Het bericht ‘Wildgroei flexmakelaars vormt toenemend risico voor zzp’ers’ |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wildgroei flexmakelaars vormt toenemend risico voor zzp’ers»?1
Ja.
Herkent u het beeld van de snelle opkomst van flexbemiddelaars en contractbeheerders op de arbeidsmarkt? Wat vindt u daarvan?
Bemiddelaars kunnen een positieve rol spelen in het bij elkaar brengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, ook voor zzp’ers. Zij kunnen inspelen op een behoefte aan flexibel inzetbare arbeidskrachten en zijn van belang voor vakgebieden waar vraag en aanbod van (gespecialiseerd) personeel moeilijker op elkaar aansluit. Soms verlenen zij ook aanvullende diensten gerelateerd aan inhuurprocessen bij opdrachtgevers. Ik vind het echter onwenselijk als constructies er (enkel) op gericht zijn om de voordeligste route te bewandelen bij de inhuur van personeel. Zeker als daarmee het kabinetsbeginsel van gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plaats onder druk komt te staan.
Uit publicaties van het CBS maak ik op dat het aantal arbeidsbemiddelaars tussen 2007 en 2017 bijna is verdubbeld en dat er onder uitzendbureaus en arbeidsbemiddelaars veel snelgroeiende bedrijven zitten. De omzet van uitzendbureaus en arbeidsbemiddelaars steeg in 2018 met 12%.2 Deze cijfers kunnen wijzen op een opkomst van arbeidsbemiddelaars op de Nederlandse arbeidsmarkt. Hoeveel flexbemiddelaars er in Nederland actief zijn, kan ik echter niet beoordelen omdat arbeidsrelaties een zeer grote verscheidenheid aan verschijningsvormen hebben. Werkenden kunnen bijvoorbeeld via bureaus aan het werk zijn in verschillende sectoren, in verschillende vormen van arbeidsrelaties, afhankelijk van de afspraken die gemaakt zijn. Ze kunnen ook werken als zelfstandigen die bemiddeld zijn door een bureau, als uitzendkracht met een arbeidsovereenkomst met het bureau, of op een overeenkomst van tussenkomst die voor de sociale verzekeringen en de loonheffing gelijkgesteld wordt met een dienstbetrekking. Bedrijven bieden deze diensten in voorkomend geval naast elkaar aan, waardoor het onderscheid tussen verschillende typen bedrijven niet eenvoudig te maken is.
Herkent u het beeld dat de afstand tussen zelfstandigen en hun eindopdrachtgever(s) door tussenkomst van deze brokers dusdanig groot wordt dat dit betrokken partijen (zelfstandige en eindopdrachtgever) in de problemen kan brengen?
Ik vind uitwassen bij driehoeksrelaties op de arbeidsmarkt zorgelijk, met name waar die uitwassen ertoe leiden dat het kabinetsbeginsel van gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plaats onder druk komt te staan. Er kunnen goede redenen zijn voor een onderneming om te kiezen voor een bepaalde constructie, maar ik vind het onwenselijk als die constructies er (enkel) op gericht zijn om de voordeligste route te bewandelen bij de inhuur van personeel. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb toegezegd ben ik op een aantal punten bezig te verkennen welke maatregelen nodig zijn om misbruik als gevolg van arbeidsbemiddeling te voorkomen. Deze maatregelen kunnen zich ook richten op bemiddeling ten aanzien van zzp’ers. Zo heb ik een onderzoek aangekondigd dat zich richt op de praktijk van driehoeksrelaties en de functie van uitzenden.3
Hoe kijkt u aan tegen de situatie bij ING, waar in juni 2019 honderden freelancers niet kregen uitbetaald vanwege cashflowproblemen bij broker TCP, die door de bank formeel als opdrachtgever en verantwoordelijke was aangewezen? Was deze situatie volgens u te voorkomen geweest?
Ik vind het onwenselijk als werkenden niet ontvangen waar zij recht op hebben, namelijk een fatsoenlijke betaling voor geleverde prestaties. Dat geldt wat mij betreft ook voor zelfstandigen, of dat nu bij ING, BAM of een andere onderneming is. Uit de media begrijp ik dat ING de betrokken werkenden alsnog heeft betaald. Ik kan echter niet beoordelen of de situatie bij ING als gevolg van de problemen bij haar leverancier TCP, voorkomen had kunnen worden. Het is aan de opdrachtgever en de door hem gecontracteerde onderneming om onderling afspraken te maken over de financiële risico’s.
Zzp’ers en opdrachtgevers zijn in beginsel vrij om onderling afspraken te maken in de overeenkomst op grond waarvan zij werken. Dat kunnen ook ontbindende voorwaarden zijn. Het staat een zzp’er dan vrij om al dan niet akkoord te gaan met een dergelijke voorwaarde. Bij een verschil van inzicht kunnen de partijen bij de overeenkomst (en hun vertegenwoordigers) naar de civiele rechter stappen.
Hoe kijkt u aan tegen de constructie waarbij bouwbedrijf BAM freelancers op risico van de freelancers alvast kon inhuren en bij het niet voldoen aan toetsing/onjuiste papieren alsnog zonder betaling kon wegsturen?
Zie antwoord vraag 4.
Schrijft u situaties als bij ING en BAM toe aan een gebrek aan maatschappelijke verantwoordelijkheid bij betrokken partijen of is er volgens u meer aan de hand, zoals het ontbreken van de juiste wet- en regelgeving en risicodekking met als gevolg daaruit voortvloeiende onzekerheid?
Het kabinet is zich bewust van de onduidelijkheid die opdrachtgevers en zelfstandigen ervaren bij toepassing van de huidige wetgeving. Dat staat dan ook hoog op de agenda bij de vervanging van de Wet DBA. Daarom bereidt het kabinet op dit moment drie maatregelen voor om de duidelijkheid te vergroten. Over die maatregelen heeft het kabinet Uw Kamer ingelicht in de brief van 24 juni 20194.
Dat is overigens niet eenvoudig. Dat was duidelijk bij het opstellen van het Regeerakkoord en is ook gebleken bij de uitwerking in de afgelopen periode. De maatregelen zijn een combinatie van wettelijke maatregelen en andere instrumenten. Daarnaast vereisen ze aanpassingen van het arbeidsrecht, socialezekerheidswetten en fiscale wetten en hebben ze veel raakvlakken met internationaal recht. Nieuwe wet- en regelgeving vraagt ook samenwerking met verschillende handhavings- en uitvoeringsinstanties. Bovendien hebben de maatregelen potentieel een grote impact op opdrachtgevers en opdrachtnemers en vragen daarmee een zorgvuldige uitwerking.
Het kabinet boekt echter voortgang. Op dit moment wordt gewerkt aan wetgeving. Het streven is om het ontwerp daarvan nog dit najaar voor internetconsultatie uit te zetten. Tegelijkertijd wordt dan door de betrokken instanties getoetst of de nieuwe regelgeving uitvoerbaar en handhaafbaar is. De inwerkingtreding van de wetgeving is voorzien in 2021.
Een opdrachtnemer en een opdrachtgever moeten samen beoordelen of er gewerkt wordt in of buiten dienstbetrekking. Dit geldt ook als een intermediaire partij als opdrachtgever de arbeidsrelatie aangaat met een opdrachtnemer. De Belastingdienst houdt toezicht op de juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie in het kader van de loonheffingen. Daarbij beoordeelt hij bijvoorbeeld of opdrachtgevers terecht een bepaalde arbeidsrelatie als buiten dienstbetrekking hebben gekwalificeerd waarvoor geen loonheffingen hoeven te worden ingehouden, afgedragen en voldaan. De extra capaciteit zal daarop worden ingezet. Het inschakelen van een intermediaire partij is een keuze van bedrijven en organisaties. De fiscale wetgeving verbiedt het zijn of gebruik maken van een intermediaire partij niet. De Belastingdienst beoordeelt het zijn of gebruik maken van een intermediaire partij dan ook niet, maar zoals aangegeven alleen de juiste beoordeling van een arbeidsrelatie door een opdrachtgever.
Hoeveel flexbemiddelaars/brokers, groot en klein, zijn er naar uw schatting in Nederland actief? In hoeverre vinden registratie en controle plaats, bijvoorbeeld op de kredietwaardigheid van dergelijke tussenpartijen?
Zie antwoord vraag 2.
Biedt een keurmerk, zoals branchekoepel Bovip dat momenteel hanteert, volgens u voldoende waarborgen tegen misstanden?
In het algemeen juich ik het toe als een branche haar verantwoordelijkheid neemt voor de kwaliteit van haar leden en zichzelf reguleert, bijvoorbeeld door een keurmerk te hanteren om de kwaliteit van de dienstverlening te waarborgen of financiële risico’s te beperken. Of het desbetreffende keurmerk voldoende waarborgen biedt tegen misstanden kan ik op dit moment echter niet beoordelen.
Wat vindt u van het standpunt van het Platform Zelfstandige Ondernemers (PZO) dat de rijksoverheid mede schuldig is aan de groeiende invloed van flexbemiddelaars op de arbeidsmarkt, door zelf enkel te sturen op prijs in plaats van kwaliteit? Deelt u de mening dat de overheid, als grootste werkgever van Nederland, hier een voorbeeldfunctie heeft? Hoe wilt u die invullen?
Ik onderschrijf het standpunt van het Platform Zelfstandige Ondernemers dat de overheid zelf enkel zou sturen op prijs in plaats van kwaliteit geenszins.
Voor de inhuur van externe arbeidscapaciteit die benodigd is voor de uitvoering van tijdelijke werkzaamheden, bij pieken in de werkzaamheden en voor de continuïteit van de werkzaamheden bij ziekte, worden veelal raamovereenkomsten gesloten met gespecialiseerde bedrijven. Deze raamovereenkomsten komen meestal via Europese aanbestedingen tot stand. In de aanbestedingsprocedures spelen kwaliteitscriteria een prominente rol. Belangrijke grote raamovereenkomsten – bijvoorbeeld op het gebied van ICT-inhuur – worden voornamelijk op basis van kwalitatieve criteria gegund aan leveranciers. Bij deze gunning van raamovereenkomsten speelt de prijs een secundaire rol. Ook bij de opdrachten binnen deze raamovereenkomsten is prijs veelal ondergeschikt aan de aangeboden kwaliteit.
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kan de positie van zelfstandigen ten opzichte van tussenpartijen volgens u worden verbeterd, zodat zzp’ers geen risico’s hoeven te dragen voor zaken waarvoor zij geen verantwoordelijkheid hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is volgens u nodig om ervoor te zorgen dat tussenpartijen kunnen doen wat zij behoren te doen, namelijk bevorderen dat opdrachtgevers onder de juiste voorwaarden zzp’ers inhuren en hen (opdrachtgevers) daarbij ontzorgen, maar dat wordt voorkomen dat deze bureaus enkel ontstaan en/of worden gebruikt om opdrachtgevers hun verantwoordelijkheid te helpen ontduiken of extern te laten beleggen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat zzp’ers en hun opdrachtgevers snel duidelijkheid/zekerheid krijgen over waar zij aan toe zijn, zodat zij zonder een hoop administratieve lasten en zonder het gevoel risico te lopen rechtstreeks zaken met elkaar kunnen doen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘soepelere begrotingsregels Europese Unie’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de discussie over soepelere begrotingsregels voor de lidstaten?1
Ik ben bekend met het nieuwsartikel in het Financial Times waar u aan refereert. Ik heb begrepen dat dit verwijst naar een intern Commissiedocument. Er is geen sprake van een concreet voorstel om de Europese begrotingsregels aan te passen.
Waar wordt door de Europese Commissie precies over nagedacht?
De Commissie werkt momenteel aan de reguliere vijfjaarlijkse evaluatie van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP), welke voor het eind van dit jaar wordt afgerond en gepubliceerd. Ten behoeve van deze evaluatie heeft het Finse voorzitterschap van de Raad voor de informele Ecofinraad van 13-14 september een discussie over het SGP geagendeerd, zodat lidstaten hun ideeën over het SGP kenbaar kunnen maken. De Commissie kan op basis van de evaluatie een voorstel doen voor aanpassing van de relevante verordeningen.
Wat is uw reactie op het plan om de begrotingsregels te versoepelen?
Zoals aangegeven in het antwoord op de eerste vraag, is er geen concreet voorstel om de Europese begrotingsregels aan te passen.
Is om Nederlandse inbreng of input gevraagd bij dit plan? Zo ja, wat heeft de Nederlandse regering aangegeven?
Aangezien er geen concreet voorstel is om de Europese begrotingsregels aan te passen is er niet om Nederlandse inbreng gevraagd. Tijdens de informele Ecofin van 13–14 september 2019 zal een discussie plaatsvinden over de Europese begrotingsregels. Zoals aangegeven in de Staat van de Europese Unie 20192 is Nederland van mening dat het SGP moet worden hervormd om de effectiviteit van het pact te vergroten. Een evaluatie van de Commissie wordt daarom verwelkomd. Het SGP behoeft volgens het kabinet vooral verbetering op het gebied van naleving en handhaving, en minder op het gebied van de regels zelf. Daarom zet Nederland in op het inperken van de flexibiliteit en beoordelingsruimte, het versimpelen van de regels, striktere handhaving van de regels en het vergroten van de voorspelbaarheid bij de uitvoering van de regels.
Wat vindt u van dit plan om het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) te «vereenvoudigen»?
Zoals aangegeven in het antwoord op de eerste vraag, is er geen concreet voorstel om de Europese begrotingsregels aan te passen. Ten aanzien van het SGP is Nederland van mening dat het moet worden hervormd om de effectiviteit van het pact te vergroten. Nederland zet daarbij in op het inperken van de flexibiliteit en beoordelingsruimte, het versimpelen van de regels, striktere handhaving van de regels en het vergroten van de voorspelbaarheid bij de uitvoering van de regels.
Deelt u de mening dat «vereenvoudiging» geen «versoepeling» mag betekenen?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 4 en 5 zet Nederland ten aanzien van het SGP in op het inperken van de flexibiliteit en beoordelingsruimte, het versimpelen van de regels, striktere handhaving van de regels en het vergroten van de voorspelbaarheid bij de uitvoering van de regels. In algemene zin is Nederland van mening dat een gebrekkige naleving en het onvermogen van lidstaten om te hervormen nooit een reden kan zijn om het SGP te versoepelen. Nederland is dan ook geen voorstander van versoepeling van het SGP.
Wijst u een versoepeling van de «schuldregel», zoals beschreven in dit artikel, dan ook af?
Voor Nederland geldt dat de Europese begrotingsregels moeten leiden tot houdbare overheidsfinanciën. Nederland zal elk mogelijk toekomstig voorstel voor aanpassing van de regels hieraan toetsen.
Wat gaat u doen om elke vorm van versoepeling tegen te houden?
Nederland zet bij hervorming van het SGP in op het inperken van de flexibiliteit en beoordelingsruimte, het versimpelen van de regels, striktere handhaving van de regels en het vergroten van de voorspelbaarheid bij de uitvoering van de regels. Nederland zal elk mogelijk toekomstig voorstel voor aanpassing van de regels hieraan toetsen. Ook zal Nederland bij de Commissie blijven aandringen dat zij de afspraken uit het SGP streng zal bewaken.
Deelt u de mening dat versoepeling van de regels niet bijdraagt aan het vertrouwen van de burger in de EU?
Effectieve Europese begrotingsregels die leiden tot houdbare overheidsfinanciën zijn van groot belang. Vermindering van de complexiteit van de regels kan bijdragen aan de voorspelbaarheid en uitlegbaarheid ervan. Dit kan bijdragen aan het vertrouwen van burgers. Voor de effectiviteit en geloofwaardigheid van de begrotingsregels is het vooral van belang dat ze op een consequente, transparante en voorspelbare manier worden gehandhaafd.
Deelt u de mening dat elke vorm van versoepeling een knieval is naar landen die hun begroting nu al niet serieus nemen, zoals Italië?
Aanpassing van de Europese begrotingsregels is nu niet aan de orde. In de antwoorden op de voorgaande vragen heb ik aangegeven waar Nederland mogelijke toekomstige voorstellen voor aanpassing van de regels op zal beoordelen.
Deelt u de mening dat versoepeling van de regeling aan de basis kan staan van een nieuwe crisis?
Er ligt geen voorstel om de Europese begrotingsregels aan te passen. Aanpassing, dan wel versoepeling, is zodoende dan ook niet aan de orde. In de antwoorden op de voorgaande vragen heb ik aangegeven waar Nederland mogelijke toekomstige voorstellen voor aanpassing van de regels op zal beoordelen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voorafgaand aan het AO Eurogroep/Ecofinraad van 4 september 2019?
Ja.
Het bericht dat de NPO overweegt om uit NLZIET te stappen |
|
Joost Sneller (D66), Harry van der Molen (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Werkgroep: NPO moet overwegen uit NLZIET te stappen»?1
Ja.
Klopt het dat de NPO overweegt om uit NLZIET te stappen en in plaats daarvan wil inzetten op de abonneedienst NPO Start Plus? Zo ja, wat vindt u hiervan en hoe gaat u hiermee om?
De NPO heeft mij verzekerd dat dit bericht niet klopt. Niet voor de korte en niet voor de lange termijn. De NPO hecht grote waarde aan het samenwerkingsverband.
Is bij u bekend dat de werkgroep uw plannen rond de sectorbrede samenwerking een slecht idee vindt? Zo ja, is dit ook het officiële standpunt van de NPO?
De NPO heeft mij laten weten dat dit niet het officiële standpunt van de NPO is. Dit is ook op te maken uit de woorden van de voorzitter van de raad van bestuur van de NPO tijdens de NPO-seizoenpresentatie op 27 augustus jl. en uit de brief die ik op 4 september 2019 aan de Kamer heb gestuurd over de samenwerkingsagenda opgesteld door publieke en commerciële mediapartijen over de toekomst van het Nederlandse medialandschap.
Kunt u deze ontwikkelingen verklaren met het oog op de visiebrief waarin staat dat het kabinet NPOStart Plus aan striktere voorwaarden wil onderwerpen, zodat de dienst zich enkel toelegt op het langer beschikbaar houden van programma’s tegen een kostendekkend tarief en dat het kabinet het wenselijk zou vinden dat meer wordt samengewerkt door Nederlandse mediapartijen om Nederlandse content gezamenlijk aan te bieden? Kunt u aangeven op welke termijn deze voorwaarden door u worden geconcretiseerd?2
In mijn visiebrief heb ik aangegeven NPO Start Plus aan striktere voorwaarden te willen onderwerpen. Het streven is om dit per ingang van de nieuwe concessieperiode in te laten gaan.
Hoe kijkt u er tegenaan dat een werkgroep van de NPO begin juli 2019, dus na het verschijnen van de visiebrief, een document over het toekomstscenario van NPO Start en NPO Start Plus opstelt dat flink afwijkt van wat is beschreven in de visiebrief?
Het staat de NPO met het oog op beleidsvoorbereiding vrij werkgroepen in het leven te roepen. Ik heb daar verder geen oordeel over. Uitkomsten van beleidsvoorbereiding dienen uiteraard altijd te passen binnen wet- en regelgeving. De NPO heeft mij verzekerd dat het hier gaat om een concept-document van enkele medewerkers dat op eigen initiatief is opgesteld en nooit is ingediend bij de raad van bestuur. Er heeft dus ook geen besluitvorming over plaatsgevonden. Los hiervan zal de NPO ook niet uit NLZIET treden en loyaal blijven participeren, zo is mij gemeld door de NPO.
Klopt het dat NPO Start zich wil gaan richten op avontuurlijke stadsbewoners en zelfbewuste familiemensen in plaats van het bedienen van alle Nederlanders? Zo ja, wat vindt u hiervan?
NPO Start Plus en NPO Start dienen te voldoen aan mijn goedkeuringsbesluit van 19 augustus 2016. Als aanbodkanalen die deel uitmaken van de publieke taakopdracht dienen de kanalen te voorzien in de behoeftes van alle Nederlanders. De NPO verzekerde mij overigens dat NPO Start zich niet op een specifieke doelgroep wil gaan richten, net zomin als dat nu het geval is. Gezien de aard en de goedkeuring van de aanbodkanalen is dat ook per definitie onmogelijk, het betreft hier immers primair zo compleet mogelijke terugkijkdiensten van het totale programma-aanbod van de NPO.
Kunt u een update geven van de nadere afspraken die worden gemaakt aan de tafels van het door u geïnitieerde overleg met publieke en private mediapartijen over de toekomst van het Nederlandse medialandschap? Wat is er tot nu toe afgesproken en zit er voldoende voortgang in deze gesprekken?
Op 4 september 2019 ontving u mijn brief over de stand van zaken van mijn gesprekken met publieke en private partijen uit de mediasector. Er zijn sinds de laatste keer dat ik uw Kamer hierover informeerde (Mediabegroting 2019) vijf bijeenkomsten geweest, naast een aantal bijeenkomsten van werkgroepen. Dit heeft geresulteerd in de bij de brief gevoegde samenwerkingsagenda, inclusief beschrijving van de uitgangspunten en randvoorwaarden.
De samenwerkingsagenda is een begin van een doorlopend gesprek met partijen die een bijdrage willen leveren aan een duurzaam medialandschap in Nederland. De gedeelde ambitie is dat de Nederlandse mediagebruiker toegang moet houden tot voor hem relevante content.
De verdubbeling van het aantal daklozen |
|
John Kerstens (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Aantal daklozen in Nederland verdubbeld: «Iedereen kan dakloos worden»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat iedereen tenminste zeker moet kunnen zijn van een dak boven zijn hoofd? Vindt u het een taak van de overheid daarvoor te zorgen? Hoe verklaart u dat u mensen deze basale zekerheid niet kan bieden?
Het bevorderen van de volksgezondheid en huisvesting zijn sociale grondrechten die in de Grondwet zijn opgenomen. Veel partijen hebben hierin een taak, waaronder de overheid. Er worden veel maatregelen getroffen om hier invulling aan te geven.
De verplichting om te zorgen voor voldoende zorg en ondersteuning en huisvesting is uitgewerkt in verschillende wetten. Uit de Wmo 2015 vloeit voort dat gemeenten opvang moeten bieden aan mensen die de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht, met gebruikelijk hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit hun sociale netwerk te handhaven in de samenleving.
De rijksoverheid heeft een systeemverantwoordelijkheid om maatregelen te nemen waardoor voorzien wordt in voldoende huisvesting. Huurders van een niet geliberaliseerde woning kunnen op basis van de Wet op de huurtoeslag een aanvraag indienen voor huurtoeslag, waarmee de betaalbaarheid van de woning voor de doelgroep wordt verzekerd. Op basis van de Huisvestingswet 2014 kunnen gemeenten bij schaarste aan woonruimte die leidt tot onevenwichtige en onrechtvaardige effecten maatregelen nemen inzake woonruimteverdeling en woonruimtevoorraadbeheer. Omdat de markt onvoldoende voorziet in goedkope huurwoningen is op basis van de Woningwet het voorzien in voldoende betaalbare woonruimte als een dienst van algemeen economisch belang opgedragen aan de woningcorporaties.
Hoe lokaal invulling gegeven wordt aan deze taak kan de gemeente in haar woonbeleid vastleggen door middel van een woon(zorg)visie. Woningcorporaties zijn verplicht daar naar redelijkheid aan bij te dragen. Gemeenten, woningcorporaties en huurdersorganisaties kunnen in kwantitatieve en kwalitatieve prestatieafspraken vastleggen hoe het best kan worden voorzien in de lokale (zorg)behoefte van bijvoorbeeld dak- en thuislozen.
Het Kabinet vindt het belangrijk dat voor diverse groepen zoals starters, mensen met een laag of middeninkomen, ouderen en andere kwetsbare groepen, zoals dak- en thuislozen, voldoende geschikte en betaalbare woningen en woonruimten zijn, of dat nu huren of kopen is. Het kabinet neemt daarom een pakket aan maatregelen om de verschillende aspecten van de woningnood aan te pakken. Met een woningbouwprogramma van 2 miljard euro kunnen sneller en meer betaalbare woningen worden gebouwd in een goede leefomgeving. De Minister van BZK treft een aantal maatregelen om de bouw van goedkope sociale woningen te bevorderen. Zo kunnen verhuurders vanaf 2020 een vermindering van de verhuurderheffing van € 25.000 per woning krijgen indien ze nieuwe goedkope huurwoningen bouwen en nieuwe tijdelijke woningen kunnen vrijgesteld worden van de verhuurderheffing. Beide maatregelen zijn deel van het Belastingplan. Ook heeft de Minister van BZK samen met een aantal gemeenten een aantal woondeals gesloten zodat de nodige actie wordt ondernomen om te voorzien in voldoende passende woonruimte.
Deelt u de analyse dat de grote en stijgende woningnood en de afname van het aantal bedden in de gezondheidszorg de oorzaken zijn van de verontrustende verdubbeling van het aantal daklozen in Nederland? Zo nee, hoe verklaart u dan deze verdubbeling?
Uit eerder onderzoek van het CBS blijkt dat mensen vaak vanuit een situatie van relatieve armoede dakloos worden2. De G4 heeft onlangs onderzoek uitgevoerd naar het aantal daklozen in de G43. Geïnterviewden noemen het tekort aan geschikte en betaalbare woningen en de ambulantisering in de ggz als mogelijke oorzaken voor de toename van het aantal daklozen in de afgelopen jaren. Zij noemen ook andere oorzaken, bijvoorbeeld dat «alles ingewikkelder wordt».
Ik heb CBS gevraagd nader onderzoek te doen naar de toename van het aantal daklozen in de afgelopen jaren. Dit onderzoek is naar verwachting eind 2019 beschikbaar.
Kunt u ingaan op de uitspraak dat het ontbreken van basale levensbehoeften in Nederland, zoals een huis, voldoende eten en toegang tot de dokter, een schending van mensenrechten impliceert?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat zelfs mensen met een baan tegenwoordig geen woning kunnen krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe pijnlijk zichtbaar moeten de gevolgen van de woningcrisis in Nederland worden voordat u bereid bent maatregelen te nemen om de woningcrisis te beteugelen, die echt zoden aan de dijk zetten, zoals een investeringsfonds en het substantieel verminderen van de belasting op betaalbare woningen?
Zie antwoord vraag 2.
Nu blijkt dat de bijstand onvoldoende bestaansminimum biedt aan mensen, waardoor het risico op schulden groeit, bent u bereid maatregelen te treffen die het bestaansminimum in Nederland kunnen verhogen? Zo nee, waarom niet?
De bijstand is een tijdelijke vangnetregeling die voorziet in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Mensen met een laag inkomen, waaronder mensen in de bijstand, hebben bovendien recht op allerlei vormen van inkomensafhankelijke ondersteuning zoals de huur- en zorgtoeslag. Ook kunnen gemeenten in individuele gevallen bijzondere bijstand verstrekken voor noodzakelijke kosten die iemand door persoonlijke omstandigheden niet kan betalen.
In Actielijn 3 van de Brede Schuldenaanpak is daarnaast aandacht voor een zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso om te voorkomen dat mensen met (problematische) schulden verder in de problemen raken. De bescherming van het bestaansminimum maakt hier expliciet onderdeel van uit. In de voortgangsbrief Brede Schuldenaanpak gaat de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in op deze acties van het kabinet.4
Welke maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat mensen die dakloos zijn toch in een opvanglocatie terecht kunnen, nu die overvol blijken te zitten? Bent u bereid desnoods noodmaatregelen te treffen totdat eindelijk maatregelen worden genomen die de woningcrisis kunnen bezweren en het bestaansminimum verhogen?
De afgelopen periode heb ik met betrokken partijen op diverse manieren gewerkt aan het terugdringen van het aantal daklozen. Zo ondersteun ik met de meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang5 lokale en regionale partijen om versneld tot de implementatie van het advies van de commissie Dannenberg te komen6. Met het Actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren, dat ik op 14 maart jl. lanceerde7 (2018/19, 29 325, nr. 97), wordt gewerkt aan een forse vermindering van het aantal dak- en thuisloze jongeren en het bieden van integrale ondersteuning op alle levensgebieden8. Gezien de cijfers van het CBS is echter meer nodig om deze ontwikkeling ten aanzien van de hele groep dak- en thuislozen te keren. Daarom komt het Kabinet dit najaar samen met andere (lokale) partijen met een aanvullend plan om het aantal dak- en thuislozen de komende jaren fors terug te dringen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen die psychische zorg nodig hebben, die ook daadwerkelijk krijgen, zodat ze niet onnodig op straat belanden?
Zie antwoord vraag 8.
Doet u ook onderzoek naar de bredere gevolgen voor de maatschappij van het toenemend aantal daklozen, ook voor de veiligheid in buurten en maar ook voor het welzijn van mensen en hun kansen op de arbeidsmarkt? Zo ja, wat zijn uw conclusies? Zo nee, waarom acht u inzicht hierin niet noodzakelijk?
In 2011 is reeds een kosten-baten analyse voor de maatschappelijke opvang9 gemaakt. Daarin zijn de brede maatschappelijke gevolgen verwerkt. Binnen het Actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren (2019–2021) kijk ik samen met 14 gemeenten naar de effecten van de pilots. Daarin neem ik ook het bredere perspectief mee.
Het bericht dat er pal naast het safaripark Beekse Bergen een outdoor hardcore festival is gehouden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat geluiden van het hardcore muziekfestival «Decibel Outdoor», dat op 16–18 augustus 2019 plaatsvond in de gemeente Hilvarenbeek, tot ver in de bebouwde kom van Hilvarenbeek te horen zijn geweest en dat dit tot verschillende klachten van bewoners heeft geleid?1
In het bijgevoegde artikel wordt daar melding van gemaakt.
Bent u ermee bekend dat de bebouwde kom van Hilvarenbeek aanzienlijk verder verwijderd ligt van het «Decibel Outdoor»-festivalterrein dan safaripark Beekse Bergen, dat slechts door een provinciale weg van het festivalterrein gescheiden wordt?
Ja.
Bent u ermee bekend dat er bij het safaripark geluiden van ruim 88 decibel zijn gemeten?2
In het filmpje dat in de vraag is genoemd wordt 88 decibel getoond op een telefoon. Het is echter onduidelijk waar is gemeten en gefilmd en of het toestel een correcte waarde aangeeft. Tijdens het festival heeft de «Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant» geluidsmetingen verricht. Het geluid is bijna geheel binnen de geluidsnormen gebleven van de evenementenvergunning: 75 db(A) en 90 db(C) op de dichtstbijzijnde geluidsgevoelige gevel in de omgeving van het festivalterrein. Alleen bij het dagelijks afsluitende vuurwerk is gedurende 10 minuten de norm van 75 db(A) met ten hoogste drie decibel overschreden.
Bent u ermee bekend dat de extreem harde en lage tonen van het festival als bedreigend en angstaanjagend kunnen worden ervaren door in het safaripark gehouden diersoorten als leeuwen, olifanten en antilopen, aangezien deze diersoorten communiceren met laagfrequente en infrasone geluiden?
Geluid kan effect hebben op dieren. Het Safaripark Beekse Bergen geeft aan dat het personeel van het Safaripark geen gedragsafwijkingen heeft geconstateerd bij de dieren tijdens het festival.
Heeft u kennisgenomen van de beelden gemaakt op 18 augustus, waarop te zien is hoe een leeuw in het safaripark zeer onrustig reageert op de dreunende bassen van de hardcoremuziek?3
Ja, het filmpje heb ik bekeken.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat dergelijke extreem luidruchtige muziekevenementen plaats kunnen vinden pal naast een gebied waar dieren leven, zeker wanneer deze dieren beschikken over een gehoorsysteem dat gevoelig is voor laagfrequent en infrasoon geluid? Zo nee, waarom niet?
Wanneer vastgesteld wordt dat dieren last hebben van extreem luidruchtige muziekevenementen, acht ik dit onwenselijk in een dergelijke omgeving. Het geluidsniveau verminderen kan dan een optie zijn.
Vormt het langdurig blootstellen aan harde en lage geluiden van dieren met een gehoorsysteem dat gevoelig is voor laagfrequent en infrasoon geluid naar uw mening een overtreding van de Wet dieren? Zo nee, waarom niet?
De Wet dieren en het Besluit houders van dieren bevatten artikelen die het welzijn van het dier beogen te beschermen. Artikel 2.1. van de Wet dieren bevat een verbod om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen. Hieronder kan ook langdurige blootstelling aan geluiden van bepaalde sterktes en frequenties geschaard worden. Of dit een overtreding oplevert is afhankelijk van de omstandigheden van de desbetreffende situatie.
Wanneer is de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voor het laatst op inspectie geweest bij safaripark Beekse Bergen om te controleren op het welzijn van de dieren en is daarbij rekening gehouden met de mogelijkheid dat de dieren blootgesteld zouden worden aan dergelijke harde geluiden? Zo nee, waarom niet?
27 augustus 2019 heeft de meest recente inspectie plaatsgevonden. Dit betrof een reguliere inspectie om na te gaan of aan de dierenwelzijnsnormen van het Besluit houders van dieren wordt voldaan. Tijdens inspecties worden geen harde geluiden nagebootst om de effecten hiervan te beoordelen, maar als er tijdens een inspectie harde geluiden worden waargenomen, dan wordt dat wel vermeld in de rapportage.
Heeft de gemeente Hilvarenbeek voorafgaand aan het afgeven van de vergunning voor het festival contact gehad met de NVWA, om te controleren of het organiseren van het festival een overtreding van de Wet dieren zou betekenen? Zo nee, waarom niet?
De gemeente heeft geen contact opgenomen met de NVWA. Het is de beslissingsbevoegdheid van de gemeente om dat wel of niet te doen.
Bent u bereid paal en perk te stellen aan dergelijke luidruchtige evenementen naast dierenparken, dierentuinen of grenzend aan natuurgebieden? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens maatregelen te treffen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de gemeente is vergunningverlener op grond van gemeentelijk evenementenbeleid. Tijdens een festival ziet een gemeente erop toe dat de voorwaarden in de vergunning worden nageleefd, waaronder de toegestane geluidsniveaus. Ik ga ervan uit dat gemeenten hun verantwoordelijkheid nemen bij het verstrekken en handhaven van vergunningen. Voor Natura 2000-gebieden geldt een streng toetsingskader dat is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). Ook volgt uit deze wet dat vogels en een aantal specifieke andere dier- en plantensoorten niet verstoord mogen worden (paragrafen 3.1 en 3.2 van de Wnb.) Om die reden mogen festivals bijvoorbeeld niet meer in het broedseizoen worden gehouden. De provincie verleent de vergunning in het kader van de Wnb.
Het bericht dat het Stella Maris in Meerssen gedeeltelijk stopt met Kunskapsskolan |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat vindt u van het bericht dat het Stella Maris in Meerssen gedeeltelijk stopt met Kunskapsskolan (een Zweeds onderwijsconcept dat uitgaat van gepersonaliseerd leren)?1
Het is niet aan mij een oordeel te hebben over het wel of niet stoppen van Kunskapsskolan op het Stella Maris, de invulling van het onderwijs is immers vrij. Aangezien de inspectie momenteel onderzoek doet naar het Stella Maris, zal ik uw vragen in algemene zin beantwoorden
Acht u het wenselijk dat de school vooralsnog het onderwijsconcept deels blijft aanbieden aan ouders en leerlingen, ondanks dat de kwaliteit van onderwijs onder druk staat gezien het oordeel van de Inspectie van het Onderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nadat de school door de inspectie als zeer zwak (havo) en onvoldoende (vwo) is beoordeeld, heeft het Stella Maris ervoor gekozen leerlingen en ouders zelf de keuze te laten maken om in dit schooljaar gebruik te maken van het concept van Kunskapsskolan. Er is inmiddels een interim--directeur aangetreden en deze heeft van de inspectie een herstelopdracht gekregen. De inspectie volgt deze school nauwgezet, er vindt in het voorjaar 2020 een herstelonderzoek plaats.
Hoe verhoudt de situatie op het Stella Maris zich tot de conclusie die de Onderwijsraad trekt dat scholen veel experimenteren met een andere aanpak, maar het vaak aan een goede en systematische evaluatie ontbreekt? Was dit op het Stella Maris ook het geval? Welke conclusie trekt u hieruit?
Bij het beoordelen van onderwijsconcepten in algemene zin is het van belang dat leraren, schoolleiders en bestuurders gebruik maken van de beschikbare (wetenschappelijke) kennis over wat werkt in de praktijk. De inspectie ziet toe op de kwaliteit van het onderwijs. Het onderzoek van de inspectie loopt op dit moment nog en het is aan de inspectie om uitspraken over kwaliteit op deze school te doen.
In hoeverre het Stella Maris systematisch heeft geëvalueerd kan ik op dit moment niet zeggen.
Acht u het wenselijk dat scholen een onderwijsconcept kunnen aanbieden zonder dat vooraf is vastgesteld of het concept kwalitatief in orde is en er in feite met leerlingen wordt geëxperimenteerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het staat scholen vrij een pedagogisch-didactisch onderwijsconcept te kiezen. Het is belangrijk dat bestaande en nieuwe scholen nadenken over de onderbouwing van hun onderwijsconcept.
Deelt u de zorg dat met het wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen2 het makkelijker wordt om scholen te stichten op basis van allerlei (wetenschappelijk onbewezen) onderwijsconcepten met alle gevolgen van dien? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, die zorg deel ik niet. In de huidige situatie vindt er geen toetsing van de kwaliteit plaats in de besluitvorming over bekostiging van nieuwe scholen. Om te voorkomen dat er scholen met onvoldoende kwaliteit starten, introduceert het wetsvoorstel Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen een kwaliteitstoets. Als deze wet van kracht wordt, zal een aanvraag tot het starten van een nieuwe school nog voor de start getoetst worden op deugdelijkheidseisen die inzicht geven in de te verwachten kwaliteit van de school.
Hondengevechten in Nederland |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «OM: criminele organisatie organiseerde zeker vijf hondengevechten»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat nu pas wordt ingegrepen tegen de organisatoren van hondengevechten, terwijl politie en justitie al vele jaren aanwijzingen hebben dat op grote schaal hondengevechten worden georganiseerd in Nederland?
Zoals in de eerdere beantwoording van Kamervragen aangegeven, is het aan het lokale gezag om de prioriteiten te bepalen, waarbij de landelijke prioritering van de politie wordt meegenomen.2 Indien aangifte wordt gedaan van een dergelijk strafbaar feit, zal uiteraard worden bekeken of opsporing en vervolging mogelijk is en in de rede ligt.
Kunt u bevestigen dat de maximale gevangenisstraf voor het organiseren van een hondengevecht drie jaar is, of een geldboete van maximaal € 20.750?
Het organiseren van of deelnemen aan dierengevechten is verboden op grond van artikel 2.14 lid 1 Wet Dieren.
Overtreding van dit artikel is aangemerkt als een misdrijf. Artikel 8.12 lid 1 Wet Dieren bepaalt dat gedragingen in strijd met eerdergenoemd artikel kunnen worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie.
Het aanwezig zijn bij dierengevechten is op grond van artikel 2.14 lid 2 Wet Dieren verboden. Handelen in strijd met dit artikel is aangemerkt als een overtreding.
Artikel 8.12 lid 3 Wet Dieren bepaalt dat gedragingen in strijd met eerdergenoemd artikel kunnen worden gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de derde categorie.
Kunt u bevestigen dat de maximale gevangenisstraf voor het aanwezig zijn bij een hondengevecht zes maanden is, of een geldboete van maximaal € 8.300?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de maximale gevangenisstraf voor het organiseren van of aanwezig zijn bij een hondengevecht veel te laag is? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. De wettelijke strafmaxima zijn in overeenstemming met de ernst van de feiten.
Het is aan de rechter voorbehouden om de meest aangewezen straf – naar soort, lengte of omvang en modaliteit – te bepalen. Hij weegt daarbij alle factoren tegen elkaar af die hij voor het bepalen van de straf van belang acht. In de praktijk is ook niet gebleken dat het huidige strafmaximum ontoereikend is.
Deelt u de mening dat een dergelijk lage geldboete in schril contrast staat met het gepleegde misdrijf en het leed dat bij de dieren wordt veroorzaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe rechtvaardigt u de hoogte van de geldboete, aangezien dergelijke criminelen vaak veel geld verdienen met het organiseren van hondengevechten en andere vormen van criminaliteit, zoals broodfok en drugshandel?
Het is aan de rechter voorbehouden om de meest aangewezen straf – naar soort, lengte of omvang en modaliteit – te bepalen.
Bent u voornemens om de maximale strafeis voor deze ernstige delicten te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vragen 5 en 6.
Hoe is het mogelijk dat de verdachten inmiddels nieuwe honden hebben aangeschaft? Deelt u de mening dat dit onbegrijpelijk en onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de huidige wetgeving gaat dit houdverbod pas in als de uitspraak onherroepelijk is. Dit wordt als onwenselijk geacht en wordt in het wetsvoorstel aanpak dierenmishandelingen en dierverwaarlozing zodanig aangepast, dat dadelijke tenuitvoerlegging mogelijk is en wordt toezicht op de naleving en handhaving bij overtreding direct na de uitspraak mogelijk. Hiermee wordt voorkomen dat de verdachte in afwachting van de onherroepelijke uitspraak wederom dieren gaat houden. De officier van justitie krijgt daarnaast de mogelijkheid om al eerder, voorafgaand aan de uitspraak een gedragsaanwijzing op te leggen die inhoudt dat de verdachte tot aan de zitting geen dieren mag houden. Het wetsvoorstel wordt naar verwachting in het voorjaar van 2020 ter advisering aan de Raad van State verzonden.
Deelt u de mening dat organisatoren van hondengevechten een levenslang fok- en houdverbod moeten krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Een opgelegde sanctie moet proportioneel zijn aan de gepleegde strafbare feiten.
In de praktijk blijkt het huidige strafmaximum van drie jaar en de maximale proeftijd van tien jaar bij een voorwaardelijke straf op dit moment toereikend. De maximale proeftijd van tien jaar is tot op heden niet door de rechter opgelegd. Daarnaast betekent een levenslang houdverbod ook levenslang toezicht. De uitvoerbaarheid daarvan is gecompliceerd.
Deelt u de mening dat een effectieve aanpak van hondengevechten, waaronder het fokken en trainen van honden op agressie, kan bijdragen aan het verminderen van het aantal bijtincidenten? Zo ja, wanneer gaat u ingrijpen? Zo nee, waarom niet?
Het fokken op agressie is nu al op grond van artikel 3.4, onderdeel 2c Besluit houders van dieren verboden. Om ook in een vroeg stadium objectief te kunnen vaststellen of een hond gevaarlijk is, wordt een risicobeoordelingstest ontwikkeld. Hiermee kan op grond van artikel 3.4, onderdeel 2c Besluit houders van dieren door deskundigen objectief vastgesteld worden of een hond gevaarlijk is. Indien een hond gevaarlijk is, is fokken met de hond verboden. Bij overtreding van dit verbod kan een sanctie worden opgelegd.
Het trainen van honden op agressief gedrag wordt mede gedaan door de dieren op te hitsen tegen andere dieren waaronder honden. De consultatie over de voorgenomen wetswijziging zoals in het antwoord op vraag 9 is aangegeven, waarin onder andere dit ophitsen strafbaar is gesteld, is afgerond. De uit de consultatie naar voren gekomen reacties worden in nader overleg met mijn ambtgenoot besproken en verwerkt. Daarna zal het wetsvoorstel ter advisering aan de Raad van State worden voorgelegd.
Het bericht ‘Flaws in Cellphone Evidence Prompt Review of 10,000 Verdicts in Denmark’ |
|
Stieneke van der Graaf (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Flaws in Cellphone Evidence Prompt Review of 10,000 Verdicts in Denmark»?1
Ja.
Heeft u tevens kennisgenomen van het statement van de Deense Minister van Justitie, waarin deze aangeeft het gebruik van telecommunicatiegegevens als bewijs voor veroordeling of als grond voor het arresteren van verdachten tijdelijk te stoppen vanwege ernstige fouten die in deze gegevens zijn gevonden?2
Ja, dat heb ik.
Op welke wijze wordt, globaal gezien, in Nederland gebruikgemaakt van telecommunicatiegegevens bij de veroordeling en aanhouding van verdachten? Om hoeveel zaken gaat het jaarlijks?
Net als in Denemarken wordt ook in Nederland gebruik gemaakt van telecommunicatiegegevens bij het opsporen en vervolgen van misdrijven. In 2017 werden er 35.130 en in 2018 34.221 historische verkeersgegevens gevorderd. Het belang van die gegevens is niet in cijfers of statistieken uit te drukken omdat historische telecomgegevens vaak pas resultaat opleveren in combinatie met andere opsporingsmiddelen, zoals bijvoorbeeld observeren, doorzoeken van plaatsen, en telefoontaps. Hierdoor kan het resultaat achteraf niet aan één specifiek opsporingsmiddel worden toegeschreven.
Wordt in Nederland op een soortgelijke wijze en met soortgelijke technieken gebruikgemaakt van telecommunicatiegegevens bij de veroordeling en aanhouding van verdachten? Zo nee, waarin verschilt de Nederlandse werkwijze van de Deense?
Recent hebben de Deense autoriteiten geconstateerd dat er fouten zitten in de conversietool die de Deense politie gebruikt om de door de telecomproviders aangeleverde originele (bron)bestanden te converteren naar materiaal dat kan worden gebruikt in opsporingsonderzoeken en als bewijs.
De Nederlandse politie maakt ook gebruik van een conversietool, maar het materiaal uit deze tool mag niet als bewijs gebruikt worden. De conversietool van de Nederlandse politie wordt gebruikt om de door de telecomaanbieders aangeleverde originele bestanden te converteren en te analyseren. De tool is dus geen bronsysteem en het is ook geen forensische tool. Alleen de bronbestanden mogen als bewijsmateriaal worden aangedragen.
Voorts zijn er door de Deense autoriteiten ook «onzekerheden en bronnen van fouten» geconstateerd in de door de telecomaanbieders aangeleverde originele bestanden. De Deense overheid is een onderzoek gestart naar de omvang, de oorzaken en de consequenties van die onzekerheden en bronnen van fouten en hoopt dit eind september af te ronden. Tot die tijd mogen aldaar verkregen historische verkeersgegevens in Denemarken niet (meer) worden gebruikt in opsporingsonderzoeken.
Kan worden uitgesloten dat in Nederland onnauwkeurige of onjuiste gegevens zijn of worden gebruikt, hetzij door fouten in eigen IT-systemen, hetzij door fouten in de IT-systemen van telecomaanbieders?
Zoals hierboven beschreven mag het materiaal uit de conversietool in Nederland niet als bewijsmateriaal gebruikt worden. Alleen de bronbestanden mogen als bewijsmateriaal worden aangedragen.
In een bericht van de Deense politie wordt een aantal «onzekerheden en bronnen van fouten» in de door de Deense Telecomproviders aangeleverde bestanden benoemd. De Nederlandse politie heeft aangegeven een deel van deze voorbeelden te herkennen, maar is ermee bekend hoe de aangeleverde informatie moet worden geïnterpreteerd.
Zo is bij de Nederlandse politie bijvoorbeeld bekend dat wanneer in de originele bestanden op een bepaald tijdstip geen communicatie zichtbaar is, dit niet betekent dat er geen communicatie heeft plaatsgevonden. Sinds het buiten werking stellen van de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens door de kortgedingrechter in Den Haag op 11 maart 2015, bewaren telecomproviders alleen die gegevens die zij nodig hebben voor hun eigen bedrijfsvoering. Dat leidt ertoe dat niet alles bewaard wordt en derhalve niet alles kan worden geleverd aan de opsporingsdiensten.
Ik heb geen concrete aanleiding om aan te nemen dat er door de politie in Nederland onnauwkeurige of onjuiste gegevens worden gebruikt. Wel zal ik na de afronding van het Deense onderzoek de politie vragen om alle door de Denen aangegeven «onzekerheden en bronnen van fouten» op de Nederlandse situatie te projecteren en mij over de bevindingen te rapporteren. Mocht daartoe aanleiding zijn dan zal ik uw Kamer daarover berichten.
Bent u bereid contact op te nemen met het Deense Ministerie van Justitie om te bezien of mogelijk sprake kan zijn van vergelijkbare onvolkomenheden in Nederland?
Er is reeds contact met de Deense autoriteiten. Ook is er contact met het Nederlandse Openbaar Ministerie over het gebruik van via rechtshulp verkregen Deense telecomgegevens.
Ziet u aanleiding om de betrouwbaarheid van telecommunicatiegegevens die in de rechtspraak worden gebruikt beter te borgen, zodat deze data ook op de lange termijn in de rechtspraak aangewend kunnen worden?
Nee, op dit moment zie ik op basis van de Deense situatie geen aanleiding voor een aanpassing van de huidige werkwijze.
Tal van constructies om het salarisplafond (WNT-norm) bij de publieke omroep te omzeilen |
|
Peter Kwint , Thierry Aartsen (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Heeft u zicht of er op dit moment constructies zijn van betalingen aan presentatoren of andere medewerkers in dienst van de NPO en/of de omroepen, waarmee de WNT-norm wordt omzeild, bijvoorbeeld door constructies via buitenproducenten? Zo nee, waarom heeft u daar geen zicht op?
Hoeveel programma’s bij de publieke omroep worden geproduceerd door rechtspersonen (zoals besloten vennootschappen) die (deels) in eigendom zijn van dezelfde personen die tevens programma’s bij de publieke omroep presenteren? Heeft u zicht op deze aantallen? Zo nee, waarom niet en aan welke organen wordt hier wel over gerapporteerd of verantwoording over afgelegd? Zo ja, hoe wordt dit aan u gerapporteerd?
Worden deze rechtspersonen geregistreerd in het register voor nevenfuncties journalistieke functionarissen, dat sinds de Governancecode 2018 verplicht is bij de publieke omroep?
Hoeveel presentatoren of andere medewerkers in dienst van de NPO en/of omroepen ontvangen ook betalingen van buitenproducenten die programma’s maken voor de publieke omroep?
Heeft u zicht op deze aantallen en bedragen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dit aan u gerapporteerd?
Indien u geen zicht heeft op deze aantallen en bedragen, welke instanties houden hier dan wel zicht op? Aan welke organen wordt hierover vervolgens gerapporteerd of verantwoording afgelegd?
Worden deze betalingen door buitenproducten geregistreerd in het register nevenfuncties journalistieke functionarissen, dat sinds 2018 verplicht is bij de publieke omroep?
Zie het antwoord op vraag 1 tot en met 6. In het register nevenfuncties hoeven geen bedragen te worden genoemd. Volstaan kan worden met de melding of een nevenfunctie al dan niet bezoldigd is.
Hoe kwalificeert u de toepassing en het functioneren van het register nevenfuncties journalistieke functionarissen 2018? Bent u hier tevreden over?
Met welke frequentie wordt het «register nevenfuncties journalistieke functionarissen» door de betrokkenen bijgewerkt? Acht u deze frequentie voldoende? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om dit aan te passen?
Hoe vaak en waar publiceert de publieke omroep het «register nevenfuncties journalistieke functionarissen»? Is deze informatie openbaar toegankelijk voor iedereen? Acht u de frequentie van publicatie voldoende om voldoende transparantie te verschaffen? Zo ja, waarom?
Bent u bereid om afspraken te maken met de publieke omroep om het «register nevenfuncties journalistieke functionarissen» maandelijks bij te werken en maandelijks te vernieuwen en te publiceren op de website van publieke omroep? Zo nee, waarom niet?
Kunt u de meest actuele versie van het «register nevenfuncties journalistieke functionarissen» aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over de visiebrief mediabeleid op 11 september aanstaande?
Ja.
Het bericht dat veel numerus fixus opleidingen helemaal niet vol zitten |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Veel numerus fixus-opleidingen zitten helemaal niet vol»?1
Lege plekken bij numerusfixusopleidingen ontstaan om verschillende redenen. Studenten kunnen zich voor meerdere opleidingen aanmelden, en uiteindelijk besluiten om voor een andere (numerusfixus)opleiding te kiezen. Lege plekken kunnen ook ontstaan doordat studenten niet aan de vooropleidingseisen voldoen, omdat zij bijvoorbeeld gezakt zijn voor het centraal examen. Een student die niet voldoet aan de vooropleidingseisen of voor een andere opleiding kiest moet zich uitschrijven, zodat de beschikbare plek vrijkomt voor de student met het laagste rangnummer, dat wil zeggen de eerstvolgende op de lijst. Het uitschrijven van de student gebeurt op verzoek van de student en kan de instelling niet uit eigen beweging doen. Op dit moment komt het geregeld voor dat studenten zich niet uitschrijven, waardoor er lege plekken ontstaan. Dat is onwenselijk omdat er andere geschikte studenten voor de opleiding zijn. Ik wil deze situatie voorkomen en daarom bied ik instellingen de ruimte om lege plekken bij numerusfixusopleidingen tegen te gaan. In het Wetsvoorstel taal en toegankelijkheid, dat uw Kamer onlangs heeft ontvangen, heb ik aangekondigd dat een instelling meer studenten kan inschrijven dan het maximum aantal dat het instellingsbestuur in verband met de beschikbare capaciteit heeft vastgesteld. Daarbij geldt de expliciete voorwaarde dat als alle studenten hun plaatsingsbewijs accepteren, de instelling alle studenten moet toelaten tot de opleiding.
Bent u het met de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) eens dat de numerus fixus wordt misbruikt om studenten binnen te halen die nominaal afstuderen en dat van een capaciteitsprobleem minder sprake lijkt te zijn?
Zie antwoord op vraag 3.
In hoeverre kan er gesproken worden over opleidingen die onterecht een numerus fixus hanteren? Welke stappen gaat u hiertegen ondernemen? In hoeverre verwacht u dat de Wet Taal en toegankelijkheid dit probleem geheel gaat ondervangen?
Er zijn mij geen signalen bekend dat instellingen een numerus fixus instellen om studenten te selecteren die nominaal afstuderen.
Ik vind het belangrijk dat instellingen terughoudend zijn bij de inzet van een numerus fixus, omdat het de toegankelijkheid van het hoger onderwijs en de keuzevrijheid van de student beperkt. Het legt een beperking op de toegankelijkheid van het hoger onderwijs en de keuzevrijheid van de student. Een numerus fixus is in mijn optiek dan ook een ultimum remedium. Ik verwacht dat een instelling met een capaciteitsprobleem voor een bepaalde opleiding eerst zelf op zoek gaat naar andere oplossingen om het capaciteitsprobleem op te lossen, bijvoorbeeld door samen te werken met andere instellingen. Als er geen adequate oplossingen zijn, dan vind ik het gebruik van een numerus fixus gerechtvaardigd. In het eerder genoemd wetsvoorstel kondig ik maatregelen aan om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs (verder) te waarborgen door het aantal numerusfixusopleidingen in het hoger onderwijs terug te brengen. Dat doe ik onder andere door de introductie van het toestemmingsvereiste. Dat houdt in dat een instelling die een numerus fixus instelt vooraf toestemming moet hebben verkregen van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De instelling dient aan te tonen dat er daadwerkelijk sprake is van een capaciteitsprobleem dat niet op korte termijn kan worden opgelost.
Deelt u de mening dat studenten hierdoor in hun keuzevrijheid geraakt worden, terwijl dat helemaal niet nodig is?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
In hoeverre is er sprake van een vergelijkbare situatie bij de hogescholen? Kunt u een overzicht geven, vergelijkbaar met hetgeen de NOS heeft gemaakt voor wat betreft hbo-opleidingen?
Bijgevoegd treft u een overzicht aan van de opleidingen met een numerus fixus in het hoger onderwijs.2
Het ministerie dat Groningers voor de gek houdt |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht van RTV Noord over de manier waarop uw ministerie omgaat met Groningers?1 Wat is hierop uw reactie?
Ik ken het bericht. Ik herken mij niet in het beeld dat ik of mijn ministerie mensen voor de gek zouden houden.
Waarom was het nodig om het principe van «underpromise en overdeliver» te hanteren? Welke filosofie zit er achter? Hoe bent u tot dit principe gekomen? Wat verwachtte u van het hanteren van dit principe? Is uw verwachting uitgekomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor herstel van vertrouwen van burgers in Groningen in de overheid en andere instanties is het nakomen van gedane beloften een essentiële voorwaarde. Ik heb daarom sinds mijn aantreden als verantwoordelijk Minister – ook in uw Kamer – uitgedragen dat alleen beloftes gedaan en verwachtingen gewekt moeten worden als er een hoge mate van waarschijnlijkheid is dat deze nagekomen kunnen worden. Daarbij verken ik doorlopend nieuwe mogelijkheden om de gaswinning te verlagen en de uitvoering van de versterkingsopgave en de afhandeling van schademeldingen te versnellen met behoud van zorgvuldigheid, rechtvaardigheid en aandacht voor de betrokken bewoners.
Hoe verklaart u dat zelfs de «underpromise» niet gehaald wordt? Wat gaat u praktisch doen om de Groningers te helpen, behalve mooie woorden spreken?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is het principe van «underpromise and overdeliver» nooit gedeeld met de Kamer?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereidt alle documenten die betrekking hebben op afspraken over de aanpak van schade, versterking, het Nationaal Programma Groningen (NPG) en de aanpak van gezondheidsproblemen alsnog naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik voorzie de Kamer van de informatie die nodig is voor de uitoefening van zijn controlerende taak. Gerichte verzoeken van uw Kamer om informatie over de genoemde onderwerpen zal ik steeds zo snel en volledig mogelijk inwilligen.
Waarom zijn er telkens WOB-verzoeken nodig om achter essentiële informatie te komen?
De mening dat er WOB-verzoeken nodig zijn om achter essentiële informatie te komen deel ik niet. Er is geen sprake van essentiële nieuwe informatie die in reactie op een WOB-verzoek is gepubliceerd.
Kunt u aangeven welke WOB-verzoeken er lopen over de gaswinning en de aanpak van de problemen die daardoor zijn ontstaan? Kunt u tevens aangeven hoe ver het staat met de procedure van deze WOB-verzoeken? Wanneer wordt duidelijk voor aanvragers of de verzoeken wel of niet worden ingewilligd?
Op dit moment zijn er 10 Wob-verzoeken in behandeling die gaan over de gaswinning in Groningen. De verzoeken zien op de volgende informatie:
De stand van zaken verschilt per verzoek, maar de processtappen die gezet moeten worden zijn bij elk verzoek dezelfde. Eerst moeten alle relevante documenten geïnventariseerd en verzameld worden. Daarna worden alle documenten per passage beoordeeld aan de hand van de Wob en wordt een besluit genomen. Het uitgangspunt hierbij is dat alle informatie die binnen de reikwijdte van een verzoek valt openbaar gemaakt wordt. Alleen als informatie valt onder één van de in de Wob genoemde uitzonderingsgronden, wordt die niet openbaar gemaakt. Dit wordt vervolgens toegelicht in het besluit. In veel gevallen hebben de Wob-verzoeken betrekking op zeer veel documenten. De verzoeker wordt hiervan op de hoogte gesteld en soms worden er afspraken gemaakt omtrent de behandeltermijn. Er is in enkele gevallen sprake van een overlap tussen de in verschillende verzoeken opgevraagde informatie. Zodra documenten in een verzoek openbaar zijn gemaakt, wordt de aanvrager van een soortgelijk verzoek hiervan op de hoogte gesteld. Op die manier wordt getracht alle aanvragers zo spoedig mogelijk van de gevraagde informatie te voorzien.
Heeft u het WOB-verzoek van de Groninger Bodem Beweging inmiddels gehonoreerd waarvoor zij in mei 2019 naar de rechter is gestapt?2 Zo nee, waarom niet?
De Groninger Bodem Beweging (hierna: GBB) heeft twee Wob-verzoeken gedaan waarvan één gericht is aan de directeur NCG en één aan mij als Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK). Met de GBB is afgesproken om de verzoeken in verband met de omvang op te splitsen in twee deelbesluiten. Het eerste deel heeft betrekking op documenten die afkomstig zijn van NCG en het tweede deel op de documenten die zijn gewisseld tussen de Minister van EZK en de NAM en tussen de Minister van EZK en betrokken ingenieurs- en/of onderzoeksbureaus. Het eerste deelbesluit is inmiddels genomen en gepubliceerd3. De gevraagde documenten zijn openbaargemaakt met uitzondering van de informatie die op grond van de Wob niet voor openbaarmaking in aanmerking komt. Het tweede deelbesluit is op 9 september jl. genomen en gepubliceerd. Door de vele ontwikkelingen en werkzaamheden op het gebied van gaswinning en de versterkingsoperatie in Groningen, was de beschikbare capaciteit voor afhandeling van deze verzoeken beperkt. Bij de opgevraagde documenten zijn meerdere onderdelen van mijn ministerie en daarnaast personen en organisaties buiten mijn ministerie betrokken. Om die reden was het helaas niet mogelijk om de afhandeling van dit Wob-verzoek sneller af te ronden.
Hoeveel WOB-verzoeken heeft uw van Follow the Money (FTM) en Platform Authentieke Journalistiek (PAJ) betreffende de Shell-papers ontvangen? Zijn die verzoeken inmiddels ingewilligd? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat dit gebeuren?
Mijn ministerie heeft één verzoek ontvangen van Follow the Money (FTM) en Platform Authentieke Journalistiek (PAJ) betreffende de invloed van Shell op het Nederlandse openbaar bestuur. Er is nog geen besluit genomen over dit verzoek. Op donderdag 1 augustus 2019 hebben de leden Beckerman en Kwint (beiden SP) over dit onderwerp schriftelijke vragen ingediend (kenmerk 2019Z15479). Voor beantwoording hiervan is uitstel gevraagd vanwege de voor beantwoording benodigde interdepartementale afstemming. Bij de beantwoording van die vragen zal ik nader op dit onderwerp ingaan.
Lopen er nog meer WOB-verzoeken die gaan over Shell of andere gasbedrijven? Zo ja, hoeveel?
Naast de in de antwoorden 7 en 9 genoemde verzoeken zijn er nog vier Wob-verzoeken in behandeling die gaan over gasbedrijven, waarvan twee (mede) over Shell. De verzoeken zien op de volgende informatie:
Deelt u de mening dat transparantie zeer belangrijk is voor het vertrouwen van inwoners in de overheid? Zo ja, hoe gaat u de informatievoorziening verbeteren? Wanneer?
Ik onderschrijf uw stelling over het belang van transparantie voor vertrouwen in de overheid. Zoals uiteengezet in de voorafgaande antwoorden span ik mij in om verzoeken om informatie van uw Kamer en verzoeken op grond van de Wob binnen de mogelijkheden zo snel en volledig mogelijk in te willigen. Dit vergt voortdurende aandacht. Anders dan de vraagstelling suggereert is er geen sprake van een structureel tekortschietende informatievoorziening. Ik zie niet in hoe de publicatie van soms honderden documenten met een veelal technisch karakter zou bijdragen aan het wegnemen van stress en onzekerheid bij inwoners van Groningen. Ik zet voor dit doel in op het zo snel mogelijk afbouwen van de gaswinning en het versnellen van de afhandeling van schade en uitvoering van de versterkingsoperatie.
Hoe denkt u dat dit bijdraagt aan ºhet wegnemen van oorzaken van stress en onzekerheid» dat u als belangrijkste prioriteit zei te hebben in februari 2018?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Wilt u deze vragen ruim voor het Algemeen overleg Mijnbouw/Groningen van 12 september 2019 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat een konvooi met Nederlands legermaterieel is aangevallen in Mali |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Konvooi met Nederlands legermaterieel aangevallen in Mali»?1
Ja. Ik betreur ten zeerste dat zes Malinezen (vier militairen en twee chauffeurs) zijn omgekomen bij de aanslag op het konvooi met Nederlands materieel op 21 augustus 2019. Ik heb mijn Malinese ambtsgenoot op 23 augustus een condoleancebrief gestuurd om mijn medeleven te betuigen.
Bent u ermee bekend dat de veiligheidssituatie in Mali alsmaar verslechtert en de zandbakmissie te boek staat als contraproductief?
De situatie in Mali blijft zorgwekkend. Hoewel de stabiliteit in het noorden van Mali iets is verbeterd, is de situatie in Centraal-Mali verslechterd. Het merendeel van het geweld wordt veroorzaakt door gewapende groeperingen, zoals extremistische groepen en zelfverdedigingsmilities, die buiten het vredesproces staan. Het geweld tussen de voormalige opstandelingen in Noord-Mali, de ondertekenaars van het vredesakkoord uit 2015, is sterk afgenomen. De VN-missie in Mali (MINUSMA) ziet toe op de uitvoering van dit vredesakkoord. Dankzij de stappen die de afgelopen jaren in het vredesproces zijn gezet is de relatieve stabiliteit in Noord-Mali, het oorspronkelijke mandaatgebied van MINUSMA, toegenomen. De bewering dat MINUSMA contraproductief zou zijn is dan ook ongegrond. Als gevolg van de verslechterde veiligheidssituatie in Centraal-Mali is het mandaat van MINUSMA aangepast en werd op 28 mei 2019 een sectorhoofdkwartier geopend in de regionale hoofdstad Mopti. Op deze manier zal MINUSMA beter zijn gepositioneerd om de Malinese autoriteiten te assisteren bij het terugdringen van de onveiligheid in Centraal-Mali.
Bent u ermee bekend dat u een zwaarwegende zorgplicht heeft om de veiligheid van onze manschappen te beschermen? Bent u ook bekend met het feit dat u de veiligheid van onze manschappen tot topprioriteit heeft verheven?
De veiligheid van het personeel in algemene zin en uitgezonden militairen in het bijzonder is inderdaad een topprioriteit binnen Defensie. Defensiepersoneel voert zijn taken vaak uit onder gevaarlijke omstandigheden. Veiligheidsrisico’s dienen daarom zo goed mogelijk te worden gemitigeerd. Op basis van een weloverwogen risicoanalyse is er voor de redeployment-operatie voor gekozen om het wegtransport en de beveiliging uit te besteden aan civiele bedrijven en de Malinese veiligheidstroepen.
Bent u bereid de doelloze zandbakmissie in Mali onmiddellijk stop te zetten, zodat de veiligheid van onze manschappen gewaarborgd blijft? Zo nee, waar bent u dan in hemelsnaam mee bezig?
Zoals aangekondigd op 15 juni 2018 in de Kamerbrief «Toekomstige Nederlandse Inspanningen in Missies en Operaties» (Kamerstuk 29 521, nr. 363) heeft Nederland de militaire bijdrage aan MINUSMA op 1 mei 2019 beëindigd. Op dezelfde datum startte de redeployment-operatie. Deze operatie is conform planning voor 1 september jl. afgerond. Sinds de recente terugkeer van het Redeployment Element (RDE) naar Nederland overziet het zogeheten Nadetachement (NaDet) in Mali de afvoer van al het resterende gereedstaande en ingepakte materieel naar Nederland. Het Nadet zal regelmatig vanuit Nederland naar Mali reizen om deze taak uit te voeren. In reactie op de aanval op het konvooi heeft de Malinese krijgsmacht besloten de konvooien te verkleinen. De terugkeer van al het Nederlandse materieel uit Mali wordt voorzien in het tweede kwartaal van 2020.
Conform de Artikel 100-brief MINUSMA («Nederlandse Bijdrage aan MINUSMA in 2019 en Veiligheidsinzet in de Sahel 2019 t/m 2021», Kamerstuk 29 521, nr. 368, d.d. 14 september 2018) en de Kamerbrief «Samenhang Nederlandse Inspanningen Snelle Reactiemachten en Missies en Operaties t/m 2021» (Kamerstuk 29 521, nr. 381, d.d. 14 juni 2019) blijven enkele militairen, Marechaussees en politiefunctionarissen de komende jaren nog in MINUSMA actief.
Aanrijdingen met wild |
|
Remco Dijkstra (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dit is het topje van de ijsberg»?1
Ja.
Deelt u de constatering dat het aantal doodgereden wilde dieren met een kwart toeneemt en dat lang niet alle incidenten worden gemeld? Zo nee, waarom niet?
De gegevens die ik tot mijn beschikking heb, bevestigen deze constatering niet. Zie verder antwoord op vraag 3 over het melden van aangereden dieren.
Kunt u een inschatting maken hoe vaak aangereden dieren aan hun lot worden overgelaten? Zo nee, waarom niet?
Door de Jagersvereniging wordt geschat dat er jaarlijks zo’n 10.000 aanrijdingen met wild plaatsvinden. Hiervan worden er jaarlijks ca. 6.300 gemeld bij de politie.
Daarnaast registreert Rijkswaterstaat de bij hen binnengekomen meldingen van dode of loslopende dieren op of langs rijkswegen. Jaarlijks gaat het om ca. 6.500 meldingen, waarvan ca. 2.000 met wild.
Kunt u aangeven in welk gedeelte van Nederland de Stichting Wildaanrijdingen Nederland (SWN) de registratie van aangereden dieren verzorgt, aangezien in het artikel wordt aangegeven dat dit maar in een beperkt deel van Nederland gebeurt?
De Stichting Wildaanrijdingen Nederland verzorgt de registratie van aangereden dieren in Gelderland, Noord-Brabant, Overijssel en delen van Noord-Holland. De registratie van de aangereden dieren wordt ook verzorgd door het merendeel van de provinciale faunabeheereenheden. In de provincie Utrecht wordt deze taak verzorgd door de Stichting Valwild Utrecht. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 houdt ook Rijkswaterstaat een registratie bij van aangereden dieren op of langs rijkswegen.
Voeren andere organisaties dezelfde taken uit in de gedeelten van Nederland waar de SWN niet actief is?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven op welke plaatsen in Nederland maatregelen zijn genomen om de aanrijdingen met wilde dieren te verminderen (op basis van meldingen van aanrijdingen met wilde dieren) en om wat voor maatregelen het hier gaat?
Op veel plaatsen in ons land worden maatregelen genomen om aanrijdingen met dieren te verminderen. In de eerste plaats betreft dit het beheren van de omvang van de populaties van dieren die regelmatig bij aanrijdingen zijn betrokken. De omvang van de populaties wordt vastgesteld in de provinciale faunabeheerplannen. In de tweede plaats worden door wegenbeheerders maatregelen getroffen. Dit varieert van het plaatsen van afrasteringen tot het aanbrengen van wildviaducten en ecoducten.
Heeft u, gezien het feit dat aanrijdingen met wild zorgen voor schade aan dier en aan voertuig en daarnaast mensen in gevaar brengen, gegevens van verzekeraars, waardoor schade en letsel inzichtelijker worden? Zo nee, is daaraan te komen?
Schade aan dieren en aan voertuigen als gevolg van aanrijdingen met wild worden niet bij het Rijk geregistreerd. Degene die over deze gegevens wil beschikken kan zich wenden tot de Stichting Wildaanrijdingen Nederland respectievelijk de verzekeraars.
Is naar uw mening de wettelijke verplichting om aanrijdingen met wild te melden algemeen bekend? Zo ja, hoe verklaart u dat veel aanrijdingen met wilde dieren niet worden gemeld? Zo nee, kunt u aangeven hoe u dit gaat verbeteren?
Een ieder wordt geacht de wet te kennen. Desondanks worden niet alle aanrijdingen met wild gemeld. Ik zal mij met de provincies verstaan om te bezien hoe de aanmeldingen met aangereden wild kunnen worden verbeterd.
Onderschrijft u de noodzaak om aanrijdingen met wilde dieren beter en uniformer te registreren, zodat maatregelen genomen kunnen worden waar nodig en een reëler beeld ontstaat van de omvang van de problematiek? Zo nee, waarom niet?
Het nemen van maatregelen om aanrijdingen met dieren te voorkomen vergt lokaal maatwerk tussen wegbeheerder en faunabeheereenheid die, samen met de provincie, verantwoordelijk zijn voor een goede balans tussen populatieomvang en verkeersveiligheid, zie ook mijn antwoord op vraag 6. Het faunabeheer is gedecentraliseerd, waardoor het aan de provincies is om te bepalen hoe invulling gegeven kan worden aan de registratie van wildaanrijdingen.
Welke rol ziet u voor de provincies om de registratie van aanrijdingen met wilde dieren te verbeteren?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om dit onderwerp aan te kaarten bij vertegenwoordigers van provincies, zodat gekeken kan worden of de provincies tot een gezamenlijke aanpak kunnen komen, juist omdat het beeld ontstaat dat dit onderwerp geen bestuurlijke prioriteit heeft, en om daarnaast uw kennis en expertise met de provincies te delen? Zo nee, waarom niet?
Bij het opstellen van de provinciale faunabeheerplannen wordt reeds nadrukkelijk gekeken naar de omvang van de wildpopulaties in relatie tot het risico op aanrijdingen met wild. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de expertise die bij de kennisinstituten van het rijk aanwezig is.
Deelt u de mening dat verkeersveiligheid bovenaan dient te staan en beheer van de wildstand een goed middel kan zijn om het aantal aanrijdingen te verminderen?
Ja.
Bent u voornemens aanrijdingen met wilde dieren ook mee te nemen in de evaluatie van het faunabeheer later dit jaar? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht: ‘Ontgassen moet snel kunnen’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ontgassen schip moet snel in installatie kunnen»?1
Ja.
Herkent u het gebrek aan ontgassingsinstallaties? Wat is er nodig om er spoedig voldoende in Nederland te krijgen?
Op dit moment is in Nederland nog maar een beperkt aantal ontgassingsinstallaties. Er wordt hard gewerkt om vóór het in werking treden van het Scheepsafvalstoffenbesluit voldoende capaciteit beschikbaar te hebben.
Het is aan het bedrijfsleven om te bepalen of er voldoende installaties en geschikte locaties beschikbaar zijn. Het aantal installaties zou beperkt kunnen blijven als bijvoorbeeld door verladers wordt gekozen om dedicated te gaan varen, omdat daarbij steeds dezelfde lading wordt gebruikt en ontgassing dan niet nodig is. Gezien het feit dat de eerste fase van het Scheepsafvalstoffenbesluit voornamelijk motorbrandstoffen betreft, is een dergelijke ontwikkeling niet ondenkbaar. Sinds 2006 wordt op deze wijze uitvoering gegeven aan het al bestaande verbod op varend ontgassen van benzine.
Kunnen wij, gezien er volgens het Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (ADN) niet ontgast mag worden in dichtbevolkt gebied en uw recent gestuurde informatie hierover naar de Kamer2, hieruit afleiden dat alleen het IJsselmeer zich aandient als geschikte locatie om in de buitenlucht te ontgassen? Deelt u de mening dat er in geheel Nederland een verbod op varend ontgassen zou moeten gelden? Zo ja, gaat u dan het dichtbevolkte gebied zodanig definiëren dat het hieraan gaat voldoen?
Ik deel uw mening dat er in heel Nederland een verbod op ontgassen moet komen. Daarom werk ik hard aan de implementatie van de wijziging van het CDNI, dat een dergelijk verbod regelt. Het CDNI regelt ook meteen de randvoorwaarden om zo’n verbod te kunnen invoeren, namelijk het bieden van voldoende ontgassingscapaciteit in installaties en een bekostiging door de verlader.
Het ADN kent alleen een verbod op ontgassen in dichtbevolkte gebieden en in de nabijheid van bruggen en sluizen (inclusief hun voorhavens). Het ADN bepaalt dat op andere plaatsen wel varend ontgast kan worden. Het regelt daarom niet de randvoorwaarden die bij een algemeen verbod nodig zijn. Heel Nederland dichtbevolkt verklaren kan niet en wordt ook niet beoogd met het ADN. ILT heeft in de bedoelde brief een invulling gegeven die in oktober is gehanteerd bij een eerste thema-actie gericht op handhaving van het ADN. De resultaten van de thema-actie en gesprekken met de sector in de taskforce kunnen eventueel leiden tot een bijstelling van de gebieden die als dichtbevolkt worden aangemerkt.
Hoe denkt u uitvoering te gaan geven aan het verbod op varend ontgassen, nu sinds 1 juli het ADN in werking is getreden en bindend is?
De ILT is belast met het toezicht op de naleving van het ADN. Bij overtreding van het verbod op varend ontgassen wordt nu handhavend opgetreden als er onmiskenbaar sprake is van een dichtbevolkt gebied (bijvoorbeeld wanneer varend wordt ontgast in de nabijheid van een stad). Ik zie erop toe dat de definitie van dichtbevolkt gebied zo snel mogelijk nadat de resultaten van de thema-actie bekend zijn definitief wordt vastgesteld, zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Wat kunt u, gezien het begin dit jaar aangenomen voorstel in de Rotterdamse gemeenteraad om varend ontgassen te minderen, in dit kader doen om zo snel mogelijk uitvoering te geven aan het initiatiefvoorstel vanuit Rotterdam?
Elk initiatief is te waarderen en zeer welkom, maar tegelijkertijd moet worden voorkomen dat de regelgeving voor de ondernemers fragmentarisch en onoverzichtelijk wordt.
Op dit moment worden opties uitgewerkt op basis waarvan experimenten met het verwerken van ladingdampen door installaties kunnen worden uitgevoerd (zie ook mijn antwoord op vraag 6).
Ik wil er alles aan doen om landelijk te voorzien in voldoende adequate installaties, die technisch en uit oogpunt van milieu goed kunnen functioneren op moment van inwerking treden van het Scheepsafvalstoffenbesluit.
Bent u voornemens om de lading als restlading te definiëren en niet langer als afval? Bent u van plan uw discretionaire bevoegdheid in te zetten om een einde te maken aan de status afval?
Het onderscheid tussen afval of product is van belang om te bepalen welke regelgeving van toepassing is, voor afvalverwerkers gelden andere of aanvullende regels. Een eerste inventarisatie laat zien dat de relatie tussen het CDNI en de kaderrichtlijn afval door de verdragsstaten van het CDNI verschillend geïnterpreteerd wordt. Nederland wil binnen het CDNI met andere verdragsstaten tot overeenstemming komen over een eenduidige juridische interpretatie van de status van ladingdampen en zodoende een gelijk speelveld realiseren.
Ik heb met bevoegd gezag een pragmatische oplossing voor de proefnemingen besproken.
Deze pragmatische benadering geeft ruimte om voorlopig uit te gaan van de definitie in het CDNI waarin ladingdampen worden gezien als restproduct. Zodoende kan voor de vergunningverlening aan dampverwerkingsinstallaties worden aangesloten bij de bestaande praktijk van vergunningverlening voor bestaande dampverwerking binnen inrichtingen op het land. Het bevoegd gezag beslist over de wijze van vergunningverlening en kan de definitie in het CDNI hierbij meenemen. De Taskforce Varend Ontgassen schaart zich achter deze aanpak.
De komende tijd kan ook worden gebruikt voor experimenten met technieken gericht op circulaire toepassing van de restdampen. Dat gaat ook een duidelijker beeld opleveren van de mate waarin dit mogelijk is en of er stromen zijn die uiteindelijk wel als afval verwerkt moeten worden. Daarom is de Taskforce varend ontgassen gevraagd om op zoek te gaan naar afvalverwerkers die de dampen kunnen en willen verwerken.
Het bericht ‘Oeigoeren in Europese landen worden onder druk gezet door de Chinese overheid’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Oeigoeren in Europese landen worden onder druk gezet door de Chinese overheid»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Oeigoerse asielzoekers en statushouders in Europa, waaronder Nederland, onder druk staan van de Chinese overheid en geïntimideerd worden? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Het staat vast dat er in Nederland en elders in Europa door Oeigoeren melding wordt gemaakt van druk die door Chinese veiligheidsdiensten wordt uitgeoefend op personen in China om hun familieleden in Europa aan te sporen persoonsgegevens met hen te delen. In gevallen waarbij in Nederland woonachtige Oeigoeren worden bedreigd of geïntimideerd door functionarissen van de Chinese autoriteiten, kan er sprake zijn van ongewenste buitenlandse inmenging. Het kabinet vindt dergelijke ongewenste buitenlandse inmenging volstrekt onacceptabel, omdat statelijke actoren hiermee aan het fundament van de Nederlandse democratische rechtsorde en open samenleving kunnen komen.
Klopt het volgens uw informatie dat nagenoeg alle Oeigoeren die zich buiten China begeven in de gaten worden gehouden, niet alleen degene die zich politiek kritisch uitlaten? Kunt u uw antwoord toelichten met een beschrijving van de situatie?
Het «Thematisch ambtsbericht Oeigoeren in China» uit 20162 vermeldt dat het volgens meerdere bronnen aannemelijk is dat de Chinese veiligheidsdienst in staat en doende is Chinezen in het buitenland te volgen. De Chinese autoriteiten zouden over het algemeen op de hoogte zijn van wie asiel heeft aangevraagd en of Chinezen in het buitenland betrokken zijn bij «China onwelgevallige» praktijken.
Deelt u de mening dat dergelijke druk en intimidatie totaal onwenselijk is, waar dit ook plaatsvindt, en zeker als dit ook in Nederland gebeurt?
Het kabinet vindt ongewenste buitenlandse inmenging zeer kwalijk aangezien dit het politieke en maatschappelijke systeem kan ondergraven en raakt aan het fundament van de Nederlandse democratische rechtsorde en open samenleving.3
Welke manieren en mogelijkheden ziet u om Oeigoeren die in Nederland en Europa asielzoeker of statushouder zijn te beschermen tegen deze intimidaties vanuit de Chinese overheid?
Het kabinet staat voor het beschermen van de rechten van iedereen in Nederland, inclusief asielzoekers of statushouders. Dat betekent ook het beschermen tegen druk vanuit het land van herkomst. In de Kamerbrief van Minister Grapperhaus (JenV) en Minister Ollongren (BZK) over ongewenste buitenlandse inmenging4 staat dat de overheid verschillende middelen kan inzetten zoals monitoren en informeren, het nemen van maatregelen in het kader van de openbare orde en veiligheid, en diplomatieke middelen waaronder aanspreken, toegang tot Nederland weigeren, reizen naar Nederland ontmoedigen, en – in het uiterste geval – het uitzetten van diplomaten. Deze middelen worden ingezet, wanneer dat nodig, haalbaar en effectief is.
Voor een overzicht van recente diplomatieke inspanningen verwijs ik u naar de antwoorden op Kamervragen van de leden Kuzu en Ploumen over het bericht dat er nieuw bewijs is van China's missie om de moskeeën in Xinjiang te verwoesten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr.).
Klopt het volgens uw informatie dat de druk op Oeigoeren in het buitenland de laatste jaren is toegenomen? Wat is volgens u hier de reden voor?
In Nederland is het aantal meldingen van Oeigoeren die druk vanuit China ervaren de afgelopen jaren toegenomen. In de Kamerbrief over de mensenrechtensituatie in Xinjiang en het rapport van Human Rights Watch «Eradicating Ideological Viruses» constateert dit kabinet dat Oeigoeren in Europa en Nederland zich zorgen maken over hun familieleden in Xinjiang en over druk van de Chinese autoriteiten om persoonsgegevens te delen.5 De toegenomen zorgen over familieleden in Xinjiang houden verband met de verregaande beperkingen op fundamentele vrijheden van Oeigoeren en andere moslimminderheden die de laatste jaren in Xinjiang zijn ingevoerd. Onder andere de zogenaamde politieke heropvoedingscentra in Xinjiang, waarin volgens berichtgeving naar schatting enkele honderdduizenden tot mogelijk een miljoen personen vastzitten of hebben gezeten, zijn een belangrijk punt van zorg die ook dit kabinet consequent uitdraagt richting China.
Deelt u de mening dat Oeigoeren met een status in Nederland het recht hebben op vrijheid van meningsuiting en dat dit dus ook moet gelden wanneer zij kritisch zijn over de Chinese overheid, zonder dat zij hierdoor bedreigd of geïntimideerd worden?
Ja. Het recht op vrijheid van meningsuiting geldt voor iedereen in Nederland, behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet.
Hoeveel asielverzoeken krijgt Nederland jaarlijks van Oeigoeren? Hoeveel worden daarvan toegekend?
Gegevens waaruit etniciteit dan wel godsdienstige of levensovertuigingen blijken, zijn gevoelige persoonsgegevens in de zin van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Daarom worden deze gegevens niet geregistreerd op een manier die het mogelijk maakt om een antwoord op deze vraag te genereren vanuit de geautomatiseerde informatiesystemen van de migratieketen. Wel staat vast dat Nederland in 2018 160 eerste asielaanvragen van Chinese onderdanen heeft ontvangen, en dat in datzelfde jaar in Nederland 60 eerste asielaanvragen van Chinese onderdanen werden ingewilligd. Hierbij dient aangemerkt te worden dat de eerste aanvragen en de ingewilligde eerste aanvragen niet noodzakelijkerwijs dezelfde procedures betreffen. Een aanvraag en de afhandeling daarvan hoeven niet in dezelfde periode te geschieden.
Levert Nederland Oeigoeren uit aan China? Zo ja, hoeveel uitleveringen hebben er de laatste jaren plaats gevonden?
Nederland heeft geen uitleveringsverdrag met China. Er hebben de afgelopen jaren geen uitleveringen aan China plaatsgevonden.
Heeft u het onder druk zetten van Oeigoeren in Nederland eerder aangekaart bij de Chinese autoriteiten? Ziet u (verdere) aanleiding om deze situatie (opnieuw) bij de Chinese autoriteiten aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Het onder druk zetten van Oeigoeren in Nederland is op verschillende niveaus aangekaart bij de Chinese autoriteiten. De antwoorden op de hierboven genoemde Kamervragen van de leden Kuzu en Ploumen bevatten een overzicht van recente diplomatieke inspanningen. Zolang daar aanleiding toe is, zal dit onderwerp op de agenda blijven.
Bent u bereid deze berichtgeving te bespreken met de Chinese ambassadeur in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Soortgelijke berichtgeving is reeds eerder besproken met de Chinese ambassadeur in Nederland.
De sluiting van een Pro Persona locatie in Ede |
|
Attje Kuiken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pro Persona verkeert in zwaar weer en haalt bedden weg uit Ede»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat instellingen als deze van de een op de andere dag hun deuren sluiten?
Zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk om hun organisatie financieel gezond te houden. Dat kan betekenen dat zij hiertoe maatregelen moeten nemen, zoals de overweging om een locatie te sluiten. Het belangrijkste is dat patiënten de zorg blijven ontvangen die zij nodig hebben.
Pro Persona heeft bij mij aangegeven dat de Raad van Bestuur maatregelen neemt om vanaf 2020 weer uit de rode cijfers te komen. Dit doet zij mede door het afbouwen van de relatief kostbare kleine klinische locaties in Tiel en Ede te onderzoeken. Als Pro Persona inderdaad besluit tot de afbouw van de beddencapaciteit op de locatie in Ede, vindt de afbouw volgens Pro Persona binnen één tot twee jaar plaats. Van een directe sluiting is dus geen sprake. Op dit moment vinden er verkennende gesprekken plaats over een eventuele afbouw met relevante stakeholders.
Pro persona heeft mij laten weten dat de afbouw van beddencapaciteit in Ede niet betekent dat er geen zorg meer voor deze cliënten beschikbaar is. Zij worden ofwel opgevangen op andere locaties ofwel zij kunnen rekenen op ambulante vormen van zorg. Wel kan het voor sommige cliënten zo zijn dat, bij noodzakelijke opname in een kliniek, de reisafstand tot naasten groter wordt. Daar staat volgens Pro Persona tegenover dat bij opname in een grotere klinische locatie een hoger niveau van behandeling mogelijk is door nog beter gekwalificeerd personeel. Met de gecontroleerde afbouw neemt de instelling de tijd om vervangende beddencapaciteit te organiseren op andere locaties en vervangende, ambulante zorgconcepten op te zetten in Ede zelf.
Wat betekent de sluiting voor patiënten en cliënten van Pro Persona die in de locatie in Ede verblijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent de sluiting voor mensen die wachten op zorg, of mensen die acute zorg nodig hebben?
Zoals hierboven aangegeven is er op dit moment nog geen sprake van directe sluiting van locatie Ede. Zorgverzekeraars hebben bij de NZa aangegeven dat de toegankelijkheid voor cliënten van de voorzieningen in Ede op dit moment niet in het geding is en er dus geen beperking is voor de instroom van cliënten. De acute zorg in Ede is op dit moment gegarandeerd.
De NZa heeft mij laten weten dat de precieze impact van een toekomstige sluiting en de verplaatsing op dit moment niet te berekenen is. Een belangrijke factor is namelijk de beschikbare capaciteit op het moment van sluiting bij andere zorgaanbieders gecombineerd met de maatregelen die zorgverzekeraars (zullen) ondernemen om mogelijk patiënten te bemiddelen naar andere zorgaanbieders. De NZa blijft uiteraard vanuit haar toezicht op de zorgplicht monitoren of de zorg aan patiënten toegankelijk, tijdig en beschikbaar blijft.
De NZa ontvangt van ggz-aanbieders geen informatie over wachtlijsten, maar over gemiddelde wachttijden uitgesplitst naar hoofddiagnosegroep. Bij brief van 10 juli 2019 (Kamerstukken 25 424, nr. 481) heb ik uw Kamer de informatiekaart wachttijden ggz van de NZa aangeboden. Deze bevat de meest recente landelijke wachttijdencijfers in de ggz. Voldoende gevalideerde regionale cijfers heeft de NZa op dit moment nog niet. Voor het einde van dit jaar levert de NZa een nieuwe informatiekaart met de laatste stand van de cijfers op. De NZa streeft ernaar in die informatiekaart ook regionale cijfers op te nemen. Daarnaast werkt de NZa er samen met het RIVM aan om de wachttijden op landelijk en regionaal niveau maandelijks te ontsluiten via de website van het RIVM (www.volksgezondheidenzorg.info) en de website De Staat van Volksgezondheid en Zorg.
Welke invloed heeft de sluiting op de beschikbaarheid van geestelijke gezondheidszorg (ggz) in Oost-Nederland? Kunt u een overzicht geven van de wachtlijsten voor geestelijke gezondheidszorg in Gelderland? En kunt u inzicht geven in de impact die sluiting van deze locatie in Ede zal hebben op de toch al toegenomen wachtlijsten?2
Zie antwoord vraag 4.
Wat betekenen de financiële problemen van Pro Persona voor andere locaties in Wolfheze, Nijmegen en Tiel? Klopt het dat ook die locaties met sluiting worden bedreigd? Kunt u een toelichting geven op de financiële situatie van deze locaties?
Pro Persona heeft mij laten weten 2018 met een negatief resultaat te hebben afgesloten. Zij verwacht dat dit ook voor 2019 het geval zal zijn. Door het nemen van maatregelen in de bedrijfsvoering gaat Pro Persona vanaf 2020 uit van een verbeterd resultaat. De Raad van bestuur van Pro Persona heeft mij te kennen gegeven dat de instelling niet in zijn voortbestaan is bedreigd en sluiting van locaties in Wolfheze, Nijmegen en Arnhem niet aan de orde is.
Zijn er andere ggz-organisaties die kampen met financiële problemen en die het risico lopen de deuren te moeten sluiten?
Ik kan deze vraag niet beantwoorden. Het is de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders zelf om tijdig maatregelen te nemen om financiële problemen aan te pakken en hierover in overleg te treden met hun stakeholders. Van zorgverzekeraars wordt verwacht dat zij zorgen over de continuïteit van de zorgaanbieder en de zorg die verleend wordt melden bij de NZa. De NZa monitort vervolgens of zorgverzekeraars de nodige maatregelen nemen om continuïteit van zorg te borgen. In geval van een (dreigend) faillissement hebben zowel de NZa als de IGJ een rol. De NZa zal toezien op de naleving van de zorgplicht door de betrokken zorgverzekeraars. De IGJ ziet toe op de continuïteit en overdracht van zorg en de zorgvuldige bewaring van de patiëntendossiers. Op het moment dat de IGJ en NZa risico’s zien voor de kwaliteit en/of continuïteit van de patiëntenzorg wordt dit gemeld bij VWS.
Sinds wanneer was het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op de hoogte van het financiële tekort bij Pro Persona? Wat is gedaan om de sluiting in Ede te voorkomen?
De berichten over een eventuele sluiting van de locatie Ede bij Pro Persona is onder de aandacht van VWS gekomen naar aanleiding van de nieuwsberichten in de Gelderlander en de gestelde Kamervragen. Dit komt omdat de financiële situatie van Pro Persona op dit moment geen bedreiging vormt voor de continuïteit van zorg. Mocht de zorgverzekeraar van mening zijn dat, ondanks de voorgenomen maatregelen van de Raad van Bestuur, de continuïteit van de instelling in gevaar komt, dan meldt de zorgverzekeraar dit bij de NZa. Deze monitort dat de zorgverzekeraar afspraken maakt om de continuïteit van zorg te borgen.
Zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor hun financiële bedrijfsvoering en de maatregelen die zij nemen om hun organisatie financieel gezond te maken en te houden. De overheid ziet erop toe dat de continuïteit van zorg geborgd is en dat patiënten de zorg blijven ontvangen die zij nodig hebben.
Welke maatregelen neemt u om de sluiting van andere locaties van Pro Persona te voorkomen?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat er veel maatregelen worden genomen, maar er nog lang niet genoeg leraren zijn |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat vindt u van het bericht «Veel maatregelen, maar nog lang niet genoeg leraren»?1 Kunt u in uw antwoord specifiek ingaan op de stelling dat de landelijke aanpak te beperkt is?
Het lerarentekort vraagt om een gezamenlijke aanpak, landelijk en regionaal. Het kabinet investeert daarom onder andere in salarissen, verlagen van de werkdruk en zijinstromers. Daarnaast werk ik samen met de landelijke tafel lerarentekort aan maatregelen als een imagocampagne en een website met één centraal loket voor potentiële leraren. Naast de landelijke maatregelen is de samenwerking tussen schoolbesturen en lerarenopleidingen in de regio belangrijk. Om deze regionale samenwerking te stimuleren, heb ik subsidie beschikbaar gesteld. Dit zorgt ervoor dat regio’s eigen plannen kunnen financieren.
Recent heb ik uw Kamer per brief laten weten dat de subsidieplafonds voor de regeling zijinstroom en de regeling regionale aanpak worden verhoogd. Hierdoor kunnen alle aanvragen worden gehonoreerd die op dit moment zijn gedaan en aan de voorwaarden voldoen. Ook heb ik daarin gewezen op de loonruimte die al het hele jaar beschikbaar is om de salarispositie van personeel in het po te verbeteren, wanneer sociale partners dit regelen in een cao.
Hoewel we er nog lang niet zijn, zien we al wel een aantal positieve ontwikkelingen. De instroom in de pabo is vorig jaar met 11% toegenomen en de instroom dit jaar lijkt, op basis van voorlopige aanmeldingscijfers, weer iets te stijgen. Daarnaast zijn er vorig jaar 160 herintreders bijgekomen en bijna 1000 zijinstromers. Dit jaar komen er nog eens meer dan 1000 zijinstromers bij. Ook zijn er 635 leraren, schoolleiders en onderwijsassistenten met een WW-uitkering weer aan de slag, dankzij een nieuwe aanpak van het Participatiefonds. Tot slot wordt inmiddels in meer dan 50 regio’s samengewerkt aan de aanpak van het tekort met behulp van subsidie.
Ook komende periode blijft de inzet van alle partijen hard nodig om op korte en lange termijn te zorgen voor voldoende goede leraren.
Klopt de voorspelling van de PO-Raad dat basisscholen na de zomervakantie zo’n 1.400 leraren tekort zouden komen? Zo nee, hoe hoog is dan het tekort op dit moment?
Zoals ik in mijn antwoorden op eerder gestelde Kamervragen van de leden Van den Hul en Van Meenen heb aangegeven zijn de definities en methoden die gebruikt worden voor de onderzoeken die ik jaarlijks aan uw Kamer stuur, de arbeidsmarktramingen en de arbeidsmarktbarometer, anders dan de definities en methoden die in het onderzoek van de PO-Raad zijn gebruikt. De uitkomsten zijn daardoor niet goed vergelijkbaar.2
Hoeveel leraren komen scholen in het voortgezet onderwijs op dit moment tekort?
Zie mijn antwoorden op eerder gestelde Kamervragen van de leden Van den Hul en Van Meenen.
Bent u het eens met Frank Cörvers, hoogleraar onderwijsarbeidsmarkt, dat we bijna zouden kunnen spreken van een nationale ramp? Zo ja, bent u van mening dat u voldoende doet om deze ramp te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Welke successen zijn er volgens u behaald in de strijd tegen het lerarentekort sinds het plan van aanpak van voormalig Minister Bussemaker begin 2017, als het gaat om het terugdringen van het tekort?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u zich ervan bewust dat het voor onze economie van groot belang is een goed opgeleide beroepsbevolking te hebben en dat daarvoor goed onderwijs met voldoende bevoegde leraren onmisbaar is? Zo ja, bent u van mening dat u op dit moment genoeg doet om de toekomstige beroepsbevolking te voorzien van goed onderwijs met voldoende bevoegde leraren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Vindt u ook dat het oplossen van het lerarentekort een van de hoogste prioriteiten van dit kabinet zou moeten zijn en dat daarom de hand niet op de knip gehouden moet worden? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat er meer geld naar het onderwijs gaat om bijvoorbeeld de salariskloof tussen primair en voortgezet onderwijs te dichten? Bent u bereid dit in de begroting van 2020 te regelen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Het kabinet investeert al fors in onder andere de salarissen, het verlagen van de werkdruk, zijinstromers en de regionale aanpak van het lerarentekort.
Het bericht 'Banken weigeren bedrijven die met blockchain in de weer zijn' |
|
Martin Wörsdörfer (VVD), Hayke Veldman (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Banken weigeren bedrijven die met blockchain in de weer zijn»?1
Ja.
Hebben u inmiddels, na uw eerdere beantwoording op 7 februari 2019 van vragen het lid Wörsdörfer van 28 december 2018, alsnog signalen bereikt dat zodra een bedrijf «crypto» of «blockchain» in een bedrijfsomschrijving heeft staan, het vaak niet lukt om een bankrekening te openen?2
Zoals de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat in de beantwoording van de Kamervragen van 7 februari 2019 heeft aangegeven zijn er geen signalen bekend van het, op structurele wijze, weigeren van bankrekeningen aan bedrijven die zich bezighouden met blockchaintechnologie. Sinds beantwoording van deze vragen heb ik, op het bericht in het FD na, niet alsnog signalen ontvangen die het tegendeel bewijzen. Ik constateer verder dat er geen zaken geweest zijn bij het Kifid van blockchainbedrijven die meenden dat zij onterecht niet werden geaccepteerd als nieuwe klant of waarvan de relatie met de bank onterecht zou zijn stopgezet. Ook DNB heeft aangegeven geen signalen te hebben ontvangen dat hiervan sprake is.
In dezelfde beantwoording heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat aangegeven dat er verschil gemaakt dient te worden tussen bedrijven die zich met blockchain bezighouden, en bedrijven die bepaalde diensten met of rondom crypto’s aanbieden. Voor deze laatste groep geldt dat ik wel signalen heb ontvangen dat zij moeite kunnen hebben met het openen van een bankrekening. Dit is in grote mate vanwege het feit dat zij een verhoogd risico voor witwassen en terrorismefinanciering kunnen vormen. Gezien de verscherpte aandacht voor integriteit in de financiële sector kan het zijn dat banken in het kader van de risicogebaseerde klantacceptatie terughoudender zijn in de acceptatie van partijen die zich met crypto’s bezighouden.
Zo nee, bent u bereid om na te gaan of hier inderdaad sprake van is? Zo ja, deelt u de mening dat dit zorgelijk is met het oog op het – toekomstig – verdienvermogen van Nederland?
Zoals eerder aangegeven heb ik geen signalen ontvangen dat er een structureel probleem bestaat ten aanzien van het aanbieden van bankrekeningen aan blockchainbedrijven. In het kader van contractrecht zijn banken vrij om zelf te bepalen of zij een relatie aangaan met bepaalde partijen of niet. Desalniettemin zal ik met de banken in gesprek gaan of er inderdaad sprake is van het weigeren van partijen die iets met blockchain doen, en de eventuele mogelijke redenen die banken hiervoor zouden kunnen hebben.
In ieder geval kunnen partijen, indien zij menen dat zij onterecht geen diensten (meer) kunnen afnemen bij een bank, een klacht indienen bij de bank via de formele (en wettelijk verplichte) klachtenprocedure, vervolgens een klacht indienen bij het Kifid, of in het uiterste geval naar de rechter stappen.
Zijn u argumenten bekend waarom blockchainbedrijven, waaronder ook bedrijven die met deze techniek werken of op dit onderwerp adviseren, kennelijk moeilijk een bankrekening kunnen openen? Zo ja, welke argumenten zijn dit en ziet u daarin reden om actie te nemen?
In eerdere antwoorden op Kamervragen heb ik aangegeven dat banken in het algemeen hun klantenbestand baseren op een door de bank zelf bepaalde ondernemersstrategie en door hen gewenste risicoprofiel.3 Hierbij spelen veel verschillende factoren een rol die door banken zelf worden gewogen, zoals het bestaande kader van wet- en regelgeving en de door banken gewenste risicobereidheid.
Banken zijn wettelijk verplicht een risicogebaseerd klantenacceptatiebeleid te voeren. Dit houdt in dat potentiele klanten moeten worden geïdentificeerd en dat hun identiteit moet worden geverifieerd. Verder dient de aard van de zakelijke relatie te worden onderzocht op het risico van witwassen, terrorismefinanciering of andere criminele activiteiten. Op basis van dit onderzoek moet de bank beheersmaatregelen vaststellen om eventuele risico’s in te perken. Dit kan betekenen dat de dienstverlening door de bank wordt beperkt, of zelfs dat de klant wordt geweigerd.
Zo nee, bent u bereid met de banken en relevante toezichthouders in gesprek te gaan om na te gaan of en zo ja, wat de redenen zijn dat blockchainbedrijven kennelijk veelvuldig geweigerd worden bij de aanvraag van een bankrekening en wilt u daarbij nadrukkelijk onderscheid maken tussen bedrijven die met blockchain in de weer zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid zich in te spannen om het blockchainbedrijven makkelijker te maken een bankrekening te openen? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Chemische bedrijven overtreden massaal de regels: 'Veiligheidscultuur moet anders' |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Chemische bedrijven overtreden massaal de regels: «Veiligheidscultuur moet anders»»?1
Ja.
Deelt u de conclusies van het onderzoek dat in de afgelopen tien jaar vrijwel elk bedrijf een veiligheidsovertreding heeft begaan? Zo ja, waren deze cijfers al eerder bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat bekend?
In het onderzoek «Regelovertreding in de chemische industrie» van de Universiteit Leiden en de Vrije Universiteit Amsterdam is een analyse gemaakt van data beschikbaar in de database van de inspectiediensten van het landelijke samenwerkingsverband BRZO+. De dataset betreft de periode 2006–2017. Als parameter is gekeken naar het aantal overtredingen, de ernst van de overtredingen is daarbij niet betrokken. Over deze periode geven de inspectiegegevens inderdaad aan dat 9 op 10 Brzo-bedrijven in deze periode een overtreding heeft begaan. Ik rapporteer elk jaar met de Staat van de Veiligheid Brzo-bedrijven over de naleving van Brzo-bedrijven2. Onderdeel van de rapportage is de Monitor naleving en handhaving BRZO-bedrijven, die put uit dezelfde database die de onderzoekers hebben gebruikt. Uit de monitor blijkt, dat het aandeel bedrijven zonder overtredingen ten opzichte van bedrijven met één of meerdere overtredingen in de loop van afgelopen vijf jaar stabiel is; licht fluctueert rond 43%. Dit is het percentage over 1 jaar. Over een periode van 11 jaar zijn dat steeds verschillende bedrijven geweest, waardoor de onderzoekers over de periode van 11 jaar uitkomen op een percentage van ongeveer 90% van bedrijven die een of meer overtreding hebben begaan.
Erkent u dat in de chemische sector ook kleine overtredingen grote rampen tot gevolg kunnen hebben en dat deze situatie daarom gevaarlijk en onwenselijk is?
Het doel van het Brzo-beleid is het voorkomen van een zwaar ongeval bij bedrijven die met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen werken of de gevolgen van een zwaar ongeval te beperken voor mens en milieu. Naleving van deze wet- en regelgeving is belangrijk en bedrijven zijn daarvoor verantwoordelijk.
Bij Brzo-bedrijven kunnen «kleine» overtredingen een signaal zijn voor grotere problemen of van een systeemfout die mogelijk een zwaar ongeval kunnen veroorzaken. De toezichthouders houden daarom intensief toezicht op de naleving van de Brzo-wetgeving.
Wanneer tijdens een Brzo-inspectie een overtreding wordt vastgesteld, beoordeelt de toezichthouder de ernst van de overtreding en bepaalt welke handhaving het beste is en op welke termijn het bedrijf de overtreding opgeheven moet hebben. Dit gebeurt op basis van de landelijke handhaving strategie Brzo. De landelijke handhavingsstrategie Brzo kent drie categorieën overtredingen waarbij overtredingen worden ingedeeld in relatie tot de risico’s op een zwaar ongeval en/of de escalatie van scenario’s.
Deelt u de conclusie van het onderzoek dat er een kleine groep «veelplegers» is?
Het onderzoek laat zien dat 7 procent van de bedrijven verantwoordelijk is voor een kwart van de overtredingen.
Heeft u een verklaring voor het feit dat deze bedrijven zo vaak een overtreding hebben kunnen maken?
Brzo-bedrijven zijn grote complexe bedrijven. Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor het naleven wet- en regelgeving. De overheid is verantwoordelijk voor de regelgeving, het toezicht en de handhaving en om de overheidscapaciteit optimaal in te zetten. De afgelopen jaren is de werkwijze van de toezichthouders veranderd, onder meer door de samenwerking in het BRZO+. Tevens is het toezicht ook de afgelopen jaren geïntensiveerd.
Alleen op basis van dit getal kan een groep van bedrijven niet simpelweg als veelplegers wordt bestempeld. Daarom wil ik inzicht krijgen in de definitie en afbakening die de onderzoekers hebben gehanteerd voor «veelplegers». In mijn brief van 29 mei jl. informeerde ik u dat ik vanuit mijn «aanpak achterblijvende Brzo-bedrijven» criteria in beeld laat brengen die helpen bepalen of er al dan niet sprake is van een achterblijvend Brzo-bedrijf. Meer helderheid hierover maakt een nog effectievere gezamenlijke aanpak van dergelijke bedrijven mogelijk.
BRZO+ is daarom met de onderzoekers in overleg getreden om hier meer inzicht over te krijgen. Pas dan kan worden bekeken hoe de analyse van de onderzoekers zich verhoudt tot de cijfers zoals deze jaarlijks worden gerapporteerd in de Monitor Naleving en Handhaving Brzo-bedrijven en in de Staat van de Veiligheid. Ik wil niet vooruitlopen op deze analyse. Indien de analyse daar aanleiding toe geeft, dan zal ik de daaruit volgende inzichten meenemen in mijn aanpak voor de achterblijvende Brzo-bedrijven.
Hebben de handhavende diensten voldoende wettelijke handvatten om dit soort situaties aan te pakken?
In mijn brief van 29 mei jl.3 informeerde ik u al over het totaaloverzicht van de huidige instrumenten die de Brzo-toezichthouders inzetten. Uitvoerende diensten geven aan dat de inspectiediensten in principe voldoende wettelijke handvatten hebben voor toezicht en handhaving. Alle betrokken partijen zijn voortdurend bezig om het instrumentarium te evalueren en waar nodig aanpassingen te doen. Zo wordt bijvoorbeeld dit instrumentarium in de Omgevingswet voor Wabo- bevoegd gezag met betrekking tot Brzo uitgebreid met de bestuurlijke boete. Inspectie SZW heeft de mogelijkheid al om een bestuurlijke boete op te leggen.
Deelt u de aanbeveling van één van de onderzoekers dat de «veiligheidscultuur» altijd scherp gehouden moet worden? Zo ja, wat doet u om de veiligheidscultuur te bevorderen bij chemische bedrijven?
Ja. Een goede veiligheidscultuur binnen bedrijven is van belang om veilig te werken. Veiligheidscultuur is wel primair aan bedrijven zelf. Veiligheidscultuur is moeilijk af te dwingen en te handhaven door de toezichthouders. Het is van belang dat in alle lagen van een bedrijf dit onderdeel van het gedrag is.
Ik zet op meerdere manieren in op het stimuleren van de veiligheidscultuur bij bedrijven. Met de subsidieregeling Versterking Omgevingsveiligheid kunnen bedrijven projecten ter versterking van de veiligheidscultuur indienen. Dat heeft onder meer vorm gekregen in een aantal Safety Deals. Een van deze «deals» betrof de ontwikkeling van de Safety Assement Tool, waarmee bedrijven zelf kunnen meten waar zij staan, in het bijzonder met betrekking tot de interne veiligheidscultuur. Ook in het programma Duurzame Veiligheid 2030 (DV2030), waarin overheid, bedrijfsleven en wetenschap samenwerken, is veel aandacht voor cultuur en daaraan gerelateerde onderwerpen als transparantie en onderwijs.
De inspectiediensten binnen het samenwerkingsverband BRZO+ gebruiken sinds 2018 een instrument om veiligheidscultuur bij een bedrijf in te schatten. Na afloop van elke reguliere inspectie schat het inspectieteam de veiligheidscultuur van het bedrijf aan de hand van een vragenlijst in. De resultaten daarvan worden gebruikt als onderdeel van risico-gestuurd toezicht.
Ondersteunt u de verdere initiatieven van de onderzoekers om deze cultuur te veranderen? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik eerder aangeef is het primair aan bedrijven om de cultuur te veranderen. Wetenschappelijke inzichten kunnen daarbij wel helpen om de juiste maatregelen te treffen die daadwerkelijk impact hebben op de cultuur. Ik heb inmiddels ook contact gelegd met de onderzoekers. Ik wil graag in gesprek met de onderzoekers om de resultaten goed te kunnen duiden en te kijken hoe het vervolgonderzoek aangrijpingspunten voor beleid kan bieden. Uit het eerste contact blijkt dat het vervolgonderzoek zich richt op hoe het verschil in patronen in regelovertreding kan worden verklaard door middel van statische en dynamische factoren en over de relatie tussen overtredingen en het voorkomen van ongevallen. De redenen achter overtredingen zullen ook inzicht geven in de veiligheidscultuur bij bedrijven.
Klopt de analyse van de in het artikel aangehaalde onderzoeker Wim Huisman dat handhavende diensten tegenwoordig risicogericht werken en dat daarbij de stempels «veilig» of «niet zo veilig» soms langer bestaan dan de werkelijke situatie is?
Het klopt niet dat bij risicogericht werken door de toezichthoudes, Brzo-bedrijven soms langere tijd niet bezocht worden afhankelijk van de risico-inschatting. In de regelgeving is een minimum frequentie voor Brzo-inspecties vastgelegd. Brzo-bedrijven zijn in de wetgeving onderverdeeld in 2 categorieën: alle zogeheten hogedrempelbedrijven moeten jaarlijks worden geïnspecteerd, bij lagedrempelbedrijven gebeurt dit tenminste één keer per drie jaar. Ter illustratie in 2018 zijn 96% van alle Brzo-bedrijven geïnspecteerd. Daarbij zijn in totaal 502 inspecties uitgevoerd.
Bij Brzo-bedrijven wordt weliswaar risicogericht gewerkt, maar dat heeft alleen effect op de omvang van de inspectie. Met het toezichtmodel wordt per bedrijf voor meerdere jaren de inspectieaspecten, -frequentie en -last bepaald op basis van de grootte, complexiteit en aanwezige risico’s, in combinatie met de beoordeling van het functioneren van het veiligheidsbeheerssysteem uit de laatste inspectie. Dit wordt jaarlijks bekeken en waar nodig aangepast. De inspectielast wordt weergegeven in het aantal Brzo-inspectiedagen per jaar bij het bedrijf. Krijgt het bedrijf een goede beoordeling dan zal de inspectielast minder worden en bij een minder goede beoordeling wordt het meer. Er wordt echter altijd een minimaal aantal inspectiedagen als basis gehanteerd. Op een specifiek inspectieaspect van een eerder jaar kan het oordeel echter wel enkele jaren blijven staan in de database.
Deelt u de mening van de in het artikel aangehaalde onderzoeker Wim Huisman dat er regelmatig gekeken zou moeten worden naar de veiligheidssituatie op een chemisch bedrijf? Zo ja, waarom gebeurt dit niet?
Zie antwoord vraag 9.
Herinnert u zich dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) in 2017 rapporteerde dat het toezicht op de veiligheid in de chemische sector nog niet op orde is en wat is er sindsdien gedaan om dit te verbeteren?2
Ja, de Onderzoeksraad constateerde dat er veel geïnvesteerd is in toezicht door de overheid. Wel gaf de Onderzoeksraad als aandachtspunt mee dat de afstemming en samenwerking tussen toezichthouders een formele basis en verankering moet krijgen.
In het kader van DV2030 (onder)zoek ik met alle partijen naar mogelijkheden om (de uitvoering van) het Brzo-beleid robuuster en toekomstbestendig te maken. Een van de lopende acties daarbinnen is het formaliseren van het samenwerkingsverband BRZO+. Zie verder ook antwoord op vraag 12.
Welke stappen gaat u op korte termijn zetten om verbeteringen op veiligheidsgebied in de chemische sector te realiseren?
Als eerste zijn bedrijven verantwoordelijk voor de veiligheid. De overheid stelt regels en houdt toezicht op de naleving van deze regels. Daarnaast stimuleren de overheden dat bedrijven deze verantwoordelijkheid (kunnen) nemen. Het samenwerkingsverband BRZO+ is continu bezig met verbeteringen. Stappen worden genomen om de samenwerking verder te verankeren en formaliseren. Veel aandacht wordt geschonken aan herziening van de landelijke inspectiemethodiek en aan de ontwikkeling van een verbeterde inspectie database. De samenwerking van de inspectiediensten binnen de regio’s wordt versterkt. Ook is er aandacht voor nieuwe thema’s zoals zeer zorgwekkende stoffen, cybersecurity en klimaatadaptatie. De (petro)chemische sector onderneemt zelf ook acties om verbeteringen op veiligheidsgebied te realiseren in het samenwerkingsverband Veiligheid Voorop.
Bovendien werk ik samen met overheden, bedrijfsleven en wetenschap in DV2030 aan een vitale petrochemische industrie zonder noemenswaardige incidenten in 2030. Dus een (petro)chemische industrie zonder incidenten die gevaar opleveren voor het milieu, de gezondheid of de veiligheid.
In 2020 zal DV2030 grotendeels opgaan in de Safety Delta Nederland (SDN). In de SDN wil ik de met DV2030 gestarte samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en wetenschap duurzaam verankeren.
De stilgevallen woningbouw |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Woningbouw zakt naar laagste punt in drie jaar – «Loskoppelen gas kost in dit tempo 150 jaar»»?1
Ja.
Op wat voor manier bent u de woningbouw aan het «versnellen» – zoals u zo vaak hebt beloofd – aangezien Heijmans, een van de grootste bouwconcerns van Nederland, daar momenteel niets van merkt?
Vanaf het begin van dit kabinet heeft het Ministerie van BZK prioriteit gegeven aan de woningbouw. Afspraken over woningbouw en stadsontwikkeling zijn een belangrijk onderdeel van de Nationale woonagenda, ontwikkellocaties in de ontwerpNOVI en de woondeals die Minister Ollongren heeft gesloten met vijf regio’s waar de bouwopgave het grootst is. Daarnaast heeft Minister Ollongren in het voorjaar de Transformatiefaciliteit gelanceerd, die 38 miljoen euro voorfinanciering biedt voor de ontwikkeling tot woongebied van bedrijventerreinen en kantoorparken die op een aantrekkelijke locatie liggen. Ook heeft Minister Ollongren de Crisis- en herstelwet aangepast en uitgebreid om procedures van woningbouwplannen te vereenvoudigen en versnellen. Verder wordt het expertteam woningbouw ingezet om gericht projecten te versnellen.
De beoogde woningbouwproductie van 75 duizend woningen per jaar blijkt in 2018 ruim gehaald, met een productie van bijna 80 duizend nieuwe woningen, inclusief transformaties. Ook voor 2019 wordt verwacht dat het doel van 75 duizend toevoegingen, inclusief transformaties, gehaald gaat worden. De Nationale woonagenda en woondeals vormen een stevige basis om verder samen te werken aan de gezamenlijke opgave waar we voor staan. Om het woningtekort terug te dringen en ervoor te zorgen dat starters en lage en middeninkomens sneller een woning kunnen vinden moet de bouwproductie de komende jaren hoog blijven. Het bouwen van woningen is de structurele oplossing voor een goede balans op de woningmarkt en daarvoor is een grote stap vooruit nodig van alle partijen.
Op Prinsjesdag heeft het kabinet een pakket aan maatregelen aangekondigd om de verschillende aspecten van de woningnood aan te pakken. Onderdeel van dat pakket is een woningbouwimpuls van 2 miljard euro, waarmee sneller en meer betaalbare woningen kunnen worden gebouwd in een goede leefomgeving. Dit programma bestaat uit een budgettaire impuls voor de woningbouw van 1 miljard euro, waarmee per 2020 wordt gewerkt aan het inlopen van het woningtekort en het meerjarig hoog houden van de bouwproductie, om te zorgen dat middeninkomens toegang houden tot de woningmarkt. We vragen en stimuleren gemeenten en marktpartijen om maximaal bij te dragen aan dit doel. Daarnaast bevat het programma een impuls van 1 miljard euro via de verhuurderheffing. Hiermee ontstaat een gerichte stimulans voor woningcorporaties en andere verhuurders om meer betaalbare woningen te bouwen. Daarnaast komt er een vrijstelling voor de bouw van flexwoningen, zodat snel extra woningen kunnen worden gerealiseerd waarmee diverse groepen geholpen zijn (bijvoorbeeld studenten, dak- en thuislozen, mensen die er ineens alleen voor komen te staan).
Hoe is het mogelijk dat – in tijden van oplopende woningnood – het aantal afgegeven bouwvergunningen niet fors toeneemt, maar het afgelopen kwartaal zelfs naar het laagste punt in drie jaar tijd is gezakt? Deelt u de conclusie dat dit haaks staat op uw eerdere antwoorden op Kamervragen, waarin u schrijft dat «u geen dalende trend in de vergunningverlening ziet»?2
Er zijn verschillende oorzaken voor de daling van het aantal afgegeven bouwvergunningen. Bouwbedrijven kampen met een gebrek aan gekwalificeerd personeel en het aantal faillissementen uitgesproken in de bouw stijgt doordat de werkelijke kosten van een project vaak een stuk hoger (6 tot 10 procent) uitvallen dan de prijs waarvoor is ingetekend.
Eerder was er geen sprake van een dalende trend in de vergunningverlening, het aantal afgegeven vergunningen in 2018 is op hetzelfde niveau gebleven als het jaar daarvoor. Hetgeen u naar verwijst betreft een uitspraak van september 2018 waarin Minister Ollongren heeft aangegeven dat het aantal afgegeven vergunningen maandelijks sterk fluctueert.
De uitspraak van de Raad van State (RvS) over het Programma Aanpak Stikstof (PAS) heeft grote gevolgen voor de vergunningverlening woningbouw. Derhalve is samen met lokale overheden een grove inventarisatie gemaakt van woningbouwprojecten die de komende 1,5 jaar op de planning staan in de nabijheid van Natura 2000-gebieden. Duidelijk is dat het gaat om tienduizenden woningen waarvan de bouw mogelijk wordt vertraagd. In hoeverre bouwprojecten daadwerkelijk last ondervinden van de uitspraak van de RvS hangt af van de omvang en ligging ten opzichte van nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
Sinds 11 oktober worden er weer vergunningen verleend op basis van de Wet natuurbescherming, omdat de provincies nieuwe beleidsregels hebben vastgesteld voor het verlenen van vergunningen. De kern van de nieuwe regels is dat vooraf moet worden aangetoond dat projecten geen stikstof uitstoten of dat de stikstof geen significante effecten heeft op Natura 2000-gebieden. De provincies geven aan dat, ondanks regionale verschillen, al veel projecten door kunnen in de vergunningverlening. Ook hier is de omvang en ligging ten opzichte van nabijgelegen Natura 2000-gebieden van belang voor in hoeverre bouwprojecten daadwerkelijk last ondervinden van de uitspraak van de RvS.
De op 13 november aangekondigde aanvullende maatregelen bieden de stikstofruimte om 75 duizend woningen te realiseren in 2020. Deze stikstofruimte is niet overal even groot en moet zo efficiënt mogelijk worden ingezet. Bij de regionale afspraken over de verdeling van de vrijgekomen ruimte is samenwerking tussen gemeenten, provincies en het Rijk daarom cruciaal. Omdat de gemiddelde doorlooptijd van een woning tussen vergunning en het formele moment van oplevering voor ingebruikname tussen 21 en 24 maanden ligt, kan het afgenomen aantal verleende vergunningen in 2019 zorgen voor een terugval van de woningbouwproductie. Niet alleen de stikstofproblematiek beïnvloedt de vergunningverlening, ook de capaciteit in de bouw en afzwakking van de conjunctuur hebben een neerwaartse invloed op de vergunningverlening. In de Staat van de Woningmarkt zijn voor 2020 circa 73 duizend gereedgemelde woningen voorspeld, inclusief transformaties.3 Het kabinet blijft alles op alles zetten om jaarlijks 75 duizend toevoegingen aan de woningvoorraad te halen.
Kunt u zich herinneren dat u in antwoord op eerdere Kamervragen hebt geschreven: «Mochten de vergunningverleningen achterblijven in 2019, dan zal ik dat meenemen in de gesprekken die ik voer met de regio’s»?3 Wat gaat u – nu de vergunningverleningen achterblijven – precies doen? Deelt u de mening dat alleen «gesprekken voeren» niet voldoende is?
Het is nodig dat elke regio zorgt voor voldoende bouwplannen om tijdig te voorzien in de woningbehoefte. In dit kader heeft Minister Ollongren eerder met een aantal grote stedelijke regio’s woondeals gesloten waarin onder andere afspraken zijn gemaakt over de woningbouw. In de woondeals zijn behalve over de woningbouwplannen op korte termijn afspraken gemaakt ook over de plancapaciteit op de middellange- en lange termijn. Het woningbouwprogramma van 2 miljard euro dat het kabinet tijdens Prinsjesdag heeft aangekondigd, zal de versnelde realisatie van bouwprojecten, waaronder plannen waar in de woondeals afspraken over zijn gemaakt, versnellen en daarmee ook de vergunningverlening stimuleren.
Met de vijf woondealregio’s blijven we in gesprek over de effecten van de stikstofproblematiek voor de afspraken in de woondeals. Ik zet me er vol voor in om ervoor te zorgen dat de woningbouw weer doorgaat, met oog voor de natuur. Ook heeft het kabinet op 4 oktober maatregelen aangekondigd die ervoor zorgen dat de vergunningverlening weer op gang komt. Het kabinet heeft op 13 november jl. middels een brief aan uw Kamer aanvullende maatregelen om de bouw verder op gang te brengen aangekondigd. Met dit eerste pakket aan maatregelen wil het kabinet zo spoedig mogelijk de stikstofdepositie terugdringen en natuur verbeteren om zo weer ruimte te bieden voor de realisatie van de benodigde extra woningbouw. Verdere vertragingen daarvan zijn buitengewoon onwenselijk. Daarom krijgen de woningbouwsector en een aantal infrastructurele projecten als eerste de vrijgekomen ruimte toebedeeld om nieuwe projecten en activiteiten op te starten.
Bent u ervan op de hoogte dat volgens Heijmans «de woningbouwproductie de komende tijd níét wordt aangejaagd, omdat het kabinet vasthoudt aan binnenstedelijk bouwen»? Deelt u de mening dat met louter binnenstedelijk bouwen, dat doorgaans duurder is en langer duurt, de een- en tweepersoonshuishoudens op korte termijn niet geholpen zijn?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Zoals Minister Ollongren mei jongstleden heeft aangegeven is het nodig dat elke regio zorgt voor voldoende bouwplannen om tijdig te voorzien in de woningbehoefte. Daarbij is het wenselijk dat zij de ruimte binnen bestaand bebouwd gebied optimaal benutten. Wanneer het niet mogelijk is om op termijn de woningbehoefte volledig binnenstedelijk in te vullen, dan is het nodig dat regio’s ook tijdig de mogelijkheden aan de randen van de stad verkennen. Voor elke locatie is van belang dat de bereikbaarheid geborgd is.
Ik zie het als onze gezamenlijke uitdaging om te voorzien in de behoefte aan woningen. Ik vind het belangrijk dat er voldoende geschikte en betaalbare woningen zijn voor diverse groepen, zoals starters en mensen met een middeninkomen, omdat het voor hen in het bijzonder knelt op de woningmarkt.
Daarbij is het nodig dat elke regio zorgt voor voldoende bouwplannen om tijdig te voorzien in de woningbehoefte en is het wenselijk dat zij de ruimte binnen bestaand bebouwd gebied optimaal benutten. Wanneer het niet mogelijk is om op termijn de woningbehoefte volledig binnenstedelijk in te vullen, dan is het nodig dat regio’s ook tijdig de mogelijkheden aan de randen van de stad verkennen. Daarbij blijft voorop staan dat er, ook in de lokale dynamiek, druk blijft om complexe binnenstedelijke locaties te ontwikkelen, en niet lichtzinnig wordt geschoven naar bouwlocaties buiten de bestaande stad.
Gaat u nu alsnog uw belofte waarmaken dat «er óók in het groen moet worden gebouwd», omdat we het «anders niet redden»?4 Bent u ertoe bereid de regio’s concreet op te dragen buitenstedelijk bouwen te faciliteren in plaats van allerlei ambtelijke «woondeals» te sluiten waar niets van terecht komt?
De keuze voor specifieke bouwlocaties ligt bij provincies en gemeenten. Waar ik op toezie en hen zo nodig ook op aanspreek, is dat zij zich inzetten om voldoende locaties beschikbaar te stellen om te voorzien in de woningbehoefte.
In de ontwerpNOVI wordt de ontwikkeling van woon- en werklocaties expliciet gekoppeld aan maatregelen voor mobiliteit. Compacte verstedelijking wordt in eerste instantie vooral gestimuleerd rond mobiliteitsknooppunten. Voor de toenemende vraag naar wonen, werken en voorzieningen wordt de ruimte in de bestaande gebouwde omgeving zoveel mogelijk benut. Niet in alle regio’s zal de binnenstedelijke ruimte op termijn voldoende zijn om te voorzien in de woningbehoefte. Vele regio’s hebben daarom zowel binnenstedelijke als buitenstedelijke bouwplannen in hun programmering, en wordt er op diverse plekken waar nodig ook al buitenstedelijk gebouwd.
Ten aanzien van de woondeals wordt de woningbouwproductie in de vijf stedelijke regio’s de komende jaren versneld. Daarvoor zijn ook afspraken gemaakt over samenwerking rondom specifieke versnellingslocaties en langjarige grootschalige gebiedsontwikkelingen. Het woningbouwprogramma van 2 miljard euro dat het kabinet op Prinsjesdag heeft aangekondigd kan bijdragen aan de daadwerkelijke realisatie van deze afspraken wanneer deze stuiten op financiële knelpunten.
Wat gaat u daarnaast doen aan de stikstofregeltjes, waardoor woningbouwprojecten stil zijn komen te liggen en geplande nieuwe woonwijken nu niet kunnen worden gebouwd?
De regelgeving in Nederland is gebaseerd op de in de EU vastgestelde Vogel- en Habitatrichtlijn. Daarin is elke lidstaat gebonden aan de afspraak om een goede staat van instandhouding te realiseren van de soorten die onder de habitat- en vogelrichtlijn vallen. Landen maken hier eigen regelgeving voor en zijn ervoor verantwoordelijk dat deze regelgeving past bij de specifieke kenmerken van een lidstaat.
Ik vind het van groot belang dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt voor de initiatiefnemers van projecten. Met enkele mogelijkheden, zoals salderen of ecologische onderbouwing, kunnen initiatiefnemers reeds aan de slag. De provincies hebben daar beleidsregels voor vastgesteld. Zo kunnen sinds 11 oktober jl. weer vergunningen worden verleend. Op die manier kan er weer snel gebouwd worden en bouwondernemers weer aan het werk. De op 13 november aangekondigde aanvullende maatregelen bieden stikstofruimte om 75 duizend woningen te realiseren in 2020. Uiteraard werken we – zoals ook in de brief van 13 november aangekondigd – verder aan duurzame oplossingen.
Bent u er bovendien van op de hoogte dat ook uw eigen klimaatbeleid, zoals gasloos bouwen, leidt tot vertragingen en extra, onnodige kosten bij nieuwbouwprojecten? Deelt u de mening dat uw klimaatbeleid funest is voor de portemonnee én de woningbouw? Bent u ertoe bereid het vervallen van de gasaansluitplicht terug te draaien?
Zoals Minister Ollongren in eerdere beantwoording op uw Kamervragen heeft aangegeven, is het Ministerie van BZK ervan op de hoogte dat het klimaatbeleid, zoals aardgasvrij bouwen, leidt tot hogere investeringskosten aan nieuwbouwwoningen. De suggestie dat het klimaatbeleid leidt tot vertragingen herken ik niet. Het is mij onduidelijk waarom er als gevolg van het klimaatbeleid vertraging zou ontstaan in de nieuwbouw. Uw Kamer heeft per amendement de aansluitplicht voor nieuwbouw in de Gaswet geschrapt. Ik ben niet bereid dit terug te draaien. Ik acht het duurzaamheids- en energiebeleid van dit kabinet verstandig.
Hoe reageert u op de uitspraak van Heijmans dat «het 150 jaar duurt om alle huizen van het gas af te koppelen»? Deelt u de mening dat dit niet alleen onzinnig en onbetaalbaar is, maar dus ook volstrekt onmogelijk en onhaalbaar? Bent u ertoe bereid huishoudens niet langer met deze onzin op te zadelen en te kappen met uw klimaatgeneuzel?
De mening dat dit beleid onzinnig en onbetaalbaar is deel ik niet.
Allereerst is het van belang om onderscheid te maken tussen het gasloos bouwen van nieuwbouwwoningen en het ombouwen van bestaande woningen. Sinds 1 juli 2018 worden nieuwbouwhuizen niet meer aangesloten op het gasnet.6
In het Klimaatakkoord zijn goede afspraken gemaakt om in 2050 de gehele gebouwde omgeving CO2-arm te laten zijn, dat zijn ruim 7 miljoen woningen en 1 miljoen andere gebouwen. Het PBL schat in dat in het kader van de wijkgerichte aanpak in de periode tot 2030 1,07 miljoen woningen en andere gebouwen aardgasvrij kunnen worden gemaakt. Om zeker te weten dat voldoende besparing wordt gerealiseerd, maken gemeenten plannen voor het realiseren van de verduurzaming van 1,5 miljoen woningen en andere gebouwen in de periode 2022 tot en met 2030, met een aanloopperiode van 2019–2021. Partijen spreken een stapsgewijze aanpak af waarbij ook isolatie en andere CO2-besparende maatregelen nadrukkelijk deel uitmaken van de wijkgerichte aanpak. Om te leren op welke wijze de wijkenaanpak kan worden ingericht en opgeschaald, is in 2018 gestart met het interbestuurlijke Programma Aardgasvrije Wijken en zijn er 27 proeftuinen geselecteerd. Er is uw Kamer toegezegd over de voortgang in de proeftuinen te rapporteren aan het einde van het jaar.
Zie verder het antwoord op vraag 8.