Uitvoering van de motie-Van der Staaij c.s. over eenzijdige resoluties bij de VN |
|
Sven Koopmans (VVD), Raymond de Roon (PVV), Joël Voordewind (CU), Thierry Baudet (FVD), Chris Stoffer (SGP), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u bevestigen dat Nederland voor de resolutie «Situation of and assistance to Palestinian women» gestemd heeft in de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties?
Ja.
Is er, behalve deze veroordeling van Israel, nog enig ander land veroordeeld tijdens deze sessie voor het schenden van vrouwenrechten?
Nee.
Kunt u aangeven hoeveel resoluties in de VN-Mensenrechtenraad en in de Economische en Sociale Raad Israël veroordelen (in de afgelopen vijftien jaar) en hoeveel resoluties de vijf meest bekritiseerde landen veroordelen?
Sinds de oprichting van de Mensenrechtenraad in 2006 zijn, verdeeld over 41 sessies, 66 resoluties aangenomen die zich richten op de mensenrechtensituatie in de Palestijnse en andere bezette gebieden. In de Economische en Sociale Raad zijn in de periode 2005–2019 dertig resoluties aangenomen met betrekking tot de positie van Palestijnse vrouwen en de sociaaleconomische situatie in de door Israël bezette gebieden, inclusief Oost-Jeruzalem. In deze periode zijn tachtig resoluties aangenomen over de mensenrechtensituatie in Syrië, Soedan,
Myanmar, Democratische Republiek Congo en Noord-Korea. Zorgen over de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië worden frequent aan de orde gesteld in verklaringen van onder meer de Europese Unie en de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten. Maart jongstleden werd een sterk politiek signaal afgegeven met een verklaring van 36 landen, waarin de positie van vrouwen, vrouwelijke mensenrechtenactivisten in het bijzonder werd benadrukt.
Hoe vaak is bijvoorbeeld de situatie van vrouwen in Saoedi-Arabië, waar vrouwen zonder hun «male guardian» helemaal niets mogen, op de agenda geplaatst en hoe vaak is dat land veroordeeld?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u dit proportioneel?
Het kabinet vindt het onbevredigend dat Israël disproportioneel veel vaker genoemd wordt in resoluties binnen de Verenigde Naties dan sommige andere landen waar mensenrechten onder grote druk staan. Het kabinet zet zich daarom in om deze disproportionele aandacht te verminderen en voert daarbij de motie-Van der Staaij uit, zoals aangegeven in eerdere Kamerbrieven hieromtrent, bijvoorbeeld de brief van 19 september 2018 (kenmerk 23 432 nr. 471) en in de antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Voordewind, Ten Broeke en Van Helvert (Aanhangsel van de Handelingen, Vergaderjaar 2017–2018, met volgnummer 915, d.d. 19 januari 2018).
Het kabinet beoordeelt ieder voorgesteld besluit van een internationale organisatie op zijn merites. Uitgangspunten daarbij vormen het internationaal recht, het regeerakkoord, waarin wordt aangegeven dat het kabinet de goede betrekkingen met Israël en de Palestijnse Autoriteit benut voor het behoud en de verwezenlijking van de twee-statenoplossing, en het EU-beleid ten aanzien van het Midden-Oosten Vredesproces, zoals vastgesteld in Raadsconclusies. Internationaalrechtelijke uitgangspunten zijn leidend bij de beoordeling van voorgestelde resoluties en andere besluiten waarin de status van de door Israël bezette gebieden (Golan, Westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost-Jeruzalem, en Gaza) centraal staat. Het uitspreken van Nederlandse zorgen over disproportionele aandacht laat onverlet dat het kabinet van mening is dat er in VN-verband ruimte moet zijn om gerechtvaardigde kritiek op het optreden van lidstaten te uiten.
Uit overwegingen zoals hierboven weergegeven, heeft Nederland zich het afgelopen jaar onthouden van stemming in de Wereldgezondheidsraad over een resolutie over de gezondheidssituatie in de door Israël bezette gebieden. Nederland was geen lid van de Mensenrechtenraad toen daar in maart jl. diverse resoluties met betrekking tot het Midden-Oostenvredesproces werden aangenomen. Nederland was afgelopen jaar ook geen lid van de Uitvoerende Raad van UNESCO, waar ook dit jaar verschillende resoluties konden worden aangenomen zonder discussie nadat Israël en de Palestijnse Autoriteit hierover afspraken gemaakt hadden.
In ECOSOC heeft Nederland voor een jaarlijks terugkerende resolutie over de rechten van Palestijnse vrouwen gestemd. Afgelopen jaren diende de Palestijnse Autoriteit deze resolutie eveneens in ter adoptie door de Commission on the Status of Women (CSW). Deze resolutie werd voorheen ieder jaar aangenomen in CSW en ECOSOC, ongeacht de positie van de EU. De EU heeft, mede op aandringen van Nederland, in onderhandelingen de Palestijnse Autoriteit ervan weten te overtuigen de resolutie niet meer in CSW te agenderen en ter stemming te brengen en de inhoud van de resolutie aan te passen. Mede door de Nederlandse inspanning is de tekst van de overgebleven resolutie meer gebalanceerd geworden en wordt de Secretaris Generaal niet langer gevraagd een apart rapport te schrijven over de situatie van Palestijnse vrouwen. Voorbeelden van de inhoudelijke verbetering zijn het feit dat de bezetting niet langer «het» grootste obstakel voor het verwezenlijken van situatie van Palestijnse vrouwen wordt genoemd, en daarnaast wordt verwezen naar de verplichtingen waaraan de Palestijnse Autoriteit zich gebonden acht – waar eerder alleen Israël werd aangesproken.
De onderhandelingsinzet van de EU, waaronder de inzet van Nederland, heeft ertoe geleid dat de resolutie alleen in ECOSOC is geagendeerd en de inhoud evenwichtiger is geworden. Zonder actieve bemoeienis zou de resolutie opnieuw in CSW en ECOSOC zijn aangenomen, zonder inhoudelijke verbeteringen. Nederland heeft, samen met het merendeel van de Europese leden van de ECOSOC, daarom voor deze resolutie gestemd.
Het terugdringen van het aantal stemmingen over resoluties en de inhoudelijke verbetering is een positieve stap, maar nog niet voldoende. Het is onverkwikkelijk dat binnen de VN het aantal resoluties over Israël aanzienlijk hoger is dan over landen als Saudi Arabië, Iran, Syrië of Venezuela. Nederland zal zich daarom actief blijven inzetten om disproportionele aandacht tegen te gaan in de VN en voor het verminderen van het aantal resoluties over Israël en de bezette gebieden. Tevens zal Nederland zich blijven inzetten voor het brengen van meer inhoudelijke balans in resoluties over het Midden-Oosten Vredesproces, zodat niet langer uitsluitend het handelen van een partij belicht wordt. In de Mensenrechtenraad zal Nederland zich inzetten voor het afbouwen van het specifieke agenda-item over Israël en de bezette gebieden. Nederland zal (concept)resoluties in internationale mensenrechtenfora op de eigen merites blijven beoordelen, rekening houdend met de daadwerkelijke mensenrechtensituatie.
Hoe heeft de regering elk van de twee punten van de aangenomen motie-Van der Staaij c.s. (34 775, nr. 44), uitgevoerd in de VN-organen waarin Nederland vertegenwoordigd is, daar waar die motie de regering in 2017 opriep om Kunt u bij beide agendapunten voorbeelden geven?
Zie antwoord vraag 5.
Cordaan die verstandelijk beperkte cliënten een zwijgcontract liet tekenen |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe oordeelt u over de handelwijze van zorgorganisatie Cordaan, die een groep verstandelijk beperkte cliënten een zwijgcontract heeft laten tekenen over de financiële, geestelijke en fysieke mishandeling die zij jarenlang hebben moeten doorstaan?1
Ik vind het afsluiten van een dergelijk contract tussen slachtoffers en een zorgorganisatie volstrekt onaanvaardbaar. Het opnemen van een zwijgclausule in een overeenkomst kan een drempel opwerpen om aangifte te doen en het belemmert slachtoffers in hun vrijheid om over voor hen zeer ingrijpende gebeurtenissen met anderen te communiceren. Een bijkomend gevolg kan zijn dat daders ongestraft hun gedragingen (elders) voortzetten.
Ik vind dan ook dat overeenkomsten met dergelijke ongewenste zwijgclausules moeten worden verboden. Ik streef ernaar om eind dit jaar een wetsvoorstel daartoe in consultatie te brengen.
Hoe is het mogelijk dat de dagopvang van Cordaan jarenlang ongestraft een schrikbewind heeft kunnen voeren, cliënten kleineerde, lijfstraffen uitdeelde en psychisch zwakke cliënten hun uitkering liet opnemen? Is het bestuur van Cordaan hier niet ernstig in gebreke gebleven?
Het is een verantwoordelijkheid van de bestuurder dat er goede en veilige zorg wordt geleverd. In verschillende wetten zijn hierover regels opgenomen (zoals in de Wkkgz). Het is aan de rechter om te beoordelen of er in strijd met de wet- en regelgeving is gehandeld.
Wanneer zijn deze misstanden bekend geworden? Waarom heeft zorgorganisatie Cordaan een jaar gewacht om deze misstanden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd te melden? Kunt u nagaan waarom hier een jaar mee is gewacht? Zo neen, waarom niet?
Cordaan heeft de misstanden in mei 2014 bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gemeld. Cordaan had dit eerder, in 2013 toen de misstanden aan het licht kwamen, bij de IGJ moeten melden. Naar aanleiding van de melding heeft de IGJ Cordaan gevraagd om een onderzoeksrapportage. Vervolgens heeft de IGJ de melding en situatie besproken met de bestuurder en gevraagd om een plan van aanpak hoe dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen. Verder heeft de IGJ herhaaldelijk aangedrongen op het doen van aangifte tegen de twee betrokken zorgverleners. Dit is uiteindelijk in juli 2015 gebeurd.
De IGJ maakt binnen de uitvoering van het toezicht haar eigen keuzes, onder andere met betrekking tot het uitvoeren van meldingenonderzoek. Bij de IGJ is niet gemeld dat cliënten een zwijgcontract hebben ondertekend.
Cordaan heeft de situatie zelf onderzocht en ook extern onderzoek laten uitvoeren. De IGJ is over de bevindingen geïnformeerd. De IGJ was van oordeel dat de melding voldoende was onderzocht en dat Cordaan passende maatregelen had genomen waaronder aangifte tegen de betrokken medewerkers en hun ontslag. Het onderzoek van Cordaan suggereerde namelijk dat er gezorgd was voor individuele nazorg voor de betrokken cliënten. Dit is de IGJ ook verteld in het gesprek met de bestuurder. Zoals aangegeven was bij IGJ niet bekend dat cliënten een zwijgcontract hebben ondertekend.
Kunt u een relaas geven van het toezicht en de handelwijze van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) met betrekking tot deze misstanden? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het mogelijk dat medewerkers die cliënten mishandelden, niet ontslagen zijn, maar vertrokken in «goed overleg» en tevens een geldbedrag en een zwijgcontract meekregen?
Het bestuur van Cordaan heeft twee medewerkers die betrokken waren bij de begeleiding van cliënten van het betrokken wijksteunpunt op 1 januari 2014 ontslagen en in juli 2015 aangifte tegen hen gedaan. Cordaan heeft voorts een overeenkomst met de slachtoffers en medewerkers gesloten waarin een zwijgclausule is opgenomen. Zoals ik eerder heb aangegeven, was dit niet bekend bij de IGJ. Zie verder antwoord vraag 2.
Vindt u het wenselijk dat medewerkers die schuldig zijn aan de mishandeling van kwetsbare cliënten bij Cordaan, nu elders in de zorg kunnen werken, omdat er niet is gehandeld is volgens de regels? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik vind het onacceptabel dat medewerkers die cliënten hebben mishandeld elders aan de slag kunnen gaan. Daarom ben ik met een traject bezig om te komen tot een wettelijke verplichting van het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn. Het doel van dit register is om, in het kader van een veilige zorgrelatie, te voorkomen dat mensen die eerder de fout in zijn gegaan, weer elders in de zorg komen te werken. Medewerkers in zorg en welzijn die grensoverschrijdend gedrag jegens cliënten hebben vertoond, worden onder een aantal voorwaarden geregistreerd.
Is Sonja L. de enige medewerker die veroordeeld is? Gaan andere oud-medewerkers ook verhoord worden? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Ik ga niet in op individuele zaken.
Hoe oordeelt u over het feit dat het bestuur van Cordaan verantwoordelijk is voor niet alleen misstanden, maar ook voor het uitdelen van geldsommen en zwijgcontracten aan verantwoordelijke medewerkers en aan de mishandelde cliënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 2.
Vindt u hier dat er sprake is geweest van goed bestuur? Gaat u sancties opleggen aan het bestuur van Cordaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de rechter om sancties op te leggen. Echter, zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1, vind ik het sluiten van zwijgcontracten zeer onwenselijk en niet passen bij goed bestuur. Ik bereid dan ook wetgeving voor om het te verduidelijken dat zwijgcontracten verboden zijn. Het gaat mij dan specifiek om afspraken die ertoe leiden dat de cliënt/patiënt niet mag spreken over het aan een schikking ten grondslag liggende incidenten met familieleden, vrienden of lotgenoten, dat partijen zich moeten onthouden van contacten met de media over het aan de schikking ten grondslag liggende incident, dat geen informatie mag worden verstrekt over het aan de schikking ten grondslag liggende incident aan de IGJ, dan wel dat de cliënt of patiënt dient af te zien van het indienen van een tuchtklacht en/of het doen van aangifte.
Gaat de IGJ nog onderzoek doen naar de zwijgcontracten bij personeel en cliënten van Cordaan? Zo neen, waarom niet?
In 2016 hebben de IGJ en de toenmalige Minister van VWS mensen die een dergelijke overeenkomst hebben ondertekend meermaals opgeroepen deze te melden bij de IGJ. Toen heeft de IGJ geen signalen over zwijgcontracten bij Cordaan ontvangen. De IGJ heeft inmiddels de contracten opgevraagd bij Cordaan en ingezien. De IGJ heeft naar Cordaan aangegeven dat het gebruik van zwijgcontracten niet acceptabel is en niet meer voor mag komen. Cordaan heeft laten weten dit met de IGJ eens te zijn en heeft aangegeven dat het gebruik van zwijgcontracten niet meer voor zal komen.
De IGJ acht het afsluiten van zwijgcontracten volstrekt ongewenst omdat dit haaks staat op een open en transparante werkcultuur. De IGJ blijft aandacht vragen voor dit onderwerp en roept op om in voorkomende gevallen zwijgcontracten bij de IGJ te melden. Na publicatie van het rapport «Vaststellingsovereenkomsten in de zorg» door IGJ in 2016 zijn alle zorgaanbieders in Nederland voldoende gewaarschuwd. Bij nieuwe gevallen zal de IGJ dus direct overgaan tot het opleggen van een bestuursrechtelijke maatregel.
Wanneer komt u met een wetswijziging om zwijgcontracten in de zorg onmogelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik streef ernaar eind dit jaar een wetsvoorstel in consultatie te brengen.
Het niet naleven van het hitteprotocol voor dierentransporten door de veehouderij |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de opnamen die Animal Rights op 24 juli 2019 (de dag waarop het 75 jaar oude hitterecord in Nederland werd verbroken) heeft gemaakt bij slachterij Vion in Boxtel?1
Ja, ik heb deze opnames gezien.
Heeft u gezien dat er bij een temperatuur van 37 graden Celsius in de schaduw en meer dan 50 graden Celsius in de zon nog steeds vrachtwagens vol varkens werden aangevoerd bij het slachthuis?
Ik heb gezien dat op het filmpje een thermometer werd getoond die 49,1 graden Celsius aan gaf. Over de actuele temperatuur daar op dat moment heb ik geen gegevens gezien. Ik heb gezien dat er vrachtwagens met varkens werden aangevoerd, echter zonder datum of tijdsaanduiding.
Heeft u het filmpje bekeken dat Animal Rights naar buiten heeft gebracht van de situatie ter plaatse?
Ja.
Heeft u gezien dat de varkens in de vrachtwagens die komen aanrijden, happen naar adem, het schuim op de mond hebben staan en wanhopig zoeken naar frissere lucht?
Ik heb beelden gezien van varkens die hijgden en schuimvorming rond de bek hadden.
Hebt u erbarmen met deze dieren?
Uiteraard vind ik het vreselijk dat dieren door het vervoer tijdens hoge temperaturen ongerief ondervinden. Het is niet voor niets dat er een Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen is vastgesteld.
Wat vindt u ervan dat varkenshouders deze dieren op transport hebben gezet, terwijl de temperatuur bij aankomst bij het slachthuis meer dan 35 graden Celsius was, een temperatuur waarvan «alle betrokkenen» bij het hitteprotocol hebben vastgesteld dat die te extreem is om op een «diervriendelijke» manier transport te kunnen realiseren?
Over de temperatuur op dat moment en op die plek heb ik verder geen gegevens dus dat deel van uw vraag kan ik niet beantwoorden. Ten algemene is het zo dat in het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen is afgesproken dat er geen vervoer meer plaats vindt als de temperatuur boven de 35 graden Celsius is. Zoals u in mijn brief kunt lezen ga ik deze grens van 35 graden nu wettelijk vastleggen voor transporten die uitsluitend op Nederlands grondgebied plaatsvinden. Het is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van veehouder en transporteur om er op toe te zien dat dieren niet onnodig lijden, óók wanneer de temperatuur wel onder de 35 graden blijft. Eén van de maatregelen die bij hoge temperaturen geadviseerd is, is om de beladingsgraad te verminderen en de dieren tijdens koelere uren van de dag te vervoeren.
Wat vindt u van de reactie van Vion, die via een woordvoerster laat weten dat zij zich «netjes aan de regels» houden en zei: «bij 35 graden mag er niet meer vervoerd worden, de vrachtwagens die nog bij ons staan handelen we af» – terwijl op de beelden duidelijk te zien is dat Vion nog altijd nieuwe vrachtwagens vol varkens het terrein op laat rijden als de grens van 35 graden Celsius allang gepasseerd is?2
Het betreffende slachthuis heeft op een aantal extreem warme dagen maatregelen genomen door in de middag te sluiten waardoor er geen dieren meer werden aangevoerd tijdens de heetste momenten van de dag. De NVWA heeft aan het eind van de betreffende ochtend van 24 juli 2019, tot het moment dat het slachthuis de laatste dieren aanvoerde, controles uitgevoerd. Hierbij werd geconstateerd dat de veewagens met varkens voorafgaand aan het lossen geparkeerd werden onder het nieuwe afdak op de locatie, waar ze in de schaduw staan. Er hebben hier voor zover ik heb kunnen nagaan geen veewagens met varkens in de volle zon staan wachten. De temperatuur onder het afdak bedroeg op dat moment ongeveer 32,0 graden Celsius. In de vervoermiddelen waren de gemeten temperaturen ongeveer 1 tot 2 graden hoger. Het zou het welzijn van de dieren niet ten goede komen als de veewagens bij dergelijke warme temperaturen de toegang tot het slachthuis ontzegd zouden worden, waardoor het nog langer zou duren voordat ze uitgeladen worden. De aanwezige dierenarts van de NVWA heeft bij de aangevoerde varkens geen hittestress vastgesteld. Wel was te zien dat de dieren het warm hadden.
Deelt u de mening van Vion dat zij zich «netjes aan de regels» hebben gehouden? Zo ja, kunt u dat toelichten?
De NVWA heeft gedurende de periode dat zij op de betreffende ochtend controles uitvoerde geen overtredingen vastgesteld. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Hoe verklaart u dat varkenshouders ondanks de afspraak in het hitteprotocol om dieren niet te vervoeren bij een temperatuur van 35 graden Celsius of meer, hun varkens toch laten afvoeren naar het slachthuis?
Ik heb geen informatie over wat de afweging van de individuele varkenshouders is geweest om de afspraak die met de sectorvertegenwoordigers is gemaakt niet na te komen. Om dergelijke incidenten nog beter proberen te voorkomen heb ik het besluit genomen om de grens van 35 graden wettelijk te laten vastleggen.
Wat gebeurt er als varkenshouders hun varkens langer in hun stallen laten zitten dan gepland?
Wanneer varkens langer dan gepland in de stal blijven zitten neemt de bezettingsgraad toe aangezien de dieren door blijven groeien. Dit is nadelig voor het welzijn van de varkens. Bovendien wordt op warme dagen bij een toenemende bezetting de kans groter dat de temperatuur in de stal te hoog oploopt, wat ook welzijnsproblemen geeft.
Hoe verklaart u dat pluimveehouders niet eens willen meedoen aan het hitteprotocol en dus ook de grens van 35 graden Celsius niet respecteren voor het laten afvoeren van dieren naar het slachthuis?
De pluimveesector heeft een eigen protocol voor pluimveetransport bij hoge/lage omgevingstemperaturen, maar is nog niet aangesloten op het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen, De pluimveesector wil niet aansluiten bij dit Nationaal plan, voordat zij de garantie van de NVWA krijgt dat pluimveeslachthuizen hun slachttijden kunnen aanpassen, zodat ze in de koelere uren van de dag de dieren kunnen aanvoeren. Slachthuizen mogen alleen slachten als er een toezichthoudende dierenarts van de NVWA aanwezig is voor de keuring en het toezicht. De NVWA kan deze garantie niet geven, gezien de krappe capaciteit van toezichthoudende dierenartsen en de problemen die een dergelijke flexibiliteit betekent voor de planning. Uit de ervaringen van afgelopen jaren en deze zomer blijkt dat de NVWA in de praktijk welhaast alle verzoeken tot aangepaste slachttijden heeft kunnen honoreren.
Wat gebeurt er als pluimveehouders hun vleeskuikens langer in hun stallen laten zitten dan gepland?
Wanneer vleeskuikens langer dan gepland in de stal blijven zitten neemt de bezettingsgraad toe aangezien de dieren door blijven groeien. Dit is nadelig voor het welzijn van de kuikens en uiteindelijk kunnen er wettelijke grenzen worden overschreden. Bovendien wordt op warme dagen bij een toenemende bezetting de kans groter dat de temperatuur in de stal te hoog oploopt, wat ook welzijnsproblemen geeft.
Kunt u bevestigen dat slachthuis Vion in Boxtel een van de grote slachthuizen is in Nederland en dat er bij dit slachthuis dus permanent toezicht moet worden uitgevoerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?
Ja.
Heeft u gelezen dat de NVWA niet ingreep ondanks het feit dat varkens bij een hogere temperatuur (ter plaatse) dan 35 graden Celsius werden vervoerd in een transportwagen?
Ik heb dit bericht gelezen. Zie mijn antwoord op vraag 7.
Kunt u dit bevestigen of houdt de NVWA er een andere lezing op na? Indien het laatste het geval is: hoe luidt de lezing van de NVWA?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Kunt u bevestigen dat de NVWA na de vorige periode van hitte in Nederland vorige maand boetes heeft uitgedeeld aan veetransporteurs die zich niet aan het hitteprotocol hadden gehouden?
De NVWA kan altijd optreden wanneer er hittestress wordt geconstateerd bij de dieren. Zij bepalen aan de hand van observaties aan de dieren of het welzijn is aangetast en hanteren hierbij niet een grens ten aanzien van de buitentemperatuur. Ook bij lagere temperaturen dan 35 graden kan er sprake zijn van welzijnsaantasting ten gevolge van transport onder te warme omstandigheden. Als dit het geval is, wordt er handhavend opgetreden. Ook in de hitteperiode van vorige maand heeft de NVWA meerdere sanctionerende maatregelen opgelegd, omdat door de NVWA is vastgesteld dat de dieren hittestress vertoonden en onnodig leden door het transport bij hoge temperatuur. Het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen an sich is geen wettelijke regel en dus is het niet naleven hiervan ook niet beboetbaar. De NVWA voert tijdens dagen dat het nationaal plan in werking is wel extra controles uit. Aanvullend laat ik nu wettelijk vastleggen dat er bij 35 graden of hoger geen transporten meer mogen plaatsvinden.
Hoe luidden de overtredingen, hoe en waar heeft de NVWA die vastgesteld en hoe hoog waren de boetes die zijn opgelegd?
Er zijn overtredingen vastgesteld bij een varkensslachthuis, een pluimveeslachthuis en tijdens een transport van schapen. Er was tijdens het transport geen rekening gehouden met de verwachte weersomstandigheden met als gevolg dat er onnodig lijden of letsel is opgetreden bij de vervoerde dieren. De hoogte van de boete bij deze overtreding is 1500 €. Bij herhaling kan de boete verhoogd worden, ook kan een boetebedrag verdubbeld worden als het gaat om een ernstige overtreding.
Acht u de boetes voldoende afschrikwekkend, gelet op het feit dat een maatschappelijke organisatie bij de eerste de beste controle tijdens een nieuwe hete periode gewoon weer volop vrachtwagens aantreft met oververhitte dieren erin?
De hoogte van de boetes zijn vastgesteld in het Besluit Handhaving en overige zaken Wet dieren. Bij de evaluatie van de Wet dieren, die dit jaar plaatsvindt, wordt ook het sanctieregime meegenomen.
Heeft u het relaas gelezen van een dierenrechtenactivist die tijdens de vorige periode van hitte in Nederland heeft vastgelegd hoe varkens eraan toe waren in een vrachtwagen dat op weg was naar slachthuis Vion in Boxtel?3
Ja.
Wat vindt u van haar relaas?
Ik heb van haar relaas kennis genomen, Ik vind het een goede zaak als burgers en organisaties zich ook betrokken voelen bij het welzijn van dieren.
Vindt u het plaatsen van ventilatoren aan één zijde van de wacht-/parkeerplaats voor veewagens een effectieve verkoelingsmaatregel, als er wel drie vrachtwagens vol dieren naast elkaar kunnen staan te wachten?
Het is een maatregel bedoeld om de varkens verkoeling te geven en dat juich ik toe. Daarnaast begrijp ik dat er op de betreffende locatie aanvullende maatregelen zijn genomen om het welzijn van de varkens te bevorderen.
Heeft u de beelden bekeken die ze maakte van een vrachtwagen vol varkens die tijdelijk geparkeerd was onder bomen, omdat het te druk was bij het slachthuis?
Ja.
Heeft u gezien dat zelfs in een vrachtwagen die geparkeerd was in de schaduw, de varkens hijgen en schuimbekken?
Ja.
Erkent u dat hijgen en schuimbekken duidelijke tekenen zijn van hittestress bij varkens?
Het zijn symptomen die optreden bij hittestress, maar om vast te stellen of er daadwerkelijk sprake is van hittestress is een uitgebreider onderzoek nodig door bijvoorbeeld een dierenarts.
Heeft u gelezen dat de NVWA niet wilde handhaven, zelfs niet op het nadrukkelijke verzoek van de activist?4
Ik heb het relaas gelezen. Ik begrijp ook dat de desbetreffende persoon een klacht heeft ingediend tegen de betreffende inspecteurs. De klacht is in behandeling.
Met betrekking tot het signaal over het mogelijk niet handhaven door de NVWA: op dezelfde 24 juni 2019 zijn in de namiddag 7 rapporten van bevindingen opgemaakt, wat kan leiden tot een boete, onder andere door de betreffende inspecteurs waartegen de klacht is ingediend. De volgende dag zijn er 3 rapporten van bevindingen opgemaakt.
Kunt u toelichten wat u precies bedoelt met uw antwoord op vragen van de Partij voor de Dieren-fractie, waarin u schreef u dat u een verlaging van de temperatuur waarbij diertransporten mogen plaatsvinden, niet nodig vond, omdat er voor de NVWA nu ook al bij lagere temperaturen (dan 35 of 27 graden Celsius) «aanleiding kan zijn» om handhavend op te treden vanwege hittestress en onnodig lijden van dieren?5 Kunt u tevens toelichten waar dat in de praktijk dan op neerkomt, als de NVWA niet tot handhaving overgaat wanneer zij geconfronteerd wordt met dieren die duidelijke tekenen vertonen van hittestress?
De NVWA beschouwt hittestress en het onnodig lijden ten gevolge van transport als een overtreding. Ook bij lagere temperaturen dan 35 graden kan er sprake zijn van welzijnsaantasting ten gevolge van transport onder te warme omstandigheden. Als dit het geval is, dan wordt er handhavend opgetreden.
Vindt u dat boetes of straffen een afschrikwekkend karakter moeten hebben en zo effectief mogelijk moeten zijn ter bescherming van slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat een effectieve straf in termen van afschrikwekkend karakter én bescherming van slachtoffers kan zijn dat, wanneer een veehouder en/of transporteur het in zijn hoofd haalt om dieren bij hoge temperaturen op transport (te laten) zetten, hij het risico loopt dat de dieren in beslag worden genomen en naar een dierenopvang worden gebracht, waar ze op zijn kosten de rest van hun leven mogen blijven? Bent u bereid deze strafmaatregel in te voeren voor veehouders en transporteurs die dieren in vrachtwagens stoppen c.q. vervoeren, wanneer de temperatuur kan oplopen tot 35 graden Celsius of meer? Zo nee, waarom niet?
De door u genoemde strafmaatregel klinkt zeker afschrikwekkend maar moet wel gebaseerd zijn op proportionaliteit. Zoals ik in het antwoord op vraag 18 aangaf, wordt bij de evaluatie van de Wet dieren die dit jaar plaatsvindt het sanctieregime eveneens geëvalueerd.
Een nieuw Europees migratieplan over bootmigranten |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het, dat veertien lidstaten inmiddels akkoord zijn gegaan met het plan uit de koker van Frankrijk en Duitsland om door ngo's opgehaalde migranten te verdelen over de lidstaten van de EU?1 Zo ja, welke landen zijn dit?
Kortheidshalve verwijs ik u naar de aanbiedingsbrief bij het verslag van de informele JBZ-Raad van 18-19 juli jl.2 Zoals toegelicht in dit verslag, blijkt het aantal lidstaten dat daadwerkelijk overweegt deel te nemen aan het voorgestelde mechanisme beperkt.
Herinnert u zich de belofte aan de Kamer dat nooit meer migranten over worden genomen van schepen als de «Seawatch» en kunt u toezeggen dat u deze belofte absoluut gestand doet nadat die eerder helaas al eens is gebroken? Zo nee, hoe serieus kunnen zij het kabinet dan nog nemen?
Kortheidshalve verwijs ik uw Kamer naar de brief van 14 januari jl. Daarin wordt niet gesteld dat het kabinet nooit meer migranten over zal nemen van schepen als de Sea Watch-3. Het kabinet benadrukt dat Nederland in principe niet meer zal deelnemen aan ad hoc oplossingen. Het kabinet onderschrijft in die brief het belang van een structurele oplossing voor het ontschepingsvraagstuk en benoemt daarin de voorwaarden waaraan een dergelijke oplossing wat het kabinet betreft aan moet voldoen. Ook worden de voorwaarden genoemd om voor het kabinet eventueel deel te nemen aan de herverdeling van drenkelingen. In de afgelopen periode is Nederland meermaals verzocht deel te nemen aan ad hoc oplossingen. Deze zijn afgewezen met verwijzing naar het standpunt van het kabinet.
Deelt u de mening dat ngo's die migranten ophalen en naar Europa brengen, in plaats van naar Noord- Afrika terug te brengen, een schakel vormen in de laakbare mensensmokkel en daarmee het probleem van illegale migratie in stand houden? Zo nee, waarom niet? Wat doet u om deze criminele organisaties aan te pakken?
Kortheidshalve verwijs ik naar het meest recente debat met uw Kamer over dit onderwerp, het Algemeen Overleg (AO) Asiel -en Vreemdelingenbeleid van 4 juli jl. Ik heb toen herhaald dat het kabinet de internationale verplichtingen om mensenlevens op zee te redden onderschrijft. Tevens heb ik aangegeven dat dergelijke operaties niet onbedoeld moeten bijdragen aan het in stand houden van de criminele activiteiten van mensensmokkelaars die mensenlevens op het spel zetten. Zoals toegelicht in het verslag van de informele JBZ-Raad van 18-19 juli jl., heb ik – conform mijn toezegging tijdens het AO Asiel- en Vreemdelingenbeleid van 4 juli jl. – tijdens de iJBZ-Raad aandacht gevraagd voor de situatie op de Middellandse Zee en specifiek de reddingen op zee. Ik heb de Europese Commissie (EC) verzocht een analyse uit te voeren ten aanzien van het juridische kader rond het redden van menslevens op zee en het onbedoeld faciliteren van mensensmokkel. De EC heeft gemeld een dergelijk onderzoek op dit moment niet opportuun te vinden. De internationale plicht om mensenlevens op zee te redden is en blijft wat de EC betreft, net als voor Nederland, het uitgangspunt. Conform internationale richtlijnen is het aan de kapitein om ter plekke te oordelen of er sprake is van een noodsituatie. Daarbij geldt wel dat de kapitein de instructies dient op te volgen van de coördinerende autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het gebied waarin de reddingsoperatie plaatsvindt.
Erkent u dat Italië er met gezond verstandsbeleid, te weten het niet meer binnenhalen van schepen met illegale migranten, in is geslaagd het probleem van mensensmokkel aan te pakken en dat het daarom gekkenwerk is precies het omgekeerde te doen zoals het EU-plan beoogt? Zo nee, waarom niet?
Achtereenvolgende Italiaanse regeringen hebben zich, in nauwe samenwerking met de EU, ingespannen om het business model van mensensmokkelaars te doorbreken en aldus het aantal overtochten van migranten naar de EU te verminderen. De Commissie rapporteert dat in 2018 het totale aantal aankomsten met 80% was gedaald ten opzichte van 2017, en dat deze trend zich voortzet in 2019. Deze resultaten sterken het kabinet in het voornemen om de huidige inspanningen ter bestrijding van mensensmokkel in EU-verband voort te zetten en de samenwerking met partners in de EU en daarbuiten te versterken. Tegelijkertijd laat dit het uitgangspunt van het kabinet onverlet, dat het een internationale plicht is om mensen in nood op zee te redden en een veilige haven voor hen te vinden.
Hoe gaat u voorkomen dat dit EU-plan realiteit wordt, waardoor ook Nederland weer een stroom nepvluchtelingen kan verwachten, die door de open grenzen ook vanuit andere Europese landen probleemloos binnen kunnen komen? Kunt u toezeggen nooit aan deze plannen te zullen deelnemen?
Kortheidshalve verwijs ik u naar de aanbiedingsbrief bij het verslag van de informele JBZ-Raad van 18-19 juli jl. als ook de brief van 14 januari jl. waarin de door het kabinet gewenste elementen worden toegelicht voor een structurele oplossing voor dit vraagstuk.3
Deelt u de mening dat Nederland al meer dan genoeg (nep-)vluchtelingen en migranten heeft opgevangen en dat we hen juist terug moeten sturen in plaats van bootladingen nieuwe kansloze migranten binnen te halen? Zo ja, bent u bereid een totale asielstop in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van de door u voorgestelde asielstop, verwijs ik u ook naar de eerdere beantwoording van vergelijkbare verzoeken of oproepen. Het kabinet hecht aan een zorgvuldig asielbeleid dat bescherming biedt aan degenen die dat nodig hebben. Wat u voorstelt zou in strijd zijn met de internationale en verdragsrechtelijke verplichting tot het in behandeling nemen van een asielaanvraag. Het kabinet treft gerichte maatregelen als wordt geconstateerd dat oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van het asielrecht door personen die evident geen bescherming nodig hebben. Voor hen, als ook voor andere vreemdelingen die illegaal in Nederland verblijven is terugkeer aan de orde. Het kabinet spant zich er voor in, zowel bilateraal als in Europees verband, dat de medewerking van landen van herkomst aan terugkeer wordt verzekerd.
De actieve handel in privégegevens uit het kentekenregister |
|
Roy van Aalst (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Actieve handel in privégegevens uit kentekenregister: Schokkend en gevaarlijk» van 23 juli 2019?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken totaal onacceptabel is?
Ondanks dat nog niet is vastgesteld dat er daadwerkelijk persoonsgegevens rechtstreeks uit het kentekenregister illegaal worden verhandeld neem ik de berichtgeving, net als de RDW, zeer serieus. De RDW heeft aangifte gedaan bij de politie die samen met de RDW (en het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (LIV)) een onderzoek naar een mogelijk datalek is gestart. Dit onderzoek is in volle gang. Daarnaast is de Autoriteit Persoonsgegevens uiteraard op de hoogte gesteld.
Bent u bereid een grootschalig onderzoek naar vermeende corruptie te houden, aangezien verkopers van deze gegevens stellen hun informatie van medewerkers van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) te krijgen en deze personen te betalen?
De RDW heeft aangifte gedaan bij de politie die daarop in samenwerking met de RDW (en het LIV) een onderzoek is gestart. De politie leidt dit onderzoek. Afhankelijk van de bevindingen zal ik met alle betrokkenen, bezien of, en zo ja, welke maatregelen er getroffen moeten worden en of verder onderzoek noodzakelijk is. Daarnaast hebben de directie en de raad van toezicht van de RDW besloten om een externe partij de opdracht te geven tot een onderzoek naar de structurele maatregelen van de RDW om het kentekenregister nog veiliger te laten raadplegen door eigen medewerkers, andere overheidsdiensten en overige beroepsbeoefenaren. Ik heb de RDW gevraagd mij over de uitkomsten hiervan te informeren.
Bent u bereid dit onderzoek door een andere partij dan de RDW uit te laten voeren om doofpotten en onvolledige informatie te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Het aantal allochtonen in Nederland |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Hoeveel niet westerse allochtonen bevinden zich thans in Nederland?
In Nederland bevinden zich, volgens de laatste cijfers (1 januari 2019) van het CBS, 2.311.867 personen met een niet-westerse migratieachtergrond. Dit betreft 13,4 procent van de Nederlandse bevolking. Volgens het CBS heeft een Nederlander1 een (niet-westerse of westerse) migratieachtergrond indien ten minste één van de ouders in het buitenland is geboren. De categorie met migratieachtergrond bevat dus zowel de eerste als de (in Nederland geboren) tweede generatie.
Wat is dit aantal als hierbij, in tegenstelling tot de huidige definitie, ook de derde en vierde generatie worden meegerekend? Bent u bereid dit aantal te schatten en nader te onderzoeken in geval de thans beschikbare gegevens geen exact beeld kunnen geven? Zo nee, waarom niet?
Voor statistische doeleinden wordt in Nederland een onderscheid gemaakt tussen personen zonder migratieachtergrond en personen met migratieachtergrond. De groep met migratieachtergrond is zelf geboren in een land buiten Nederland, of heeft minstens één ouder die buiten Nederland geboren is. Bij personen die zelf geboren zijn in Nederland en van wie de ouders dat ook zijn, is dus geen sprake van een migratieachtergrond.
Het CBS heeft in het Jaarrapport 2018 voor de bevolking tot 50 jaar berekend hoeveel personen er zijn die minstens één grootouder hebben die in de statistische categorie «persoon met een niet-westerse migratieachtergrond» valt. Het gaat op 1 januari 2018 om ongeveer 145.000 personen2; dat is 1,9 procent van de bevolking zonder migratieachtergrond. Van de 145.000 personen zijn 135.000 personen onder de 25 jaar3. Het CBS is niet in staat om voor de huidige bevolking ouder dan 50 jaar data te genereren over de herkomst van hun ouders, omdat de herkomst van de grootouders te vaak onbekend is. Ik zie verder ook geen beleidsmatige reden om schattingen te maken van hoeveel personen minstens één van de vier grootouders, of zelfs één van de acht overgrootouders, afkomstig is uit een buitenland.
Bent u bereid de registratie met betrekking tot mensen met een dubbele / meervoudige nationaliteit weer in te voeren omdat het van groot belang is te weten hoeveel Nederlanders zich nog aan een wetstelsel van een ander land moeten houden dat kan conflicteren met de Nederlandse regels? Zo nee, waarom niet?
Met de komst van de Wet basisregistratie personen (Wet BRP) in 2014 is het bijhouden van gegevens over de vreemde nationaliteit van een persoon die ook Nederlander is, in de bevolkingsregistratie beëindigd. Zowel in de schriftelijke voorbereiding als bij de plenaire behandeling van het daarop betrekking hebbende wetsvoorstel in de Tweede Kamer is uitvoerig ingegaan op de argumenten voor deze wijziging. Wat betreft de mogelijke gevolgen was de conclusie dat het ontbreken van informatie over de vreemde nationaliteit van een ingeschrevene die tevens Nederlander is, als zodanig geen belemmering vormt voor de uitvoering van overheidstaken door de instanties die daarmee zijn belast. Tot nu toe zijn er geen signalen ontvangen dat deze situatie is gewijzigd.
Deelt u de mening dat geen goed beeld van demografie, integratie, islamisering en dergelijke gegeven kan worden als u grote groepen mensen met bijvoorbeeld de Turkse en Marokkaanse nationaliteit buiten beeld houdt en zelfs aanduidt als autochtoon of, nu u dat woord niet meer wilt gebruiken teneinde problemen te verdoezelen, als mensen zonder migratieachtergrond? Zo nee, waarom niet?
Nee, diversiteit en verscheidenheid naar herkomst is voor veel Nederlanders een feit. Onder andere de kernindicatoren integratie van het CBS geven een goed beeld van de ontwikkeling van diversiteit en verscheidenheid naar herkomst in Nederland.
De tekortschietende registratie van borstimplantaten |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Helft ziekenhuizen heeft registratie implantaten nog niet op orde»?1
Ja. Ik heb inmiddels ook begrepen dat het bewuste artikel is aangepast op basis van berichtgeving van de NVZ en GS12.
Deelt u de mening dat vrouwen er zeker van moeten zijn dat de medische risico’s van borstimplantaten zoveel mogelijk beperkt worden en dat adequate registratie daarvoor noodzakelijk is?
Ja, zoals ik onlangs ook heb aangegeven in mijn Kamerbrief van 2 juli 20193 hecht ik veel belang aan adequate registratie in verschillende registers, waaronder het LIR, het Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantaten, en de kwaliteitsregisters. Gezamenlijk verbeteren deze registers de veiligheid en kwaliteit van implantaten, en worden medische risico’s beperkt.
Zorgverleners zijn per 1 januari 2019 verplicht om implantaten in Nederland in het patiëntendossier te registeren, waarmee adequate registratie wordt beoogd. De geregistreerde gegevens gaan vervolgens naar het Landelijk implantatenregister (LIR). Uitgangspunt is het beginsel van eenmalig registreren aan de bron (in het patiëntendossier), van waaruit de gegevens (voor meervoudig gebruik) kunnen worden verstrekt ten behoeve van het LIR en de patiënt. Als er problemen zijn met een implantaat, waarbij het van belang is patiënten individueel te benaderen, dan neemt IGJ-contact op met de zorgaanbieders die de implantaatgegevens hebben aangeleverd. De zorgverleners en -aanbieders informeren de patiënten. Omdat klinieken en ziekenhuizen aangaven meer tijd nodig te hebben om deze registratie technisch sluitend te regelen, is er afgesproken dat zorgaanbieders tot 1 januari 2020 de tijd krijgen om aan alle verplichtingen te gaan voldoen.
Wat vindt u ervan dat slechts 50 procent van de ziekenhuizen over de gegevens beschikt die noodzakelijk zijn voor goede registratie?
Ik wil benadrukken dat de genoemde situatie alleen betrekking heeft op het LIR en niet op de registratie van implantaten in het algemeen. Voor het LIR zijn afspraken gemaakt tussen de verschillende betrokken partijen om gebruik te
maken van de informatiestandaard genaamd het Global Data Synchronisation Netwerk (GDSN)4. Hiermee kunnen productgegevens op een uniforme wijze uitgewisseld worden tussen de verschillende partijen. Zoals aangegeven is er afgesproken om 2019 als ingroeijaar te zien voor het LIR, zodat zorgverleners aan alle verplichtingen kunnen gaan voldoen. Ik deel de mening van de NVZ dat het daarom positief is dat halverwege het jaar al 50% van de ziekenhuizen een aansluiting op de GDSN heeft geïmplementeerd5. Daarbij is de GDSN slechts een hulpmiddel in het totale implementatiepakket dat ziekenhuizen moeten toepassen voor wat betreft registreren en aanleveren van implantatengegevens. Maar de oproep van GS1 aan de overige ziekenhuizen om zich ook snel aan te gaan sluiten lijkt mij zeer wenselijk met het oog op de gestelde deadlines voor het LIR6.
Heeft u er vertrouwen in dat alle ziekenhuizen tijdig adequate registraties kunnen uitvoeren? Zo ja, waarop baseert u dat vertrouwen? Zo nee, welke aanvullende maatregelen gaat u treffen om vrouwen te beschermen?
Ja, van het CIBG, beheerder van het LIR, heb ik namelijk begrepen dat de eerste zorginstellingen al aan het registreren zijn. Daarnaast zijn ook de eerste ziekenhuizen de koppeling met het LIR aan het testen en implementeren. De koepels NVZ, NFU, en ZKN geven aan dat tijdig realiseren van de koppeling een uitdaging blijft, maar dat er geen aanwijzingen zijn dat dit niet voor
1 januari 2020 is gerealiseerd. De aansluiting van klinieken en ziekenhuizen blijf ik nauwlettend in de gaten houden samen met de IGJ en het CIBG. De IGJ heeft begin april 2019 het handhavingsbeleid kenbaar gemaakt. Gedurende 2019 verwacht de IGJ dat zorgaanbieders op proactieve en aantoonbare wijze aan de inspanningsverplichting voldoen om uiterlijk per 2020 alle wettelijk gestelde verplichtingen te kunnen nakomen7.
Een grensconflict tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Frankrijk in Oyster Pond op Sint Maarten |
|
Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Waarom is er nog altijd geen opheldering tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Frankrijk over het verloop van de grens rondom een restaurant en jachthaven in Oyster Pond op Sint Maarten?1
Er is een verschil van inzicht over het verloop van een deel van de landgrens tussen Sint Maarten en Saint Martin. Dat betreft in het bijzonder Oyster Pond. In het Verdrag van Concordia uit 1648, dat het eiland opdeelt in een Frans en Nederlands gedeelte, wordt de grens niet specifiek afgebakend. Na de ondertekening in april 2016 van het zeegrensverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Franse Republiek in het Caribisch gebied, is gestart met de voorbereiding van de onderhandelingen over de landgrens van Sint Maarten. Oyster Pond maakt onderdeel uit van deze landgrensonderhandelingen. Inmiddels zijn de voorbereidingen op de onderhandelingen vergevorderd. Naar verwachting zullen de landgrensonderhandelingen eind van dit jaar aanvangen.
Welke status heeft het betreffende gebied gehad vanaf het Verdrag van Concordia uit 1648, waarin het eiland Sint Maarten tussen Nederland en Frankrijk werd verdeeld?
Het Verdrag van Concordia bevat slechts een algemene omschrijving van de twee grondgebieden op basis van de woonkernen die op dat moment bestonden. Het verdrag omvat dus geen precieze bepalingen over het grensverloop. Het oosten van het eiland, waar Oyster Pond zich bevindt, was in de tijd van het Verdrag van Concordia onbewoond en het verdrag geeft geen duidelijkheid over de grens in dit gebied. De formele status van Oyster Pond werd pas relevant toen het gebied ontwikkeld werd. Sinds 1983 is aan een steiger aan de noordzijde van Oyster Pond een restaurant (met jachthaven) gevestigd dat sinds de opening belasting afdraagt aan en functioneert onder vergunningen verleend door Sint Maarten.
Is het waar dat in 2014 nog afspraken zijn gemaakt tussen de landen om de toenmalige «status quo» in dit gebied te handhaven?
Ja. Om incidenten te voorkomen werd in een overleg tussen het Koninkrijk der Nederlanden, de Franse Republiek, Sint Maarten en Saint Martin in 2014 afgesproken om zolang de grens niet is vastgesteld de status quo te handhaven.
Wat was volgens u de reden waarom de Fransen in 2016 besloten inspecteurs te sturen, dit gebied tijdelijk te blokkeren en daarmee de «status quo» niet te respecteren?
Franse autoriteiten hebben op 26 oktober 2016 een inspectie uitgevoerd bij werkzaamheden aan de steiger aan de noordzijde van Oyster Pond. Enkele personen zijn daarbij meegenomen voor verhoor door de Franse gendarmerie. De Franse actie druiste naar het inzicht van het Koninkrijk in tegen de afspraak om de status quo te handhaven. Het kabinet heeft geen inzicht in de motieven van de Franse autoriteiten.
Loopt een nieuwe koper van het restaurant en van de jachthaven nu opnieuw de kans op inspecties en blokkades door de Fransen?
De mogelijkheid dat de autoriteiten van Saint Martin inspecties zullen uitvoeren bij het restaurant en de jachthaven kan niet worden uitgesloten, zolang er geen overeenstemming is over de landgrens tussen Sint Maarten en Saint Martin.
Deelt u de opvatting dat dit grensconflict de wederopbouw van dit kleine gebied na de orkaan Irma in 2017 ernstig bemoeilijkt?
Het verschil van inzicht over de grens heeft alleen effect op de mogelijkheid tot herbouw van één restaurant en een jachthaven, die liggen aan een steiger aan de noordoever van Oyster Pond. Er is geen onduidelijkheid over de status van andere bedrijven in het gebied.
Klopt het dat al vanaf 2016 in het kader van een zeegrensverdrag onderhandelingen worden gevoerd over het definitieve verloop van de grens in dit deel van Oyster Pond?
Na de ondertekening in april 2016 van het zeegrensverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Franse Republiek in het Caribisch gebied is gestart met de voorbereiding van de onderhandelingen over de landgrens van Sint Maarten. Deze onderhandelingen betreffen de gehele landsgrens, Oyster Pond maakt onderdeel uit van deze landgrensonderhandelingen. Inmiddels zijn de voorbereidingen op de onderhandelingen vergevorderd. Naar verwachting zullen de landgrensonderhandelingen eind van dit jaar aanvangen.
Welke praktische mogelijkheden ziet u om, ondanks dit grensconflict, de wederopbouw van dit gebied in Oyster Pond na de orkaan Irma toch mogelijk te maken?
Sint Maarten is als autonoom land binnen het Koninkrijk verantwoordelijk voor de wederopbouw. Sint Maarten onderzoekt de mogelijkheden om de eigenaar van het specifieke restaurant voldoende comfort te geven om tot herbouw over te kunnen gaan. Dit kan alleen met medewerking van Frankrijk.
Het bericht ‘Gezichtendatabase van politie bevat foto’s van 1,3 miljoen mensen’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gezichtendatabase van politie bevat foto’s van 1,3 miljoen mensen»?1
Ja.
Wat is de wettelijke grondslag op basis waarvan deze foto’s worden bewaard?
Het genoemde artikel gaat over gelaatsvergelijking met het systeem Catch Strafrecht Verdachte en Veroordeelde (hierna te noemen Catch).
Veel politiebureaus beschikken over een zogenaamde identificatiezuil2 waarmee onder andere een (frontale) foto van het gezicht en een kopie van het identiteitsbewijs worden gemaakt. De bevoegdheid om deze gelaatsfoto's te nemen van verdachten is neergelegd in artikel 55c, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (WvSv), dat op 1 oktober 2010 in werking is getreden. Een deel van de bij de politie aanwezige foto’s is genomen vóór de inwerkingtreding van artikel 55c WvSv. De bevoegdheid tot het nemen van die (gelaats)foto’s was destijds neergelegd in artikel 61a WvSv. De politie maakt geen gebruik van scraping technieken om foto's te vergaren voor Catch.
De bij de identificatiezuil gemaakte foto en vingerafdrukken worden automatisch (gelijktijdig) zowel naar de Justitiële Informatiedienst (hierna: Justid) als naar de relevante politiesystemen gestuurd (HAVANK, Catch). De Foto Confrontatie Module (FCM) wordt gebruikt om slachtoffers en getuigen te confronteren met gelaatsfoto’s van verdachten. De FCM is al langer in gebruik dan de identificatiezuilen.
In het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden (Bivv) zijn de bewaartermijnen voor foto’s die worden bewaard in de SKDB vastgelegd. De termijn varieert van 20 tot 80 jaar. De termijn voor het bewaren van politiegegevens is geregeld in de Wet politiegegevens (Wpg) Er zijn dus meerdere bewaartermijnen van toepassing op dezelfde foto. Dit leidt in de praktijk tot onduidelijkheid.
De onduidelijkheid over bewaartermijnen vind ik onwenselijk. Op dit moment is het beter om deze onvolkomenheid in de naleving van de wet te accepteren en genoegen te nemen met de maatregelen van de korpschef om de toegang tot de data te beperken tot het strikt noodzakelijke. Het alsnog voldoen aan de letter van de wet zou alleen kunnen via een grove selectiemethode waardoor ook gegevens worden vernietigd die kunnen bijdragen aan de opsporing in cold case zaken. Het oplossen van deze zaken zal hierdoor ernstig worden belemmerd. Wel hecht ik er belang aan dat er in de praktijk passende waarborgen zijn getroffen om de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen te waarborgen3. Ik ga hier in het antwoord op vraag 11 nader op in.
Uit de evaluatie4 van de Wpg en de Wjsg in 2014 bleek al dat politie en justitie op onderdelen niet (kunnen) voldoen aan de wetgeving. Eén van de toentertijd geconstateerde gebreken was dat gegevens in de digitale tijd niet altijd tijdig kunnen worden vernietigd. In mijn aanbiedingsbrief bij die wetsevaluatie heeft mijn ambtsvoorganger al gemeld dat de Wpg (en ook de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg)) zal worden gemoderniseerd. Ik ben momenteel bezig met beleidsvorming ten aanzien van de integrale herziening van deze wetten. Minister Dekker en ik verwachten uw Kamer in het voorjaar van 2020 een brief te sturen met onze beleidsvoornemens op dit punt. Daarin wordt dit onderwerp meegenomen.
Is er een privacy audit uitgevoerd op de verwerking van deze foto’s conform artikel 33 van de wet politiegegevens? Zo ja, bent u bereid deze naar de Kamer te sturen?
Bij een audit zoals bedoeld in artikel 33 Wpg wordt gecontroleerd of de politie de Wpg uitvoert overeenkomstig de bij of krachtens deze wet gegeven regels. Tijdens zo’n audit wordt niet gekeken naar specifieke werkwijzen of systemen. De politie laat deze privacyaudit elke vier jaar uitvoeren door een externe onafhankelijke instantie, de Auditdienst Rijk (ADR). De uitkomst van de laatste afgeronde audit is in december 2015 aangeboden aan uw Kamer5. Ik verwacht dat ik de uitkomsten van de externe audit 2019 dit najaar aan uw Kamer kan aanbieden.
Hoe heeft de politie deze foto’s verworven? Gebruikt de politie «scraping»-technieken teneinde foto’s van onschuldige Nederlanders te vergaren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u nader ingaan op het feit dat er van 1,3 miljoen Nederlanders foto’s worden bewaard door de politie? Klopt het, dat dit alleen foto’s zijn van mensen die zijn verdacht van een misdrijf waar minimaal 4 jaar celstraf op staat? Hoeveel van de 1,3 miljoen mensen zijn daadwerkelijk veroordeeld? Klopt het voorts dat er tussen deze 1,3 miljoen Nederlanders onschuldige mensen zitten die geen misdrijf hebben gepleegd? Om hoeveel onschuldige Nederlanders gaat het?
Er zijn foto’s opgenomen van 1,3 miljoen personen van verschillende nationaliteiten. Voor de wijze waarop de politie deze verkrijgt en opslaat, verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
De systemen bevatten in hoofdzaak foto’s van personen die – op het moment dat de foto werd genomen – werden verdacht van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is. Een uitzondering hierop doet zich voor als er twijfel bestaat over de identiteit van een verdachte. Op bevel van de (hulp)officier van justitie mogen er dan ook voor lichtere vergrijpen vingerafdrukken en foto's worden genomen. Een tweede uitzondering hierop betreft de foto’s die zijn genomen vóór 2010. Die foto’s zijn destijds genomen op grond van artikel 61a WvSv. In tegenstelling tot artikel 55c WvSv noemt artikel 61a WvSv niet de voorwaarde dat de persoon minimaal moet worden verdacht van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is.
Waarom worden foto’s van verdachten die onschuldig blijken, niet verwijderd?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Staan er Nederlanders in de database die nog nooit zijn verdacht van een misdrijf? Zo ja, wat is hier de reden voor?
Nee, op grond van artikel 55c WvSv (en vóór de inwerkingtreding van artikel 55c WvSv in 2010 op grond van artikel 61a WvSv) mogen alleen foto’s worden gemaakt van verdachten.
Kunt u een statistisch onderbouwde analyse naar de Kamer sturen over nut en noodzaak van deze database van miljoenen foto’s?
In het verleden zijn er vele maatregelen getroffen om identiteitsvaststelling in de strafrechtsketen te verbeteren. De Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen (Wivv) is daar een voorbeeld van. Uit de wetshistorie blijkt de noodzaak van het instellen van een centrale databank. In de memorie van toelichting6 wordt de noodzaak onderbouwd aan de hand van de toen beschikbare cijfers7. Uit cijfers van de politie blijkt dat onderzoek met Catch in 2018 in ruim 8% van de zaken een herkenning opleverde die heeft geleid tot een aanknopingspunt voor vervolgonderzoek.
Acht u het proportioneel om van onschuldige Nederlanders een database met foto’s aan te leggen?
De foto's die worden gemaakt op grond van artikel 55c WvSv (en vóór de inwerkingtreding van artikel 55c WvSv in 2010 op grond van artikel 61a WvSv), worden alleen gemaakt omdat de persoon in kwestie wordt verdacht van een strafbaar feit.
Waarom is gekozen voor een bewaartermijn van 20 tot 80 jaar? Acht u deze bewaartermijn proportioneel?
De bewaartermijn van 20 tot 80 jaar zijn geregeld in het Bivv en gelden voor de foto’s die zijn opgenomen in de SKDB.
Bij het bewaren van strafrechtelijke gegevens moet er een balans zijn tussen het profijt dat de opsporing en vervolging heeft van deze bewaring en het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer zoals geregeld in art. 8 EVRM. Hierbij gelden de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Ik verwijs kortheidshalve naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen voor een nadere toelichting8.
Welke risico’s ziet u met betrekking tot de beveiliging van deze database? Wat voor gevolgen voorziet u bij het uitlekken van de database? Wat voor maatregelen zijn er getroffen teneinde dit te voorkomen?
Op grond van artikel 4a en artikel 5 Wpg is de politie verplicht om technische en organisatorische maatregelen te treffen om de gegevens te beschermen. De database is beveiligd volgens de gebruikelijke werkwijze van de politie. Een van de reeds getroffen maatregelen betreft de toegankelijkheid van het systeem Catch. Alleen de 30 geautoriseerde experts van het Centrum voor biometrie (onderdeel van het Landelijk Forensisch Service Centrum van de Landelijke eenheid van politie) hebben toegang tot het systeem Catch. Iedere aanvraag wordt in een registratiesysteem bijgehouden. Verder zijn de foto’s die de experts beoordelen geanonimiseerd. Omwille van vertrouwelijkheid kan ik geen specifieke uitspraken doen over de getroffen maatregelen.
Kunt u toelichten op welke manier Nederlandse opsporingsdiensten gezichtsherkenningssoftware gebruiken? Heeft de politie zelf software ontwikkeld of koopt de politie deze software in bij een bedrijf? Zo ja, welk bedrijf levert gezichtsherkenningssoftware aan de politie?
De politie en de bijzondere opsporingsdiensten kunnen een aanvraag doen voor het zoeken naar de identiteit van een onbekende persoon door middel van Catch. Catch zoekt op basis van een biometrisch profiel van de kenmerken van het gezicht naar overeenkomsten en genereert een kandidatenlijst van gezichten die technisch het meest op de gezochte afbeelding lijken. Een expert kijkt naar dit resultaat. Als deze expert er van overtuigd is dat er sprake is van voldoende overeenkomst met één van de kandidaten uit de lijst, wordt de match voorgelegd aan twee andere experts die de overeenkomst onafhankelijk van elkaar beoordelen. Als beide experts tot dezelfde conclusie komen, dan wordt die gezamenlijke conclusie als eindconclusie gerapporteerd. Bij een ongelijke conclusie wordt de meest conservatieve conclusie gerapporteerd. Deze rapportage wordt door de politie als aanknopingspunt gebruikt voor vervolgonderzoek.
De politie maakt gebruik van software van het bedrijf IDEMIA. IDEMIA publiceert regelmatig over de doorontwikkeling van deze software. De testresultaten zijn openbaar.
Hoe vaak wordt deze technologie toegepast? Hoe vindt goedkeuring van het gebruik van deze technologie plaats? Moet een rechter-commissaris toestemming geven voor het gebruik?
De politie heeft mij laten weten dat in 2018 door opsporingsinstanties ruim 1300 afbeeldingen ter vergelijking werden aangeboden. De aanvragen betreffen onderzoeken variërend van woninginbraken, overvallen, liquidatieonderzoeken tot aan terreurzaken. Een deel van de foto’s was ongeschikt. Bijvoorbeeld doordat de afbeelding onvoldoende scherp was of het gezicht niet goed in beeld was. De resterende afbeeldingen konden door de gelaatsvergelijkingssoftware worden gebruikt om te zoeken naar een match in de database. In het antwoord op vraag 12 gaf ik al aan dat de experts uiteindelijk tot een match komen, niet de software. Voor het gebruik is geen toestemming nodig van de rechter-commissaris.
De eisen waaraan de software moet voldoen betreffen onder andere functionaliteit, betrouwbaarheid, accuratesse en veiligheid.
Het bericht ‘Alziend oog voor politie’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Alziend oog voor politie»?1
Ja.
Was u op de hoogte van het gegeven dat de politie een particuliere stichting inzet om alle denkbare bewakingsbeelden van bijvoorbeeld gemeenten, NS-stations en bodycams van agenten aan elkaar te koppelen? Hoe beoordeelt u deze aanpak? Welke risico’s ziet u door de inzet van deze werkwijze?
Ik was op de hoogte van het bestaan van de regionale toezichtruimte in Nijmegen. Uw kamer werd geïnformeerd over het bestaan van regionale toezichtruimtes in diverse brieven en rapporten.2
Uit informatie van de politie over de reguliere werkwijze van de regionale toezichtruimte in Nijmegen komt naar voren dat de camerabeelden op grond van artikel 151c van de Gemeentewet worden verkregen ten behoeve van de handhaving van de openbare orde. De verwerking van de camerabeelden (o.a. het uitkijken van de beelden) vindt plaats onder verwerkingsverantwoordelijkheid van de korpschef en onder het regime van de Wet politiegegevens.3 De politie kijkt deze camerabeelden in de regionale toezichtruimte uit, hiervoor maakt zij soms gebruik van externe ingehuurde krachten, welke werkzaam zijn bij de stichting Regionaal Toezicht Ruimte (RTR-NL). Dit is weliswaar een privaatrechtelijke rechtspersoon, maar in de Raad van Toezicht zijn enkel overheden vertegenwoordigd, namelijk gemeenten en politie. Deze stichting fungeert als een verwerker in de zin van artikel 1, aanhef en onder i, van de Wet politiegegevens dat ten behoeve van de korpschef als verwerkingsverantwoordelijke, politiegegevens verwerkt.
Het systeem zoals in gebruik tijdens de Nijmeegse Vierdaagse is volgens de politie geen geautomatiseerd ICT-systeem, maar een zorgvuldig samengesteld proces. De beelden zijn niet aan elkaar gekoppeld, maar de beeldschermen zijn naast elkaar geplaatst, zodat een beter beeld van de openbare ruimte ontstond.
Tijdens de Vierdaagse werden naast de beelden van de camera’s ten behoeve van de handhaving van de openbare orde, ook de beelden van de NS en Rijkswaterstaat in de regionale toezichtruimte uitgekeken. Ook werden bodycams van de politie uitgekeken. Hierbij moet worden vermeld dat bij dit systeem, dat tijdens de Vierdaagse werd gebruikt, enkel politiemedewerkers worden ingezet. In dat kader is dan ook geen sprake van inzet van externe observanten.
Bent u van mening dat het verantwoord is de beoordeling van dergelijke gevoelige materie in de handen te leggen van een particuliere stichting? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Conform artikel 151c van de Gemeentewet bepaalt de burgemeester, nadat hem deze bevoegdheid is verleend door de gemeenteraad, tot het inzetten van camera’s om toezicht te houden op een openbare plaats. Voor de uitvoering van dit besluit bedient de burgemeester zich van de onder zijn gezag staande politie. De politie heeft de operationele regie op het uitkijken van de beelden.
In de memorie van toelichting van artikel 151c van de Gemeentewet staat expliciet dat met het in handen geven van de operationele regie aan de politie geen dwingende eis is ontstaan dat de beelden uitsluitend door politiefunctionarissen mogen worden bekeken. Anderen dan politiefunctionarissen mogen de beelden bekijken, mits dit plaatsvindt onder regie van de politie. Vooropstaat dat de beslissing tot het inzetten van politiefunctionarissen naar aanleiding van de beelden slechts genomen kan worden door de politie zelf.4
Het is niet ongebruikelijk dat camerabeelden door camera-observanten zonder opsporingsbevoegdheid, onder operationele regie van de politie, worden uitgekeken. Al in de nulmeting cameratoezicht op openbare plaatsen uit 2006 staat dat in 11% van de onderzochte gemeentes de beelden worden uitgekeken door particuliere beveiligers. Vijf jaar later was dat zo bij 16% van de onderzochte gemeentes. Deze werkwijze wordt ook beschreven door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) in haar «Beleidsregels Cameratoezicht».5
De beoordeling of de beelden voor de politie aanleiding zijn om op te treden en de aansturing van de politie bij dat ingrijpen worden uitgevoerd door een politiemedewerker van het Team Technisch Toezicht of door een medewerker van de meldkamer van de politie.
In algemene zin geldt dat het voorkomen van discriminatie en etnisch profileren bij de politie hoog in het vaandel staat. Dit is nodig voor het verwezenlijken van het vertrouwen in de rechtsstaat en zijn instituties zoals de politie. De aanpak van discriminatie door de politie heeft in de afgelopen jaren bijzondere aandacht gekregen via het project Proactieve politiecontroles. Dit alles geldt uiteraard ook voor het werk dat in de regionale toezichtruimte wordt verricht.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat door deze werkwijze binnenkomende beelden door burgers zonder opsporingsbevoegdheid worden beoordeeld en dat dit bovendien het risico op bijvoorbeeld etnisch profileren/discriminatie en privacyschending vergroot? Wat gaat u doen om dit te voorkomen? Bent u bereid de Nationale Politie hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is deze praktijk in lijn met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)? Bent u bereid advies bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) in te winnen over deze werkwijze?
Op grond van artikel 151c, negende lid, van de Gemeentewet valt de verwerking van camerabeelden onder het regime van de Wet politiegegevens. Daaruit volgt dat de korpschef de verwerkingsverantwoordelijke is. Zie artikel 1, onderdeel f, onder 1°, van de Wet politiegegevens.
Zoals in antwoord op vraag 4 is aangegeven, is de AP bekend met de inzet van extern ingehuurde cameraobservanten door de politie en wordt deze ook beschreven in de «Beleidsregels Cameratoezicht» van de AP.
Wat doet de particuliere stichting Regionaal Toezicht Ruimte (RTR) met de data die wordt gegenereerd op basis van het beeldmateriaal, ook nadat deze zijn aangeleverd bij de politie of de veiligheidsregio? Hoe waarborgt u een zorgvuldige omgang met deze data?
De regionale toezichtruimte in Nijmegen wordt bemand door medewerkers van de stichting RTR-NL. Zoals aangegeven fungeert deze stichting als een verwerker in de zin van artikel 1, aanhef en onder i, van de Wet politiegegevens die politiegegevens verwerkt onder verwerkingsverantwoordelijkheid van de korpschef. De medewerkers hebben een geheimhoudingsverklaring getekend.
De camerabeelden ten behoeve van de handhaving van de openbare orde worden opgeslagen bij de politie en worden 7 dagen bewaard, waarna de beelden worden vernietigd. De beelden die zijn gemaakt tijdens de Vierdaagse zijn 28 dagen bewaard.
Kunt u aangeven hoe het digitale systeem dat door RTR is ontwikkeld, eruit ziet? Hoe worden de aan elkaar gekoppelde beelden beschermd? Welke apparatuur en software wordt voor deze aanpak gebruikt? Welke leveranciers leveren de apparatuur en de software? Is er een aanbestedingstraject? Zo ja, kunt u de Tweede Kamer informeren over deze aanbesteding? Zo ja, heeft het Bureau ICT-toetsing (BIT) deze aanbesteding getoetst? Wat was daarvan de uitkomst?
Het systeem waarmee wordt gewerkt in de regionale toezichtruimte heb ik beschreven onder vraag 2. Het gaat om het uitkijken van beelden op beeldschermen die naast elkaar zijn opgesteld. Daarvoor is geen bijzondere apparatuur nodig. Er was dan ook geen aanleiding voor een aanbesteding of een BIT-toets.
Welk soort screening krijgen de personeelsleden van RTR? Wat houdt de korte cursus in om verdachte situaties vooraf te herkennen? Hoe beoordeelt u dit opleidingstraject? Is het bewuste beoordelingstraject geaccrediteerd en, zo ja, door welke instantie?
De particuliere beveiligers die werkzaam zijn in de regionale toezichtruimte in Nijmegen beschikken over een beveiligingsdiploma en zijn voorzien van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG).
Camera-observanten worden altijd van tevoren door politiemedewerkers van het Team Technisch Toezicht geïnstrueerd en begeleid. Tijdens deze instructie wordt aandacht besteed aan de werkwijze en worden elementen uit de opleiding ProActief Surveilleren (PAS) gedoceerd. Naast de instructie worden de observanten voor de start van de dienst gebriefd over actuele aandachtspunten.
Zoals aangegeven worden de beoordeling of de beelden voor de politie aanleiding geven om op te treden en de aansturing van de politie bij dat optreden, uitgevoerd door een politiemedewerker van het Team Technisch Toezicht of door een medewerker van de meldkamer van de politie.
Deelt u de mening dat het een uiterst complexe en serieuze taak is om verdachte situaties te leren herkennen, de politie hier jarenlang op traint en dat dit niet door een korte cursus aan burgers zonder ervaring kan worden afgedaan? Bent u van plan de Nationale Politie hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is het resultaat geweest van dit systeem, toen dit is ingezet bij de Nijmeegse Vierdaagse feesten in juli j.l.? Heeft er nadien ook een evaluatie plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren hiervan de conclusies? In hoeverre kan worden bevestigd dat er op een correcte wijze en in lijn met de AVG is omgegaan met de beelden?
Voor een uitleg over het proces dat werd ingericht tijdens de Nijmeegse Vierdaagse verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Tijdens de Vierdaagse-periode is een SGBO (Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden) actief. In die periode vervulden politieambtenaren de rol van camera-observant in de crowdcontrol-ruimte.
Zij bekeken naast de beelden in het kader van artikel 151c Gemeentewet, ook de camerabeelden van de NS, Rijkswaterstaat en bodycams die speciaal voor het evenement in de crowdcontrol-ruimte ontsloten waren.
De beelden van de NS en Rijkswaterstaat werden live uitgekeken en de beelden zijn gedurende 28 dagen bewaard. Die beelden zijn niet gekoppeld aan de camerabeelden ten behoeve van de handhaving van de openbare orde.
Zoals ieder jaar zal er een evaluatie plaatsvinden, in opdracht van de gemeente Nijmegen, naar de Vierdaagse waarbij verschillende aspecten worden meegenomen, waaronder openbare orde en veiligheid. In de nog uit te voeren evaluatie over de Vierdaagse 2019 zal het privacyaspect worden meegenomen.
Op welke wijze is de Nationale Politie van plan dit systeem verder te implementeren in haar werkwijze? Deelt u de mening dat eerst moet worden gegarandeerd dat deze aanpak in lijn is met de AVG en dat de mensen die de beeldmaterialen beoordelen, adequaat moeten zijn opgeleid, voordat dergelijke systemen mogen worden ingezet? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat het belangrijk is dat cameratoezicht geschiedt volgens het wettelijk kader. De politie besteedt veel aandacht aan het inrichten van werkprocessen in lijn met de Wet politiegegevens. Ook in de instructie aan medewerkers van de regionale toezichtruimte wordt hier aandacht aan besteed.
Voor het overige is hier, zoals ik al eerder aangaf, geen sprake van de ontwikkeling of inzet van een nieuw ICT-systeem door de politie.
Het bericht ‘Actieve handel in privégegevens uit kentekenregister: ‘Schokkend en gevaarlijk’’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van RTL Nieuws van 23 juli jl. «Actieve handel in privégegevens uit kentekenregister: «Schokkend en gevaarlijk»»?1
Ja.
Wanneer is dit voor het eerst geconstateerd en hoe kan het dat een journalist dit moest achterhalen? Was al eerder intern bekend dat misbruik kon worden gemaakt van deze gegevens uit de database van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW).
RTL Nieuws heeft op 15 juli 2019 contact opgenomen met de afdeling persvoorlichting van de RDW met het verzoek om een reactie op hun informatie die zou aantonen dat RDW-gegevens, waaronder NAW-gegevens, online worden verkocht. Het was bij de RDW eerder niet bekend dat er vermoedelijk misbruik wordt gemaakt van gegevens uit een RDW-register.
Hoeveel organisaties, tussenpersonen of partijen hebben inzicht in dergelijke gegevens, waarvan men kan verwachten dat deze privé zijn en blijven? Welke organisaties kunnen allemaal de RDW-gegevens raadplegen? Kunt u een schatting maken van hoeveel mensen toegang zouden kunnen hebben tot dergelijke privégegevens van automobilisten?
De RDW verstrekt gegevens uit het kentekenregister aan overheidsorganen voor de uitvoering van hun publieke taken. Het register is een basisregistratie en moet daarom door overheden voor wat betreft de authentieke gegevens verplicht geraadpleegd worden. De kaders voor de gegevensverstrekking en het gebruik liggen vast in de wegenverkeerswetgeving en in algemene wetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de Algemene verordening gegevensbescherming. Voor de verstrekking moet onderscheid worden gemaakt tussen overheidsorganen en aangewezen personen of organisaties met een publieke taak enerzijds en beroepsbeoefenaren anderzijds.
Voor wat betreft overheidsorganen als bedoeld in artikel 41a, eerste lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals de politie, het Centraal Justitieel Incasso Bureau, de Belastingdienst en gemeenten respectievelijk aangewezen personen of instanties die publieke taken uitvoeren als bedoeld in artikel 41a, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals curatoren en bewindvoerders gaat de RDW voorafgaande aan de verstrekking na of er inderdaad sprake is van een overheidsorgaan of een aangewezen persoon of instantie. Na de gegevensverstrekking houdt de RDW geen toezicht op het gebruik van de gegevens. Het overheidsorgaan of de aangewezen persoon of instantie met een publieke taak is zelf verantwoordelijk voor het juiste gebruik.
Ten aanzien van verstrekkingen aan beroepsbeoefenaren is in de Wegenverkeerswet 1994 vastgelegd aan welke beroepsbeoefenaren en voor welk doel de RDW persoonsgegevens mag verstrekken. Het gaat dan om door de Minister van IenW aangewezen beroepsbeoefenaren, zoals verzekeraars voor schadeafwikkeling, advocaten voor het voeren van gerechtelijke procedures en auto-importeurs alleen voor de uitvoering van terugroepacties. De RDW houdt toezicht op deze doelbinding. Deze organisaties moeten zelf in het kader van de Algemene verordening gegevensbescherming passende technische en organisatorische maatregelen treffen om de verkregen persoonsgegevens te beschermen. In het jaarverslag van de RDW is de lijst opgenomen van het aantal informatieverstrekkingen onderverdeeld naar categorie.2 Verstrekking kan daarnaast ook onder bepaalde voorwaarden plaatsvinden aan buitenlandse autoriteiten en internationale organisaties. Dan gaat het onder meer om met de registratie van voertuigen belaste autoriteiten en autoriteiten die zijn belast met de handhaving van verkeersregels en de opsporing van verkeersovertredingen.
Welke stappen zijn er al ondernomen nadat is gebleken dat deze data in foute handen kon vallen? Is het lek inmiddels gedicht? Welke stappen worden er ondernomen om het lek boven te krijgen als dit nog niet het geval is?
De RDW heeft naar aanleiding van de berichtgeving aangifte gedaan bij de politie en deze is samen met de RDW (en het LIV) direct een onderzoek gestart. Het onderzoek moet uitwijzen waar de gegevens vandaan komen en of er sprake is van misbruik. De politie leidt dit onderzoek dat in volle gang is. Totdat de uitkomsten daarvan bekend zijn, kan ik hier geen uitspraken over doen. Ook heeft de RDW naar aanleiding van het vermoeden van RTL nieuws de Autoriteit Persoonsgegevens op de hoogte gesteld. Daarnaast hebben de directie en de raad van toezicht van de RDW besloten om een externe partij de opdracht te geven tot een onderzoek naar mogelijke extra maatregelen van de RDW om het kentekenregister nog veiliger te laten raadplegen door eigen medewerkers, andere overheidsdiensten en overige beroepsbeoefenaren. Ik heb de RDW gevraagd mij over de uitkomsten hiervan te informeren. De RDW monitort maatregelen om privacygevoelige data te beschermen tegen misbruik door onbevoegden en de processen worden ieder jaar onafhankelijk getoetst. Uiteraard worden de bevindingen uit de lopende onderzoeken benut om te bezien of, en zo ja, door wie en welke aanvullende maatregelen getroffen moeten worden.
Is te achterhalen wie, wanneer en vanuit welke organisatie ingelogd is op het RDW-systeem om deze privégegevens te raadplegen, te kopiëren of te delen?
De RDW houdt bij wanneer, aan welke organisatie en welke persoonsgegevens worden verstrekt. Voor beroepsbeoefenaren registreert de RDW in de aanvraag ook het doel (bijvoorbeeld een dossiernummer van de beroepsbeoefenaar). Conform de Algemene verordening gegevensbescherming dient elke organisatie, die persoonsgegevens raadpleegt bij de RDW, een passend beschermingsniveau te hebben, dat wil zeggen dat deze passende technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen heeft genomen gelet op de omstandigheden die op de doorgifte van toepassing zijn. Bij het gebruik van persoonsgegevens uit het kentekenregister voor de uitoefening van de eigen publieke taken via een applicatie door medewerkers van de RDW zelf wordt op persoonsniveau gelogd wie, wanneer, voor welke taak en welk kenteken heeft bevraagd. Voor een beperkt aantal RDW-beheerders van het kentekenregister, die rechtstreeks de database kunnen bevragen, wordt gelogd door wie en wanneer de database is bevraagd. Voor deze medewerkers geldt dat zij deze bevoegdheid alleen mogen gebruiken om storingen op te lossen of moeten bijhouden in een logboek waarom zij van deze bevoegdheid gebruik hebben gemaakt. Voor het toezicht op de bevoegdheden van deze beheerders heeft de RDW organisatorische maatregelen genomen die periodiek worden gecontroleerd, bijvoorbeeld de toepassing van het breaking glass principe (bij calamiteiten of incidenten kan de beheerder alleen op aanvraag tijdelijk extra rechten ontvangen, die ook worden gelogd) of het controleren van het logboek van de beheerder waarin hij alle wijzigingen bijhoudt.
Door wie wordt deze zaak onderzocht? Wat kan er van het onderzoek verwacht worden? Welke juridische stappen kunnen er ondernomen worden om hierop te handhaven?
Deze zaak wordt onderzocht door de politie in samenwerking met de RDW (en het LIV). De politie leidt dit onderzoek. Afhankelijk van de bevindingen uit het lopende onderzoek, zal ik met alle betrokkenen, bezien of, en zo ja, welke stappen genomen moeten worden en of verder onderzoek noodzakelijk is.
Wat kan er in de toekomst gedaan worden om de cybersecurity van systemen van (semi-)overheidsorganisaties te waarborgen en te voorkomen dat privégegevens van mensen op straat komen te liggen?
De RDW heeft een stelsel van securitymaatregelen in werking om de systemen en het register te beveiligen. Het betreft hier maatregelen op organisatorisch, procesmatig en technisch vlak. RDW laat dit jaarlijks extern toetsen door gecertificeerde auditors en beschikt over het erkende keurmerk «Privacy-Audit-Proof» (NOREA) en ISO 27001 certificering voor zijn systemen. Als uit een dergelijke toets blijkt dat aanvullende beveiliging nodig of gewenst is, dan neemt de RDW passende maatregelen. Niet alle risico’s zijn echter uit te sluiten. Afhankelijk van de bevindingen uit het lopende onderzoek zal met alle betrokkenen worden bezien of, en zo ja, welke maatregelen getroffen moeten worden en of verder onderzoek noodzakelijk is.
Is de RDW in staat op korte termijn de toereikende maatregelen te nemen?
De RDW monitort maatregelen om privacygevoelige data te beschermen tegen misbruik door onbevoegden en de processen worden ieder jaar onafhankelijk getoetst. Uiteraard worden de bevindingen uit de lopende onderzoeken benut om te bezien of, en zo ja, door wie en welke aanvullende maatregelen getroffen moeten worden.
Wilt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
De in beslagname van een vrachtschip door zowel Groot-Brittannië als Iran |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Did John Bolton Light the Fuse of the UK-Iranian Tanker Crisis?»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de in beslagname van een Iraans vrachtschip door de Britse autoriteiten eerder deze maand? Deelt u de analyse van de auteur van het artikel dat het waarschijnlijk «an illegal interference with freedom of navigation through an international strait» was? Zo nee, waarom niet?
Het Verenigd Koninkrijk (VK) stelt dat het betreffende vrachtschip, de Grace I, zich bevond in de territoriale zee van Gibraltar, zodat er geen sprake was van extraterritoriale werking van sancties. Het VK stelt verder dat het schip Grace I op het moment van de inbeslagname geen vlag voerde. Op basis hiervan had het schip geen recht op onschuldige doorvaart en konden de autoriteiten van Gibraltar overgaan tot handhaving van de EU-sancties, aldus het VK.
Het EU-sanctieregime tegen Syrië is van toepassing op het grondgebied van de Europese Unie. Gibraltar is aangemerkt als Europees grondgebied in de zin van artikel 355 lid 3 VWEU. Dit betekent dat het EU-recht (met enkele uitzonderingen) op Gibraltar van toepassing is. EU-sancties zijn daarmee ook van toepassing op het grondgebied en, in beginsel, in de territoriale zee van Gibraltar. Eventuele maatregelen ter handhaving van EU-sancties in de territoriale zee van Gibraltar dienen in overeenstemming met de regels van het zeerecht te zijn. Nederland vindt het van belang dat het EU-sanctieregime tegen Syrië wordt gehandhaafd.
Klopt het dat de reden voor de inbeslagname voor Groot-Brittannië is gelegen in EU-sancties die tegen Syrië gelden? Kunt u toelichten of, en zo ja, hoe deze sancties gelden voor andere landen? Hebben deze EU-sancties extraterritoriale gelding?
Zie antwoord vraag 2.
Was het Iraanse schip in internationale wateren toen het in beslag werd genomen? Zo nee, waar bevond het zich dan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zegt het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee over het in beslag nemen van vrachtschepen? Heeft Groot-Brittannië zich in dit geval aan dit verdrag gehouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de auteur dat de inbeslagname van een Brits vrachtschip door Iraanse autoriteiten waarschijnlijk evengoed illegaal is? Is dit Iraanse handelen in strijd met het VN-zeerechtverdrag? Zo nee, waarom niet?
Het VK stelt dat de Stena Impero, varend onder Britse vlag, zich in de territoriale zee van Oman bevond en door de Straat van Hormuz voer toen het in beslag werd genomen. Na de inbeslagname heb ik direct mijn grote zorgen uitgesproken en Iran opgeroepen het schip en haar bemanning onmiddellijk vrij te laten.
Is er een initiatief genomen, door Nederland of een ander land, voor onafhankelijk onderzoek naar deze incidenten? Zo nee, is Nederland bereid hiertoe een initiatief te nemen?
Ik zie geen aanleiding voor een onafhankelijk onderzoek. Ik heb geen reden om de lezing van het VK in twijfel te trekken.
Is er een initiatief genomen, al dan niet via de VN, voor een diplomatieke oplossing voor de geschillen tussen Groot-Brittannië en Iran? Zo nee, waarom niet? Ziet u hier mogelijk een rol voor Nederland?
Verschillende diplomatieke initiatieven zijn gaande om deze spanningen en de bredere spanningen in de Golf op te lossen. Zo heeft het VK contact met Iran om over de in beslag genomen schepen te praten. Ook de Franse president Macron heeft met zijn Iraanse ambtsgenoot gebeld en een hoge vertegenwoordiger naar Iran gestuurd. Nederland heeft Iran ook aangesproken en opgeroepen de in beslag genomen tanker en bemanning vrij te laten.
Klopt het dat, na de Verenigde Staten, nu ook Groot-Brittannië Nederland heeft benaderd om deel te nemen aan een Europese missie in de Straat van Hormuz?2 Kunt u aangeven wat het specifieke verzoek is en hoe dit zich verhoudt tot het Amerikaanse verzoek?
Zoals is aangekondigd in de kennisgevingsbrief (Kamerstuk 29 521, nr. 384 d.d. 15 juli 2019) onderzoekt het kabinet de wenselijkheid en mogelijkheid om met daarvoor geschikte middelen een bijdrage te leveren aan het waarborgen van vrije en veilige doorvaart in de Straat van Hormuz en Golf van Oman. Nederland is een van de landen waarmee het VK contact heeft gehad over het Britse voornemen voor een mogelijk Europees-geleid maritiem veiligheidsinitiatief in de Golfregio. Deze ontwikkelingen worden vanzelfsprekend in het onderzoek meegenomen. Hierover staat Nederland met het VK en andere bondgenoten in contact.
Hoe verhoudt een eventuele missie in de Straat van Hormuz, via Groot-Brittannië in EU-verband dan wel via de Verenigde Staten, zich tot het nucleaire akkoord met Iran (JCPOA)?
Het kabinet onderzoekt de wenselijkheid en de mogelijkheid om een bijdrage te leveren aan de verhoging van de maritieme veiligheid in de Golfregio. Het kabinet steunt onverminderd het nucleaire akkoord, in het gezelschap van de EU, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk. Deze steun is nogmaals bevestigd in de verklaring van de Secretaris-Generaal van de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) naar aanleiding van een bijeenkomst van alle deelnemers van het nucleaire akkoord op 28 juli jl.
Het financieren van belasting ontwijkende bedrijven door FMO |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse ontwikkelingsbank FMO financiert belastingontwijking via Mauritius»?1
Ja.
Vindt u het acceptabel dat FMO bedrijven financiert die belasting in ontwikkelingslanden ontwijken? Zo ja, hoe past dit in uw ambitie om ontwikkelingslanden als Mozambique te ondersteunen via uw beleid, en meer specifiek in de doelstellingen rond duurzame ontwikkeling van FMO?
FMO’s investeringen hebben als doel om bij te dragen aan de sociaaleconomische ontwikkeling van de ontwikkelingslanden waarin zij investeren. FMO’s investeringen dragen bij aan lokale banen, energiezekerheid en verbeteringen van de voedselketen. De bedrijvigheid die dat oplevert zorgt ook voor belastingopbrengsten voor de lokale overheid.
Het kabinet is van oordeel dat financieringen via laag belastende jurisdicties er niet toe mogen leiden dat het ontwikkelingsland waarin de investering plaatsvindt belastinginkomsten misloopt. Hierover heb ik uw Kamer in november 2017 schriftelijk ingelicht als reactie op het artikel «Ontwikkelingsbank leent via belastingparadijs Mauritius» in Trouw (Kamerstuk 33 625, nr. 252).
FMO geeft hieraan gevolg door risico’s op winstverschuiving vanuit het ontwikkelingsland altijd via uitgebreide due diligence onderzoeken in kaart te brengen. Het beleid van FMO is om niet deel te nemen aan financieringen indien het ontwikkelingsland belastingen dreigt mis te lopen als gevolg van winstverschuivingsconstructies. Daarnaast toetst FMO of de gegevens aanwezig zijn die de lokale belastingdienst in het ontwikkelingsland nodig heeft voor een volledige belastingaanslag aan het bedrijf dat FMO financiert. Dit beleid is beschreven in het Position Statement on Responsible Tax op de FMO-website.
Voor ontwikkelingslanden is het van belang dat zij in staat in zijn om belasting te heffen op de bedrijven die actief zijn op hun grondgebied, om zo publieke diensten aan te kunnen bieden en te kunnen investeren in zaken die cruciaal zijn voor de ontwikkeling van een land zoals gezondheidzorg, onderwijs en infrastructuur. Daarom helpt Nederland ontwikkelingslanden met het versterken van hun fiscaal beleid en handhavingscapaciteit. Nederland heeft zich bovendien gecommitteerd aan de doelstelling van het Addis Tax Initiative om de inzet op technische assistentie in 2020 te verdubbelen ten opzichte van 2015.
Bent u bereid uw positie als aandeelhouder te gebruiken om FMO te dwingen om niet langer financiering te verstrekken aan bedrijven die belasting ontwijken? Zo nee, waarom niet?
Gezien het feit dat het FMO-beleid reeds is om geen financiering te verstrekken middels structuren gericht op belastingontwijking ziet het kabinet op dit moment geen reden om met FMO in gesprek te gaan over mogelijke aanpassing van dit beleid. Wel blijven de ministeries van Buitenlandse Zaken en Financiën (bij wie het staatsaandeelhouderschap in FMO is belegd) in nauw contact met FMO t.a.v. het belastingbeleid van FMO.
Het betreft hier overigens een gezamenlijke investering door «FMO-A» (de eigen balans van FMO) en het Building Prospects fonds, een revolverend fonds dat in opdracht van Buitenlandse Zaken door FMO wordt beheerd. Dit fonds heeft als opdracht het doen van investeringen in de private infrastructuur en de agrarische waardenketen in ontwikkelingslanden met als doel het aanjagen van de private sector.
Hoe beoordeelt u de stelling van FMO dat het geen mogelijkheid had om bij Kenmare af te dwingen dat het zou stoppen met belastingontwijking, omdat het om de herziening van een bestaand contract ging? Was hier juridisch inderdaad geen enkele mogelijkheid toe?
Van FMO heeft het kabinet vernomen dat er sprake is van een misrepresentatie van het gesprek dat gevoerd is en dat deze specifieke stelling niet op deze manier door FMO zou zijn geuit.
Het klopt dat leningen door FMO en andere financiers zijn verstrekt aan vennootschappen (KNML en KMPL) in Mauritius. Dit zijn zogenaamde SPV’s (Special Purpose Vehicles). Bij projectfinanciering is het niet een bedrijf dat financiering aantrekt om de investering te bekostigen, maar wordt het project van de vennootschap afgezonderd en in (een) aparte entiteit(en) geplaatst. De financiers kunnen op deze wijze hun voorwaarden ten aanzien van het project juridisch afbakenen.
Buitenlandse investeerders, in het bijzonder zij die investeren in ontwikkelingslanden, kiezen er vaak voor om deze SPV’s juridisch te structureren buiten het ontwikkelingsland waarin het project zich bevindt, vanwege een dikwijls minder ontwikkeld lokaal juridisch systeem in deze landen, hetgeen onzekerheden met zich meebrengt. Het zijn vaak offshore financiële centra die de gewenste juridische zekerheid wel kunnen bieden.
Mauritius, dat zich sterk als financieel centrum heeft ontwikkeld, kon volgens FMO de gewenste rechtszekerheid bieden voor de gezamenlijke groep financiers in de Moma-mijn.
Jurisdicties zoals Mauritius bieden daarnaast ook gunstige fiscale regimes, waarvan bedrijven gebruikmaken voor winstverschuivingsconstructies. Dergelijke constructies, gericht op belastingontwijking, zijn niet in lijn met het hierboven beschreven kabinetsstandpunt, alsmede het investeringsbeleid van FMO. De tax due diligence van FMO heeft uitgewezen dat het risico op een winstverschuivingsconstructie om fiscaal voordeel te verwerven ten koste van belastinginkomsten in Mozambique in dit geval afwezig is.
Hoewel directe investeringen in het doelland de voorkeur hebben, komen investeringen in armere ontwikkelingslanden nu nog onvoldoende van de grond zonder het gebruik van dergelijke financiële centra.
Het artikel in Trouw stelt dat er relatief weinig belasting betaald werd in Mozambique. Uit informatie van FMO concludeert het kabinet dat dit geen gevolg is van een belastingontwijkingsconstructie, maar van operationele verliezen en de toepassing van een fiscaal gunstig regime, in het leven geroepen door de autoriteiten in Mozambique om mijnbouw te stimuleren.
Overigens heeft Kenmare de afgelopen jaren aanzienlijke bedragen aan royalty’s afgedragen in Mozambique. Ook betaalt Kenmare sinds 2018 winstbelasting in Mozambique omdat de stimuleringsregeling na 10 jaar afliep en geen verrekening meer mogelijk is met verliezen uit vroegere jaren2.
Is er aanpassing van regelgeving nodig om te zorgen dat FMO wél financiering kan weigeren aan bedrijven die belasting ontwijken? Zo ja, bent u bereid die regelgeving door te voeren?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij handelen volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, en daarmee dat bedrijven hun invloed aanwenden om negatieve gevolgen van hun activiteiten op mens en milieu – zoals belastingontwijking door bedrijven waarin zij in investeren – aan te pakken. Dat geldt des te meer voor ondernemingen die direct of indirect door de overheid worden gefinancierd. De OESO-richtlijnen hebben een apart hoofdstuk over belastingen; van bedrijven wordt verwacht dat zij bijdragen aan de overheidsfinanciën van het land waar zij actief zijn door het tijdig betalen van de door hen verschuldigde belastingen en dat zij de belastingwetten naar letter en geest naleven. Het huidige beleid van FMO om geen financiering te verstrekken middels structuren gericht op belastingontwijking is hiermee in lijn. Het Ministerie van BZ heeft regelmatig beleidsoverleg met FMO om te spreken over toepassing van het MVO-beleid van FMO, waaronder ook het belastingbeleid.
Een wijziging van regelgeving waardoor FMO dergelijke financiering kan weigeren is daarmee niet nodig. FMO kan immers onder de huidige richtlijnen reeds bepalen of de gekozen investeringsstructuur een reden is om geen financiering te verstrekken.
Wordt er bij het beoordelen van de impact van investeringen door FMO ook meegewogen wat de negatieve impact van belastingontwijking is? Zo nee, waarom niet?
Ja, zoals te lezen is in FMO’s Position Statement on Responsible Tax worden belastingoverwegingen meegenomen in het investeringsbesluit in lijn met FMO’s ontwikkelingsdoelstellingen door cliënten te toetsen op verantwoord belastinggedrag.
Klopt het dat FMO in 2012 ook een miljoenenkrediet verstrekte aan een investeringsmaatschappij, met een omzet van miljarden dollars, dat de bouw van mobiele netwerken in Nigeria en Kameroen via belastingparadijs Mauritius laat lopen? Zo ja, waarom is dit gebeurd en hoe past dit in de doelstellingen van FMO en het kabinet?
FMO heeft in 2012 geen miljoenenkrediet verstrekt, maar samen met andere investeerders (waaronder ontwikkelingsbanken) uit verschillende jurisdicties een belang genomen in het eigen vermogen van een leverancier van mobiele netwerken die actief is in meerdere Afrikaanse landen. Ook bij het verstrekken van deze vorm van financiering gelden voor FMO en het kabinet de doelstellingen en randvoorwaarden zoals verwoord in de beantwoording van vraag 2.
Voor uitbreiding van de activiteiten van de klant naar diverse Afrikaanse landen, waaronder Kameroen, is ook in dit geval een vennootschap in Mauritius opgericht voor het aantrekken van additionele financiering. Ook bij dit project heeft FMO een tax due diligence onderzoek uitgevoerd.
De import van tweedehands elektrische auto’s voor een lagere bijtelling |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat zeer jonge tweedehands elektrische auto’s naar Nederland geïmporteerd worden, omdat ze nog net een iets ouder bouwjaar hebben en dus onder een gunstiger bijtellingsregime vallen?1
Ik heb kennis genomen van het betreffende artikel. Het vaststellen van het van toepassing zijnde bijtellingspercentage voor een voor privédoeleinden ter beschikking gestelde auto van de zaak gebeurt aan de hand van de datum eerste toelating (DET). De DET is de datum waarop het voertuig (waar ook ter wereld) voor het eerst op de weg is toegelaten. De DET geldt zowel voor het van toepassing zijnde algemene bijtellingspercentage2 als voor de milieu gerelateerde korting hierop.
Dat betekent bijvoorbeeld dat voor een auto die in 2019 in Nederland wordt geïmporteerd maar die vóór 2017 in het buitenland voor het eerst op de weg is toegelaten na de invoer valt onder het algemene bijtellingspercentage van 25% en niet het bijtellingspercentage van 22% dat geldt voor auto’s die na 1 januari 2017 voor het eerst op de weg zijn toegelaten. Dat betekent ook dat het algemene bijtellingspercentage van hetzij 25%, hetzij 22% het uitgangspunt is voor de te verlenen milieu gerelateerde korting voor emissievrije auto’s.
Zoals gezegd wordt ook de milieu gerelateerde korting op de bijtelling voor emissievrije auto’s gebaseerd op de datum waarop het voertuig in het buitenland voor het eerst op de weg is toegelaten. Voor een emissievrije auto die in 2018 in het buitenland voor het eerst op de weg is toegelaten geldt na de invoer in Nederland in bijvoorbeeld 2020 de korting op de bijtelling die in 2018 voor dat voertuig van toepassing was. Deze korting blijft van toepassing gedurende 60 maanden na de maand waarin die auto voor het eerst op de weg is toegelaten.
Daarmee geldt voor een emissievrije auto die in (stel) 2018 voor het eerst op de weg is toegelaten altijd dezelfde korting op de bijtelling, ongeacht of de eerste toelating heeft plaatsgevonden in Nederland of in het buitenland. Voor een Nederlandse emissievrije auto en een geïmporteerde emissievrije auto met dezelfde DET, geldt zodoende dezelfde milieu gerelateerde korting en blijft deze ook voor de zelfde periode van toepassing.
Bent u bekend met het feit dat in andere landen auto’s vaker geregistreerd worden op het moment van eerste import en niet wanneer ze verkocht worden en dat dus de registratie relatief eerder plaatsvindt?
Binnen Europa zijn in Richtlijn 1999/37/EG3 afspraken gemaakt over het registreren (inschrijven) van voertuigen en de vermelding daarvan op het kentekenbewijs. Op het kentekenbewijs dient (onder code B) de datum van eerste inschrijving van het voertuig te worden vermeld.
In Nederland valt de datum van eerste inschrijving op het moment van de tenaamstellingsdatum, met andere woorden de datum dat er een eigenaar/houder wordt vastgelegd. Deze datum krijgt de communautaire code (B) en is als zodanig ook terug te vinden op de kentekencard van het betreffende voertuig. Dit is ook de datum die in Nederland als DET wordt gehanteerd.
Op het moment dat een voertuig wordt geïmporteerd uit een ander land binnen Europa zal de datum onder code B op het buitenlandse kentekenbewijs worden overgenomen van het buitenlandse kentekenbewijs en ook gelden als DET voor bijvoorbeeld de vaststelling van de bijtelling voor dat voertuig.
Of en in welke andere lidstaten de datum van eerste inschrijving op een andere manier wordt gedefinieerd zou nader onderzocht moeten worden.
Ziet u, net als de indieners van deze vragen, de mogelijkheid dat er de komende jaren een bloeiende en fiscaal ongewenste import van jonge tweedehands elektrische auto’s gaat ontstaan, omdat de bijtelling stapsgewijs verhoogd gaat worden?
De vraag in hoeverre de import van emissievrije auto’s zal toenemen is afhankelijk van de vraag en het aanbod op de binnenlandse en buitenlandse automarkt. In dat kader is het van belang dat het voor de eerste (buitenlandse) eigenaar waarschijnlijk niet gunstig is om een emissievrije auto al na (zeer) korte tijd van de hand te doen. Daarbij komt dat het aanbod in de tweedehands markt nog laag is omdat van de totale Europese personenauto vloot nog geen 0,2% elektrisch is.4 Kortom, het gaat naar verwachting om de import van een hele kleine groep tweedehands elektrische auto’s. Bovendien gaat het om een relatief beperkt voordeel: de eigenaren kunnen maximaal 60 maanden vanaf de oorspronkelijke DET profiteren van de korting op de bijtelling. Voor een auto uit (stel) juli 2017 geldt de korting van 2017 nog tot 1 augustus 2022, na import in Nederland in bijvoorbeeld september 2019 dus nog minder dan 3 jaar. Na die periode wordt bepaald wat op dat moment de geldende bijtellingspercentages zijn. De dan geldende percentages worden dan vanaf de eerste dag van de volgende maand van toepassing op het voertuig, een bijtelling die vervolgens elk jaar wordt aangepast naar het dan geldende kortingspercentage. Dit kan het voordeel zelfs doen omslaan in een nadeel. Tot slot merk ik op dat deze relatief beperkte import bijdraagt aan de door het kabinet gewenste emissievrije Nederlandse autovloot.
Ziet u mogelijkheden om het bijtellingspercentage van elektrische auto’s afhankelijk te maken van het moment van eerste gebruik in Nederland (het moment dat ze op een Nederlands kenteken gezet worden)?
Ik zie geen mogelijkheden om bij import van een emissievrije auto het bijtellingspercentage afhankelijk te stellen van het moment dat ze in Nederland op kenteken worden gezet. Daarmee zou er een onderscheid ontstaan tussen enerzijds emissievrije auto’s die in Nederland voor het eerst op de weg worden toegelaten en anderzijds emissievrije auto’s die in het buitenland voor de eerste maal op de weg zijn toegelaten. Voor emissievrije auto’s die uit een andere EU-lidstaat worden geïmporteerd, zou een dergelijk afwijkend regime worden beschouwd als een belemmering voor het vrije verkeer van goederen en daarom in strijd zijn met het EU-recht.
Ziet u andere mogelijkheden om dit probleem te tackelen? Bent u bereid stappen te ondernemen in het komende Belastingplan?
Zie antwoord vraag 4.
Het lekken en illegaal verhandelen van persoonsgegevens uit het kentekenregister |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat vertrouwelijke persoonsgegevens uit het kentekenregister illegaal verhandeld worden?1
Ja.
Hoe waardeert u het feit dat dit heeft kunnen gebeuren ondanks de aanscherping van de privacyregels?
Ondanks dat nog niet is vastgesteld dat er daadwerkelijk persoonsgegevens rechtstreeks uit het kentekenregister illegaal worden verhandeld neem ik de berichtgeving, net als de RDW, zeer serieus. De RDW heeft aangifte gedaan bij de politie die samen met de RDW (en het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (LIV)) een onderzoek naar een mogelijk datalek is gestart. De politie leidt dit onderzoek dat in volle gang is. Daarnaast is de Autoriteit Persoonsgegevens uiteraard op de hoogte gesteld.
Kunt u een volledige lijst geven van instanties en personen die toegang hebben tot deze persoonsgegevens?
De RDW verstrekt gegevens uit het kentekenregister aan overheidsorganen voor de uitvoering van hun publieke taken. Het register is een basisregistratie en moet daarom door overheden voor wat betreft de authentieke gegevens verplicht geraadpleegd worden. De kaders voor de gegevensverstrekking en het gebruik liggen vast in de wegenverkeerswetgeving en in algemene wetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de Algemene verordening gegevensbescherming. Voor de verstrekking moet onderscheid worden gemaakt tussen overheidsorganen en aangewezen personen of organisaties met een publieke taak enerzijds en beroepsbeoefenaren anderzijds.
Voor wat betreft overheidsorganen als bedoeld in artikel 41a, eerste lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals de politie, het Centraal Justitieel Incasso Bureau, de Belastingdienst en gemeenten respectievelijk aangewezen personen of instanties die publieke taken uitvoeren als bedoeld in artikel 41a, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals curatoren en bewindvoerders gaat de RDW voorafgaande aan de verstrekking na of er inderdaad sprake is van een overheidsorgaan of een aangewezen persoon of instantie. Na de gegevensverstrekking houdt de RDW geen toezicht op het gebruik van de gegevens. Het overheidsorgaan of de aangewezen persoon of instantie met een publieke taak is zelf verantwoordelijk voor het juiste gebruik.
Ten aanzien van verstrekkingen aan beroepsbeoefenaren is in de Wegenverkeerswet 1994 vastgelegd aan welke beroepsbeoefenaren en voor welk doel de RDW persoonsgegevens mag verstrekken. Het gaat dan om door de Minister van IenW aangewezen beroepsbeoefenaren, zoals verzekeraars voor schadeafwikkeling, advocaten voor het voeren van gerechtelijke procedures en auto-importeurs alleen voor de uitvoering van terugroepacties. De RDW houdt toezicht op deze doelbinding. Deze organisaties moeten zelf in het kader van de Algemene verordening gegevensbescherming passende technische en organisatorische maatregelen treffen om de verkregen persoonsgegevens te beschermen. In het jaarverslag van de RDW is de lijst opgenomen van het aantal informatieverstrekkingen onderverdeeld naar categorie.2 Verstrekking kan daarnaast ook onder bepaalde voorwaarden plaatsvinden aan buitenlandse autoriteiten en internationale organisaties. Dan gaat het onder meer om met de registratie van voertuigen belaste autoriteiten en autoriteiten die zijn belast met de handhaving van verkeersregels en de opsporing van verkeersovertredingen.
Hoe heeft dit kunnen gebeuren?
De RDW heeft naar aanleiding van de berichtgeving aangifte gedaan bij de politie en deze is samen met de RDW (en het LIV) direct een onderzoek gestart. Het onderzoek moet uitwijzen waar de gegevens vandaan komen en of er sprake is van misbruik. De politie leidt dit onderzoek dat in volle gang is. Totdat de uitkomsten daarvan bekend zijn, kan ik hier geen uitspraken over doen. Ook heeft de RDW naar aanleiding van het vermoeden van RTL nieuws de Autoriteit Persoonsgegevens op de hoogte gesteld. Daarnaast hebben de directie en de raad van toezicht van de RDW besloten om een externe partij de opdracht te geven tot een onderzoek naar mogelijke extra maatregelen van de RDW om het kentekenregister nog veiliger te laten raadplegen door eigen medewerkers, andere overheidsdiensten en overige beroepsbeoefenaren. Ik heb de RDW gevraagd mij over de uitkomsten hiervan te informeren. De RDW monitort maatregelen om privacygevoelige data te beschermen tegen misbruik door onbevoegden en de processen worden ieder jaar onafhankelijk getoetst. Uiteraard worden de bevindingen uit de lopende onderzoeken benut om te bezien of, en zo ja, door wie en welke aanvullende maatregelen getroffen moeten worden.
Wat gaat u doen om na trekken hoe dit kon gebeuren?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u in overleg met de Rijksdienst voor Wegverkeer en betrokken instanties en personen doen om te voorkomen dat dit blijft gebeuren? Betrekt u daarbij alle betrokken instanties en personen?
Zie antwoord vraag 4.
De sloop van gebouwen door Israël in Palestina |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Israël begint aan de sloop van gebouwen bij omheining Oost-Jeruzalem»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de sloop door Israël van een aantal Palestijnse gebouwen en het wegsturen van de bewoners ervan, omdat deze te dicht bij een door Israël op Palestijns grondgebied geplaatste illegale muur zouden staan?
Het kabinet veroordeelt deze sloop en is bezorgd dat er nog meer gebouwen zullen worden gesloopt in deze buurt en op andere delen van de Westelijke Jordaanoever.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat de gebouwen deels in gebied staan waar de Palestijnse autoriteiten zeggenschap over bouwactiviteiten zouden hebben?
Als bezettende mogendheid is het Israël op basis van het bezettingsrecht verboden roerende of onroerende goederen te vernielen, behoudens in de uitzonderlijke gevallen waarin militaire operaties een zodanige vernieling noodzakelijk maken. Het is aan Israël om in elk concreet geval aan te tonen dat er sprake is van een dergelijke uitzondering.
Het Internationaal Gerechtshof heeft zich in 2004 in een advies expliciet uitgelaten over de vraag of Israël zich op die «militaire noodzaak» kan beroepen bij de bouw van de afscheidingsbarrière en de daarmee gepaard gaande sloop van gebouwen destijds. Het Hof concludeerde dat in dat geval het slopen van gebouwen om redenen van militaire noodzaak niet een voldoende overtuigend argument was. Het Israëlisch Hooggerechtshof wijkt af van het betreffende advies van het Internationaal Gerechtshof.
Het kabinet roept de Israëlische autoriteiten op het internationaal recht te respecteren en is bezorgd dat door deze afweging Palestijnen hun huis verloren hebben, en ook andere huizen met sloop bedreigd worden. Zeker omdat de getroffen huizen voornamelijk in Area A en B staan, waar de Palestijnse Autoriteit, zoals overeengekomen met Israël in de Oslo-vredesakkoorden, verantwoordelijk is voor het bestuur, inclusief de planning van de openbare ruimte.
Wat vindt u van het optreden van de hoogste rechter in Israël nu een besluit is genomen in strijd met het internationaal recht?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid, in navolging van andere EU-landen, luid en duidelijk deze illegale daad door Israël te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zich meermaals actief uitgesproken tegen de sloop. Nederlandse diplomaten zijn voorafgaand aan de sloop naar de wijk Wadi al Hummus gegaan om de situatie te beoordelen en steun te betuigen. Tevens hebben de vertegenwoordigers van Nederland en de overige EU lidstaten en de EU in Jeruzalem en Ramallah op 16 juli jl. in een verklaring Israël opgeroepen af te zien van de voorgenomen sloop. Op de dag van de sloop heeft de EU, mede namens Nederland, zich uitgesproken tegen de sloop. Nederland heeft samen met 26 andere EU lidstaten in de VN Veiligheidsraad op 23 juli jl. opnieuw de ernstige zorgen over deze gang van zaken uitgesproken.
Het kabinet verwacht van beide partijen dat zij afzien van stappen die de twee-statenoplossing moeilijker maken en zal blijven aandringen op constructieve stappen die vrede en de twee-statenoplossing dichterbij brengen. Het kabinet zet zich in voor een eensgezinde Europese aanpak en sluit geen van de instrumenten van het Europees buitenlands beleid op voorhand uit.
Ziet u aanleiding om, bij voorkeur met gelijkgestemden in de EU, te pleiten voor maatregelen tegen Israël zolang het land doorgaat met het schenden van internationaal recht, waardoor een levensvatbare Palestijnse staat steeds verder uit beeld raakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Pakistan |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht en bijbehorende filmpje «Pakistanen lopen over Geert Wilders heen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat grote afbeeldingen van een Nederlandse parlementariër blijkbaar op straat in Pakistan zijn afgebeeld met daarbij geschreven de tekst «dood/vermoord Geert Wilders» (vertaling) en dat voetgangers en mensen op motoren en auto’s daar al dan niet spugend overheen rijden?
Het artikel in de Telegraaf van 21 juli jl. verwijst naar een video die op YouTube is gepost op 30 augustus 2018 naar aanleiding van de eerder door u aangekondigde cartoonwedstrijd. Ik heb in augustus en september 2018 gesprekken gevoerd met mijn Pakistaanse ambtgenoot, Minister Qureshi van Buitenlandse Zaken, over de reacties van Pakistan hierop en de zorgen van het kabinet over de bedreigingen.
Is er een bijzondere reden dat u hier nog niet op heeft gereageerd of vindt u dit normaal, terecht of interesseert het u helemaal niets? Bent u nog van plan hierop richting Pakistan te reageren? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het stilleggen van diertransporten tijdens de hittegolf |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat woensdag 24 juli, donderdag 25 juli en vrijdag 26 juli 2019 temperaturen van 35 graden Celsius en hoger worden verwacht in Nederland?1
Ja.
Waarom is er nog geen vervoersstop aangekondigd voor diertransporten op deze dagen?
Gedurende die dagen is het Nationaal Plan voor veetransport bij extreme temperaturen in werking getreden. Dit plan voorziet niet in het afkondigen van een vervoersstop. Het is een vrijwillige afspraak uit het Nationaal plan voor transport bij extreme temperaturen om bij 35 graden of meer geen dieren meer te vervoeren. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief zal ik deze grens wettelijk laten vastleggen om meer duidelijkheid hierover te scheppen.
Bent u bereid alsnog per direct over te gaan tot het afkondigen van een vervoersstop voor diertransporten op deze dagen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 2 en mijn brief (Kamerstuk 28 286, nr. 1061)
Zo nee, wat hebben de dieren aan de erkenning van de veesector in het «Nationaal plan voor veetransport tijdens extreme temperaturen»2 dat de uiterste (buiten)temperatuur «door alle betrokkenen» wordt gezien als «te extreem om op diervriendelijke manier transport te kunnen realiseren» als de transporten op dergelijke dagen niet tijdig worden stilgelegd?
Tijdens hete dagen is het van belang dat er tijdens de koelere uren van de dag vervoerd wordt. Op de momenten van de dag dat het 35 graden of meer is zouden zoals afgesproken in het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen geen dieren meer vervoerd worden. Er geldt echter geen wettelijk verbod of algehele vervoersstop. Zoals gezegd ga ik deze grens nu wettelijk vastleggen om onduidelijkheid weg te nemen. De NVWA voert tijdens dagen dat het nationaal plan in werking is extra controles uit. Zij bepalen aan de hand van observaties aan de dieren of het welzijn is aangetast en hanteren hierbij niet een grens ten aanzien van de buitentemperatuur. Ook bij lagere temperaturen dan 35 graden kan er sprake zijn van welzijnsaantasting ten gevolg van transport onder te warme omstandigheden. Indien dat het geval is kan en moet er handhavend worden opgetreden, onafhankelijk van de temperatuur.
Kunt u bevestigen dat het huidige Nationaal plan ruimte laat om dieren op transport te zetten zolang de temperatuur ter plaatse maar onder de 35 graden Celsius is?
Ja. Het nationaal plan beschrijft maatregelen die genomen worden tijdens warme dagen, zoals het aanpassen van de beladingsdichtheid en het transporteren tijdens koelere momenten van de dag. Het doel van deze maatregelen is het voorkomen van onnodig lijden van de dieren.
Kunt u bevestigen dat het huidige Nationaal plan ruimte laat om (grote) risico’s te nemen met de dieren in transportwagens, omdat vertraging onderweg (zoals files of omleidingen) en problemen bij het slachthuis ertoe kunnen leiden dat de dieren langer in de transportwagen vastzitten dan van tevoren was gedacht, waarbij de buitentemperatuur inmiddels wel gestegen kan zijn tot boven de 35 graden Celsius?
Zoals in antwoord 4 en 5 is toegelicht, worden er als het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen van toepassing is maatregelen genomen om onnodig lijden van dieren te voorkomen en kan de NVWA optreden zodra het welzijn van de dieren lijdt onder de hoge temperaturen. Dit kan ook al het geval zijn bij temperaturen onder de 35 graden. In uiterste gevallen kan beroep op de politie gedaan worden om transporten onder begeleiding buiten de file te geleiden.
Vindt u het verantwoord om dergelijke risico’s te nemen met het welzijn van dieren, die – let wel – al bij temperaturen vanaf 25 tot 27 graden Celsius last kunnen krijgen van hittestress?
Het is de verantwoordelijkheid van de vervoerder om van tevoren een inschatting te maken van de kans op dit soort situaties.
Erkent u dat een vervoersstop voor diertransporten makkelijker te handhaven is voor de NVWA en ook minder risico op gesjoemel met de regels met zich meebrengt dan wanneer de NVWA voor ieder individueel diertransport zou moeten achterhalen bij welke plaatselijke buitentemperatuur de dieren op transport zijn gezet, wat de plaatselijke temperaturen waren onderweg en hoe hoog de plaatselijke temperatuur is als de dieren, opgesloten in de transportwagen, staan te wachten bij het slachthuis?
De controles van de NVWA richten zich vooral op de dieren zelf en of zij onnodig lijden door hittestress, en niet op de exacte temperatuur. Ook een vervoersstop zou inzet van de NVWA vragen om dit te controleren. Mijn inzet is er op gericht dat de betrokken partijen hier maximaal hun verantwoordelijkheid nemen en in de keten de aanvoer van dieren en het proces van vervoer en slachten aanpassen aan extreme temperaturen. De NVWA biedt verruimde openingstijden aan voor de exportcertificering en het toezicht in de slachthuizen. Daarnaast controleert en handhaaft de NVWA zoals beschreven als er sprake is van onnodig lijden van dieren. Omdat in een aantal gevallen de vrijwillige afspraken helaas niet worden nageleefd, ga ik wettelijk vastleggen dat transporten bij een buitentemperatuur boven de 35 graden niet zijn toegestaan, zolang deze uitsluitend op Nederlands grondgebied plaatsvinden.
Hoeveel inspecteurs zet de NVWA in voor deze omslachtige manier van handhaven? Hoeveel zijn dat er ten opzichte van dagen waarop geen hoge temperaturen worden verwacht?
De controles op vervoer worden gedurende de dagen dat het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen in werking is, geïntensiveerd en ongeveer verdubbeld ten opzichte van andere periodes. In de afgelopen hitteperiode in juli waren er op de heetste dagen 7 controleteams op pad, daarnaast was er elke dag minimaal 1 dierenarts van de dierenwelzijnsteams beschikbaar. Bij de slachthuizen wordt er door de toezichthoudende dierenartsen extra aandacht besteed aan de welzijnscheck bij aankomst en aan de omstandigheden in de aanvoerhal of wachtruimtes. Hiervoor worden geen extra dierenartsen ingezet.
Wat betekent de inzet van de NVWA voor deze omslachtige manier van handhaven van het hitteprotocol voor diertransporten voor de capaciteit voor de broodnodige reguliere inspecties in de veehouderij?
De NVWA zet haar capaciteit op dierenwelzijn risicogebaseerd in en houdt bij de opstelling van haar jaarplan ook rekening met de inzet die gevraagd zou kunnen worden tijdens periodes van extreme hitte. Bij warme periodes waarbij het nationaal plan in werking is, betekent dit dat ook inzet gevraagd wordt van de dierenartsen van de welzijnsteams van NVWA zoals beschreven bij vraag 9. Dit betekent dat die dierenarts op dat moment geen andere controles kan uitvoeren. Ook zal van de vervoersteams meer inzet op dat punt gevraagd gaan worden.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Sociale ontwrichting als gevolg van arbeidsmigratie |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het drieluik: «Overvolle huizen en toeterende busjes»?1
Arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse economie. Het kabinet pakt misstanden bij arbeidsmigranten aan en bevordert goede arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden voor arbeidsmigranten en goed werkgeverschap bij bedrijven. Het is belangrijk dat arbeidsmigranten goed worden gehuisvest en fatsoenlijk worden behandeld, zonder dat dit overlast oplevert voor de buurt.
Deelt u de mening dat de sociale ontwrichting als gevolg van arbeidsmigratie (lage lonen, hoge huren, uitbuiting, slechte huisvesting) onevenredig wordt afgewenteld op Haagse woonwijken, zoals die rond het Kaapseplein? Kunt u dit nader toelichten?
Ik herken dat de gevolgen zich voordoen in stedelijke wijken, maar dit speelt evengoed in gemeenten met een meer plattelandskarakter waardoor ik geen specifiek beeld over evenredigheid heb. Misstanden als onderbetaling, slechte huisvestingsomstandigheden en in sommige gevallen zelfs uitbuiting, zouden in Nederland geen plaats moeten hebben zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 21 juni. jl. Ik werk daarom samen met de Minister en Staatssecretaris van BZK, de Staatssecretaris van EZK en de Staatssecretaris van SZW aan de uitwerking van de aanpak van misstanden bij EU-arbeidsmigranten.
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van arbeidsmigranten in dergelijke woonwijken een wissel trekt op Haagse overheidsinstanties zoals de reiniging, bewaking en de Pandbrigade? Kunt u dit nader toelichten?
In algemene zin geldt dat als zich meer mensen in Nederland vestigen, of dit nu in een stad of op het platteland is, het beroep op overheidsinstanties of de druk op voorzieningen ook toeneemt.
Het is aan gemeenten, werkgevers en huisvesters om gezamenlijk afspraken te maken over voldoende en kwalitatieve huisvesting zonder dat dit leidt tot overlast of sociale ontwrichting. Een voorbeeld van een initiatief van een gemeente om de leefbaarheid en veiligheid in de wijken te verbeteren is de door u genoemde Pandbrigade in Den Haag. Uiteraard zou het ideaal zijn als een dergelijke brigade niet zou hoeven te bestaan, maar er wordt geen wissel getrokken op de Pandbrigade. Het is immers de reden waarom zij bestaan.
Deelt u de mening dat wanneer overheidsinstanties overbelast raken dit de ruimte biedt om door te gaan met wanpraktijken als huisjesmelken en/of uitbuiting van dagloners? Kunt u dit nader toelichten?
In algemene zin herken ik dat we moeten waken voor mechanismes en verdienmodellen waarbij de voordelen privaat zijn en de nadelen op het collectief worden afgewenteld.
Het tegengaan van dergelijke mechanismes verdient aandacht en kan zeker niet aan de achterkant via handhaving worden voorkomen of opgelost. Daarom is bijvoorbeeld met het traject Goed Verhuurderschap gestart. Ook wordt bezien of gemeenten en de Stichting Normering Flexwonen en de Inspectie SZW nog meer aan de voorkant problemen kunnen voorkomen. Dit laat onverlet dat handhaving onontbeerlijk is en dat het belangrijk is dat er voldoende handhaving plaatsvindt door zowel lokale overheden als landelijke diensten. Om die reden heeft het kabinet een aanzienlijke versterking van de inspectie SZW in gang gezet.
Ziet u de mogelijkheid om kosten die gemaakt worden door overheidsdiensten als gevolg van de hoge concentratie arbeidsmigranten te verhalen op de veroorzakers ervan, i.c. de verhuurders/werkgevers? Kunt u dit nader toelichten?
Arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse economie.
Ik deel de mening niet dat arbeidsmigranten voornamelijk een kostenpost zouden zijn. Het vrij verkeer van werknemers binnen de EU draagt bij aan onze welvaart en de bijdrage van arbeidsmigranten is essentieel voor de continuïteit in bepaalde sectoren. Misstanden moeten uiteraard worden aangepakt, maar dit betekent niet dat arbeidsmigratie altijd een last is of een probleem vormt.
Acht u het wenselijk dat de in het artikel genoemde arbeidsmigranten als dagloner worden geëxploiteerd? Deelt u de mening dat dit een uitwas van doorgeslagen flex is? Zo nee, waarom niet?
Uit het artikel kan ik niet opmaken dat er sprake is van arbeidsuitbuiting of doorgeslagen flex bij de genoemde arbeidsmigranten. Er worden verschillende misstanden aangekaart, voornamelijk op het gebied van huisvesting en leefbaarheid van de buurt, met verschillende oorzaken. In het actieplan van het kabinet, worden de verschillende misstanden integraal aangepakt en wordt er goed naar de verschillende oorzaken gekeken die de problemen veroorzaken, zodat de acties goed passen bij de aanpak van de problematiek.
Aangezien het overgrote deel van de in het artikel genoemde werknemers niet bestaat bij de officiële instanties, welke stappen onderneemt u om deze mensen te laten registreren?
Voor EU-arbeidsmigranten die korter dan vier maanden (in zes maanden) in Nederland (denken te) verblijven, is er geen verplichting zich te laten registreren in de Basisregistratie Personen (BRP). Zoals in de brief van 21 juni over de aanpak van misstanden EU-migranten is beschreven, leidt het niet registreren tot knelpunten. Om meer zicht te krijgen op waar arbeidsmigranten in Nederland verblijven heeft een aantal jaren een pilot gelopen bij gemeenten met het registreren van het eerste verblijfsadres (pilot REVA, Registratie Eerste Verblijfsadres). Deze pilot is geëvalueerd waarbij bleek dat het eerste verblijfsadres onvoldoende betrouwbaar is. Vaak wordt een tijdelijk adres opgegeven en is de betreffende persoon daar al gauw weer vertrokken, of er wordt een algemeen adres opgegeven (bijvoorbeeld van een werkgever).
Het kabinet onderzoekt de mogelijkheden om te bevorderen dat arbeidsmigranten zich tijdig als ingezetene registreren in de Basisregistratie Personen (BRP). Daarbij gaat het kabinet ook met werkgevers in gesprek over hun rol bij de registratie in de BRP.
Meer zicht op waar arbeidsmigranten verblijven is ook van belang om goed te kunnen reageren bij calamiteiten.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als arbeidsmigranten worden «afgeleverd» bij de daklozenopvang? Kunt u dit nader toelichten?
Ja, dat is zeer onwenselijk. Ook als werkgevers geen formele verplichting hebben om hun werknemers te helpen bij het vinden van huisvesting, ben ik wel van mening dat werkgevers – zeker wanneer mensen uit het buitenland aankomen – kunnen helpen bij het op voorhand zekerstellen dat (beoogd) werknemers worden voorzien in woonruimte dan wel de verantwoordelijkheid nemen hen te helpen bij het zoeken naar woonruimte.
Wanneer mensen in een zogeheten «matrassenwoning» worden ondergebracht en wanneer deze mensen niet geregistreerd staan, hoe denkt u bij een calamiteit zoals een uitslaande brand naar behoren te kunnen handelen?
Zie antwoord vraag 7.
Constaterende dat in deel twee van het drieluik woningen worden beschreven waar in vroegere tijden het bordje «onbewoonbaar verklaarde woning» aan de gevel werd opgehangen, gaat u gemeenten oproepen om pandeigenaren aan te schrijven met de verplichting om de woning(en) te renoveren? Kunt u dit nader toelichten?
Het is primair de verantwoordelijkheid van de eigenaar van een gebouw om ervoor te zorgen dat dit gebouw aan de eisen op grond van de Woningwet en het Bouwbesluit 2012 voldoet. De afweging of herstelmaatregelen voor een woning noodzakelijk zijn moet op lokaal niveau gemaakt worden, gemeenten kunnen handhaven op grond van eigen waarnemingen of handelen naar aanleiding van een handhavingsverzoek. Gemeenten hebben de bevoegdheden om pandeigenaren te verplichten om verbeteringen aan de woning uit te voeren. Wanneer de pandeigenaar de verbeteringen niet binnen de gestelde termijn uitvoeren kan het college van burgemeester en wethouders overgaan tot het opleggen van een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang.
Deelt u de mening dat de in deel drie gedane uitspraak: «De zelfregulering van de markt is mislukt», de spijker op zijn kop is? Zo nee, waarom niet?
Dergelijke generieke uitspraken wil ik zeker niet voor mijn rekening nemen. Overigens geldt onverkort, ook bij vormen van zelfregulering, dat bij het constateren van wetsovertreding, bestuursrechtelijke handhaving kan plaatsvinden.
Omdat steeds vaker het argument wordt gebruikt dat arbeidsmigranten nodig zijn «voor onze welvaart», deelt u de mening dat dit argument verwerpelijk is, omdat het impliceert dat «onze welvaart» gebaseerd is op uitbuiting van arbeidsmigranten?
Nee, ik deel deze mening niet. Arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse (kennis)economie, innovatieve slagkracht en concurrentiepositie en zijn essentieel voor de continuïteit in bepaalde sectoren.2 Er komen nog te vaak misstanden voor en die willen we ook als kabinet integraal aanpakken. Dit betekent echter niet dat alle arbeidsmigranten worden uitgebuit.
Wat is uw reactie op het artikel: «Controles in zes gemeenten leren huisvesting nog vaak niet op orde»? Hoe gaat u de controle op huisvesting verbeteren?2
Ik vind het goed dat dergelijke integrale controles worden uitgevoerd. Het zou uiteraard nog mooier zijn als deze niet nodig zijn. De controle van huisvesting is aan gemeenten. Zij kunnen bijvoorbeeld controleren op basis van het Bouwbesluit en op het bestemmingsplan. Wanneer sprake is van een SNF-keurmerk, worden er ook (reguliere) controles uitgevoerd door SNF.
Wat onderneemt u tegen sociale ontwrichting als gevolg van arbeidsmigratie?
De komst van grote groepen arbeidsmigranten in een wijk, kan voor spanningen zorgen in de buurt. Gemeenten kunnen in gesprek met huisvesters en werkgevers gezamenlijk bepalen welke plekken geschikt kunnen zijn voor de huisvesting van arbeidsmigranten en daarbij rekening houden met de sociale cohesie in de buurt.
Voor de uitvoering van de motie Segers en Jasper van Dijk ben ik gesprek met VNO NCW en MKB Nederland om werkgevers met veel arbeidsmigranten te stimuleren om zich aan te sluiten bij het Taalakkoord. Beheersing van de Nederlandse taal bevordert immers de integratie in de samenleving.
De gevolgen van de problemen bij het Sehos-ziekenhuis in Willemstad |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de problemen waar het Sint Elisabeth Hospitaal (Sehos-ziekenhuis) op Curaçao mee te maken heeft?1 2
Ja
Hoeveel niet-acute operaties worden er normaal gesproken jaarlijks in het Sehos-ziekenhuis uitgevoerd?
Ik beschik niet over dergelijke informatie. Curaçao is als autonoom land zelf verantwoordelijk voor de (ziekenhuis)zorg. De gevraagde informatie berust bij het land.
Hoeveel patiënten van Bonaire krijgen er normaal gesproken jaarlijks een niet-acute operatie in het Sehos-ziekenhuis?
Slechts een kleine groep patiënten vanuit Bonaire (ook Saba en Sint Eustatius) worden voor niet-acute operaties naar het SEHOS verwezen. Patiënten van Bonaire (Saba en Sint Eustatius) worden voor de meeste niet-acute operaties verwezen naar Aruba, Colombia, Sint Maarten en Guadeloupe. Patiënten van Bonaire worden naar Curaçao (SEHOS) verwezen voor kleine, poliklinische KNO behandelingen, neonatologie, obstetrie (partus 24–36 weken), geavanceerde echografie, radiologie en oncologie.
Staan er op dit moment patiënten uit Bonaire op de wachtlijst voor een niet-acute operatie in het Sehos-ziekenhuis? Zo ja, hoeveel?
Voor één patiënt is de geplande KNO behandeling opgeschort. Op dit moment zijn er ook tekorten aan bepaalde medicatie voor oncologische behandelingen. Dit treft op dit moment geen patiënten vanuit de BES. Het ZVK heeft afgesproken om nieuwe patiënten die met deze medicatie behandeld zouden moeten worden naar Colombia uit te zenden. De indicatie en de communicatie hierover verloopt via de behandelend arts.
Waar kunnen patiënten van Bonaire nu naar toe voor een niet-acute operatie? Op welke wijze worden zij hierover geïnformeerd?
Zie beantwoording vragen 3 en 4.
Moeten patiënten van Bonaire extra kosten maken voor niet-acute operaties (bijvoorbeeld voor extra reiskosten), nu deze niet meer op Curaçao uitgevoerd worden? Zo ja, worden zij hiervoor op enige wijze gecompenseerd?
Reis- en verblijfkosten bij medische uitzendingen worden vergoed vanuit de Regeling aanspraken zorgverzekering BES.
Wat is de reden dat het ziekenhuis telkenmale niet uitkomt met het budget? Is daar onderzoek naar gedaan?
De exacte oorzaken van de financiële problematiek zijn een aangelegenheid van het land Curaçao. Wel heeft het College financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (Cft) structureel aandacht voor de financiële situatie van het Sehos-ziekenhuis en de nieuwbouw van het Curaçao Medical Center met betrekking tot de (mogelijke) effecten voor de landsbegroting.
In hoeverre hebben de financiële problemen van het Sehos-ziekenhuis te maken met de dubbele kosten die gemaakt moeten worden door het enerzijds in stand moeten blijven van het huidige ziekenhuis (Sehos) en anderzijds het tegelijkertijd onderhouden van een ziekenhuis dat nog niet operationeel is (het Curaçao Medical Center)?3
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven op welke wijze het Sehos-ziekenhuis en de regering van Curaçao de problemen bij het ziekenhuis willen oplossen? Is er een inschatting te geven op welke termijn het ziekenhuis weer volledig kan opereren?
Zie antwoord vraag 2.