tot meer openheid? Zo nee, waarom niet?
In de Kamerbrief van 16 mei 2018 over het Jaarverslag Inspectie Militaire Gezondheidszorg over 2017 (Kamerstuk 34 775 X, nr. 108) heb ik de door het Rijksvastgoedbedrijf opgestelde top tien van locaties met de grootste knelpunten op het gebied van voedsel bekend gemaakt. Kleine tekortkomingen op diverse locaties zijn inmiddels verholpen. In de brief over de Stand van zaken vastgoed Defensie van 25 april jl. (Kamerstuk 34 919, nr. 35) heb ik een overzicht gegeven van de maatregelen die zijn en worden genomen met het oog op de voedselveiligheid.
Er zijn defensiebreed verschillende kanalen voor meldingen van hygiëneproblemen, (mogelijke) voedselvergiftigingen en vermoedens van allergie: melding bij de commandant, meldingen voorvalsysteem, de Defensie Zelfservice App, de NVWA en cateringmedewerkers. Als defensiemedewerkers de indruk hebben dat gemelde tekortkomingen niet worden verholpen, kunnen zij de hulp inroepen van het Interventieteam Defensie. Het aantal meldingen dat betrekking heeft op de bedrijfsveiligheid, waaronder de categorie «voedsel/waterkwaliteit», staat in het jaarverslag van het Ministerie van Defensie (Kamerstuk 35 200 X, nr. 1, bijlage 7).
Bij ziekmeldingen in het registratiesysteem van de Defensie Gezondheidszorg Organisatie behoort de diagnose tot het medisch geheim. Daarover kunnen dus geen mededelingen worden gedaan.
Kunt u aangeven waarom Defensie mariniers opzadelt met slechte maaltijden en een onhygiënische kazernekeuke, terwijl Defensie wel in staat is om geld uit te geven aan diversiteitsgedram, klimaatgezever, vliegende Titanic’s en de dure etentjes van topambtenaren die verantwoordelijk zijn voor de puinhopen binnen Defensie? Zo nee, waarom niet?
In het genoemde AD-artikel wordt melding gemaakt van achterstallig onderhoud, niet van slechte maaltijden. Het achterstallig onderhoud aan de Van Braam Houckgeestkazerne is het gevolg van keuzes uit het verleden om minder geld aan onderhoud van vastgoed te besteden, in combinatie met het eerdere besluit de mariniers te verhuizen. Daardoor staat het onderhoud aan deze kazerne al jaren op een laag pitje. Inmiddels is besloten de keuken op de Van Braam Houckgeestkazerne te vernieuwen.
Bent u bereid om onmiddellijk de situatie van mariniers te verbeteren door de salarissen te verhogen, de krankzinnige verhuisplannen af te blazen en te zorgen voor een goede kazernekeuken met smakelijke maaltijden (eventueel door de catering bij het Ministerie van Defensie te verplaatsen naar de marinierskazerne in Doorn)? Zo nee, waarom niet?
Het CAO-akkoord waarover in juli jl. overeenstemming is bereikt, voorziet in een salarisverhoging voor burgers en militairen, dus ook voor de mariniers. Terwijl de keuken op de Van Braam Houckgeestkazerne wordt vernieuwd, zijn er maatregelen getroffen om in de tussentijd een goede voedselverstrekking te waarborgen.
Schaamt u zich niet dat Nederland binnenkort geen mariniers meer heeft zolang u doorgaat met het schenden van uw zorgplicht en het ruïneren van de werkbeleving en het privéleven van mariniers? Zo nee, waarom niet?
Ik herken mij niet in de genoemde beweringen.
Kunt u de gestelde vragen tijdig en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
De financiële ondersteuning van Europese anti-abortus clubs door Amerikaanse miljardairs |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «US billionaires funding EU culture war»?1
Ja.
Hoe vindt u het dat Amerikaanse miljardairs anti-abortus clubs financieren die in Europa beleid en wetgeving proberen te beïnvloeden?
Veel organisaties die door middel van lobbywerk beleid en wetgeving proberen te beïnvloeden zijn afhankelijk van particuliere giften en donoren. Dit zal ook gelden voor anti-abortus organisaties.
Of financiële steun uit een bepaalde hoek geaccepteerd wordt, is aan de ontvangende organisaties zelf.
Is bekend of ook Nederlandse organisaties die pleiten voor het inperken van het recht van vrouwen om zelf te kiezen of, met wie en wanneer ze kinderen willen door Amerikaanse geldschieters worden gefinancierd? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de donaties?
Op welke wijze dergelijke Nederlandse organisaties gefinancierd worden is mij niet bekend. Uit de openbare jaarverslagen van twee grote anti-abortus organisaties die in Nederland actief zijn, is wel op te maken dat zij voor een groot deel afhankelijk zijn van giften.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat op deze manier wordt geprobeerd het recht van vrouwen om zelf te kiezen of, met wie en wanneer zij kinderen krijgen in te perken?
Al eerder heb ik mij buitengewoon helder uitgelaten over het recht van vrouwen op vrije toegang tot abortuszorg. Ik acht het van belang dat iedere vrouw die een zwangerschapsafbreking overweegt, in vrijheid een weloverwogen keuze kan maken. Daar sta ik voor.
De Nederlandse abortuswetgeving is tot stand gekomen na intensieve politieke en maatschappelijke debatten. In de Wet afbreking zwangerschap is het evenwicht verankerd tussen aan de ene kant het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen en aan de andere kant de beschermwaardigheid van het leven.
Dit gevonden evenwicht doet recht aan het maatschappelijk draagvlak. Dit draagvlak in Nederland voor de huidige abortuswetgeving is groot. In 2017 steunde 74% van de Nederlanders het huidige abortusbeleid, tegenover 60% in 1992. Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat het draagvlak aan het afnemen is.
Deelt u de zorgen over de rechten van vrouwen die in bepaalde delen van Europa, waaronder Polen, steeds verder onder druk komen te staan? Zo ja, bent u bereid om hierover met uw ambtsgenoten in gesprek te gaan?
Ik constateer dat voortdurende waakzaamheid geboden blijft om de rechten van vrouwen te bevorderen en verworven rechten te verdedigen. Ik denk bijvoorbeeld aan druk in verschillende Europese landen op vrouwenrechtenorganisaties als onderdeel van bredere druk op de ruimte («civic space») voor maatschappelijke organisaties. Een ander voorbeeld is de discussie rond het Istanbul Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, dat door meer dan tien lidstaten van de Raad van Europa niet wordt geratificeerd. Daarentegen hebben in Europa in de afgelopen anderhalf jaar België, Cyprus, Ierland, Isle of Man (VK), IJsland, Duitsland en Noord-Macedonië hun abortusbeleid verruimd. Voor wat betreft Polen geldt dat de toegang tot veilige abortus wettelijk niet is ingeperkt ondanks pogingen daartoe.
In reguliere contacten met ambtsgenoten bespreek ik waar nodig en opportuun zorgen over vrouwenrechten en dat zullen ik en andere leden van het kabinet blijven doen.
Bent u het eens dat het recht van vrouwen om zelf te bepalen of, met wie en wanneer zij kinderen krijgen moet worden verdedigd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Smalle A7 bij Marum zorgt voor hachelijke situaties’ |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Smalle A7 bij Marum zorgt voor hachelijke situaties»?1
Ja.
Erkent u dat deze verkeerssituatie gevaarlijk en onwenselijk is?
Het spreekt voor zich dat Rijkswaterstaat als wegbeheerder streeft naar zo min mogelijk ongevallen; elk ongeluk is er immers één te veel. Het streven blijft ook hier om het aantal ongevallen terug te dringen.
Als we naar de ongevalscijfers kijken op dit weggedeelte, dan is het aantal ongevallen in de bovengenoemde periode vergelijkbaar met het beeld van de laatste jaren op deze drukke weg. Van 10 juli tot en met 25 augustus 2019, de periode waarin de tijdelijke situatie gold vanwege de werkzaamheden, hebben er negen ongevallen plaatsgevonden op het betreffende weggedeelte. Het aantal ongevallen op dat weggedeelte varieert in de jaren ervoor (2014–2018), zonder werkzaamheden, van vier tot negen per jaar in de genoemde periode. Op dit moment is niet vast te stellen of er een verband is tussen de ongevallen en de werkzaamheden.
Hoeveel ongevallen hebben plaatsgevonden sinds 12 juli 2019 die te wijten zijn aan de genoemde verkeerssituatie? Wat vindt u ervan dat Rijkswaterstaat het aantal ongevallen dat sinds 12 juli 2019 heeft plaatsgevonden die te wijten zijn aan de verkeerssituatie «acceptabel» heeft genoemd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van Rijkswaterstaat? Zo ja, hoe rijmt u dit met het streven tot nul slachtoffers van verkeersongevallen zoals opgenomen in het nieuwe Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030?
Zoals aangegeven in antwoord 3, wil ik het aantal ongevallen verder terugdringen. Met verschillende programma’s, zoals het vervolgprogramma Meer Veilig2, draagt ook Rijkswaterstaat iedere dag bij aan het bereiken van het doel van nul verkeersslachtoffers in 2050.
Waarom is ervoor gekozen om het verkeer in beide richtingen over één rijbaan te geleiden, maar blijven er wel twee versmalde rijstroken beschikbaar, waarvan er één extra versmald is? Wat is de status van het bord bij de werkzaamheden aan de A7 met de aanduiding «niet naast elkaar rijden»? Als dit is bedoeld als waarschuwing in plaats van een verbod, deelt u in dat geval de mening dat dit bijdraagt aan een onduidelijke situatie als er wel twee versmalde rijstroken beschikbaar zijn?
Bij alle wegwerkzaamheden wordt de geldende CROW-richtlijn3 toegepast, die beschrijft waaraan de maatregelen op autosnelwegen moeten voldoen. De richtlijn heeft als hoofddoelen een verkeersveilige situatie en veilige werkomstandigheden op de weg. Binnen dat kader wordt de keuze voor een optimale oplossing gemaakt.
Het bord «Niet naast elkaar rijden» (T424) was geplaatst voorafgaand aan het wegvak waarin de werkzaamheden plaatsvonden. Dit bord is bedoeld als advies om de weggebruiker extra op de situatie te attenderen. Er is voor dit advies gekozen, omdat auto’s met een maximale breedte van 1 meter 80 van beide rijstroken gebruik mogen maken (vrachtwagens en bredere auto’s alleen van de rechterrijstrook) en het verboden is om van rijstrook te wisselen.
Zijn bij het opstellen van deze verkeerssituatie de richtlijnen gevolgd die Rijkswaterstaat hanteert voor een veilige weginrichting? Zo nee, waarom niet? Zo ja, moeten deze richtlijnen, gezien de gevaarlijke situatie die deze kennelijk hebben toegelaten, niet herzien worden?
Ja, deze richtlijn is gevolgd, zie antwoord 5. Deze CROW-richtlijn is niet statisch, maar wordt standaard en periodiek geëvalueerd aan de hand van de ervaringen die wegbeheerders hebben opgedaan met tijdelijke verkeerssituaties.
Klopt de analyse van de in het artikel aangehaalde woordvoerder Kooistra van Rijkswaterstaat dat Rijkswaterstaat voor de gevaarlijke situatie heeft gekozen om de verkeersdoorstroming «optimaal» te houden? Is het waar dat Rijkswaterstaat daarmee de doorstroom van het verkeer vóór de veiligheid van de weggebruikers heeft geplaatst?
De veiligheid voor de weggebruikers en de veiligheid voor de wegwerkers, hebben altijd de hoogste prioriteit. Zie verder antwoord 5.
Waarom wordt er gewacht met evalueren tot de werkzaamheden voltooid zijn en wordt er in de tussentijd een gevaarlijke situatie in stand gehouden?
De werkzaamheden worden constant geschouwd door Weginspecteurs van Rijkswaterstaat (tussen 06:00 en 22:00). Onveilige situaties worden direct aangepakt. Daarbij worden ook de bij RWS binnengekomen meldingen meegenomen. Dit heeft geleid tot enkele kleine aanpassingen. Zo merkte een weggebruiker op dat de tekstkarren met het advies «niet naast elkaar rijden» soms niet zichtbaar waren als er een vrachtwagen voor reed. Naar aanleiding van deze melding is een fysiek bord met dit advies in de middenberm geplaatst.
Lopen de werkzaamheden aan de A7 tussen Marum en Boerakker op schema? Tot wanneer blijft deze aangepaste verkeerssituatie van kracht?
Deze werkzaamheden verliepen volgens schema en zijn in het weekend van zaterdag 31 augustus afgerond. De aangepaste verkeerssituatie is daarmee beëindigd.
Het bericht ‘NXP verkoopt zijn audiodivisie aan het Chinese Goodix’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «NXP verkoopt zijn audiodivisie aan het Chinese Goodix»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Een onderneming is zelf verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering en belangrijke beslissingen zoals de verkoop van een bedrijfsonderdeel. Slechts in bijzondere gevallen zal de rijksoverheid binnen de vigerende kaders interventies willen overwegen. Er moet in dat geval sprake zijn van een direct publiek belang zoals risico voor de nationale veiligheid. NXP geeft aan dat zijn audioactiviteiten voor mobiele telefoons, met minder dan 2% van NXP’s werknemers een relatief klein onderdeel van het bedrijf, buiten de strategische focus van het bedrijf valt. Het onderdeel past wel goed bij de productportefeuille van Goodix. Met de overname door Goodix blijft de werkgelegenheid, waarvan zo’n 40 personen in Nederland, behouden.
Wat vindt u ervan dat NXP zijn audiodivisie verkoopt met als argument dat het er in de auto-industrie, NXP’s belangrijkste markt, weinig meerwaarde van verwacht, terwijl ontwikkelingen als verplicht handsfree bellen en zelfrijdende voertuigen op basis van stemcommando’s logischerwijs juist tot meer spraak- en audioactiviteiten zouden moeten leiden?
Het bedrijf is zelf verantwoordelijk voor de strategische keuzes die het maakt. De producten die het betreffende NXP-onderdeel maakt worden met name gebruikt in mobiele telefoons en koptelefoons. Van NXP begrijpen wij dat het zijn audioactiviteiten voor toepassing in de auto behoudt.
Deelt u de mening dat NXP een bedrijf is dat niet alleen actief is in een vitale sector, namelijk de telecomsector, maar zelf ook vitale diensten en processen levert, zoals het maken van speciale halfgeleiders, waarvan het onwenselijk is dat deze, uit veiligheidsoogpunt, onder zeggenschap van een buitenlandse partij komen?
In de Nationale Veiligheidsstrategie (NVS 2019) heeft het kabinet de ontwikkeling van de versterkte aanpak beschermen vitale infrastructuur aangekondigd. De toepassing van de beschermende maatregelen op niet alleen vitale aanbieders en processen, maar ook hun ketenafhankelijke factoren, bedrijven, organisaties of netwerken worden meegenomen.
Dit is in lijn met de motie Van den Berg c.s., over een versterkte aanpak van de bescherming van de vitale processen en diensten. Hierbij wordt door het kabinet bekeken welke processen en diensten buiten hetgeen tot nu toe als vitale infrastructuur is aangemerkt, nog aanvullende bescherming behoeven.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat een dienst of proces naar de aard niet vitaal hoeft te zijn, maar dat verkeerd gebruik die dienst of dat proces alsnog vitaal, en daarmee een land dus kwetsbaar kan maken? Vindt u dat daar in het geval van NXP sprake van is?
Zie antwoord vraag 4.
Wat kunt u melden over de reputatie van Goodix, het Chinese bedrijf dat NXP wil overnemen, in het bijzonder over eventuele banden van dit bedrijf en diens medewerkers met de Chinese overheid? Vindt u het bedrijf in dat opzicht een goede overnamepartner?
In afwezigheid van een direct publiek belang is de beoordeling of Goodix een goede overnamepartner is, bij uitstek een vraag voor de markt. Wij hebben op dit moment geen reden om aan te nemen dat de overname door Goodix van het onderdeel van NXP is ingegeven door andere dan zakelijke, marktgedreven overwegingen.
Welke criteria hanteert de toezichthouder op dit moment bij het goed- dan wel afkeuren van een bedrijfsovername als deze?
De enige toezichthouder die mogelijk toestemming moet geven bij deze overname is de Autoriteit Consument en Markt (ACM) of de Europese Commissie. Er gelden thans geen sectorspecifieke regels die toezien op overnames van Nederlandse technologiebedrijven, met uitzondering van bedrijven die thans leverancier zijn van het Ministerie van Defensie en waarvoor de Algemene Beveiligingseisen voor Defensieopdrachten (ABDO) van toepassing zijn. De ACM en de Europese Commissie hebben als generieke taak het toezicht houden op naleving van de mededingingsregels. De mededingingsautoriteiten beoordelen als gevolg van deze wet alle meldingsplichtige concentraties, ongeacht de sector. Of een voorgenomen concentratie moet worden gemeld, en of dat bij de ACM of de Europese Commissie is, is afhankelijk van de omzet van de betrokken bedrijven. Bij de beoordeling onderzoekt de ACM de mogelijke effecten van de concentratie op de mededinging. De ACM kijkt daarbij, conform haar wettelijke taak, niet naar andere belangen.
In hoeverre betrekt de toezichthouder daarbij de kabinetsbrief over maatregelen bescherming telecomnetwerken en 5G van 1 juli 2019 en de beide moties-Van den Berg c.s., over een versterkte aanpak van de bescherming van de vitale processen en diensten en over eisen aan bij 5G betrokken bedrijven (Kamerstukken 24 095, nrs. 487 en 488), die de Kamer recent heeft aangenomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 toetst de toezichthouder op basis van haar wettelijke taak, in het geval van de ACM op basis van de Mededingingswet. Daarbij wordt niet naar andere belangen dan de wet voorschrijft gekeken.
Hoe groot acht u de kans dat de overname van NXP door het Chinese Goodix daadwerkelijk doorgaat?
Het is niet aan mij om over deze kans te speculeren. NXP geeft aan dat het bedrijfsonderdeel alleen technologie uit Nederland en China bevat, waardoor instemming van de Amerikaanse toezichthouder niet nodig is. Als de overname op basis van het mededingingsrecht gemeld moet worden is de overname daarvan afhankelijk, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 7.
Zou de Wet ongewenste zeggenschap telecommunicatie, die overnames in de telecomsector kan verbieden of terugdraaien als de nationale veiligheid of openbare orde in gevaar kunnen komen, indien deze wet al in werking zou zijn getreden, tot een andere afweging en/of een ander overnamebesluit kunnen leiden?
Het wetsvoorstel voor de Wet ongewenste zeggenschap telecommunicatie heeft betrekking op de verkrijging van overwegende zeggenschap in telecommunicatiepartijen. De audioactiviteiten voor mobiele telefoons van NXP valt niet onder de definitie van een telecommunicatiepartij. Deze overname zou daarom niet binnen de reikwijdte van dit wetsvoorstel vallen.
Ziet u in het voornemen van Goodix om NXP over te nemen, en in de (veiligheids)risico’s die dit voor Nederland met zich kan meebrengen, aanleiding om zo spoedig mogelijk met aanvullende maatregelen te komen die naast de telecomsector ook andere vitale sectoren, bedrijven en regio’s met vitale diensten en processen beschermen?
Wij zien op dit moment geen aanleiding om met maatregelen te komen op het voornemen van NXP om de audioactiviteiten voor mobiele telefoons te verkopen aan Goodix.
In de Kamerbrief Tegengaan Statelijke Dreigingen (Kamerstuk 30 821, nr. 72) worden verschillende maatregelen aangekondigd. Een van de maatregelen is de uitwerking van een investeringstoets op nationale veiligheidsrisico’s bij overnames en investeringen als laatste redmiddel. Uw Kamer wordt dit najaar geïnformeerd over de voortgang met betrekking tot de Wet Ongewenste Zeggenschap Telecom en de implementatie van de EU-verordening tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Unie (2017/0224 (COD)).
Wat kan de Kamer op dat vlak nog van u verwachten en wanneer?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht dat er vandaag weer een frontale botsing op de N36 heeft plaatsgevonden |
|
Roy van Aalst (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat er vandaag weer een frontale botsing heeft plaatsgevonden op de N36?1
Ja.
Deelt u de mening dat de genomen maatregelen tekortschieten?
In de afgelopen jaren zijn door Rijkswaterstaat binnen het programma «Meer Veilig»2 meerdere infrastructurele maatregelen getroffen op deeltrajecten van de N36. Het laatste, en grootste, deel van de maatregelen is vorige zomer uitgevoerd en in september 2018 opgeleverd. Voor een representatief beeld of voor een onderbouwde evaluatie van de verkeersveiligheid op een traject bekijkt Rijkswaterstaat het ongevallenbeeld over een periode van 3 jaar. We zijn nu pas een jaar verder na de genomen maatregelen. De periode van een jaar vind ik daarom te kort om op dit moment gefundeerde uitspraken te doen over het effect van de genomen maatregelen voor de weginrichting.
Los van de weginrichting, speelt weggedrag een belangrijke rol bij ongevallen. Om de verkeersveiligheid te verbeteren werkt Rijkswaterstaat daarom aan de ontwikkeling van een gedragsbeïnvloedingscampagne op de N36. Rijkswaterstaat werkt hierbij samen met het Regionaal Orgaan Verkeersveiligheid Oost. Dit orgaan is onderdeel van de provincies Overijssel en Gelderland.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk met nieuwe maatregelen te komen die wel effect hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de provincie Overijssel te vragen bij te dragen aan de totstandkoming van deze maatregelen?
Zie antwoord vraag 2.
Het niet handhaven van het boerkaverbod in het openbaar vervoer |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat de politie niet in alle gevallen handhavend optreedt wanneer iemand in een boerka met het openbaar vervoer wil reizen?1
Ja.
Is het waar dat de politie niet in alle gevallen een boete uitschrijft voor het reizen met het openbaar vervoer in een boerka? Zo ja, waarom gebeurt dat niet? Wordt per persoon bijgehouden of er al eerder sprake was van een waarschuwing?
Het gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding maakt geen onderscheid naar soort kleding. Alle kleding die het gezicht onherkenbaar maakt valt hieronder.
Het verbod wordt strafrechtelijk gesanctioneerd. De wet gedeeltelijk verbod gezichtsbekkende kleding bepaalt dat de handhaving aan politie en het Openbaar Ministerie is. Deze wet bevat een nieuwe norm. Instellingen waarop het verbod van toepassing is worden geacht de wet na te leven, net als dit bij andere wetgeving het geval is. Op basis van de memorie van toelichting en de wetsbehandeling van deze wet is het uitgangspunt dat op de locatie en in het voertuig eerst op de norm wordt gewezen. In de wetsbehandeling is op basis van de aangedragen zorgen uiteen gezet dat naleving door de instellingen bestaat uit het aanspreken met het verzoek de gezichtsbedekking af te doen of de locatie of het voertuig te verlaten. Een bevoegdheid om te handhaven voor medewerkers van een locatie of in een voertuig is er niet. Bij de uitwerking voor de praktijk is aangesloten bij de wet en de wetsbehandeling in uw Kamer en de Eerste Kamer.
Er is landelijk beleid om eenduidigheid in het politieoptreden en de afdoening door het OM te bevorderen.2 Op basis daarvan heeft de politie een (intern) handelingskader opgesteld. Daarbij is uitgegaan van de parlementaire behandeling van deze wet. De politie zal in de regel eerst aan de overtreder vragen om de overtreding te beëindigen. Als een betrokkene weigert de gezichtsbedekking te verwijderen of de ruimte te verlaten, kan de politie een proces-verbaal opmaken. Het OM bepaalt vervolgens op welke wijze het proces-verbaal wordt afgedaan. Het uitgangspunt is dat zowel de betrokken instelling als de politie de-escalerend optreedt.
In het algemeen registreert de politie geen waarschuwingen. De politie geeft bij de uitvoering van haar taak frequent waarschuwingen af en het registeren daarvan zou tot een aanzienlijke administratieve lastenverzwaring leiden. Daarbij komt dat registratie van waarschuwingen in de praktijk niet noodzakelijk blijkt te zijn voor adequate handhaving. Indien blijkens meldingen van het OV sprake is van een patroon van overtredingen, kan worden besloten tot een gerichte handhavingsactie in samenwerking met het OV.
Welke concrete afspraken zijn er tussen politie en Openbaar Ministerie over het handhaven van het boerkaverbod in het openbaar vervoer?
Er is landelijk beleid om eenduidigheid in het politieoptreden en de afdoening door het OM te bevorderen. Op basis daarvan heeft de politie een (intern) handelingskader opgesteld. Daarbij is uitgegaan van de parlementaire behandeling van deze wet.
Welke andere middelen zijn er om het verbod in het openbaar vervoer effectief te handhaven?
Het openbaar vervoer heeft vanwege haar specifieke kenmerken een bijzondere positie. Achtergrond hiervoor is dat het in het openbaar vervoer gaat om duizenden «bewegende» locaties met veelal een «open-instap-regime». Het openbaar vervoer kent ook bij andere overtredingen een eigen werkwijze. Dit is reden geweest om specifiek contact te hebben met het openbaar vervoer over de werkwijze en de zorgen over escalaties, de veiligheid van personeel en reizigers. Op basis van de wet en de wetsbehandeling is het uitgangspunt dat medewerkers van het openbaar vervoer helpen bij de naleving van de wet door overtredingen bij te houden en afhankelijk van de situatie de reizigers met gezichtsbedekkende kleding aan te spreken. Dan wordt gevraagd om de gezichtsbedekking af te doen of het voertuig te verlaten. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, kan de politie worden ingeschakeld om de overtreding te beëindigen. Daarbij kan een proces-verbaal worden opgemaakt. De overtredingen die worden doorgegeven aan de verkeersleiding worden tussen het openbaar vervoersbedrijf en de lokale gezagsdriehoek besproken. Op basis van deze bijgehouden meldingen kan tussen de lokale gezagsdriehoek en het openbaar vervoer gekeken worden naar specifieke wijzen van handhaving bijvoorbeeld door gecombineerde (preventieve) handhavingsacties van OV personeel en politie. Dit zoals nu ook gebeurt bij het aanpakken van (terugkerende) verstoring van de openbare orde op bepaalde lijnen. In geval van escalatie of verstoring van de orde in het voertuig wordt aangesloten bij de bestaande protocollen in het openbaar vervoer.
Graag merk ik op dat als de politie gevraagd wordt te komen dit ook gebeurt, zoals in de interne instructie van de politie is aangegeven en specifiek in de overleggen met het openbaar vervoer is afgesproken. De wijze en snelheid van de inzet wordt daarbij afgestemd met het openbaar vervoer bedrijf op basis van de situatie in de praktijk. Op basis van het interne handelingskader van de politie wordt bij een melding van gezichtsbedekkende kleding door een instelling of een vervoerder uitgegaan van een zogenaamde «nu» melding, hetgeen betekent dat de politie binnen maximaal 30 minuten ter plaatse is. Wanneer de melding een escalatie betreft wordt dit aangemerkt als een «spoed» melding, dit betekent dat de politie binnen maximaal 15 minuten ter plaatse is.
Deze nieuwe wet heeft betrekking op veel instellingen, instanties en vervoerders en hun medewerkers. Ik blijf met de betrokken ministeries, koepels en sectoren contact houden over de uitvoering van deze wet en de daarbij behorende vragen over toepassing en reikwijdte, inclusief de handhaving. Uit de contacten en de ervaringen van de afgelopen weken leidt ik af dat de wet in het algemeen bekend is, dat er op basis van de wet werkwijzen zijn aangepast en dat daar naar gehandeld wordt. Ik vind het nog te vroeg om een beoordeling over de uitvoering en maatschappelijke gevolgen van de wet te geven, maar ik hou de vinger aan de pols.
Welke concrete taak ligt er voor respectievelijk vervoersbedrijven, chauffeurs en/of controleurs bij de handhaving van het boerkaverbod? Wat zijn de precieze mogelijkheden voor boa’s in het openbaar vervoer om op te treden op grond van deze wet?
In antwoord op vraag 4 is vermeld op welke wijze de handhaving in het openbaar vervoer plaatsvindt. Deze werkwijze geldt eveneens voor bijzondere opsporingsambtenaren (boa’s) in het openbaar vervoer. Deze wet bevat geen basis om nieuwe bevoegdheden toe te kennen aan boa’s. Zoals gebruikelijk bij strafrechtelijke verboden is de politie bevoegd om zo nodig een proces-verbaal op te maken en neemt het OM de vervolgingsbeslissing.
Wat is uw oordeel over de richtlijn van vervoerders die nog steeds stelt dat het boerkaverbod niet zou kunnen worden afgedwongen vanwege de vervoerplicht? Welke inspanningen verricht u om ervoor te zorgen dat vervoerders zich conformeren aan de door het kabinet toegelichte lijn dat de wet wel degelijk grond biedt om reizigers toegang te weigeren? (overleg IenW-vervoerders, 12 maart 2019)
Zoals uiteengezet in het antwoord op de vragen 2 en 4 heeft het OV-personeel bij de naleving van de wet de rol van het aanspreken van de persoon die in overtreding is en het bieden van een keuze om de gezichtsbedekking af te doen of het voertuig te verlaten. Het OV-personeel heeft ook de mogelijkheid een melding te doen waarbij de overtreding wordt geregistreerd in het eigen registratie systeem. Het OV-personeel heeft daarnaast een vervoersplicht en kan reizigers met een geldig vervoerbewijs niet weigeren. Wanneer in het geval van een overtreding van het verbod escalatie optreedt, kan er echter sprake zijn van hinder. In het geval van hinder is het personeel bevoegd in afwijking van de vervoersplicht de toegang te weigeren op basis van de Wet personenvervoer 2000 en het Besluit personenvervoer 2000. Deze regelgeving bevat onder andere de mogelijkheid om iemand de toegang te weigeren als er sprake is van hinderlijk gedrag of misbruik van de noodrem.
Deelt u de mening dat personeel niet in de knel mag komen door instructies van werkgevers die ertoe leiden dat wettelijke (verbods)bepalingen niet worden uitgevoerd? Wat doet u eraan om onduidelijkheid over deze situatie te voorkomen?
Het is belangrijk om zorgvuldig om te gaan met mensen die voor het toepassen van de wet staan. Het kabinet ondersteunt de naleving van de wet door de instellingen, met aandacht voor de invulling van de werkwijze die rekening houdt met het zorgen voor een veilige publieke taak en de rol die de werkgever en werknemer bij deze wet met betrekking tot de naleving hebben.
Zoals aangegeven bij de behandeling van de wet in de Eerste Kamer en in de brief van 1 april 20193 is er in de afgelopen maanden en nu nog steeds contact en overleg met ministeries, sectoren en koepels. Het gaat daarbij onder anderen om OV-bedrijven, het Ministerie van VWS en de koepelorganisaties in de zorg, het Ministerie van OCW en de koepelorganisaties in het onderwijs en met vertegenwoordigers van gemeenten, provincies, waterschappen en de rijksoverheid. Op basis daarvan is gekeken naar het moment van inwerkingtreding, de behoefte in de verschillende sectoren aan uitwerking van de communicatie en vragen die er in het algemeen leefden over de reikwijdte van de wet. Daarbij is gezorgd voor het verstrekken van informatie en concrete antwoorden over de uitvoering van de wet.
Zijn er afspraken gemaakt tussen de politie en openbaarvervoerbedrijven over het al dan niet uitschrijven van een boete bij reizigers die met een boerka willen reizen met het openbaar vervoer? Zo ja, welke?
Nee. Het Openbaar Ministerie bepaalt het strafvorderingsbeleid bij overtreding van de wet.
Deelt u de opvatting dat wetgeving gehandhaafd dient te worden, mede in het licht van de geloofwaardigheid van handhavend optreden op grond van andere wetgeving (bijvoorbeeld appen op de fiets)? Op welke wijze draagt u er zorg voor dat de Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding ook in het openbaar vervoer gehandhaafd wordt?
Zie het antwoord op de vragen 4 en 8. Ja, die opvatting deel ik. Met de beleidsbrief van het OM, het handelingskader van de politie en de gedragslijn voor het OV personeel is hier invulling aan gegeven.
Het niet handhaven van het verbod op gezichtsbedekkende kleding in het openbaar vervoer |
|
Harry van der Molen (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Nikabdraagster uit de bus gezet»?1
Ja.
Bent u bekend met de Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding van 27 juni 2018, waarvan artikel 1, eerste lid luidt: 'Het is verboden om in het openbaar vervoer en in gebouwen en bijbehorende erven van onderwijsinstellingen, overheidsinstellingen en zorginstellingen kleding te dragen die het gezicht geheel bedekt of zodanig bedekt dat alleen de ogen onbedekt zijn, dan wel onherkenbaar maakt». (Staatsblad 2018, 222)?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding op 1 augustus 2019 in werking getreden is in Nederland (Staatsblad 2019, 165)?
Ja.
Kunt u uitleggen waarom een chauffeur in Limburg, die deze wet netjes handhaaft, op de vingers getikt wordt en waarom de politie en de werkgever deze man niet ondersteunen?
De wet gedeeltelijk verbod gezichtsbekkende kleding bepaalt dat de handhaving aan politie en het Openbaar Ministerie is. Deze wet bevat een nieuwe norm. Instellingen waarop het verbod van toepassing is worden geacht de wet na te leven, net als dit bij andere wetgeving het geval is. Op basis van de memorie van toelichting en de wetsbehandeling van deze wet is het uitgangspunt dat op de locatie en in het voertuig eerst op de norm wordt gewezen. In de wetsbehandeling is op basis van de aangedragen zorgen uiteen gezet dat naleving door de instellingen bestaat uit het aanspreken met het verzoek de gezichtsbedekking af te doen of de locatie of het voertuig te verlaten. Een bevoegdheid om te handhaven voor medewerkers van een locatie of in een voertuig is er niet. Bij de uitwerking voor de praktijk is aangesloten bij de wet en de wetsbehandeling in uw Kamer en de Eerste Kamer.
Het openbaar vervoer heeft vanwege haar specifieke kenmerken een bijzondere positie. Achtergrond hiervoor is dat het in het openbaar vervoer gaat om duizenden «bewegende» locaties met veelal een «open-instap-regime». Het openbaar vervoer kent ook bij andere overtredingen een eigen werkwijze. Dit is reden geweest om specifiek contact te hebben met het openbaar vervoer over de werkwijze en de zorgen over escalaties, de veiligheid van personeel en reizigers. Op basis van de wet en de wetsbehandeling is het uitgangspunt dat medewerkers van het openbaar vervoer helpen bij de naleving van de wet door overtredingen bij te houden en afhankelijk van de situatie de reizigers met gezichtsbedekkende kleding aan te spreken. Dan wordt gevraagd om de gezichtsbedekking af te doen of het voertuig te verlaten. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, kan de politie worden ingeschakeld om de overtreding te beëindigen. Daarbij kan een proces-verbaal worden opgemaakt. De overtredingen die worden doorgegeven aan de verkeersleiding worden tussen het openbaar vervoersbedrijf en de lokale gezagsdriehoek besproken. Op basis van deze bijgehouden meldingen kan tussen de lokale gezagsdriehoek en het openbaar vervoer gekeken worden naar specifieke wijzen van handhaving bijvoorbeeld door gecombineerde (preventieve) handhavingsacties van OV personeel en politie. Dit zoals nu ook gebeurt bij het aanpakken van (terugkerende) verstoring van de openbare orde op bepaalde lijnen. In geval van escalatie of verstoring van de orde in het voertuig wordt aangesloten bij de bestaande protocollen in het openbaar vervoer.
In het voorval waarover u vragen stelt heeft de betreffende chauffeur conform deze gedragslijn een mevrouw aangesproken en hierna is, eveneens conform de gedragslijn, de melding bij de verkeersleiding gedaan. Op basis van de personeelsinstructie is het de bedoeling dat de dienstregeling alleen in overleg tussen de chauffeur en de verkeersleiding wordt gestopt. Dit is noodzakelijk om hinder, overlast of escalatie in het voertuig voor reizigers en personeel en onveilige situaties voor andere verkeersdeelnemers te voorkomen. Het openbaar vervoer bedrijf betrokken bij dit voorval heeft binnen het bedrijf contact opgenomen om bij alle medewerkers de gedragslijn onder de aandacht te brengen en er voor te zorgen dat escalaties en onveilige situaties door het stoppen van de dienstregeling wordt voorkomen en tegelijkertijd de wet wordt nageleefd.
Ten aanzien van de politie merk ik op dat op de eerste dag de politiemedewerker overeenkomstig de interne politie instructie heeft gehandeld. Ten overvloede merk ik op dat de tweede dag de verkeersleiding zelf de beslissing heeft genomen om de politie niet in te schakelen.
Wilt u ervoor zorgen dat deze man en andere mensen die gewoon netjes de wet uitvoeren beschermd worden en wilt u de chauffeur persoonlijk bedanken?
Het is belangrijk om zorgvuldig om te gaan met mensen die voor het toepassen van de wet staan. Bij het voorval in een bus in Stein hebben zowel de buschauffeur als de politiemedewerker conform de wet gehandeld.
Het kabinet ondersteunt de naleving van de wet door de instellingen, met aandacht voor de invulling van de werkwijze die rekening houdt met het zorgen voor een veilige publieke taak en de rol die de werkgever en werknemer bij deze wet met betrekking tot de naleving hebben.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze wet effectief gehandhaafd gaat worden in het openbaar vervoer? En wat vindt u ervan dat de politie de tweede keer helemaal niet komt?
Bij de door u genoemde «tweede keer» heeft het openbaar vervoer bedrijf in kwestie aangegeven dat de persoon met gezichtsbedekkende kleding door de chauffeur aangesproken, de keuze is voorgelegd om de gezichtsbedekking te verwijderen of de bus te verlaten en is de verkeersleiding ingeschakeld. De verkeersleiding maakt de inschatting of de politie moet worden ingeschakeld. In dit geval heeft de verkeersleiding op basis van de concrete situatie de inschatting gemaakt de politie niet in te zetten.
Op basis van de wet en de wetsbehandeling die vertaald is in de gedragslijn voor het openbaar vervoer is de inschatting of de politie wordt gebeld aan de medewerkers. Dit is ook zo opgenomen in de gedragslijn voor het openbaar vervoer.
Graag merk ik op dat als de politie gevraagd wordt te komen dit ook gebeurt, zoals in de interne instructie van de politie is aangegeven en specifiek in de overleggen met het openbaar vervoer is afgesproken. De wijze en snelheid van de inzet wordt daarbij afgestemd met het openbaar vervoer bedrijf op basis van de situatie in de praktijk. Op basis van het interne handelingskader van de politie wordt bij een melding van gezichtsbedekkende kleding door een instelling of een vervoerder uitgegaan van een zogenaamde «nu» melding, hetgeen betekent dat de politie binnen maximaal 30 minuten ter plaatse is. Wanneer de melding een escalatie betreft wordt dit aangemerkt als een «spoed» melding, dit betekent dat de politie binnen maximaal 15 minuten ter plaatse is.
De wijze van naleving en handhaving in het openbaar vervoer is opgenomen in mijn antwoord op vraag 4.
Een bijdrage aan een veiligheidsmechanisme voor Noordoost-Syrië |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Is het onderdeel van het Amerikaanse verzoek dat ten grondslag ligt aan uw notificatiebrief d.d. 21 juni 2019 over een bijdrage aan een veiligheidsmechanisme voor Noordoost-Syrië, dat Nederland wordt verzocht Syrië-strijders van Nederlandse nationaliteit terug te halen?1
Ja.
Kunt u deze vraag voor 3 september 2019 beantwoorden?
Deze vraag is zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Palestinian Authority Bans Activities by Gay Rights Group’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Palestinian Authority Bans Activities by Gay Rights Group»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de berichten dat de Palestijnse Autoriteit evenementen van een LHBTI-actiegroep verbiedt en dreigt om de deelnemers te arresteren?
Het kabinet vindt dit zorgelijk en niet acceptabel. Diversiteit in opvattingen en tolerantie zijn fundamenteel voor een democratische samenleving. Het recht van een ieder op vrijheid van meningsuiting, vreedzame vereniging en vergadering zijn fundamentele mensenrechtennormen, waaraan ook de Palestijnse Autoriteit (PA) gebonden is. De bescherming en bevordering van deze vrijheden zijn essentieel voor het streven naar een onafhankelijke, vrije en democratische staat.
Krijgt u vaker signalen binnen van onderdrukking van LHBTI’s door de Palestijnse Autoriteit? Zo ja, welke signalen? Welk beeld maakt u hieruit op?
De sociale acceptatie van LHBTI in de Palestijnse gebieden is laag. Met referentie naar behoud van traditionele waarden en normen kan fel worden gereageerd op mensen van wie verondersteld wordt dat zij LHBTI zijn. Zij kunnen slachtoffer worden van haatzaaien en het komt voor dat aangifte wordt gedaan waarna arrestatie door de politie plaats kan vinden. Dit is zeer zorgelijk.
Maakt u zich ook ernstig zorgen over de positie van LHBTI’s in de Palestijnse gebieden?
De bevordering van gelijke rechten van LHBTI’s is één van de prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Het kabinet dringt er bij de PA op aan om de rechten van deze groep te beschermen en spreekt waar nodig zorg uit als dit niet het geval is.
Op wat voor manier levert u steun aan LHBTI’s of LHBTI-organisaties in de Palestijnse gebieden?
Nederland steunt verschillende organisaties in de Palestijnse gebieden die zich inzetten voor de bevordering van mensenrechten en de positie van minderheden in de Palestijnse gebieden. Deze organisaties hebben gezamenlijk een stevige verklaring afgegeven die de actie van de politie in sterke bewoordingen afkeurt en onderstreept dat mensenrechten voor iedereen gelden.
Bent u bereid, bilateraal en via multilaterale kanalen, de Palestijnse Autoriteit hierop aan te spreken, dit beleid te veroordelen, en op te roepen mensenrechten van ieder mens te respecteren, ongeacht seksuele voorkeur? Zo nee, waarom niet?»
Ja. Dit heeft de Nederlandse Vertegenwoordiger in Ramallah direct gedaan, onder meer bij de premier. Zie ook graag de antwoorden op de vragen van de leden Ploumen en Van den Hul (PvdA) met kenmerk 2019Z15882.
Ziet u verder mogelijkheden in uw beleid om steun te geven aan LHBTI’s in de Palestijnse gebieden?
De morele en politieke steun voor groepen die zich inzetten voor mensenrechten voor LHBTI is er zeker vanuit de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah, die reeds met alQaws – de Palestijnse non-gouvernementele organisatie die zich richt op seksuele en genderdiversiteit – in gesprek is om te bezien wat Nederland nog meer kan doen.
Het bericht 'Mogelijk 14 miljard minder aan woningbouw en wegen door stikstofuitspraak' |
|
Jessica van Eijs (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u de artikelen «Bouwsector loopt miljarden mis door inperking stikstofuitstoot»1 en «Mogelijk 14 miljard minder aan woningbouw en wegen door stikstofuitspraak» met betrekking tot de ABN-AMRO publicatie «Stikstof-uitspraak kost bouwsector komende vijf jaar 14 miljard omzet»?2 3
Ja.
Is het waar dat de provincies naar aanleiding van de uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in IPO-verband hebben afgesproken voorlopig geen nieuwe natuurvergunningen te verlenen? Zo ja, wie draait dan op voor de vertragingsschade? Zo nee, hoe wordt de juridische houdbaarheid van de verleende vergunningen dan gewaarborgd?
De vergunningverlening heeft even stilgelegen maar in de brief van 4 oktober jl. heeft het kabinet aangekondigd dat stapsgewijs de vergunningverlening weer op gang kan komen. Per 11 oktober is het loket bij de (meeste) provincies voor de aanvraag van vergunningen in kader van de natuurbeschermingswet weer open. Als er geen sprake is van stikstofdepositie, heeft een initiatiefnemer geen vergunning nodig in het kader van de Wet Natuurbescherming. De AERIUS-calculator maakt dit inzichtelijk. Is er wel sprake van depositie, dan is een ecologische onderbouwing de eerste stap. Als hieruit blijkt dat er geen significant negatieve effecten zijn op het Natura 2000-gebieden, kan de toestemming worden verleend. Dit geldt ook voor nieuwe projecten die slechts een tijdelijke stikstofdepositie hebben. Daarnaast zijn ook (intern en extern) salderen en de ADC-toets weer mogelijk om een vergunningaanvraag te onderbouwen. Voor 2020 wordt er een drempelwaarde verkend voor stikstofdepositie, zodat het vergunningsproces voor veel (kleine) activiteiten weer in gang kan worden gezet. Daarnaast is het belangrijk dat er bronmaatregelen worden genomen waar deze effect hebben, onder meer door vrijwillige en warme sanering van boerenbedrijven in de buurt van natuurgebieden, investeringen in innovaties en gerichte snelheidsverlagingen daar waar het effect heeft op de stikstofdepositie.
In hoeverre mitigeert de ambitie van het kabinet om energieneutrale woningen te bouwen de beperkingen die de stikstofuitspraak opwerpt?
De afspraken over het terugdringen van de uitstoot van CO2 hebben ook effect op het terugdringen van de uitstoot van stikstof. Hierdoor bevorderen deze afspraken ook het terugdringen van de stikstofdepositie. Alle nieuwbouwwoningen zijn bijna energieneutraal en uitstootvrij (BENG-eisen). Dat betekent dat deze in de gebruiksfase geen of nauwelijks stikstofemissie kennen. De verduurzaming van de gebouwde omgeving verloopt stapsgewijs en gebiedsgericht. Door deze bronaanpak vermindert de stikstofuitstoot waarmee een bijdrage wordt geleverd aan het natuurherstel en het mogelijk maken van nieuwe bouwprojecten.
Bronmaatregelen zijn in belangrijke mate al onderdeel van het Klimaatakkkoord. Dit akkoord gaat niet alleen over CO2, maar stuurt ook op stikstof. In 2050 is de volledige gebouwde omgeving CO2-arm en aardgasvrij en bovendien 100% circulair. In dat kader worden al stappen gezet. Zo worden bijvoorbeeld komend jaar de milieuprestatienormen zodanig aangescherpt dat dit circulaire bouw bevordert. Daarnaast is er een subsidieregeling voor huiseigenaren om hun woning te isoleren (een eerste noodzakelijke stap naar alternatieve warmtebronnen).
Voor hoeveel woningen geldt dat de bouw inmiddels als gevolg van de uitspraak is stopgezet?
De Raad van State heeft aangegeven dat de PAS-uitspraak geen gevolgen heeft voor onherroepelijke vergunningen. Bouwprojecten in uitvoering zijn als gevolg van de uitspraak niet stopgezet. Wel leidt de uitspraak voor een groot aantal woningbouwplannen tot vertraging en/of aanpassing. In het overzicht dat de Minister van LNV op 13 september jl. aan uw Kamer heeft doen toekomen is te zien dat provincies en gemeenten inschatten dat de uitspraak van de Raad van State potentieel meer dan 300.000 woningen raakt. Uit een inventarisatie van de leden van Bouwend Nederland blijkt dat er op dit moment bijna 25.000 woningen zijn getroffen door de uitspraak. Dat betekent niet dat al deze projecten uiteindelijk geen doorgang kunnen vinden, maar wel dat deze projecten moeten kijken of er een depositie in Natura 2000 plaatsvindt.
Veel initiatieven zijn stilgevallen waardoor direct uitstel van woningbouw is ontstaan en de continuïteit in de bouwsector in gevaar komt. Voor de vergunningverlening is ook ecologische en juridische expertise bij gemeenten en provincies nodig maar (nog) niet altijd voorhanden. Dat laat onverlet dat de mogelijkheden die thans beschikbaar zijn in veel gevallen perspectief kunnen bieden.
Wat betekent de stikstofuitspraak voor de afgifte van bouwvergunningen en wat kunt u doen om het aantal afgegeven bouwvergunningen op peil te houden, gegeven de ontwikkelingen in verstrekte vergunningen en de ambities van 75.000 woningen die in de Nationale Woonagenda zijn opgesteld4?
De afgifte van bouwvergunningen heeft de afgelopen maanden enige vertraging opgelopen. Inmiddels is het loket voor de aanvragen weer beperkt open. Als er geen sprake is van stikstofdepositie, heeft een initiatiefnemer geen vergunning nodig in het kader van de Wet Natuurbescherming. De AERIUS-calculator maakt dit inzichtelijk. Is er wel sprake van depositie, dan is een ecologische onderbouwing de eerste stap. Als hieruit blijkt dat er geen significant negatieve effecten zijn op het Natura 2000-gebieden, kan de overheid toestemming verlenen. Dit geldt ook voor nieuwe projecten die slechts een tijdelijke stikstofdepositie hebben. Daarnaast zijn ook (intern en extern) salderen en de ADC-toets weer mogelijk om een vergunningaanvraag te onderbouwen.8
Wat kan de bouwsector volgens u doen om emissieloos bouwen te stimuleren?
Met het verplichten van aardgasvrije bouw is een belangrijke emissiebron bij nieuwbouw weggenomen. Toch zijn er aanvullende technische innovaties mogelijk die het terugdringen van de stikstofdepositie in de bouwfase bevorderen. Op korte termijn zou het een oplossing kunnen zijn om door middel van installaties de negatieve effecten te mitigeren. Bijvoorbeeld het installeren van luchtwassers of innovaties als het elektrificeren van vrachtvervoer en werktuigen zouden daar een belangrijke bijdrage aan kunnen leveren. Dit soort innovaties vragen een nadere uitwerking. Ik ga daarover graag met de sector in gesprek. Op de langere termijn is het noodzakelijk de uitstoot van stikstof bij de bron aan te pakken.
Welke inspanningen doet u om de sector te stimuleren om emissieloos te bouwen?
Een belangrijke stap om emissies terug te dringen is al gezet door over te stappen op aardgasvrije nieuwbouw. Daardoor is – naast stikstofemissies als gevolg van de zgn. verkeer aantrekkende werking van woningen in de gebruiksfase – met name het bouwproces nog een tijdelijke bron van uitstoot. Ik ondersteun de sector door het faciliteren van onderzoek en kennisuitwisseling.
Hoe ondersteunt het kabinet de ontwikkeling en inzet van elektrische werkbouwtuigen?
Er zijn innovaties gaande in de markt, bijvoorbeeld de inzet van elektrische hijskranen. Ik ben met partijen in de sector in gesprek om gezamenlijk in kaart te brengen wat nodig is om deze ontwikkeling te versnellen.
Welke acties onderneemt het kabinet om de bouwsector te stimuleren om de stikstof-emissie terug te dringen of grondig te compenseren en zo woningbouwprojecten door te laten gaan?
De bouwsector is verantwoordelijk voor minder dan 0,6% van de gemiddelde stikstofdepositie in Nederland (RIVM, 2019). Dat neemt niet weg dat zij kan bijdragen aan minder stikstofuitstoot. Zo onderzoekt de sector momenteel of het mogelijk is hubs te maken vanaf waar bouwmaterialen met elektrisch vervoer naar de eindbestemming kunnen worden gebracht. Ook zijn er mogelijkheden om bijvoorbeeld elektrische hijskranen in te zetten.
Onderkent u dat de ADC-toets lastiger uitvoerbaar is voor de woningbouw dan voor grote infrastructurele projecten, zoals in het artikel wordt gesteld?
De ADC-toets is naar verwachting lastiger uitvoerbaar voor een individueel woningbouwproject dan voor grote infrastructurele projecten van nationaal belang. Onderdeel van de toets is immers dat er geen alternatieven beschikbaar zijn met minder schadelijke effecten voor N2000-gebieden. Wanneer op een hoger schaalniveau gekeken wordt, bijvoorbeeld op het niveau van de regio, liggen die alternatieven minder voor de hand. Wanneer er in een regio een grote vraag naar woningen is, waar niet aan kan worden voldaan met de huidige voorraad, kan er mogelijk een potentieel (groot) maatschappelijk belang naar voren komen. Er is juridisch en praktisch nog geen ervaring opgedaan met de uitvoering van een (regionale) ADC-toets voor woningbouw.
Kunt u uiteenzetten wanneer een woningbouwproject onder een «dwingende reden van algemeen belang» valt?
Zie antwoord vraag 10.
Welke mogelijkheden bestaan er om eventuele drempels voor woningbouw, die de ADC-toets opwerpt, weg te nemen?
Zie antwoord vraag 10.
In hoeverre is het uw verwachting dat naast woningbouwprojecten die op plaatsen met een woningoverschot ook op plaatsen zonder een woningoverschot tegen restricties aanlopen, en wat kunt u in dit geval doen om de woningbouw op peil te houden?
De gevolgen van de uitspraak van de Raad van State strekken zich uit over heel Nederland en dit staat los van het feit of er een woningtekort dan wel -overschot is. De Natura-2000 gebieden liggen verspreid over Nederland en veel gebieden zijn overbelast met stikstof. Zie verder antwoord vraag 5.
In hoeverre deelt u de stelling dat binnenstedelijk bouwen door de uitspraak van nog groter belang wordt, en wat doet u om dit te stimuleren?5
Binnenstedelijke projecten liggen over het algemeen verder van N2000-gebieden en zullen daarmee tot minder stikstofdepositie kunnen leiden in deze gebieden. Bovendien kan de uitstoot van de nieuwe woningen en het bijbehorende verkeer mogelijk worden gesaldeerd met de uitstoot die eerder op die locatie plaatsvond. Dat kan de haalbaarheid van het realiseren van binnenstedelijk bouwen, voor wat betreft het aspect stikstofdepositie, over het algemeen iets vergroten.
Kunt u aangeven hoe ver het staat met uw aankondiging om uiterlijk dit najaar met een overzicht te komen van alle infraprojecten die door de PAS-uitspraak worden getroffen?
Een overzicht van de nationale infrastructuur projecten die mogelijk gevolgen ondervinden van de PAS-uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is opgenomen bij de brief die de Minister van LNV u 13 september heeft doen toekomen (Kenmerk DGNVLG-NP/19219179). De gevolgen van de PAS uitspraak worden momenteel geïnventariseerd. Duidelijk is dat de uitspraak gevolgen kan hebben voor zowel planning als uitgaven. Voor grote MIRT-projecten in de buurt van Natura 2000-gebieden zal een passende beoordeling opgesteld moeten worden en dient mogelijk een ADC-toets te worden doorlopen. Dit kan veel tijd kosten, zeker als er prioritaire habitats betrokken zijn en advies van de Europese Commissie noodzakelijk is. De Minister van IenW zal de Kamer voorafgaand aan het Nota-overleg MIRT informeren over de gevolgen van de PAS-uitspraak voor de nationale infrastructuur projecten.
De inbeslagname van twee wietplanten voor medicinale cannabis |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «De twee wietplanten van Jan (73) moeten weg: «Een ramp voor mijn zieke vrouw» en «Wietplanten Jan en Jannie opeens verdwenen tijdens de boodschappen»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat patiënten baat kunnen hebben bij medicinaal gebruik van cannabis? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Dat mensen baat kunnen hebben bij het gebruik van medicinale cannabis is mogelijk. Het is niet met wetenschappelijk onderzoek aangetoond, maar uit praktijkervaring blijkt dat medicinale cannabis in geval van sommige ernstige ziekten en aandoeningen voor verlichting kan zorgen. Daarom is medicinale cannabis via de apotheek beschikbaar op medische indicatie en op voorschrift van een arts.
Medicinale cannabis is momenteel in vijf variëteiten beschikbaar. Elk van deze variëteiten is van constante en farmaceutische kwaliteit zodat de arts en patiënt er zeker van kunnen zijn dat de gebruikte variëteit steeds dezelfde inhoudsstoffen en sterkte bevat en vrij is van pesticiden en andere schadelijke stoffen. Het verstrekken via de apotheek is ook van belang om te controleren dat het niet intervenieert met eventuele andere geneesmiddelen die de patiënt gebruikt.
Gebruik van cannabis die niet via de apotheek wordt verkregen kan schadelijk zijn voor de gezondheid doordat deze niet gecontroleerd is geteeld en dus niet van constante en farmaceutische kwaliteit is. Daarnaast kan het problemen opleveren omdat een contra-indicatie niet wordt opgemerkt wat een risico kan opleveren voor de gezondheid.
Deelt u de mening dat sommige patiënten geen of minder baat hebben bij de via apotheken aangeboden medicinale cannabis maar dat wel hebben bij specifieke cannabisproducten die zij of anderen zelf telen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de ervaringen van het BMC, wordt met de vijf beschikbare medicinale cannabissoorten grotendeels voorzien in de bestaande behoefte. In het algemeen kan het zijn dat patiënten niet uitkomen met een beschikbaar geneesmiddel. Ook dan kan het niet zo zijn dat het (genees)middel thuis gemaakt wordt en toegestaan wordt omdat het volgens de patiënt beter werkt. Momenteel loopt er een Europese aanbestedingsprocedure voor de teelt van medicinale cannabis; insteek hierbij is onder meer het uitbreiden van het aantal beschikbare variëteiten.
Voor wat betreft medicinale olie, heeft BMC mij aangegeven dat iedere bereidingsapotheek in Nederland cannabisolie mag maken als magistrale bereiding. De apotheken die dit momenteel al doen, zijn in staat om alle soorten verhoudingen te bereiden die de arts, in overleg met de patiënt, voorschrijft.
Daarnaast is het BMC bereid om het gesprek aan te gaan met patiënten en patiëntenverenigingen inzake het aanbod zoals dat nu beschikbaar is en de mogelijke hiaten hierin. Het BMC heeft mij bovendien laten weten bereid te zijn om informatie te verstrekken over het huidige aanbod aan medicinale cannabis. Verder ga ik met het BMC de mogelijkheid bespreken om, rekening houdend met de beschikbare capaciteit en de kosten, indien hiertoe een aanvraag wordt ingediend door het OM, de politie of de burgermeester analyses van cannabisvariëteiten te laten uitvoeren met samples van planten die zij hebben aangetroffen. Het OM, de politie of de burgermeester kunnen hierom verzoeken indien iemand stelt dat de door BMC aangeboden variëteiten niet voldoende zijn. Met dit onderzoek kan deze stelling worden bevestigd of ontkracht. De samples worden op inhoudsstoffen geanalyseerd en voor zover mogelijk vergeleken met het huidige aanbod. Per aangeleverde sample heeft BMC-informatie nodig over de indicaties waarvoor de variëteit wordt gebruikt.
Deelt u de mening dat het bezitten van twee wietplanten voor eigen medicinaal gebruik niemand tot last kan zijn of enige schade kan toebrengen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Het bezit en het telen van cannabisplanten voor eigen medicinaal gebruik is verboden. Medicinale cannabis kan alleen via de apotheek op doktersrecept worden verkregen. Zelf telen is verboden, aangezien cannabis op lijst II van de Opiumwet staat. Als mensen om medicinale redenen cannabis willen gebruiken, is dat mogelijk via de geëigende medicinale weg. Bij thuisteelt loopt men het risico op inbeslagname. De wet is duidelijk over wat al dan niet is toegestaan.
Heeft de politie binnen het gedoogbeleid ruimte om in het geval zij vijf of minder wietplanten bij een particulier aantreffen, die niet in beslag te nemen? Zo ja, op grond waarvan en waarom is er in dit geval geen gebruik van gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Het gedoogbeleid geldt voor de verkoop van cannabis in coffeeshops. Het bezit en telen van cannabis(planten) valt niet onder het gedoogbeleid, en is in het geheel niet toegestaan. Voor het telen van een kleine hoeveelheid (vijf planten of minder) voor eigen gebruik geldt wel een lage opsporingsprioriteit, wat inhoudt dat planten alleen in beslag worden genomen en dat er in principe geen vervolging plaatsvindt, zoals vermeld in de Aanwijzing Opiumwet 3.2.1. Teelt van hennep (of de cannabis plant) van het Openbaar Ministerie (OM). De politie zal derhalve altijd in beslag nemen.
Deelt u de mening dat de gedoogregels voor patiënten die van medicinale cannabisproducten gebruikmaken zouden moeten toestaan dat voor eigen gebruik tot maximaal vijf planten in bezit mogen blijven? Zo ja, waarom en hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag drie wordt aangegeven hoe patiënten van medicinale cannabis gebruik kunnen maken, en hoe het aanbod op de vraag wordt afgestemd. Hiermee is er voor mensen die daar baat bij hebben een manier om legaal aan medicinale cannabis te komen.
Tegelijk is het bezitten van cannabisplanten op grond van de Opiumwet verboden. Dit geldt ook voor het telen van vijf planten of minder. Alleen de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) kan hiervan ontheffing verlenen (op grond van artikel 8 Opiumwet). Er is op dit moment geen aanleiding daar verandering in te brengen.
Binnen het landelijk kader dat gesteld wordt door de Opiumwet en de Aanwijzing Opiumwet worden vijf planten of minder gezien als een kleine hoeveelheid voor eigen gebruik en wordt er in principe niet vervolgd. Als een klacht binnenkomt, zal de politie daar echter naar kijken. Bij het aantreffen van planten worden deze in beslag genomen. De uiteindelijke beslissing om in een zaak al dan niet te vervolgen is aan de officier van justitie.
Deelt u de mening dat uit de genoemde berichten opnieuw blijkt dat het huidige gedoogbeleid van cannabis op zijn minst onduidelijk is zo niet hypocriet? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit veranderen? Zo nee, waarom niet?
Het gedoogbeleid geldt voor de verkoop van cannabis in coffeeshops. Het bezit van cannabis(planten) valt niet onder het gedoogbeleid.
Teneinde te bezien of en hoe er verandering zou kunnen plaatsvinden in het beleid aangaande cannabis voor recreatief gebruik voert dit Kabinet een experiment uit met een gesloten cannabisketen. Over de voortgang van het experiment wordt uw Kamer periodiek geïnformeerd. Het is aan een volgend Kabinet om naar aanleiding van dit experiment te besluiten over de toekomst van het cannabisbeleid.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De uitzending ‘Ruim 350 zedenzaken blijven maanden liggen door onderbezetting’ van Nieuwsuur (21 augustus) |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de berichtgeving van Nieuwsuur dat bij ernstige zedenzaken het maandenlang duurt, in sommige gevallen zelfs een jaar duurt, voordat de politie een onderzoek start en de vermoedelijke dader wordt verhoord? Zo ja, deelt u de mening dat dusdanige vertraging volstrekt onaanvaardbaar is?1
Ja. Het is van groot belang dat slachtoffers van zedenzaken serieus worden bejegend en op de juiste wijze worden geholpen. Zedenzaken zijn zeer ingrijpende zaken die veel emoties kunnen oproepen. De bejegening van slachtoffers in zedenzaken heeft zowel bij de politie als het Openbaar Ministerie dan ook continu de aandacht.
Onnodige vertraging in opsporingszaken moet zoveel mogelijk voorkomen worden: zedenzaken moeten zo snel mogelijk worden onderzocht. Dit komt zowel de opsporing als de verwerking van de gebeurtenissen door slachtoffers ten goede. Afgelopen jaren is daarom extra geïnvesteerd in het goed en snel oppakken van zedenzaken. Het uitgangspunt is dat slachtoffers zich vooral kunnen melden bij politie of het Centrum Seksueel Geweld. Op basis van het specifieke verhaal van een slachtoffer wordt gekeken hoe zorgvuldig en efficiënt opvolging kan worden gegeven aan een zaak.
Bent u ervan op de hoogte dat het hoofd van de zedenpolitie dit onaanvaardbare probleem wijt aan onderbezetting bij de politie? Hoeveel zedenrechercheurs moeten er volgens u bij komen om dergelijke onderzoeken ingrijpend te versnellen?
De politie is zich er van bewust dat zedenzaken ingrijpend zijn voor slachtoffers en andere betrokkenen en dat dergelijke zaken de samenleving geregeld in beroering brengen. Vaak is er sprake van een traumatische ervaring voor een slachtoffer, dat gebaat is bij een spoedige afhandeling van hun zaak. Politie en OM werken daarom hard aan het verminderen van de voorraad en het verkorten van de doorlooptijden.
De meeste zedenteams kennen een relatief hoge werkdruk. De politie investeert in de gespecialiseerde zedenrechercheurs, door (bijvoorbeeld) in de afgelopen periode het opleidingsprogramma voor zedenrechercheurs aan te vullen. Daarbij besteedt de politie continu aandacht aan kennisontwikkeling bij zedenrechercheurs en aan het ondersteunen van de rechercheurs in het kader van het verhoor van zedenslachtoffers door intervisietraining van alle studioverhoorders. De zedenteams werken momenteel aan ruim 3.400 zaken. Drie jaar geleden ging het om ongeveer 2.700 zaken. Bij voldoende aanknopingspunten voor strafrechtelijke vervolging streeft de politie er in zedenzaken naar om het dossier zo snel mogelijk bij het OM aan te leveren, maar uiterlijk binnen zes maanden na aangifte. Deze doorlooptijden zijn door de politie en het OM opgesteld en hierin wordt nauw samengewerkt.
Doordat álle zedenzaken door speciaal opgeleide zedenrechercheurs dienen te worden behandeld en er fluctuaties zijn in de bezetting (o.a. door vacatures, ziekteverzuim, op te leiden nieuwe instroom), kan de doorlooptijd van zaken toenemen. Daarnaast bevatten zedenzaken steeds vaker een digitale component, waardoor deze onderzoeken veel tijd en capaciteit kosten. Dit betekent dat de zedenteams een beperkt aantal zedenzaken tegelijkertijd kunnen behandelen.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat jaarlijks 3500 zedenzaken worden uitgevoerd met slechts 600 zedenrechercheurs? Kunt u uitvoerig uiteenzetten hoe de enorme tekorten aan zedenrechercheurs volgens u zijn ontstaan?
Zie antwoord vraag 2.
Welke problemen ziet u ontstaan als politieonderzoek naar seksueel misbruik en seksueel geweld pas een jaar na het gepleegde delict van start gaat?
Zowel voor de opsporing als het slachtoffer is het van belang dat zedenzaken zo snel mogelijk in behandeling worden genomen. Na een zedenmelding wordt door het zedenteam direct gekeken naar de prioriteit van de situatie. Hierbij wordt nadrukkelijk gekeken naar zaken als acuut gevaar voor het slachtoffer, mogelijke minderjarige slachtoffers, het risico op recidive en mogelijke maatschappelijke onrust. Na iedere melding wordt een informatief gesprek gevoerd met het slachtoffer. Waar mogelijk worden sporen veiliggesteld en na een eventuele bedenktijd wordt de aangifte opgenomen.
Deelt u de zorgen dat onvoldoende recherchecapaciteit potentieel gevolgen heeft voor betrouwbaar politieonderzoek en de uiteindelijke vervolging van de daders?
De recherchecapaciteit is niet van invloed op de kwaliteit van het rechercheonderzoek, maar wel op de doorlooptijden. Zie verder beantwoording vraag 3.
Wat voor invloed heeft bovenstaande problematiek op de slachtoffers van seksueel geweld en seksueel misbruik, denkt u?
Ik ben mij er zeer van bewust dat zedenzaken ingrijpend zijn voor slachtoffers en andere betrokkenen en dat dergelijke zaken voor maatschappelijke onrust kunnen zorgen. Er kan sprake zijn van een traumatische ervaring voor een slachtoffer. De politie en het OM werken daarom hard aan het verminderen van de werkvoorraad en het verkorten van de doorlooptijden.
Bent u voornemens om het rechercheonderzoek te bespoedigen? Wat is volgens u een acceptabele termijn tussen een aangifte en het verhoren van verdachten?
Het is van groot belang om in zedenzaken ten behoeve van waarheidsvinding goed onderzoek te doen, voordat een beschuldigde als verdachte kan worden aangemerkt en verhoord. Daarom wordt in de meeste gevallen de verdachte in de latere fase van het onderzoek verhoord, uitzonderingen daargelaten zoals een aanhouding op heterdaad. Onnodige vertraging in opsporingszaken moet zoveel als mogelijk voorkomen worden.
Op dit moment doet de Inspectie Justitie en Veiligheid onderzoek naar de bejegening van zedenslachtoffers in zedenzaken. Hierbij wordt de werkwijze van verschillende politie-eenheden onder de loep genomen. De Inspectie verwacht rapport het eerste kwartaal van 2020 aan te leveren.