Misstanden bij projecten mede gefinancierd door FMO |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De verkeerde keuzes van de Nederlandse ontwikkelingsbank»?1
Ja.
Wat is uw reactie op geconstateerde misstanden bij tenminste zeven projecten die mede door de Nederlandse Financierings-maatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO) gefinancierd werden of worden?
Elke misstand binnen projecten van FMO is er één te veel en ik betreur de incidenten die zijn voorgekomen ten zeerste. Signalen rondom deze misstanden nam en neem ik zeer serieus en kaart ik ook aan bij FMO. De in het artikel genoemde projecten zijn bekend bij het kabinet en zijn onderdeel van de dialoog met FMO. In het geval van ernstige incidenten dringt het kabinet aan op onafhankelijk onderzoek. Ook wordt van FMO zelf verwacht dat zij haar beleid blijft evalueren en het beleid verbetert waar nodig.
Hoe legt u uit dat FMO enerzijds stelt altijd grondig vooronderzoek te doen, terwijl dit artikel een patroon laat zien van onvolledig en onvoldoende vooronderzoek, wat ook is aangetoond door meerdere onafhankelijke commissies? Bent u bereid om concrete stappen te ondernemen om de kwaliteit van vooronderzoek daadwerkelijk te verbeteren? Zo ja, welke stappen? Zo nee, waarom niet?
Voorafgaand aan investeringen voert FMO een uitgebreide due diligence uit. In het verleden zijn er projecten geweest waarbij inderdaad op onderdelen onvoldoende vooronderzoek is gedaan door FMO of andere financiers waarmee FMO heeft samengewerkt. Deze bevindingen zijn zeer serieus genomen en, mede naar aanleiding hiervan, is het beleid van FMO in de afgelopen jaren verder uitgebreid en aangescherpt. FMO heeft mij geïnformeerd dat het investeringsbeleid verder is verbeterd op basis van een publiek consultatieproces, bijvoorbeeld op het terrein van conflictsensitiviteit. Ook heeft FMO haar dialoog met het maatschappelijk middenveld versterkt, de frequentie hiervan verhoogd en publiceert zij sinds 2017 nieuwe investeringen voorafgaand aan de contractering.
Ik blijf FMO aansporen om het beleid verder te verscherpen, waar nodig in samenwerking met het maatschappelijk middenveld en andere bilaterale en multilaterale partijen. Ook wordt van FMO zelf verwacht dat zij haar beleid blijft evalueren en verbeteren waar nodig.
Hoe verklaart u dat FMO in 2015 besloot te investeren in Feronia terwijl het kadaster van Congo al in 2012 de eigendomsbewijzen die Feronia overlegde afwees? Had dit uw inziens voorkomen moeten worden middels het vooronderzoek?
Voordat FMO in een project investeert wordt er altijd een uitgebreide due diligence verricht. Landrechten maken onderdeel uit van een dergelijk onderzoek.
In het geval van Feronia had de Duitse ontwikkelingsbank DEG het voortouw bij het verrichten van dit onderzoek. DEG heeft de resultaten van het onderzoek gedeeld met de andere ontwikkelingsbanken, waaronder FMO. Op basis daarvan zijn de ontwikkelingsbanken gezamenlijk tot de conclusie gekomen dat de investering in Feronia doorgang kon vinden.
FMO stelt dat bij de start de due diligence voldoende comfort bood, ook ten aanzien van landrechten, om deel te nemen aan het project. De juistheid van de genoemde land lease overeenkomsten is door de jaren heen bij herhaling bevestigd door de autoriteiten. Daar waar lokale gemeenschappen deze hebben betwist, is volgens FMO door middel van een dialoog gewerkt aan oplossingen die passen binnen de geldende wet- en regelgeving.
Is het onderzoek van de ontwikkelingsbanken naar de moord op mensenrechtenactivist Imbangola Lunea al afgerond? Kunt u bevestigen dat hij is vermoord door een werknemer van Feronia en dat hij de afgelopen maanden vaker bedreigd werd door beveiligers van Feronia?
Het onderzoek is niet uitgevoerd door de ontwikkelingsbanken zelf, maar door een derde partij en is inmiddels afgerond. FMO en het Ministerie van Buitenlandse Zaken zullen in de komende weken worden geïnformeerd over de bevindingen. Nadat er een analyse is gemaakt, wordt u nader geïnformeerd.
Wat is uw reactie op de kritiek van Global Legal Action Network, geuit in het artikel, op de klachtenprocedure van de ontwikkelingsbanken? Klopt het dat de proceduretermijnen onbekend zijn en dat de geschillencommissie niet volledig onafhankelijk is van Feronia?
FMO heeft samen met de Duitse en Franse ontwikkelingsbank een onafhankelijk klachtenmechanisme opgezet. Dit mechanisme biedt belanghebbenden, waaronder lokale gemeenschappen, de mogelijkheid een klacht in te dienen over projecten die door deze ontwikkelingsbanken worden gefinancierd. Het mechanisme wordt geleid door een panel van onafhankelijke internationale experts.
De werking van het mechanisme is transparant. Er is op de website van FMO een pagina beschikbaar met verdere informatie, over onder meer de panelleden en de lopende cases. Ook is daar een «guide for complainants or communities» beschikbaar met verdere informatie over de werking van het mechanisme, inclusief tijdslijnen.
De leden van het panel zijn volledig onafhankelijk en niet verbonden aan FMO of andere ontwikkelingsbanken. Het mandaat van het mechanisme is publiek beschikbaar. De ontwikkelingsbanken leveren alleen operationele en financiële ondersteuning.
Wanneer verwacht u een uitkomst van de geschillenprocedure over de grondkwestie?
Er is een klacht ingediend bij DEG, de Duitse ontwikkelingsbank. Deze klacht is ontvankelijk verklaard en wordt conform de geldende procedures behandeld door het onafhankelijke panel.
Ten aanzien van deze klacht is gekozen voor een mediation-proces. Dit proces is momenteel in voorbereiding. Gezien het aantal betrokken partijen en de complexiteit van de casus is het op dit moment nog niet te zeggen wanneer de procedure zal zijn afgerond.
Vindt u het acceptabel wanneer werknemers bij projecten die door FMO worden gefinancierd minder dan een leefbaar loon verdienen of hun loon te laat krijgen uitbetaald?
Voor het kabinet is het een belangrijk uitgangspunt dat FMO een leefbaar loon en een tijdige betaling hiervan nastreeft in haar projecten. FMO ondersteunt haar klanten om te komen tot het uitbetalen van het lokaal geldende leefbaar loon zoals berekend door de ILO. Indien noodzakelijk wordt er een verbetertraject richting een leefbaar loon en tijdige uitbetaling opgenomen in een actieplan, waarmee deze verbeteringen onderdeel worden van de contractuele verplichtingen van de klant richting FMO. Het gaat daarbij om de juiste mix van productiviteitsverbetering, hogere prijzen en het bepalen van de termijn waarop dit doel gerealiseerd kan worden. Daarnaast deelt FMO de ambities rondom het in kaart brengen van een leefbaar loon in de waardeketen, zoals vastgelegd in de IMVO-convenant Banken.
Deelt u de mening dat FMO niet alleen een leefbaar loon zou moeten nastreven, maar de tijdige betaling van een leefbaar loon tot een harde voorwaarde voor financiering moet maken met onmiddellijke gevolgen als blijkt dat niet aan die voorwaarde wordt voldaan? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen ten opzichte van FMO om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat de escalatieladder moet worden aangescherpt, zodat FMO eerder consequenties verbindt aan de financiering van een project als er zorgen bestaan over het naleven van mensenrechten? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen ten opzichte van FMO om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
FMO heeft een uitgebreid beleid op het gebied van mensenrechten en heeft hier in de afgelopen jaren, onder andere in samenwerking met het lokale en internationale maatschappelijke middenveld, verdere verbeteringen in aangebracht. Onderdeel van dit beleid is het ontwikkelen van actieplannen om klanten te ondersteunen en toe te werken naar de internationaal geldende standaarden. FMO ondersteunt eventuele verbeterprocessen en monitort de voortgang. Indien een klant zich niet houdt aan het actieplan, kan dit in specifieke gevallen leiden tot het tijdelijk stopzetten van uitbetalingen of, in het uiterste geval, terugtrekking. Wanneer deze maatregelen worden ingezet is per project verschillend.
Uit welk jaar stamt de laatste systematische evaluatie van FMO?
Ik hecht grote waarde aan het regelmatig evalueren van FMO en haar beleid om erop toe te zien dat alle relevante principes en standaarden worden nageleefd en om te komen tot aanbevelingen voor verbeteringen. Deze evaluaties vinden in principe elke vijf jaar plaats en worden in opdracht van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking door een onafhankelijke partij uitgevoerd. De laatste evaluatie is opgeleverd in 2014 en richt zich op de periode 2008–2012. Naast deze evaluaties worden ook de verschillende fondsen die FMO namens de overheid beheert periodiek geëvalueerd. Deze evaluaties worden ook gedeeld met uw Kamer.
Bent u bereid om zo snel mogelijk een grote systematische evaluatie van FMO te starten?
Dit voorjaar zijn de voorbereidingen gestart voor de volgende reguliere evaluatie. De evaluatie heeft betrekking op de periode 2013 – 2018 en zal naar verwachting in het tweede kwartaal van 2020 worden opgeleverd. In deze evaluatie wordt ook de naleving van IMVO-standaarden onderzocht.
Het bericht dat Breda willens en wetens in strijd met de wet voorwaarden verbindt aan het afgeven van een briefadres |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat Breda willens en wetens in strijd met de Wet basisregistratie personen (Wet BRP) voorwaarden verbindt aan het afgeven van een briefadres?1
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat ook in afwachting van de in voorbereiding zijnde aangescherpte wet, gemeenten vanuit de Wet BRP de plicht hebben tot inschrijving?2
Ja, de plicht van gemeenten tot inschrijving is al opgenomen in de Wet BRP. Met de wetswijziging die in gang gezet is, wordt alleen geëxpliciteerd dat gemeenten verplicht zijn een burger ambtshalve te registreren op een briefadres indien betrokkene geen woonadres heeft en zelf ook geen aangifte doet of kan doen van een briefadres.
Is Breda naar uw mening ook één van de gemeenten die de regels onjuist hanteert, evenals u dat eerder constateerde bij onder andere Rotterdam, Weert en Vlissingen?3
Breda kiest er naar eigen zeggen bewust voor om een kleine groep zorg mijdende daklozen dichtbij en in beeld te houden door de inschrijving in de BRP aan te houden. Hoe goed bedoeld ook, aanhouden van inschrijving om die reden is niet toegestaan. De wet kent op dit onderwerp een dwingend regime waarvan niet bij beleidsregel mag worden afgeweken. Beleidsregels en/of interne werkafspraken mogen het recht (en plicht) van inschrijving zelf niet aantasten.
Bent u bereid om Breda aan te spreken op het stellen van bovenwettelijke eisen bij het afgeven van een briefadres, zoals u dat eerder deed bij andere gemeenten?
Ik heb de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens contact laten opnemen met de gemeente Breda. Daarnaast heb ik de gemeente Breda er per brief op gewezen dat zij handelen in strijd met de wet.
Milieucriminaliteit |
|
Maarten Groothuizen (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Hoe waarborgt u dat er bij de regionale eenheden van de politie voldoende kennis aanwezig is over milieucriminaliteit en bijzondere wetten die daarmee samenhangen?
Bij de politie zijn in elke eenheid (inclusief de landelijke eenheid) milieurechercheteams (350 fte) en informatierechercheurs (47 fte) ingericht die zich, samen met de bijzondere opsporingseenheden van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de Inspectie Leefomgeving & Transport, richten op de aanpak van milieucriminaliteit. Naast deze recherchecapaciteit zijn er in elk basisteam milieuagenten (taakaccenthouders) actief (400 fte) en heeft de politie een milieuexpertisecentrum (5 fte), ondergebracht bij de landelijke eenheid. Deze milieuspecialisten worden hiervoor speciaal opgeleid binnen de Politieacademie. De Politieacademie kent, naast korte bijscholingstrajecten, vier opleidingstrajecten, te weten de module Milieuagent, de module milieu-informatie, de module Milieurechercheur en de opleiding Recherchekundige met afstudeerrichting Milieucriminaliteit.
In 2018 is er binnen de milieurechercheteams een traject gestart om te komen tot een professionele standaard voor iedere milieurechercheur.
Kunt u per regionale eenheid benoemen of die kennis voldoende beschikbaar is voor de basisteams en de diensten in die regionale eenheid? Indien er onvoldoende kennis beschikbaar is, kunt u dan de knelpunten benoemen?
De beschikbare kennis is per politie-eenheid gemiddeld hetzelfde. De regionale eenheden weten voldoende mensen met vakkennis over milieucriminaliteit voor de politie te behouden. De expertfuncties binnen de milieuteams in de regionale eenheden en de landelijke eenheid zijn overeenkomstig het daarvoor opgestelde personele formatieplan.
Slagen regionale eenheden er in om mensen met vakkennis over milieucriminaliteit binnen de politie te houden door ze een concurrerend salaris te bieden via bijvoorbeeld de Expertfuncties? Kunt u uw antwoord onderbouwen door per regionale eenheid aan te geven hoeveel Expertfuncties van het type A, B, C en D zijn vervuld als het gaat om milieucriminaliteit?
Zie antwoord vraag 2.
Welk beeld heeft u op dit moment van de illegale vogelvangst in Nederland? Kunt u uw antwoord onderbouwen met cijfers?
De controle op het vangen van vogels ligt sinds 2017 bij de provincies, daarom zal ik hier geen beeld of cijfers voor gegeven.
Kunt u per regionale eenheid uiteenzetten wat de surveillancecapaciteit is om stroperij en het illegaal ringen van vogels te handhaven? Acht u dit voldoende? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u er aan doen?
De politie werkt samen met de buitengewone opsporingsambtenaren van de natuurorganisaties en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Signalen van stroperij worden binnen het milieuopsporingsproces behandeld en kunnen leiden tot opsporingsonderzoeken of interventies op lokaal niveau. Zodra er sprake is van signalen die wijzen op stroperij kan hier via het lokale driehoeksoverleg aandacht voor gevraagd worden.
Kunt u vanaf 2017 tot nu per jaar cijfermatig uiteenzetten hoe vaak er een aanhouding heeft plaats gevonden voor het vissen naar paling zonder vergunning?
Aanhoudingen naar aanleiding van het vissen zonder vergunning op specifiek paling worden door de politie niet als zodanig geregistreerd. De registratie-systemen maken het daardoor niet mogelijk om een overzicht te geven van het aantal aanhoudingen voor het vissen naar paling zonder vergunning of voor het vissen met vergunning buiten het gebied waar de vergunning geldig was.
Kunt u dat eveneens doen voor aanhoudingen waar er wél sprake was van een vergunning, maar dat de betreffende vergunning geen betrekking had op het gebied waar de visser is aangehouden voor het vissen naar paling?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe groot schat u het risico in dat door een gebrek aan toezicht u een noemenswaardig aantal misstanden in de stroperij – waaronder palingstropen en illegale vogelvangst – niet signaleert?
Omdat stropen een vorm van haalcriminaliteit is, is de kans groter dat misstanden niet worden gesignaleerd dan bij vormen van criminaliteit waarbij er een slachtoffer is dat melding of aangifte doet.
Hoe vaak is er het afgelopen jaar door controle illegaal afval op transport naar het buitenland aangetroffen op grond van de groene-lijstprocedure, terwijl autoriteiten in kennis hadden moeten worden gesteld op basis van de kennisgevingsprocedure van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA)?
De regie op controles op illegaal afvaltransporten naar het buitenland ligt bij de Inspectie Leefomgeving & Transport, die samenwerkt met de dienst Infra van de politie. Hiervoor is een gezamenlijke regiegroep ingericht, het TIEC (Transport Informatie Expertise Centrum).
Het afgelopen jaar (2019) zijn er eenentwintig transporten aangetroffen waarvoor niet aan kennisgevingsplicht volgens de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) was voldaan. In 2018 waren dit zevenenveertig transporten en in 2017 betrof het eenendertig transporten zonder kennisgeving. Bovendien zijn er tien transporten aangetroffen waarvoor een verbod geldt voor export naar het land van bestemming. In 2018 waren dit er acht en in 2017 betrof het zeven transporten waarvoor een verbod geldt.
De Inspectie Leefomgeving & Transport treedt in geval van een illegaal transport of een transport zonder kennisgeving op conform haar handhavingsstrategie.
Kunt u voor de afgelopen drie jaren per jaar benoemen hoe vaak deze vorm van fraude is aangetroffen?
Zie antwoord vraag 9.
Welke vormen van subsidiefraude komen er in de milieucriminaliteit het meest voor? Kunt u uw antwoord met cijfers van de bij u bekende gevallen onderbouwen?
Het milieudomein beslaat een grote hoeveelheid bedrijfstakken met specifieke (milieu)wetten en -voorschriften. Deze milieuregelgeving bevat ook veel subsidieregelingen. In theorie kan met iedere subsidieregeling gefraudeerd worden.
Door het Openbaar Ministerie is in lopende strafzaken geconstateerd dat onder andere gefraudeerd wordt met subsidies met betrekking tot covergisting, subsidies in de veehouderij en GMO-subsidies (Gemeenschappelijke marktordening).1 Er zijn geen exacte cijfers te geven over het aantal subsidiefraudezaken die verband houden met milieucriminaliteit, omdat het geen apart registratiekenmerk betreft.
Hoeveel gevallen van mestfraude zijn er sinds 2017 bij u bekend als het gaat om overtreding van de meststoffenwet en valsheid in geschrifte? In hoeveel van die gevallen is er voorts ten onrechte subsidie ontvangen als het gaat om (co-)vergisting?1
Mestfraude komt veelal binnen via toezicht of het Team Criminele Inlichtingen. Voor de uitvoering van de SDE+-regeling ontvangt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit inspectierapporten voor zover deze van invloed zijn op de subsidieverlening voor duurzame energie. Dit heeft geleid tot correcties op twee SDE-beschikkingen in/over 2016, geen correcties in/over 2017 en (voorlopig) vijf correcties op SDE-beschikkingen in/over 2018. Deze correcties zijn deels nog in de fase van definitieve afhandeling of zijn onderdeel geworden van bestuursrechtelijke procedures.
Het Openbaar Ministerie behandelt jaarlijks tussen de 150 en 200 strafzaken die verband houden met mestfraude. Mestfraude is in zichzelf geen in de wet opgenomen strafbaar feit, maar het formeel-juridische strafbare karakter van mestfraude kan zich uiten in de vorm van de overtreding van verschillende milieuwetten, waaronder de meststoffenwet, of door valsheid in geschrifte.
Er zijn vier vormen van mestfraude te onderscheiden.
Fraude met covergisting. Dit is een proces waarbij mest en andere organische stoffen (co-materiaal) worden vergist ter opwekking van energie. Fraude kan zich voordoen als stoffen worden gebruikt die niet zijn toegestaan als co-materiaal, of als meer dan 50% van het totale aandeel van het vergiste materiaal uit co-materialen bestaat en het digestaat uit dit proces wordt gebruikt als mest.
Fraude met de aan- en afvoer van mest en drijfmest. Uit onderzoeken blijkt dat er wordt gefraudeerd met het ophalen, transporteren, afleveren, bemonsteren, wegen en verantwoorden van mest. Het doel hiervan is de mestafzetkosten te drukken. Worden meer (dierlijke) meststoffen op landbouwgrond gebruikt dan toegestaan, dan wordt daarover (indien dit wordt geconstateerd) een bestuurlijke boete geheven door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Daarnaast worden meststromen bewust versluierd om bestuurlijke boetes van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit te ontlopen. Er lopen diverse strafrechtelijke onderzoeken.
Fraude in de melkveesector. Deze verschijningsvorm is rond 25 januari 2018 in het nieuws gekomen als «meerlingfraude». Dat is onjuiste registratie van kalveren ter ontduiking van het fosfaatrechtenstelsel. Het Openbaar Ministerie krijgt hiervoor jaarlijks tientallen proces-verbalen aangeleverd.
Fraude met dierrechten. Kort gezegd houdt deze vorm van fraude in: meer koeien, varkens of kippen houden dan volgens de betreffende wet in verband met de fosfaatproductie is toegestaan. Het Openbaar Ministerie doet jaarlijks tientallen zaken en zet hierbij ook in op ontnemingsvorderingen die fors kunnen zijn. Verkrijging van dierrechten is erg kostbaar en daarom is frauderen hiermee al snel een lucratieve business.
Hoe gaat die subsidiefraude in zijn werk? Op welke manieren wordt er toezicht gehouden en controle uitgeoefend op het gebruik van die subsidie?
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft, mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, de Kamer geïnformeerd over subsidiefraude in de brief van 11 juli 2019.3 Dit naar aanleiding van berichtgeving in de media over deze vorm van fraude. Als bijlage bij die brief is ook de Kabinetsreactie op een bestuurlijk signaal van het Landelijk Informatie en Expertise Centrum meegestuurd. In dit al eerder gepubliceerde bestuurlijk signaal, het rapport «Covergisting: duurzame energie of afvallozing?», hebben de handhavingsdiensten hun ervaringen over fraude bij covergisting weergegeven. In de subsidiefraudebrief is aangegeven dat een deel van het bestuurlijk signaal niet openbaar is gemaakt omdat kwaadwillenden gebruik zouden kunnen maken van in de bestuurlijke signalen gesignaleerde leemtes in opsporingsgevoelige informatie. Om die reden wil ik ook in deze beantwoording niet dieper op de fraude ingaan dan reeds is gedaan in genoemde brief van 11 juli jl. In die brief is daarnaast aangegeven hoe toezicht en controle op het gebruik van subsidies plaatsvinden en is ingegaan op de wijze waarop de samenwerking tussen Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en andere handhavingspartners is geïntensiveerd.
Toezicht bij covergisters wordt uitgevoerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Er vinden controles plaats op de voeding van de vergisters, waarbij gekeken wordt of er tenminste 50% dierlijke mest wordt gebruikt en welke afval- en reststoffen er gebruikt zijn. De tijdigheid, volledigheid en juistheid van dit logboek is een belangrijk inspectiepunt. Er wordt getoetst of de gebruikte stoffen passen binnen de categorieën zoals genoemd in Bijlage Aa van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Indien het zogenaamde G-lijst stoffen betreft, moet de vergister een recente analyse laten zien, welke moet borgen dat de normen voor zware metalen en organische microverontreinigingen niet worden overschreden. Zo nodig kan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, bij twijfel, monsters van de stoffen nemen en ter analyse aan het referentielaboratorium van Wageningen Food Safety Research zenden.
Per 2019 is in de SDE+- subsidievoorwaarden opgenomen dat aan de meststoffenwetgeving dient te worden voldaan. Bij het niet voldoen aan de subsidievoorwaarden kan de subsidie worden bijgesteld of zelfs worden stopgezet. Door de SDE+- subsidievoorwaarden te koppelen aan de meststoffenwetgeving kan door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland ook een efficiëntere risicoanalyse gemaakt worden op basis waarvan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit de mogelijkheid heeft om meer gericht bedrijfscontroles uit te voeren. Producenten die voor de productie van duurzame energie gebruik maken van biomassa, zijn voor grote installaties op basis van de GVO-regeling verplicht een jaarlijkse biomassaverklaring te laten opstellen door een accountant. Door bovengenoemde wijzigingen kunnen accountants nu beter controleren of de verhouding aan biomassaproducten die producenten inzetten in hun covergistingsinstallaties volgens de richtlijnen is.
Wat gebeurt er met de subsidies die door de overheid zijn verstrekt, indien een bedrijf wordt verdacht en/of veroordeeld vanwege een milieudelict? Worden deze stopgezet en teruggevorderd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vaak is dit de afgelopen drie jaar voorgekomen en hoeveel subsidie is daadwerkelijk teruggevorderd? Is het juridische kader om subsidies te stoppen en terug te vorderen, naar uw oordeel afdoende? Zo nee, welke stappen gaat u nemen om dat te veranderen?
Voor wat betreft de SDE+-regeling worden bij afwijkingen door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland correcties toegepast op de SDE-beschikkingen (zie ook het antwoord op vraag 12). Dat betekent dat naar aanleiding van NVWA-rapporten wordt vastgesteld of er sprake is van een lagere subsidiabele energieproductie of een andere categorie in de SDE-regeling. Er kan ook sprake zijn van fraude of vermoedens van fraude. In dat geval wordt de onterecht uitbetaalde subsidie teruggevorderd. Op dit moment zijn er geen fraudezaken voor covergisting bekend.
Kunt u enig inzicht geven in de omvang van de milieuschade als gevolg van mestfraude en illegale verwerking van afvalstoffen? Welke mogelijkheden heeft u en wat doet u om deze schade aan te pakken?
De milieuschade als gevolg van de fraude bij covergisting is eerder in beeld gebracht in het kader van de evaluatie «Nut en risico's van covergisting»4, die werd uitgevoerd door de Commissie Deskundigen Meststoffenwet, samen met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, de Omgevingsdienst Zuidoost Brabant, de Technische Commissie Bodem en diverse diensten van de toenmalige ministeries van Economische Zaken en Infrastructuur en Milieu. De evaluatie gaf aan dat, als het beleid wordt nageleefd, er geen sprake is van onaanvaardbare risico's voor mens, dier en milieu. Het rapport constateerde ook dat er incidenteel restmaterialen zijn gebruikt die niet zijn toegestaan, maar dat leidde volgens de deskundigen niet tot grote milieuproblemen.
De milieuschade door andere mogelijke vormen van illegale afvalverwerking hangt af van het type afval en allerlei omstandigheden. Kennis over de schade door dumping van afval van de productie van drugs zit bij provincies en gemeenten. Illegale transporten van afgedankte elektrische apparaten naar ontwikkelingslanden kunnen aldaar tot milieu en gezondheidsschade leiden. De Nederlandse overheid heeft de taak om de illegale transporten tegen te gaan. Elektronisch afval is een van de prioriteiten in het toezicht door de Inspectie Leefomgeving & Transport.
De aanpak van milieuschade in Nederland is over het algemeen een zaak voor de gemeente of provincie. De waterschappen zijn verantwoordelijk voor maatregelen tegen verontreiniging van regionaal oppervlaktewater.
Heeft u voldoende grip op de handelaren in afvalstoffen waarvan de administratie van fabrieken «vaak niet in overeenstemming [is] met de werkelijkheid»? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet en welke stappen wil u gaan zetten om dit te verbeteren?2
In 2016 is er een bestuurlijk signaal opgesteld rond de covergistings-problematiek. Dit signaal is in 2018 door het Landelijk Informatie en Expertise Centrum naar de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, Justitie en Veiligheid, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Economische Zaken en Klimaat. Hiervoor verwijs ik u naar de beantwoording bij vraag 13.
Klopt het dat stropers steeds vaker gebruik maken van luchtdrukwapens met een schotkracht van meer dan 80 joule waarvoor geen vergunningplicht geldt? Kunt u uw antwoord onderbouwen aan de hand van een trendbeschrijving door middel van cijfers?
Hiervan zijn geen cijfers voorhanden, net zomin als een landelijke trendbeschrijving. Dit is mede een gevolg van het ontbreken van een vergunningplicht.
Wat is de huidige stand van zaken als het gaat om het wetgevingstraject voor het wijzigen van de Wet wapen en munitie (Wwm) zodat er een vergunningplicht gaat gelden voor luchtdrukwapens met een schotkracht hoger dan 80 joule?3
Een concept voor een wetsvoorstel met nadere eisen aan het bezit van zware lucht-, gas of veerdrukwapens bevindt zich in de afrondende fase. Kern van dit wetsvoorstel is om dergelijke wapens met een schotkracht van meer dan 80 joule vergunningplichtig te maken. Voor het bezit hiervan gelden dan dezelfde regels als voor vuurwapens. Ik verwacht dit voorstel op korte termijn in consultatie te kunnen brengen.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat er nu geen vergunningplicht bestaat voor lucht-, gas- en veerdrukwapens waarvan de kinetische mondingsenergie die van verboden vuurwapens overschrijdt?4
Zie antwoord vraag 18.
Ziet u daarin een risico? Kunt u uw antwoord op recente feiten en cijfers baseren over veiligheidsincidenten met lucht-, gas- en veerdrukwapens?
In de brief aan de Tweede Kamer van 13 april 2016, Kamerstukken 33 033, nr. 18,8 heeft de toenmalig staatsecretaris van Justitie en Veiligheid voor wat betreft het aantal incidenten getallen genoemd. Deze waren gebaseerd op schattingen en betroffen de periode 2011–2015. In deze brief is ook uitleg gegeven over de beslissing om voor zwaardere luchtdrukwapens een vergunningplicht in te voeren.
De recente door het Nederlands Forensisch Instituut geregistreerde aantallen zijn:
Jaar
Aantal luchtdruk-incidenten
Aantal incidenten met gewonden
Aantal gewonden
Aantal incidenten zonder gewonden
2015
102
10
10
11
2016
68
5
5
11
2017
80
6
19
5
2018
63
4
4
5
2019 tot nu toe
53
5
5
11
totaal
366
30
43
43
Het «Aantal schietincidenten zonder gewonden» betreft het aantal incidenten waarbij wel (bewust) op mensen is geschoten maar waarbij geen verwondingen zijn gemeld.
Alleen in 2017 zijn er meerdere incidenten geweest waarbij meerdere gewonden per incident werden geregistreerd.
Welke mogelijkheden ziet u om de politie vast te laten stellen dat een luchtdrukwapen een schotkracht heeft van meer dan 80 joule om zo de bij u in voorbereiding zijnde wetgeving te kunnen gaan handhaven?
De politie beschikt niet over de mogelijkheid om vast te stellen of een luchtdrukwapen een schotkracht heeft van 80 joule of meer. De opgave van de fabrikant over het aantal joules kan gezien worden als leidraad, maar geeft geen zekerheid dat het betreffende luchtdrukwapen dit aantal joules afgeeft. Door slijtage op door aanpassingen kan dat minder of meer zijn dan opgegeven. Het Nederlands Forensisch Instituut kan de schotkracht vaststellen door middel van een technisch onderzoek.
Klopt het dat de politie op dit moment afgaat door het opgegeven aantal joules door de fabrikant? Zo nee, hoe handhaven ze dan wel? Zo ja, acht u dit voldoende?
Zie antwoord vraag 21.
Waarom maakt de politie geen gebruik van test- en meetapparatuur om de schotkracht te meten?
De politie beschikt niet over apparatuur om de schotkracht te meten. Schotkrachtmetingen van vuurwapens worden onder andere door het Nederlands Forensisch Instituut gedaan. Aangezien voor luchtdrukwapens (nog) geen schotkrachtgrens geldt, is er op dit moment geen aanleiding of reden voor de politie om over test- en meetapparatuur voor dit doel te beschikken.
Het bericht 'Italiaans begrotingstekort groeit in 2020' |
|
Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Italiaanse begrotingstekort groeit in 2020»?1
Ik ben bekend met het artikel.
Wat vindt u van de uitkomst van het begrotingsoverleg van de Italiaanse regering, te weten dat het begrotingstekort van Italië in 2020 stijgt tot 2,2,%?
Op dit moment rekent de Europese Commissie de plannen door die Eurolanden hebben opgenomen in hun ontwerpbegrotingen en verwerkt deze in de herfstraming. Op basis van deze raming zal de Commissie een oordeel vormen over de begroting in het kader van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP). Ik wacht de herfstraming en de beoordeling van de Commissie af.
Wat vindt u van het feit dat de staatschuld van Italië in 2020 verder stijgt naar 132,5% (i.v.m. 131,5% in 2019)?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag twee is het in mijn ogen nu eerst aan de Europese Commissie om een oordeel te vormen over de Italiaanse begrotingspositie op basis van de ontwerpbegroting en de herfstraming. In algemene zin ben ik van mening dat lidstaten met een schuld die ver boven de 60% bbp ligt deze af dienen te bouwen in lijn met de vereisten van het SGP.
Is de Italiaanse begroting al officieel ingediend bij de Europese Commissie, zoals zij verplicht zijn voor 15 oktober? Bevestigt deze begroting deze cijfers?
Alle eurolanden zijn volgens het SGP verplicht in het najaar hun ontwerpbegroting bij de Europese Commissie in te dienen.2 Alle eurolanden hebben dat ook gedaan.3 De Italiaanse ontwerpbegroting noemt onder andere een nominaal begrotingstekort van 2,2% bbp in 2019 en 2020, en een publieke schuld van 135,7% bbp in 2019 en 135,2% bbp in 2020.4 5
Hoe verhouden deze cijfers zich tot de eerdere afspraken en het commitment van de Italiaanse regering om de overheidsbegroting op orde te brengen?
In het najaar van 2018 heeft de Italiaanse regering met de Europese Commissie afspraken gemaakt over de begroting voor 2019.6 In de zomer van dit jaar heeft de Italiaanse regering additionele maatregelen genomen om het tekort in 2019 te verlagen.7 Er zijn destijds geen gedetailleerde afspraken gemaakt over de begroting voor 2020 anders dan dat deze in lijn met het SGP dient te zijn.
Hoe verhouden zich de nieuwe begrotingsinspanningen van Italië zich met de EU-begrotingsregels in het kader van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP)? In hoeverre voldoet Italië hiermee nog aan het SGP? Klopt het dat de OESO en andere relevante instanties met een lagere geraamde groei rekent dan de Italiaanse regering? Wat zouden de relevante EMU-cijfers zijn wanneer de groeicijfers van de OESO gehanteerd worden? Indien dit niet bekend is, kunt u zelf een berekening maken?
De Italiaanse regering voorspelt een economische groei van 0,6% in 2020 terwijl de Europese Commissie in haar zomerraming8 uit gaat van 0,7%, het IMF in zijn World Economic Outlook van oktober dit jaar9 van 0,5% bbp en de OECD in haar Economic Outlook in september van 0,4%10. Er is dus geen sprake van een significant verschil tussen de verwachtte economische groei van de Italiaanse regering en die van internationale instellingen.
Hoe realistisch is de bewering van de Italiaanse regering dat er 0,4% BBP binnen te halen is door onder andere Italianen meer elektronisch te laten betalen?
De Europese Commissie beoordeelt bij het opstellen van de raming wat zij verwacht dat de impact is van bepaalde beleidsmaatregelen op macro-economische indicatoren. Hierin kan het afwijken van de verwachtingen van de lidstaat in kwestie. Zoals aangegeven in mijn antwoorden op vraag twee en drie wacht ik daarom graag de herfstraming en de beoordeling van de Commissie af.
Welke instantie in Italië is aangewezen als de Onafhankelijke Begrotingsautoriteit? Welke cijfers hanteert deze instantie? Kan een lijst van de onafhankelijke begrotingsautoriteiten in de eurozonelanden gegeven worden?
In Italië is het «Ufficio parlamentare di bilancio (UPB)» aangewezen als onafhankelijke begrotingsautoriteit. Het UPB heeft de macro-economische aannames die zijn opgenomen in de Italiaanse ontwerpbegroting onderschreven.11 Het onderschrijven van dergelijke aannames in de ontwerpbegroting door de onafhankelijke begrotingsautoriteit is verplicht.12 Onderstaand is een lijst opgenomen van onafhankelijke begrotingsautoriteiten in de Europese Unie13:
Oostenrijk
Fiskalrat
Oostenrijk
Institut für Höhere Studien
Bulgarije
Фискален съвет на България
België
Hoge Raad van Financiën/Conseil Supérieur des Finances
België
Instituut voor de Nationale Rekeningen/Institut des Comptes Nationaux
Cyprus
Δημοσιονομικό Συμβούλιο
Duitsland
Unabhängiger Beirat des Stabilitätsrates
Denemarken
Det Økonomiske Råd
Estland
Riigikontroll
Griekenland
ΕΛΛΗΝΙΚΟ ΔΗΜΟΣΙΟΝΟΜΙΚΟ ΣΥΜΒΟΥΛΙΟ
Spanje
Autoridad Independiente de Responsabilidad Fiscal
Finland
Valtiontalouden tarkastusvirasto
Frankrijk
Haut Conseil de Finances Publiques
Kroatië
Commission on Fiscal Policy
Hongarije
Költségvetési tanács
Ierland
Irish Fiscal Advisory Council
Italië
Ufficio parlamentare di bilancio
Litouwen
Lietuvos Respublikos valstybės kontrolė
Luxemburg
Conseil National des Finances Publiques
Luxemburg
National Institute of statistics and economic studies of the Grand Duchy of Luxembourg
Letland
Fiskālās disciplīnas padome
Malta
Malta Fiscal Advisory Council
Nederland
Centraal Planbureau
Nederland
Raad van State
Polen
Najwyzsza Izba Kontroli
Portugal
Conselho das Financas Publicas
Roemenië
Consiliul Fiscal
Zweden
Finanspolitiska rådet
Slovenië
Urad RS za makroekonomske analize in razvoj
Slovenië
Fiskalni svet
Slowakije
Rada pre rozpočtovú zodpovednosť
Verenigd Koninkrijk
Office of Budget Responsibility
Wat is uw opvatting over deze, hernieuwde, verslechtering van de begrotingsdiscipline van de Italiaanse regering?
In algemene zin is het kabinet van mening dat gezonde overheidsfinanciën cruciaal zijn voor de stabiliteit binnen de Eurozone en een noodzakelijke voorwaarde voor het realiseren van duurzame economische groei. Dat geldt ook voor Italië.
Deelt u de mening dat de Europese Commissie Italië tot de orde moet roepen? Welke mogelijkheden heeft de Europese Commissie om op basis van de huidige begrotingscijfers (na 15 oktober) maatregelen te nemen?
De Europese Commissie heeft op 22 oktober een brief gestuurd aan de Italiaanse regering waarin het om verduidelijking vraagt omtrent de afwijking van de geplande structurele begrotingsinspanning ten opzichte van de vereiste structurele begrotingsinspanning.14 De Italiaanse regering heeft op 23 oktober gereageerd waarin zij aangeeft dat er geen sprake is van een significante afwijking van de begrotingsvereisten in 2020.15 De Europese Commissie zal nu een opinie vormen over de ontwerpbegroting van Italië. Deze opinie van de Commissie wacht ik af.
Herinnert u zich uw beantwoording van schriftelijke vragen, waarin u aangaf dat u zich in Europees verband blijft inzetten voor een strikte naleving en consequente handhaving van het SGP? Is uw inzet onveranderd gebleven? Welke mogelijkheden ziet u om wederom strikte naleving en consequente handhaving te bedingen? En welke stappen gaat u hiertoe zetten?2
Volgens het kabinet vergt een sterke Economische en Monetaire Unie (EMU) gezonde en veerkrachtige nationale economieën, met houdbare overheidsfinanciën. Om de houdbaarheid van overheidsfinanciën te bevorderen met het oog op stabiliteit en economische groei, zijn de lidstaten begrotingsregels overeengekomen, die zijn vastgelegd in het SGP.
Naar verwachting komt de Europese Commissie in het begin van volgend jaar met haar vijfjaarlijkse evaluatie van de secundaire wetgeving van het SGP. Deze evaluatie kan leiden tot voorstellen van de Commissie tot aanpassing van het SGP. Of deze voorstellen er inderdaad zullen komen, is nog niet bekend. Indien een dergelijk voorstel door de Commissie wordt gepresenteerd, zal de Kamer hier op de gebruikelijke wijze over worden geïnformeerd. Over de inzet van het kabinet bij discussies over het SGP naar aanleiding van de evaluatie van de Commissie heb ik de Kamer in september dit jaar uitgebreider geïnformeerd.17
Het kabinet blijft zich inzetten voor een strikte naleving en consequente handhaving van de Europese begrotingsregels, en zal het belang van prudent begrotingsbeleid blijven uitdragen.
Bent u bekend met het bericht «Protestmars in Beverwijk om geweld jongerenbende»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de problematiek rondom de zogenoemde Pilotenbende in de Pilotenbuurt van Beverwijk?
Ja.
Kunt u aangeven hoe lang de problematiek rondom de Pilotenbende in Beverwijk al speelt en wat de situatie exact is?
Sinds het najaar van 2018 is er in Beverwijk overlast door vandalisme, bedreigingen en intimidatie door een groep jeugdigen. De groep jeugdigen wordt in de media de Pilotenbende genoemd naar de wijk Pilotenbuurt. Hier staat de school waar de eerste incidenten plaats hebben gevonden. Inmiddels staat de problematiek echter los van de Pilotenwijk en komen de 60 tot 80 jongeren uit zowel Beverwijk als Heemskerk.
Dit kabinet zet in op de zorg voor een veilige woonomgeving en het bestrijden van overlast. Het is dan ook buitengewoon kwalijk en onacceptabel dat buurtgenoten erg veel last ervaren van het gedrag van deze jongeren. De vernielingen, bedreigingen en intimidatie zorgen voor een onveilige woonomgeving en dit is onwenselijk.
De gemeente heeft mij aangegeven dat zij alle mogelijke middelen hebben ingezet om de jongeren aan te pakken. Er zijn camera’s geplaatst, er is een samenscholingsverbod ingesteld en er zijn gebieds- en contactverboden opgelegd.
Ook de politie en het Openbaar Ministerie hebben tegen de jongeren opgetreden. Er is extra handhaving ingezet en er is vervolging ingesteld. Met als resultaat dat de overlast is verminderd, maar nog niet voorbij is. De gemeente Beverwijk, Heemskerk, de politie en het OM blijven zich inzetten om de overlast zo snel mogelijk te beëindigen.
Bent u het eens met de mening dat het onacceptabel is dat tientallen jongeren, al langere tijd, beroofd en mishandeld worden door deze bende en dat omwonenden hun kinderen ‘s avonds niet meer over straat durven te laten gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven waar het aan ligt dat de politie in Beverwijk aangeeft moeite te hebben met de aanpak van de Pilotenbende en hoe dit opgelost kan worden?
Ik heb van de korpschef begrepen dat het in de media geschetste beeld niet wordt herkend door de politie. De politie heeft meerdere verdachten – waaronder een aantal jeugdigen – opgespoord en hun dossier overgedragen aan het openbaar ministerie. Een deel van deze verdachten is inmiddels veroordeeld of wordt vervolgd. De politie blijft aangiften en meldingen van strafbare feiten en overlast onderzoeken.
Daarnaast zet de politie actief in op de ondersteuning en begeleiding van het burgerparticipatie initiatief dat in het kader van extra toezicht in de wijk is opgezet. De politie werkt daarbij samen met (o.a. handhavers van) de gemeente Beverwijk en het openbaar ministerie.
Heeft u kennisgenomen van de oproep van de burgemeester van Beverwijk voor meer ondersteuning? Zo ja, welke acties heeft u hier concreet op ondernomen? Zo nee, bent u bereid om contact op te nemen met de burgemeester van Beverwijk om te kijken op welke manier ervoor gezorgd kan worden dat inwoners van Beverwijk zich weer vrij en veilig kunnen bewegen in hun eigen buurt?
Op dit moment doen zowel de politie als de gemeente er alles aan om de intimidaties, vernielingen en bedreigingen tegen te gaan. Hoewel het hier om een lokale verantwoordelijkheid gaat van de lokale driehoek, vindt er reeds overleg plaats tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de gemeente Beverwijk over hulp bij de verdere aanpak. Zoals gezegd wordt er alles aan gedaan om ervoor te zorgen dat de inwoners van Beverwijk zich weer veilig kunnen bewegen in hun eigen buurt.
Bent u van mening dat een integrale persoonsgerichte daderaanpak, zoals bijvoorbeeld het Top600 programma zoals we kennen uit Amsterdam, hier een bijdrage kan leveren? Zo ja, hoe kan een dergelijk programma met spoed opgezet worden in de Pilotenbuurt in Beverwijk? Zo nee, waarom niet en wat zijn volgens u dan opties voor Beverwijk?
De problematiek rondom de jongeren, die vaak minderjarig zijn, dient in een groter verband gezien te worden en heeft ook te maken met de sociale omgeving waarin de jongeren zich bevinden. In Beverwijk is daarom reeds een integrale, dadergerichte aanpak van kracht zoals de Top600 uit Amsterdam.
In samenwerking met de gemeente Heemskerk wordt er gebruik gemaakt van een persoonsgerichte aanpak waarbij de daders en de families van de daders in beeld zijn. In het kader van deze aanpak zet de gemeente in op een sociale aanpak in samenwerking met lokale partners, zoals het Veiligheidshuis en de scholen, en is er een meldpunt jeugdoverlast ingesteld.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden gezien de onhoudbare situatie voor veel inwoners van de Pilotenbuurt in Beverwijk?
Ja.
De gevolgen van het cao-akkoord VVT voor de continuïteit van zorg |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
In hoeverre verwacht u dat thuiszorgorganisaties in de financiële problemen kunnen komen of zelfs failliet kunnen gaan ten gevolge van het cao-akkoord in de sector VVT (Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg)?1 2
In het kader van het OVA-convenant kijkt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) op hoofdlijnen of cao-afspraken meerjarig binnen de (raming van de) overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (OVA) passen. Dit vanwege het risico dat cao-afspraken anders ten koste gaan van het voorzieningenniveau. Voor de recente cao-afspraken tussen Actiz en de bonden heb ik becijferd dat dit het past.
Voor wat betreft de precieze invulling van de afspraken is het aan cao-partijen om hierover te onderhandelen. Ik ga ervanuit dat zij uiteindelijk samen tot een evenwichtig eindresultaat komen en tevens de betaalbaarheid van de gemaakte afspraken zullen wegen. Dat laat onverlet dat er altijd zorgorganisaties kunnen zijn die in de financiële problemen komen door samenloop van omstandigheden.
Wat kunnen de gevolgen van het cao-akkoord zijn voor de medewerkers van kleinere thuiszorgorganisaties, wanneer het cao-akkoord algemeen verbindend wordt verklaard?
Indien de afspraken worden vastgelegd in een cao kunnen cao-partijen verzoeken cao-bepalingen algemeen verbindend te verklaren. Door algemeenverbindendverklaring (avv) gaan de cao-bepalingen gelden voor alle werkgevers en werknemers die vallen onder de werkingssfeer van de cao. De avv’de afspraken uit de cao – bijvoorbeeld met betrekking tot salarisverhogingen en meer en grotere vaste contracten – zouden dan ook gaan gelden voor medewerkers van thuiszorgorganisaties die niet rechtstreeks, door middel van lidmaatschap van een werkgeversorganisatie, aan de cao zijn gebonden.
Voor welk deel van de verplegenden en verzorgenden geldt dat zij werken bij kleinere zorgorganisaties, die naar de mening van brancheorganisatie Zorgthuisnl in de problemen gaan komen?3
Ik beschik niet over informatie over het aandeel van de verplegenden en verzorgenden dat werkt bij kleinere organisaties, die naar mening van brancheorganisatie Zorgthuisnl in de problemen gaan komen.
Op welke manier kunnen werkgevers volgens u de 0.93% hogere loonkosten ten gevolge van het naar voren halen van de dertiende maand, gaan opvangen? Voor welke organisaties verwacht u dat zij dit niet kunnen opvangen?
Het is aan organisaties zelf om te bezien hoe zij binnen hun bedrijfsvoering het eerder verhogen van het opbouwpercentage van de eindejaarsuitkering financieel kunnen opvangen. Ik heb geen zicht op welke organisaties dit niet zouden kunnen opvangen.
Denkt u ook dat het nodig zal zijn extra geld beschikbaar te stellen om de continuïteit van thuiszorg te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen reden om op grond van de recent gesloten nieuwe cao VVT te veronderstellen dat de continuïteit van de thuiszorg op dit moment in het geding is. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 1 en 4.
Bent u bereid indien nodig extra geld beschikbaar te stellen om continuïteit van de thuiszorg te garanderen? Zo ja, wanneer geeft u hier duidelijkheid over? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 5, zie ik geen reden om te veronderstellen dat de continuïteit van de thuiszorg op dit moment in het geding is. Indien continuïteit van ondersteuning op grond van de Wmo 2015 op enig moment in het geding komt, is het primair aan gemeenten om in te grijpen. Zij dienen op grond van de Wmo 2015 zorg te dragen voor continuïteit van zorg.
In onze Kamerbrief over de doorontwikkeling van het beleid rond zorgaanbieders in financiële problemen4 heb ik samen met de Minister voor Medische Zorg en Sport en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport beschreven in welke gevallen wij een rol voor onszelf zien bij zorginstellingen in financiële problemen. Zorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor hun financiële bedrijfsvoering en de inkopende partijen (bij de Wmo 2015 zijn dat de gemeenten) hebben zorgplicht. Als een aanbieder financiële problemen heeft moet hij samen met de gemeente en andere betrokkenen een passende oplossing zoeken. Bemoeienis vanuit VWS is daarbij normaal gesproken niet nodig en niet aan de orde. Wanneer het echter gaat om een aanbieder waarvan het wegvallen grote maatschappelijke impact zou hebben, en partijen er niet in slagen om tot een passende oplossing te komen, dan kan regie vanuit VWS nodig zijn. Wij roepen iedereen dan aan tafel en spreken hen aan op hun verantwoordelijkheid. Zo nodig kunnen we partijen ondersteunen bij het opstellen van een herstructureringsplan of een plan voor gecontroleerde overdracht van zorg aan andere aanbieders. In zeer uitzonderlijke situaties, en onder strikte voorwaarden, kunnen wij ook een financiële bijdrage leveren aan de uitvoering van dat plan. Van zo’n situatie kan sprake zijn als:
De continuïteit van cruciale zorg in het geding is of als er acute risico’s dreigen voor de kwaliteit en veiligheid van de patiëntenzorg, én
Partijen de problemen niet redelijkerwijs zelf kunnen oplossen, én
Andere ondersteuning vanuit VWS onvoldoende soelaas biedt.
Zoals hierboven ook aangegeven is van dit alles op dit moment geen sprake. Coördinatie of financiële steun door VWS zijn dan ook niet aan de orde.
Kunt u c.q. kunnen gemeenten de benodigde (thuis)zorg continueren als organisaties daadwerkelijk «omvallen» en bent u bereid in dezen een coördinerende rol te vervullen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat na inwerkingtreding van de nieuwe cao de AmvB (algemene maatregel van bestuur) reële prijs Wmo 2015 onverkort wordt toegepast (zodat de overeengekomen loonsverhogingen in de tarieven worden doorvertaald), gelet ook op de penibele financiële positie waarin veel gemeenten verkeren?
De AMvB reële prijs Wmo 2015 is in juni 2017 in werking getreden. Gemeenten die voor het leveren van een voorziening door een aanbieder na 1 juni 2017 een aankondiging van een overheidsopdracht in het kader van de Wmo 2015 hebben gedaan, moesten daarbij de AMvB reële prijs Wmo 2015 toepassen. Om gemeenten en aanbieders te ondersteunen bij de implementatie van de AMvB reële prijs is eind 2017 een regiegroep reële prijs in het leven geroepen. Deze regiegroep heeft tot eind 2018 diverse ondersteunende producten voor gemeenten en aanbieders vervaardigd. Tevens zijn vanuit de regiegroep in die periode diverse signalen van vermeende onjuiste toepassing van de AMvB reële prijs onderzocht. De eindrapportage van de bij de regiegroep betrokken onafhankelijke deskundige heb ik uw Kamer op 24 juni 2019 toegestuurd.5 Met de werkzaamheden die vanuit de regiegroep reële prijs zijn uitgevoerd, is stevig geïnvesteerd in een zorgvuldige invoering van de AMvB reële prijs.
Het is nu aan gemeenten om zorgvuldig uitvoering (te blijven) geven aan de AMvB reële prijs. Indien er een twijfels ontstaan over een juiste toepassing van de AMvB reële prijs is het primair aan de gemeenteraad om haar controlerende rol te pakken. In het geval dat een gemeente en een aanbieder niet tot overeenstemming komen over een vraagstuk ten aanzien van de uitvoering van de AMvB reële prijs, kan men zich in gezamenlijkheid wenden tot de Geschillencommissie Sociaal Domein.
Om breed te bezien hoe de AMvB reële prijs wordt uitgevoerd en welke effecten de toepassing van de AMvB reële prijs heeft, laat ik een meerjarig evaluatieonderzoek uitvoeren. De eerste rapportage vanuit dit evaluatieonderzoek heb ik uw Kamer op 24 juni 2019 toegestuurd.6 De tweede rapportage vanuit dit onderzoek verwacht ik uw Kamer in januari 2020 te kunnen toesturen. De eindrapportage vanuit het onderzoek wordt in het tweede kwartaal van 2020 opgeleverd.
De patiëntenstop van Zilveren Kruis-verzekerden bij ziekenhuisgroep ZGT |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Patiëntenstop ZGT Almelo en Hengelo voor patiënten Zilveren Kruis»?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht «MST Enschede heeft geen ruimte voor extra patiënten van Zilveren Kruis»?2
Ja.
Wat betekent dit voor de patiënten van Ziekenhuisgroep Twente (ZGT) die verzekerd zijn bij Zilveren Kruis?
Dit betekent dat patiënten die bij Zilveren Kruis verzekerd zijn en die zich tussen 14 oktober en 31 december 2019 melden bij ZGT met een nieuwe electieve, planbare zorgvraag worden doorverwezen naar Zilveren Kruis voor zorgbemiddeling. Er wordt dan in overleg met de verzekerde een alternatieve zorgaanbieder gezocht, die de benodigde zorg kan leveren binnen de Treeknorm. Dit kan soms betekenen dat de reistijd voor verzekerden beperkt toeneemt.
Deze tijdelijke, remmende maatregel is in afstemming met Zilveren Kruis tot stand gekomen. Patiënten die reeds in behandeling zijn bij ZGT kunnen gewoon terecht bij het ziekenhuis. Acute zorg en geboortezorg zijn uitgezonderd van deze maatregel en ook verzekerden met een restitutiepolis kunnen bij ZGT terecht.
Vindt u het ook onwenselijk dat patiënten die verzekerd zijn bij Zilveren Kruis niet langer terecht kunnen bij ZGT? Kunt u een toelichting geven?
Nee, dat vind ik niet onwenselijk. Bij de beantwoording van eerdere Kamervragen3 en in een commissiebrief4 heb ik aangegeven dit te zien al onderdeel van het normale proces. Ik vind het goed dat zorgverzekeraars afspraken maken met ziekenhuizen over de inhoud van zorg, maar ook over de kosten. ZGT en Zilveren Kruis hebben geconstateerd dat de zorgvraag groter is dan de afspraken die gemaakt zijn, en gezamenlijk besloten tot een patiëntenstop over te gaan. Dat leidt ertoe dat de zorg betaalbaar blijft. Zolang de patiënt maar goed geïnformeerd is en zorg krijgt.
Voor alle duidelijkheid, het gaat dus niet om alle verzekerden, maar om Zilveren Kruis verzekerden die tussen 14 oktober en 31 december 2019 worden doorverwezen met een nieuwe electieve zorgvraag.
Vindt u het ook oneerlijk dat dit zal leiden tot extra wachttijden voor patiënten die verzekerd zijn bij Zilveren Kruis? Kunt u een toelichting geven?
Ook bij een dergelijke maatregel geldt nog steeds de zorgplicht en proberen partijen binnen de Treeknormen te blijven. Zilveren Kruis heeft aangegeven er naar te streven om te voldoen aan de normen voor wachttijden.
Wat kunt u doen voor de gedupeerde patiënten die verzekerd zijn bij Zilveren Kruis?
Ik ben het niet eens met de stelling dat patiënten gedupeerd zijn. Dit is onderdeel van de polis die ze hebben afgesloten. Natuurlijk is het van groot belang dat verzekerden met een nieuwe niet-spoedeisende zorgvraag worden doorverwezen naar Zilveren Kruis voor zorgbemiddeling. Zilveren Kruis zoekt dan in overleg met de verzekerde naar een alternatieve zorgaanbieder, die de benodigde zorg kan leveren binnen de Treeknorm.
Hoe vindt u het dat de gedupeerde patiënten die verzekerd zijn bij Zilveren Kruis niet kunnen worden overgenomen door Medisch Spectrum Twente (MST) Enschede? Waar kunnen patiënten dan terecht?
Dit is niet helemaal correct. Zilveren Kruis heeft met MST Enschede een overeenkomst in 2019 en deze overeenkomst bevat een zogenoemde «doorleverplicht» voor patiënten uit het eigen adherentiegebied. MST heeft aangegeven voor alle patiënten beschikbaar te zijn vanuit hun regionale functie. MST merkt wel dat patiënten die anders naar ZGT waren gegaan, zich nu bij hen melden. MST is bezig het aantal patiënten waar het om gaat, in kaart te brengen. MST en Zilveren Kruis zijn hierover in constructief overleg.
Welke gevolgen heeft dit voor de kwaliteit van de zorg voor deze patiënten die zijn verzekerd bij Zilveren Kruis?
In sommige gevallen kan de reistijd voor verzekerden beperkt toenemen. De kwaliteit en veiligheid van zorg is niet in het geding, omdat er voldoende zorgaanbieders in de omgeving van Almelo en Hengelo zijn die voldoen aan de kwaliteitseisen.
Bent u bereid om met ZGT en MST in gesprek te gaan om op zoek te gaan naar een andere oplossing waarbij patiënten niet gedupeerd worden? Zo ja, op welke termijn verwacht u met het ziekenhuis in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals ik bij eerdere casussen al heb aangegeven is dit een zaak tussen partijen. Hierbij houd ik de situatie wel in de gaten en laat mij informeren door de betrokken ziekenhuizen en verzekeraar. De NZa kijkt daarbij of aan de zorgplicht wordt voldaan.
Maakt u zich zorgen over het vaker voorkomen van patiëntenstops voor bepaalde groepen verzekerden, aangezien dit niet de eerste groep patiënten is die te maken krijgt met een patiëntenstop en verzekerden van VGZ eerder hetzelfde lot troffen bij het Ikazia Ziekenhuis in Rotterdam en Zuyderland Ziekenhuis in Sittard en Geleen? Hoe gaat u dat voorkomen?
Ik maak me niet direct zorgen, maar ben wel waakzaam. Ik houd goed in de gaten wat er gebeurt als er een omzetplafond wordt bereikt en er patiëntenstops ontstaan. Het is inderdaad dit jaar al een paar keer gebeurd, het kan nog vaker voorkomen en in het verleden is het al vele malen voorgekomen. Voor mij staat het belang van de patiënt voorop. Deze moet weten wat voor polis hij of zij heeft afgesloten en moet goed bemiddeld worden als een dergelijke situatie zich voordoet.
Het bericht ‘Giessenbrug 10 jaar dicht: schippers eisen reparatie’ |
|
Remco Dijkstra (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel van RTV Rijnmond getiteld «Giessenbrug 10 jaar dicht: schippers eisen reparatie»?1
Ja.
Is de Giessenbrug thans bedienbaar?
Nee. Door problemen in het bedienings- en besturingssysteem kan de brug niet verantwoord worden bediend en moet deze gesloten blijven. Omdat de signalering voor het wegverkeer niet goed werkt, zou het bedienen van de brug tot gevaarlijke situaties kunnen leiden. De provincie Zuid-Holland, als beheerder van de vaarweg onder de Giessenbrug, heeft daarom sinds 26 januari 2017 een stremming ingesteld voor het vaarwegverkeer hoger dan 5,40 meter.
Wanneer staat de renovatie van de Giessenbrug gepland?
De Giessenbrug is onderdeel van het programma Vervanging en Renovatie; de grote productie-opgave om objecten die het einde van hun levensduur naderen te vervangen of te renoveren. De renovatie van de Giessenbrug staat gepland en geprogrammeerd voor 2026. Op dit moment zie ik geen mogelijkheden voor versnelling. Enerzijds vanwege de tijd die nodig is om de recent opgestarte planstudie af te ronden. Dat is van belang om de uitvoering van het project goed voor te bereiden. Anderzijds vanwege andere vervangings- en renovatieprojecten in de regio Rotterdam, die eveneens urgent zijn en eerder uitgevoerd zullen worden. Het is mede uit het oogpunt van hinderbeperking voor de weggebruikers in deze regio niet wenselijk om al deze projecten tegelijk aan te pakken. Toch blijf ik alert op mogelijkheden om de uitvoering te versnellen, mochten deze zich aandienen. Dit heb ik recentelijk ook aan de provincie Zuid-Holland toegezegd.
Welk nut heeft de bochtafscheiding van de Schie als de Giessenbrug voor de binnenvaart lastig te passeren blijft?
Door realisatie van de bochtafsnijding van de Schie wordt een lokaal knelpunt in het scheepvaartverkeer opgelost. Hiermee wordt het vaarverkeer versneld afgewikkeld, wordt het veiliger op het water en ontstaat extra waterbergingscapaciteit. Er is slechts een beperkte relatie tussen de bochtafscheiding en de gesloten Giessenbrug, want schepen kunnen de brug in gesloten toestand gewoon passeren. Scheepvaart dat te groot is om de gesloten brug te passeren, kan zich aanpassen door tijdelijk ballast te zetten, waardoor het schip lager komt te liggen of door de stuurhut te laten zakken. Ook worden er kleinere schepen ingezet dan voorheen. Alleen schepen die hoger liggen dan 5,40 meter, en daar niet onder kunnen komen door te ballasten, kunnen nu niet onder de brug door. Dat is echter maar een beperkt aantal schepen. De bochtafscheiding heeft derhalve meerwaarde ongeacht het feit, of de Giessenbrug bedienbaar is of niet.
Hoe kan het zijn dat een belangrijke vaarweg straks 10 jaar lang niet toegankelijk is voor grote binnenvaartschepen door een brug die niet open kan?
Zie het antwoord op de vragen 3 en 4.
Wat zijn de economische gevolgen van het niet kunnen openen van de Giessenbrug?
Exacte cijfers van de economische gevolgen zijn niet bekend. Wel is bekend dat het zetten van tijdelijke ballast kosten met zich meebrengt. Ook heeft een bedrijf langs de vaarweg aangegeven dat het klanten misloopt en dat uitbreidingsplannen mogelijk niet door kunnen gaan vanwege de situatie bij de Giessenbrug. Alhoewel de brug sinds eind januari 2017 niet wordt bediend, is het vervoerde tonnage op de Schie toegenomen van circa 597 Kton in 2017 tot circa 645 Kton in 2018.
Wat zijn de gevolgen voor het transport van bouwmaterialen voor de noodzakelijke nieuwbouwwijk De Binckhorst in Den Haag?
In de nieuwbouw wordt steeds vaker gebruik gemaakt van prefab elementen. De locatie Binckhorst leent zich als watergebonden locatie bij uitstek voor transport over water van deze elementen. De beperking die is opgelegd aan de vaarweg door het niet opereren van de Giessenbrug, betekent derhalve, dat de omvang van de te vervoeren prefab elementen beperkt dient te blijven.
Kan de start van de renovatie van de Giessenbrug naar voren worden gehaald, bijvoorbeeld naar 2022, zodat deze belangrijke vaarweg voor de verbinding Den Haag – Rotterdam spoedig weer optimaal kan worden gebruikt?
Zie het antwoord op vraag 3.
De (on)toegankelijkheid van speeltuinen voor kinderen met een beperking |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gehandicapt kind moet ook mee kunnen spelen»?1
Ja.
Herinnert u zich de toezegging die u deed tijdens het algemeen overleg Gehandicaptenbeleid / Fokuswonen / Doelgroepenvervoer / Valys op 24 mei 2018, dat u zich hard zou maken zodat de helft van de gemeenten een toegankelijke speeltuin zou hebben?2
Ik heb in dat debat toegezegd dat ik graag met gemeenten in gesprek zou gaan over hoe zij ervoor kunnen zorgen dat meer gestimuleerd wordt dat kinderen met een beperking mee kunnen doen in een speeltuin. Ik heb daarbij aangegeven dat gemeenten lokale inclusieagenda’s hebben of daaraan werken, waarmee invulling wordt gegeven aan de lokale implementatie van het VN-verdrag en dat spelen daarin een plek hoort te hebben.
Hoeveel procent van de Nederlandse gemeenten heeft op dit moment een toegankelijke speeltuin? Hoe groot was dat percentage eind 2017 en eind 2018?
Cijfers hierover zijn niet (landelijk) beschikbaar.
Op welke wijze heeft u uitvoering gegeven aan uw toezegging tijdens het eerder genoemde algemeen overleg?
Welke extra stappen gaat u zetten nu uit het bericht blijkt dat meer nodig is om de ambities te realiseren, temeer nu de schrijvers van het bericht ervoor pleiten dat uiterlijk in 2025 in alle gemeenten zeker één inclusieve speeltuin is waar ook kinderen met een beperking kunnen spelen? Bent u bereid de Kamer over deze geïntensiveerde aanpak te informeren?
Het bericht 'Burgemeesters op de bres voor kortebaandraverijen' |
|
Helma Lodders (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Rudmer Heerema (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Burgemeesters op de bres voor kortebaandraverijen»?1
Ja.
Hoeveel kortebaandraverijen zijn er in Nederland? Kunt u een overzicht geven van de afgelopen tien jaar over de ontwikkeling van het aantal kortebaandraverijen in Nederland?
De Bond van Harddraverijverenigingen en -Stichtingen in Nederland (hierna Kortebaanbond) behartigt de belangen van alle organisaties van zogenoemde kortebaandraverijen: drafwedstrijden over een sprintafstand van circa 300 meter, veelal gehouden op een speciaal afgezet en ingericht stuk openbare weg. Er vinden verdeeld over Nederland jaarlijks circa 28 kortebaandraverijen plaats, vaak als onderdeel van een groter programma (feestweek, dorpsfeest en dergelijke). Wij beschikken niet over het gevraagde overzicht van de ontwikkelingen in de afgelopen tien jaar.
Hoeveel van deze kortebaandraverijen zijn immaterieel erfgoed? Bent u zich ervan bewust dat kortebaandraverijen belangrijk zijn voor het behouden van de waarden en functies voor de betrokken gemeenschap? Zo nee, waarom niet?
De draverijen in Stompwijk, Medemblik en Voorschoten zijn opgenomen in de Nationale Inventaris Immaterieel Cultureel Erfgoed in Nederland. Meer aanvragen zijn in voorbereiding.2 Het kabinet is zich bewust van de waarde van immaterieel erfgoed voor de gemeenschap en voert een actief beleid in het op eigentijdse wijze behouden en ontwikkelen ervan. Het samenstellen van een inventaris immaterieel erfgoed is een verplichting van het Unesco-verdrag inzake de bescherming van immaterieel cultureel erfgoed, waarvan Nederland partij is. Dat iets op de inventaris is opgenomen wil zeggen dat de erfgoedgemeenschap de cultuuruiting erkent als immaterieel erfgoed en de kennis en vaardigheden die erbij horen wil doorgeven aan volgende generaties. Het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland beheert de inventaris. De inventaris komt via een bottom up procedure tot stand en is van, voor en door het veld van de erfgoedgemeenschappen.
Deelt u de mening dat de kortebaandraverijen omwille van deze wetswijziging niet mogen omvallen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Aan deze vraag ligt de veronderstelling ten grondslag dat de inkomsten van de organisaties van de jaarlijkse 28 kortebaandraverijen zozeer worden aangetast door deze wetswijziging dat het niet meer mogelijk zal zijn om deze draverijen te organiseren. De wetswijziging zal naar verwachting op een indirecte wijze een daling van de inkomsten tot gevolg hebben die per organisatie verschillend kan uitpakken.
Hoe zijn de gesprekken met de kortebaandraverij verlopen die u tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan 20192 heeft toegezegd en waarover u de Kamer voor 1 april zou informeren? Hoeveel gesprekken hebben er plaatsgevonden en wat waren de uitkomsten van de gesprekken?
Ik heb de Kamer over deze gesprekken geïnformeerd in mijn brief van 4 april 2019.4 Er hebben, ook daarna, verschillende gesprekken plaatsgevonden zowel tussen de NDR, de Kortebaanbond en ZE-Betting en de drie meestbetrokken ministeries (Financiën, VWS en Justitie en Veiligheid) als van de NDR met NOC*NSF. In deze gesprekken komen verschillende aspecten aan de orde zoals de hoogte van de verplichte afdracht en de route en hoogte van een eventuele compensatie. Deze gesprekken zijn nog niet afgerond. Inzet is om de budgettaire inpassing van een compensatie in de voorjaarsnotabesluitvorming te regelen. Daarmee is nog voldoende tijd tot de inwerkingtreding van de wijzigingen in de kansspelbelasting naar verwachting per 1 januari 2021. Ook de sector heeft nog tijd om zich hierop aan te passen.
Bent u op de hoogte van de negatieve neveneffecten van de Wet Kansspelen op afstand (Wet KOA) op het voortbestaan van de op vrijwilligers draaiende organisaties van kortebaandraverijen?
Ja.
Klopt het dat de kortebaandraverijsector al voor de invoering van de wet KOA bij u aan de bel trok over mogelijk desastreuze gevolgen voor de sector? Zo ja, wat heeft u met deze zorgen gedaan? En op welke manier heeft u bepaalde zorgen bij de sector weg kunnen nemen? Zo nee, hoe verklaart u dan de signalen die hierover zijn ontvangen?
De Kortebaanbond heeft zich in het najaar 2018 gemeld vanwege de zorg over de gevolgen van het wetsvoorstel Wet aanpassing kansspelbelasting voor sportweddenschappen en met het oog op mogelijke compensatie. Deze bond is direct uitgenodigd om deel te nemen aan de lopende gesprekken met ZE-betting (voorheen: Sportech/Runnerz) en de Stichting Nederlandse Draf- en Rensport (NDR) met de meestbetrokken ministeries.
Kloppen de berichten dat de enige aanbieder van weddenschappen op kortebaandraverijen, Runnerz, twijfelt over het blijven aanbieden van deze weddenschappen? Zo ja, bent u in gesprek met Runnerz en op welke manier zet u zich in voor het voortbestaan van de kortebaandraverij in Nederland? Zo nee, waarom is dit niet het geval?
In de gesprekken met ZE-betting, de NDR en de Kortebaanbond is dit ook wel aan de orde gekomen. In de reactie van ZE-Betting en van de Kortebaanbond in de internetconsultatie op de ontwerpRegeling kansspelen op afstand en Uitvoeringsregeling kansspelen is hierover niets opgemerkt.
Wat zijn de consequenties als er geen oplossing komt voor de sector?
De jaarlijkse begroting – de hoogte van de inkomsten en uitgaven – is (sterk) verschillend per organisatie van een kortebaandraverij. De afdrachten van ZE-Betting aan de Kortebaanbond zijn een deel van de inkomsten van de organisaties van de 28 kortebaandraverijen, naast sponsorwerving, contributies van verenigingsleden en in sommige gevallen entree- of pachtgelden. Van deze inkomsten worden betaald prijzengeld en reisvergoedingen voor deelnemers, fokpremies, de kosten van het inhuren van de NDR voor wedstrijdleiding en toezicht op de integriteit van de sport, maar daarnaast ook voor de fysieke inrichting van de wedstrijdvoorzieningen zoals baanaanleg, afzettingen en wegomleidingen die men aan de lokale overheid verplicht is op grond van verleende vergunningen en tal van andere kosten die specifiek samenhangen met de inrichting van een tijdelijke sportaccommodatie op een afgezet stuk openbare weg.
Toeschouwers hebben de gelegenheid een gokje te wagen op de prestaties in de kortebaandraverij. De wetswijziging zal vermoedelijk in lagere afdrachten uitmonden waardoor organisaties op zoek moeten naar mogelijkheden om andere inkomsten te verhogen of uitgaven te verlagen. Van de inzetten op de weddenschappen op kortebaandraverijen wordt nu circa 75% uitgekeerd aan de spelers.5 Een lager uitkeringspercentage dan 75 zou er bijvoorbeeld toe kunnen leiden dat onder de streep voldoende resteert voor het op peil houden van de afdrachten.
Daarnaast geldt, zoals vermeld in het antwoord op vraag 5, dat de gesprekken over de route en hoogte van mogelijke compensatie nog niet zijn afgerond.
Bent u bereid zich maximaal in te spannen om te komen tot een werkbare oplossing met betrekking tot het voortbestaan van de sector?
Zie antwoord vraag 9.
Wordt implementatie op 1 juli 2020 van de Wet aanpassing kansspelbelasting voor sportweddenschappen, zoals werd verwacht in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel3, gehaald?
Nee. De implementatie van de Wet aanpassing kansspelbelasting voor sportweddenschappen is te verwachten per 1 januari 2021.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden en voor het eerste wetgevingsoverleg over het pakket Belastingplan 2020 op 28 oktober?
Aan dit verzoek is voor zover mogelijk voldaan. Verzending van de antwoorden voor het eerste wetgevingsoverleg is niet mogelijk gebleken.
Leegloop en braindrain in Oost-Europa |
|
Eppo Bruins (CU), Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de waarschuwing in het rapport van de Wereldbank dat het vertrek van hoger opgeleiden de economische ontwikkeling van een flink aantal Europese landen bedreigt?1
In het rapport wijst de Wereldbank op leegloop en braindrain als een nadelig effect van arbeidsmigratie. Tegelijkertijd wijst de Wereldbank er op dat het vergemakkelijken van migratie een van de meest effectieve instrumenten is om armoede en ongelijkheid in de wereld te bestrijden. Om die reden noemt de Wereldbank het grote belang van passende flankerende maatregelen bij arbeidsmigratie, zowel in de landen van herkomst als in de landen van bestemming.
Als bepaalde landen gedurende langdurige periodes last hebben van emigratie en verlies van geschoolde arbeid is er volgens de Wereldbank meestal sprake van structurele onderliggende problemen. Het lost dan weinig op om migratie te beperken. De remedie zal eerder gezocht moeten worden in het verbeteren van de governance en het versterken van de publieke instituties in de landen van herkomst.
Deelt u de mening dat (grootschalige) emigratie landen sociaaleconomisch en maatschappelijk kan ontwrichten?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat rijke landen profiteren van de investeringen van armere landen in de opleiding van hun mensen, wanneer deze na hun opleiding naar de rijkere landen vertrekken?
Het vrij verkeer van werknemers en hun familie is een fundamenteel recht in de Europese Unie, en ook de Wereldbank wijst er op dat het beperken van vormen van migratie geen antwoord is op de problemen waarmee sommige lidstaten te maken hebben. Lidstaten, maar uiteraard ook landen van buiten de EU, zijn vrij om hun eigen arbeidsmarktbeleid in te richten, en het zo voor hun eigen burgers aantrekkelijker te maken om te blijven. Het is van belang dat alle lidstaten zich structureel inzetten om de sociaaleconomische omstandigheden en levensomstandigheden van hun burgers te verbeteren.
Arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse (kennis)economie, innovatieve slagkracht en concurrentiepositie en zijn essentieel voor de continuïteit in bepaalde sectoren.2 Dit geldt zowel voor hoog- als laagopgeleide arbeidsmigranten in verschillende sectoren. Zodoende profiteert Nederland van migranten die hierheen komen om te werken.
Dat laat onverlet dat we binnen de EU oog moeten hebben voor mogelijk nadelige gevolgen van arbeidsmigratie. De EU heeft dan ook omvangrijk programma’s om de economie te stimuleren in regio’s met een achterstand.
Bent u het ermee eens dat de meer welvarende West-Europese landen niet moeten meewerken aan het vertrek van werknemers wanneer in het land van oorsprong grote aantallen vacatures zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Wat onderneemt de EU tegen leegloop en braindrain in Oost-Europa? Deelt u de mening dat dit probleem bovenaan de agenda moet komen te staan?
Leegloop en braindrain zijn serieuze problemen die ook in EU-verband aandacht verdienen. Op dit moment bestaat er geen gecoördineerde Europese inzet op dit gebied, maar duidelijk is wel dat als braindrain in een groeiend aantal lidstaten als een ernstig probleem wordt gezien, ook op Europees niveau verkend moet worden hoe aan deze uitdaging het hoofd geboden kan worden. Het onderwerp staat regelmatig op de agenda en dat zal de aankomende tijd zo blijven. Lidstaten zouden elkaar hierin kunnen ondersteunen, bijvoorbeeld bij het ontwikkelen van incentives en programma’s om te bevorderen dat arbeidsmigranten naar het land van herkomst terugkeren. Ook de Wereldbank wijst hierop in zijn studie.
Erkent u dat, wanneer Noord-Macedonië en Albanië toetreden tot de EU, in die landen de leegloop eveneens zal toenemen?
In Noord-Macedonië en Albanië is momenteel sprake van een relatief grote uitstroom van veelal jonge mensen. De hervormingen die plaatsvinden in het kader van EU-integratie dragen bij aan de versterking van de instituties en economische ontwikkeling in Noord-Macedonië en Albanië. Het perspectief voor een toekomst in eigen land wordt hierdoor vergroot.
Juicht u het toe dat de bevolking van Roemenië, een van de armste landen van de EU, in 2018 kromp met 129.000 mensen, terwijl het aantal Roemenen tussen 2012 en 2018 in Italië toenam met 42%, in Nederland verdubbelde en in Duitsland verdriedubbelde?
Zoals hierboven al aangegeven is het vrij verkeer een fundamenteel recht en kent het ook grote voordelen. Arbeidsmobiliteit kan verschillende redenen hebben. Een belangrijke oorzaak van arbeidsmobiliteit is dat de sociaaleconomische verschillen tussen EU-lidstaten aanzienlijk zijn. Daarom vind ik het belangrijk dat de Europese Unie blijft inzetten op opwaartse sociaaleconomische convergentie om de veerkracht van de economieën van lidstaten, hun sociaaleconomische prestaties en hun leefomstandigheden te verbeteren, zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief over de toekomst van de sociale dimensie van de EU.3
Daarnaast kunnen lidstaten met tekorten op de arbeidsmarkt als gevolg van vertrekkende arbeidskrachten, adequaat beleid ontwikkelen om het voor werknemers aantrekkelijker te maken in het land van herkomst te blijven.
In dit kader zal het kabinet inzetten op de versterking van het Europees Semester, onder meer door het gericht onderling vergelijken van de beleidsinspanningen (doelen, instrumenten en resultaten) van lidstaten («benchmarking») en vormen van beleidsintervisie tussen lidstaten («peer review»). Ook de effectieve benutting van de middelen uit de Europese Structuur- en Investeringsfondsen (ESI-fondsen) zoals het Europees Sociaal Fonds kan een belangrijke bijdrage leveren aan opwaartse sociaaleconomische convergentie. Tevens draagt de inzet van het kabinet om de koppeling tussen het Europese Semester en de benutting van Europese middelen te versterken hieraan bij.
Erkent u dat het vrij verkeer van werknemers grote nadelen heeft als gevolg van de grote welvaartsverschillen tussen de EU-lidstaten? Wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 7.
De Turkse aanval op Koerden in Syrië en de chantagepraktijken van Erdogan |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Klopt het bericht dat Turkije 28 miljard euro heeft geëist als onderdeel van een nieuwe migrantendeal, daags voor het Turkse militaire ingrijpen in Syrië?1
Een concreet verzoek van Turkije aan de EU om 28 miljard euro is bij het kabinet niet bekend. De Europese Commissie geeft tevens na navraag aan een dergelijk verzoek niet te hebben ontvangen. De EU heeft aangegeven dat het geen steun zal verlenen aan initiatieven die de rechten van de lokale bevolking niet respecteren. Het kabinet onderschrijft dat. Indien er een concreet voorstel komt voor aanvullende financiële steun voor de opvang van vluchtelingen, dan zal het kabinet dat voorstel beoordelen op de mate waarin het in verhouding staat tot de specifieke behoeftes van de vluchtelingengemeenschap die in Turkije wordt opgevangen.
Kunt u aangeven wat de status is van de onderhandelingen tussen de EU en Turkije en wat de gevolgen voor deze onderhandelingen zijn nu Turkije een militaire inval is begonnen?2
De toetredingsonderhandelingen met Turkije zijn effectief tot stilstand gekomen. Er kunnen geen nieuwe hoofdstukken geopend of gesloten worden. Op 18 juni jl. heb ik bij de Raad Algemene Zaken gepleit voor het formeel stopzetten van de onderhandelingen. Ik kreeg hiervoor geen bijval.
Deelt u de mening dat Erdogan de boel chanteert met zijn bizarre eis, die gekoppeld is aan een dreigement om Europa te overspoelen met migranten? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven, gaat het kabinet er van uit dat Turkije zich houdt aan de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de EU-Turkije Verklaring.
Deelt u de mening dat de Turkse slager Erdogan niet langer behandeld dient te worden als een serieuze gesprekspartner maar als islamitische schurk?
Turkije is en blijft als NAVO-bondgenoot met een strategische ligging een belangrijke gesprekspartner voor Nederland. Binnen de NAVO spreken bondgenoten met elkaar over zaken van gemeenschappelijk belang, maar ook over zaken waarover zij van mening verschillen.
Hoe gaat u voorkomen dat ook maar één euro van de Nederlandse belastingbetaler wordt overgemaakt aan Erdogan?
Turkije maakt in enkele gevallen aanspraak op financiering vanuit de Europese Unie wanneer daar concrete afspraken en overeenkomsten tussen Turkije en de EU aan ten grondslag liggen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan pre-accessiesteun en de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije.
Nederland pleit conform de motie Roemer/Segers (32 823, nr. 158) al geruime tijd voor het stopzetten van pre-accessiesteun aan Turkije, en herhaalde die oproep conform de motie Van der Graaf (21 501-02, nr. 2058) tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 14 oktober jl. Tot nu toe is daarvoor onvoldoende draagvlak in de Raad. Nederland blijft voor de opschorting van pre-accessiesteun aan Turkije pleiten.
Voor wat betreft de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije is zoals vermeld in het antwoord op vraag 1 geen verzoek of voorstel bekend, maar zal het kabinet een eventueel voorstel beoordelen op de mate waarin het in verhouding staat tot de specifieke behoeftes van de vluchtelingengemeenschap die in Turkije wordt opgevangen.
In reactie op de motie Koopmans (Kamerstuk 32 623, nr. 283) brengt het Kabinet de geldstromen van de EU naar Turkije in kaart.
Deelt u de mening dat Erdogan’s chantagepraktijken en militaire inval onaanvaardbaar zijn en dat Turkije geschorst moet worden, of beter nog, uit het NAVO-bondgenootschap dient te worden getrapt?
Het kabinet heeft de Turkse operatie in Noord-Syrië veroordeeld, Turkije verzocht om onderbouwing van het beroep op art. 51 van het VN-Handvest, en Turkije opgeroepen deze militaire operatie te staken. Het NAVO-lidmaatschap van Turkije staat voor het kabinet echter niet ter discussie. Mede door zijn geografische ligging is Turkije een belangrijke strategische partner in het bondgenootschap. Daarnaast levert Turkije belangrijke bijdragen aan NAVO-missies en operaties.
De rechten van LHBTI-gemeenschap en persvrijheid in Polen |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Cruder than the Communists: Polish TV goes all out for rightwing vote»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat in Polen, in aanloop naar de verkiezingen van aankomende zondag, de zittende regeringspartij PiS openlijk anti-LHBTI-retoriek bezigt?
Het beschermen en bevorderen van gelijke rechten voor lesbische, homoseksuele, biseksuele, transgender en interseks personen (LHBTI’s) is een van de speerpunten van het Nederlands mensenrechtenbeleid, zoals onder meer uiteengezet in de actualisering van het mensenrechtenbeleid d.d. 28 mei 2018.
Het mag dan ook duidelijk zijn dat het kabinet van de genoemde anti-LHBTI uitspraken op nationaal en lokaal niveau met zorg kennis heeft genomen. Tegelijkertijd wordt opgemerkt dat er een evident verschil is tussen electorale retoriek en concrete beleidsmaatregelen. Het is onduidelijk of voor dit laatste voldoende maatschappelijk draagvlak zou zijn, gelet op de toenemende acceptatie van LHBTI’s binnen de Poolse samenleving, de gemengde uitslag van de parlementaire verkiezingen op 13 oktober jl. en de tegenstem van Poolse politieke partijen en organisaties, die zich juist actief inzetten voor de positie van LHBTI’s.
Dat laat onverlet dat genoemde uitspraken en verklaringen het klimaat voor LHBTI’s in Polen niet ten goede komen. Dit verhoudt zich slecht met de waarden waarop de EU berust en waaraan ook Polen zich heeft gecommitteerd, zoals gelijkheid en de eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren3. Daarnaast is Polen lid van de Raad van Europa, OVSE en VN en heeft het land regelgeving die enkele waarborgen biedt. Op het punt van wetgeving en rechtsbescherming volgt het kabinet de ontwikkelingen in Polen nauwlettend, ook vanwege de zorg over de hervormingen van de Poolse rechtsstaat.
Hoe oordeelt u over uitspraken van Jaroslaw Kaczynski, zittend partijleider van de Poolse regeringspartij PiS, waarin hij de LHBTI-gemeenschap afschildert als een bedreiging voor het traditionele gezin, de Poolse identiteit en de staat?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over het feit dat lokale PiS-politici deze zomer zeker dertig gemeenten «LHBT-vrij» verklaarden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk en zorgelijk is dat in een van de grootste EU-lidstaten de rechten, vrijheid en veiligheid van LHBTI-gemeenschap zo ernstig worden geschonden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat dit niet past binnen de waarden van de EU? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u uw zorgen over de positie van de LHBTI-gemeenschap in Polen uitgesproken tegen uw Poolse ambtsgenoot? Hebt u zich hierover uitgesproken in EU-verband? Bent u van plan dit op korte termijn te doen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het gesprek met Polen over de rechtsstaat spitst zich toe op de zorgen die Nederland heeft op meerdere terreinen. Nederland is daarin volstrekt helder: Polen dient zich te houden aan de afspraken die het gemaakt heeft in het kader van niet alleen de EU, maar ook bijvoorbeeld de Raad van Europa, OVSE en VN.
Er is een kabinetsbrede inzet voor gelijke rechten van LHBTI’s, ook in EU-verband. Zo heeft Minister Grapperhaus op Coming Out Day 2018 een statement gemaakt over het belang van gelijke rechten voor LHBTI’s in de EU. Ook werkt het kabinet samen met maatschappelijke organisaties op dit terrein, waaronder het Forum for Christian LGBT in Europe, en het maatschappelijk middenveld in Polen voor het tegengaan van discriminatie en het bevorderen van sociale acceptatie.
Nederland vraagt ook op verschillende manieren aandacht voor de positie van LHBTI’s in Polen. De Nederlandse ambassade in Warschau neemt als onderdeel van die inzet onder meer deel aan de jaarlijkse Warschau Prideen steunt vanuit Publieke Diplomatie-middelen met regelmaat activiteiten van Poolse LHBT-organisaties. Zo faciliteerde de ambassade tijdens de laatste Pride het bezoek van wethouder Groot Wassink van Amsterdam, inclusief een discussie met LHBT-organisaties en de burgemeester van Warschau.
Maakt u zich zorgen over de staat van de persvrijheid in Polen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de sterk gepolariseerde Poolse samenleving blijft ook de media niet buiten schot; ook deze is gepolariseerd, met een minder positief beeld van de journalistiek onder de samenleving tot gevolg. Polen kent desondanks nog altijd een gevarieerd media-aanbod, met publieke en commerciële omroepen en kranten. Het kabinet volgt ontwikkelingen in Polen die deze diversiteit kunnen raken en betrekt die bij zorgen die Nederland nu al actief uit in bilateraal, EU- en multilateraal verband over de rechtsstaat.
Om het belang dat Nederland hecht aan een onafhankelijke media en persvrijheid kracht bij te zetten worden mediabezoeken van Poolse journalisten aan Nederland georganiseerd. Uitwisseling van kennis, ervaring en inzichten kan het wederzijds begrip en het belang van onafhankelijk media in de EU versterken.
Hebt u met uw Poolse ambtsgenoot gesproken over de enorme achteruitgang met betrekking tot persvrijheid in Polen? Hebt u zich hierover uitgesproken in EU-verband? Bent u van plan dit op korte termijn te doen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen binnen een termijn van drie weken beantwoorden?
Zorgvuldige afstemming van deze antwoorden maakte het helaas niet mogelijk om de vragen binnen drie weken te beantwoorden.
De mogelijkheid van pensioenoverdracht uit het buitenland |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
|
|
|
Klopt het dat mensen die in het buitenland pensioen hebben opgebouwd, een verzoek kunnen doen bij de Belastingdienst om het buitenlands pensioen onder Nederlandse wetgeving te brengen?
Ja, op de fiscale behandeling van pensioenaanspraken en met name de waardeoverdracht in internationale verhoudingen wordt ingegaan in het beleidsbesluit van 9 oktober 2015, nr. DGB2015/7010M. In onderdeel 2 van dit besluit wordt de situatie behandeld waarbij in het buitenland opgebouwde pensioenaanspraken onder de Nederlandse wetgeving kunnen worden gebracht. Het kan daarbij gaan om een buitenlandse werknemer die in Nederland wordt tewerkgesteld en die de opbouw vanuit Nederland in de buitenlandse regeling voort wil zetten en de werknemer die vanuit het buitenland in Nederland komt werken en het in het buitenland opgebouwde pensioenkapitaal naar een Nederlandse pensioenuitvoerder over wil dragen en daarmee onder de Nederlandse wetgeving wil brengen. Met de in het beleidsbesluit beschreven voorwaarden wordt het mogelijk gemaakt om in aanmerking te komen voor de Nederlandse fiscale faciliteiten.
Wat zijn de criteria waaraan moet worden voldaan om waardeoverdracht mogelijk te maken volgens de Belastingdienst? Is er een verschil tussen een zuivere pensioenregeling en nettopensioen? Maakt het uit of het een eindloon- of middelloonregeling betreft? Is er een verschil tussen pensioenregelingen van binnen of buiten de EU?
Voor Nederland is voor belastingdoeleinden relevant of de waardeoverdracht naar Nederland plaatsvindt op grond van artikel 91 van de Pensioenwet (hierna: PW) of een andere grondslag. In het antwoord op vraag 3 wordt nader ingegaan op het onderscheid tussen waardeoverdrachten op grond van artikel 91 PW en overige waardeoverdrachten.
Als een waardeoverdracht valt onder artikel 91 PW, kunnen de in het buitenland opgebouwde pensioenaanspraken geheel worden overgedragen aan een Nederlandse pensioenuitvoerder. Artikel 10a, eerste lid, onderdeel f, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: UBLB) laat dan toekenning van de buitenlandse dienstjaren in de Nederlandse regeling toe.
Gaat het om een waardeoverdracht die niet valt onder artikel 91 PW, dan geldt artikel 10a UBLB niet voor de buitenlandse diensttijd. Daardoor is mogelijk de hele pensioenaanspraak in strijd met de voorschriften voor fiscale faciliëring. Dit wordt ongewenst geacht. Om te voorkomen dat door de waardeoverdracht pensioenaanspraken moeten worden belast, zijn pensioenregelingen van werknemers die pensioenkapitaal vanuit het buitenland laten overdragen aan de pensioenuitvoerder van hun Nederlandse pensioenregeling onder voorwaarden aangewezen als zuivere pensioenregelingen. Deze voorwaarden zijn:
Voor de fiscaal gefacilieerde mogelijkheid tot waardeoverdracht maakt het geen verschil of de aanspraken zijn opgebouwd in een eindloon- middelloon- of beschikbare premieregeling.
Waar met nettopensioen wordt gedoeld op een pensioenaanspraak voor zover die in het buitenland niet fiscaal is gefacilieerd, bevat het beleidsbesluit van 9 oktober 2015, nr. DGB2015/7010M – ook voor de situatie na waardeoverdracht – een goedkeuring om via de saldomethode een economisch dubbele belasting te voorkomen (onderdeel 2.4).
Zijn Nederlandse pensioenuitvoerders verplicht mee te werken aan verzoeken voor waardeoverdracht uit het buitenland? En bij verzoeken voor waardeoverdracht uit EU-lidstaten?
Artikel 91 PW voorziet in de verplichting voor een Nederlandse pensioenuitvoerder om mee te werken aan een (individuele) waardeoverdracht vanuit het buitenland naar Nederland. Deze verplichting geldt alleen voor zover het een waardeoverdracht betreft van een pensioeninstelling uit een andere EU-lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland met een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar in Nederland. Voorts moet zijn voldaan aan de voorwaarden uit artikel 91 PW. Deze voorwaarden zijn vergelijkbaar met de voorwaarden die aan een ontvangende pensioenuitvoerder worden gesteld bij het wettelijk recht op waardeoverdracht binnen Nederland. Concreet gelden als voorwaarden dat:
Als het gaat om een waardeoverdracht vanuit een andere buitenlandse instelling -niet zijnde een pensioeninstelling uit een andere EU-lidstaat of verzekeraar met zetel buiten Nederland – geldt er géén verplichting om mee te werken aan een waardeoverdracht. Een Nederlandse pensioenuitvoerder is wel bevoegd om in dat geval als ontvangende pensioenuitvoerder op te treden, mits voldaan is aan de in artikel 92 PW vastgestelde voorwaarden. Dit zijn dezelfde voorwaarden als vastgelegd in artikel 91 PW, zoals hiervoor omschreven.
Is het mogelijk om, indien een pensioenuitvoerder van een nieuwe werkgever hier in Nederland niet bereid is om mee te werken, de waardeoverdracht te laten plaatsvinden naar een andere pensioenuitvoerder dan die van de nieuwe werkgever?
Vooropgesteld zij dat de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever – voor zover het gaat om een waardeoverdracht vanaf een pensioeninstelling uit een andere EU-lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland die op grond van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar mag uitoefenen – enkel de mogelijkheid heeft om een waardeoverdracht te weigeren, als niet wordt voldaan aan de in artikel 91 PW gestelde voorwaarden (zie antwoord 3).
Indien niet is voldaan aan de voorwaarden uit artikel 91 PW, is een waardeoverdracht naar Nederland (op dat moment) niet mogelijk. Artikel 91 PW heeft namelijk enkel betrekking op een inkomende waardeoverdracht naar de pensioenuitvoerder van de (nieuwe) werkgever.2 Een waardeoverdracht naar een andere pensioenuitvoerder dan die van de nieuwe werkgever is niet mogelijk. Het staat een pensioenuitvoerder niet vrij om de pensioenuitvoering te verzorgen voor een persoon die niet onder de werkingssfeer van een dergelijke pensioenregeling valt of die niet in dienst is van de betreffende werkgever en derhalve geen pensioenovereenkomst met de werkgever heeft gesloten.
Ook een waardoverdracht vanuit een andere buitenlandse instelling (artikel 92 PW) is enkel mogelijk naar de pensioenuitvoerder van de (nieuwe) werkgever.
De voornoemde mogelijkheden tot een individuele waardeoverdracht vanuit het buitenland, zijn vergelijkbaar met de mogelijkheden voor een individuele waardeoverdracht binnen Nederland.
Zijn er pensioenregelingen bij werkgevers uit andere EU-lidstaten die kunnen worden uitgevoerd buiten de EU? Onder welke voorwaarden kan bij deze regelingen waardeoverdracht plaatsvinden naar Nederlandse pensioenuitvoerders?
Op grond van de Nederlandse wet- en regelgeving kan een Nederlandse pensioenregeling slechts worden uitgevoerd buiten de EU, voor zover het gaat om een verzekeraar met een zetel buiten Nederland die op grond van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar mag uitoefenen. De vraag of een pensioenregeling van een werkgever uit een andere EU-lidstaat kan worden uitgevoerd door een instelling uit een land dat geen lidstaat van de EU is, is afhankelijk van het recht van de betreffende EU-lidstaat.
Of een waardeoverdracht van een buitenlandse instelling (niet zijnde een pensioeninstelling uit een andere EU-lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland) naar een Nederlandse pensioenuitvoerder kan plaatsvinden, is allereerst afhankelijk van de vraag of het land waarin de instelling is gevestigd een waardeoverdracht toestaat. Indien dat het geval is, is een Nederlandse pensioenuitvoerder bevoegd als ontvangende pensioenuitvoerder op te treden mits is voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 92 PW. Indien het verzoek tot waardeoverdracht afkomstig is van een verzekeraar met zetel buiten Nederland, is een Nederlandse pensioenuitvoerder verplicht als ontvangende pensioenuitvoerder op te treden mits is voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 91 PW. Zie in dit kader het antwoord op vraag 3.
De documentaire TURN!, 2Doc, 8 oktober 2019 |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de documentaire TURN! over de prestatiedruk op jonge kinderen in de turnsport?
Ja.
Bent u ook geschrokken van de inhoud van de documentaire waaruit blijkt dat zeer jonge turners worden gedwongen om heel hard te trainen, tot huilens aan toe?
Ja, de documentaire heeft veel reacties opgeroepen. Ook ik vond sommige beelden aangrijpend.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat kinderen zoveel en op zo’n manier moeten trainen?
Ik vind het allerbelangrijkste dat plezier in de sport voorop staat. Echter om een talent te ontwikkelen, het maximale uit zichzelf te laten halen en toe te werken naar de absolute top, is veel training en doorzettingsvermogen vereist. Daarbij moet dan wel goed op het welzijn van de jonge sporter worden gelet. Het is hierbij essentieel dat trainers, coaches, ouders en begeleiders altijd alert zijn op hun eigen gedrag en de invloed daarvan op het welzijn en het sportplezier van de jonge sporter.
In het geval van topsport is de gedachte dat de reis naar topsport begint op het moment dat topsporters acht jaar later kunnen presteren in het mondiale seniorenveld. In een paar uitzonderlijke sporten, waaronder turnen, wordt al voor 12-jarige leeftijd veel getraind. Samen met sportbonden en NOC*NSF vind ik het cruciaal dat plezier bovenaan blijft staan en dat de focus op plezier in sport ligt en niet op het resultaat op jonge leeftijd. Goede begeleiding van jonge sporters is daarbij essentieel en daar steun ik de sportsector (financieel) bij.
Waarom kan dit voorkomen terwijl er toch is ingezet op een veilig sportklimaat onder andere met het Centrum Veilige Sport? Wat zijn de resultaten van dit centrum?
Het realiseren van een positieve sportcultuur vergt een lange adem waarbij de verantwoordelijkheid bij alle betrokkenen ligt. Niet alleen trainers, coaches en bestuurders van een sportclub hebben een belangrijke rol, maar ook ouders
en de thuisomgeving hebben een grote invloed op het sportplezier van kinderen. Via het Nationaal Sportakkoord wordt geïnvesteerd in tal van maatregelen om bij te dragen aan een positieve sportcultuur. Afhankelijk van de lokale afspraken en behoeften zijn onder andere: verenigingsbegeleiding, bijscholing voor trainers/coaches en thema-avonden voor ouders beschikbaar. Daarnaast ondersteunt het Centrum Veilige Sport sportbonden en -verenigingen bij het opzetten van een effectief preventiebeleid ter voorkoming van ongewenst gedrag en voor het creëren van een pedagogisch sportklimaat. Het Centrum Veilige Sport is in april dit jaar gestart en heeft inmiddels meer dan 40 signalen van grensoverschrijdend gedrag voor onderzoek doorgezet naar het Instituut voor Sportrechtspraak. Ik zal u volgend jaar voorafgaand aan het AO nader informeren over de voortgang van het Centrum Veilige Sport.
Wat doet dit kabinet, wat doet de NOC*NSF en wat doet de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU) om te zorgen dat dit soort onwenselijk grote druk op kinderen niet kan voorkomen? Wie heeft hierbij welke verantwoordelijkheid?
Dit kabinet ondersteunt de sportsector financieel om alles in het werk te stellen voor het creëren van een positief sportklimaat. Via het Centrum Veilige Sport worden sportverengingen en -bonden ondersteund bij het opzetten van preventiebeleid en het aanpakken van situaties die een plezierige sportomgeving kunnen ondermijnen. De sportsector werkt daarnaast aan een bewustwordingscampagne. Via het Sportakkoord, pijler positieve sportcultuur, worden door sportbonden en NOC*NSF samengewerkt aan het uitbreiden van de pedagogische vaardigheden van trainers en coaches. Daarnaast worden trainers/coaches in de talentenprogramma’s op de Centra voor Topsport en Onderwijs (CTO’s) getraind. Met als doel dat zij jonge talentvolle sporters goed kunnen begeleiden en leren omgaan met de uitdagingen in hun sport maar ook met andere aspecten in hun leven tijdens hun reis naar de top.
De KNGU is gestart met een intensief meerjarenprogramma «Pedagogische visie» waarin verantwoorde training en omgang met ouders een belangrijk onderdeel is.
Daarnaast heeft de KNGU de laatste jaren al een groot aantal aanpassingen gedaan in hun talentontwikkelings- en topsportprogramma op landelijk niveau. Zo is er geen talentselectie (meer) in de oude vorm. Talentvolle sporters komen met hun trainer naar districtstrainingen, zodat zowel de ontwikkeling van de sporter als het pedagogisch gedrag en de trainingsmethode van de trainers kan worden gevolgd. Ook wordt niet meer gerefereerd naar Oranje, Olympische Spelen of Nederland. En er wordt onder de 12/13 jaar niet gesproken over «topsporters». Daarnaast zijn de oefen- en trainingsstof en turntoestellen aangepast om de jongste leeftijdscategorieën fysiek minder te belasten («soft methodisch trainen»). Bovendien voert de KNGU internationaal een lobby om de seniorenleeftijd omhoog te krijgen van 16 naar 18 jaar.
Ik zie dat de sportsector hier enorme stappen maakt en dit onderwerp prioriteit geeft. Ik blijf nauw met de betrokken partijen in overleg over de voortgang.
Zie ook het antwoord op vraag 4 en 6.
In hoeverre moeten sporttrainers van kinderen in de topsport pedagogische training volgen of gevolgd hebben, zodat ze zich bewust zijn van het feit dat (jonge) kinderen niet als volwassenen behandeld kunnen worden? Waarom lukt het niet om de pedagogische visie van de KNGU in samenwerking met de KNVB daadwerkelijk overal te effectueren?
De KNGU maakt zich, met andere betrokkenen in de (gym)sportwereld, al langer sterk voor het pedagogisch versterken van het sportklimaat. Dat is ook de reden waarom de KNGU onlangs is gestart met de uitrol van een intensief meerjarenprogramma «Pedagogische visie». Dit kost tijd en moet gebeuren vanuit een integrale visie gericht op cultuur- en systeemverandering op alle niveaus. Het gesprek met clubs over bijvoorbeeld hun rol in verantwoorde trainingssituaties en omgang met ouders maakt hier belangrijk onderdeel van uit. De KNVB heeft hierin al vele stappen gemaakt, bijvoorbeeld door integratie van het thema in opleidingen en wedstrijdsystemen. De KNVB en de KNGU leren over en weer van elkaar.
Het begeleiden van kinderen en tieners vraagt bijzondere competenties van trainers/coaches. Pedagogiek, maar ook didactiek, communicatie, ethiek en psychologie spelen allemaal een belangrijke rol om ervoor te zorgen dat kinderen en tieners een plezierige reis afleggen binnen de sport en topsport. In de huidige trainer/coach opleidingen zijn dit belangrijke thema’s. In het nieuwe beroepscompetentie- en kwalificatieprofiel voor de topsport- en talentcoach zijn deze competenties nadrukkelijk opgenomen en uitgewerkt. Het is aan de sportbonden om te sturen op de juiste profielen en competenties van topsport- en talentcoaches.
Welke voorlichting is er voor ouders beschikbaar c.q. wordt er gegeven over wat de gevolgen zijn van topsport voor het leven van hun kind, als een kind begint met topsport? Waar kunnen jonge sporters en hun ouders negatieve ervaringen melden? Wat wordt hiermee gedaan en aan hoeveel meldingen is het afgelopen jaar opvolging gegeven?
Via NOC*NSF wordt een workshop aangeboden aan sportbonden specifiek gericht op ouders wiens kinderen talentvol zijn en in opleidingsprogramma’s van een sportbond zitten. Deze workshop wordt vanuit de sportbonden verder aangevuld en ingezet. Steeds meer sportbonden ontwikkelen hiermee een voor hen passende werkwijze om op een positieve manier met ouders contact te onderhouden en ze op verschillende wijzen kennis en kunde mee te geven over het omgaan met hun talentvolle kinderen.
Negatieve ervaringen kunnen sporters en ouders melden bij de vertrouwenscontactpersoon van de club, de vertrouwenscontactpersoon van de KNGU of het Centrum Veilige Sport. Ook is het mogelijk om via de website van de KNGU en SpeakUp ongewenst gedrag te melden. Om het contact zo laagdrempelig mogelijk te maken werkt het Centrum Veilige Sport samen met Fier (het landelijk expertise- en behandelcentrum op het terrein van geweld in afhankelijkheidsrelaties) waar ’s avonds en ’s nachts een chatfunctie beschikbaar is. Voor al deze meldingen geldt dat er adequaat opvolging aan wordt gegeven. Binnen het Centrum Veilige Sport zorgen casemanagers voor de opvolging van meldingen en de monitoring daarvan. Hiervoor wordt momenteel proefgedraaid met een zogeheten casemanagementsysteem om dit te monitoren. Cijfers over de opvolging van meldingen zijn op dit moment nog niet bekend.
Kunt u aangeven wanneer het landelijk toetsingskader voor een positief (top)sportklimaat aangescherpt zal zijn, zoals u aangaf in het antwoord op eerdere schriftelijke vragen van het lid Westerveld over misstanden in de turnsport?1
De KNGU heeft aangegeven het nieuwe landelijke toetsingskader eind dit jaar af te ronden en zal naar verwachting dit kader vanaf 2020 gaan implementeren.
In hoeverre wordt de mening van kinderen zelf meegenomen bij de Pedagogische visie en het toetsingskader? En in het algemeen, zijn er waarborgen zodat kinderen zelf hun mening kunnen geven over hoe hun veiligheid het beste geborgd kan worden?
De KNGU geeft aan op verschillende manieren de input van jonge sporters mee te nemen in hun beleid. Zo worden via enquêtes vragen voorgelegd over de rol van de trainer of ouders. Binnen programma’s voor talentontwikkeling en topsport wordt aandacht besteed aan de empowerment en inbreng van sporters zelf. Daarnaast vinden exit-onderzoeken plaats op het moment dat een jong talent uitstroomt. De komende jaren zal de KNGU in het kader van de pedagogische
visie zoveel mogelijk de stem van de (jonge) sporter meenemen. Gezien de jonge leeftijd van de sporters moet zorgvuldig worden omgegaan met de wijze waarop dat gebeurt.
Hoe ziet de KNGU toe op de naleving van afspraken op het gebied van communicatie, verantwoordelijkheden, preventie, coaching en intervisie met als doel incidenten in de toekomst te voorkomen, zoals u aangaf in de genoemde antwoorden (vraag2?
De KNGU laat weten dat zij de verantwoordelijkheid draagt voor onderdelen van clubs die deel uitmaken van een talentontwikkelings- en/of topsportprogramma. Op basis van het toetsingskader (zowel het huidige als het vernieuwde kader, zie antwoord 6) kan de KNGU toezien op naleving van afspraken bij de KNGU aangesloten topsportclubs (met een talentontwikkelings- en/of topsportprogramma). Dit toetsingskader is een uitgangspunt voor clubs die de ambitie hebben om op dit topniveau te komen. Clubs moeten aan de gestelde eisen voldoen om toe te treden tot de gymsportinfrastructuur. Bij de overige clubs is het clubbestuur eindverantwoordelijk.
Bent u van mening dat dit kabinet voldoende doet om een veilig (top)sportklimaat te garanderen voor alle kinderen, in het bijzonder in de turnsport? Heeft u sinds de beantwoording van de eerdere vragen naar aanleiding van wangedrag in de turnsport (juni 2019) stappen genomen om de veiligheid in de (top)sport voor kinderen te bevorderen?
Ja, één van de prioriteiten binnen het Nationaal Sportakkoord is een positieve sportcultuur. Hierbij is mijn ambitie dat in de toekomst op alle sportclubs in Nederland aandacht is voor een positieve sportcultuur waarbij het welzijn van het kind boven het winnen staat en waarbij ouders positieve supporters zijn. Dit is het streven waarvoor ik mij samen met de sportsector en alle betrokkenen inzet.
Zo worden er, sinds de beantwoording van de eerdere vragen naar wangedrag in de turnsport, steeds meer lokale sportakkoorden afgesloten waarin het thema positieve sportcultuur nadrukkelijk aan de orde is. En maakt de KNGU stappen bij het uitrollen van het meerjarenprogramma «Pedagogische visie», zie antwoord 6.
Wat is de visie van dit kabinet op deelname aan topsport door (zeer) jonge kinderen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Vanaf welke leeftijd vindt het kabinet dat kinderen aan de slag kunnen met topsport en selectie voor topsportteams? Kunt u dat voor verschillende sporten, in ieder geval turnen, voetbal, hockey en zwemmen, aangeven?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Sport op 2 december 2019?
Ja.
De stijgende reserves bij samenwerkingsverbanden |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Samenwerkingsverbanden zien reserves verder groeien»?1
Ja.
Klopt het dat het eigen vermogen van samenwerkingsverbanden in 2018 opnieuw is toegenomen, namelijk van 240 naar 260 miljoen euro?
Ja.
Deelt u de mening dat samenwerkingsverbanden relatief lage financiële risico’s lopen en dat middelen voor het passend onderwijs naar de klas moeten?
Ik maak mij, net als de Kamer, al een tijd zorgen om de toenemende reserves in het onderwijs. Met name bij samenwerkingsverbanden vind ik dit een zorgelijke ontwikkeling, omdat je zou verwachten dat zij ten opzichte van schoolbesturen relatief weinig risico lopen en vrijwel geen langlopende verplichtingen hoeven aan te gaan. Geld bedoelt voor het onderwijs, moet zo veel mogelijk in de klas terecht komen.
Ik verwacht van samenwerkingsverbanden dat zij een gedegen risico-inschatting maken en op basis daarvan sturen op de aan te houden reserves. Ik ken nog niet alle redenen voor het aanhouden van reserves. Voor het einde van het jaar ontvangt u een onderzoek van Oberon dat dieper ingaat op deze redenen.
Wat is volgens u, gemiddeld genomen, een acceptabele ratio voor liquiditeit current ratio en solvabiliteit (inclusief voorzieningen) die een samenwerkingsverband nodig heeft om te kunnen functioneren?
De Inspectie doet op dit moment onderzoek naar een passende signaleringswaarde van reserves bij samenwerkingsverbanden en komt in het voorjaar van 2020 met een advies. Ik wacht de uitkomsten van dit onderzoek af.
Waarom houden samenwerkingsverbanden hoge reserves aan en blijft er sinds de invoering van passend onderwijs geld bij de samenwerkingsverbanden zelf hangen?
Voor het einde van het jaar ontvangt u een onderzoek van Oberon dat dieper ingaat op de redenen voor het aanhouden van reserves.
In de brief die 14 oktober jl.2 naar de Kamer is gestuurd over de financiële positie van onderwijsinstellingen heb ik u op basis van navraag bij 31 samenwerkingsverbanden in het po en 15 samenwerkingsverbanden in het vo geïnformeerd over de reden die deze samenwerkingsverbanden noemen voor het aanhouden van reserves, namelijk:
fluctuatie leerlingaantallen;
continuïteit (ondanks de afspraak dat de schoolbesturen eventuele tegenvallers van het samenwerkingsverband opvangen, zijn er samenwerkingsverbanden die dit willen voorkomen en als gevolg daarvan reserves aanhouden);
onvoorspelbaarheid van (toekomstig) beleid op het gebied van onderwijs en/of zorg qua timing, inhoud, kosten en ontvangsten.
Als gevolg van verevening worden door samenwerkingsverbanden reserves aangehouden voor een zachte landing. De samenwerkingsverbanden geven wel aan in te teren op deze reserves. Ondanks de bandbreedtes die de samenwerkingsverbanden hanteren voor hun weerstandsniveau, zijn de reserves in de praktijk vaak hoger dan deze bandbreedtes. Daarvoor worden onder meer de volgende verklaringen gegeven:
een aantal samenwerkingsverbanden is gestart met aanzienlijk vermogen («startkapitaal»);
de eerste jaren na de start in 2014 werd er erg voorzichtig begroot, omdat alles nieuw was en zij bijvoorbeeld niet goed konden inschatten hoe groot het effect van eigen beleid was;
in het najaar volgen nog financiële bijstellingen op de bekostiging en ontvangen de samenwerkingsverbanden nog extra middelen.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot het onderzoek naar de reserves bij samenwerkingsverbanden van de Inspectie van het Onderwijs?
Op dit moment doet de Inspectie onderzoek naar een passende signaleringswaarde voor de reserves bij samenwerkingsverbanden. Dit onderzoek is in het voorjaar van 2020 afgerond. Het onderzoek van Oberon, dat u voor het einde van het jaar ontvangt staat los van het onderzoek van de Inspectie.
Wat gebeurt er als een samenwerkingsverband in dit onderzoek geen goede verklaring heeft voor de hoogte van de reserves?
Op dit moment doet de Inspectie onderzoek naar een passende signaleringswaarde voor de reserves bij samenwerkingsverbanden. Dit onderzoek is in het voorjaar van 2020 afgerond. Dan zal ik ook meer kunnen zeggen over de handelingsperspectieven die dit biedt.
Welke aanvullende maatregelen kunt u nemen om de reserves bij samenwerkingsverbanden terug te dringen?
Zie antwoord vraag 7.
Houdt de Inspectie van het Onderwijs in haar onderzoek naar de reserves bij samenwerkingsverbanden ook rekening met de financiële positie van schoolbesturen die participeren in de samenwerkingsverbanden? Zo ja, neemt de Inspectie van het Onderwijs dan ook de financiële vaste activa van schoolbesturen mee in haar beoordeling en hoe doet de Inspectie van het Onderwijs dit?
De Inspectie doet onderzoek naar de signaleringswaarde bij schoolbesturen en samenwerkingsverbanden. Indien de Inspectie daar aanleiding voor ziet, wordt er gekeken naar de link tussen de financiële positie van een samenwerkingsverband en de daarin participerende schoolbesturen.
In het voorjaar van 2020 stuur ik uw Kamer het advies van de Inspectie voor de methode voor het signaleren van bovenmatige reserves en onze reactie daarop.
Het versterken van woningen in Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag op 1 oktober 2019 over gedupeerden in Loppersum die onzeker zijn of hun huis wel wordt versterkt?1
Ik heb kennisgenomen van de uitzending.
Klopt het dat deze groep mensen wel versterking is beloofd, maar dat die afspraak niet wordt nagekomen?
De situatie uit de uitzending betreft een woning die binnen de batch 1581 een normaal risicoprofiel heeft. Bij de opname van de adressen in batch 1581 is in 2017 nog gebruik gemaakt van de Nederlandse praktijkrichtlijn (NPR) uit 2015. Dit is een oude versie van de richtlijn gebaseerd op het winningsniveau en bijbehorende seismische dreiging van destijds. Na het besluit dat in maart 2018 genomen is om de gaswinning naar nul te brengen, is ervoor gekozen om te werken aan een nieuwe versterkingsaanpak. In deze aanpak, die op basis van het Mijnraadadvies gekozen is, wordt de hoogste prioriteit gegeven aan de versterking van de meest risicovolle woningen. Bewoners die al een versterkingsadvies hadden gekregen, worden uiteraard versterkt conform het versterkingsadvies. Voor de bewoners die nog niet hun versterkingsadviezen hadden ontvangen, is bestuurlijk afgesproken, gezien de nieuwe aanpak, om deze versterkingsadviezen niet alsnog naar de bewoners te sturen.
Vervolgens zijn er met de regio in juni 2019, bestuurlijke afspraken gemaakt over deze batch waarvan de bewoners nog geen versterkingsadvies hadden ontvangen. De afspraak is dat de versterking van huizen uit de batch 1581 met een (licht) verhoogd risicoprofiel (P50 en P90) uitgevoerd zullen worden en dus onderdeel zullen uitmaken van de lokale plannen van aanpak. Voor de huizen met een normaal risicoprofiel uit batch 1581 wordt, conform de bestuurlijke afspraken met de regio, via een steekproef bekeken of er niet een te zwaar versterkingsadvies ligt (oftewel dat de beoordeling met een update van de richtlijn op andere maatregelen uitkomt). Deze steekproef is momenteel in de afrondende fase. Zodra er duidelijkheid is over wat dit voor de daadwerkelijke versterking zal gaan betekenen, zal het kabinet de bewoners en uw Kamer hierover informeren.
De bewoner uit de uitzending heeft het versterkingsadvies, buiten het reguliere proces om, op eigen verzoek ontvangen. Meerdere eigenaren die op eigen verzoek het versterkingsadvies hebben ontvangen zijn geïnformeerd over de status van deze adviezen en het vervolgtraject waarbij is aangegeven dat aan deze versterkingsadviezen geen rechten kunnen worden ontleend. Van een belofte over versterking is daarmee uitdrukkelijk nooit sprake geweest. Dit neemt niet weg dat het voor deze bewoners een vervelende situatie is, waarbij hun huis al geruime tijd geleden geïnspecteerd is, maar zij nog geen duidelijkheid hebben of hun huis versterkt moet worden.
Bent u bereid gemaakte afspraken na te komen?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer komt er eindelijk duidelijkheid voor deze groep mensen? Deelt u de mening dat dit nooit zo lang had mogen voortsloffen?
Zie antwoord vraag 2.
Aangezien sinds het advies van de Mijnraad het Hazard and Risk Assessment (HRA)-model de basis is geworden voor analyses over de veiligheid van gebouwen, wat betekent de destijds gemaakte inschatting van 1.500 gebouwen waarvoor de veiligheidsnorm niet gehaald werd op dit moment nog? Wat is dit aantal nu? Op basis van welke analyses?
Met de afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld beoogt het kabinet de oorzaak van de veiligheidsrisico’s weg te nemen. Dit heeft geen gevolgen voor de versterking: de versterkingsoperatie gaat onverminderd door. Zoals in de brief van 16 oktober jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 695) is aangegeven, volgt uit de meest recente HRA-run (maart 2019) dat het aantal adressen met een verhoogd risico is gedaald tot onder de 1.000. Dit neemt niet weg dat conform bestuurlijke afspraken met de regio en eerdere toezeggingen de totale scope van opname en beoordeling hoger is. De scope van het aantal adressen dat in aanmerking komt voor opname en beoordeling bestaat uit ruim 26.000 adressen. Dit komt ten eerste doordat, conform het advies van de Mijnraad, gewekte verwachtingen en gedane toezeggingen worden nagekomen. Dit is van toepassing op de zogenoemde «batches» die worden uitgevoerd volgens bestaande versterkingsadviezen, ongeacht nieuwe inzichten in de veiligheidssituatie (Kamerstuk 33 529, nr. 502). Ten tweede zijn, in lijn met het Mijnraadadvies, naast de adressen met een verhoogd risico ook adressen met een licht verhoogd risico (P90) opgenomen in de scope. Ten derde blijven in lijn met deze afspraken alle adressen die eerder als (licht) verhoogd risicovol zijn geïdentificeerd onderdeel van de scope, ook als zij dat op basis van recente inzichten niet langer zijn. Ten vierde zijn op verzoek van de gemeenten adressen toegevoegd vanuit het perspectief van een coherente uitvoering in plaats van sec technische veiligheid. Dat gaat bijvoorbeeld om het realiseren van tempo binnen een straat of wijk, om maatschappelijk draagvlak, gebiedsontwikkeling en/of het minimaliseren van overlast.
Als gevolg van de afbouw van de gaswinning en de risicogerichte prioritering van de versterkingsoperatie zal naar verwachting een steeds groter aantal adressen na opname en beoordeling minder of geen versterking nodig blijken te hebben. Daarnaast wordt met het Nationaal Programma Groningen (NPG) geïnvesteerd in toekomstperspectief voor de regio.
Hoe vaak is de oorspronkelijke lijst met onveilige gebouwen aangepast? Op welk moment en op basis van welke argumentatie? Wilt u dit heel precies uiteenzetten?
Bij wet dien ik jaarlijks een vaststellingsbesluit te nemen waarin de hoogte van de gaswinning uit het Groningenveld wordt bepaald. Onderdeel daarvan is het uitvoeren van een Hazard and Risk Assessment. Het SodM ziet toe op dit model. Deze HRA-run vormt ook de basis voor een herprioritering. Bestuurlijk is met de regio, in lijn met het Mijnraadadvies, afgesproken dat het niet mogelijk is om adressen van de lijst voor opnemen en beoordeling af te halen, dit in verband met gewekte verwachtingen naar bewoners toe. Wel kan herprioritering betekenen dat adressen met een hoger risicoprofiel voorrang krijgen.
Hoeveel gebouwen zijn naast het HRA-model vanwege acute onveiligheid, nadere inspecties of anderszins opgenomen in de lijst met onveilige gebouwen (dus zonder dat zij als p50 of p90 woningen zijn aangemerkt)? Kunt u hiervan een overzicht geven? Welk deel van die woningen ligt buiten de eerder toegepaste contouren?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel gebouwen worden op basis van het HRA-model beoordeeld als «laag risico», terwijl in de praktijk sprake blijkt van een onveilig huis? Denkt u dat, daar waar in Woltersum een huis dat in de stutten staat, op de lijst van onveilige panden is gezet ondanks het eerdere oordeel, dit ook was gebeurd als mensen niet mondig genoeg waren geweest?
In de bijlage bij de Kamerbrief Overdracht Groningen EZK-BZK (Kamerstuk 33 529, nr. 695) is het overzicht van aantal huizen met een normaal risicoprofiel opgenomen. De HRA wordt gebruikt om naar beste kunnen een inschatting te geven van de gebouwen, dat vervolgens de prioritering van opname en beoordeling bepaalt. In Woltersum hebben enkele panden de afgelopen periode forse schade opgelopen. De bewoners hebben begrijpelijke zorgen over de snelle achteruitgang van hun huizen. De schade is gemeld bij TCMG. TCMG heeft bij één huis een Acuut Onveilige Situatie (AOS) geconstateerd en met spoed stutten geplaatst. De acuut onveilige situatie is daarmee verholpen. Naar aanleiding van de meldingen over de schade zijn de vier adressen met een verhoogd risico met voorrang door NCG opgenomen. Op dit moment wordt het normbesluit voor deze adressen uitgewerkt.
Hoe staat u in voor de veiligheid van de huizen van iedereen, ook de mensen die een brief kregen dat hun huis is beoordeeld als laag risico door het HRA-model? Het mag toch niet afhankelijk zijn van de mondigheid en assertiviteit van de Groningers of hun huis wordt versterkt en op de lijst komt?
Zoals in brief Overdracht Groningen (Kamerstuk 33 529, nr. 695) aangegeven staat, staat de veiligheid van Groningers bovenaan. In het wetsvoorstel Tijdelijke wet Groningen2 staat centraal dat eigenaren regie krijgen over de versterking van hun woning. De uitvoering wordt lokaal belegd, bij gemeenten en de uitvoeringsorganisatie. Gemeenten worden feitelijk opdrachtgever voor de planning en aansturing van de versterkingsoperatie. De prioritering is daarmee niet afhankelijk van de mondigheid of assertiviteit van de bewoners. Eigenaren van woningen die op basis van het normbesluit ervoor gekozen hebben hun woning te laten versterken, vragen het versterkingsbesluit aan waarin, naast de maatregelen om aan de veiligheidsnorm te voldoen, ook wensen van de bewoner kunnen worden meegenomen, mits het meenemen van deze werkzaamheden niet tot onredelijke vertraging leidt van het laten voldoen aan de veiligheidsnorm en de eigenaar of het college van B&W deze kosten dragen. Daarnaast wordt met dit wetsvoorstel een eenduidig aanspreekpunt voor bewoners gecreëerd: de uitvoeringsorganisatie. Gemeenten stellen programma’s van aanpak op die het centrale plannings- en sturingsinstrument vormen voor de versterkingsopgave binnen de gemeenten. Hiermee is het mogelijk de versterkingsopgave in de lokale situatie in te passen en koppelkansen te benutten. De versterking kan in samenhang worden uitgevoerd met lopende programma’s voor de verbetering van de leefbaarheid, energietransitie en economie in Groningen.
Het op te richten Adviescollege Veiligheid Groningen (ACVG), eerdergenoemd TCV (Kamerstuk 33 529, nr. 609), geeft advies over de te hanteren veiligheidskaders bij de uitvoering van de versterkingsoperatie. De rol en taken van het ACVG zullen worden vastgelegd in een Wijzigingswet op de Tijdelijke wet Groningen. De adviescommissie gaat over de hoofdkaders ten aanzien van veiligheid en de gemeenten kunnen adviseren over de kaders voor de uitvoering.
Deelt u de conclusie dat de inschatting destijds onjuist was en geen enkele verhouding heeft met de huidige praktijk en realiteit?
Zie mijn beantwoording op vraag 2,3 en 4.
Hoeveel acuut onveilige situaties zijn er tot nu toe in totaal geweest? Hoeveel van die situaties zijn opgelost en hoeveel daarvan zijn er versterkt? In hoeveel gevallen was er sprake van sloop/nieuwbouw en hoeveel moeten nog worden opgelost?
Voor een acuut onveilige situatie(AOS-melding) geldt dat indien een bewoner onveiligheid vermoedt, de bewoner dit kan melden en binnen 48 uur wordt bepaald of er daadwerkelijk sprake is van een acuut onveilige situatie. Indien dit het geval is, worden acute veiligheidsmaatregelen genomen, zoals bijvoorbeeld het plaatsen van stutten.
De actuele stand van zaken van de schadeafhandeling in cijfers en grafieken is te vinden op de website van de TCMG3. Hier staat ook een actuele stand over het aantal AOS-meldingen en in hoeverre deze gegrond zijn.
Het versterken van gebouwen gaat niet over schade. Een gebouw kan weinig of geen schade hebben, maar toch versterkt moeten worden. Het gebruik van het HRA-model staat dan ook los van de aanpak van schrijnende situaties. Met de HRA wordt namelijk bepaald welke gebouwen een groter risico hebben. Op advies van de Mijnraad en SodM wordt de HRA uitsluitend gebruikt voor de prioritering van de opnames in de versterkingsopgave. De NCG verrijkt jaarlijks de uitkomst van het HRA-run (in samenwerking met gemeenten). Daarbij geldt dat de geconstateerde onveiligheid, zoals een Acuut Onveilige Situatie of gestutte panden wordt meegenomen in deze verrijking. Dit wordt vervolgens vastgelegd in de lokale programma’s van aanpak.
Welk deel van de acuut onveilige situaties volgt uit de eerste inschatting op basis van het HRA-model (de 1.500 huizen met het grootste risico) en welke uit meldingen? Wat zegt dit over de (on)betrouwbaarheid van het HRA-model?
Zie antwoord vraag 11.
Is het HRA-model daarmee niet eerder een obstakel dan behulpzaam bij de aanpak van schrijnende situaties die niet door het model worden herkend?
Zie antwoord vraag 11.
Racistische uiting bij de Universiteit Leiden |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van het Leidsch Dagblad waarin duidelijk wordt dat er opnieuw sprake is van racisme binnen de Universiteit Leiden?1
Ik ben bekend met het bericht.
Klopt het dat de Universiteit geen consequenties, anders dan «gesprekken» verbindt aan degenen die de racistische leus hebben opgetekend? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, wat heeft de universiteit ondernomen om de daders op te sporen en welke consequenties heeft zij hen opgelegd?
De Universiteit Leiden heeft mij aangegeven diverse gesprekken te hebben gevoerd om de toedracht in beeld te krijgen. Uit deze gesprekken is een student naar voren gekomen die heeft verklaard verantwoordelijk te zijn geweest voor de tekst op het schrijfbord. Geconfronteerd met de consequenties van zijn actie, heeft de student spijt betuigd. Naast de gevoerde gesprekken zijn betrokken studieverenigingen en studenten verplicht gezamenlijk deel te nemen aan een trainingstraject dat dialoog, gedragsverandering en het bevorderen van een inclusieve leeromgeving als doel heeft.
Hoe verklaart u dat racisme nu voor de derde keer op rij de kop opsteekt bij deze universiteit? Wat heeft de universiteit in de tussentijd gedaan om dit tegen te gaan?
Het is zorgelijk dat deze en eerdere incidenten in korte tijd bij de Universiteit Leiden hebben plaatsgevonden. De Universiteit Leiden heeft aangegeven naar aanleiding van deze en van eerdere incidenten bij alle studenten en studieverenigingen inclusiviteit en omgangsvormen bespreekbaar te hebben gemaakt. Ter voorkoming van ontoelaatbaar gedrag is daarnaast na een eerder incident tijdens álle colleges voor studenten binnen de betrokken faculteit aandacht besteed aan omgangsvormen en gedragscodes. In deze gedragscodes is aandacht voor racisme en discriminatie. Daarnaast heeft de universiteit vertrouwenspersonen en een ombudsfunctionaris die aanspreekpunten zijn voor onder meer ongewenst gedrag. De universitaire «diversity officer» heeft als taak het bevorderen van diversiteit en een inclusieve leer- en werkomgeving. Tenslotte ontwikkelt de universiteit bij de campus in Den Haag een centraal punt waar studenten met vragen over inclusiviteit terecht kunnen en waar zij meldingen kunnen doen in geval van racisme en discriminatie.
Wat vindt u dat universiteiten moeten ondernemen om racisme tegen te gaan? Bent u bereid naar aanleiding van dit incident een publiek statement af te geven? Zo nee, waarom niet?
Ik neem in algemene zin afstand van iedere racistische uiting op een universiteit. Instellingen hebben een verantwoordelijkheid om alle vormen van discriminatie, waaronder nadrukkelijk ook racisme, tegen te gaan. Universiteiten mogen racisme niet accepteren en dienen passende maatregelen te treffen als er sprake is van racistisch handelen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Universiteit Leiden over het bespreekbaar maken en aanpakken van racisme? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De Universiteit Leiden heeft publiekelijk afstand genomen van het incident en heeft aangetoond dit onderwerp serieus te nemen. De universiteit heeft onderzocht wat er is voorgevallen en heeft passende maatregelen getroffen. Ik zie geen reden om nader in gesprek te gaan.
Grote misstanden in de uitvaartzorg |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de misstanden bij uitvaartondernemingen waarbij onder meer lichamen bij hoge temperaturen buiten de koeling, of zelfs bij mensen thuis, worden bewaard, kisten worden omgeruild en mensen in het buitenland tegen goedkopere tarieven worden gecremeerd?1
Ik ben bekend met de berichtgeving in de Telegraaf van 10 oktober jl. en de aflevering van Undercover Nederland van 13 oktober jl., waarin deze omstandigheden besproken zijn en te zien waren.
In hoeverre zijn dit soort misstanden in strijd met de wet op de lijkbezorging?
De Wet op de lijkbezorging (Wlb) regelt in artikel 18 lid 1 dat de lijkbezorging geschiedt overeenkomstig de wens of de vermoedelijke wens van de overledene. De plaats van de crematie en de keuze van de kist zijn bij uitstek aspecten van de uitvaart waarbij dit principe zwaar weegt. Tussen de nabestaanden die de opdracht geven tot crematie en de ondernemer die de uitvaart regelt, is primair sprake van een overeenkomst van opdracht naar regulier burgerlijk recht. Afspraken over de lijkbezorging die hierin zijn gemaakt, moeten worden nagekomen. De Wlb regelt niet expliciet de omstandigheden waaronder lichamen van overledenen bewaard en vervoerd mogen worden. Hiervoor moet worden teruggevallen op ongeschreven zorgvuldigheidsnormen. Als opzettelijk lichamen zo worden behandeld dat zij beschadigd worden, is het mogelijk denkbaar dat sprake is van een strafbaar feit op grond van artikel 350 Wetboek van Strafrecht.
Het vervoeren van het lichaam van overledenen naar het buitenland is op zichzelf geen misstand. Dit is toegestaan op grond van de Overeenkomst inzake het vervoer van lijken, mits dat met een laissez-passer gebeurt. De regeling daarvoor heeft concreet vorm gekregen in artikel 11 Besluit op de lijkbezorging. Overtreding van deze regeling is strafbaar gesteld in de wet.
Is het waar dat de branchevereniging tegen dit soort praktijken met lege handen staat?
Een branchevereniging kan zelf regels stellen over hoe zij wil optreden tegen leden die niet aan de gestelde standaarden c.q. interne regels voldoen. Zij kunnen daarnaast actief voorlichten over welke uitvaartondernemers zijn aangesloten en een keurmerk hebben. Dat kan nabestaanden helpen bij hun keuze voor een uitvaartondernemer. Daarnaast kan een branchevereniging indien zij vermoedens heeft van een handelen in strijd met de wet dat altijd melden bij de politie of als signalering meegeven aan mijn ministerie, afhankelijk van de aard van het vermoeden.
Deelt u de mening dat dit soort misstanden laat zien dat het in de uitvaartbranche ontbreekt aan voldoende regulering? Zo nee, waarom niet?
De uitvaartbranche bestaat voor het overgrote deel uit personen die zich met hart en ziel inzetten om een waardige en respectvolle uitvaart c.q. lijkbezorging van de overledene te organiseren. De recente berichtgeving in het Telegraaf-artikel en de uitzending van Undercover in Nederland betroffen één ondernemer. De BGNU stelde dit nog nooit te hebben meegemaakt. Tegelijkertijd bevestigt deze berichtgeving het belang om dergelijke misstanden te voorkomen. Daarover ben ik reeds met de branche in gesprek en zal ik binnenkort ook met uw Kamer over komen te spreken.
Wat gaat u doen om dit soort misstanden te voorkomen en te kunnen bestraffen?
Ik ben al enige tijd met de sector in overleg over manieren om misstanden te voorkomen, zoals ook aangekondigd in mijn Kamerbrief van januari (Kamerstuk 30 696, nr. 44). Zo nodig kunnen de conclusies daarvan, zowel ten aanzien van toezicht als strafbaarstellingen, betrokken worden bij de wetswijziging die in voorbereiding is. Voor zover mogelijk kom ik in mijn brief in november ook hierop terug.
Het fiscaal aftrekken van de kosten voor het telen van eigen cannabis |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Eigen cannabis op voorschrift fiscaal aftrekbaar»?1
Ja
Hoe beoordeelt u het feit dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de kosten van eigen teelt cannabis aftrekbaar zijn als de cannabis door de dokter is voorgeschreven?
De uitspraak van de Hoge Raad is van de belastingkamer en ziet op de aftrekbaarheid van uitgaven voor specifieke zorgkosten. In deze zaak was de vraag aan de orde of de cannabis op voorschrift van een arts was verstrekt. Dit voorschrift is een voorwaarde om een farmaceutisch hulpmiddel in aftrek te kunnen brengen. Bij deze fiscale vraag is een oordeel omtrent de legaliteit van de cannabis in kwestie als zodanig niet aan de orde.
De Wet inkomstenbelasting 2001 heeft als kader (art. 6.17, eerste lid, onderdeel c) dat farmaceutische hulpmiddelen die op voorschrift van een arts worden verstrekt aftrekbaar zijn als specifieke zorgkosten. In deze zaak staat vast dat de arts had geconstateerd dat zijn patiënt, die lijdt aan de ziekte van Crohn, geen baat had bij via de apotheek te verstrekken medicinale cannabis en dat deze arts had ingestemd met het gebruik van door de patiënt zelf gekweekte cannabis. Daarmee was in ieder geval aan de voorwaarde «op voorschrift van een arts» voldaan.
Zoals ik in antwoorden op eerder gestelde Kamervragen2 over dit onderwerp heb aangegeven is verstrekking van medicinale cannabis via de apotheek bijna altijd toereikend. In zoverre is in deze zaak sprake van een uitzonderingssituatie.
De Hoge Raad heeft nu geoordeeld dat uit de wetsgeschiedenis niet blijkt dat het begrip «verstrekt» een verdergaande betekenis heeft dan dat het farmaceutische hulpmiddel voorgeschreven is door een arts. De Belastingdienst zal, zoals het gebruikelijk is te doen, vanaf de datum van de uitspraak van de Hoge Raad deze wetsuitleg van de Hoge Raad toepassen voor de kosten van zelfgekweekte cannabis voor medicinale doeleinden.
Wat zijn de consequenties van deze uitspraak voor het huidige beleid rondom de thuiskweek van cannabis?
De uitspraak van de Hoge Raad betreft zoals aangegeven een fiscale kwestie en geen strafzaak. Om die reden heeft deze uitspraak geen gevolgen voor het strafvorderlijk beleid ten aanzien van de teelt van cannabis.
Verder vind ik het belangrijk om te benadrukken dat cannabis die thuis geteeld wordt echt iets anders is dan medicinale cannabis. Het huidige beleid ten aanzien van medicinale cannabis verandert niet op grond van deze uitspraak.
Zoals ik ook in mijn eerdere antwoorden over medicinale cannabis heb aangegeven, kan het gebruik van cannabis, dat niet via de apotheek wordt verkregen, schadelijk zijn voor de gezondheid doordat het niet gecontroleerd is
geteeld en dus niet van constante en farmaceutische kwaliteit is. Daarnaast kan het een risico voor de gezondheid opleveren als een contra-indicatie niet wordt opgemerkt.
Medicinale cannabis is momenteel in vijf variëteiten beschikbaar. Elk van deze variëteiten is van constante en farmaceutische kwaliteit zodat de arts en patiënt er zeker van kunnen zijn dat de gebruikte variëteit steeds dezelfde inhoudsstoffen en sterkte bevat en vrij is van pesticiden en andere schadelijke stoffen. Het verstrekken via de apotheek is ook van belang om te controleren dat het niet intervenieert met eventuele andere geneesmiddelen die de patiënt gebruikt.
Cannabisolie mag iedere bereidingsapotheek in Nederland maken als magistrale bereiding. De apotheken die dit momenteel al doen, zijn in staat om alle soorten verhoudingen te bereiden die de arts, in overleg met de patiënt, voorschrijft.
Voor wat betreft de mogelijke consequenties van de uitspraak op het huidige beleid rondom thuis telen van cannabis verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Hoe staat deze uitspraak van de Hoge Raad in verhouding tot het gegeven dat thuis gekweekte cannabisplanten voor medicinale doeleinden door de politie na meldingen of tips nog vaak geruimd worden?
De uitspraak van de Hoge Raad verandert niets aan het feit dat het telen van cannabis op grond van de Opiumwet is verboden. Van «thuis telen voor medicinale doeleinden» kan binnen het kader van de Opiumwet geen sprake zijn. Het telen voor medicinale doeleinden kan alleen als daartoe een ontheffing is verleend door de Minister van VWS. Dat is bij thuisteelt niet het geval. Bezit, handel, verkoop en productie van cannabis is strafbaar. Echter, binnen het landelijk kader dat gesteld wordt door de Opiumwet en de Aanwijzing van het Openbaar Ministerie (OM), worden vijf planten of minder gezien als een kleine hoeveelheid voor eigen gebruik en wordt er in principe niet vervolgd. Als de politie al dan niet bij toeval vijf of minder planten aantreft zal de politie deze planten in de regel wel in beslag nemen. De uiteindelijke beslissing om in een zaak al dan niet te vervolgen is aan de officier van justitie.
Bent u bereid naar aanleiding van deze uitspraak lokale driehoeken op te roepen af te spreken niet te handhaven bij maximaal 5 cannabisplanten als er een doktersverklaring aanwezig is?
Ik zie geen aanleiding om een dergelijke oproep te doen. Het is aan de lokale driehoeken om prioriteiten te stellen in de opsporing en vervolging, ook als het gaat om handhaving van de Opiumwet. Zij doen dit binnen de landelijke richtlijnen die worden gegeven door de Aanwijzing Opiumwet en de richtlijn Strafvervolging Opiumwet. Ook kan de driehoek afspraken maken over de inzet van bestuursrechtelijke instrumenten, zoals 13b Opiumwet. Het is niet aan mij om op te treden in deze lokale afspraken.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie-Bergkamp over onderzoek naar de werking van medicinale cannabis en de motie-Bergkamp over onderzoek onder kinderen met epilepsie?2
Het Bureau Medicinale Cannabis (BMC) heeft in overleg met mij een aantal onderzoeksvragen geformuleerd. ZonMW schrijft hiervoor een onderzoeksprogramma en de verwachting is dat ZonMW dit programma nog dit jaar openbaar maakt en (onderzoeks)instellingen zich kunnen inschrijven hiervoor.
Het kennis- en expertisecentrum SEIN heeft samen met BMC een onderzoeksvoorstel geschreven voor translationeel onderzoek naar het effect van cannabis op patiënten met een ernstige vorm van epilepsie. Het onderzoeksvoorstel is in de tweede beoordelingsronde afgevallen. Op dit moment zijn SEIN en BMC in overleg over de vervolgstappen om het onderzoek toch doorgang te laten vinden.