Het bericht dat Arriva haar personeel afvalt als zij het boerkaverbod in de bus handhaven |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV), Roy van Aalst (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de buschauffeur die het boerkaverbod in zijn bus handhaafde door Arriva publiekelijk is afgevallen?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze buschauffeur geen terechtwijzing verdient, maar juist een dik compliment?
Het is belangrijk om zorgvuldig om te gaan met mensen die voor het toepassen van de wet staan. Bij het voorval in een bus in Stein hebben zowel de buschauffeur als de politiemedewerker conform de wet gehandeld.
Het kabinet ondersteunt de naleving van de wet door de instellingen, met aandacht voor de invulling van de werkwijze die rekening houdt met het zorgen voor een veilige publieke taak en de rol die de werkgever en werknemer bij deze wet met betrekking tot de naleving hebben. De specifieke afspraken in het openbaar vervoer staan beschreven in antwoord 3.
Deelt u de mening dat het boerkaverbod ook gewoon in het openbaar vervoer moet worden gehandhaafd?
De wet gedeeltelijk verbod gezichtsbekkende kleding bepaalt dat de handhaving aan politie en het Openbaar Ministerie is. Deze wet bevat een nieuwe norm. Instellingen waarop het verbod van toepassing is worden geacht de wet na te leven, net als dit bij andere wetgeving het geval is. Op basis van de memorie van toelichting en de wetsbehandeling van deze wet is het uitgangspunt dat op de locatie en in het voertuig eerst op de norm wordt gewezen. In de wetsbehandeling is op basis van de aangedragen zorgen uiteen gezet dat naleving door de instellingen bestaat uit het aanspreken met het verzoek de gezichtsbedekking af te doen of de locatie of het voertuig te verlaten. Een bevoegdheid om te handhaven voor medewerkers van een locatie of in een voertuig is er niet. Bij de uitwerking voor de praktijk is aangesloten bij de wet en de wetsbehandeling in uw Kamer en de Eerste Kamer.
Het openbaar vervoer heeft vanwege haar specifieke kenmerken een bijzonder positie. Achtergrond hiervoor is dat het in het openbaar vervoer gaat om duizenden «bewegende» locaties met veelal een «open-instap-regime». Het openbaar vervoer kent ook bij andere overtredingen een eigen werkwijze. Dit is reden geweest om specifiek contact te hebben over de werkwijze en de zorgen over escalaties, de veiligheid van personeel en reizigers. Op basis van de wet en de wetsbehandeling is het uitgangspunt dat medewerkers van het openbaar vervoer helpen bij de naleving van de wet door overtredingen bij te houden en afhankelijk van de situatie de reizigers met gezichtsbedekkende kleding aan te spreken. Dan wordt gevraagd om de gezichtsbedekking af te doen of het voertuig te verlaten. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, kan de politie worden ingeschakeld om de overtreding te beëindigen. Daarbij kan een proces-verbaal worden opgemaakt. De overtredingen die worden doorgegeven aan de verkeersleiding worden tussen het openbaar vervoersbedrijf en de lokale gezagsdriehoek besproken. Op basis van deze bijgehouden meldingen kan tussen de lokale gezagsdriehoek en het openbaar vervoer gekeken worden naar specifieke wijzen van handhaving bijvoorbeeld door gecombineerde (preventieve) handhavingsacties van OV personeel en politie. Dit zoals nu ook gebeurt bij het aanpakken van (terugkerende) verstoring van de openbare orde op bepaalde lijnen. In geval van escalatie of verstoring van de orde in het voertuig wordt aangesloten bij de bestaande protocollen in het openbaar vervoer.
In het voorval waarover u vragen stelt heeft de betreffende chauffeur conform deze gedragslijn een mevrouw aangesproken en hierna is, eveneens conform de gedragslijn, de melding bij de verkeersleiding gedaan. Op basis van de personeelsinstructie is het de bedoeling dat de dienstregeling alleen in overleg tussen de chauffeur en de verkeersleiding wordt gestopt. Dit is noodzakelijk om hinder, overlast of escalatie in het voertuig voor reizigers en personeel en onveilige situaties voor andere verkeersdeelnemers te voorkomen. Het openbaar vervoer bedrijf betrokken bij dit voorval heeft binnen het bedrijf contact opgenomen om bij alle medewerkers de gedragslijn onder de aandacht te brengen en er voor te zorgen dat escalaties en onveilige situaties door het stoppen van de dienstregeling wordt voorkomen en tegelijkertijd de wet wordt nageleefd.
Ten aanzien van de politie merk ik op dat op de eerste dag de politiemedewerker overeenkomstig de interne politie instructie heeft gehandeld. Ten overvloede merk ik op dat de tweede dag de verkeersleiding zelf de beslissing heeft genomen om de politie niet in te schakelen.
Bent u bereid op te treden tegen vervoersbedrijven die weigeren het boerkaverbod te handhaven en desnoods hun concessies in te trekken?
Deze nieuwe wet heeft betrekking op veel instellingen, instanties en vervoerders en hun medewerkers. Ik blijf met de betrokken ministeries, koepels en sectoren contact houden over de uitvoering van deze wet en de daarbij behorende vragen over toepassing en reikwijdte, inclusief de handhaving. Uit de contacten met de openbaar vervoer bedrijven blijkt op dit moment niet dat zij de wet weigeren na te leven. Ook uit andere contacten en de ervaringen van instellingen en de politie van de afgelopen weken leidt ik af dat de wet in het algemeen bekend is en er op basis van de wet werkwijzen zijn aangepast en er gehandeld wordt. Ik vind het nog te vroeg om een beoordeling over de uitvoering en maatschappelijke gevolgen van de wet te geven, maar ik hou de vinger aan de pols.
De bijeenkomst op het ministerie met de regiegroep "Wet BIG II" op 10 september 2019 |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven welke organisaties uitgenodigd zijn voor de bijeenkomst over het wetsvoorstel BIG-II (Beroepen in de individuele gezondheidszorg) met de «regiegroep Wet BIG II», die gepland staat op dinsdag 10 september 2019?1
De geplande bijeenkomst op 10 september a.s. bestond uit een bijeenkomst tussen de leden van de regiegroep, bestaande uit de werkgeversorganisatie (Boz), de beroepsvereniging (V&VN), de werknemersverenigingen (FNV, mede namens CNV, en NU»91), de vertegenwoordigers vanuit het onderwijs (LOOV en MBO Raad) en de Chief Nursing Officer. Inmiddels hebben enkele partijen aangegeven dat het, gelet op alle recente ontwikkelingen, verstandiger is dit overleg tot nader order aan te houden.
Klopt het dat het «actiecomité Wet BIG II in de overgang» van verpleegkundigen die zich verzetten tegen de invoering van de regieverpleegkundige geen uitnodiging heeft gekregen voor deze bijeenkomst? Kunt u toelichten waarom deze actiegroep hiervoor niet is uitgenodigd?
Het overleg van de regiegroep stond al langer gepland, maar zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 1 hebben verschillende partijen aangegeven het overleg tot nader order aan te willen houden. Prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan voert namelijk als verkenner gesprekken met de betrokken partijen. Hij zal ook met het actiecomité BIG II in gesprek gaan.
Kan het naar uw mening zijn dat de commotie over het wetsvoorstel BIG-II en de overgangsregeling (deels) te verklaren valt doordat de betrokken (beroeps)organisaties waar u eerder afspraken mee heeft gemaakt de achterban onvoldoende vertegenwoordigen? Zo nee, waarom niet?
Partijen hebben mij gevraagd het onderscheid via de wet te regelen, omdat het partijen niet lukte deze discussie de afgelopen 40 jaar te beslechten. Breed draagvlak voor het wetsvoorstel BIG II en de bijbehorende overgangsregeling staat voor mij voorop. Gedurende de voorbereiding van het wetstraject is gesproken met verpleegkundigen, is er een consultatie geweest en bestuurlijk overleg gevoerd met alle betrokken partijen, hebben alle verpleegkundigen en iedere burger kunnen reageren op het wetsvoorstel in de internetconsultatie en zijn er meerdere werkbezoeken georganiseerd. Daarnaast zijn er uitvoerig onderzoek en meerdere commissies gewijd aan dit onderwerp. Het tekenen van de overeenkomst betreffende de overgangsregeling met de beroepsvereniging Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland, de werkgeversorganisaties (Brancheorganisaties Zorg) en de vertegenwoordigers van werknemers (FNV, CNV en NU»91) was op 5 juni 2019 het resultaat.
Deelt u de mening dat het juist van het grootste belang is om een zo breed mogelijk draagvlak te creëren als het gaat om een dergelijke forse verandering in de wetgeving waarbij de verpleegkundige beroepsgroep mogelijk in tweeën wordt gesplitst?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze bent u van plan om het «actiecomité Wet BIG II in de overgang» te betrekken bij de verdere gesprekken over het wetsvoorstel BIG-II?
Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag 2.
Bent u bereid om het «actiecomité Wet BIG II in de overgang» alsnog uit te nodigen voor de bijeenkomst van 10 september 2019? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen uiterlijk 4 september 2019 beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘NXP verkoopt zijn audiodivisie aan het Chinese Goodix’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NXP verkoopt zijn audiodivisie aan het Chinese Goodix»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Een onderneming is zelf verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering en belangrijke beslissingen zoals de verkoop van een bedrijfsonderdeel. Slechts in bijzondere gevallen zal de rijksoverheid binnen de vigerende kaders interventies willen overwegen. Er moet in dat geval sprake zijn van een direct publiek belang zoals risico voor de nationale veiligheid. NXP geeft aan dat zijn audioactiviteiten voor mobiele telefoons, met minder dan 2% van NXP’s werknemers een relatief klein onderdeel van het bedrijf, buiten de strategische focus van het bedrijf valt. Het onderdeel past wel goed bij de productportefeuille van Goodix. Met de overname door Goodix blijft de werkgelegenheid, waarvan zo’n 40 personen in Nederland, behouden.
Wat vindt u ervan dat NXP zijn audiodivisie verkoopt met als argument dat het er in de auto-industrie, NXP’s belangrijkste markt, weinig meerwaarde van verwacht, terwijl ontwikkelingen als verplicht handsfree bellen en zelfrijdende voertuigen op basis van stemcommando’s logischerwijs juist tot meer spraak- en audioactiviteiten zouden moeten leiden?
Het bedrijf is zelf verantwoordelijk voor de strategische keuzes die het maakt. De producten die het betreffende NXP-onderdeel maakt worden met name gebruikt in mobiele telefoons en koptelefoons. Van NXP begrijpen wij dat het zijn audioactiviteiten voor toepassing in de auto behoudt.
Deelt u de mening dat NXP een bedrijf is dat niet alleen actief is in een vitale sector, namelijk de telecomsector, maar zelf ook vitale diensten en processen levert, zoals het maken van speciale halfgeleiders, waarvan het onwenselijk is dat deze, uit veiligheidsoogpunt, onder zeggenschap van een buitenlandse partij komen?
In de Nationale Veiligheidsstrategie (NVS 2019) heeft het kabinet de ontwikkeling van de versterkte aanpak beschermen vitale infrastructuur aangekondigd. De toepassing van de beschermende maatregelen op niet alleen vitale aanbieders en processen, maar ook hun ketenafhankelijke factoren, bedrijven, organisaties of netwerken worden meegenomen.
Dit is in lijn met de motie Van den Berg c.s., over een versterkte aanpak van de bescherming van de vitale processen en diensten. Hierbij wordt door het kabinet bekeken welke processen en diensten buiten hetgeen tot nu toe als vitale infrastructuur is aangemerkt, nog aanvullende bescherming behoeven.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat een dienst of proces naar de aard niet vitaal hoeft te zijn, maar dat verkeerd gebruik die dienst of dat proces alsnog vitaal, en daarmee een land dus kwetsbaar kan maken? Vindt u dat daar in het geval van NXP sprake van is?
Zie antwoord vraag 4.
Wat kunt u melden over de reputatie van Goodix, het Chinese bedrijf dat NXP wil overnemen, in het bijzonder over eventuele banden van dit bedrijf en diens medewerkers met de Chinese overheid? Vindt u het bedrijf in dat opzicht een goede overnamepartner?
In afwezigheid van een direct publiek belang is de beoordeling of Goodix een goede overnamepartner is, bij uitstek een vraag voor de markt. Wij hebben op dit moment geen reden om aan te nemen dat de overname door Goodix van het onderdeel van NXP is ingegeven door andere dan zakelijke, marktgedreven overwegingen.
Welke criteria hanteert de toezichthouder op dit moment bij het goed- dan wel afkeuren van een bedrijfsovername als deze?
De enige toezichthouder die mogelijk toestemming moet geven bij deze overname is de Autoriteit Consument en Markt (ACM) of de Europese Commissie. Er gelden thans geen sectorspecifieke regels die toezien op overnames van Nederlandse technologiebedrijven, met uitzondering van bedrijven die thans leverancier zijn van het Ministerie van Defensie en waarvoor de Algemene Beveiligingseisen voor Defensieopdrachten (ABDO) van toepassing zijn. De ACM en de Europese Commissie hebben als generieke taak het toezicht houden op naleving van de mededingingsregels. De mededingingsautoriteiten beoordelen als gevolg van deze wet alle meldingsplichtige concentraties, ongeacht de sector. Of een voorgenomen concentratie moet worden gemeld, en of dat bij de ACM of de Europese Commissie is, is afhankelijk van de omzet van de betrokken bedrijven. Bij de beoordeling onderzoekt de ACM de mogelijke effecten van de concentratie op de mededinging. De ACM kijkt daarbij, conform haar wettelijke taak, niet naar andere belangen.
In hoeverre betrekt de toezichthouder daarbij de kabinetsbrief over maatregelen bescherming telecomnetwerken en 5G van 1 juli 2019 en de beide moties-Van den Berg c.s., over een versterkte aanpak van de bescherming van de vitale processen en diensten en over eisen aan bij 5G betrokken bedrijven (Kamerstukken 24 095, nrs. 487 en 488), die de Kamer recent heeft aangenomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 toetst de toezichthouder op basis van haar wettelijke taak, in het geval van de ACM op basis van de Mededingingswet. Daarbij wordt niet naar andere belangen dan de wet voorschrijft gekeken.
Hoe groot acht u de kans dat de overname van NXP door het Chinese Goodix daadwerkelijk doorgaat?
Het is niet aan mij om over deze kans te speculeren. NXP geeft aan dat het bedrijfsonderdeel alleen technologie uit Nederland en China bevat, waardoor instemming van de Amerikaanse toezichthouder niet nodig is. Als de overname op basis van het mededingingsrecht gemeld moet worden is de overname daarvan afhankelijk, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 7.
Zou de Wet ongewenste zeggenschap telecommunicatie, die overnames in de telecomsector kan verbieden of terugdraaien als de nationale veiligheid of openbare orde in gevaar kunnen komen, indien deze wet al in werking zou zijn getreden, tot een andere afweging en/of een ander overnamebesluit kunnen leiden?
Het wetsvoorstel voor de Wet ongewenste zeggenschap telecommunicatie heeft betrekking op de verkrijging van overwegende zeggenschap in telecommunicatiepartijen. De audioactiviteiten voor mobiele telefoons van NXP valt niet onder de definitie van een telecommunicatiepartij. Deze overname zou daarom niet binnen de reikwijdte van dit wetsvoorstel vallen.
Ziet u in het voornemen van Goodix om NXP over te nemen, en in de (veiligheids)risico’s die dit voor Nederland met zich kan meebrengen, aanleiding om zo spoedig mogelijk met aanvullende maatregelen te komen die naast de telecomsector ook andere vitale sectoren, bedrijven en regio’s met vitale diensten en processen beschermen?
Wij zien op dit moment geen aanleiding om met maatregelen te komen op het voornemen van NXP om de audioactiviteiten voor mobiele telefoons te verkopen aan Goodix.
In de Kamerbrief Tegengaan Statelijke Dreigingen (Kamerstuk 30 821, nr. 72) worden verschillende maatregelen aangekondigd. Een van de maatregelen is de uitwerking van een investeringstoets op nationale veiligheidsrisico’s bij overnames en investeringen als laatste redmiddel. Uw Kamer wordt dit najaar geïnformeerd over de voortgang met betrekking tot de Wet Ongewenste Zeggenschap Telecom en de implementatie van de EU-verordening tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Unie (2017/0224 (COD)).
Wat kan de Kamer op dat vlak nog van u verwachten en wanneer?
Zie antwoord vraag 11.
Een bijdrage aan een veiligheidsmechanisme voor Noordoost-Syrië |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het onderdeel van het Amerikaanse verzoek dat ten grondslag ligt aan uw notificatiebrief d.d. 21 juni 2019 over een bijdrage aan een veiligheidsmechanisme voor Noordoost-Syrië, dat Nederland wordt verzocht Syrië-strijders van Nederlandse nationaliteit terug te halen?1
Ja.
Kunt u deze vraag voor 3 september 2019 beantwoorden?
Deze vraag is zo snel als mogelijk beantwoord.
De financiële ondersteuning van Europese anti-abortus clubs door Amerikaanse miljardairs |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «US billionaires funding EU culture war»?1
Ja.
Hoe vindt u het dat Amerikaanse miljardairs anti-abortus clubs financieren die in Europa beleid en wetgeving proberen te beïnvloeden?
Veel organisaties die door middel van lobbywerk beleid en wetgeving proberen te beïnvloeden zijn afhankelijk van particuliere giften en donoren. Dit zal ook gelden voor anti-abortus organisaties.
Of financiële steun uit een bepaalde hoek geaccepteerd wordt, is aan de ontvangende organisaties zelf.
Is bekend of ook Nederlandse organisaties die pleiten voor het inperken van het recht van vrouwen om zelf te kiezen of, met wie en wanneer ze kinderen willen door Amerikaanse geldschieters worden gefinancierd? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de donaties?
Op welke wijze dergelijke Nederlandse organisaties gefinancierd worden is mij niet bekend. Uit de openbare jaarverslagen van twee grote anti-abortus organisaties die in Nederland actief zijn, is wel op te maken dat zij voor een groot deel afhankelijk zijn van giften.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat op deze manier wordt geprobeerd het recht van vrouwen om zelf te kiezen of, met wie en wanneer zij kinderen krijgen in te perken?
Al eerder heb ik mij buitengewoon helder uitgelaten over het recht van vrouwen op vrije toegang tot abortuszorg. Ik acht het van belang dat iedere vrouw die een zwangerschapsafbreking overweegt, in vrijheid een weloverwogen keuze kan maken. Daar sta ik voor.
De Nederlandse abortuswetgeving is tot stand gekomen na intensieve politieke en maatschappelijke debatten. In de Wet afbreking zwangerschap is het evenwicht verankerd tussen aan de ene kant het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen en aan de andere kant de beschermwaardigheid van het leven.
Dit gevonden evenwicht doet recht aan het maatschappelijk draagvlak. Dit draagvlak in Nederland voor de huidige abortuswetgeving is groot. In 2017 steunde 74% van de Nederlanders het huidige abortusbeleid, tegenover 60% in 1992. Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat het draagvlak aan het afnemen is.
Deelt u de zorgen over de rechten van vrouwen die in bepaalde delen van Europa, waaronder Polen, steeds verder onder druk komen te staan? Zo ja, bent u bereid om hierover met uw ambtsgenoten in gesprek te gaan?
Ik constateer dat voortdurende waakzaamheid geboden blijft om de rechten van vrouwen te bevorderen en verworven rechten te verdedigen. Ik denk bijvoorbeeld aan druk in verschillende Europese landen op vrouwenrechtenorganisaties als onderdeel van bredere druk op de ruimte («civic space») voor maatschappelijke organisaties. Een ander voorbeeld is de discussie rond het Istanbul Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, dat door meer dan tien lidstaten van de Raad van Europa niet wordt geratificeerd. Daarentegen hebben in Europa in de afgelopen anderhalf jaar België, Cyprus, Ierland, Isle of Man (VK), IJsland, Duitsland en Noord-Macedonië hun abortusbeleid verruimd. Voor wat betreft Polen geldt dat de toegang tot veilige abortus wettelijk niet is ingeperkt ondanks pogingen daartoe.
In reguliere contacten met ambtsgenoten bespreek ik waar nodig en opportuun zorgen over vrouwenrechten en dat zullen ik en andere leden van het kabinet blijven doen.
Bent u het eens dat het recht van vrouwen om zelf te bepalen of, met wie en wanneer zij kinderen krijgen moet worden verdedigd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Fraudehelpdesk in Apeldoorn moet miljoenen gegevens van fraudeurs vernietigen’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fraudehelpdesk in Apeldoorn moet miljoenen gegevens van fraudeurs vernietigen?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Hoe beoordeelt u de situatie waarin de Autoriteit Persoonsgegevens de Fraudehelpdesk plaatst door geen vergunning te verlenen aan de Fraudehelpdesk, waardoor de Fraudehelpdesk genoodzaakt is de verzamelde gegevens te vernietigen?
Ik heb vernomen dat de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP) de door de stichting Safecin ten behoeve van de Fraudehelpdesk aangevraagde vergunning niet heeft verleend omdat die aanvraag nog niet voldeed en op onderdelen nader ingevuld en onderbouwd moet worden. Dit betekent dat de Fraudehelpdesk voor nu haar werkzaamheden heeft moeten aanpassen en de verwerking van persoonsgegevens, waarvoor een vergunning van de AP vereist is, heeft moeten beëindigen.
Voorts heeft de Fraudehelpdesk aangegeven met de AP in gesprek te zullen gaan en een nieuwe aanvraag voor een vergunning te zullen indienen. Als deze aanvraag goed is en goed is onderbouwd heb ik er vertrouwen in dat deze aanvraag tot een vergunning kan leiden. Daarbij merk ik wel op dat deze beoordeling uiteindelijk in handen ligt van de AP als onafhankelijk toezichthouder.
In hoeverre krijgt de aanvrager terugkoppeling van de Autoriteit Persoonsgegevens indien een vergunningsverzoek wordt afgewezen? Is sprake van een dialoog tussen de aanvrager van een vergunning en de Autoriteit Persoonsgegevens in het traject rondom de vergunningverlening?
Indien de aanvrager van een vergunning dat wenst, geeft de AP een toelichting op de zaken waarop de aanvrager in het bijzonder moet letten. Overigens geeft de AP op haar website een uitgebreide uitleg over het aanvragen van een vergunning.2
De AP heeft in de casus van de Fraudehelpdesk overleg gevoerd met de Fraudehelpdesk over de voorwaarden waaronder de Fraudehelpdesk haar werk zou kunnen doen binnen de kaders van de wetgeving.
Zoals hiervoor aangegeven was de aanvraag van de Fraudehelpdesk om strafrechtelijke gegevens te verwerken onvoldoende onderbouwd en daarom zag de AP zich genoodzaakt deze af te wijzen.
Deelt u de analyse dat in het actieplan Veilig Ondernemen onder meer het belang van goede gegevensuitwisseling (nogmaals) wordt benadrukt? In hoeverre worden particuliere organisaties zoals de Fraudehelpdesk bijgestaan in hun inspanningen om tot betrouwbare en efficiënte gegevensdeling te komen?
Ja, die analyse deel ik. In dit actieplan staat voorts dat de gegevensuitwisseling binnen de kaders van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) en de Uitvoeringswet AVG (hierna: UAVG) dient plaats te vinden, en met vergunning van de AP indien dat noodzakelijk is.
Er heeft overleg tussen de AP en Safecin plaatsgevonden. Ook in andere gevallen is de AP desgewenst bereid om in een gesprek de mogelijkheid van het indienen van een vergunningaanvraag toe te lichten.
Is uw standpunt, zoals geformuleerd in uw beleidsreactie van 11 juni jl. op het rapport over de mogelijkheden van cross-sectorale gegevensdeling, dat de ervaringen van private organisaties ten aanzien van het verkrijgen van vergunningen voor cross-sectorale gegevensdeling moeten worden afgewacht voordat bekeken kan worden of nieuwe wetgeving nodig zal zijn veranderd door het oordeel van de Autoriteit Persoonsgegevens?2 Zo nee, waarom niet?
Mijn standpunt is niet veranderd. Nieuwe wetgeving is pas aan de orde, als de noodzaak daartoe voldoende is aangetoond. Met verwijzing naar mijn antwoord op vraag 2 meen ik dat die noodzaak nog onvoldoende is aangetoond.
Deelt u de opvatting dat een wettelijke basis voor cross-sectorale gegevensdeling ter bestrijding van fraude meer rechtszekerheid en duidelijkheid voor de betrokken partijen kan geven?
Op basis van de UAVG is cross-sectorale gegevensdeling nu al mogelijk, als daartoe een vergunning wordt verleend. De beoordeling van een vergunningaanvraag geschiedt aan de hand van het bestaande wettelijke kader, zoals neergelegd in de AVG en de UAVG. Dat kader biedt voldoende rechtszekerheid en duidelijkheid.
Bent u van mening dat de Autoriteit Persoonsgegevens sneller een vergunning kan verlenen indien in de wet is vastgelegd dat cross-sectorale gegevensuitwisseling ter bestrijding van fraude is toegestaan onder bepaalde voorwaarden? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit het antwoord op vraag 6 blijkt, zijn de voorwaarden waaronder een vergunning wordt verleend, nu al ontleend aan de AVG en UAVG. Tegen die achtergrond valt niet in te zien dat, indien in de wet is vastgelegd dat cross-sectorale gegevensuitwisseling ter bestrijding van fraude onder bepaalde voorwaarden is toegestaan, dit tot een snellere verlening van een vergunning zou leiden. De snelheid waarmee een vergunning kan worden verleend, hangt vooral af van de snelheid waarmee de aanvrager van de vergunning aan de gestelde voorwaarden voldoet.
Bent u anders gaan denken over het feit dat de Autoriteit Persoonsgegevens vergunning uitgeeft? Zou het niet geschikt zijn om deze taak bij de het ministerie te beleggen en de Autoriteit Persoonsgegevens hierop vervolgens toe te laten zien?
Daar ben ik niet anders over gaan denken. Het past goed in het takenpakket van de AP om de hier bedoelde vergunning af te geven, aangezien zij vergelijkbare taken heeft, zoals het goedkeuren van een gedragscode als bedoeld in artikel 40, vijfde lid van de Algemene verordening gegevensbescherming.
Acht u het nog steeds realistisch dat in de toekomst wel vergunningen verleend zullen worden aan particuliere instanties? Zo ja, waarom?
Ja, ik acht dat realistisch. Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 3 aangeef meen ik dat als een organisatie een vergunningaanvraag indient die goed is ingevuld en onderbouwd, en aan de voorwaarden voldoet die de AP stelt, is verlening van een vergunning wel degelijk mogelijk.
De sterke groei aan dwangsommen voor de Nationale Politie |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Waarom gaat de politie zo slecht om met haar eigen medewerkers, dat ze vorig jaar ruim 500 agenten een dwangsom moest betalen?1
De politie vindt het van groot belang dat de collega’s de zorg en ondersteuning krijgen die zij nodig hebben. Daarvoor is een deugdelijke en tijdige juridische afhandeling noodzakelijk. De politie doet er alles aan om het besluit tijdig in behandeling te nemen en te zorgen voor deugdelijke afhandeling. Het is voor de politieorganisatie niet altijd mogelijk geweest om binnen de gestelde termijn te reageren. De juridische afdeling heeft een beperkte opschaalbare capaciteit. Bij een piek in het werkaanbod is juridische expertise niet altijd- direct- in te huren. Desalniettemin wordt er door de politie met de beschikbare capaciteit hard gewerkt om binnen de gestelde termijnen te acteren.
Deelt u de mening dat het desastreus is voor het vertrouwen in de organisatie als politiemensen langer dan een jaar op betaling moeten wachten?
Zie antwoord vraag 1.
Is de ruim 770.000 euro aan dwangsommen die nu bekend is ook echt alles? Hoeveel heeft de politie in 2018 in totaal aan dwangsommen of andere vergoedingen aan medewerkers moeten betalen? Wat zijn de te betalen bedragen voor de eerste helft van 2019?
bedrag betreft eerste helft 2019.
Hoe verklaart u de snelle toename van het aantal dwangsommen in de afgelopen jaren? Kunt u uitsluiten dat dit te maken heeft met de groeiende tekorten aan mensen bij de politie? Welke andere oorzaken ziet u voor deze snel verslechterende omgang met de eigen mensen?
De jaren 2017 en 2018 laten een piek zien in aantallen procedures en daarmee ook het uitgekeerde bedrag aan dwangsommen. De implementatie van het Landelijk Functiehuis Nederlandse Politie, de fase na de vorming van de Nationale politie en de invoering van de Regeling aanvraag andere functie (RAAF) hebben geleid tot veel beroeps- en bezwaarprocedures, die de pieken in 2017 en 2018 grotendeels verklaart. Deze zaken zijn inmiddels afgerond.
Welke maatregelen gaat u nemen om de snelle groei aan dwangsommen te stoppen, de opgelegde dwangsommen alsnog direct aan medewerkers te betalen en zo snel mogelijk hervormingen door te voeren bij de politie zodat dwangsommen niet meer nodig zijn?
De politieorganisatie is er veel aan gelegen om als goed werkgever de bezwaren binnen de gestelde termijn te voldoen. Het proces van behandeling is de afgelopen periode sterk verbeterd en dat is vooralsnog terug te zien in de halfjaarscijfers van 2019: een aanzienlijk minder aantal dwangsommen dan voorgaande jaren. De komende jaren zal een verdere optimalisering van de processen plaatsvinden wat bijdraagt aan het beter op kunnen vangen van eventuele pieken van aanvragen in de toekomst.
Het lekken van de plannen voor Prinsjesdag |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Waarom heeft het kabinet een plan voor Prinsjesdag vooraf gelekt naar de krant? 1
Laat ik vooropstellen dat ik zeer veel waarde hecht aan adequate informatievoorziening aan uw Kamer, ook met betrekking tot plannen voor Prinsjesdag, die hun beslag krijgen in de begrotingswetten, het Belastingplan en de Miljoenennota.
Het besluitvormingsproces hierover is nog niet afgerond. De besprekingen zijn nog gaande. De plannen van dit kabinet voor Prinsjesdag worden op de daarvoor aangewezen momenten met uw Kamer gedeeld zodat het besproken kan worden tijdens de algemene politieke beschouwingen, de algemene financiële beschouwingen en in de hierop volgende wetsbehandelingen.
Herinnert u zich nog uw uitspraak dat de voorstellen tot Prinsjesdag geheim moeten blijven uit respect voor de Koning?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat wél informeren van de krant, maar níet informeren van de Kamer getuigt van gebrek aan respect voor de Tweede Kamer?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom toont u zo weinig respect voor de Koning en voor de Kamer?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid dit plan voor Prinsjesdag, dat blijkbaar naar de krant kan worden gestuurd, ook naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 1.
De uitzending ‘Ruim 350 zedenzaken blijven maanden liggen door onderbezetting’ van Nieuwsuur (21 augustus) |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving van Nieuwsuur dat bij ernstige zedenzaken het maandenlang duurt, in sommige gevallen zelfs een jaar duurt, voordat de politie een onderzoek start en de vermoedelijke dader wordt verhoord? Zo ja, deelt u de mening dat dusdanige vertraging volstrekt onaanvaardbaar is?1
Ja. Het is van groot belang dat slachtoffers van zedenzaken serieus worden bejegend en op de juiste wijze worden geholpen. Zedenzaken zijn zeer ingrijpende zaken die veel emoties kunnen oproepen. De bejegening van slachtoffers in zedenzaken heeft zowel bij de politie als het Openbaar Ministerie dan ook continu de aandacht.
Onnodige vertraging in opsporingszaken moet zoveel mogelijk voorkomen worden: zedenzaken moeten zo snel mogelijk worden onderzocht. Dit komt zowel de opsporing als de verwerking van de gebeurtenissen door slachtoffers ten goede. Afgelopen jaren is daarom extra geïnvesteerd in het goed en snel oppakken van zedenzaken. Het uitgangspunt is dat slachtoffers zich vooral kunnen melden bij politie of het Centrum Seksueel Geweld. Op basis van het specifieke verhaal van een slachtoffer wordt gekeken hoe zorgvuldig en efficiënt opvolging kan worden gegeven aan een zaak.
Bent u ervan op de hoogte dat het hoofd van de zedenpolitie dit onaanvaardbare probleem wijt aan onderbezetting bij de politie? Hoeveel zedenrechercheurs moeten er volgens u bij komen om dergelijke onderzoeken ingrijpend te versnellen?
De politie is zich er van bewust dat zedenzaken ingrijpend zijn voor slachtoffers en andere betrokkenen en dat dergelijke zaken de samenleving geregeld in beroering brengen. Vaak is er sprake van een traumatische ervaring voor een slachtoffer, dat gebaat is bij een spoedige afhandeling van hun zaak. Politie en OM werken daarom hard aan het verminderen van de voorraad en het verkorten van de doorlooptijden.
De meeste zedenteams kennen een relatief hoge werkdruk. De politie investeert in de gespecialiseerde zedenrechercheurs, door (bijvoorbeeld) in de afgelopen periode het opleidingsprogramma voor zedenrechercheurs aan te vullen. Daarbij besteedt de politie continu aandacht aan kennisontwikkeling bij zedenrechercheurs en aan het ondersteunen van de rechercheurs in het kader van het verhoor van zedenslachtoffers door intervisietraining van alle studioverhoorders. De zedenteams werken momenteel aan ruim 3.400 zaken. Drie jaar geleden ging het om ongeveer 2.700 zaken. Bij voldoende aanknopingspunten voor strafrechtelijke vervolging streeft de politie er in zedenzaken naar om het dossier zo snel mogelijk bij het OM aan te leveren, maar uiterlijk binnen zes maanden na aangifte. Deze doorlooptijden zijn door de politie en het OM opgesteld en hierin wordt nauw samengewerkt.
Doordat álle zedenzaken door speciaal opgeleide zedenrechercheurs dienen te worden behandeld en er fluctuaties zijn in de bezetting (o.a. door vacatures, ziekteverzuim, op te leiden nieuwe instroom), kan de doorlooptijd van zaken toenemen. Daarnaast bevatten zedenzaken steeds vaker een digitale component, waardoor deze onderzoeken veel tijd en capaciteit kosten. Dit betekent dat de zedenteams een beperkt aantal zedenzaken tegelijkertijd kunnen behandelen.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat jaarlijks 3500 zedenzaken worden uitgevoerd met slechts 600 zedenrechercheurs? Kunt u uitvoerig uiteenzetten hoe de enorme tekorten aan zedenrechercheurs volgens u zijn ontstaan?
Zie antwoord vraag 2.
Welke problemen ziet u ontstaan als politieonderzoek naar seksueel misbruik en seksueel geweld pas een jaar na het gepleegde delict van start gaat?
Zowel voor de opsporing als het slachtoffer is het van belang dat zedenzaken zo snel mogelijk in behandeling worden genomen. Na een zedenmelding wordt door het zedenteam direct gekeken naar de prioriteit van de situatie. Hierbij wordt nadrukkelijk gekeken naar zaken als acuut gevaar voor het slachtoffer, mogelijke minderjarige slachtoffers, het risico op recidive en mogelijke maatschappelijke onrust. Na iedere melding wordt een informatief gesprek gevoerd met het slachtoffer. Waar mogelijk worden sporen veiliggesteld en na een eventuele bedenktijd wordt de aangifte opgenomen.
Deelt u de zorgen dat onvoldoende recherchecapaciteit potentieel gevolgen heeft voor betrouwbaar politieonderzoek en de uiteindelijke vervolging van de daders?
De recherchecapaciteit is niet van invloed op de kwaliteit van het rechercheonderzoek, maar wel op de doorlooptijden. Zie verder beantwoording vraag 3.
Wat voor invloed heeft bovenstaande problematiek op de slachtoffers van seksueel geweld en seksueel misbruik, denkt u?
Ik ben mij er zeer van bewust dat zedenzaken ingrijpend zijn voor slachtoffers en andere betrokkenen en dat dergelijke zaken voor maatschappelijke onrust kunnen zorgen. Er kan sprake zijn van een traumatische ervaring voor een slachtoffer. De politie en het OM werken daarom hard aan het verminderen van de werkvoorraad en het verkorten van de doorlooptijden.
Bent u voornemens om het rechercheonderzoek te bespoedigen? Wat is volgens u een acceptabele termijn tussen een aangifte en het verhoren van verdachten?
Het is van groot belang om in zedenzaken ten behoeve van waarheidsvinding goed onderzoek te doen, voordat een beschuldigde als verdachte kan worden aangemerkt en verhoord. Daarom wordt in de meeste gevallen de verdachte in de latere fase van het onderzoek verhoord, uitzonderingen daargelaten zoals een aanhouding op heterdaad. Onnodige vertraging in opsporingszaken moet zoveel als mogelijk voorkomen worden.
Op dit moment doet de Inspectie Justitie en Veiligheid onderzoek naar de bejegening van zedenslachtoffers in zedenzaken. Hierbij wordt de werkwijze van verschillende politie-eenheden onder de loep genomen. De Inspectie verwacht rapport het eerste kwartaal van 2020 aan te leveren.
De verwijdering van twee wietplanten uit de tuin van een ouder echtpaar door de politie |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tijdens aangifte horen Jan en Jannie dat politie hun wietplanten heeft weggehaald»?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze de klokkenluider overlast heeft ervaren van de twee cannabisplanten?
Wij kunnen niet ingaan op de inhoud van een individuele melding bij Meld Misdaad Anoniem.
Kunt u, met het oog op de Grondwet, internationale verdragen, maar ook op bijvoorbeeld het recht op gezond leven, reflecteren op het huidig beleid rondom medicinale cannabis?
Het huidige beleid heeft als doel om binnen de geldende internationale en nationale wettelijke kaders ervoor te zorgen dat medicinale cannabis van farmaceutische en constante kwaliteit via de apotheek op recept beschikbaar wordt gesteld aan patiënten die dit door hun arts voorgeschreven hebben gekregen.
Met het Bureau Medicinale Cannabis (BMC) houdt Nederland zich aan het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen van 19612. Dit verdrag stelt dat indien een land de teelt van cannabis voor medicinale doeleinden toelaat er een nationaal bureau moet zijn dat alle oogsten opkoopt en het alleenrecht heeft op verkoop. Dit regeringsbureau moet de oogst in bezit nemen. De op deze wijze gecontroleerde kwaliteit komt ten goede aan de gezondheid van de patiënt.
Hoe beoordeelt u het weghalen van twee cannabisplanten bij een ouder echtpaar, van wie de vrouw baat heeft bij het gebruik van cannabisolie voor haar psoriasis, als u kijkt naar proportionaliteit en barmhartigheid?
Het telen van cannabis is op grond van de Opiumwet verboden. Dit geldt ook voor het telen van vijf planten of minder. Alleen de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) kan hiervan ontheffing verlenen (artikel 8 Opiumwet).
Binnen het landelijk kader dat gesteld wordt door de Opiumwet en de Aanwijzing van het Openbaar Ministerie (OM), worden vijf planten of minder gezien als een kleine hoeveelheid voor eigen gebruik en wordt er in principe niet vervolgd. Als een klacht binnenkomt, zal de politie daar echter wel naar moeten kijken. Bij aantreffen van planten worden deze in beslag genomen. De uiteindelijke beslissing om in een zaak al dan niet te vervolgen is aan de officier van justitie.
Realiseert u zich dat de aangeboden medicinale olie en cannabis niet voor iedereen effectief en/of betaalbaar is, aangezien er vele verschillende kruisingen bestaan (waarin niet alleen de gehaltes Tetrahydrocannabinol (THC), Cannabidiol (CBD) en andere cannabinoïden variëren, maar ook het terpenenprofiel), dat medicinale – whole plant – cannabisolie nauwelijks legaal verkrijgbaar is én de zorgverzekeraars gestopt zijn met vergoeden?
Gelet op de ervaringen van het BMC, wordt met de vijf beschikbare medicinale cannabissoorten grotendeels voorzien in de bestaande behoefte. In het algemeen kan het zijn dat patiënten niet uitkomen met een beschikbaar geneesmiddel. Ook dan kan het niet zo zijn dat het (genees)middel thuis gemaakt wordt en toegestaan wordt omdat het volgens de patiënt beter werkt.
Daarnaast is het BMC bereid om het gesprek aan te gaan met patiënten en patiëntenverenigingen inzake het aanbod zoals nu beschikbaar is en de mogelijke hiaten hierin. Het BMC heeft mij bovendien laten weten bereid te zijn om informatie te verstrekken over het huidige aanbod aan medicinale cannabis. Verder ga ik met het BMC de mogelijkheid bespreken om, rekening houdend met de beschikbare capaciteit en de kosten, indien hiertoe een aanvraag wordt ingediend door het OM, de politie of de burgermeester in het kader van een rechtszaak, analyses van cannabis variëteiten te laten uitvoeren met samples van planten waarover de rechtszaak gaat. De samples worden op inhoudsstoffen geanalyseerd en voor zover mogelijk vergeleken met het huidige aanbod. Per aangeleverde sample heeft BMC informatie nodig over de indicaties waarvoor de variëteit wordt gebruikt.
Voor wat betreft medicinale olie, heeft BMC mij aangegeven dat iedere bereidingsapotheek in Nederland cannabisolie mag maken als magistrale bereiding. De apotheken die dit momenteel al doen, zijn in staat om alle soorten verhoudingen te bereiden waar de patiënt om verzoekt. Fysiek ophalen van de producten is niet vereist3.
Voor de effectiviteit van medicinale cannabis bestaat volgens het Zorginstituut onvoldoende wetenschappelijk bewijs. Daarom is medicinale cannabis niet opgenomen in het verzekerde basispakket waardoor zorgverzekeraars het gebruik van dit middel niet standaard vergoeden.
Wel heeft BMC de apotheekinkoopprijs de afgelopen jaren stapsgewijs verlaagd. Daardoor ligt de prijs op dit moment (significant) onder de prijs van door Coffeeshops aangeboden recreatieve cannabis.
Wat betekent de uitspraak van de rechtbank van Middelburg voor het huidige medicinaal cannabis beleid, waarin staat dat de burgemeester ten onrechte het huis van een medicinaal wietkweker voor drie maanden heeft gesloten?2
De uitspraak van de rechtbank betreft het inzetten van een bestuurlijke bevoegdheid door de burgemeester. Het beleid ten opzichte van medicinale cannabis staat hier los van.
Bent u bereid patiënten die baat hebben bij het gebruik van medicinale cannabis en een doktersvoorschrift hebben voor het gebruik ervan een individuele ontheffing te verlenen op basis van artikel 8 van de Opiumwet?
Op grond van artikel 8i van de Opiumwet verleen ik niet meer ontheffingen van het verbod op teelt van hennep dan voor de doeleinden zoals vermeld in artikel 8h van dezelfde wet nodig is. Er wordt op dit moment in Nederland voldoende hennep geteeld om hierin te kunnen voorzien.
Via openbare aanbesteding sluit BMC contracten met telers van medicinale cannabis. Hierbij is van belang dat de teler cannabis kan telen en verder bewerken onder strikte condities zodat het eindproduct steeds de juiste sterkte van werkzame stoffen heeft, het product voldoet aan eisen met betrekking tot vervuiling en het daardoor ook geschikt is voor patiënten met een lage weerstand. Op die manier voorzie ik in de behoefte aan medicinale cannabis.
Gelet op hoge kwaliteitseisen kan er bij thuisteelt per definitie van «medicinale cannabis» geen sprake zijn. Het afleveren van medicinale cannabis moet via de apotheek. De apotheek ontvangt de goedgekeurde medicinale cannabis van BMC. Bij het voorschrijven dan wel afleveren van de medicinale cannabis in de apotheek vindt ook nog controle plaats of de medicinale cannabis gebruikt kan worden met andere geneesmiddelen die de patiënt mogelijk gebruikt.
De noodsituatie in de psychiatrische zorg |
|
Maarten Hijink |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Hoe oordeelt u over de berichten van medewerkers van zorginstelling GGNet die de noodklok luiden over onvoldoende opvang voor mensen in acute psychische nood?1
Naar aanleiding van het bericht in de Gelderlander waarin medewerkers van GGNet hun zorgen uiten over het gebrek aan bedden in crisissituaties bij hun werkgever, heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) contact gezocht met GGNet. De instelling bevestigt richting de NZa de boodschap die zij ook al in de Gelderlander heeft laten optekenen. Er is bij GGNet geen sprake van een tekort aan acute «behandelbedden».
Vanzelfsprekend vind ik het van groot belang dat mensen, die in acute psychische nood verkeren, snel beoordeeld kunnen worden om te bezien wat zij nodig hebben. Indien noodzakelijk kan de crisisdienst zelf veelal ook kortdurend opnemen. Na beoordeling kan het nodig zijn dat opname en behandeling plaatsvindt in de specialistische ggz. Voor acute situaties moeten ggz-instellingen «behandelbedden» beschikbaar hebben.
De bekostiging van de acute psychiatrie wordt met ingang van 1 januari 2020 gewijzigd. Op dat moment wordt de «generieke module acute psychiatrie» geïmplementeerd. De budgethouders (veelal de crisisdiensten) moeten dan afspraken in de regio maken met alle betrokken ketenpartners (zoals psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen, verslavingszorgklinieken en gemeenten) over onder andere het aantal beschikbare bedden.
Er is mij op dit moment niet bekend dat het aantal «behandelbedden» voor acute situaties onvoldoende zou zijn. In december 2019 verwacht ik de Landelijke Monitor Ambulantisering van het Trimbos te ontvangen die onder meer inzicht verschaft in het aantal bedden in de klinische ggz en dus ook in de acute «behandelbedden». Ik zal uw Kamer deze monitor te zijner tijd doen toekomen.
In hoeverre is er sprake van een gebrek aan opvangbedden bij GGNet en in de overige geestelijke gezondheidszorg (ggz)? Kunt u dit laten uitzoeken?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het acceptabel dat het vaak maanden duurt voordat mensen een intake krijgen voor behandeling van hun psychiatrische problemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik hiervoor ook al heb benadrukt is het van groot belang dat mensen in acute psychische nood snel worden geholpen. In het licht daarvan hecht ik eraan, aan te geven dat er voor de acute psychiatrie geen wachttijd is.
Voor andere zorgvormen binnen de geestelijke gezondheidszorg hebben de veldpartijen met elkaar een norm (Treeknorm) afgesproken voor de maximale aanmeldwachttijd, de wachttijd tot de intake. Deze norm ligt op vier weken. Bij de laatste meting in mei 2019 overschreed de landelijke gemiddelde aanmeldwachttijd bij alle hoofddiagnosegroepen de norm, behalve bij de Delirium, dementie en overige cognitieve stoornissen. Dit wordt ook gemeld in de informatiekaart van de NZa die ik u op 10 juli jongstleden heb gestuurd. Dit is een situatie, die alle partijen die bij de ggz betrokken zijn, zeer onwenselijk vinden. Het zorgt voor extra onduidelijkheid en onzekerheid bij patiënten en als een patiënt te lang op behandeling moet wachten, kan daardoor de situatie verergeren. In het hoofdlijnenakkoord ggz is daarom afgesproken dat partijen zich tot het uiterste inspannen om de (aanmeld)wachttijden te verkorten. Hiervoor lopen momenteel verschillende acties.
Overigens geldt voor de meeste hoofddiagnosegroepen dat de totale gemiddelde wachttijd (aanmeldwachttijd en behandelwachttijd) wel binnen de Treeknorm valt.
Hoe staat het met de zorgplicht van zorgverzekeraars? Hebben zij voldoende bedden ingekocht om mensen op te kunnen laten nemen?
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht en het is hun taak om voldoende zorg in te kopen. Het aantal acute behandelbedden, waar in het bericht in de Gelderlander over gesproken wordt, is daar onderdeel van. De NZa ziet toe op het naleven van de zorgplicht. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Wat gaat u doen om de noodsituatie binnen GGNet en andere instellingen aan te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals uit mijn vorige antwoorden blijkt, is er geen sprake van een noodsituatie. Wel deel ik zorgen over de wachttijden en is er sprake van verschillende belangrijke uitdagingen op het gebied van de ggz. Deze uitdagingen pakken we met elkaar aan binnen het verband van het hoofdlijnenakkoord ggz.
Verder houdt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht op zorgaanbieders in de ggz, waar het gaat om geboden kwaliteit en veiligheid. Wachttijden en samenwerking binnen de ambulante ggz zijn daarbij thema’s die frequent de aandacht krijgen.
Bent u het eens met zorgprofessionals die aangeven dat het zorgstelsel de oorzaak van het probleem is en dat de politiek met oplossingen moet gaan komen? Zo nee, waarom niet?
In het bericht over GGNet, waar in vraag 1 naar wordt verwezen, lees ik niet dat het stelsel als de oorzaak van problemen wordt gezien. Ik ben het met een dergelijke stelling ook oneens. Uitdagingen, zoals de organisatie van de acute psychiatrie zullen in ieder zorgstelsel bestaan. De inrichting van het stelsel bepaalt de verantwoordelijkheden van partijen bij het aangaan van deze uitdagingen.
Binnen het Nederlandse zorgstelsel hebben zorgverzekeraars zorgplicht. Het is hun taak om voldoende zorg in te kopen. Zorgaanbieders moeten kwalitatief goede zorg leveren. De NZa en de IGJ zien erop toe dat de partijen zich aan hun taak houden. Het is natuurlijk wel van belang dat alle partijen binnen de ggz hun taak kunnen uitvoeren, elkaar kunnen vinden, en gezamenlijk staan voor de uitdagingen die er liggen. Daarover zijn afspraken gemaakt in het hoofdlijnenakkoord ggz en over de uitvoering vindt regelmatig overleg plaats.
Een aanval op de democratie in Turkije |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Sadet Karabulut (SP), Lammert van Raan (PvdD), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Is het u bekend dat Turkije opnieuw democratisch gekozen burgemeesters in het zuidoosten van Turkije heeft opgepakt en loyale bestuurders heeft aangesteld?1
Het kabinet is bekend met de berichtgeving over de arrestatie van drie gekozen burgermeesters in het zuidoosten van Turkije en het aanstellen van toezichthouders in hun plaats.
Kunt u bevestigen dat Turkije sinds 2016 zo’n honderd burgemeesters van de Democratische Partij van de Volkeren (HDP) uit hun functie heeft gezet en vervangen door zogenaamde toezichthouders? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Het kabinet beschikt niet over precieze aantallen. Uit publieke berichtgeving blijkt dat tussen begin 2017 en september 2018 94 HDP-burgemeesters in zuidoost Turkije uit hun functie zijn ontheven. Ook zijn een aantal CHP-burgemeesters uit hun functie ontheven.
Deelt u het oordeel van Human Rights Watch hierover, namelijk dat het oppakken van volksvertegenwoordigers een keiharde aanval op de democratie is en hiermee allerlei (politieke) rechten worden geschonden? Zo nee, waarom niet?2
Het kabinet is met onder andere de Europese Commissie en de Venetië Commissie van de Raad van Europa van mening dat het vervangen van gekozen burgemeesters een serieus punt van zorg is omdat het de uitkomst van democratische processen ondermijnt.
Bent u bereid de arrestatie van de gekozen volksvertegenwoordigers in heldere woorden te veroordelen? Zo nee, waarom niet? Bent u daarnaast bereid in EU-verband aan te dringen op een stevige veroordeling?
Mede dankzij Nederlands inzet heeft de Europese Unie op 19 augustus grote zorgen uitgesproken over de recente arrestatie van drie gekozen burgemeesters in Turkije. Ook de President van het Congres van Lokale en Regionale Autoriteiten van de Raad van Europa deelde op 20 augustus jl. zijn zorgen over deze arrestaties. Nederland sluit zich volledig aan bij deze verklaringen. In de VN Mensenrechtenraad roept de EU Turkije bovendien consequent op de rechtsstaat, onafhankelijke rechtspraak, mensenrechten en fundamentele vrijheden te beschermen.
Hoe spannen Nederland en de EU zich in om het respect voor democratische beginselen in Turkije te herstellen?
Zowel Nederland als de EU stellen de zorgen over de democratie en rechtstaat in Turkije regelmatig aan de orde. Nederland deelt deze zorgen voortdurend en op alle niveaus in bilaterale contacten met Turkije, meest recent tijdens het bezoek van Minister Kaag aan Turkije op 11 september jl. Daarnaast monitort Nederland samen met andere EU-lidstaten rechtszaken tegen politici in Turkije om op deze manier te laten zien dat Nederland verwacht dat Turkije de standaarden van een functionerende rechtsstaat accepteert. Bovendien ondersteunt Nederland via projecten en op andere manieren non-gouvernementele organisaties in Turkije die zich bezighouden met versterking van de democratie.
Welke gevolgen moet dit antidemocratische Turkse optreden hebben voor de relatie tussen Nederland/de EU en Turkije?
Zoals eerder gemeld, deelt het kabinet de zorgen van de Europese Commissie over de achteruitgang ten aanzien van de rechtsstaat, democratie en mensenrechten in Turkije. Tijdens de Raad Algemene Zaken van 18 juni jl. heeft Nederland daarom en in lijn met de motie-Omtzigt/Koopmans (Kamerstuk 32 623 nr. 265) en de motie-Karabulut (Kamerstuk 32 623 nr. 261) bepleit om de toetredingsonderhandelingen formeel stop te zetten en de Commissie verzocht om alternatieve vormen van samenwerking uit te werken. Zoals bekend kreeg het Nederlandse pleidooi voor stopzetten van de onderhandelingen geen bijval. De toetredingsonderhandelingen met Turkije zijn echter wel tot stilstand gekomen en er kunnen geen hoofdstukken worden geopend of gesloten, zoals herbevestigd door de genoemde Raad op 18 juni 2019.
Het terughalen van Duitse kinderen uit Syrië door Duitsland |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ook Duitsland haalt IS kinderen terug»?1
Ja.
Hebt u hier voorafgaand aan het terughalen van de Duitse kinderen door Duitsland contact over gehad met uw Duitse ambtsgenoot? Of was Nederland op een andere manier op de hoogte van het Duitse voornemen om deze kinderen naar Duitsland terug te halen?
Nee. Nederland was van tevoren niet op de hoogte van de Duitse actie om kinderen vanuit Syrië naar Duitsland over te brengen. Er zijn weliswaar regelmatige contacten tussen de landen in de Schengen-zone over uitreizigers, maar ieder land neemt eigenstandige beslissingen over het al dan niet terughalen van uitreizigers en/of hun kinderen.
Zo ja, is overwogen om tijdens deze missie ook Nederlandse kinderen op te halen?
Nee. Staand kabinetsbeleid is dat Nederland niet actief uitreizigers en hun kinderen ophaalt uit Syrië. Zoals nader beschreven in de brief aan uw Kamer van 21 februari 2019 (Kamerstuk 29 754 nr. 492) kan een andere afweging worden gemaakt voor Nederlandse weeskinderen die alleen achterblijven in Syrië, omdat hun ouders zijn overleden. In dergelijke gevallen bestudeert het Kabinet of en hoe de kinderen van overleden uitreizigers terug kunnen keren naar Nederland.
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat Nederlandse kinderen onder erbarmelijke omstandigheden in Syrië verblijven?
Ja. Zie verder antwoord op vraag 6.
Hoeveel Nederlandse kinderen bevinden zich momenteel in Syrische kampen? Wat is hun leeftijd? En hoeveel verblijven er zonder ouderlijk gezag?
Het is onbekend hoeveel Nederlandse kinderen zich momenteel in Syrische kampen bevinden. Uit cijfers van de AIVD blijkt dat in opvangkampen in Syrian Democratic Forces-gebied zich op dit moment circa 85 kinderen «met een Nederlandse link» bevinden.2 Deze kinderen hebben een of twee ouders met de Nederlandse nationaliteit of ouders die langere tijd in Nederland hebben gewoond. Dat betekent dat niet alle kinderen «met een Nederlandse link» de Nederlandse nationaliteit hebben. Minder dan een kwart van de minderjarigen is door een of beide ouders meegenomen naar het strijdgebied, ruim driekwart is daar geboren. Er zijn op dit moment geen gevallen bekend van Nederlandse (wees)kinderen die «zonder ouderlijk gezag» in Syrië verblijven.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de Duitse Minister van Buitenlandse Zaken, Heiko Maas: «Ze kunnen niet verantwoordelijk worden gesteld voor de daden van hun ouders, en daarom willen we helpen»? Deelt u zijn visie? Zo ja, welke maatregelen neemt u om deze kinderen te helpen? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Kinderen kunnen inderdaad niet verantwoordelijk worden gehouden voor de daden van hun ouders. Daarom beschouwt het kabinet kinderen van uitreizigers in eerste instantie als slachtoffers van de verwerpelijke keuzes van hun ouders. Het terughalen van kinderen kan niet los worden gezien van hun ouders, aangezien het scheiden van kinderen en ouders in beginsel onwenselijk is en juridisch complex ligt. Zoals nader beschreven in de brief aan uw Kamer van 21 februari 2019 (Kamerstuk 29 754 nr. 492) kan een andere afweging worden gemaakt voor Nederlandse weeskinderen die alleen achterblijven in Syrië, omdat hun ouders zijn overleden.
Hoe is het gesteld met de veiligheidssituatie in de kampen waar Nederlandse kinderen verblijven? Is deze in de afgelopen weken verslechterd? Kunt u een toelichting geven over de omstandigheden in deze kampen?
30 humanitaire partners verlenen hulp in deze opvangkampen, waaronder kamp Al Hol. Ondanks dat hulporganisaties doen wat ze kunnen om alle mensen te helpen, zijn er grote tekorten. Uit recente rapporten van de VN (OCHA) blijkt dat de grootste tekorten bestaan in de sectoren gezondheidszorg, water en sanitatie en bescherming. De toegang voor humanitaire hulporganisaties tot die delen van de kampen waar buitenlandse strijders en families in detentie worden gehouden is nog steeds slecht.
Uit VN-rapporten blijkt dat informatie over familieleden in detentie niet/nauwelijks wordt gedeeld, wat leidt tot spanningen in het kamp, inclusief veiligheidsincidenten en demonstraties. Als reactie hierop militariseert de kampleiding het opvangkamp door het plaatsen van hekken en (gewapende) beveiliging. Dit is zorgwekkend. Humanitaire organisaties blijven benadrukken dat Al Hol een ontheemdenkamp is en geen detentiecentrum en roepen op het civiele karakter van het kamp te bewaken daar het voornamelijk bestaat uit kinderen.
Hoe is het gesteld met de lichamelijke gezondheid van deze kinderen?
Er is geen zicht op de kinderen met een Nederlandse link die in de kampen in Syrian Democratic Forces-gebied verblijven. Het is daarom niet mogelijk precieze informatie te geven over de lichamelijke en geestelijke gezondheid van deze kinderen. Zie verder antwoord op vraag 12.
Overweegt u, net als Duitsland, kinderen met ernstige medische problemen terug te halen naar Nederland, ook wanneer zij geen wees zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het terughalen van kinderen kan niet los worden gezien van hun ouders, aangezien het scheiden van kinderen en ouders in beginsel onwenselijk is en juridisch complex ligt. Zoals nader beschreven in de brief aan uw Kamer van 21 februari 2019 (Kamerstuk 29 754, nr. 492) bestudeert het kabinet of en hoe kinderen van overleden uitreizigers terug kunnen keren naar Nederland.
Hoe is het gesteld met de geestelijke gezondheid van de Nederlandse kinderen in de opvangkampen? Van hoeveel van deze Nederlandse kinderen kan gesteld worden dat ze kampen met trauma’s en psychische problemen als gevolg van hun ervaringen in het detentiekampen? Kunt u een toelichting geven?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bekend met de uitspraak van hoogleraar psychologie Gerrit Loots in een interview in de Volkskrant na diens bezoek aan kinderen in Noord-Syrische kampen: «Niet repatriëren is vragen om aanslagen»?2
Ja.
Hoe oordeelt u over diens waarschuwing dat in de Koerdische detentiekampen kinderen getraumatiseerd raken en daarmee de kans groter is dat ze later wraak zullen nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is schrijnend dat deze veelal jonge kinderen zijn blootgesteld aan ernstige omstandigheden. Het is waarschijnlijk dat deze kinderen trauma’s hebben opgelopen. Deze kinderen zullen indien zij naar Nederland terugkeren adequate zorg nodig hebben. De aanpak die Nederland bij terugkeer hanteert, is gericht op het verlenen van deze zorg en begeleiding. De Raad voor de Kinderbescherming staat klaar om kinderen uit het strijdgebied bij te staan bij terugkeer in Nederland. Indien een Nederlandse minderjarige mogelijk met zijn of haar ouder(s) uit Syrië of Irak naar Nederland terugkeert is er een landelijk werkend multidisciplinair adviesteam minderjarige terugkeerders (LAT). Dit team van specialistische experts adviseert over opvang, veiligheid, zorg en onderwijs aan lokale partijen.
Het bezoek van de minister van Infrastructuur en Waterstaat aan Maastricht Aachen Airport |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Minister van Nieuwenhuizen bezocht Maastricht Aachen Airport»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Op welke wijze worden uw toekomstige beleidskeuzes in het luchtvaartdossier beïnvloed door uw bezoek aan Maastricht Aachen Airport?
Het doel van mijn werkbezoek aan Maastricht Aachen Airport (MAA) is enerzijds geweest om kennis te maken met de luchthaven en van de luchthavendirectie en de provincie Limburg, eigenaar van de luchthaven, te horen hoe zij de toekomst van MAA zien. Anderzijds heeft mijn werkbezoek tot doel gehad een informeel gesprek te voeren met een aantal andere belanghebbenden uit de omgeving van MAA, zoals een aantal omwonenden, vertegenwoordigers van de toeristische sector en een aantal ondernemers om zo uit de eerste hand te horen hoe zij denken over de ontwikkeling van deze luchthaven. De reacties en aandachtspunten van deze belanghebbenden betrek ik bij de weging van de uiteindelijke beleidskeuzes voor de Luchtvaartnota.
Klopt het dat recent de gebouwen van Maastricht Aachen Airport op royale wijze gerenoveerd zijn?
De provincie Limburg heeft aangegeven dat de passagiersterminal is opgeknapt.
Wat zijn de kosten geweest van deze renovaties?
Dit is een aangelegenheid van de eigenaar van de luchthaven i.c. de provincie Limburg en de exploitant.
Kunt u deze kosten specificeren?
Zie het antwoord op vraag 4
Kunt u een jaarlijks overzicht verschaffen van alle publieke middelen die er door de jaren heen door de overheid in Maastricht Aachen Airport zijn gepompt?
Ik kan u inzicht geven in de publieke middelen vanuit het Rijk. De provincies en gemeenten hebben een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van eventuele inzet van publieke middelen.
De algemene beleidslijn voor wat betreft rijksbijdragen voor regionale luchthavens is sinds eind jaren negentig dat het Rijk niet rechtstreeks participeert in regionale luchthavens, geen investeringen financiert en niet aan de exploitatie bijdraagt (nota Regionale luchthavenstrategie2). Alleen bij uitzondering kunnen specifieke afspraken over financiële bijdragen worden gemaakt.
In 2001 is in overeenkomsten vastgelegd dat de toen nog bestaande subsidierelatie tussen het Rijk en sommige regionale luchthavens, waaronder MAA, wordt beëindigd door middel van een afkoop van de rijksbijdrage in de toekomstige exploitatietekorten. Ook zijn afspraken gemaakt over investeringsbijdragen om die luchthavens met een goed perspectief aan publieke en private partijen in de regio over te doen. Er is sindsdien geen sprake meer van nieuwe inzet van publieke middelen vanuit het Rijk richting MAA.
Is het waar dat de vergadering van de Commissie Regionaal Overleg (CRO) Maastricht Aachen Airport op 20 juni 2019 op het laatste moment niet is doorgegaan?
De voorzitter van de Commissie Regionaal Overleg Luchthaven Maastricht (CRO MAA) heeft op 6 juni 2019 besloten tot uitstel van de vergadering en hierover de leden geïnformeerd.
Wat was de aanleiding voor het annuleren van deze vergadering?
Belangrijkste onderwerp van de agenda betrof de evaluatie en de toekomstige werkwijze van de CRO MAA. De voorzitter heeft aangegeven dat de voorbereiding van dit agendapunt meer voorbereiding vroeg.
Wat stond er op de agenda van deze vergadering?
Zie het antwoord op vraag 8.
Wanneer staat de volgende vergadering van de CRO gepland?
In plaats van 20 juni 2019 is de CRO MAA inmiddels op 26 augustus 2019 bijeengekomen om de oorspronkelijk geplande onderwerpen te bespreken. De volgende vergadering is gepland op 26 september 2019.
Erkent u dat er juist nu alle reden is voor de CRO om bij elkaar te komen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook uit het antwoord op vraagt 10 volgt komt de CRO MAA op reguliere basis bij elkaar.
Is het waar dat vanwege overbelasting geen rapportages worden gemaakt van de klachten die binnenkomen bij het Klachten Informatie Centrum Limburg (KICL)? Zo nee, hoe zit het dan?
Bij het Klachten Informatie Centrum Limburg (KICL) is er ten gevolge van de aanzienlijke stijging van het aantal klachten over MAA in de afgelopen periode een personeel knelpunt ontstaan waardoor tijdelijk slechts beperkt gerapporteerd kon worden aan de CRO MAA. De KICL heeft aangegeven dat het personele knelpunt sinds 1 juli 2019 is opgelost.
Erkent u dat een klachtenlijn geen enkele zin heeft als er niets gedaan kan worden met deze klachten?
Dit is niet aan de orde. De door de KICL opgestelde klachtenrapportages worden besproken in de CRO MAA. Partijen in de CRO MAA hebben recent omgevingsafspraken gemaakt waarbij ook afspraken zijn gemaakt op welke wijze de klachten onderdeel zijn van een aanpak om vermijdbare hinder van de luchthaven verder aan te pakken.
Wat is uw inzet om deze onwenselijke situatie zo snel mogelijk op te lossen?
Dit is niet aan de orde. Zie het antwoord op vraag 12 en 13.
Is het waar dat zowel het vliegveld als de klachtenlijn eigendom zijn van de provincie Limburg?
Nee, de klachtenlijn is ondergebracht in de onafhankelijke Stichting Klachtentelefoon Luchtverkeer Limburg. KICL is de werknaam van de Stichting.
In hoeverre is deze dubbele eigendomssituatie van invloed op het negeren van de binnengekomen klachten?
Dit is niet aan de orde. Zie het antwoord vraag 15.
Waarom gaf u eerder geen inhoudelijk antwoord op onze vraag naar het waterbedscenario dat tot extra overlast kan leiden bij regionale luchthavens, hetgeen tot grote maatschappelijke zorgen heeft geleid bij omwonenden van deze luchthavens?2
Ik heb geen inhoudelijk antwoord gegeven, maar weloverwogen verwezen naar het PlanMER-proces voor de Luchtvaartnota 2020–2050. Het PlanMER-proces is immers bedoeld om zorgvuldig en gestructureerd de effecten van de verschillende beleidsopties en alternatieven voor de Luchtvaartnota in kaart te brengen. De beleidsopties zijn gegroepeerd in uitersten, oftewel de randen van het speelveld, en gelden in het bijzonder voor de civiele luchtvaart. Eén van die uitersten is de invalshoek verdeling van luchtvaart over Nederland. Daarin staan de ontwikkelkansen rondom regionale luchthavens centraal. Ik laat in de PlanMER op een hoog abstractieniveau de maatschappelijke effecten in kaart brengen, ook eventuele waterbedeffecten. De resultaten van de PlanMER zullen, naast relevant onderzoek en inzicht in de wensen en zorgen van belanghebbenden, worden betrokken bij de weging van de uiteindelijke beleidskeuzes voor de Luchtvaartnota.
Erkent u dat deze maatschappelijke zorgen over het waterbedeffect daadwerkelijk bestaan bij de omwonenden van deze luchthavens? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat erken ik. Uit de reacties van omwonenden zijn deze zorgen immers naar voren gekomen.
Bent u bereid om door een onafhankelijk bureau serieus onderzoek te laten verrichten naar het waterbedeffect van verplaatsingen in vliegbewegingen als gevolg van verschillende beleidskeuzes in het Nederlandse luchtvaartbeleid? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor hebben we het PlanMER-proces, waarvoor we een gedegen partij hebben ingeschakeld en betrokkenheid van alle stakeholders (klankbord) om zo tot een goede planMER te komen. Zie verder het antwoord op vraag 17.
Waarom gaf u eerder geen inhoudelijk antwoord op onze vraag of u erkent dat met de voorgestelde openingstijden van Maastricht Aachen Airport de nachtrust van omwonenden ernstig wordt verstoord?3
Ik heb met mijn eerdere antwoorden niet willen ontkennen dat nachtelijk verkeer kan leiden tot slaapverstoring en effecten op de leefomgeving, maar benadrukt dat varianten van nachtsluiting in de PlanMER worden beoordeeld met onder meer het doel om de effecten op gezondheid en de leefomgeving in kaart te brengen. Er is op dit moment geen sprake van enig beleidsvoornemen om tot nachtelijke openstelling van MAA te komen. De PlanMER beoogt slechts de mogelijke effecten daarvan in beeld te brengen.
Erkent u dat met dergelijke openingstijden de nachtrust van omwonenden ernstig wordt verstoord? Zo nee, waarom niet?
Ja, het klopt dat nachtelijk vliegverkeer kan leiden tot slaapverstoring. Zie voorts het antwoord op vraag 20.
Waarom gaf u eerder geen inhoudelijk antwoord op onze vraag of u erkent dat met dergelijke openingstijden de leefomgeving van mens en dier verder wordt aangetast?4
Zie het antwoord op vraag 20.
Erkent u dat met dergelijke openingstijden de leefomgeving van mens en dier verder wordt aangetast? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 20. De effecten op de leefomgeving van dergelijke keuzes betrek ik in de PlanMER-analyse.
Erkent u dat uw wel heel erg korte antwoord «ik heb hiervan kennisgenomen» in reactie op onze vraag over de bezwaren bij verruimde openingstijden van Maastricht Aachen Airport, niet bepaald de geruststelling biedt aan omwonenden dat hen die extra nachtvluchten bespaard zullen blijven? Zo nee, waarom niet?5
Zoals ik in mijn eerdere antwoorden heb aangegeven betreur ik dat er onrust bij omwonenden is ontstaan over het onderzoek naar varianten met nachtsluiting in de PlanMER van de Luchtvaartnota. In deze antwoorden heb ik echter toegelicht wat het doel hiervan is en aangegeven dat er geen sprake is van een voorgenomen besluit tot verruiming van de openingstijden van MAA. Dat is bij het provinciebestuur bekend.
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven heb ik tijdens mijn werkbezoek op 10 juli 2019 met het provinciebestuur gesproken over de toekomst van MAA en hun visie hierop. De provincie betrek ik ook in het proces van de Luchtvaartnota.
Gaat u de brede waaier aan effecten van mogelijk verlengde openingstijden eerst nog laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijke keuze is in deze fase niet aan de orde. Zoals in antwoord 17 aangegeven onderzoek ik in de PlanMER op dit moment de randen van het speelveld. Die verschaffen beslisinformatie voor het maken van hoofdkeuzes in de Luchtvaartnota.
Kunt u specifiek uiteenzetten hoe de reacties van belanghebbenden worden betrokken bij de weging van belangen in de PlanMER en de Luchtvaartnota?
Reacties van belanghebbenden betrek ik nadrukkelijk in de besluitvorming over de Luchtvaartnota. Daarvoor heb ik een maatschappelijke klankbordgroep ingericht. Daarnaast is het voor iedereen mogelijk een zienswijze uit te brengen op de Ontwerp Luchtvaartnota. Deze wordt gelijktijdig met het PlanMER ter visie gelegd.
Welk gewicht geeft u de belangen van klimaat, veiligheid en leefomgeving van mens en dier in het volledige afwegingskader?
In het afwegingskader breng ik breed de gevolgen voor people, planet en profit in beeld. Alle door u genoemde aspecten wegen daarin mee.
Kunt u bevestigen dat de door u aangekondigde nieuwe Nederlandse werkwijze, waarin het luchtvaartbeleid zich voortaan binnen een brede set aan grenswaarden op het gebied van klimaat, leefomgeving en veiligheid van mens en dier moet afspelen, zal gelden voor heel Nederland?6 Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan uw Kamer van 5 juli 20198 heb ik reeds aangegeven wat in hoofdlijnen mijn perspectief is op het toekomstig luchtvaartbeleid in Nederland. Ook ten aanzien van de door u genoemde punten over klimaat, leefomgeving en veiligheid.
Wat zijn momenteel de concrete instrumenten waarmee de aan Maastricht Aachen Airport gerelateerde geluidsoverlast en uitstoot van schadelijke stoffen worden gemeten en berekend?
In de gebruiksvergunning van MAA (de Omzettingsregeling Maastricht) is de toegestane geluidbelasting van het vliegverkeer bepaald in de vorm van grenswaarden voor geluid in een aantal handhavingspunten. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ziet erop toe dat de exploitant en de gebruikers van de luchthaven deze grenswaarden voor de geluidbelasting naleven. Ten behoeve van deze handhaving rapporteert de luchthavenexploitant elk kwartaal aan de ILT. Daarin moet onder andere worden ingegaan op het verloop van de geluidbelasting binnen een handhavingspunt en op de tijdstippen, waarop door luchtvaartuigen van de luchthaven gebruik is gemaakt. Na afloop van ieder gebruiksjaar stelt de ILT een handhavingsrapport op.
Verder is mij bekend dat door de Regionale Uitvoeringsdienst Zuid-Limburg dit jaar geluidmetingen worden uitgevoerd als onderdeel van de omgevingsafspraken die hierover zijn gemaakt in de CRO MAA.
Een permanente controle op het naleven van de grenswaarden voor luchtkwaliteit vindt plaats zowel op basis van metingen (zie http://www.lml.rivm.nl/meetnet/index.php en http://www.luchtmeetnet-limburg.nl/) als ook op basis van een combinatie van metingen en berekeningen (zie www.nsl-monitoring.nl). Via het NSL-monitoringsprogramma van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wordt de luchtkwaliteit jaarlijks gemonitord (zie www.nsl-monitoring.nl).
Welke organisatie of overheid beheert deze meetapparatuur en programma’s?
Zie het antwoord op vraag 29.
Erkent u dat het gebruiken van een baanlengte van 2.750 meter zal leiden tot meer overlast in Zuid-Limburg? Zo nee, waarom niet?
De individuele passage van een vrachtvliegtuig (Lamax) waarbij de belading zwaarder is dan mogelijk/ toegestaan is op een baan van 2.500 meter kan lokaal tot meer geluidoverlast leiden. De totale geluidbelasting van een luchthaven (Lden) en daaraan gerelateerde geluidoverlast in de omgeving is echter afhankelijk van meer factoren dan de baanlengte, zoals vlootsamenstelling, baan- en routegebruik, openstellingstijden en verdeling van het gebruik door het vliegverkeer over de dag. Een baanverlenging op zich zegt daarmee onvoldoende over de consequenties voor de ervaren geluidoverlast in de omgeving.
Erkent u dat uw uitspraak dat het een beleidsoptie is om tot een baangebruik van 2.750 meter te komen in tegenspraak is met uw stelling dat reacties van belanghebbenden op serieuze wijze zullen worden betrokken bij de weging van de uiteindelijke beleidskeuzes?7 Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 17 en 26.
Op welke wijze worden in de PlanMER de effecten van een mogelijk verlengd baangebruik in kaart gebracht?
Zoals in antwoord 17 aangegeven onderzoek ik in de PlanMER op dit moment de randen van het speelveld. Die verschaffen beslisinformatie voor het maken van hoofdkeuzes in de Luchtvaartnota. Op een hoog abstractieniveau worden de milieueffecten van beleidskeuzes onderzocht.
Brengt u ook de cumulatieve (gezondheids-)effecten van (inter-)nationale luchtvaart in kaart? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zal dit worden uitgevoerd?
Ja, in de PlanMER worden gezondheidseffecten van de verschillende beleidsopties en alternatieven in kaart gebracht aan de hand van indicatoren voor geluidhinder en luchtkwaliteit.
Is het waar dat Provincie Limburg de heer Vrehen (ex-gedeputeerde van Provincie Limburg) heeft aangesteld om onderzoek te verrichten naar de situatie rond Maastricht Aachen Airport? Zo nee, hoe zit het dan?
De provincie Limburg heeft mij geïnformeerd dat de heer Vrehen ten dienste van de partijen in de CRO MAA een opdracht heeft gekregen om de uitvoering van de gemaakte omgevingsafspraken te coördineren. Er is geen sprake van een onderzoeksopdracht ten aanzien van MAA.
Kunt u een tijdpad verschaffen van alle lopende onderzoeken die gerelateerd zijn aan Maastricht Aachen Airport?
Dit is aan de provincie Limburg, eigenaar van de luchthaven en initiatiefnemer voor het nieuwe Luchthavenbesluit, en MAA.
Is het waar dat de gemeente Beek een vergunning heeft gegeven om plotsklaps een stuk weiland te asfalteren voor een parkeerplaats voor circa 400 extra auto’s? Zo nee, hoe zit het dan?
Mij is bekend dat de gemeente Beek in maart 2019 aan MAA een omgevingsvergunning heeft verleend voor het tijdelijk in gebruik nemen van gronden van MAA voor een parkeerplaats, maar dit betreft verder een aangelegenheid van de gemeente Beek.
Hoe beoordeelt u de gevolgde procedures bij het afgeven van deze vergunning door de gemeente Beek?
Dit betreft een verantwoordelijkheid van de gemeente Beek.
Is het waar dat reizigers van Corendon op Maastricht Aachen Airport gratis mogen parkeren? Zo nee, hoe zit het dan?
Mij is bekend dat reizigers die via Corendon hebben geboekt onder voorwaarden gratis kunnen parkeren op MAA. Dit betreft verder een aangelegenheid tussen Corendon en Maastricht Aachen Airport.
Hoe plaatst u deze parkeertarieven of de afwezigheid ervan, binnen de doelstelling om de luchtvaart binnen de grenzen van het klimaat te brengen, inclusief de activiteiten op de grond?
In de brief aan uw Kamer van 27 maart 201910 heb ik u de uitgangspunten uiteengezet voor de kabinetsinzet met betrekking tot het klimaatbeleid voor luchtvaart en heb ik meer specifiek de inzet op de verschillende instrumenten beschreven om de ambities en doelstellingen te kunnen behalen, zowel op internationaal als nationaal niveau. Tevens heeft u 28 juni jl. het Klimaatakkoord ontvangen waarin het kabinet een pakket aan maatregelen aankondigt om de uitstoot van CO2 met 49% te reduceren in 2030. Het specifieke vraagstuk waar u op wijst, doet hier niets aan af.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Dit heb ik zoveel mogelijk gedaan.
De inbeslagname van een vrachtschip door zowel Groot-Brittannië als Iran |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de eerdere schriftelijke vragen over de in beslagname van een vrachtschip door zowel Groot-Brittannië als Iran?1
Ja.
Deelt u de mening dat de beantwoording te wensen overlaat? Bent u bereid om onderstaande nadere vragen te beantwoorden?
Die mening deel ik niet. Ik zal uw verdere vragen beantwoorden.
Kunt u bevestigen dat het vrachtschip Grace I zich op het moment van inbeslagname door het Verenigd Koninkrijk bevond in de territoriale zee van Gibraltar? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Ja, dat blijkt uit de verklaring van het VK. Het kabinet heeft geen reden om de lezing van het VK in twijfel te trekken dat de inbeslagname niet in strijd was met het VN-Zeerechtverdrag.
Wat is volgens u de reden dat de Grace I op het moment van inbeslagname volgens de Britten geen vlag voerde op basis waarvan het volgens de Britten geen recht zou hebben op onschuldige doorvaart?
Waarom het schip geen vlag voerde is niet met zekerheid te zeggen. Hier kan ik niet over speculeren.
Kunt u bevestigen dat bij aanvang van de zeereis in mei van dit jaar de Grace I met de Panamese vlag voer? Kunt u bevestigen dat de Panamese autoriteiten na Amerikaanse druk hun autorisatie hebben ingetrokken? Zo nee, wat zijn de feiten?
De Grace I voer onder Panamese vlag totdat de maritieme autoriteit van Panama (AMP) op 29 mei jl. besloot het schip uit het scheepsregister te schrappen. De AMP nam dit besluit nadat het was gewaarschuwd door de nationale veiligheidsraad van Panama dat de Grace I op een internationale lijst gesignaleerd staat vanwege betrokkenheid bij het financieren van terrorisme of het bieden van hulp aan gesanctioneerde entiteiten. Dit is ook te vinden op de website van AMP: https://amp.gob.pa/noticias/el-buque-grace-1-no-pertenece-al-registro-panameno/
Is de inbeslagname van de Grace I in strijd met het VN-zeerechtverdrag? Kunt u uw antwoord toelichten? Heeft u hierover juridisch advies ingewonnen? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
Het kabinet heeft intern gedegen volkenrechtelijk advies ontvangen en acht zich hierdoor voldoende volkenrechtelijk geïnformeerd. Het VK stelt dat het schip de Grace I op het moment van de inbeslagname zich bevond in de territoriale zee van Gibraltar en geen vlag voerde. Op basis hiervan had het schip geen recht op onschuldige doorvaart en konden de autoriteiten van Gibraltar overgaan tot handhaving van de EU-sancties, aldus het VK. Het kabinet heeft geen reden om de lezing van het VK in twijfel te trekken dat de inbeslagname niet in strijd was met het VN-Zeerechtverdrag.
Heeft u kennisgenomen van het besluit van Gibraltar om de Grace I te laten gaan?
Ja.
Klopt het dat de Grace I, omgedoopt tot The Adrian Darya 1, onder Iraanse vlag richting Griekenland vaart? Wat is uw opvatting hierover?
Volgens openbare bronnen was de laatst bekende positie van het schip in het oostelijke deel van de Middellandse Zee voor de kust van Syrië. Volgens mediaberichten zou het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken hebben meegedeeld dat het schip 2,1 miljoen vaten heeft gelost ten behoeve van Syrië. Indien dit klopt en de olie in handen zou komen van personen of entiteiten op de EU-Syriësanctielijst, zou dit wederom onderstrepen dat de acties van het VK gerechtvaardigd waren in het licht van de EU-sancties tegen Syrië.
Bent u op de hoogte van de eis van de Verenigde Staten dat geen enkel land dit schip zou moeten toelaten tot hun haven, omdat dit zou bijdragen aan de financiering van terrorisme? Wat is uw oordeel hierover?2
Ja, ik ben bekend met het bericht. Wat Nederland betreft is het van belang dat het schip internationaal zeerecht respecteert en geen VN- of EU-sancties schendt.
Deelt u de mening dat de Amerikaanse sancties geen extraterritoriale werking hebben, de Iraanse bevolking hard treffen en het internationaal recht leidend zou moeten zijn?
De EU – en Nederland – zijn tegenstander van unilateraal ingestelde extraterritoriale werking van wetgeving van andere landen die in strijd is met het internationaal recht. De EU heeft de antiboycotverordening (het zgn Blocking Statute) ingesteld om extraterritoriale werking van Amerikaanse sancties tegen Iran die in strijd is met het internationaal recht (zoals opgenomen in de bijlage van de antiboycotverordening) te beperken, wanneer deze de belangen van EU-operatoren raakt (als genoemd in artikel 11 van de antiboycotverordening).
Heeft het Verenigd Koninkrijk in het contact met Nederland over een Brits voornemen voor een Europees-geleid maritiem veiligheidsinitiatief in de Golfregio een concreet verzoek aan Nederland gedaan om hieraan bij te dragen? Zo ja, wanneer is dit contact geweest?
Zoals is aangekondigd in de kennisgevingsbrief (Kamerstuk 29 521, nr. 384) d.d. 15 juli 2019, onderzoekt het kabinet de wenselijkheid en mogelijkheid om met daarvoor geschikte middelen een bijdrage te leveren aan het waarborgen van vrije en veilige doorvaart in de Straat van Hormuz en Golf van Oman. Hierover staat Nederland met bondgenoten en partners in contact. Relevante ontwikkelingen die zich sinds het versturen van de kennisgevingsbrief hebben voorgedaan worden vanzelfsprekend in het onderzoek meegenomen. Zodra het onderzoek daartoe aanleiding geeft zal de Kamer nader worden geïnformeerd.
Over de agenda van de informele Raad Buitenlandse Zaken met ministers van Defensie, en de inzet van de Nederlandse regering op de geagendeerde onderwerpen, is de Kamer reeds per brief d.d. 20 augustus 2019 door de Minister van Defensie geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-28, nr. 190) en het verslag is op 5 september aan de Kamer gestuurd. Tevens heeft de Minister van Buitenlandse Zaken het verslag van de informele Raad Buitenlandse Zaken (Gymnich) op 5 september jl. toegezonden aan de Kamer (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2040) en de geannoteerde agenda van deze vergadering ging uw Kamer op 23 augustus jl. toe.
Kunt u bevestigen dat het Verenigd Koninkrijk deze wens inmiddels heeft ingetrokken, omdat de Britse regering voornemens is deel te nemen aan de Amerikaanse missie in de Golfregio? Zo ja, wanneer en op welke wijze heeft dit bericht u bereikt?3
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat Nederland, in navolging van Duitsland en Frankrijk, het Amerikaans verzoek voor het leveren van oorlogsschepen in de Golfregio voor druk op Iran zou moeten weigeren?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat Nederland niet mee moet doen aan een (economische) oorlog tegen Iran? Heeft u ook de indruk dat de Verenigde Staten tamelijk alleen staat met zijn beleid van «maximale druk» richting Iran?
Nederland deelt veel van de zorgen die de VS met betrekking tot Iran hebben. Nederland spant zich- zowel bilateraal, in EU-verband als internationaal – in om langs diplomatieke en politieke weg deze zorgen te adresseren. Nederland en de EU kiezen daarmee voor een andere aanpak dan het Amerikaanse maximale drukbeleid.
Kunt u bevestigen dat tijdens de informele Raad Buitenlandse Zaken die volgende week in Helsinki plaatsvindt, gesproken zal worden over een mogelijk Europees geleide missie in de Golfregio? Wat is de inzet van de Nederlandse regering?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat niet een militaire, maar politieke oplossing gezocht moet worden voor de-escalatie, het voorkomen van een oorlog en terugkeer van de Verenigde Staten naar het nucleaire akkoord (de Joint Comprehensive Plan of Action) met Iran?4
Het kabinet deelt de mening dat voor de huidige spanningen in de Golf een politieke en diplomatieke oplossing nodig is. Tegelijkertijd blijft Nederland ernstige zorgen houden over het gedrag van Iran die geadresseerd dienen te worden.
Zou u deze vragen zeer spoedig kunnen beantwoorden?
Het kabinet streeft ernaar antwoorden op Kamervragen zoveel als mogelijk binnen de geldende termijnen te beantwoorden.
Oneigenlijk gebruik van het non-concurrentiebeding |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Overlopen naar concurrent leidt vaak tot vage deals?»1
Ja.
Klopt het dat er bij meer dan een miljoen werknemers sprake is van een non-concurrentiebeding in het arbeidscontract?
In 2015 is onderzoek gedaan naar het voorkomen van het concurrentiebeding in arbeidsovereenkomsten. 19% van de ondervraagde werknemers gaf toen aan een concurrentiebeding te hebben. Er is geen direct vergelijkbaar onderzoek bekend, maar het aandeel nieuwe contracten met een concurrentiebeding kan voor 2018 worden benaderd voor vaste en tijdelijke contracten. Hieronder valt het concurrentiebeding, maar bijvoorbeeld ook een relatiebeding. In de rest van beantwoording wordt de term «concurrentiebeding» gebruikt.
Per contractvorm is gekeken naar het aandeel mensen dat in de enquête beroepsbevolking (EBB) van het CBS aangeeft korter dan een half jaar geleden gestart te zijn met een nieuwe baan, waarbij een concurrentiebeding is opgenomen in het arbeidscontract. Een eerste verkenning laat zien dat van het deel van deze groep werknemers met een vast contract 19 procent een concurrentiebeding heeft opgenomen in zijn of haar arbeidscontract. Van de mensen met een tijdelijk contract is dat 16 procent. Voor beide groepen geldt dat rond een kwart van de mensen niet weet of er sprake is van een concurrentiebeding in hun arbeidscontract.
Kunt u een inschatting geven van hoeveel rechtszaken en schikkingen buiten de rechter om de afgelopen jaren hebben plaatgevonden? In hoeveel gevallen was daarbij sprake van oneigenlijk gebruik? Wat zijn de kosten voor de rechterlijke macht geweest om werknemers te verlossen van het concurrentiebeding?
Via de Raad voor de Rechtspraak zijn cijfers verkregen over het aantal rechtszaken dat jaarlijks wordt gevoerd over het concurrentiebeding. De ontwikkeling over de jaren 2014 tot medio november 2019 wordt hieronder weergegeven.
2014
2015
2016
2017
2018
2019 (tot half november)
Aantal rechtszaken concurrentiebeding
329
359
328
316
291
227
Het aantal gevallen dat een schikking buiten de rechter om wordt getroffen is niet bekend. Dit is een aangelegenheid tussen de werkgever en de werknemer. Er wordt niet geregistreerd in hoeveel gevallen de rechter de werking van het beding heeft ingeperkt. Ook de kosten voor de rechterlijke macht voor de afhandeling van dergelijke zaken zijn niet bekend.
Om welke reden behoort volgens u het criterium «indien uit de bij dat beding opgenomen schriftelijke motivering van de werkgever blijkt dat het beding noodzakelijk is wegens zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen»2 alleen tot arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd? Welke motivatie is er om dit criterium niet ook te laten gelden voor arbeidsovereenkomsten van onbepaalde tijd?
Met de Wet werk en zekerheid is het genoemde criterium in de wet opgenomen voor arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Er is toen niet voor gekozen dit ook te laten gelden voor arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd. Voor beide situaties geldt dat de werknemer na afloop van het contract via het concurrentiebeding beperkt wordt in de mogelijkheden om elders een (vast) contract aan te gaan of om als ondernemer aan de slag te gaan in dezelfde branche. Voor werknemers met een tijdelijk contract geldt daarbij echter dat zij een contract hebben waarbij op voorhand al vast staat dat dit beperkt is in duur. Vanwege dit dubbele nadeel was de regering van mening dat het belang van de werkgever bij een concurrentiebeding in een dergelijk geval in beginsel niet opweegt tegen het belang van de werknemer. Naar aanleiding van de motie van u en het lid Van Weyenberg die is aangenomen bij de begrotingsbehandeling SZW zal ik onderzoek doen naar de wenselijkheid van het stellen van nadere voorwaarden aan het gebruik van het concurrentiebeding.
Wat vindt u ervan dat kappers, monteurs en andere beroepen met een non-concurrentiebeding niet zomaar kunnen overstappen naar een andere werkgever? Vindt u het ook oneigenlijk dat een werknemer naar de rechter moet stappen om ergens anders te kunnen werken? Deelt u de mening dat een non-concurrentiebeding de bewegingsvrijheid van werknemers enorm inperkt?
Het beschermen van bijvoorbeeld klantgegevens of bedrijfsgeheimen kan een gerechtvaardigd belang zijn van een werkgever. Het overeenkomen van een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst kan een effectieve manier zijn om deze te beschermen. Inherent aan een concurrentiebeding is echter dat dit een belemmerende werking heeft voor de werknemer. Gezien het belang van de werknemer dient daarom zorgvuldig gebruik te worden gemaakt van het beding. Er kunnen ook voor de werknemer minder verstrekkende manieren zijn om het beschermen van klantgegevens of bedrijfsgeheimen te waarborgen. Zo kan er ook een relatiebeding of geheimhoudingsbeding worden opgenomen. Een relatiebeding valt overigens onder dezelfde wettelijke bescherming als het concurrentiebeding.3
Tevens zijn er via de Wet bescherming bedrijfsgeheimen uit 2018 meer sanctiemogelijkheden voor het schenden van dergelijke bedrijfsgeheimen in de wet opgenomen.
De mogelijkheid om een concurrentiebeding overeen te komen in de arbeidsovereenkomst is opgenomen in het Burgerlijk Wetboek. Handhaving is daarmee aan de civiele rechter. Net als bij veel andere bepalingen in het Burgerlijk Wetboek is het aan de werknemer om de rechter te verzoeken om bijvoorbeeld de werking van het beding in te perken.
Welke gerechtvaardigde doelen ziet u om werknemers te verbieden een andere baan te aanvaarden? Deelt u de mening dat een non-concurrentiebeding een werkgever een enorme machtspositie geeft ten opzichte van werknemers?
Zoals ik in antwoord op vraag 5 aangaf kan het beschermen van bijvoorbeeld klantgegevens of bedrijfsgeheimen een gerechtvaardigd belang zijn van een werkgever. Er zijn ook andere manieren om dit te bewerkstelligen, bijvoorbeeld door het overeenkomen van een relatiebeding of een geheimhoudingsbeding. Ik vind dan ook dat aan het overeenkomen van een concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst, wat de meest vergaande beperking inhoudt voor de werknemer, een zorgvuldige afweging ten grondslag zou moeten liggen. In lagere rechtspraak is aangegeven dat krapte op de arbeidsmarkt geen onderdeel uitmaakt van het met een concurrentiebeding rechtens te beschermen belang van de werkgever. Dit betekent dat de rechter krapte niet meeweegt in zijn afweging, en ook niet honoreert als zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang.4 Indien er sprake is van een tijdelijk contract dient de werkgever in het beding zelf te motiveren welke bedrijfs- of dienstbelangen het betreft en waarom die een concurrentiebeding vereisen.5 De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een werkgever per geval dient te motiveren welke zwaarwegende bedrijfs- en dienstbelangen een concurrentiebeding vereisen. Daardoor kan volgens de Hoge Raad geen algemene uitspraak worden gedaan over welke zwaarwegende bedrijfs- en dienstbelangen aan de orde moeten zijn om een dergelijk beding te rechtvaardigen. Dit verschilt dus van geval tot geval.
Heeft het non-concurrentiebeding, zoals de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) stelt, wat u betreft ook een economische waarde? Kunt u aangeven wat het bedrag van de kapitaalvernietiging is als gevolg van het feit dat werknemers door een concurrentiebeding niet datgene doen wat ze het beste kunnen?
Een concurrentiebeding heeft verschillende mogelijke effecten op de arbeidsmarkt en economie, die zowel positief als negatief kunnen zijn. Ten eerste is het inderdaad, zoals gesteld door de FNV, mogelijk dat een concurrentiebeding een drukkend effect heeft op de lonen, doordat werknemers niet of minder makkelijk kunnen overstappen naar de concurrent. De werkgever heeft daardoor minder prikkel om de arbeidsvoorwaarden, zoals het loon, te verbeteren. Ook kunnen lonen lager uitvallen doordat vertrekkende werknemers in sectoren terechtkomen waar zij minder productief zijn. Daarnaast kan een verminderde arbeidsmobiliteit leiden tot minder innovatie, doordat er minder kennisverspreiding plaatsvindt.
Hier staat tegenover dat werknemers met een voldoende sterke onderhandelingspositie de nadelen van een concurrentiebeding kunnen laten omzetten in betere arbeidsvoorwaarden, zoals een hoger loon. Ook kunnen concurrentiebedingen ervoor zorgen dat werkgevers meer investeren in scholing en training van hun werknemers en in innovatie. Een werkgever loopt namelijk niet het risico dat de opgedane kennis wordt benut door een concurrent via een overgestapte werknemer, waardoor de werkgever niet (volledig) zou kunnen profiteren van de investering. Een concurrentiebeding draagt in dat geval bij aan de productiviteit van de werknemers en het bedrijf, wat kan leiden tot een verhoging van de lonen. Ook kan een duurzame(re) arbeidsrelatie de productiviteit verhogen doordat de werkgever en werknemer een vertrouwensband hebben opgebouwd en bedrijfsspecifieke kennis (beter) wordt benut. Het is niet bekend of en hoe deze effecten in de praktijk zichtbaar zijn, en zo ja, welke omvang zij hebben.
Overigens is het zo dat wanneer een concurrentiebeding wordt gebruikt om mensen vast te houden in tijden van krapte, de situatie die FNV schetst, dit gebruik van het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk als oneigenlijk kan worden beoordeeld door de rechter. In lagere rechtspraak is aangegeven dat krapte op de arbeidsmarkt geen onderdeel uitmaakt van het met een concurrentiebeding rechtens te beschermen belang van de werkgever.
Vindt u ook dat een non-concurrentiebeding in een arbeidscontract niet meer nodig is, als hetzelfde bereikt kan worden middels een geheimhoudingsafspraak en een verbod op het meenemen van klanten? Geeft bovendien de Wet bescherming bedrijfsgeheimen niet al voldoende waarborgen om bedrijfsgeheimen te beschermen?
Zoals ik in antwoord op vraag 5 aangaf kan het beschermen van bijvoorbeeld klantgegevens of bedrijfsgeheimen een gerechtvaardigd belang zijn van een werkgever. Er zijn, zoals eerder aangegeven, ook andere manieren zijn om bedrijfsgeheimen en relaties te beschermen, bijvoorbeeld door het overeenkomen van een relatiebeding of een geheimhoudingsbeding en de mogelijkheden die de Wet bescherming bedrijfsgeheimen inderdaad biedt. Ik vind dan ook dat aan het overeenkomen van een concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst, een zorgvuldige afweging ten grondslag zou moeten liggen. Het concurrentiebeding beperkt het recht van de werknemer op vrijheid van arbeidskeuze. De werkgever dient in het beding zelf te motiveren welke bedrijfs- of dienstbelangen het betreft en waarom die een concurrentiebeding vereisen.6
Hoe kijkt u aan tegen Duitsland, waar een werkgever de vertrekkende werknemer die aan een clausule gebonden is een vergoeding te betalen voor de periode waarin het beding geldt?
Uit onderzoek van 2011 over 23 Europese landen blijkt dat 12 van de 23 onderzochte landen voor de geldigheid van een concurrentiebeding een financiële compensatie verplicht hebben gesteld.7 Duitsland is hier inderdaad één van. Hieruit blijkt dat veel landen een financiële compensatie vereisen, maar er ook landen zijn die het concurrentiebeding op andere wijze wettelijk reguleren. Bij het eerdergenoemde onderzoek zal ik ook een verplichte vergoeding overwegen.
Bent u bereid om de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek uit 1907 rond het non-concurrentiebeding te moderniseren, door het non-concurrentiebeding voor alle werknemers af te schaffen of door te kijken naar het Duitse voorbeeld?
Als onderdeel van de evaluatie van de Wet werk en zekerheid wordt onderzocht hoe de beperking van het opnemen van een concurrentiebeding in een tijdelijk contract heeft uitgewerkt. Naar aanleiding van de motie van Van Weyenberg en Gijs van Dijk die is aangenomen bij de begrotingsbehandeling SZW zal ik onderzoek doen naar de wenselijkheid van het gebruik van het concurrentiebeding en het stellen van nadere voorwaarden aan een dergelijk gebruik.
Een verboden lhbti-manifestatie op de Westoever |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Palestijnse politie verbiedt lhbti-bijeenkomst op Westoever»?1
Ja.
Vindt u ook dat lhbti-demonstranten overal ter wereld in vrijheid en veiligheid moeten kunnen demonstreren?
Ja. De bevordering van gelijke rechten van LHBTI’s is één van de prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland zet zich daarbij onder meer specifiek in voor het tegengaan van discriminatie en geweld en het bevorderen van sociale acceptatie.
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat burgers worden opgeroepen «verdachte» activisten van Al-Qaws aan te geven, opdat ze voor een rechtbank kunnen verschijnen?
Ja. De betreffende verklaring van de Palestijnse politie is inmiddels ingetrokken. Het recht van een ieder op vrijheid van meningsuiting, vreedzame vereniging en vergadering zijn fundamentele mensenrechtennormen die tevens essentieel zijn voor het streven naar een onafhankelijke, vrije en democratische staat. Het kabinet dringt er bij de PA op aan in lijn met deze normen te handelen en spreekt waar nodig zorg uit als dit niet het geval is.
Bent u bereid uw zorgen hieromtrent kenbaar te maken aan de Palestijnse Autoriteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nederlandse vertegenwoordiger in Ramallah heeft de zaak terstond opgebracht bij de PA, waaronder de premier. Ook heeft de Nederlandse vertegenwoordiging contact opgenomen met alQaws, de desbetreffende organisatie, om haar steun te betuigen. De Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah is bovendien in gesprek met alQaws om te bezien wat Nederland nog meer kan doen.
De verwachte toename van het aantal geneesmiddelentekorten in 2019 |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de apothekersorganisatie Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) verwacht dat het aantal geneesmiddelentekorten in 2019 opnieuw groter zal worden?1
Ja.
Hoeveel meldingen van leveringsproblemen zijn er tot nog toe in 2019 geweest bij het Meldpunt Geneesmiddelentekorten? Deelt u op basis van deze gegevens de zorgen van de KNMP dat het aantal geneesmiddelentekorten dit jaar opnieuw zal toenemen?
Ja. Het Meldpunt ziet ten opzichte van 2018 inderdaad een toename van het aantal meldingen ten aanzien van (verwachte) leveringsonderbrekingen in 2019. Uit de data blijkt dat het aantal meldingen over (verwachte) tekorten of uit de handel nemen over de periode januari t/m augustus 2019 bijna verdubbeld is ten opzichte van dezelfde periode in 2018. Voor nagenoeg alle meldingen waren alternatieven beschikbaar (eventueel vanuit het buitenland) of is een andere oplossing gevonden. Het Meldpunt zal van alle meldingen in 2019 een rapportage opstellen, die in het eerste kwartaal van 2020 gepubliceerd zal worden.
Overigens ontvangt het Meldpunt meldingen van fabrikanten en handelsvergunningshouders, waarbij het melden niet altijd betekent dat er een tekort ontstaat. In de meeste gevallen kunnen leveringsonderbrekingen worden opgevangen door geneesmiddelen van een andere handelsvergunninghouder met dezelfde werkzame stof, of van dezelfde handelsvergunninghouder maar met een andere sterkte of farmaceutische vorm. Waar dat niet mogelijk is, worden tekorten voorkómen door maatregelen van de Werkgroep Geneesmiddelentekorten. Bijvoorbeeld doordat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) het importeren van een vergelijkbaar geneesmiddel uit het buitenland tijdelijk toestaat. In de Werkgroep Geneesmiddelentekorten overlegt het Ministerie van VWS met alle betrokken partijen: de koepels van (ziekenhuis)apothekers, artsen, patiëntenverenigingen, farmaceutische bedrijven, groothandels, zorgverzekeraars en overheidsorganisaties (College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Wat is de stand van zaken van het door u aangekondigde onderzoek door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de KNMP naar de omvang van het probleem dat artsen en apothekers zich genoodzaakt zien om regels te overtreden door de geneesmiddelentekorten? Wanneer kan de Kamer de resultaten hiervan ontvangen?2
Eerder heb ik aangegeven dat ik het belangrijk vind om de omvang van het probleem inzichtelijk te maken zodat we goede oplossingen kunnen vinden. De inspectie heeft op mijn verzoek navraag gedaan over het onderwerp van heruitgifte van geneesmiddelen bij geneesmiddelentekorten op bestuurlijk niveau bij de KNMP. De IGJ stelt zich op het standpunt dat heruitgifte een risico kan vormen voor kwaliteit en veiligheid van geneesmiddelen en dat heruitgifte tegen regelgeving in gaat. De IGJ heeft geen signalen dat dit op grotere dan incidentele schaal in situaties van noodgevallen gaat. De KNMP bevestigt dat het ook in haar ogen om incidentele uitzonderingen gaat. Vanwege de door de IGJ en KNMP verwachte zeer kleine schaal waarop heruitgifte plaatsvindt, is het niet aangewezen om thans onderzoek te doen naar de omvang van deze problematiek. Mochten er alsnog signalen komen dat heruitgifte van geneesmiddelen op grotere schaal voorkomt, dan zal ik de Inspectie vragen om dit nader te onderzoeken en de KNMP daarbij te betrekken.
Kunt u toelichten wat de Europese Commissaris voor Gezondheid Vytenis Andriukaitis bedoelt met zijn waarschuwing dat producenten een continue levering van geneesmiddelen moeten garanderen, omdat de Europese Unie (EU) anders over zal gaan tot «oplossingen die de industrie niet zullen bevallen»? Aan welke oplossingen denkt de Europese Commissie in dit geval en wat is uw oordeel hierover?3
Zoals ik eerder in mijn brieven5 aan uw kamer heb geschreven vind ik het belangrijk dat het oplossen van de geneesmiddelentekorten op de agenda komt van de nieuwe Europese Commissie. Ik ben verheugd dat ook de Europese commissaris Vytenis Andriukaitis en de Franse Minister mevrouw Agnès Buzyn, het probleem van de geneesmiddelentekorten onder de aandacht brengen. Dit sluit goed aan op mijn eerdere oproep. De heer Vytenis Andriukaitis heeft in zijn speech over de waarde van de gezondheidszorg benadrukt dat geneesmiddelen een essentieel onderdeel uitmaken van de behandeling van patiënten en dat de farmaceutische industrie een belangrijke rol en verantwoordelijkheid heeft bij het voorkomen van geneesmiddelentekorten. Hij riep in zijn speech op om continuïteit van het aanbod te garanderen en is met mij van mening dat oplossingen gezocht moeten worden om de kwetsbaarheid van de productie en distributie van geneesmiddelen aan te pakken. Verder gaf hij aan dat het voorkomen van geneesmiddelentekorten een prioriteit moet zijn van de toekomstige EU-werkzaamheden en dat nieuwe maatregelen nodig zijn om het risico voor de patiënten te beperken.
De Franse Minister mevrouw Agnès Buzyn van Solidariteit en Volksgezondheid, geeft aan dat zij ook voorstander is van het verbeteren van de beschikbaarheid van geneesmiddelen en dit beschouwt als prioriteit. Daarom heeft zij een beleidsdocument6 opgesteld, waarin zij onder andere voorstelt om door middel van financiële – en fiscale prikkels samen met de Europese partners tot oplossingen te komen voor dit probleem. Deze voorstellen moeten echter nog verder worden uitgewerkt. De komende tijd zal ik actief in gesprek blijven om dit belangrijke onderwerp in Europa verder uit te laten diepen. Ook wil ik dat wordt bezien of het verplaatsen van productlocaties van grondstoffen en geneesmiddelen naar Europa een oplossing biedt om het probleem aan te pakken. Daarbij wil ik graag de toezegging doen om u nader te informeren over de ontwikkelingen. In ieder geval zal ik u dit najaar informeren over mijn aanpak met betrekking tot voorraden in Nederland.
Welke financiële prikkels heeft Frankrijk voorgesteld om de productie van (grondstoffen van) geneesmiddelen uiterlijk 2022 terug naar Frankrijk en de EU te halen? Wat is uw oordeel over de voorstellen van Frankrijk?4
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op het standpunt van de KNMP waarin gepleit wordt voor een langere aanbestedingstermijn voor (door zorgverzekeraar) aangewezen geneesmiddelen?5
Het standpunt van de KNMP bevreemdt mij aangezien de werkgroep Tekorten, waar de KNMP ook deel van uitmaakt, afspraken heeft gemaakt om mogelijke nadelige effecten van het preferentiebeleid te verminderen. Daarbij gaat het om tijdiger aanwijzen van preferente middelen, voor een langere periode en met de mogelijkheid van verlenging. Daardoor hebben fabrikanten meer tijd om voorraden aan te leggen of op te maken. Tegenwoordig wijzen zorgverzekeraars al producten aan voor 2 tot 4 jaar, terwijl dit in 2008 slechts voor 6 maanden was. Dus zorgverzekeraars komen al tegemoet aan het standpunt van de KNMP. Deze langere periode betekent ook voor patiënten dat zij minder vaak van geneesmiddelen hoeven te wisselen.
Dit meerjaarlijks preferentiebeleid zorgt ervoor dat de markt voor fabrikanten voorspelbaarder wordt en er meer eisen opgenomen kunnen worden over de leveringszekerheid van preferente geneesmiddelen. Het preferentiebeleid maakt het ook mogelijk dat meerdere kleinere spelers op de markt kunnen opereren. Overigens geven zorgverzekeraars op verschillende manieren vorm aan het preferentiebeleid en houden daarbij rekening met de relevante aanbevelingen uit de werkgroep.
Het dekolonisatieproces van de voormalig Nederlandse Antillen |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de «written statement of the Kingdom of The Netherlands» van 27 Februari 2018?1
Ja.
In artikel 3.21 staat dat indien een bevolking eenmaal heeft gekozen voor een bepaalde status, dit gelijk staat aan het bereiken van «full self government» in de context van dekolonisatie; welke specifieke keuze van de landen Aruba, Curacao en Sint Maarten en de eilanden Bonaire, Saba en Sint Eustatius, in het kader van de Nederlandse dekolonisatie, was het moment van het bereiken van «full self government» van de voormalige Nederlandse koloniale gebieden?
Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba hebben – als onderdelen van de Nederlandse Antillen – volledig zelfbestuur, zoals bedoeld in artikel 73 VN-Handvest, bereikt in 1954, toen Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen uit vrije wil de nieuwe rechtsorde van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden aanvaardden. De overeengekomen rechtsorde kreeg in 1955 internationale erkenning van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) in Resolutie 945, waarna Suriname en de Nederlandse Antillen werden verwijderd van de lijst van niet-zelfbesturende gebieden van de VN.
In VN resolutie 1514 van 14 december 1960 wordt gesproken over het feit dat een keuze voor een bepaalde status op basis moet zijn van een vrije keuze van de bevolking (citaat: «should be the result of the free and voluntary choice by the peoples of the territory concerned expressed through informed democratic processes»)2; hoe vrij waren de voormalige Nederlandse koloniën in het maken van hun eigen keuze gezien de ontstaansgeschiedenis van het Statuut?
De voormalige Nederlandse koloniën die onderdeel werden van de rechtsorde van het Statuut – Suriname en de Nederlandse Antillen – hebben deze rechtsorde in vrijheid aanvaard. Op nationaal niveau werd de juridische grondslag hiervoor gevestigd in 1948, toen in de Grondwet de weg werd vrijgemaakt voor een nieuwe rechtsorde voor de verschillende gebiedsdelen van het Koninkrijk. Artikel 211 van de Grondwet van 1948 bepaalde dat de totstandkoming van deze nieuwe rechtsorde «door vrijwillige aanvaarding langs democratische weg» diende te geschieden. Deze opdracht vormde het startsein voor een serie van conferenties en overleggen, verspreid over een aantal jaren, tussen delegaties van Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen over de vormgeving van de aangekondigde rechtsorde. Uiteindelijk, in 1954, resulteerden deze conferenties en overleggen in het ontwerp van het Statuut. Dit ontwerp werd vervolgens voorgelegd aan de parlementen van de betrokken gebiedsdelen, die enige maanden later met het Statuut instemden; in Suriname en de Nederlandse Antillen met algemene stemmen. De leden van de Staten van Suriname en de Nederlandse Antillen werden sinds 1948 op grond van algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen gekozen. In dat verband is het van belang op te merken dat de verwijzing in AVVN resolutie 1514 naar een vrije keuze van de bevolking niet impliceert dat het zelfbeschikkingsrecht door koloniale gebieden onder internationaal recht slechts legitiem uitgeoefend kon worden wanneer er sprake was van een referendum. De praktijk van de VN ten aanzien van dekolonisatie laat zien dat een verscheidenheid aan democratische methoden voor het vaststellen van de wil van de bevolking werd geaccepteerd. Deze varieerden van referenda en verkiezingen tot (meerderheids-) besluiten door representatieve politieke organen van het koloniale gebied.
Kunt u aangeven waarom er jaren van onderhandelingen tussen Nederland en de Nederlandse Antillen nodig waren om de landen van de voormalige koloniën hun recht op zelfbeschikking te geven?
Het ontwerpen of ingrijpend hervormen van een staatkundige ordening neemt normaal gesproken de nodige tijd in beslag, zeker als daartoe overeenstemming dient te worden bereikt tussen verschillende actoren. Zoals in het vorige antwoord uiteengezet, heeft het zes jaar geduurd voordat de nieuwe rechtsorde, waartoe de Grondwet van 1948 de opdracht gaf, met het Statuut voor het Koninkrijk werd gerealiseerd. In deze periode werd, op grond van een reeks van door Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen in 1948 overeengekomen resoluties, eerst een ontwerp voor een rijksgrondwet vervaardigd. Tegen de structuur van de rijksgrondwet rezen echter bezwaren. Een nieuw, korte tijd later aangetreden Nederlands kabinet vond deze te topzwaar voor het Koninkrijk; aan Caribische zijde werd gevreesd voor een braindrain van politici. Ondertussen werd de aandacht van de politiek opgeëist door ontwikkelingen rond Nederlands-Indië, waarmee de discussie over de staatkundige toekomst van de Caribische gebiedsdelen tot dan toe sterk had samengehangen. Toen na de onafhankelijkheid van Indonesië de draad van de onderhandelingen weer werd opgepakt, nam de Nederlandse regering definitief afstand van het ontwerp voor de rijksgrondwet en bereidde zij in 1950 een concept voor van een vereenvoudigde regeling, «Schets van een Statuut, regelende de status van Suriname en de Nederlandse Antillen in het Koninkrijk der Nederlanden» geheten. Over deze Schets werd in 1952 een conferentie gehouden, die uiteindelijk in mei 1954 met succes kon worden afgerond. Hiermee lag de weg vrij voor de formele totstandkoming van het Statuut, enige maanden later dat jaar.
Welke rol heeft Nederland gespeeld in die onderhandelingen? Welke ruimte kregen de voormalige koloniën om hun eigen, vrije keuze te maken? Is er sprake geweest van druk dan wel beperking van de vrije keuze voor de voormalige Koloniën?
In de onderhandelingen over een nieuwe rechtsorde binnen het Koninkrijk opereerden afgevaardigden van Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen op voet van gelijkheid met elkaar. Afgevaardigden van de laatste twee gebieden waren gedurende dit traject dan ook volledig vrij om hun eigen keuzes te maken ten aanzien van het ontwerp hiervoor. Dit wil niet zeggen dat Suriname en de Nederlandse Antillen in staat waren om eenzijdig te bepalen hoe de nieuwe rechtsorde werd ingericht. Weliswaar vormde de aanvaarding van deze rechtsorde een daad van vrije keuze, maar over de inhoud hiervan diende overeenstemming te worden bereikt door alle drie de actoren, dus ook door Nederland.
Als er sprake is geweest van onderhandelingen en daarmee beperkingen van de vrije keuze van de voormalige koloniën, hoe kwalificeert u dan het volgende citaat in paragraaf 3.13 uit de voornoemde written statement3: «However, if negotiations on such future cooperation are used by the administering State to influence the act of free choice by the people concerned, this may amount to unlawful interference and thus to a violation of the right of self-determination of this people»?
Voorop moet worden gesteld dat onderhandelingen over de toekomstige (staatkundige) relaties tussen een koloniaal gebied en de staat die het gebied bestuurt geen onderdeel uitmaken van de uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht door een koloniaal gebied. Het plaatsvinden van onderhandelingen betekent daarom ook geenszins dat daarmee automatisch de vrije keuze van een koloniaal gebied voor een bepaalde politieke status wordt beperkt. AVVN Resolutie 1541 vereist dat integratie van een niet-zelfbesturend gebied dient te geschieden op «voet van volledige gelijkheid» tussen de bevolking van het voormalige koloniale gebied en de onafhankelijke staat waarmee de integratie plaatsvindt. Dit sluit uit dat de onafhankelijke staat het koloniale gebied een bepaalde politieke status oplegt, maar het sluit ook uit dat het koloniale gebied eenzijdig de voorwaarden bepaalt waaronder de integratie plaatsvindt. Terwijl de keuze voor integratie dus vrijelijk dient plaats te vinden, zal doorgaans onderhandeld moeten worden over de voorwaarden waaronder een dergelijke integratie plaatsvindt. Dit was ook het geval ten aanzien van de integratie van de Nederlandse Antillen en Suriname. De nieuwe rechtsorde die in de Grondwet van 1948 werd aangekondigd vergde behalve de instemming van Suriname en de Nederlandse Antillen ook de instemming van Nederland. Dit maakte onderhandelingen onvermijdelijk. De voor het zelfbeschikkingsrecht essentiële daad van vrije keuze werd verricht, toen in 1954 de in vrijheid gekozen parlementen van Suriname en de Nederlandse Antillen het Statuut voor het Koninkrijk aanvaardden.
Zijn in de onderhandelingen om te komen tot dekolonisatie beperkingen aan de landen opgelegd in hun keuzes vanwege tekortkomingen in de voormalige koloniën van politieke-, economische-, sociale- of onderwijstechnische aard? Zo ja, hoe verhoudt zich dat met artikel 3 van het VN handvest 1514 dat aangeeft: «3. Inadequacy of political, economic, social or educational preparedness should never serve as a pretext for delaying independence»?
Nee, zie het antwoord op vraag 6.
In paragraaf 3.23 van het written statement staat ook dat om te komen tot integratie dit «... should be the result of the freely expressed wishes of the territory’s peoples acting with full knowledge of the change in their status, their wishes having been expressed through informed and democratic processes [...].»4; hoe moet dit gelezen worden in het kader van de integratie van Sint Eustatius in het Nederlandse bestel zonder dat de inwoners van Sint Eustatius daar hun keuze in hebben kunnen maken?
Bovenstaande passage is afkomstig uit AVVN-resolutie 1541. Deze resolutie heeft, evenals de eerder aangehaalde AVVN-resolutie 1514, betrekking op de uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht in een koloniale fase. De integratie van Sint Eustatius in het Nederlandse staatsbestel vond plaats in 2010, dus ruime tijd nadat deze fase voor de Nederlandse Antillen (waar Sint Eustatius onderdeel van was) met de totstandkoming van het Statuut en verwijdering van de lijst van niet-zelfbesturende gebieden een afronding kreeg. Zoals hieronder, in het antwoord op vraag 10, nader uiteen wordt gezet, laat deze afronding overigens onverlet dat het zelfbeschikkingsrecht in de post-koloniale fase die na 1954 aanbrak altijd is blijven gelden in de bewuste gebieden. Om deze reden is aan de staatkundige hervorming van het Koninkrijk een omstandig democratisch proces voorafgegaan. De bevolking van Sint Eustatius sprak zich in 2005 in een referendum in meerderheid uit voor behoud van het land de Nederlandse Antillen. Deze uitkomst bleek, vanwege andere referendumresultaten in Sint Maarten, Curaçao, Bonaire en Saba, echter niet haalbaar, waarna de eilandsraad van Sint Eustatius in een motie de bereidheid uitsprak om te komen tot nieuwe staatkundige verhoudingen. In het daaropvolgende besluitvormingsproces is door vertegenwoordigers van de inwoners van Sint Eustatius op verschillende momenten ingestemd met de voorstellen voor nieuwe verhoudingen. Voor de wilsvaststelling van een bevolking erkent het internationale recht een verscheidenheid aan democratische methoden. Hoewel de integratie in het Nederlandse staatsbestel niet de eerste keuze vormde van de inwoners van Sint Eustatius, hebben zij (via hun vertegenwoordigende organen) deze keuze uiteindelijk gemaakt in het kader van een democratisch proces.
In artikel 3.32 van het written statement wordt geschreven dat: «It is submitted that once the inhabitants of a colonial territory have, through their freely expressed will, genuinely exercised their right to self-determination through a choice for either independence, integration or association or the emergence into any other political status, the colonial status of the territory and the people concerned comes to an end.»5; blijkt hieruit dat het Koninkrijk der Nederlanden niet meer onder artikel 73 van het Handvest van de VN valt?6
Ja.
Hoe verhoudt zich dat tot de uitspraak van uw ambtsvoorganger tijdens de behandeling van het begrotingshoofdstuk Koninkrijksrelaties (IV) voor het begrotingsjaar 2017, waarin hij aangeeft dat het Koninkrijk nog steeds onder artikel 73 VN handvest valt?7
Bij de beantwoording van deze vraag is het van belang om voorop te stellen dat het zelfbeschikkingsrecht van de Caribische delen van het Koninkrijk na de totstandkoming van het Handvest van de Verenigde Naties in 1945 steeds heeft gegolden en dat vandaag ook nog onverkort doet. Dit is door de Nederlandse regering meermaals erkend en kan ook op deze plek nog eens worden benadrukt. Ten opzichte van de situatie in oktober 2016, toen mijn ambtsvoorganger bovengenoemde uitspraak deed, is echter wel de grondslag van dit zelfbeschikkingsrecht gepreciseerd. Thans, na een nadere juridische analyse van de materie, is haar positie dat artikel 73 VN Handvest sedert de totstandkoming van het Statuut niet meer van toepassing is op Sint Eustatius en dat het zelfbeschikkingsrecht van de Caribische (ei)landen post-koloniaal van aard is.
Deze precisering heeft overigens geen wezenlijke juridische gevolgen voor de betreffende (ei)landen. Zij laat namelijk onverlet dat Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba eenzijdig kunnen bepalen om de rechtsorde van het Koninkrijk te verlaten. Deze eenzijdige uittredingsmogelijkheid is, in ieder geval sinds het proces naar onafhankelijkheid van Suriname in de jaren 1974 en 1975, door de partners binnen het Koninkrijk meermaals erkend; zodanig dat inmiddels wordt aanvaard dat de bewuste mogelijkheid voor die (ei)landen waarvoor zij niet is gecodificeerd – alle Caribische delen behalve Aruba – de status heeft van ongeschreven Koninkrijksrecht. Wenst een Caribisch (ei)land niet uit het Koninkrijk te treden maar verandering van status binnen het Koninkrijk, dan kan het op grond van het zelfbeschikkingsrecht in vrijheid zijn keuze voor een bepaalde status kenbaar maken en daarover in overleg treden met de overige partners binnen het Koninkrijk. Voor de uiteindelijke verwezenlijking van een verandering van de staatkundige verhoudingen binnen het Koninkrijk zijn wel de medewerking en instemming van die partners nodig.
Heeft de VN-resolutie 1514 terugwerkende kracht? Zo ja, is dat met de landen en eilanden Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Saba en Sint Eustatius besproken?
AVVN-Resolutie 1514 betreft de dekolonisatie van koloniale gebieden. Indien een gebied door de VN niet langer wordt aangemerkt als een koloniaal of niet-zelfbesturend gebied, dan vervalt daarmee ook de toepasselijkheid van AVVN-resolutie 1514. Ten aanzien van de Nederlandse Antillen en Suriname is deze situatie van toepassing sinds de integratie in het Koninkrijk in 1954.
Wat is de zienswijze van de bovengenoemde landen ten aanzien van het definitief zijn van de dekolonisatie? Is daar formeel mee ingestemd?
De hierboven genoemde schriftelijke inbreng waarin de Nederlandse regering haar standpunt uiteenzet omtrent het karakter van het zelfbeschikkingsrecht, handelt niet over de Caribische delen van het Koninkrijk maar betreft een juridische procedure bij het Internationaal Gerechtshof over de dekolonisatie van Mauritius. Het is niet gebruikelijk om dergelijke schriftelijke of mondelinge inbreng in juridische procedures af te stemmen met de Caribische partners binnen het Koninkrijk. Daarvoor bestond ook inhoudelijk geen aanleiding, omdat de precisering in het standpunt van de regering, zoals hierboven uitgelegd, geen wezenlijke gevolgen voor deze partners met zich bracht.
Is deze zienswijze ten aanzien van de dekolonisatie zoals verwoord in het written statement van februari 2018 gedeeld met de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet?
Vanwege het ontbreken van wezenlijke juridische gevolgen voor de Caribische (ei)landen is deze zienswijze niet met de Tweede Kamer gedeeld.
Het «written statement» is een procesdocument in een adviesprocedure dat is bestemd voor het Internationaal Gerechtshof en dat is ingediend na een verzoek daartoe door het Hof. Het is het prerogatief van het Hof om te besluiten of en wanneer een dergelijk document openbaar wordt gemaakt. In het kader van de adviesprocedure inzake de dekolonisatie van Mauritius heeft het Hof besloten om procesdocumenten, waaronder het «written statement» van Nederland, op de dag van de start van de hoorzitting openbaar te maken.
Wat is er veranderd in de zienswijze van het kabinet in de periode tussen de uitspraak ten aanzien van artikel 73 van het VN handvest van uw ambtsvoorganger en het schrijven van het zgn. «written statement» waarin staat dat dekolonisatie na een eerste keuze van de voormalige koloniën definitief is? Hoe zijn de landen en eilanden van het Caribisch deel van het Koninkrijk betrokken bij de totstandkoming van het «written statement»?
Zie het antwoord op de vragen 10 en 12.
Bent u bekend met het «[in] accordance with international law of the unilateral declaration of independence by the provisional institutions of self-government of Kosovo. Written statement of the Kingdom of The Netherlands»?8
Ja.
In paragraaf 3.7 van het written statement staat: «[...] if States are not conducting themselves in compliance with the principle of equal rights and self-determination of peoples as described above and thus possessed of a government representing the whole people belonging to the territory without distinction as to race, creed or colour»9, afkomstig uit VN-resolutie 262510; kunt u aangeven wie of wat, in de context van het Koninkrijk, de rol van «government» heeft binnen het Koninkrijk conform de eisen van het VN handvest?
Het begrip «government» in AVVN-resolutie 2625 heeft een brede strekking. Er wordt niet slechts de (centrale) regering van een staat mee bedoeld, maar de overheid in ruime zin, dus inclusief de wetgevende en rechtsprekende organen van een staat. In de context van het Koninkrijk vervullen bijgevolg meerdere actoren een rol bij het vertegenwoordigen van de bevolking. In dit verband valt allereerst uiteraard te wijzen op de wetgever van het Koninkrijk. Dit is een samengesteld orgaan, waarin de vertegenwoordiging van de burgers van het Caribisch deel van het Koninkrijk op verschillende manieren is georganiseerd. Burgers van Caribisch Nederland worden vertegenwoordigd in beide Kamers van de Staten-Generaal en worden bij de samenstelling hiervan in gelijke mate betrokken als burgers van Europees Nederland. Burgers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten beschikken over een eigen parlement. Deze parlementen, de Staten, worden bij het proces van rijkswetgeving betrokken via een in het Statuut neergelegde procedure. Bij het vertegenwoordigen van de bevolking is in de tweede plaats een belangrijke rol weggelegd voor de regering van het Koninkrijk, zowel in haar hoedanigheid als onderdeel van de rijkswetgever als waar zij optreedt als uitvoerende macht. Voor burgers van Caribisch Nederland geldt wederom wat ook voor burgers van Europees Nederland geldt: zij kiezen de leden van de Tweede Kamer, waarna een kabinet wordt geformeerd dat het vertrouwen van de Kamer geniet. Voor de vertegenwoordiging van burgers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten is in het Statuut de figuur van de Gevolmachtigde Minister in het leven geroepen. Deze functionarissen maken deel uit van de rijksministerraad en handelen hierin namens de regeringen van hun landen, die, via het vehikel van verkiezingen, op hun beurt weer gelegitimeerd worden door de bevolkingen hiervan. De Gevolmachtigde ministers hebben stemrecht in de rijksministerraad en vergaderen mee over Koninkrijksaangelegenheden, welke hun land raken.
Indien op vraag 16 het antwoord de Rijksministerraad is, kunt u dan aangeven hoe het vertegenwoordigen van alle mensen binnen het Koninkrijk binnen de Rijksministerraad is geborgd? Hoe verhoudt zich dat met het slechts hebben van een raadgevende stem van de Gevolmachtigde Ministers in deze Rijksministerraad conform het Reglement van Orde voor de ministerraad11, artikel 3 lid 1a?
Zie wat betreft het eerste gedeelte van de vraag het antwoord op vraag 16. Met betrekking tot het tweede gedeelte van de vraag zij gewezen op het feit dat Gevolmachtigde ministers in de Rijksministerraad geen raadgevende stem hebben, maar volwaardig stemrecht, evenals ministers van het Nederlandse kabinet. Artikel 3 lid 1 sub a van het Reglement van orde voor de ministerraad ziet toe op de in artikel 10 lid 2 van het Statuut beschreven mogelijkheid dat Aruba, Curaçao of Sint Maarten een landsMinister afvaardigt om naast de Gevolmachtigde Minister aan de Rijksministerraad deel te nemen.
Kunt u alle vragen separaat beantwoorden?
Ja.
Kunt u de vragen beantwoorden voor de komende plenaire begrotingsbehandeling in oktober a.s.?
Ja.
Kent u de berichten «Minister van Nieuwenhuizen hoort verhalen over vlieglawaai aan» en «Overlast vliegveld Bierset niet eenvoudig op te lossen»?1 2
Ja, die berichten zijn mij bekend.
Erkent u dat het «aanhoren» van klachten van omwonenden niet hetzelfde is als deze klachten daadwerkelijk oplossen?
Ik heb een werkbezoek aan de regio gebracht om de zorgen die er in de regio leven uit eerste hand te horen en begrijp de onvrede zeer goed. Tegelijkertijd blijf ik mij inzetten om een oplossing te vinden voor de ontstane situatie en de negatieve gevolgen van de luchtruimwijziging van 2013 voor de situatie in Eijsden zo veel mogelijk weg te werken. Daarover heb ik uw Kamer per brief van 5 september 20193 ook geïnformeerd.
Erkent u dat deze omwonenden concrete verbeteringen van u mogen verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik tijdens mijn werkbezoek aan de regio en in mijn brief van 5 september 2019 heb aangegeven blijf ik mij inzetten om de situatie te verbeteren, met als doel om voor wat betreft het luchtverkeer van en naar de luchthaven Luik-Bierset boven Eijsden terug te gaan naar een situatie die vergelijkbaar is met de situatie van vóór de luchtruimwijziging van 2013. Dit mogen omwonenden ook van mij verwachten.
Wat zegt het u dat de zorgen bij diverse omwonenden na uw werkbezoek juist zijn toegenomen, aangezien u hun geen enkele concrete verbetering in het vooruitzicht heeft gesteld?
Ik ben me terdege bewust van de overlast die het vliegverkeer van en naar de luchthaven Luik-Bierset veroorzaakt voor inwoners van Eijsden, met name in de nachtelijke uren, en begrijp de onvrede zeer goed. Het luchtruim in die omgeving is complex, waardoor de situatie niet eenvoudig is op te lossen. Zoals eerder aangegeven blijf ik mij inzetten om met de Belgische autoriteiten te zoeken naar mogelijkheden om de situatie verder te verbeteren. Aan de Belgische zijde is er bereidheid om gezamenlijk verder te werken om de negatieve gevolgen van de luchtruimwijziging van 2013 voor de situatie in Eijsden zo veel mogelijk weg te werken.
Op welke wijze worden uw toekomstige beleidskeuzes in het luchtvaartdossier beïnvloed door uw bezoek aan de gemeente Eijsden-Margraten?
Het doel van mijn werkbezoek aan de gemeente Eijsden-Margraten is geweest om een informeel gesprek te voeren met belanghebbenden uit de regio, zoals een aantal omwonenden, de gemeente, een voormalig luchtverkeersleider, en een aantal vertegenwoordigers van de toeristische sector en ondernemers om zo uit de eerste hand te horen welke hinder zij ondervinden van het vliegverkeer. De reacties en aandachtspunten van deze belanghebbenden betrek ik bij de weging van de uiteindelijke beleidskeuzes voor de Luchtvaartnota en ook bij het vraagstuk rondom het luchtruim Eijsden.
Zijn er sinds uw bezoek aan de gemeente Eijsden-Margraten nog ontmoetingen geweest tussen vertegenwoordigers van uw ministerie en de gemeente Eijsden-Margraten en/of de provincie Limburg? Zo ja, wat was de agenda van deze ontmoeting(en)?
Zoals ik in mijn brief van 5 september 2019 heb aangegeven is op ambtelijk niveau door mijn ministerie met gemeente en provincie doorgesproken over het vervolgproces voor de aanpak van geluidshinder in de omgeving van Eijsden en zijn mogelijke inhoudelijke verbetervoorstellen met elkaar gedeeld.
Zijn er bepaalde afspraken of voornemens uit deze ontmoeting(en) voortgevloeid? Zo ja, welke?
Zoals ik in mijn brief van 5 september 2019 heb aangegeven zijn er met gemeente en provincie afspraken gemaakt over hun verdere betrokkenheid bij de vervolgstappen. Verder zijn er suggesties gedaan voor verbetering van de situatie, om verder te bespreken met de Belgische autoriteiten. Deze suggesties zullen verder verkend en uitgewerkt worden in een gezamenlijke expert groep. Daar zal ook een vertegenwoordiger uit de regio aan deelnemen.
Kent u de kritiek van burgemeester Dieudonné Akkermans van Eijsden-Margraten op de langverwachte detailanalyse naar de afhandeling van het vliegverkeer in de omgeving Maastricht-Luik?3 Zo ja, wat gaat u doen met deze kritiek?
Burgemeester Akkermans heeft zijn zorgen tijdens mijn werkbezoek aan de regio met mij gedeeld. Vervolgens zijn de zorgen uitgebreider met hem besproken in het ambtelijk vervolgoverleg. De signalen worden meegenomen in de vervolgaanpak.
Wat zijn momenteel de concrete instrumenten waarmee de aan vliegveld Luik-Bierset gerelateerde geluidsoverlast en uitstoot van schadelijke stoffen worden gemeten en berekend?
Ik beperk me in het antwoord tot de instrumenten die in Nederland worden ingezet voor de aanpak van geluidshinder als gevolg van het vliegverkeer in het luchtruim boven Eijsden, omdat ik niet verantwoordelijk ben voor eventuele instrumenten in België. In het licht van alle afspraken over de aanpak van de geluidshinder monitoren wij het verkeer dat door het luchtruim boven Eijsden vliegt. Door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wordt hiervan periodiek een monitoringsrapportage opgesteld en aan de gemeente en provincie toegestuurd.
Een permanente controle op het naleven van de grenswaarden voor luchtkwaliteit vindt plaats zowel op basis van metingen (zie http://www.lml.rivm.nl/meetnet/index.phpen http://www.luchtmeetnet-limburg.nl/) als ook op basis van een combinatie van metingen en berekeningen (zie www.nsl-monitoring.nl). Via het NSL-monitoringsprogramma van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wordt de luchtkwaliteit jaarlijks gemonitord (zie www.nsl-monitoring.nl).
Welke organisatie of overheid beheert deze meetapparatuur en programma’s?
Zie het antwoord op vraag 9.
Kunt u specifiek uiteenzetten hoe de reacties van Nederlandse belanghebbenden ten opzichte van vliegveld Luik-Bierset precies worden betrokken bij de weging van belangen in de Luchtvaartnota?
Reacties van belanghebbenden betrek ik nadrukkelijk in de besluitvorming over de Luchtvaartnota. Daarvoor heb ik een maatschappelijke klankbordgroep ingericht. Daarnaast is het voor iedereen mogelijk een zienswijze uit te brengen op de Ontwerp Luchtvaartnota. Deze wordt gelijktijdig met het PlanMER ter visie gelegd.
Welk gewicht geeft u de belangen van klimaat, veiligheid en leefomgeving van mens en dier in het volledige afwegingskader?
In het afwegingskader breng ik breed de gevolgen voor people, planet en profit in beeld. Alle door u genoemde aspecten wegen daarin mee.
Gaat u de Belgische overheid informeren over de door u aangekondigde nieuwe Nederlandse werkwijze, waarin het luchtvaartbeleid zich voortaan binnen een brede set aan grenswaarden op het gebied van klimaat, leefomgeving en veiligheid van mens en dier moet afspelen?4 Zo nee, waarom niet?
Ik voer met grote regelmaat overleg met de Belgische overheid, waarbij we elkaar informeren over ontwikkelingen. Waar mogelijk leren we van elkaar. Dit geldt ook voor veranderingen in het Nederlandse luchtvaartbeleid.
Gaat u de Belgische overheid ervan overtuigen om deze werkwijze over te nemen? Zo nee, erkent u dat er dan een spanningsveld ontstaat tussen de verschillende werkwijzen van beide landen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Belgische overheid zelf om haar werkwijze te bepalen. Indien er tegengestelde belangen bestaan of ontstaan gaan wij daarover met elkaar in gesprek.
Erkent u dat na ruim zes jaar van vrijblijvende afspraken met de Belgische luchtverkeersleiding er nog geen enkele progressie is geboekt? Zo nee, waaruit blijkt de progressie?
Ik deel uw suggestie dat er geen progressie is geboekt niet. De afgelopen jaren hebben wel degelijk verbetering laten zien, maar die verbetering is nog onvoldoende en vooral te weinig stabiel. Dit is ook te zien in de detailanalyse die ik op 3 juli 20196 aan uw kamer heb toegezonden en de periodieke monitoringsrapportages die periodiek met de gemeente en provincie worden gedeeld. Om de situatie verder te verbeteren is met de Belgische autoriteiten afgesproken om een gezamenlijke expertgroep te starten om concrete mogelijkheden voor verbetering te verkennen en uit te werken.
Erkent u dat uw naar eigen zeggen uiterste inspanning om de geluidshinder in de omgeving Eijsden te verminderen tot nu toe nog niet heeft geleid tot een definitieve oplossing voor de situatie? Zo nee, waaruit blijkt de progressie?
Zie het antwoord op vraag 15.
Wanneer mogen we concrete resultaten verwachten van de gesprekken met de Belgische autoriteiten over het beperken van hinder vanuit vliegveld Luik-Bierset?
De detailanalyse die ik op 3 juli 2019 naar uw Kamer heb toegezonden biedt aanknopingspunten om de situatie structureel te verbeteren. Ook de monitoringresultaten van het afgelopen jaar laten een positieve trend zien. Met de Belgische autoriteiten is afgesproken om een gezamenlijke expertgroep te starten om concrete mogelijkheden voor verbetering te verkennen en uit te werken. Hier wordt momenteel aan gewerkt. Zoals ik in mijn brief van 5 september 2019 heb aangegeven zal ik uw Kamer hierover periodiek blijven informeren.
Welke oplossingen, anders dan het zeer traag en voorzichtig maken van vrijwillige afspraken met de Belgische luchtverkeersleiding, kunt u de getroffen inwoners in het vooruitzicht stellen?
Zoals eerder aangegeven doe ik er alles aan om de situatie te verbeteren. Dit doe ik op een zo transparant mogelijke manier. Een belangrijke stap is het opstarten van de gezamenlijke expertgroep die concrete mogelijkheden voor verbetering gaat verkennen en uitwerken. De monitoringsrapportage van de eerste helft van 2019 heeft bemoedigende resultaten laten zien. In de gezamenlijke expertgroep zal bekeken worden op welke manier deze trend vastgehouden kan worden.
Erkent u dat er nog steeds geen duidelijkheid is over hoe de Nederlandse overheid het destijds heeft kunnen laten gebeuren dat de ongelijke verdeling van het luchtruim zodanig heeft kunnen ontstaan dat de Belgische overheid daar nu al jaren misbruik van kan maken? Zo nee, hoe zit het dan?
De luchtruimwijziging in 2013 is niet zomaar doorgevoerd, maar om een urgent veiligheidsprobleem in het luchtruim aan te pakken. Dankzij de wijziging kan naderend verkeer vanuit het zuiden naar de luchthaven Maastricht op een veilige wijze afgewikkeld worden. Die noodzaak bestaat nog steeds. Ik zie daarom geen aanleiding om dit te laten onderzoeken.
Bent u bereid om dit alsnog te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kunnen we een dergelijk onderzoek verwachten?
Zie antwoord vraag 19.
Erkent u dat nog steeds niet duidelijk is waarom deze situatie nooit is teruggedraaid? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Het zomaar terugdraaien van de wijziging is niet mogelijk vanwege de redenen genoemd in het antwoord op vraag 19. Ik zie daarom geen aanleiding om dit te laten onderzoeken.
Bent u bereid om dit alsnog te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kunnen we een dergelijk onderzoek verwachten?
Zie antwoord vraag 21.
Wat zijn de obstakels bij het simpelweg terugdraaien van de ongelijke verdeling van het luchtruim tussen Nederland en België?
Zie het antwoord op vraag 19 t/m 22.
Wat is uw inzet om deze obstakels weg te nemen?
Zoals hierboven aangegeven is het luchtruim in deze regio complex en kan ik de luchtruimwijziging niet zomaar terugdraaien. Ik zal mij blijven inzetten om voor wat betreft het luchtverkeer van en naar de luchthaven Luik-Bierset boven Eijsden terug te gaan naar een situatie die vergelijkbaar is met de situatie van vóór de luchtruimwijziging van 2013. Daarbij kijk ik met name naar de periode tussen 23 uur en 6 uur. Hiervoor is mijn ministerie in gesprek met de Belgische autoriteiten.
Kent u de uitspraken van toenmalig Staatssecretaris Dijksma, die zei dat er drastische maatregelen genomen zouden worden als de situatie niet zou verbeteren?5
Ja, die ken ik.
Deelt u de mening dat het inmiddels de hoogste tijd is om die drastische maatregelen daadwerkelijk te gaan nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de behoefte in Eijsden aan meer en sneller resultaat als het gaat om het terugdringen van geluidshinder van vliegverkeer. Het zomaar terugdraaien van de luchtruimwijziging is niet mogelijk, vanwege de in de antwoorden op vraag 19 t/m 22 genoemde redenen. Desalniettemin zie ik in de uitgevoerde detailanalyse én in de positieve monitoringresultaten van de eerste helft van dit jaar aanknopingspunten om tot verdere verbetering te komen. Ook de Belgische autoriteiten zijn bereid om daaraan mee te werken. Mijn inzet is en blijft om met concrete maatregelen de overlast boven Eijsden terug te dringen tot een niveau van vóór de luchtruimwijziging in 2013.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Dit heb ik zoveel mogelijk gedaan.