Het onderbrengen van IS-kinderen bij IS-aanhangers |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kinderbescherming plaatst IS-kinderen bij opa met IS-sympathieën»?1
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht.
Erkent u dat, indien jonge kinderen worden grootgebracht door aanhangers van islamitisch gedachtegoed dat te boek staat als antidemocratisch, extreem gewelddadig, vrouwonvriendelijk, mensonterend en haatdragend, het risico bestaat dat dat islamitische gedachtegoed wordt overgebracht op die kinderen? Zo nee, waarom niet?
Indien een ouder of verzorger een gewelddadige ideologie aanhangt, is dit na melding bij de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), reden voor de RvdK om een raadsonderzoek in te stellen. Indien uit dit onderzoek zou blijken dat er sprake is van een onveilige opvoedsituatie, die voortkomt uit een gewelddadige ideologie, dan gaat de RvdK niet over tot het advies kinderen bij deze ouder of verzorger te plaatsen.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat de Kinderbescherming de waarschuwing van de gemeente Ede, inhoudende dat de grootouders te boek staan als IS-aanhangers, heeft genegeerd?
Ik verwijs u voor de antwoorden op deze vragen naar de brief over de evaluatie van de casus Ede, die gelijktijdig met het beantwoorden van deze vragen naar de Tweede Kamer is gestuurd.
De evaluatie biedt geen aanknopingspunten voor de in de vraag besloten kwalificatie over het handelen van het Landelijk Steunpunt Extremisme.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat het Landelijk Steunpunt Extremisme nalatig is geweest bij de screening van de grootouders van de IS-kinderen?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat, indien de Kinderbescherming kinderen in een situatie brengt waarin de ontwikkeling en opvoeding van die kinderen gevaar loopt, de Kinderbescherming haar wettelijke taak ernstig verwaarloost? Zo nee, waarom niet?
De RvdK heeft de wettelijke taak om te onderzoeken hoe Nederlandse kinderen te beschermen. De Raad dient vanuit het belang van het kind te handelen.
De RvdK had geen informatie over mogelijke radicalisering van de grootouders toen zij de kinderrechter adviseerde de terugkerende kleinkinderen bij de grootouders in huis te plaatsen.
De signalen van mogelijke radicalisering van de grootouders, die kort na de netwerkplaatsing naar buiten zijn gekomen, zijn in de periode na de plaatsing van de kinderen opnieuw gewogen en bekeken. De RvdK heeft daarbij de procedure gevolgd en de expertise van het Landelijk Adviesteam minderjarige Terugkeerders (LAT) geraadpleegd. Op basis van die informatie is geconcludeerd dat er destijds geen aanwijzingen waren die bevestigen dat de grootouders IS-sympathisant zijn of zijn geweest. Er was dus geen aanleiding de kinderen bij de grootouders weg te halen.
Ook de gemeente en Jeugdbescherming Gelderland hebben tot op heden geen informatie die aanleiding geeft de plaatsing bij de grootouders te beëindigen.
Ik heb geen aanwijzingen dat de RvdK zijn wettelijke taak heeft verwaarloosd. De RvdK heeft de afgesproken procedure doorlopen.
Welke noodzakelijke voorzieningen heeft u, als verantwoordelijke voor het beleid dat de Kinderbescherming uitvoert en het toezicht daarop, getroffen om ervoor te zorgen dat de Kinderbescherming haar taken in de toekomst wel naar behoren vervult?
Voor de bevindingen van de evaluatie naar de plaatsing van de kinderen van uitreizigers bij grootouders in Ede en de daaraan verbonden verbeterpunten, verwijs ik u naar bovengenoemde brief.
Kunt u de gestelde vragen tijdig en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Beantwoording van de Kamervragen is gekoppeld aan de evaluatie van deze casus, zoals ook toegezegd aan uw Kamer tijdens het debat over Terugkeerders, dd. 25 juni 2019. De beantwoording heeft daarom langer de tijd gekost.
Voorwaardelijke toelating van Spinraza tot het basispakket |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe rijmt u de uitspraak die u deed tijdens het algemeen overleg Geneesmiddelenbeleid op 6 juni 2019 over een zo snel mogelijke start van de behandeling van SMA patiënten met Spinraza met het nieuws dat de eerste behandelingen in het vroegste geval 1 januari 2020 van start gaan?1
In het Algemeen Overleg Geneesmiddelenbeleid van 6 juni 2019 heb ik aangegeven mij tot het maximale in te spannen om het voorwaardelijke toelatingstraject zo snel mogelijk te kunnen starten. Ik heb daarom ook aangegeven dat we gezamenlijk met partijen inzetten op het stapsgewijs starten van de behandelingen per uiterlijk per 1 januari 2020. Ik probeer deze periode uiteraard zoveel mogelijk te bekorten. Tijdens het VAO Geneesmiddelenbeleid heb ik daarom ook de motie van leden mevr. Ellemeet en mevr. Agema over het zo snel mogelijk starten van het traject overgenomen.
Ik heb aangegeven dat dit een gezamenlijk voorbereidingstraject betreft samen met het UMC Utrecht, de patiëntenvereniging en de leverancier. Waar het de stappen betreft die bij hoofdzakelijk het Ministerie van VWS liggen heb ik aangegeven dat deze geen vertragende factor zullen vormen. Het cruciale pad van de voorbereiding is gelegen in de noodzakelijke zorginhoudelijke voorbereidingen die het UMC Utrecht treft om de behandelcapaciteit op te bouwen.
Deelt u de mening dat SMA patiënten zo snel mogelijk toegang moeten krijgen tot Spinraza omdat elke dag voor hen telt en zij spierfuncties die zij verliezen niet meer terug krijgen?
Uiteraard deel ik deze mening. Samen met de betrokken partijen zet ik mij daarom ook tot het uiterste in om zo snel mogelijk de voorwaardelijke toelating van Spinraza van start te laten gaan. Ik sta in nauw contact met alle partijen om de voortgang te bespreken en voortdurend te bekijken waar versnelling mogelijk is. Ook in de zomerperiode wordt hieraan hard doorgewerkt door alle partijen. Na het zomerreces zal ik de Tweede Kamer een voortgangsbrief toesturen over de stand van zaken van de voorbereiding van het voorwaardelijke toelatingstraject Spinraza.
Deelt u de mening dat de voorbereiding van het behandelcentrum, het vastleggen van afspraken in een convenant en het maken van financiële afspraken met de fabrikant, geen half jaar hoeft te duren en het een kwestie van wilskracht is om hier vaart mee te maken?
Dat deel ik niet. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 13 juni en in het VAO Geneesmiddelenbeleid van 18 juni is het kritieke pad van de voorbereiding gelegen in de opbouw van de behandelcapaciteit van het UMC Utrecht. De patiëntengroep die straks in behandeling wordt genomen is omvangrijk, waarbij het gaat om een langdurig behandeltraject met een complexe toedieningsprocedure en een uitgebreid nazorgtraject. Het kost tijd om te doordenken hoe deze grote instroom kan plaatsvinden zonder dat het ten koste gaat van de kwaliteit van zorg aan andere patiëntengroepen. Ook sta ik in nauw contact met de patiëntenorganisatie. De patiëntenorganisatie is op de hoogte van het voorgestelde tijdspad en heeft mij laten weten zich, samen met de nadere partijen, tot het uiterste te zullen inspannen om dit tijdspad tot een minimum te beperken.
Wat gaat u doen om de behandelingen nog deze maand van start te laten gaan, omdat het hier om mensenlevens gaat?
Zoals ik reeds heb aangegeven is het volgens het UMC Utrecht niet haalbaar om de behandelingen nog deze maand van start te laten gaan. Het UMC Utrecht heeft tijd nodig om het zorgpad voor deze instroom van patiënten goed te doordenken, zo nodig aan te passen en te bezien hoe deze nieuwe groep gecontroleerd in te laten stromen. Dit is belangrijk om de kwaliteit van zorg voor deze en andere patiëntengroepen binnen het centrum te borgen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg van Pakketbeheer van 26 juni 2019?
Ja.
Een verdienmodel van een uitzendbureau met een wurgcontract voor docenten |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Leraar waarschuwt tegen «wurgcontract» van uitzendbureau»?1 Hoe beoordeelt u dat een beginnende leerkracht die zou gaan werken via een Haags arbeidsbemiddelingsbureau, moest ontdekken dat hij daardoor voorlopig bij vrijwel geen enkele basisschool in Den Haag meer terecht kan voor een vaste baan?
Ja, dat bericht ken ik. Naar mijn mening toont het aan dat het belangrijk is dat leraren die via een uitzend- of bemiddelingsbureau willen gaan werken het contract vooraf goed lezen. Het is goed om leraren daarvoor te waarschuwen, zoals de leraar via dit bericht doet.
Zoals ik eerder heb aangegeven op antwoorden van uw Kamer over de inzet van uitzendbureaus, vind ik het onwenselijk wanneer de uitzendbureaus de schaarste op de arbeidsmarkt in het onderwijs aangrijpen om de tarieven te verhogen. De tarieven worden mede verhoogd omdat (potentiële) leraren worden verleid om voor hun te komen werken via op het eerste oog aantrekkelijker arbeidsvoorwaarden, zoals een hogere beloning en/of het beschikbaar stellen van een leaseauto. Hoewel het mijn beeld is dat dit uitwassen zijn, moet dit zoveel mogelijk worden voorkomen.
Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor het aanstellen van uitzendpersoneel, in overeenstemming met wat daarover is afgesproken in de cao. In PO-Raad-verband hebben besturen zich uitgesproken tegen de inzet van (te dure) uitzendbureaus. Op verschillende plekken proberen besturen daarom ook gezamenlijk tot afspraken te komen over de inschakeling van uitzendbureaus.
Acht u het acceptabel dat een arbeidsbemiddelingsbureau in een contract met de schoolbesturen vastlegt dat scholen een leerkracht die binnenkomt via dit bureau, daarna een bepaalde tijd – grofweg tussen een half en een heel jaar – alleen in vaste dienst mogen nemen als er een afkoopsom van zo’n 8.000 euro wordt betaald?
Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor het aanstellen van voldoende personeel om het onderwijs vorm te geven. Dat geldt ook voor de afspraken die bemiddelingsbureaus en besturen maken over de voorwaarden voor de inhuur van personeel.
Hoewel het niet ongebruikelijk is in de wereld van de uitzendbureaus dat er een afkoopsom wordt gevraagd wanneer een werkgever een werknemer overneemt van een uitzendbureau, vind ik het niet gewenst dat hier onderwijsgeld aan besteed wordt. De inzet zal moeten zijn dit te voorkomen (zie ook het antwoord op vraag 1).
Vindt u het ten opzichte van de betrokken leerkrachten een zinnig excuus dat het contract verder een zaak tussen het bureau en de school is en de leerkracht op papier nergens aan vastzit, maar uiteraard wèl de gevolgen ervan ondervindt in de vorm van geringe kansen op een vaste baan?
Uit de casus blijkt mijns inziens eens temeer het belang dat alle partijen vooraf bekend zijn met de voorwaarden. Voor alle betrokken partijen ligt daarbij een verantwoordelijkheid. Alleen dan kunnen de afzonderlijke partijen beoordelen of zij onder die voorwaarden een samenwerking aangaan.
Wat betekent de komst van zulke constructies voor de aantrekkelijkheid van het lerarenberoep?
Zoals geantwoord op vraag 3 zitten er aan het werken via een uitzend- en detacheringsbureaus voor- en nadelen. Het is aan individuele leraren om een afweging te maken. Mijn advies aan hen zou wel zijn om voor een duurzaam dienstverband te kiezen.
De voortgang van het Digitaal Stelsel Omgevingswet en de Aanvullingswet Grondeigendom |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO)? Hoeveel gemeenten en provincies zijn inmiddels aangesloten op het DSO en welke data zijn inmiddels beschikbaar via het DSO? Is er sprake van een of meerdere go/no-go-momenten bij de ontwikkeling van het DSO en zo ja, welke zijn dit?
Het programma Aan de Slag met de Omgevingswet voert tweemaal per jaar een monitor uit naar de voortgang van de implementatie van de Omgevingswet. Voor de huidige stand van zaken met betrekking tot het Digitaal Stelsel Omgevingswet verwijs ik graag naar de kamerbrief Monitor Omgevingswet met kenmerk 2019-0000337105, die u op 27 juni jl. heeft ontvangen.
De realisatie van het DSO gaat in een aantal fasen. De landelijke voorziening van het DSO wordt eind 2019 naar verwachting op basisniveau opgeleverd. Aangezien het basisniveau nu nog niet is opgeleverd, is het momenteel nog niet mogelijk om daadwerkelijk aan te sluiten op het DSO. Naar verwachting kan dit vanaf begin 2020. Wel doen veel gemeenten al praktijkproeven en try-outs, in samenwerking met hun softwareleveranciers. Hiermee doen zij waardevolle ervaring op om straks goed te kunnen aansluiten. Het overgrote merendeel van de overheden is al bezig met de voorbereidingen op het digitaal stelsel.
Voor de beantwoording van de vraag of er een of meerdere go/no go momenten bij de ontwikkeling van het DSO zijn, is een samenhangend geheel aan randvoorwaarden van belang. Het gaat hierbij om de tijdige beschikbaarheid van wetgeving, een werkend digitaal stelsel, voortgang van de voorbereidingen van de implementatie bij de overheden en voldoende tijd om aan te sluiten en te oefenen met nieuwe systemen.
Kunt u, gelet op het feit dat het Bureau ICT-Toetsing in 2017 aangaf dat de ontwikkeling van het DSO in de toen voorgenomen vorm grote risico’s met zich meebracht, met name door de omvang van het stelsel en het ontbreken van invloed van gemeenten, provincies en het bevoegd gezag, aangeven in hoeverre de afgegeven adviezen en de door uw voorganger geschetste opvolging daarvan zijn uitgevoerd?
Over de opvolging van het BIT-advies heeft mijn voorganger uw Kamer reeds uitvoerig geïnformeerd. Het advies van het BIT is geheel opgevolgd.
Ik verwijs u naar de brief van 6 oktober 2017 (Kamerstuk 33 118, nr. 98) en de daaropvolgende voortgangsbrieven stelselherziening (Kamerstuk 33 118, nr. 110 en Kamerstuk 33 118, nr. 115).
De Tweede Kamer heeft bij motie opgeroepen in 2019 een nieuw BIT-advies te laten uitbrengen.
Onafhankelijke en regelmatige toetsing is belangrijk. Dit heb ik op 19 januari jl. tot uiting gebracht in het debat over de Invoeringswet via de aanvaarding van de motie Ronnes. Die ging specifiek in op het BIT in relatie tot de verdere ontwikkeling van de landelijke voorziening na oplevering van het basisniveau. Ik heb in de Kamer aangegeven dat ik deze motie als volgt wil interpreteren: «Ik kan me voorstellen dat we, als we dat aan het eind van het jaar hebben, om een update van het BIT vragen – dat is waar de motie om vraagt – en dat we daar voor de vervolgfase weer ons voordeel mee zouden kunnen doen.» De motie gaat derhalve over de vervolgfase van het DSO. De voorziening die nu wordt gebouwd valt binnen het basisniveau. De wet- en regelgeving is op het basisniveau gebaseerd. Ik heb dankbaar gebruik gemaakt van het BIT-advies over het basisniveau van de landelijke voorziening. Dit nadert oplevering eind 2019, daarmee zou een nieuw BIT-advies over het basisniveau weinig meerwaarde meer hebben. Ik verwacht dat het BIT wel nuttige adviezen kan en zal geven over de doorontwikkeling en uitbouw van de landelijke voorziening. Hierover zal ik dan ook eind 2019 advies vragen aan het BIT.
Kunt u aangeven in welke situaties gebruik kan worden gemaakt van de uitzondering op de aanbiedingsplicht aan gemeenten indien zelfrealisatie mogelijk is? Welke middelen houden gemeenten over om cohesie in de ruimtelijke ordening aan te brengen indien met een beroep op zelfrealisatie het maatschappelijk belang wordt geschaad?
Deze uitzondering geldt alleen als het voorkeursrecht is gevestigd op basis van een omgevingsplan en de (nieuwe) eigenaar aan de gemeente kan aantonen dat hij bereid en in staat is om de in het omgevingsplan vastgelegde ontwikkeling te verwezenlijken. De uitzondering geldt niet als het voorkeursrecht op andere grondslagen wordt gevestigd, zoals een omgevingsvisie of programma.
In een onteigeningsprocedure kan een eigenaar ook een beroep op zelfrealisatie doen. De verwachting is dat het beroep in de praktijk niet vaak zal slagen.
Gemeenten kunnen ruimtelijke cohesie aanbrengen en behouden via het omgevingsplan. De eisen die in het plan aan een nieuwe ontwikkeling worden gesteld, moet de (nieuwe) eigenaar in acht nemen als hij de ontwikkeling zelf realiseert. Gemeenten kunnen ook via privaatrechtelijke afspraken met de zelfrealisator ervoor zorgen dat de gewenste ontwikkeling gaat worden gerealiseerd.
In hoeverre kunnen gemeenten binnen het wetsvoorstel eigenaren van percelen dwingen om tot realisatie over te gaan? Bestaat voor gemeenten de mogelijkheid om in het kader van het realiseren van de woningbouwopgave perceeleigenaren te onteigenen? Bent u bereid om een zelfbewoningsplicht in de wet op te nemen om huisjesmelkerij tegen te gaan?
Het opleggen van een bouwplicht is op dit moment onder de Wet ruimtelijke ordening niet mogelijk. Het bestemmen van grond voor woningbouw en het verlenen van een vergunning maken woningbouw mogelijk, maar daar kan geen verplichting aan gekoppeld worden om daadwerkelijk te bouwen. Wanneer de gemeente grond zelf uitgeeft is er privaatrechtelijk wel een bouwplicht met een boetebeding mogelijk, mocht de eigenaar niet tot realisatie over gaan.
Onder de Omgevingswet is het niet uitgesloten om een bouwplicht voor woningbouw via het omgevingsplan op te nemen. Maar die mogelijkheid is naar verwachting beperkt omdat zij wordt begrensd door het eigendomsrecht, dat beschermd wordt door het Europees recht (artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag voor de Rechten van de Mens) en het evenredigheidsbeginsel. Inmenging in eigendom. Een bouwplicht moet nl gerechtvaardigd en proportioneel zijn.
Momenteel loopt een onderzoek naar de mogelijkheden van een bouwplicht voor woningbouw. Ik verwacht eind augustus de resultaten van dit onderzoek en zal uw Kamer daarover uiteraard informeren na het zomerreces. Als eigenaren niet in staat en bereid zijn om een woningbouwopgave te realiseren, heeft de gemeente nu en straks onder de Omgevingswet de mogelijkheid de eigenaar te onteigenen als zij niet in staat bereid zijn om de opgave zelf te realiseren.
Wat betreft de zelfbewoningsplicht, heb ik in debat Tweede Kamer van 13 maart 2019 toegezegd onderzoek te starten naar de juridische mogelijkheden van het opleggen van een zelfbewoningsplicht. Ook op de resultaten van dat onderzoek kan ik niet vooruitlopen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de plenaire behandeling van de Aanvullingswet Grondeigendom?
Ja, dat doe ik bij deze.
Wmo indicaties die voor bepaalde tijd gelden |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de gemeente Rucphen Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning)-indicaties afgeeft die voor bepaalde tijd gelden (bijvoorbeeld drie maanden, een jaar of vijf jaar) en dat zorgbehoevende cliënten niet expliciet worden benaderd voor het uitvoeren van een herindicatie waardoor hun zorg onverwachts wordt stopgezet? Wat is uw mening over deze gang van zaken? Heeft u uit meer gemeenten dit soort signalen ontvangen?
Ik beschik niet over het inzicht dat gemeenten zorg zouden stopzetten zonder cliënten vooraf te benaderen voor een herindicatie. Indien de aan deze vraag ten grondslag liggende veronderstelling – van onverwachte beëindiging van de zorgverlening – juist is, vind ik dat geen goede gang van zaken. Het is primair aan het college van burgemeester en wethouders om dergelijke situaties, vanuit het grote belang van continuïteit van zorg en ondersteuning, te voorkomen. De gemeenteraad dient het bestuur daarop te controleren. Voor zover uw vraag specifiek ziet op uitvoering door de gemeente Rucphen, verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 8 tot en met 12.
Op welke wettelijke grond wordt een Wmo-indicatie voor een bepaalde tijd afgegeven?
De Wmo 2015 schrijft níet voor dat een indicatie voor een bepaalde tijd moet worden afgegeven noch wat de duur moet zijn van een te verstrekken voorziening. De wet geeft evenmin een termijn waarna een herindicatie moet plaatsvinden maar bepaalt wel dat gemeenten periodiek moeten nagaan of er aanleiding is de gegeven beslissing te heroverwegen (artikel 2.3.9 Wmo 2015). Dat wil zeggen, dat het college periodiek moet beoordelen of de voorziening(en) nog altijd «op maat» is (zijn) en of het eventueel verstrekte pgb nog passend is.
Hoe vaak dat noodzakelijk zal zijn, bepaalt de gemeente inderdaad zelf; dit hangt onder andere af van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en wat ten tijde van het onderzoek is vastgesteld.
Vindt u het wenselijk dat voor mensen met een chronisch aandoening of voor mensen van wie het niet aannemelijk is dat de zorgvraag wijzigt, een indicatie wordt afgegeven die maar voor een bepaalde tijd geldt?
In mijn brief «Merkbaar beter thuis» van 20 juli jl.1 ben ik onder meer ingegaan op dit onderwerp.2 Gebleken is dat beschikkingen voor mensen met een niet-tijdelijke, levenslange beperking inderdaad vaak voor een korte duur (bijvoorbeeld een jaar) worden afgegeven. Dit, terwijl de aard van de beperking en de verwachte ontwikkeling daarvan leidt tot langdurig noodzakelijk gebruik van voorzieningen en de onderbouwing van de korte duur van de indicatie veelal ontbreekt. Cliënten ervaren als gevolg daarvan onnodig onzekerheid en extra administratieve lasten. Dit moet en kan voorkomen worden.
Vast staat dat de wetgeving, Wmo 2015 noch Jeugdwet, geen enkele (juridische) belemmering bevat om in de gegeven situatie langlopende beschikkingen af te geven. Uitgangspunt is, dat beschikkingen voor mensen met een niet-tijdelijke, levensbrede beperking, meerjarig worden afgegeven, tenzij er vanuit het perspectief van de cliënt en de aard van de beperking steekhoudende argumenten zijn die tot een andere afweging moeten leiden. Dit laatste kan bijvoorbeeld het geval zijn als er in een specifieke situatie nog in belangrijke mate onduidelijkheid bestaat over de ontwikkeling en de effecten van een beperking in relatie tot de vraag welke zorg en ondersteuning als passend kan worden aangemerkt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een op te starten indicatieprocedure bij het CIZ met het oog op zorgbehoefte uit de Wlz.
Ik heb de Kamer in eerdergenoemde brief laten weten dat ik deze lijn samen met organisaties van cliënten en de VNG op korte termijn verder zal uitwerken. De VNG zal de uitwerking vervolgens delen met alle gemeenten.
Vind u het, geredeneerd vanuit de zorgplicht die gemeenten op zich nemen, logisch dat er bij chronische aandoeningen spraken is van regelmatige herindicatie?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het wenselijk dat mensen die een chronische aandoening hebben zelf in de gaten moeten houden wanneer hun indicatie afloopt en op tijd een herindicatie moeten aanvragen omdat hun zorg anders stopt? Zo ja, waarom?
Ik vind het niet wenselijk dat de verantwoordelijkheid voor het signaleren van het aflopen van de indicatie uitsluitend bij de cliënt ligt. Er zal een aanzienlijke groep cliënten zijn voor wie zo’n uitgangspunt tot het risico leidt dat men te laat is met het aanvragen van een herindicatie. Juist voor mensen met een chronische aandoening is een ononderbroken zorgverlening van belang. Dit is primair een verantwoordelijkheid van de gemeente, zo bepaalt ook de wet. De gemeente dient een systeem te hanteren waarin de cliënt tijdig wordt geïnformeerd en actief wordt benaderd over het aflopen van de indicatie en de gevolgen daarvan.
Ook de professional die namens de aanbieder bij de cliënt thuis komt, kan deze erop attenderen dat een indicatie afloopt.
Vindt u dat het initiatief voor herindicatie, nadat iemand zijn of haar zorgvraag heeft ingediend en er een indicatie is afgegeven, bij de cliënt of bij de gemeente hoort?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wettelijke gronden wordt de termijn bepaald waarna een Wmo-herindicatie moet plaatsvinden, of valt dit onder de gemeentelijke beleidsvrijheid?
Zie antwoord vraag 2.
Vind u het een juridisch correcte invulling van de zorgplicht van de gemeente Rucphen om te veronderstellen dat de einddatum van een indicatie die op beschikkingen genoteerd staat voldoende communicatie omtrent indicatie en herindicatie is? Vindt u het een wenselijke invulling van de zorgplicht?
Ik heb naar aanleiding van uw vragen contact gezocht met de gemeente Rucphen en om nadere informatie gevraagd over het gehanteerde beleid en de uitvoering daarvan. Hieruit komt het volgende beeld naar voren.
De beslissing omtrent de duur van een indicatiebesluit komt tot stand op basis van de bevindingen tijdens het huisbezoek aan de cliënt. Voor het bepalen van de (duur van de) (her)indicatie hanteert de gemeente een intern werkdocument waarvan, waar nodig, gemotiveerd kan worden afgeweken.
Op basis van de bevindingen tijdens het huisbezoek geeft de gemeente een korte of langere indicatie. Omstandigheden die daarbij een rol spelen, zijn bijvoorbeeld:
De gemeente hanteert sinds 1 januari 2019 een volgsysteem voor indicaties die sinds die datum zijn gesteld: dat systeem boekt twee maanden voor het aflopen van de indicatie «automatisch» een herindicatie in. Een cliënt die zelf geen contact met de gemeente opneemt over de aflopende indicatie, wordt door de gemeente benaderd om te bespreken of een herindicatie aan de orde is. Cliënten met een indicatie van vóór 1 januari 2019, worden niet actief benaderd wanneer die afloopt. De gemeente overweegt inmiddels om ook deze cliënten in de nabije toekomst schriftelijk te informeren over het aflopen van hun indicatie.
Ik heb de gemeente gewezen op haar verantwoordelijkheid voor continuïteit in de zorgverlening. Vooral voor mensen met een chronische aandoening is dat immers essentieel. Daarbij hoort in mijn optiek ook het informeren van deze doelgroep met een indicatie die dateert van voor 1 januari 2019.
Deelt u de mening van de gemeente Rucphen dat haar inwoners niet meer expliciet gewaarschuwd hoeven te worden wanneer de indicatie voor de zorgverlening afloopt en herindicatie moet plaatsvinden?
Uit de informatie die ik heb ontvangen vanuit de gemeente maak ik op, dat mensen met een indicatie afgegeven nà 1 januari 2019, wel «gewaarschuwd» worden maar mensen met oudere indicaties niet. In het antwoord op vraag 8 ben ik hier op ingegaan.
Voldoet de gemeente Rucphen met deze gang van zaken aan een opstelling richting haar inwoners die overeenstemt met het doel van de Wmo? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ik vind het niet informeren van burgers met een chronische aandoening kwetsbaar en niet aanvaardbaar. De wet legt de verantwoordelijkheid voor de continuïteit van de zorgverlening bij de gemeente, die ook periodiek moet nagaan of de verstrekte voorziening(en) nog «op maat» is (zijn).
Wat zijn volgens u de gevolgen van het feit dat een gemeente zo met inwoners omgaat? Kunt u zich voorstellen dat zorgbehoevenden en hun mantelzorgers zich hiermee onjuist bejegend voelen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De gemeente Rucphen heeft mij laten weten dat zij met het in gebruik genomen volgsysteem juist beoogt om het risico van niet aaneengesloten ondersteuning uit te sluiten. Ik kan de opvatting dat de gang van zaken bevestigt dat de toegang tot zorg te ingewikkeld is, op basis van de ontvangen informatie, niet delen, wel het belang van een zorgvuldige uitvoering van de wettelijke opdracht door de gemeente.
Deelt u de mening dat de gang van zaken in de gemeente Rucphen nog eens bevestigt dat de toegang tot (de juiste) zorg met name voor kwetsbare mensen te ingewikkeld is? Zo nee waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 11.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg WMO op 26 juni 2019?
Ik heb u met mijn brief van 25 juni jl. laten weten dat dit niet haalbaar was in verband met het inwinnen van informatie bij de door u genoemde gemeente ten behoeve van een zorgvuldige beantwoording.
De eenzijdige beëindiging van Temporary International Presence in Hebron (TIPH) door de Israëlische overheid |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving rondom de beëindiging van de tijdelijke internationale missie in Hebron (TIPH) door de Israëlische overheid?1
Ja.
Bent u bekend met de TIPH, de internationale missie in Hebron die geïntroduceerd werd na de terreuraanslag van de radicale kolonist Baruch Goldstein, waarbij 29 doden en 150 gewonden zijn gevallen in de Ibrahimi moskee?
Ja, het kabinet is bekend met de TIPH.
Wat was uw primaire reactie toen u de berichtgeving over de beëindiging van TIPH onder ogen kreeg?
De EU, en dus ook Nederland, heeft op 1 februari gereageerd op het Israëlisch besluit om het mandaat van TIPH niet te verlengen. TIPH heeft een belangrijke rol gespeeld bij het voorkomen van geweld tussen Palestijnen en Israëlische kolonisten in Hebron. Het besluit brengt het risico met zich mee van verdere verslechtering van een reeds fragiele situatie op de grond. De EU heeft daarbij Israëls verplichtingen onder internationaal recht benadrukt om de Palestijnse bevolking in Hebron en andere delen van de bezette gebieden, te beschermen. In de verklaring heeft de EU de positie herhaald dat nederzettingen illegaal zijn en een obstakel voor vrede. Tevens heeft de EU opnieuw gezegd met beide partijen te willen werken, samen met regionale en internationale partners, aan een hervatting van het vredesproces.
Behalve de EU hebben ook de landen die de waarnemers leverden soortgelijke oproepen gedaan, net als de Secretaris-Generaal van de VN.
Deelt u de mening dat de internationale missie cruciaal is voor het gevoel van veiligheid en het normale leven van de Palestijnse inwoners van Hebron? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijke gevolgen denkt u dat de beëindiging van deze missie zou kunnen hebben voor de Palestijnen in Hebron, die decennialang worden getreiterd en geïntimideerd door Israëlische kolonisten?
Zie antwoord vraag 3.
Maakt u zich zorgen om de veiligheid van de Palestijnen in Hebron nu de waarnemingsmissie is opgezegd door de Israëlische overheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om samen met gelijkgestemde landen zich in te zetten voor het hervatten van de TIPH? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u zicht op welke landen het proces van hervatting van de TIPH bemoeilijken? Zo ja, kunt u een overzicht van die landen aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw opvatting over het feit dat de TIPH is beëindigd na een vernietigend rapport van de TIPH waarbij 40.000 incidenten zijn gerapporteerd en de daden van de Israëlische autoriteiten worden bestempeld als constante overtreding?
Het mandaat voor TIPH werd iedere zes maanden verlengd. Israël heeft begin dit jaar besloten niet meer in te stemmen met een volgende verlenging van het mandaat van de missie. Daarbij wees Israël op incidenten waarbij waarnemers van TIPH zich niet neutraal opgesteld zouden hebben. Nederland was niet een van de landen die waarnemers leverden voor TIPH, en kreeg daarom ook niet de vertrouwelijke rapporten van TIPH, waarnaar de media verwijzen. Ook zonder inzage in de rapporten van TIPH is het duidelijk hoe gespannen de situatie in Hebron is, en hoe groot de impact is van de aanwezigheid van de Israëlische kolonisten op het leven van de Palestijnen in Hebron. Het kabinet betreurt daarom het Israëlische besluit, ook van wege de risico’s zoals beschreven in antwoord op de vragen 3, 4, 5, 6, 7 en 8 en roept, net als de EU, op tot hervatting van de missie. De EU heeft dit onder meer in VN-verband bepleit.
Veroordeelt u de Israëlische overheid aangaande de beëindiging van TIPH? Zo ja, wat was de verklaring van de Israëlische overheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is uw inschatting van de haalbaarheid van de hervatting van de TIPH?
Voor hervatting van de missie zal overeenstemming nodig zijn tussen de nog te vormen nieuwe Israëlische regering, de Palestijnse Autoriteit en de deelnemende landen. Daarbij zijn veel factoren van invloed, te beginnen met de uitkomst van de Israëlische verkiezingen en daaropvolgende formatie. Daarnaast speelt het gebrek aan vertrouwen tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit een rol. Dat bemoeilijkt onderhandelingen over dit soort gevoelige kwesties.
Bent u bereid om, in internationaal verband, alle nodige inspanningen te leveren om de waarnemingsmissie zo snel mogelijk te laten hervatten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat Defensie een miljoenenclaim boven het hoofd hangt |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ministerie van Defensie hangt miljoenenclaim boven het hoofd»?1
Ja.
Waarom moet de Kamer hiervan via de media kennis nemen? Kunt u aangeven hoe dit zich verhoudt met uw belofte om de Kamer te informeren over problemen bij Defensie?
Niet elk meningsverschil tussen Defensie en haar aanbieders of leveranciers van goederen en/of diensten wordt aan de Kamer gemeld. Daarnaast is de zaak momenteel onder de rechter waardoor ik geen uitspraken over dit geschil doe.
Kunt u toelichten welke standpunten het bedrijf Full Circle Compliance (FCC) inneemt, en op grond van welke feiten en omstandigheden?
De zaak is momenteel onder de rechter waardoor ik geen uitspraken over dit geschil doe en geen inzage geef in de door u gevraagde stukken.
Kunt u toelichten waarom u de standpunten van FCC betwist, en op grond van welke feiten en omstandigheden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of u in constructief overleg bent getreden met FCC voor het vinden van een oplossing? Kunt u een overzicht geven van de door u verrichte handelingen voor de beslechting van het geschil? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit met het uitgangspunt dat Defensie streeft naar finale geschilbeslechting?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u inzage geven in alle processtukken en relevante gegevens, waaronder ook interne correspondentie, verband houdende met het geschil, zodat de Kamer kan controleren of u wederom tekortgeschoten bent in uw taakuitoefening? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit onderzoeken en de onderzoeksresultaten aan de Kamer mededelen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een limitatief overzicht geven van alle (dreigende) juridische geschillen bij Defensie? Kunt u daarbij ook aangeven welke redenen en vorderingen hieraan ten grondslag lagen en welke stappen zijn genomen? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit onderzoeken en de onderzoeksresultaten aan de Kamer mededelen?
Jaarlijks worden honderden contracten en overeenkomsten gesloten waarbij in enkele gevallen een geschil kan ontstaan. Binnen Defensie ontstaan daarnaast geschillen die betrekking hebben op de intrekking en weigering van Verklaringen van Geen Bezwaar (VGBs), de werkgever-werknemer relatie, vergunningen en bestemmingsplannen, aansprakelijkheid voor schade en aanbestedingsprocedures. Defensie streeft zoveel mogelijk naar een minnelijke oplossing van geschillen. Dreigende juridische geschillen zijn niet te voorzien, aangezien pas sprake is van een juridisch geschil op het moment dat partijen er niet in slagen om met elkaar tot overeenstemming te komen.
Waarom zadelt u FCC op met een rechtsgang, terwijl u niet eens een dagvaarding durft te sturen naar de fabrikant van de JSF-toestellen vanwege de vele tekortkomingen van de vliegende Titanic?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid, indien de bovenstaande vragen niet (volledig) kunnen worden beantwoord vanwege privacy- en geheimhoudingsreden, deze gegevens te anonimiseren en/of toestemming te vragen aan de betrokkenen om deze gegevens te publiceren? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit met de transparantiebelofte uit de Defensienota 2018?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u bovenstaande vragen apart beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Gelet op het verband tussen enkele van uw vragen (vragen 3, 4, 5, 6 en 8, en 7 en 9) is besloten deze in samenhang te beantwoorden.
Gelekte documenten aangaande smerige politiek in Brazilië |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over gelekte documenten aangaande smerige politiek in Brazilië?1
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving waaraan u refereert.
Hoe beoordeelt u de inhoud van deze berichten? Deelt u de analyse dat voormalig president Lula, die momenteel een jarenlange gevangenisstraf uitzit, doelbewust is tegengewerkt om deel te nemen aan de verkiezingen in 2018, die hij, althans volgens opiniepeilingen, waarschijnlijk zou hebben gewonnen? Zo nee, waarom niet, en wat is dan uw lezing van de berichtgeving?
Naar aanleiding van de onthullingen door het online-tijdschrift The Intercept Brazil vond op 19 juni een hoorzitting plaats in het Braziliaanse parlement, waar gesproken is over de vermeende uitlatingen van de huidige Minister van Justitie, dhr. Sergio Moro, die destijds als rechter betrokken was bij de veroordeling van oud-president Lula da Silva.
Ook vond op 25 juni een zitting plaats van het Braziliaanse Hooggerechtshof, waarin de advocaten van oud-president Lula, die thans in de gevangenis zit, diens voorlopige invrijheidstelling vorderden op grond van de stelling dat de uitspraken van dhr. Moro zouden aantonen dat er sprake is geweest van een politiek proces tegen de oud-president. Het Hooggerechtshof heeft deze vordering vooralsnog afgewezen en zet de behandeling van de zaak voort na afloop van het zomerreces. Een datum daarvoor is nog niet vastgesteld.
Het is aan het Braziliaanse rechtssysteem om tot een juridisch oordeel te komen over de al dan niet vermeende uitlatingen van dhr. Sergio Moro.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat aanklagers toegaven dat het bewijsmateriaal tegen Lula, op basis waarvan hij veroordeeld is, mager is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zeggen de gelekte documenten naar uw oordeel over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Brazilië en de veroordeling van oud-president Lula vorig jaar?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Politiechef Fatima stelt dat ‘klokkenluiders’ intern tegen muur lopen’ |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politiechef Fatima stelt dat «klokkenluiders» intern tegen muur lopen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat agenten die bij hun leiding aankaarten dat er interne misstanden zijn, volgens een politiechef tegen een muur, «The blue wall of silence,» aanlopen?
Voor ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag zoals intimidatie, discriminatie en pesten is binnen de politie geen plaats. De ervaringen van politiemedewerkers over de afhandeling van signalen en meldingen van grensoverschrijdend gedrag neem ik zeer serieus. De korpschef deelt dit gevoel ten zeerste, mede vanuit de verantwoordelijkheid die de korpsleiding en politiechefs voelen om vanuit haar werkgeverschap te zorgen voor een veilig werkklimaat. Iedere politiemedewerker met welke klacht dan ook moet zich vrij voelen om hiervan een melding te maken en moet zich daarbij door de leidinggevende gesteund voelen. Daarom bevordert de leiding van de politie een werkcultuur waarin het gesprek wordt aangegaan over gedragingen die als grensoverschrijdend worden ervaren.
Wat is uw reactie op het feit dat dit volgens deze politiechef tot stress en zelfs tot agenten die het bijltje erbij neergooien leidt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat doet het citaat «(t)oen ik zaken van intimidatie, racisme en machtsmisbruik aankaartte bij mijn leidinggevenden, zeiden deze dat al die mensen waar ik over sprak niet op non-actief konden worden gezet gezien de capaciteitsproblemen. Dus toen ben ik maar weggegaan» met u?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat misstanden bij de politie soms niet bestreden worden vanwege capaciteitsproblemen? Zo ja, wat doet u om dit tegen te gaan? Zo nee, waar baseert u dit op?
In het bericht zijn de geïdentificeerde misstanden onder andere intimidatie, racisme en machtsmisbruik. Iedere melding van een dergelijk misstand bij de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) of het Landelijk Meldpunt Misstanden wordt onderzocht. Er is geen sprake van dat misstanden niet worden bestreden door een capaciteitsprobleem.
Bestaan er monitorraportages van discriminatie, racisme, intimidatie en machtsmisbruik bij de politie? Zo ja, wat blijkt hieruit? Zo nee, waarom niet?
Eens in de drie jaar vindt een groot onderzoek naar de werkbeleving binnen de politie plaats, de Medewerkersmonitor (MEMO). In de MEMO zijn onder andere vragen opgenomen over grensoverschrijdende omgangsvormen, op de werkvloer. De uitkomsten van de medewerkersmonitor zijn eerder met uw Kamer gedeeld.2
Hoeveel disciplinaire maatregelen zijn er in de afgelopen vier jaar binnen de politie genomen tegen meldingen van discriminatie, racisme, intimidatie en machtsmisbruik?
Ik heb uw Kamer aangegeven dat de politie ernaar streeft om met ingang van 2019 jaarlijks een geanonimiseerd overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen te publiceren. Op dit moment is het nog te arbeidsintensief om het totaal aantal voor specifieke disciplinaire maatregelen te genereren. Op verzoek van de korpsleiding is een landelijk systeem in ontwikkeling dat de Veiligheid, Integriteit en Klacht (VIK)- en HRM processen koppelt en deze cijfers beter inzichtelijk zal maken. Het overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen zal vanaf 2020 in de jaarverantwoording worden opgenomen.
Worden de redenen voor uitdiensttreding bij de politie geregistreerd? Zo ja, in hoe veel gevallen heeft dit het ervaren van discriminatie en/of machtsmisbruik als reden?
Van iedere medewerker die de politie verlaat wordt een tweetal gegevens geregistreerd: de datum van uitdiensttreding en de reden van uitdiensttreding, waarbij uit een beperkt aantal categorieën gekozen kan worden. Er is geen rechtsgrond om meer dan deze categorieën te registreren. De categorieën die worden geregistreerd zijn:
in welke sector de medewerker zijn of haar loopbaan voortzet;
Wordt met iedere diender die uit dienst treedt een exitgesprek gevoerd om de redenen te bevragen? Zo ja, wat zijn de meest genoemde redenen? Zo nee, waarom niet?
In het Halfjaarbericht Politie van juli 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het gesprek dat de korpschef en ik over dit onderwerp hebben gevoerd.3 De politie erkent het belang van exitgesprekken voor zowel de vertrekkende medewerker als de organisatie en de waardevolle informatie die dit oplevert. Op dit moment wordt door de politie gewerkt aan een beleidskader en een bijbehorend implementatieplan om met iedere medewerker die de politie verlaat, op vrijwillige basis, een exitgesprek te houden.
Uitgangspunt blijft dat de reden voor vertrek bij de politie niet wordt geregistreerd, anders dan zoals reeds beschreven in het antwoord op vraag 8.
Welke concrete maatregelen zijn genomen sinds de noodkreet van de ex-korpschef dat «een gif van uitsluiting de politie binnen dreigt te komen» en sinds het uitkomen van het zwartboek met noodkreten van agenten? Kunt u wat meer doen dan alleen verwijzen naar het programma de Kracht van het Verschil?
De afgelopen jaren stond het onderwerp integriteit hoog op de agenda van de korpsleiding. Extra aandacht is besteed aan de rol van leidinggevenden, omdat zij binnen het korps een centrale rol vervullen in het realiseren van een veilige en inclusieve cultuur. Zo is vanuit het leiderschapsprogramma aandacht voor een meer adequaat handelen en optreden – sneller, zichtbaarder en doeltreffender – bij ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag. Ook de theatervoorstelling Rauw die inmiddels door ruim 16.000 collega’s is gezien en ook in 2019 doorloopt, wordt ingezet om aandacht te besteden aan o.a. integriteit, discriminatie en pesten.
In 2018 is het integriteitsbeleid geactualiseerd, hierin is nadrukkelijk aandacht voor het bevorderen van integriteit en een veilig en inclusief werkklimaat. De politieorganisatie heeft verschillende mogelijkheden beschikbaar voor het bespreekbaar maken van signalen, zoals het vertrouwenswerk, de afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten, het Landelijk Meldpunt Misstanden en programma’s als de Kracht van het Verschil. Daarnaast beschikt de politie over de regeling klachten grensoverschrijdende omgangsvormen voor formele klachten over deze specifieke ervaringen; deze klachten worden onderzocht door de klachtencommissie grensoverschrijdende omgangsvormen. Deze commissie wordt per klacht samengesteld en bestaat uit interne medewerkers en externe personen met passende expertise.
Worden de effecten van de genomen maatregelen gemonitord? Zo ja, wat blijkt hieruit? Zo nee, waarom niet?
De Medewerkersmonitor wordt periodiek uitgevoerd. In de monitor zijn vragen opgenomen die inzicht geven in de effecten van de genomen maatregelen. Zie hiervoor tevens mijn beantwoording op vraag 6.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek te laten doen naar het voorkomen van en het bestrijden van discriminatie en uitsluiting binnen de politieorganisatie? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt door de korpsleiding invulling gegeven aan de borging van het programma De Kracht van het Verschil in de staande organisatie. Daarbij wordt ook bezien wat in de afgelopen jaren goed heeft gewerkt, wat niet en wat er verder nog ontwikkeld moet worden. Ik zie op dit moment geen aanleiding voor een onafhankelijk onderzoek.
De halal slacht van eenden, duiven, konijnen en herten |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat slachterij Vugts in Steenbergen niet alleen lammeren halal slacht, maar ook eenden, duiven, konijnen en herten?1 Zo ja, worden deze dieren onbedwelmd geslacht?
Bij slachterij Vugts in Steenbergen mogen naast schapen en lammeren onder andere ook eenden, pluimvee, konijnen en gekweekt wild geslacht worden.
Uit de gegevens van de NVWA blijkt dat er uitsluitend schapen en lammeren onbedwelmd geslacht zijn. Alle overige dieren zijn geslacht na reguliere bedwelming.
Indien eenden, duiven, konijnen en herten bij deze slachterij onbedwelmd worden geslacht, waarom zijn deze diersoorten dan niet opgenomen in het door u gegeven overzicht van dieren die in 2018 onbedwelmd zijn geslacht?2
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, zijn uitsluitend schapen en lammeren onbedwelmd geslacht.
Het ontbreken van draagvlak voor aardgaswinning onder het Werelderfgoed de Waddenzee |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de brief van de raadsleden van S!N, een lokale samenwerking tussen D66, PvdA en GroenLinks, over het ontbreken van draagvlak voor de aardgaswinning onder de Waddenzee?1
Ja.
Kunt u reageren op de uitspraak van de raadsleden dat draagvlak voor de gaswinning in dit gebied volledig ontbreekt en dat het onbegrip over de plannen enorm is?
Ik begrijp dat de effecten van de gaswinning in Groningen hebben geleid tot grote bezorgdheid over gaswinning elders in Nederland en met name ook in het Waddengebied. De gaswinning onder de Waddenzee is, onder strikte randvoorwaarden, toegestaan. De effecten hiervan worden jaarlijks beoordeeld door de onafhankelijke Auditcommissie Gaswinning Waddenzee, waarbij tot nu toe nog steeds is gebleken dat deze gaswinning niet heeft geleid tot enige schade aan de natuurwaarden in de Waddenzee. Daarnaast zijn per 1 januari 2017 in de Mijnbouwwet nog extra restricties opgenomen voor mijnbouwactiviteiten in het Waddengebied.
Bij het beoordelen van winningsplannen en het aanvragen van vergunningen volg ik een procedure waarbij advies wordt gevraagd aan SodM, TNO, de decentrale overheden, de Tcbb en de Mijnraad. Alleen als blijkt dat de effecten van de gaswinning beperkt blijven en niet leiden tot schade voor mensen, de natuur of gevolgen voor de waterkwaliteit, kan ingestemd worden met een winningsplan of kan een vergunning worden verleend.
Waarop baseert u dat het bestuurlijk draagvlak broos is aangezien de provincie Fryslân heeft aangeven tegenstander te zijn van gaswinning onder de Waddenzee en de raadsleden aangeven dat draagvlak voor de gaswinning in dit gebied volledig ontbreekt?
Ik realiseer mij dat bestuurders in het gebied, onder andere in het Fries Manifest, hebben aangegeven tegen gaswinning in het gebied te zijn. Tegelijkertijd is in het Fries manifest ook aangegeven dat aardgas nog een belangrijke rol speelt in de Nederlandse energievoorziening. Tegen deze achtergrond en gegeven het feit dat besluitvorming over gaswinning een nationale bevoegdheid is, heb ik gesproken over een broos draagvlak. Het al dan niet aanwezig zijn van draagvlak is in juridische zin geen weigeringsgrond bij het al dan niet doorgaan van projecten op het gebied van de energievoorziening.
Erkent u dat er verschil is tussen deelname aan het omgevingsproces en steun voor de voorgenomen gaswinning? Herkent u het in de brief geschetste beeld dat lokale participatie slechts plaatsvind als poging om de schade beperkt te houden?
Ik herken het geschetste beeld. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat deelname aan het omgevingsproces niet gezien mag worden als instemming met de voorgenomen gaswinning? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u zich voorstellen dat inwoners het gevoel hebben dat besluitvorming over de gaswinning reeds heeft plaatsgevonden, nu in het omgevingsproces voornamelijk gesproken wordt over de wijze waarop een deel van de opbrengsten kunnen terugvloeien naar de omgeving?
Ik kan mij dat gevoel voorstellen. Mijn ambtenaren hebben ook van begin af aan aangegeven dat het op grond van de bestaande wetgeving en binnen de wettelijke kaders het kabinet de taak heeft gaswinning, indien veilig, mogelijk te maken. In het geval van de gaswinning bij Ternaard is de afspraak gemaakt dat de uitkomsten van het omgevingsproces een plek krijgen in de uiteindelijke besluitvorming. Dit is naar verwachting dit najaar aan de orde.
Kunt u bevestigen dat een voorkeur voor gaswinning met terugvloei van inkomsten in plaats van gaswinning zonder terugvloei van inkomsten niets zegt over het draagvlak voor de gaswinning zelf?
Ik kan dat bevestigen.
Kunt u bevestigen dat het vaststellen van draagvlak niet alleen gebeurt in de stuur- en werkgroepen? Bent u bereid de omwonenden middels een enquête de expliciete vraag voor te leggen of zij gaswinning in het gebied steunen of niet? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven is het al dan niet aanwezig zijn van draagvlak in juridische zin geen weigeringsgrond. Wel wil ik met een zorgvuldig omgevingsproces en met de werk- en stuurgroepen en het bestuurlijk overleg de zorgen adresseren en de uitkomsten van dit proces een serieuze plek te geven in mijn besluiten over de gaswinning.
Ik ben niet bereid om voor projecten op het gebied van de energiewinning door middel van een enquête onder de bevolking het draagvlak vast te stellen.
Kunt u aangeven, aangezien u in de beantwoording van de eerdere vragen stelde dat in het omgevingsproces verkend werd onder welke voorwaarden de gaswinning acceptabel zou zijn, welke randvoorwaarden opgesteld zijn? Kunt u bevestigen dat het «hand aan de kraan»-principe een van die randvoorwaarden is?2
Uiteraard is het «hand aan de kraan»-principe voor een nieuwe gaswinning onder de Waddenzee een van de randvoorwaarden. Dit is vastgelegd in de Structuurvisie Waddenzee. Verdere randvoorwaarden zijn onder andere dat er duidelijkheid bestaat over de effecten van de eventuele gaswinning, en dat er afspraken zijn tussen de operator en de omwonenden over het voorkómen van ongewenste effecten, over het meten en monitoren van effecten, het nemen van maatregelen en het afhandelen van eventuele schades. Tenslotte hoop ik met het omgevingsproces er voor te zorgen dat de eventuele gaswinning bijdraagt aan de ontwikkeling van het gebied.
Kunt u aangeven op welke locatie in het verleden het «hand aan de kraan»-principe zijn werking bewezen heeft? Zo nee, waarom niet?
Voor met name de gaswinning onder de Waddenzee vanaf de locaties Moddergat, Lauwersoog en Vierhuizen, waarbij ook de effecten van de gaswinning Ameland worden meegenomen, wordt het «Hand aan de Kraan»-principe sinds 2006 toegepast. De meet- en monitoringsrapportages van deze gaswinning worden jaarlijks beoordeeld door de onafhankelijke Auditcommissie gaswinning Waddenzee. Tot nu toe is hierbij elk jaar vastgesteld dat de effecten binnen de vooraf vastgestelde bandbreedte zijn gebleven, dat de natuurwaarden van het gebied niet in het geding zijn geweest en dat ingrijpen door het verminderen of stoppen van de gaswinning niet noodzakelijk is gebleken.
Welke garantie kunt u geven dat er met het «hand aan de kraan»-principe voldoende controle gehouden kan worden over de gaswinning en de bodemdaling?
Zie antwoord op vraag 10.
Is het juist dat ook na het terugbrengen van de gasproductie (bijvoorbeeld doormiddel van het «hand aan de kraan»-principe) de kans op aardbevingen en bodemdalingen blijft bestaan? Zo ja, wat is dan het nut van het hand aan de kraan principe?
Het hand aan de kraan principe in de Waddenzee is gerelateerd aan bodemdaling. In de Waddenzee is het van belang dat de snelheid van aanvoer van sediment naar de Waddenzee in balans is met de snelheid van bodemdaling. Hierdoor verdwijnt er geen plaatareaal als gevolg van bodemdaling. Mochten er aanwijzingen zijn dat de bodem sneller gaat dalen, wordt er ingegrepen omdat hierdoor het Waddensysteem uit balans kan raken en er negatieve natuureffecten kunnen optreden. De gasproductie zal dan teruggebracht worden (Hand aan de Kraan). Hierdoor zal de snelheid van bodemdaling afnemen en daarmee weer in balans kunnen komen met de snelheid van sediment aanvoer.
Ook na het beëindigen van een gaswinning zal de bodemdaling nog enige tijd na-ijlen, maar met een lagere snelheid. De verplichting voor de mijnbouwonderneming tot het meten van de door de gaswinning veroorzaakte bodemdaling gaat nog door tot geruime tijd na beëindiging van de gaswinning.
Staat u nog altijd achter de stelling van het kabinet dat de natuur zich weliswaar niet voor 100% laat voorspellen, maar dat eventuele afwijkende gedragingen van de natuur via het «hand aan de kraan»-principe kunnen worden ondervangen?3 Zo ja, op basis waarvan?
Ja, ik sta nog altijd achter de analyse die ten grondslag ligt aan de gaswinning onder strikte randvoorwaarden zoals vastgelegd in de Structuurvisie Waddenzee en sinds 2006 aan de orde. Het 5-jaarlijks actualiseren van de gebruiksruimte op basis van een geactualiseerd beleidsscenario voor de zeespiegelstijging ten behoeve van de delfstofwinning onder de Waddenzee, maakt daarvan onderdeel uit.
Bent u, vanwege de grote onzekerheden over de bodemeffecten en het ontbreken van draagvlak, bereid om geen toestemming te verlenen aan gaswinning onder het UNESCO-werelderfgoed de Waddenzee?
Er was reeds sprake van gaswinning onder de Waddenzee op het moment dat het gebied de status kreeg van UNESCO-werelderfgoed. De gaswinning en de stringente vergunningverleningsprocedure die daarbij gevolgd moet worden, heeft dat dus niet in de weg gestaan. Op grond van het feit dat bij het verlenen van instemming voor winningsplannen zeer zorgvuldige procedures worden gevolgd en via het hand aan de kraan principe ingegrepen kan worden indien nodig, ben ik niet bereid op voorhand en zonder een inhoudelijke beoordeling van de betreffende aanvraag, mijn toestemming te onthouden aan gaswinning onder de Waddenzee.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Mijnbouw/Groningen dat op 27 juni 2019 gepland staat?
Ja.
Het bericht ‘Analyse jaarverslagen: ziekenhuizen uit gevarenzone’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Analyse jaarverslagen: ziekenhuizen uit gevarenzone»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de gemiddelde financiële positie van ziekenhuizen in 2018 is verbeterd?
De analyse van Prismant is gebaseerd op de tot dusver aangeleverde jaarrekeningen van ziekenhuizen. Prismant concludeert dat de gemiddelde financiële positie van ziekenhuizen in 2018 is verbeterd. Dit beeld is herkenbaar, ook de recente analyse van inkoopcoöperatie Intrakoop schetst een positieve ontwikkeling. Uiteraard is hier sprake van gemiddelden; het ene ziekenhuis staat er financieel beter voor dan het andere. Hierbij is relevant dat de Nederlandse Zorgautoriteit de financiële gegevens uit de jaarrekeningen meeneemt bij de doorontwikkeling van het systeem van vroegsignalering van zorgaanbieders in financiële problemen2. Om een goed beeld te schetsen van wat deze gegevens betekenen voor de continuïteit van een individuele zorgaanbieder, neemt de NZa overigens ook andere (voorspellende) indicatoren mee. Denk bijvoorbeeld aan ratio’s op het vlak van liquiditeit, ziekteverzuim, een hoog percentage extern ingehuurd personeel. Maar ook andere zaken zoals verzoeken tot extra bevoorschotting door de zorgverzekeraar en wisselingen in de raad van bestuur. Ik zal uw Kamer na de zomer nader informeren over de werking van dit verbeterde systeem van vroegsignalering.
Herkent u het beeld dat de rentelasten zijn gedaald met 14,8 procent vanwege de steeds lagere kapitaalbehoefte van de ziekenhuizen en de dalende rentetarieven?
Dat beeld is inderdaad herkenbaar. Zo heeft het Waarborgfonds voor de Zorgsector (WFZ) mij desgevraagd laten weten dat het totaal aan langlopende geborgde leningen is afgenomen doordat er meer is afgelost dan dat er aan nieuwe leningen is afgesloten. Daarnaast geldt dat ziekenhuizen bij nieuwe leningen en herfinancieringen profiteren van de lage renteniveaus, aldus het WFZ.
Kunt u aangeven of het Waarborgfonds voor de Zorgsector solvabiliteitseisen stelt aan ziekenhuizen? Zo ja, kunt u aangeven hoe hoog deze solvabiliteitseisen zijn? Zo nee, waarom niet?
Bij de beoordeling van borgingsverzoeken kijkt WFZ niet naar de solvabiliteit (eigen vermogen/balanstotaal), maar naar het weerstandsvermogen (eigen vermogen/omzet). Het weerstandsvermogen van een zorgorganisatie is volgens het WFZ een betere indicator voor de mate waarin een zorginstellingen in staat is zijn financiële tegenvallers op te vangen. Het WFZ noemt indicatief een niveau van 20% á 25% weerstandvermogen voldoende, maar benadrukt dat bij de boordeling van borgingsverzoeken alle relevante factoren altijd in onderlinge samenhang worden beoordeeld. Er is derhalve geen sprake van een strikte norm.
Hoe verklaart u dat het eigen vermogen van ziekenhuizen in 2018 is gestegen naar 7,0 miljard euro, een ruime verdubbeling ten opzichte van 2011?
De ontwikkeling van het eigen vermogen van ziekenhuizen heeft verschillende oorzaken. Gemiddeld genomen hebben ziekenhuizen in de periode 2011–2018 positieve resultaten gerealiseerd. Deze resultaten hebben bijgedragen aan een groei van het eigen vermogen. Voor ziekenhuizen is een voldoende omvang van het eigen vermogen van belang om eventuele tegenslagen te kunnen opvangen.
Deelt u de mening dat het in het licht van deze cijfers er meer zou kunnen worden geïnvesteerd in het schreeuwend tekort aan zorgpersoneel, noodzakelijke ICT-investeringen en leningen voor dure innovaties in ziekenhuizen?
Uiteraard is het hebben van voldoende zorgpersoneel, goede ICT-voorzieningen etcetera van groot belang. Dat ziekenhuizen daarin moeten en kunnen investeren is een keuze van ziekenhuizen zelf. Dit is afhankelijk de lokale situatie en de financiële positie van het ziekenhuis.
Het bericht 'Overheidsalmanak staat bol van de fouten' |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Overheidsalmanak staat bol van de fouten»1 en kent u Allmanak, het alternatief voor de overheidsalmanak?2
Ja.
Is het waar dat er «bij bijna 15% van de gemeenten [...] de naam in het register niet overeen kwam met de gegevens van de Kiesraad, en bij 18,5% van de gemeenten [...] het aantal vermelde raadszetels in de gemeente niet klopt», en dat «bij negen provincies [...] de gegevens over de statenleden zelfs volledig» missen? Zo ja, zijn er nog meer gegevens onvolledig of onjuist? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat het bericht niet klopt. Wel wil ik aantekenen dat de gegevens van de Kiesraad in beginsel door het Centraal Stembureau zijn overgenomen uit de Basisregistratie Personen (BRP), waarbij de betrokkene de keuze heeft zijn eigen achternaam te gebruiken of die van een eventuele partner. Als namen in de overheidsalmanak niet overeenkomen met de namen die de Kiesraad publiceert kan er sprake zijn van typefouten, maar het is ook mogelijk dat de betrokkenen in de praktijk een naam gebruiken die niet volledig overeenkomt met de naam in de BRP (roepnaam, minder voorletters, andere achternaamkeuze, e.d.). In dat laatste geval zou ik deze gegevens niet als onjuist willen aanmerken.
Hoe komt het dat er zoveel gegevens niet kloppen of missen?
Zoals de Open State Foundation zelf ook constateert, worden in dit geval de gesignaleerde tekortkomingen in de overheidsalmanak veroorzaakt door gebreken in de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de provincies aangeleverde informatie.
Deelt u de mening dat het niet nodig zou moeten zijn dat «onder andere belangenorganisaties, onderzoekers maar ook overheden zelf [...] elders lijsten [moeten] kopen voor duizenden euro’s of om zelf gegevens te gaan verzamelen»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en waarom is dit dan toch nodig?
Ik deel de mening dat openbare contactinformatie over overheidsorganisaties voor iedereen kosteloos beschikbaar moet zijn, omdat iedereen op gelijke wijze toegang tot de overheid dient te hebben. Dat is dan ook de bestaansreden van de kosteloze online overheidsalmanak.
Deelt u de mening dat de informatie op de overheidsalmanak3 volledig, juist en actueel moet zijn? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de overheidsorganisaties die verantwoordelijk zijn voor de gegevens voortaan wel de goede gegevens aanleveren? Hoe kunt u dit handhaven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik zal contact opnemen met de VNG en met de betrokken provincies over een verbetering van de aanlevering van gegevens. Daarnaast zal er extra redactionele capaciteit worden ingezet om de kwaliteit van de gegevens te bewaken en gebreken te herstellen.
De uitvoering van de gewijzigde motie over een jaarlijkse rapportage over migratie |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u zich uw antwoord herinneren tijdens de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid 2019, waarin u als reactie op de aangenomen motie-Groothuizen c.s.1 aangaf dat u het «waardevol achtte om een jaarlijkse rapportage aan de Kamer toe te zenden over de voortgang van de beleidsvoornemens uit de zes pijlers van de integrale migratieagenda van het kabinet, waarin u verantwoording aflegt voor wat wel en niet gelukt is»?2
Ja.
Wanneer kan de Kamer deze jaarlijkse rapportage verwachten?
Die mening deel ik. Uw Kamer ontvangt de jaarlijkse rapportage zo snel mogelijk na het zomerreces.
Deelt u de mening dat het waardevol is deze rapportage uiterlijk een maand vóór de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid aan de Kamer te versturen? Zo ja, kunt u dat bij deze toezeggen dat u dat voortaan zal doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat Defensie blijft teleurstellen op het gebied van veiligheid |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Defensie pakt veiligheidszaken traag aan, en dat levert gevaar op voor het personeel»?1
Ja
Kunt u aangeven hoe u deze gezondheidsproblemen gaat oplossen nu u, gelet op de antwoorden op vragen over het Jaarverslag van het Ministerie van Defensie 2018, niet in staat bent om een limitatief overzicht te geven over gezondheidsproblemen die (mogelijkerwijs) verband houden met de functie-uitoefening van Defensiepersoneel? Zo nee, waarom niet?
Een limitatief overzicht van gezondheidsproblemen die (mogelijkerwijs) verband houden met de functie-uitoefening van Defensiepersoneel is niet te geven. Gezondheidsproblemen zijn vaak niet te isoleren en zuiver te verbinden aan de functie-uitoefening, daar andere factoren een rol kunnen spelen bij het ontstaan van de aandoening. Dit zal steeds per geval moeten worden beoordeeld. Als er een gerede kans en/of een vermoeden is op een oorzakelijk verband tussen een aandoening en de functie-uitoefening, stelt Defensie een onderzoek in. Afhankelijk van de uitkomsten daarvan kunnen maatregelen ter bescherming van de gezondheid worden genomen.
De Inspecteur Militaire Gezondheidszorg (IMG) heeft een aantal constateringen gedaan over de militaire gezondheidszorg. Ik heb u daarover geïnformeerd in mijn brief van 15 mei 2019 (Kamerstuk 35 000-X, nr. 139). De IMG legt echter geen verband tussen deze constateringen en gezondheidsproblemen.
Kunt u een, eventueel geanonimiseerd, limitatief overzicht geven van de bekendstaande en gemelde gezondheidsproblemen, gezondheidsrisico’s en overlijdens die (mogelijkerwijs) verband houden met de functie-uitoefening van Defensiepersoneel? Zo nee, kunt u dit onderzoeken en de onderzoeksresultaten aan de Kamer mededelen?
Gezondheidsproblemen die aan een arts worden gemeld, vallen onder het medisch geheim en zijn daarmee niet beschikbaar. Als er een gerede kans en/of een vermoeden is op een oorzakelijk verband tussen een aandoening en de functie-uitoefening, stelt Defensie een onderzoek in. Dit is eerder ook gebeurd bij het zogenaamde Balkan onderzoek (2011), suïcide onderzoek (2015) en Chroom VI onderzoek (2018). Deze onderzoeken zijn openbaar.
Op dit moment wordt gewerkt aan de inrichting van gezondheidsmonitoring in de vorm van periodiek medisch onderzoek zoals aan uw Kamer gemeld in de brief van de Minister van Defensie (Kamerstuk 35 000-X, nr. 133, dd. 18 april 2019).
Bij overlijden dat verband houdt met de functie-uitoefening, wordt een veiligheidsmelding gedaan en veiligheidsonderzoek gestart (categorie 4). Van deze meldingen en onderzoeken worden een samenvatting en de geleerde lessen gepubliceerd. Een overzicht van de verschillende categorieën meldingen (1 tot en met 4) is opgenomen in het jaarverslag.
Kunt u de vragen 6, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18. 19, 25 en 26 van de lijst van vragen over het Jaarverslag Ministerie van Defensie 2018, de vragen 7, 12 en 16 van de lijst van vragen over de Afwijkingsrapportage ten opzichte van het Materieel Projecten Overzicht 2018 en de vragen 4, 8, 10, 16, 17, 18, 20, 21, 22, 23, 26,27,28,29, 30, 31, 32 en 38 van de lijst van vragen over de Oplegnota verantwoordingsrapportages en KPI’s Defensie 2018 – Personeelsrapportage alsnog beantwoorden, eventueel in geanonimiseerde vorm, aangezien uw antwoorden hierop niet volledig zijn? Zo nee, kunt u dit onderzoeken en de onderzoeksresultaten aan de Kamer mededelen?
De genoemde vragen zijn beantwoord en ik zie geen aanleiding om de antwoorden aan te passen.
Kunt u aangeven waarom u wel luistert naar de bevelen van dronkenlap Junker, maar Oost-Indisch doof bent voor de roep om betere arbeidsomstandigheden? Kunt u ook aangeven hoe dit zich tot elkaar verhoudt? Zo nee, waarom niet?
Ik merk op dat de kwalificaties in de vraagstelling volledig voor rekening van de vraagsteller zijn. Ik herken deze niet en verder zie ik geen onderlinge relatie tussen de genoemde zaken.
Schaamt u zich niet voor het feit dat u Defensiepersoneel laat stikken met slechte arbeidsomstandigheden en daarmee in strijd handelt met het beginsel van goed werkgeverschap? Zo nee, waarom niet?
Defensie hecht veel belang aan goede arbeidsomstandigheden. In tijden van bezuinigingen zijn keuzes gemaakt die helaas niet altijd een positief effect hadden op de arbeidsomstandigheden. Het huidige herstel kost tijd en is niet altijd snel zichtbaar. Daar werken wij hard aan. Inmiddels hebben Defensie en de centrales van overheidspersoneel na vele en intensieve onderhandelingen, op 2 juli 2019 een onderhandelingsresultaat bereikt over een pakket van arbeidsvoorwaarden voor het defensiepersoneel. Zie ook de brief over het resultaat (Kamerstuk 35 000-X, nr. 146, dd. 2 juli 2019).
Kunt u bovenstaande vragen apart beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja
De btw plicht voor toezichthouders in het licht van een recente uitspraak van het Europees Hof |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het arrest van het Europees Hof van Justitie van 13 juni 2019 over de btw-plicht voor toezichthouders?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de conclusie van het arrest die luidt: «De artikelen 9 en 10 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, moeten aldus worden uitgelegd dat een lid van de raad van commissarissen van een stichting, zoals verzoeker in het hoofdgeding – die wat de uitoefening van zijn werkzaamheden als lid van die raad betreft weliswaar op geen enkele wijze hiërarchisch ondergeschikt is ten aanzien van het bestuursorgaan of de raad van commissarissen van die stichting, doch noch in eigen naam, noch voor eigen rekening, noch onder zijn eigen verantwoordelijkheid handelt, maar handelt voor rekening en onder de verantwoordelijkheid van diezelfde raad, en evenmin het economische bedrijfsrisico draagt, aangezien hij een vaste vergoeding ontvangt die niet afhankelijk is van zijn deelname aan vergaderingen of van zijn feitelijk gewerkte uren –, niet zelfstandig een economische activiteit verricht»?
Ja.
Kunt u aangeven welke toezichthouders in Nederland dus niet btw-plichtig zijn en kunt u dit in een beleidsbesluit vastleggen?
De vaststelling van de belastingplicht voor de btw is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het individuele geval. De beoordeling hiervan is voorbehouden aan de inspecteur. Bij die beoordeling zal de inspecteur rekening houden met het arrest HvJ EU 13 juni 2019, nr. C-420/18 (IO).Echter, het arrest biedt naar mijn mening onvoldoende duidelijkheid om een algemene, voor iedere toezichthouder geldende, beleidslijn in een beleidsbesluit vast te leggen.
Voor de volledigheid vermeld ik dat de Hoge Raad binnenkort arrest wijst in een zaak over de btw-belastbaarheid van vacatiegelden.2 Na het wijzen van dit arrest zal ik opnieuw bezien of het mogelijk is om de btw-plicht van toezichthouders te verduidelijken in een beleidsbesluit.
Kunt u aangeven wat er gebeurt met een 'Verklaring omtrent de hoedanigheid van belastingplichtige», waarin de Belastingdienst in het verleden aangegeven heeft dat iemand btw-plichtige is en dat volgens EU-recht toch niet blijkt te zijn? Wordt die met terugwerkende kracht ingetrokken of hersteld?
Aan de «Verklaring omtrent de hoedanigheid van belastingplichtige» ligt een beoordeling van feiten en omstandigheden ten grondslag op het moment van afgifte. Deze beoordeling maakt de inspecteur op grond van het op dat moment geldende toetsingskader. De verklaringen vervallen wanneer niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van dat kader; hetzij doordat het feitencomplex verandert, hetzij doordat dit toetsingskader zelf verandert. De verklaringen worden niet met terugwerkende kracht ingetrokken of anderszins aangepast.
Klopt het dat het arrest de facto terugwerkende kracht heeft omdat het een uitleg van EU-recht geeft die ook voor de uitspraak van toepassing was?
Als de werking van een arrest niet door het Hof van Justitie zelf wordt beperkt in de tijd, heeft het arrest een werking ex tunc3. Dit betekent dat de uitleg van het Hof van Justitie terugwerkt tot het moment waarop de in het arrest beoordeelde artikel van de btw-richtlijn in werking is getreden. De terugwerkende kracht geldt echter niet voor onherroepelijk vaststaande beschikkingen, zoals teruggaafbeschikkingen of (naheffings-)aanslagen omzetbelasting.
Wat moeten mensen doen die sinds 2012 btw in rekening gebracht hebben en nu niet btw-plichtig blijken te zijn onder Europees recht?
Toezichthouders die twijfelen of zij na het arrest HvJ EU 13 juni 2019, nr. C-420/18 (IO) nog belastingplichtig zijn voor de btw, kunnen deze vraag voorleggen aan hun btw-inspecteur. Voor de voldoening op aangifte van btw over tijdvakken die in het verleden liggen geldt het volgende. Als de toezichthouder niet tijdig bezwaar maakt of heeft gemaakt tegen de voldoening van btw op aangifte, staan deze tijdvakken onherroepelijk vast en bestaat naar aanleiding van het arrest HvJ EU 13 juni 2019, nr. C-420/18 (IO) geen recht op ambtshalve teruggaaf van btw. Dit volgt uit de punten 8 en 12 tot en met 14 van paragraaf 23 van het besluit van 9 mei 2017 nr. 2017–1209 (Besluit Fiscaal Bestuursrecht).
Kunt u aangeven op welke gronden Nederland in 2012 besloten heeft dat het juist uit EU-recht volgde dat er wel een btw-plicht voor toezichthouders was? Kunt u de juridische adviezen en correspondentie met de commissie aan de Kamer doen toekomen?
Commissarissen die niet meer dan vier commissariaten vervulden werden tot 1 januari 2013 niet aangemerkt als btw-ondernemer op grond van een goedkeurend besluit.4 De Europese Commissie was van mening dat Nederland de BTW-richtlijn hiermee niet correct toepaste en startte een formele inbreukprocedure, waarbij de Europese Commissie een ingebrekestelling stuurde, gevolgd door een met redenen omkleed advies. Hierin werd Nederland verzocht om de goedkeuring in te trekken. De Europese Commissie was namelijk van oordeel dat niet slechts op grond van een aantal commissariaten kon worden bepaald of een commissaris voor btw-doeleinden als belastingplichtige moest worden aangemerkt. Dat diende volgens de Europese Commissie per geval te worden bepaald, rekening houdende met alle relevante elementen. Ter voorkoming van een inbreukprocedure voor het Hof van Justitie EU heeft Nederland de goedkeuring per 1 januari 2013 ingetrokken. Het btw-ondernemerschap van commissarissen wordt sindsdien van geval tot geval beoordeeld.
Gevraagd naar de juridische adviezen en correspondentie met de Europese Commissie deel ik u mee dat ik nog onderzoek in hoeverre deze stukken mogen worden verstrekt nu het communicatie van/aan derden betreft. Als blijkt dat deze stukken kunnen worden gedeeld ontvangt uw Kamer die zo spoedig mogelijk van mij.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de reguliere termijn beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Honderd Cubanen lopen illegale mars voor homorechten: 'Historisch moment'’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Honderd Cubanen lopen illegale mars voor homorechten: «Historisch moment»»?1
Ja, het bericht is bekend. Ik kan bevestigen dat er bij een demonstratie voor gelijke rechten van LHBTI’s verschillende demonstranten op een gewelddadige manier zijn opgepakt. De mars op 11 mei jl. was een spontane demonstratie van de LHBTI-gemeenschap in Cuba in reactie op het besluit van de Cubaanse regering om de jaarlijkse Gay Pride af te gelasten. Aan het eind van de demonstratie is een aantal demonstranten met geweld gearresteerd.
Kunt u bevestigen dat bij een mars voor homorechten demonstranten op een gewelddadige manier zijn opgepakt? Zo nee, wat is er volgens u dan gebeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat demonstranten die demonstreren voor homorechten door de politie worden opgepakt en belemmerd? Wat zegt dit volgens u over de (veiligheids-)situatie voor LHBTI’ers in Cuba?
Het kabinet betreurt het dat demonstranten zijn belemmerd in het uitoefenen van hun demonstratierecht en zijn opgepakt bij een vreedzame demonstratie voor gelijke rechten van LHBTI’s. Gelijke rechten voor LHBTI’s is een prioriteit van het Nederlandse mensenrechtenbeleid en het is van belang dat ook onafhankelijke LHBTI-activisten kunnen opkomen voor deze rechten. Het gewelddadige einde van deze demonstratie laat zien dat het voor de LHBTI-gemeenschap in Cuba nog steeds moeilijk is om activiteiten te ontplooien.
Bent u na dit incident nog steeds van mening dat er in algemene zin geen reden is om aan te nemen dat LHBTI’ers bescherming tegen terugkeer naar Cuba nodig hebben? Zo ja, waarom? Zo nee, welke actie gaat u hieraan verbinden?
Hoewel ik het incident uiteraard betreur zie ik hierin, noch op basis van andere bronnen over de positie van LHBTI’s in Cuba, geen reden om tot een ander beleid ten aanzien van LHBTI’s uit Cuba te komen.
Het is mij bekend dat LHBTI’s in Cuba geen gemakkelijk bestaan hebben. Discriminatie van LHBTI’s komt in Cuba voor, maar de omvang en aard hiervan is niet zodanig systematisch en structureel dat in algemene zin moet worden gesproken van vervolging waartegen bescherming dient te worden geboden.
Het gaat er in de beoordeling om of de mate van discriminatie zodanig ernstig is, dat er sprake is van een ernstige schending van de grondrechten van de mens en er daarom sprake is van vervolging. Niet elke schending van een grondrecht leidt tot deze conclusie. Er moet sprake zijn van een onhoudbare situatie als gevolg van discriminatie.
Uiteraard kunnen in individuele zaken de omstandigheden aanleiding geven om alsnog asielbescherming te verlenen. De IND toetst elke aanvraag voor asielbescherming op de individuele omstandigheden in een zorgvuldige procedure, zo ook die van LHBTI’s uit Cuba.
Kunt u aangeven hoe het uitgezette asielzoekers, specifiek LHBTI’ers, naar Cuba vergaat?
Zoals uw Kamer bekend volgt Nederland geen afgewezen asielzoekers die zijn teruggekeerd. Uitgangspunt van ons stelsel is zorgvuldige beoordeling en rechterlijke toetsing voorafgaand aan uitzetting. Monitoring na terugkeer maakt daar geen deel vanuit. Ik kan berichtgeving hierover dan ook niet bevestigen.
Op welke wijze wordt door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en andere betrokken autoriteiten gemonitord hoe het in Cuba gesteld is met LHBTI-rechten, en hoe de uitwerking van nieuwe maatregelen zoals de strafbaarstelling van discriminatie jegens homoseksualiteit en de mogelijkheid om campagne te voeren voor homorechten in de praktijk tot uitvoering wordt gebracht?
Voor actuele informatie over de situatie in Cuba en ook de positie van specifieke groepen als LHBTI’s worden bronnen geraadpleegd zoals rapporten van Human Rights Watch, Amnesty International, en ook rapportages van NGO’s zowel gericht op mensenrechten in het algemeen en meer specifiek gericht op LHBTI’s in Cuba. Om een idee te geven van de (NGO) bronnen noem ik hieronder een aantal: ILGA (International Lesbian, Gay, Bisexual, Trans and Intersex Association); Inter-American Commission on Human Rights; Observatorio Cubano de Derechos Humanos; en Cubanet.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat Cubanen die Cuba ontvluchten bij terugkeer worden opgepakt en in de gevangenis terecht komen vanwege landverraad?2
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze berichtgeving bevestigen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt dit zich volgens u met het Nederlandse beleid dat LHBTI’ers in principe veilig kunnen terugkeren naar Cuba?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe vindt u dat de stappen die afgelopen jaren op het gebied van LHBTI-rechten in Cuba zijn gezet zich verhouden tot de politieacties bij de recente homomars en wat zegt dit volgens u over de veiligheid van LHBTI’ers in Cuba?
Met het inwerkingtreden van de nieuwe Cubaanse Grondwet in april 2019 lijkt er op papier bescheiden vooruitgang te zijn geboekt op het gebied van gelijke rechten voor LHBTI’s in Cuba. Artikel 42 van deze Grondwet verbiedt discriminatie op grond van sekse, ras, huidskleur of etnische oorsprong, godsdienst en geloofsovertuiging, handicap, leeftijd, seksuele oriëntatie en genderidentiteit. Dit is belangrijk voor de nog te hervormen familiewet waarmee het huwelijk van personen van gelijk geslacht mogelijk kan worden gemaakt. Het moet in de praktijk nog blijken hoe de nieuwe Cubaanse Grondwet bescherming biedt aan de LHBTI-gemeenschap. Het gewelddadige einde van de recente demonstratie laat zien dat het voor de LHBTI-gemeenschap in Cuba nog steeds moeilijk is om buiten de Cubaanse regering om activiteiten te ontplooien.
Bent u bereid de rechten van LHBTI’ers in Cuba aan de orde te stellen bij uw eerst volgende contact met uw politieke ambtsgenoot in Cuba?
Ja, daartoe ben ik bereid. Tijdens het bezoek van de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur aan Cuba in mei 2019 heeft zij het geweld dat de Cubaanse autoriteiten hebben gebruikt bij de mars opgebracht bij de Cubaanse overheid en haar teleurstelling hierover uitgesproken. Ook heeft zij met zowel aan de staat gelieerde als meer onafhankelijke LHBTI-activisten gesproken. Verder zet Nederland zich actief in voor gelijke rechten van LHBTI’s in Cuba middels een project van de Cubaanse politie, het VN-Ontwikkelingsprogramma (UNDP) en CENESEX gericht op de bewustwording van de politie van de kwetsbare positie van de LHBTI-gemeenschap.
Hoeveel Cubanen hebben de afgelopen vijf jaar asiel in Nederland aangevraagd, hoeveel hebben er asiel gekregen en hoeveel zijn er afgewezen? In hoeverre is er bij deze laatste groep ook daadwerkelijk sprake van terugkeer?
De hieronder genoemde aantallen zijn afgerond op tientallen. Verder wordt opgemerkt dat op aanvragen mogelijk niet in hetzelfde jaar wordt beslist. Ook betreft het vertrek niet alleen afgewezen asielzoekers, maar alle Cubanen die Nederland hebben verlaten. De jaarcijfers van instroom, doorstroom en vertrek kunnen om die reden niet zomaar met elkaar worden vergeleken.
2015
2016
2017
2018
2019 (t/m april)
Instroom
10
20
260
160
10
Uitstroom
2015
2016
2017
2018
2019 (t/m april)
Afwijzing
10
20
80
290
10
Inwilliging
1
1
6
0
Aantal uitstroom
2014
2015
2016
2017
2018
2019 t/m april
Aantoonbaar vertrek
10
10
10
20
60
0
Geen vertrek
0
0
0
0
30
10
Zelfstandig vertrek zonder toezicht
10
10
10
40
170
10
Bent u nog steeds van mening dat, zoals verwoord in uw brief van 17 mei 2019 aan LGBT Asylum Support, er over de positie van LHBTI’ers in Cuba voldoende betrouwbare en objectieve informatie beschikbaar is uit diverse openbare en vertrouwelijke bronnen, waardoor u geen aanleiding ziet om een nieuw (thematisch) ambtsbericht op te laten stellen? Zo ja, waarom? Over welke bronnen en informatie gaat het? Zo nee, bent u bereid een nieuw thematisch ambtsbericht op te stellen? Zo nee, waarom niet?3
Over de positie van LHBTI’s in Cuba is naar mijn oordeel voldoende betrouwbare en objectieve informatie beschikbaar uit diverse openbare en enkele vertrouwelijke bronnen. De IND is op basis van deze informatie in staat zorgvuldig te beslissen in individuele asielzaken.
Hierbij is het goed om op te merken dat de IND een afdeling heeft met op een land gespecialiseerde medewerkers die door de hoor- en beslismedewerkers benaderd kunnen worden voor actuele en betrouwbare informatie uit diverse betrouwbare bronnen.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ziet daarom geen aanleiding het Ministerie van Buitenlandse Zaken te verzoeken een (thematisch) ambtsbericht over LHBTI’s uit Cuba op te stellen. Een dergelijk ambtsbericht zal weinig toe kunnen voegen aan hetgeen reeds uit andere bronnen bekend is. Daarbij wordt ook naar de instroom gekeken of een verzoek voor een ambtsbericht opportuun is. Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 12 geeft de huidige instroom hier evenmin aanleiding toe.
Het bericht ‘Inlichtingendiensten: stop je intimiderende bezoekjes’ |
|
Femke Merel Arissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Inlichtingendiensten: stop je intimiderende bezoekjes»1 en «Hoe de politie informanten werft onder klimaatactivisten»?2
Ja
Begrijpt u dat burgers bezorgd zijn over het feit dat Nederland nog ver verwijderd is van het behalen van de noodzakelijke klimaatdoelstellingen? Begrijpt u de extra zorgen nu steeds duidelijker lijkt te worden dat Nederland het door de rechter in de Urgenda uitspraak verplichte doel om in 2020 minimaal 25% CO2 te reduceren ten opzichte van 1990 waarschijnlijk niet gaat halen en nu blijkt dat het summiere doel om 14% duurzame energie op te wekken in 2020 niet gehaald gaat worden?
Ik verwijs u naar de antwoorden op vragen aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat3 waarin op deze vraag wordt ingegaan.
Nederland onderschrijft de doelstellingen van het Parijsakkoord. In het regeerakkoord heeft het kabinet dan ook een ambitieus doel gesteld: een nationale reductie van 49% in 2030 ten opzichte van 1990. Daarnaast pleiten we voor een Europese doelstelling van 55% broeikasgasreductie in 2030. Deze ambitie voor 2030 is een belangrijke tussenstap op weg naar 95% reductie in 2050. Met de presentatie van het Klimaatakkoord op 28 juni jl. en de implementatie van de Klimaatwet zijn belangrijke stappen gezet in de realisatie van de doelstellingen om klimaatverandering tegen te gaan.
Kunt u, net als uw collega van Economische Zaken en Klimaat eerder deed, onderschrijven dat de klimaatstakers en -activisten de wetenschap aan hun zijde hebben wanneer zij stellen dat er onvoldoende klimaatmaatregelen genomen worden?3 4
Zoals door mijn collega van Economische Zaken en Klimaat is aangegeven, ziet kabinet het als haar plicht om bij te dragen aan de mondiale klimaatopgave en om een leefbare toekomst voor onze volgende generatie veilig te stellen. Het kabinet onderschrijft de oproep van de beweging Scientists4Climate om structurele maatregelen te nemen om de uitstoot van broeikasgassen te reduceren en daarmee de opwarming van de aarde zo veel mogelijk, en tot een maximale stijging van 2 graden, te beperken. Met de voorstellen zoals deze 28 juni jl. door het kabinet zijn gepresenteerd, wil het kabinet daar invulling aan geven. Het kabinet zet in lijn met het regeerakkoord in op een ambitieuze klimaatambitie van 49% CO2-reductie in 2030 ten opzichte van 1990. Daarnaast bevat de klimaatwet een ambitiedoel van 95% reductie in 2050 (t.o.v. 1990). Deze ambitiedoelstellingen voor 2030 en 2050 zijn daarmee zelfs hoger dan de beweging Scientsist4Climate voorstelt.
Kunt u aangeven op welke wijze burgers, anders dan via de rechtsgang, de Staat tot de orde kunnen roepen wanneer ernstige en onomkeerbare schade wordt toegebracht aan de leefomgeving, de biodiversiteit, het klimaat en de natuur?
Burgers kunnen aandacht vragen voor een onderwerp of proberen de overheid tot de orde te roepen door bijvoorbeeld gebruik te maken van de vrijheid van meningsuiting, het recht om te demonstreren en het recht om een petitie in te dienen bij overheidsambten (respectievelijk de artikelen 7, 9 en 5 van de Grondwet). Ook heeft iedereen het recht om een klacht in te dienen over de wijze waarop een bestuursorgaan van (onder meer) de Staat zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen (hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht). Het gedrag kan ook bestaan uit het nalaten van bepaalde handelingen. Na de (interne) klachtafhandeling is er onder omstandigheden de mogelijkheid om te klagen bij de Nationale ombudsman over de al dan niet behoorlijkheid van de gedraging van het bestuursorgaan, waarbij ook wordt getoetst op de naleving van grond- en mensenrechten. Er zijn verschillende (andere) organen en instellingen met taken en bevoegdheden op het terrein van de naleving en bevordering van grond- en mensenrechten. Zo bevordert het College voor de Rechten van de Mens de naleving van mensenrechten in praktijk, beleid en wetgeving, en vergroot het bewustzijn van mensenrechten in Nederland. Verder kan bijvoorbeeld nog gedacht worden aan het uitoefenen of (doen) inzetten van politieke instrumenten of activiteiten.
Kunt u aangeven op welke wijze burgers, anders dan via de rechtsgang, de Staat tot de orde kunnen roepen wanneer hun (mensen)rechten geschonden dreigen te worden?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven op welke wijze burgers de Staat tot actie kunnen dwingen wanneer hun (mensen)rechten geschonden worden ondanks een gerechtelijk uitspraak die de Staat tot actie dwingt?
Zie antwoord vraag 4.
Op basis van welke criteria wordt een veronderstelde «dreiging» in beeld gebracht en door welke organisaties?
In het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) wordt geduid welke vormen van radicalisering, extremisme en terrorisme nu of op langere termijn een gevaar (kunnen) vormen voor de nationale veiligheid en/of de democratische rechtsorde.
DTN 50 besteedt aandacht aan zogenoemd eco-protest. In de afgelopen DTN-periode hebben diverse actiegroepen en individuen op legale wijze in Nederland actiegevoerd voor een beter klimaat, bijvoorbeeld via demonstraties en (online) petities. De modus operandi van actievoerders is vooral gericht op het genereren van zo veel mogelijk media-aandacht door aansprekende protestacties. Tegelijkertijd zijn er in binnen- en buitenland ook personen en groeperingen die acties voor een beter milieu plannen en uitvoeren die een meer extremistisch karakter (kunnen) hebben.
Bent u van mening dat burgers of organisaties die zich vrijwillig, geweldloos en met open vizier inzetten om de volgens de wetenschap benodigde klimaatactie van de grond te krijgen als dreiging gezien moeten worden? Zo ja, waarom?
Nee, mits deze inzet binnen de grenzen van de democratische rechtsorde gezocht en gevonden wordt.
Op basis van welke criteria werd de veronderstelde «dreiging» van klimaatactivisten in beeld gebracht? En door welke organisaties?
Het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) besteedt structureel aandacht aan verschillende vormen van radicalisering, extremisme en terrorisme die, nu of op langere termijn, een bedreiging (kunnen) vormen voor de nationale veiligheid en/of de democratische rechtsorde. Het DTN wordt opgesteld door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid op basis van open en gesloten bronnen.
Welke andere activistengroepen worden benaderd en waarom?
Zoals ik gemeld heb in mijn brief van 18 juni jl. (Kamerstuk 29 628, nr. 885), kan er gelet op de vertrouwelijkheid niet worden ingegaan op individuele gevallen. Ten aanzien van de teams criminele inlichtingen (TCI) of openbare orde inlichtingen (TOOI) heb ik aangegeven dat dat de politie zorg draagt voor de proportionaliteit en rechtmatigheid van haar optreden. Voor de opsporing en openbare orde gebeurt het verzamelen van inlichtingen met behulp van informanten onder het gezag van het openbaar ministerie respectievelijk de burgemeester. Mensen die zich niet goed bejegend voelen door de politie kunnen onder meer een klacht indienen bij de politie.
Tot slot geldt voor genoemde teams dat zij ook bij het verzamelen van informatie over potentiële informanten (dus geen subjecten van onderzoek) gebonden zijn aan de grenzen van artikel 3 van de Politiewet en de Wet politiegegevens (zie met name artikel 10). Verder is het denkbaar dat bijvoorbeeld tijdens een opsporingsonderzoek iemand in beeld komt die mogelijk een geschikte informant zou kunnen zijn.
Kunt u per overheidsdienst een tijdlijn geven met de door hen (geschatte) dreiging die uit zou gaan van klimaatactivisten? Wanneer zijn zij voor het eerst als dreiging aangemerkt en waarom?
De NCTV besteedt al sinds zijn eerste DTN’s (vanaf 2005) aandacht aan activiteiten van dierenrechten- en milieuactivisten en -extremisten die een dreiging kunnen vormen voor de nationale veiligheid en de democratische rechtsorde. Sinds een aantal jaar vinden deze activiteiten vaker plaats met het oog op de verhoogde maatschappelijke aandacht voor het klimaat.
Zou naar uw mening het veroorzaken van maatschappelijke ontwrichting reden zijn om een organisatie als bedreiging voor de maatschappij te beschouwen?
Organisaties die maatschappij ontwrichtende acties ondernemen kunnen een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid en de democratische rechtsorde.
Moet er sprake zijn van een reële dreiging alvorens over gegaan mag worden tot de inzet van informaten? Zo nee, hoe is dit wettelijk geregeld?
Op grond van artikel 10 van de Wet politiegegevens mag de politie gegevens gericht verwerken met het oog op het verkrijgen van inzicht in de betrokkenheid van personen bij:
Welke informatie heeft ertoe geleid dat overgegaan werd tot de inzet van informaten? Wanneer was dat?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u aangeven hoeveel burgers uit de klimaatbeweging de inlichtingendiensten of aanverwante diensten benaderd hebben? Kunt u aangeven hoeveel organisaties uit de klimaatbeweging de inlichtingendiensten of aanverwante diensten benaderd hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Op basis van welke criteria zijn de desbetreffende individuen benaderd? En op basis van welke criteria zijn de desbetreffende organisaties benaderd?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u aangeven waarom de burgers, die zich belangeloos inzetten voor het behoud van een leefbare planeet, heimelijk benaderd worden? Kunt u aangeven waarom deze heimelijke benaderingswijze noodzakelijk zou zijn geweest? Waarom kan de overheid niet, net als de activisten, met open vizier contact zoeken?
Zoals ik in mijn brief van 18 juni jl. (Kamerstuk 29 628, nr. 885) heb aangegeven, kan er gelet op de vertrouwelijkheid niet worden ingegaan op individuele gevallen. In zijn algemeenheid geldt dat de politie ook openlijk informatie inwint. De politie zet heimelijke informatie-inwinning in als de informatie van groot belang is voor de taakuitvoering en aannemelijk is dat burgers dit niet openlijk zullen melden, omdat zij ernstige fysieke, sociale en/of maatschappelijke schade kunnen oplopen als bekend zou worden dat zij de informatie met de politie hebben gedeeld. Voor de wettelijke basis verwijs ik u naar het antwoord op vraag 13.
Kunt u aangeven waarom het noodzakelijk zou zijn geweest dat de agenten gebruik maakten van nep-legitimatiebewijzen?
Ik ga niet in op individuele gevallen. Het kader voor het tonen van een legitimatiebewijs door een politieambtenaar is neergelegd in artikel 2 van de Ambtsinstructie. Daarin wordt onderscheid gemaakt tussen politieambtenaren in uniform en in burger. De eerste toont het legitimatiebewijs op verzoek, de tweede ongevraagd, tenzij bijzondere omstandigheden dit onmogelijk maken.
Kunt u zich voorstellen dat de in de artikelen beschreven werkwijze als intimiderend en dreigend ervaren is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u aangeven waarom het noodzakelijk en wettig zou zijn geweest dat deze agenten beschikten over uitgebreide en vertrouwelijke persoonsgegevens van de benaderde individuen? Kunt u aangeven waarom het noodzakelijk en wettig zou zijn geweest dat de agenten deze informatie intimiderend en dreigend inzetten? Kunt u bij beide vragen de noodzaak en wetmatigheid uitgesplitst beantwoorden?
Zie antwoord vraag 10.
Is deze intimiderende en dreigende werkwijze naar uw mening proportioneel? Zo ja, waarom? Wie toetst de proportionaliteit van deze werkwijze?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat het beter is om energie te steken in het aanpakken van het klimaatprobleem dan in het aanpakken van klimaatactivisten?
Mijn verantwoordelijkheid is die voor het handhaven van de wet. Zoals in de beantwoording van vraag 2 en 3 is aangegeven, heeft het kabinet met de voorstellen zoals deze 28 juni jl. zijn gepresenteerd aangeven langs welke weg zij invulling wil geven aan het tegengaan van klimaatverandering.
Kunt u zich voorstellen dat na het decennia lang negeren van de oproep om over te gaan tot actie in de strijd tegen de klimaatverandering burgers in afnemende mate vertrouwen houden in de door de regering voorgespiegelde oplossingen? Zo nee, waarom niet? Kunt u zich voorstellen dat dit gevoel versterkt is nu zowel de wetenschap als de gerechtelijke macht zich hebben uitgesproken tegen het huidige overheidsbeleid? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de beantwoording van vraag 2 en 3 is aangegeven deelt het kabinet de maatschappelijke zorgen over de gevolgen van klimaatverandering en het tempo waarin maatregelen worden genomen om dit tegen te gaan. Met de voorstellen zoals deze 28 juni jl. zijn gepresenteerd heeft het kabinet geschetst langs welke weg zij invulling wil geven aan het tegengaan van klimaatverandering.
Het voorstel voor een Klimaatakkoord bevat een pakket aan maatregelen met een zo breed mogelijk maatschappelijk draagvlak, dat de actieve steun heeft van zoveel mogelijk partijen, waaronder verschillende maatschappelijke organisaties.
Het kabinet verwacht dat daarmee het reductiedoel van 49% in 2030 wordt gerealiseerd.
Bent u bereid de intimiderende en bedreigende werkwijze van inlichtingendiensten en aanverwante diensten jegens klimaatactivisten stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
De politie moet altijd handelen binnen de geldende wettelijke kaders. Zoals ik heb uiteengezet in de brief van 18 juni jl. ga ik niet in op individuele gevallen. De TCI’s en TOOI’s handelen onder het gezag van het openbaar ministerie respectievelijk de burgemeester. Als burgers zich onjuist bejegend voelen door de politie, kunnen zij hierover onder meer een klacht indienen bij de politie (zie ook het antwoord op vragen 4, 5 en 6).
De gevolgen van de vernietiging van het Programma Aanpak Stikstof voor biomassacentrales |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Einde soepele stikstofnorm waarschijnlijk ook gevolgen voor de energiesector»1 en «Vattenfall/Nuon wil biomassacentrale Diemen toch doordrukken»?2
Ja.
Wat zijn de gevolgen van de uitspraak van de Raad van State over het Programma Aanpak Stikstof (PAS) voor de lopende vergunningstrajecten van alle biomassacentrales in Nederland?
De uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op
29 mei jl. heeft effect op alle activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken in Natura 2000-gebieden, waarvan de vergunning nog niet onherroepelijk is. Dit geldt ook voor biomassacentrales. Lopende vergunningaanvragen kunnen niet meer via het PAS worden vergund. Vergunningverlening kan enkel plaatsvinden via een passende beoordeling of via een ADC-toets.
Wat zijn de gevolgen van de PAS-uitspraak voor het vergunningstraject van de biomassacentrale in Diemen?
De recente uitspraak over het PAS heeft geen consequenties voor het vergunningentraject van de biomassacentrale Diemen, omdat het PAS niet is gebruikt voor de vigerende vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet 1998.
Klopt het dat door een fout uit het verleden Vattenfall/Nuon in Diemen buitenproportionele uitstootnormen voor onder andere stikstof toegewezen heeft gekregen? Maakt de PAS-uitspraak hier een einde aan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat toelichten?
In de vigerende natuurvergunning uit 2015 voor Nuon Diemen is inderdaad per abuis te veel ruimte voor stikstofdepositie toegekend. Recent is door Nuon een aanvraag ingediend waarmee de vergunning van 2015 kan worden hersteld naar het depositieniveau dat destijds in de vergunning opgenomen had moeten worden. Bij deze vergunning is geen gebruikgemaakt van het PAS. De PAS-uitspraak heeft daar dus geen invloed op.
Is het juist dat er voor de bouw van de biomassacentrale in Diemen geen extra depositieruimte is aangevraagd op Natura 2000-gebieden, zoals Vattenfall/Nuon beweert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten hoe dat besluit tot stand gekomen is?
Voor de biomassacentrale is een (aangepaste) vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig. Volgens de lopende aanvraag zal het teveel aan depositieruimte uit de vergunning uit 2015 niet door Nuon worden gebruikt voor de biomassacentrale. Nuon heeft tijdens de zitting bij de Hoor- en Adviescommissie van de provincie Noord-Holland verklaard deze ruimte niet nodig te hebben voor de biomassacentrale. De destijds teveel vergunde ruimte zal komen te vervallen en de biomassacentrale zal door Nuon passend moeten worden gemaakt binnen de herstelde depositieruimte van de vergunning uit 2015. Of de aanvraag als zodanig vergunbaar is, wordt op dit moment bekeken door gedeputeerde staten van Noord-Holland. Nieuw onderzoek naar de stikstofdepositie is dus niet nodig. De PAS-uitspraak heeft geen invloed op dit proces.
Moet er naar aanleiding van de PAS-uitspraak nieuw onderzoek komen naar de stikstofdepositie van de geplande biomassacentrale in Diemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Moet er, alvorens een besluit genomen kan worden over de toekomst van de biomassacentrale in Diemen, een nieuwe vergunning worden aangevraagd op basis van de Wet natuurbescherming, waarin de recente PAS-uitspraak van de Raad van State is meegenomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat bedrijven hun stikstofuitstoot kunnen compenseren door emissierechten te kopen van een ander bedrijf dat stikstof uitstoot en ermee ophoudt? Zo ja, ziet u naar aanleiding van de PAS-uitspraak reden deze gang van zaken te herzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Het Nederlandse stikstofbeleid kent geen emissierechten voor stikstof. Wel is het in sommige gevallen mogelijk om op basis van externe saldering een vergunning te krijgen. Hiermee wordt bedoeld dat een toename van depositie door het ene project gecompenseerd kan worden met de afname van depositie door een ander project dat stopt. Aan deze verrekening zijn strenge voorwaarden verbonden. Zo moet er bijvoorbeeld een directe relatie bestaan tussen het stoppende project en het project dat depositie gaat veroorzaken. Op deze manier kan in een passende beoordeling worden geconcludeerd dat het project niet leidt tot extra schade aan Natura 2000-gebieden.
Tijdens het PAS was er een verbod op deze vorm van salderen, omdat de effecten van activiteiten die zouden stoppen in de berekening van de ruimte voor stikstofdepositie was meegenomen. Nu het PAS niet meer gebruikt kan worden voor toestemmingsverlening, kan deze vorm van verrekening via een individuele passende beoordeling alsnog plaatsvinden. De Raad van State heeft in de uitspraak expliciet aangegeven dat deze vorm van verrekening weer gebruikt kan worden.
Is het juist dat er opnieuw gekeken moet worden naar de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden voordat biomassacentrales in het algemeen vergund kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Bij elke activiteit die leidt tot stikstofdepositie op daarvoor gevoelige en overbelaste habitats, moet volgens de Raad van State een passende beoordeling plaatsvinden. Er kan niet langer verwezen worden naar de passende beoordeling die ten grondslag lag aan het PAS. Als kan worden aangetoond dat de nieuwe activiteit geen schade veroorzaakt aan een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied, kan de vergunning worden verleend. Het is en blijft goed in beeld welke habitats in Natura 2000-gebieden stikstofgevoelig zijn en in welke mate de kritische depositiewaarde wordt overschreden. Extra onderzoek naar stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden is dus niet nodig.
Deelt u de mening dat de overheid biomassaverbranders jarenlang heeft beloond met vergunningen voor stikstofdepositie die ze niet hadden mogen krijgen en dat de natuur daar de prijs voor heeft betaald? Zo nee, waarom niet?
Binnen het PAS was het voor alle activiteiten met een stikstofdepositie boven de grenswaarde mogelijk om een vergunning aan te vragen. Die vergunning kon worden verleend voor zover nog ontwikkelingsruimte beschikbaar was, die passend was beoordeeld in het PAS. Via deze systematiek was het voor nieuwe biomassacentrales mogelijk om een vergunning te krijgen.
Het bericht dat nachtvluchten op Maastricht Aachen Airport niet worden uitgesloten. |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nachtvluchten op Maastricht Airport in toekomst niet uitgesloten»?1
Ja, dat ken ik.
Klopt het dat in de Luchtvaartnota een scenario wordt uitgewerkt waarin de regionale luchthavens sterk zullen groeien?
Ter voorbereiding van de Luchtvaartnota worden via een PlanMER-proces de effecten in kaart gebracht van veel voorstellen die in het maatschappelijk debat over de toekomst van luchtvaart zijn ingebracht. Verdeling van groei van luchtvaart over regionale luchthavens maakt daar deel van uit.
Erkent u dat een dergelijk waterbedscenario tot grote maatschappelijke zorgen leidt bij de omwonenden van deze regionale luchthavens? Zo nee, waarom niet?
Het PlanMER proces is bedoeld om gestructureerd de effecten van de verschillende beleidsopties en alternatieven voor de Luchtvaartnota in kaart te brengen. Met vertegenwoordigers van belanghebbenden, waaronder ook omwonenden, wordt besproken wat de aandachtspunten zijn.
Kent u de reactie van VVD-gedeputeerde Van den Akker, die aan het Limburgs parlement schreef dat aanpassing van de huidige tijden van openstelling van Maastricht Aachen Airport onwenselijk blijft?2
Die reactie is mij bekend.
Wat is uw reactie op deze stellingname?
Ik heb hiervan kennisgenomen.
Heeft u al reacties van andere provincies of gemeenten op het scenario waarin de regionale luchthavens sterk zullen groeien? Zo ja, welke?
Nee. Momenteel loopt er een ambtelijk proces waarin mogelijke beleidsopties en alternatieven worden verkend en effecten in beeld worden gebracht. Er zijn nog geen afgeronde stukken en nog geen voorgenomen besluiten.
Neemt u deze reactie(s) op serieuze wijze mee in het vervolgproces van de Luchtvaartnota? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Suggesties voor beleidskeuzes of oplossingen heb ik zo mogelijk een plaats gegeven in de voorbereiding van de PlanMER. Reacties en aandachtspunten van belanghebbenden worden betrokken bij de weging van de uiteindelijke beleidskeuzes voor de Luchtvaartnota.
Klopt het dat in dit scenario de volledige baan van 2.750 meter van Maastricht Aachen Airport zou mogen worden gebruikt? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, dit vormt onderdeel van een van de beleidsopties.
Klopt het dat in dit scenario Maastricht Aachen Airport mogelijk geopend zal zijn van 5.00 uur tot 2.00 uur? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja dat klopt. Conform het verzoek van uw Kamer laat ik in de PlanMER verschillende varianten van nachtsluiting beoordelen. Deze zijn voor de beoordelingssystematiek toebedeeld over verschillende luchthavens.
Op welke erkende gezondheidsnormen zijn dergelijke openingstijden gebaseerd?
Varianten van nachtsluiting worden beoordeeld in de PlanMER met onder meer het doel om de effecten op gezondheid in kaart te brengen.
Erkent u dat met dergelijke openingstijden de nachtrust van omwonenden ernstig wordt verstoord? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 10.
Erkent u dat met dergelijke openingstijden de leefomgeving van mens en dier verder wordt aangetast? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 10.
Erkent u dat dit scenario daarom indruist tegen de strekking van de aangenomen motie-Van Raan/Kröger (Kamerstuk 31 936, nr. 600), die de regering verzoekt grenswaarden voor de luchtvaart op het gebied van klimaat, leefomgeving en veiligheid te ontwikkelen? Zo nee, waarom niet?
Het laten onderzoeken van de effecten van verschillende beleidsopties in de PlanMER is juist bedoeld om op een zorgvuldige wijze invulling te kunnen geven onder andere aan deze motie.
Erkent u dat dit scenario extra hard aankomt in de regio die reeds te maken heeft met overlast van vluchten van en naar Luik? Zo nee, waarom niet?
Ik betreur het als naar aanleiding van dit bericht onrust is ontstaan.
Bent u bereid om de uitgelekte documenten, die reeds in bezit zijn van de pers, te delen met de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet?
Het gaat hier om ambtelijke concept-stukken die in bewerking zijn. De relevante stukken worden openbaar bij de publicatie van de ontwerpLuchtvaartnota na de zomer.
Kent u het bericht «Minister geeft geen openheid over vliegtuigoverlast Eijsden: «Dit is een onthutsend besluit»»?3
Ja, daar ben ik mee bekend.
Begrijpt u dat omwonenden graag willen weten waarom het maar niet lukt de ernstige geluidsoverlast in deze regio op te lossen?
Ik begrijp heel goed dat bewoners van de gemeente Eijsden-Margraten willen weten waarom vluchten door het luchtruim boven Eijsden worden geleid. Daarom heb ik onlangs een detailanalyse laten uitvoeren door een onafhankelijk onderzoeksbureau naar de afhandeling van het vliegverkeer in de omgeving Maastricht-Luik. Naar aanleiding van de resultaten van de analyse, zal ik nu in overleg met de Belgische autoriteiten inzetten op verdere maatregelen om de overlast te beperken.
Klopt het dat u in reactie op het WOB-verzoek van de heer Hoenen, dat als doel had om te achterhalen waarom het maar niet lukt de ernstige geluidsoverlast in deze regio op te lossen, enkele stukken niet heeft verstrekt, omdat de betrekkingen met België in het geding zouden komen? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, dat klopt.
Klopt het dat u bij dat oordeel heeft betrokken «dat vaststaat dat Belgocontrol (de Belgische luchtverkeersleiding) geen verstrekking wenst van informatie over het luchtruim Eijsden»? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, dat klopt.
Wat kunt u wél zeggen over de geheimgehouden documenten die kennelijk zo belangrijk zijn in dit dossier dat het landsbelang zou kunnen worden geschaad? Indien u niets kunt zeggen, waarom niet?
Bij het overwegen om informatie openbaar te maken worden derde partijen gevraagd of zij daartegen bezwaar hebben. De Belgische autoriteiten hebben gebruik gemaakt van deze bestaande wettelijke mogelijkheid om bepaalde documenten niet openbaar te maken. Ik kan daarom niet ingaan op de inhoud van deze documenten.
Erkent u dat met deze argumentatie de indruk kan worden gewekt dat de Nederlandse overheid zich heeft laten ringeloren in de onderhandelingen met de Belgische overheid? Zo nee, waaruit blijkt dat dit niet zo is?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 20 heb aangegeven heeft de Belgische overheid gebruik gemaakt van de bestaande wettelijke mogelijkheden om niet geheel inzage te geven in onderliggende documenten. Het is niet aan mij om daar een oordeel over te geven.
Waarom zijn de belangen van Belgocontrol voor u belangrijker dan de belangen van omwonenden die willen weten waarom hun geluidsoverlast niet wordt aangepakt?
Dat is absoluut niet het geval. Ik doe mijn uiterste best om de geluidshinder in de omgeving van Eijsden te verminderen en inzicht te geven in de daarvoor gehanteerde aanpak. Hierover heb ik uw Kamer op diverse momenten geïnformeerd4.
Erkent u dat bewoners van de regio die reeds te maken heeft met overlast van vluchten van en naar Luik zich in de steek gelaten zouden kunnen voelen door deze gang van zaken? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van de geluidshinder in de omgeving van Eijsden heeft mijn volle aandacht. Dat ik bepaalde informatie niet openbaar kan maken verandert hier niets aan. Zo lang de situatie nog niet voldoende is verbeterd blijf ik doorgaan met het zoeken naar mogelijkheden om verbetering te realiseren. Daarbij ben ik zo transparant mogelijk naar uw Kamer en de regio.
Herinnert u zich de toezegging dat u «een onafhankelijke derde partij» de opdracht zou geven om «een detailanalyse te laten doen naar de afhandeling van het luchtverkeer op de luchthaven Luik, mede in relatie tot het overige vliegverkeer in de (grens)regio» en dat de afronding van deze analyse is voorzien voor «begin 2019»?4
Ja, deze toezegging is bij mij bekend.
Is deze detailanalyse al af? Zo ja, waarom is deze detailanalyse dan nog niet publiek gemaakt? Zo nee, wanneer is deze detailanalyse af?
De detailanalyse naar de afhandeling van het vliegverkeer in het luchtruim van Maastricht en Luik is recent opgeleverd. De detailanalyse heb ik op 3 juli 2019 per brief aan uw Kamer aangeboden.
Bent u bereid deze detailanalyse direct na afronding publiek te maken en naar de Tweede Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie mijn antwoord op vraag 25.
Klopt het dat in de Luchtvaartnota ook een scenario wordt uitgewerkt waarin Schiphol zou groeien tot 800.000 vluchten per jaar?
Ja dat klopt. Ter voorbereiding van de Luchtvaartnota worden verschillende invalshoeken van het maatschappelijke speelveld in kaart gebracht. In het maatschappelijke debat wordt zowel gepleit voor reductie van klimaat- en leefomgevingseffecten van luchtvaart als voor groeiruimte vanwege het economische belang. Om deze reden wordt het groeiperspectief ook getoetst in de PlanMER. Zie mijn antwoord op vraag 28.
Deelt u de mening dat het vanuit het oogpunt van zowel het klimaat, leefomgeving van mens en dier als veiligheid volstrekt onwenselijk is om Schiphol te laten groeien tot 800.000 vluchten per jaar? Zo nee, waarom niet?
Juist om te kunnen beoordelen wat een goede toekomstkeuze is, laat ik de effecten beoordelen van de verschillende invalshoeken.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Dit heb ik zoveel mogelijk gedaan.