De Amazonebranden en de westerse verantwoordelijkheid bij de branden |
|
Marianne Thieme (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Amazonebranden bestaan uit een groot aantal relatief kleine brandhaarden en dat veel branden ontstaan zijn langs of in de nabijheid van wegen, wat volgens experts van onder andere NASA1 en de Wageningen Universiteit erop wijst dat veel branden door mensen zijn aangestoken? Laat u zich informeren over het onderzoek naar de veroorzakers van de branden en zo ja, door wie?
Het Kabinet heeft geen zelfstandige informatie over de oorzaken van de branden in de Amazone en baseert zijn oordeel over die branden dan ook op de uiteenlopende berichten daarover en gesprekken met verschillende instanties, waaronder de NASA en het World Resources Institute. Natuurlijke branden zijn zeldzaam in een regenwoud als de Amazone, dus het is aannemelijk dat de meeste bosbranden zijn aangestoken.
Erkent u dat het het handelsverdrag tussen de EU en Mercosur de perverse prikkel in zich draagt voor Braziliaanse veevoer- en veeteeltbedrijven om versneld uit te breiden en daarmee debet is aan de Amazonebranden?
In het EU-Mercosur-Associatieverdrag zijn zowel handelsliberaliserende maatregelen als maatregelen ter bevordering van duurzaamheid en duurzame handel opgenomen. Lidstaten van de EU en Mercosur moeten zich aan hun verplichtingen ingevolge het Klimaatakkoord van Parijs en andere klimaatdoelstellingen houden. Dit wordt in het Associatieverdrag nogmaals bevestigd. Voorts bevat het verdrag bepalingen over het bevorderen van duurzaam bosbeheer, het nemen van maatregelen tegen illegale houtkap en het bevorderen van handel in producten die op duurzame wijze zijn verkregen.
Naar verwachting wordt het EU-Mercosur-Associatieverdrag op zijn vroegst eind volgend jaar aan de Raad voor besluitvorming voorgelegd, als de teksten juridisch zijn opgeschoond en zijn vertaald in alle EU-talen. Momenteel wordt namens de Europese Commissie ook een Sustainability Impact Assessment (SIA) uitgevoerd. De uitkomsten daarvan zullen naar verwachting eind dit jaar worden gepubliceerd. Op basis van de SIA en alle daarvoor noodzakelijke, juridische opgeschoonde teksten zal het Kabinet zijn standpunt bepalen over het EU-Mercosur-Associatieverdrag.
Heeft u gelezen dat veevoer- en veeteeltbedrijven alvast anticiperen op deze nieuwe investeringsmogelijkheden door grond «gereed te maken» voor landbouw, onder meer door het organiseren van een «Day of Fire»?2 3 Wat vindt u van deze ontwikkelingen?
In zoverre als de bosbranden in de Amazone bewust en illegaal zijn aangestoken, roept het kabinet de betrokken Braziliaanse overheidsinstanties op actiever op te treden. De Braziliaanse overheid is immers primair verantwoordelijk voor (wetgeving t.a.v.) het landgebruik in Brazilië, en voor de voorzorgsmaatregelen tegen en bestrijding van bosbranden in Brazilië.
Waar ligt voor u de grens als het gaat om (beoogde) handelspartners die zich schuldig maken aan het ruim baan geven aan veevoer- en veeteeltbedrijven die de Amazone afbranden?
Nederland zal zich bilateraal en in EU-verband hard maken om Brazilië te wijzen op zijn internationale milieuverplichtingen, en op het belang van handhaving van eigen regelgeving om het Amazonewoud te beschermen en van de OESO-richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. De aanloop naar de besluitvorming over het EU-Mercosur-Associatieverdrag biedt een extra platform om druk uit te oefenen op Brazilië om zijn internationale verplichtingen na te komen. Zie verder ook het antwoord op vraag 2.
Bent u, zoals verwoord in uw brief van mei 20184, nog steeds van mening dat het acceptabel is dat Nederlandse bedrijven meehelpen aan het aanleggen van de infrastructuur voor de zogenaamde «sojaroute» dwars door de Amazone?5
De Nederlandse overheid ondersteunt geen bedrijfsactiviteiten voor het daadwerkelijk ontwikkelen van de Corredor Centro-Norte, indien daarmee de zogenaamde «sojaroute» wordt bedoeld, zoals eerder aangegeven in mijn brief van 8 mei 2018 (Kamerstuk 26 485, nr. 290) en in antwoord op Kamervragen (Kamervragen-Bouali nr. Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 165 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2506). Het is mij bovendien niet bekend dat Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij de aanleg van de Corredor Centro-Norte. Nederlandse kennisbedrijven hebben in 2013 via een «Partners for International Business»-programma een verkennende voorstudie uitgevoerd, waarbij met name ook is gekeken naar het duurzamer gebruik van bestaande infrastructuur. Kennisuitwisseling stond daarbij centraal. Zoals ik u eerder heb geïnformeerd in mijn Kamerbrief (Kamerstuk 26 485, nr. 290), organiseerde de ambassade in Brasilia medio 2016 een bijeenkomst, specifiek over de duurzaamheidsaspecten van de «Corredor», met vertegenwoordigers van de Wereldbank en de Braziliaanse federale agentschappen voor respectievelijk water- en wegvervoer.
Bent u bereid om bedrijven, zoals Boskalis, Arcadis, Damen Shipyards, Alewijnse en Van Oord, die de ontbossing in landen elders en specifiek de Amazone faciliteren, ook door het aanleggen van infrastructuur zoals wegen, spoorwegen en havens, uit te sluiten van aanbestedingen van de Nederlandse overheid? Zo ja, wanneer kunt u een plan van aanpak naar de Kamer sturen? Zo nee, bent u wel bereid om deze bedrijven op deze activiteiten aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Het gesprek aangaan met bedrijven past in het IMVO-beleid, waarbij de overheid op diverse manieren werkt aan bewustwording op het gebied van IMVO en de mogelijke risico’s op negatieve gevolgen voor mens en milieu die ondernemen met zich mee kan brengen en bedrijven aanspoort tot het toepassen van gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Deze aansporing heb ik ook afgelopen juli gezamenlijk met drie andere kabinetsleden gedaan door het uitsturen van een brief aan alle grote bedrijven in Nederland met de aankondiging van de monitoring op de 90%-doelstelling. Met deze doelstelling is de verwachting uitgesproken dat in 2023 90% van de grote bedrijven de OESO-richtlijnen onderschrijven. De brief en bijgevoegd informatiepakket lichtten toe wat we van bedrijven verwachten in het kader van gepaste zorgvuldigheid. In najaar 2019 zal een eerste volledige tussenmeting uitgevoerd worden. Op basis van de resultaten wordt besloten hoe bedrijven en/of sectoren die nog niet aan de verwachtingen voldoen/achterblijven, gestimuleerd kunnen worden.
Het uitsluiten van partijen van overheidsaanbestedingen is niet zonder meer juridisch mogelijk. Het inkoopbeleid van de overheid is volop in ontwikkeling, ook hier kijken we hoe we door middel van inkoop bedrijven kunnen stimuleren de OESO-richtlijnen na te leven. Op dit gebied zijn al concrete stappen gezet voor bepaalde risicovolle productcategorieën, zie hiervoor de Kamerbrief over de voortgang maatschappelijk verantwoord inkopen die op 4 juli 2019 naar de Tweede Kamer is gestuurd. Wij zullen verkennen hoe we het naleven van de OESO-richtlijnen verder kunnen meenemen bij aanbestedingen die relevant zijn voor dergelijke bedrijven.
Bent u bereid om harde maatregelen te treffen zoals een boycot op producten uit Brazilië, zoals veevoer, vlees en suiker? Zo ja, per wanneer zullen deze maatregelen ingaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ook bereid in de EU voor dergelijke maatregelen te pleiten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven welke stok u in gedachten had toen u het in de talkshow Jinek over de wortel en de stok had die het Mercosur-verdrag zou moeten zijn? Betekenen deze ferme woorden dat u uw steun voor het Mercosur-handelsverdrag kunt intrekken, zoals Frankrijk inmiddels ook gedaan heeft?6
De aanloop naar de besluitvorming over het EU-Mercosur-Associatieverdrag biedt de mogelijkheid voor Nederland om, samen met EU-partners, druk uit te oefenen op Brazilië, gericht op beter beleid en sterkere handhaving van milieuwetgeving. Daarnaast kunnen wij Brazilië wijzen op zijn internationale milieuverplichtingen, waaronder die in het kader van het Klimaatakkoord van Parijs en het VN Verdrag inzake Biologische Diversiteit (CBD). Dit associatieverdrag biedt een extra platform dat er anders niet zou zijn om druk op Brazilië uit te oefenen.
De voortgang van het behoud van het dossier ‘Sanders’ |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Is inmiddels voldaan aan de toezegging van 16 augustus 2017 dat het dossier «Sanders», dat op 4 oktober 2001 is overgebracht naar het Nationaal Archief, zo snel mogelijk zal worden gedigitaliseerd?1
Ja, de betreffende filmrollen zijn in de periode van april tot en met juli 2018 gedigitaliseerd.
Als dit dossier nog altijd niet is gedigitaliseerd, hoe gaat u er dan voor zorgen dat dit zo snel mogelijk wel gebeurt? Als dit dossier ondertussen wél is gedigitaliseerd, welke delen zijn dan nu toegankelijk?
Nu de filmrollen zijn gedigitaliseerd, zijn ze toegankelijk. Voor het BNV-archief, waarvan het dossier «Sanders» onderdeel is, geldt een beperking op de openbaarheid vanwege de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van nog levende personen. Deze beperking vervalt op 1 januari 2025. Zolang de beperking van kracht is, kunnen verzoeken tot inzage worden gericht aan de algemene rijksarchivaris, die hierover beslist.
Het brandveiligheidsrisico van elektrische auto’s |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Elektrische auto's zijn moeilijk te blussen»?1
Ja.
Erkent u dat de toename van het aantal elektrische auto's een extra brandveiligheidsrisico met zich meebrengt, omdat het blussen van een brand in een elektrische auto gecompliceerder is dan het blussen van een brand in een niet-elektrische auto? Zo ja, hoe beoordeelt u dit risico?
Er zijn vooralsnog geen extra brandveiligheidsrisico’s bekend. Elektrische auto’s moeten voldoen aan de toelatingseisen en veiligheidseisen vanuit de VN en de EU. Fabrikanten van elektrische en hybride elektrische voertuigen besteden juist extra veel aandacht aan de brandveiligheid van hun voertuigen en ze testen deze daar vóór productie uitvoerig op. Ook na de productie bewaken ze dat zorgvuldig. Met betrekking tot de brandveiligheid hebben uitgevoerde brandtesten daarbij uitgewezen dat elektrische en hybride elektrische voertuigen met een lithium-ion accu bij brand minstens zo veilig zijn als voertuigen met verbrandingsmotoren en conventionele accu’s. De vlammen en rookontwikkeling bij brandende accu’s bleken zelfs significant minder te zijn dan bij diesel en benzine. De rook van zo’n accubrand kan wel giftig zijn, waardoor het gevaar daarvan vergelijkbaar is met die van een brand met een conventioneel voertuig concludeert TNO. Het onderzoek van TNO wordt in de komende tijd geactualiseerd met alle partijen, waaronder de veiligheidsregio’s, om ook de recente praktijkervaringen van o.a. blussen van voertuigen mee te nemen.
Heeft u onderzoek gedaan naar de brandveiligheid van elektrische auto’s voordat werd besloten de verkoop en het gebruik van zulke auto’s van overheidswege te stimuleren? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dat onderzoek en wat is daarmee gebeurd?
Elke elektrische auto die in Nederland wordt toegelaten voldoet aan de internationale en Europese toelatings- en veiligheidseisen van voertuigen en inmiddels stimuleert elk land de aanschaf en het gebruik van deze voertuigen. Daarnaast heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat extra aan TNO gevraagd de veiligheid van deze auto’s in kaart te brengen (zie TNO factsheet feitenmateriaal Elektrische voertuigen en veiligheid, oktober 2014). De uitkomsten daarvan waren positief (zie ook vraag 2). Op het ogenblik wordt het onderzoek geactualiseerd en de resultaten komen in 2020 gereed.
Heeft u gegevens over de extra hoeveelheid tijd en middelen die branden in elektrische auto’s hebben gekost, vergeleken met branden in niet-elektrische auto’s?
Deskundigen van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) melden ons namens de veiligheidsregio’s dat er geen algemene gegevens bekend zijn over de extra hoeveelheid tijd en middelen die branden in elektrische auto’s hebben gekost, vergeleken met branden in niet-elektrische auto’s. Zij geven wel aan dat het over het algemeen langer duurt voordat een elektrische auto is geblust (van enkele uren tot dagen) en dat de hoeveelheid bluswater en eventuele opvang van verontreinigd bluswater groter is.
Treft u speciale maatregelen teneinde de brandweer in staat te stellen branden in elektrische auto's adequaat te blussen? Zo ja, hoeveel geld heeft dit tot nu toe gekost? Zo nee, op basis waarvan veronderstelt u dat de huidige bluscapaciteit toereikend is?
Het Instituut Fysieke Veiligheid is ingesteld voor onder meer het ontwikkelen en in stand houden van kennis op het gebied van de brandweerzorg. Het IFV ontvangt hiervoor jaarlijks een bijdrage van het Rijk. Het IFV voert sinds enkele jaren onderzoek uit naar de risico’s van moderne voertuigen, zoals elektrische auto’s. De onderzoeken van het IFV bieden praktische handvatten voor brandweermensen voor het blussen van moderne voertuigen.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft aanvullend de risico’s van de energietransitie en de effecten daarvan op de voorbereiding van de hulpdiensten aangedragen als nieuw onderwerp voor de internationale onderzoeksagenda van de Europese Commissie: HorizonEurope.
In relatie tot de beschikbare capaciteit kunnen wij u melden dat het bestuur van een veiligheidsregio de afweging maakt over nieuwe risico’s en de te nemen maatregelen. Een veiligheidsregio is een vorm van verlengd lokaal bestuur. Het bestuur wordt gevormd door de burgemeesters van de inliggende gemeenten. De keuzes van het bestuur worden onder meer vastgelegd in het risicoprofiel en het beleidsplan. Het bestuur legt verantwoording af aan de gemeenteraden van gemeenten die samen een veiligheidsregio vormen.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Brandweer waarschuwt: Brandveiligheid bij hoogbouw in het gedrang»?2
Ja.
Bent u bereid, gezien het hogere brandveiligheidsrisico, richtlijnen op te stellen waaraan parkeervoorzieningen voor elektrische auto's moeten voldoen, analoog aan de richtlijnen voor lpg-auto's?
Namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties melden wij dat het Bouwbesluit 2012 voorschriften geeft voor de brandveiligheid van parkeergarages. Voor de verdere invulling van deze voorschriften wordt door het Nederlandse Normalisatie Instituut op verzoek van het Ministerie van Binnenlandse Zaken gewerkt aan een nieuwe NEN-norm voor de integrale brandveiligheid van parkeergarages. In het kader hiervan onderzoekt TNO hoe in de bouwregelgeving van andere landen (wereldwijd) rekening wordt gehouden met elektrische voertuigen in parkeergarages. De nieuwe NEN-norm zal onderdeel worden van de landelijke bouwregelgeving.
Over de lessen die Nederland kan trekken uit de brand in de Londense Grenfell Tower heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties eerder aan uw Kamer gemeld dat zij advies zal vragen aan de Adviescommissie toepassing en gelijkwaardigheid bouwvoorschriften (ATGB)3. Bij deze brand was overigens geen sprake van een parkeergarage.
Bent u bereid hierbij in het bijzonder aandacht te besteden aan de bouwvoorschriften voor parkeergarages in hoogbouwwoningen, teneinde een rampzalige brand als die in de Grenfelltoren in Londen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met het «Factsheet Feitenmateriaal Elektrische Voertuigen en Veiligheid» van de rijksoverheid en TNO uit 2014?3
Ja.
Is er inmiddels meer duidelijkheid over de ernst en gevolgen van installatie- c.q. accubeschadigingen of autobranden bij elektrische auto’s? Zo ja, is er op basis hiervan aanleiding om het beleid op het gebied van de stalling van elektrische auto’s te wijzigen?
Tot nu toe zijn er geen aanwijzingen voor structurele problemen (zie antwoorden 2, 3). Wel zal het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de factsheet actualiseren met betrokken partijen. De actualisatie zal in de loop van 2020 beschikbaar komen.
Hebt u gevolg gegeven aan de aanbeveling meer onderzoek te doen en duidelijke protocollen, richtlijnen en trainingen over calamiteiten met betrekking tot elektrische auto’s voor hulpdiensten op te stellen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verklaart u dat in het factsheet uit 2014 wordt gesteld dat «brandweerkorpsen niet meer terughoudend [hoeven] te zijn met het verlenen van vergunningen voor laadpalen in parkeergarages», maar dat de landelijk portefeuillehouder incidentenbestrijding van de brandweer in het hiervoor aangehaalde AD-artikel nu in 2019 stelt dat er in parkeergarages meer brandveiligheidsmaatregelen moeten worden getroffen vanwege de toename van het aantal elektrische auto’s? Is dit voor u aanleiding het beleid te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder bij de antwoorden op vraag 2 en 3 aangegeven zijn elektrische auto’s minstens zo veilig als voertuigen met verbrandingsmotoren en conventionele accu’s. Het is wel zo dat aan het blussen van brandende elektrische voertuigen andere eisen gesteld worden dan bij conventionele auto’s. In de actualisatie van de factsheet van TNO wordt dat meegenomen.
Het artikel 'Grote onvrede over aanpak pootgoedfraude' |
|
Roelof Bisschop (SGP), Helma Lodders (VVD), Jaco Geurts (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Grote onvrede over aanpak pootgoedfraude»?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Geurts en Von Martels over het handelen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) met ondeugdelijk pootgoed en opvolging van meldingen door keuringsdiensten?2
Ja.
Kunt u toelichten of u in de beantwoording van vraag 13 van de eerder gestelde schriftelijke vragen onjuiste informatie heeft gegeven aan de Kamer, aangezien u schrijft dat de Nederlandse Algemene Keuringsdienst (NAK) tuchtrechtmaatregelen kan nemen op basis van de Landbouwkwaliteitswet maar de directeur van de NAK aangeeft dat zij enkel op basis van de Zaaizaad- en Plantgoedwet keuring opschorten en hooguit last- of dwangsommen kunnen opleggen maar geen geldboetes?3 4
Het antwoord 13 waar u op doelt5, ging over de mogelijkheden van de vier plantaardige keuringsdiensten in algemene zin, niet specifiek over de NAK. De NAK is op grond van de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 (ZPW) inderdaad niet bevoegd tot het opleggen van een geldboete. In de beantwoording van vraag 13 is ingegaan op een eventuele uitbreiding van de bevoegdheden van de vier plantaardige keuringsdiensten in Landbouwkwaliteitswet of Zaaizaad-en Plantgoedwet 2005.
Welke handhavingsmaatregel kan de NAK allemaal nemen tegen fraude van een niet-gecertificeerd bedrijf?
Op grond van de ZPW heeft de NAK meerdere bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten. Dit betreft:
De bevoegdheid tot het schorsen, intrekken dan wel doorhalen van een erkenning of registratie van leveranciers;
De bevoegdheid om ondeugdelijk teeltmateriaal uit de handel te nemen, op te slaan of te vernietigen of op kosten van de overtreder dergelijke maatregelen te treffen;
De (gemandateerde) bevoegdheid tot het toepassen van de herstelsancties last onder bestuursdwang en last onder dwangsom.
Naast de genoemde bestuursrechtelijke handhaving kan sprake zijn van strafrechtelijke handhaving. Hierin is de rol van de NAK beperkt tot het aan de NVWA melden van de geconstateerde overtreding. Het betreft dan vooral situaties waarbij achteraf wordt vastgesteld dat er in strijd met de wettelijke regels teeltmateriaal in de handel is gebracht, terwijl het niet meer mogelijk is de overtreding ongedaan te maken (herstelsancties) of de schade als gevolg hiervan te beperken.
Kunt u aangeven welke signalen de NVWA het afgelopen jaar heeft ontvangen die gerelateerd zijn aan de pootgoedfraude en welke opvolging aan deze signalen is gegeven?
Op 10 april jl. heeft de NAK aan de NVWA gemeld dat in België valse NAK-labels zijn aangetroffen op pootaardappelen uit Nederland. Op 27 mei jl. is dit gemeld door Breeders Trust aan de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de NVWA (NVWA-IOD).
Een NVWA inspecteur (bijzonder opsporingsambtenaar – BOA) en een NAK keurmeester (toezichthouder) hebben op 12 april de handelaar bezocht die de aardappelen aan Belgische afnemers had geleverd. Op 16 april maakt de NAK een persbericht publiek met daarbij een afbeelding van een vals certificaat. De NVWA-IOD (Inlichtingen- en Opsporingsdienst) pakte het dossier daarna op. Dit onderzoek loopt nog en vanwege het strafrechtelijke aspect hiervan, kan ik hierover geen mededelingen doen.
Kunt u aangeven welke acties de NVWA zelf ondernomen heeft na de eerste berichtgeving in de media over mogelijke fraude met aardappelen?
De berichtgeving in de media was het gevolg van een persbericht van de NAK van 16 april. De activiteiten van de NVWA waren reeds op 10 april gestart naar aanleiding van de melding van de NAK. Zie verder mijn antwoorden op vraag 5.
Deelt u de mening dat de «slappe» aanpak van de NVWA (zoals het niet handelend optreden bij fraude en het gewas gecontroleerd laten uitgroeien) het gezag ondermijnt en imagoschade op de loer ligt? Zo nee, waarom niet?
De NVWA heeft binnen haar mogelijkheden en bevoegdheden volgens de regels opgetreden. Er loopt een strafrechtelijk (voor)onderzoek door de NVWA-IOD. De (vermeende) fraude wordt serieus genomen. Daarnaast zijn maatregelen genomen om de fytosanitaire risico’s af te dekken (op kosten van de telers), namelijk gecontroleerde uitgroei van het gewas, met inspecties, monstername en toetsing van monsters. Het onderzoek in het veld en in het laboratorium heeft ondertussen plaatsgevonden en heeft geen afwijkingen aan het licht gebracht. De gevolgde werkwijze is in lijn met de historie, waarbij in vergelijkbare situaties (pootgoed zonder bewijs van goedkeuring) vernietiging van het gewas als disproportioneel werd gezien.
Na het in werking treden van de nieuwe Plantgezondheidswet ontstaat de mogelijkheid om bij telers die illegaal pootgoed uitplanten, naast fytosanitaire maatregelen (die bedoeld zijn om een fytosanitaire risico te voorkomen, te beperken of te elimineren) ook een bestuurlijke boete op te leggen.
Bij gezamenlijk onderzoek bij dergelijk dossiers moet onderscheid gemaakt worden tussen de taken en verantwoordelijkheden van de NAK respectievelijk de NVWA, tussen gedrag dat al of niet frauduleus lijkt, en tussen fraude- en fytosanitaire risico’s. Daar is door de NVWA juist naar gehandeld.
Is de veronderstelling juist dat, als de NVWA eerder had ingegrepen, een deel van het «foute» pootgoed niet gepoot was geweest? Zo ja, vanwaar deze vertraging?5
Tot 3 mei was alleen bekend dat het om Belgische telers ging en niet bekend dat twee daarvan ook op Nederlands grondgebied hadden uitgepoot. Dit werd pas duidelijk na een melding van het FAVV (Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen) op 3 mei. De aardappelen zaten op die datum al 2–3 weken in de grond.
Kunt u toelichten waarom in deze fraudezaak een verschillende aanpak door de Nederlandse en Belgische autoriteiten gerechtvaardigd is als er Nederlandse en Belgische bedrijven bij betrokken zijn?
De NVWA heeft maatregelen opgelegd voor de uitplant van het illegale pootgoed die naar Nederlands recht en gezien eerdere besluiten het meest passend zijn, waarbij alle betrokken belangen zijn afgewogen. Het FAVV heeft andere maatregelen opgelegd met toepassing van het Belgisch recht. De nationale autoriteiten hebben vrijwel tegelijk de maatregelen opgelegd (NVWA: 10 mei, FAVV: 10 en 13 mei).
Kunt u een overzicht geven van de handhavingsmogelijkheden van alle plantaardige keuringsdiensten voor fraude en in welke omstandigheden de betreffende plantaardige keuringsdienst een bepaalde handhavingsmaatregel kan nemen?
De in mijn antwoord op vraag 4 genoemde mogelijkheden tot bestuursrechtelijke handhaving gelden ook voor Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw (Naktuinbouw). Het Kwaliteits-Controle-Bureau (KCB) en Bloembollenkeuringsdienst (BKD) hebben eveneens een (gemandateerde) bevoegdheid tot het toepassen van de herstelsancties last onder bestuursdwang en last onder dwangsom maar dan op basis van de Landbouwkwaliteitswet. In deze wet kan sprake zijn van bestuursrechtelijke, tuchtrechtelijke of strafrechtelijke handhaving van de bij of krachtens de Landbouwkwaliteitswet gestelde verplichtingen. De mogelijke maatregelen die het tuchtgerecht van de betreffende keuringsdienst kan opleggen zijn berisping, een geldboete per overtreding tot maximaal € 20.750 (vierde categorie als bedoeld in het Wetboek van strafrecht), verscherpte controle op kosten van het bedrijf voor ten hoogste twee jaren en openbaarmaking van de uitspraak van het tuchtgerecht. Het OM kan in overleg met de keuringsdienst besluiten tot strafrechtelijke in plaats van tuchtrechtelijke vervolging.
Bent u bereid om te bekijken of de handhavingsmogelijkheden van de plantaardige keuringsdiensten kunnen worden uitgebreid met de bestuurlijke boetes, zoals voorgesteld door de directeur van de NAK?6
In de Zaaizaad-en Plantgoedwet 2005 en Landbouwkwaliteitswet is nu geen mogelijkheid opgenomen om overtredingen met een bestuurlijke boete af te doen. Ik zal de inzet van de nu in deze regelgeving opgenomen handhavingsinstrumenten evalueren en daarbij ook de plantaardige keuringsdiensten en de sector betrekken. Ik streef ernaar deze evaluatie uiterlijk in 2021 af te ronden. De resultaten van deze evaluatie kunnen aanleiding geven om de introductie van het systeem van bestuurlijke boetes te overwegen.
Ik zie nu geen aanleiding om het wetsvoorstel Plantgezondheidswet, waarin enkel de mogelijkheid voor de Minister is opgenomen om een bestuurlijke boete op te leggen, te wijzigen. Deze verantwoordelijkheidsverdeling sluit aan bij de andere publieke domeinen voedselveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn.
Kunt u een reactie geven op de uitspraak «De bijdrage van de NVWA aan het opsporen en aanpakken van de potgoedfraude is letterlijk nul» van de directeur van de NAK?7
De NVWA-IOD is naar aanleiding van de informatie over vermoedelijke fraude bezig met een strafrechtelijk (voor)onderzoek.
Kunt u in een tijdlijn aangeven hoe de samenwerking tussen de NVWA en de NAK eruit heeft gezien in deze casus?
De melding van de NAK over valse labels, de gezamenlijke start van het onderzoek tot het besluit van beide organisaties om zelfstandig het onderzoek te vervolgen, bestrijkt een periode van 5 werkdagen:
Woensdag 10 april: melding NAK inzake pootgoed met valse labels. NVWA wijst BOA (bijzondere opsporingsambtenaar) aan die het onderzoek gaat doen.
Donderdag 11 april: interne voorbereiding van de BOA op het onderzoek.
Vrijdag 12 april: NVWA BOA en NAK Keurmeester starten gezamenlijk het onderzoek bij de handelaar.
Maandag 15 april: Veelvuldig afstemming tussen NVWA en de NAK, o.a. over de wisselwerking tussen opsporing en toezicht en omgang met bewijsstukken zoals het vervalste certificaat.
Dinsdag 16 april: NAK stuurt een persbericht uit met een afbeelding van een vals certificaat waarna de NVWA-IOD geïnformeerd wordt. De NAK gaat ook zelfstandig verder.
Daarvoor, op 5 april, heeft nog een overleg plaatsgevonden tussen NAK, NVWA en Breeders Trust inzake pootgoedfraude. Dit overleg had tot doel elkaar te informeren wat er speelt en hoe fraudegevallen effectief en samen kunnen worden opgepakt.
Bent u bereid deze samenwerking te verbeteren ten behoeve van het internationale imago van onze pootgoedsector?
Doordat NVWA en NAK beide vanuit hun eigen expertise en mandaat aan deze zaak werken, ontstond er een spanningsveld op het scheidsvlak handhaven en het onderzoek ter voorbereiding op een eventuele strafzaak. Dit is verklaarbaar door het unieke karakter van deze zaak: de omvang ervan, de leveringen over de landsgrens heen, het gebruik van valse NAK-labels en de signalering midden in het pootseizoen. De NVWA is van plan om met de keuringsdiensten te komen tot een heldere instructie bij de samenwerking op het grensvlak van toezicht en opsporing.
De NVWA en de NAK kennen een lange historie van goede, intensieve samenwerking. Daar waar het niet goed gaat moet het verbeterd worden. Er is initiatief genomen om met elkaar hierover het gesprek aan te gaan.
Kunt u per plantaardige keuringsdienst per jaar vanaf 2010 aangeven hoeveel meldingen van vermoedelijke fraude er zijn gedaan aan de NVWA?
Onder fraude verstaat de NVWA: doelbewust bedrog met winstoogmerk. Vermoedelijke fraude wordt niet als aparte categorie geregistreerd. In onderstaande tabel is de gevraagde informatie weergegeven vanaf 2017 tot nu. In 2017 zijn geen meldingen van vermoedelijke fraude geweest. In de jaren daarvoor waren de registraties en rapportages binnen het fytosanitaire domein vooral gericht op vondsten van schadelijke (quarantaine)organismen.
Kwaliteits Controle Bureau (KCB)
2018 (1), 2019 (3)
3x strafrecht (Proces Verbaal + overdracht aan OM);
1x bestuursrecht (intrekken exporterkenning + verbeterplan)
Naktuinbouw
2019 (2)
1x bestuursrecht (verscherpt toezicht op kosten van bedrijf + verbeterplan administratie);
1x bestuursrecht (corrigerende maatregel)
NAK
2019 (1)
Zie antwoord bij vraag 13
Bloembollenkeuringsdienst (BKD)
2018 (1)
1x bestuursrecht (verscherpt toezicht op kosten bedrijf)
Naast deze vermoedelijke fraudemeldingen ontvangt de NVWA jaarlijks tientallen meldingen van de keuringsdiensten, vooral over lichte overtredingen van fytosanitaire regels.
Hoeveel meldingen over vermoedelijke fraude van de keuringsdiensten aan de NVWA hebben per jaar en per plantaardige keuringsdienst geleid tot handhaving door de NVWA vanaf 2010 en wat voor handhavingsmaatregelen waren dit?
Zie antwoord vraag 15.
Hoeveel meldingen van plantaardige keuringsdiensten over vermoedelijke fraude hebben sinds 2010 uiteindelijk geleid tot strafrechtelijke vervolging?
Zie mijn antwoord op vraag 15. Het is aan het OM om te besluiten of en, zo ja wanneer dossiers tot een rechtszaak leiden.
Het bericht dat een uitvaartverzekeraar mensen met een psychische aandoening weigert |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat uitvaartverzekeringen mensen met een psychische aandoening weigeren?1
Ik ben op de hoogte van het nieuwsbericht hierover.
Welke weigeringsgronden zijn toegelaten voor uitvaartverzekeraars?
In beginsel zijn verzekeraars vrij om hun eigen acceptatiebeleid te voeren en te bepalen welke criteria zij hanteren om een verzekeringsaanvraag af te wijzen. Hiervoor hoeft een verzekeraar zich niet op een (wettelijke) weigeringsgrond te beroepen. Wel perkt de wet de vrijheid om een eigen acceptatiebeleid te voeren voor bepaalde verzekeringen of gevallen in (zie bijvoorbeeld de in de beantwoording van vraag 4 beschreven wetgeving).
Vindt u het ook onwenselijk dat nabestaanden moeten crowdfunden omdat een verzekering niet mogelijk is?
Ik vind het onwenselijk en heel naar voor de betrokkenen als een dierbare overlijdt en onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn om de uitvaart te bekostigen. Om die reden vind ik toegankelijke en betaalbare uitvaartverzekeringen van groot belang. Ook verzekeraars zijn zich van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid hiervoor bewust. In de Gedragscode verzekeraars is als gedragsregel opgenomen dat verzekeraars zich inspannen om voor zoveel mogelijk (potentiële) klanten risico’s financieel af te dekken en te voorkomen dat mensen tegen hun wil onverzekerd zijn. In het acceptatiebeleid van verzekeraars worden daarmee niet uitsluitend commerciële afwegingen betrokken, maar ook hun maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Sinds 14 juni 2016 is er op grond van de Wet gelijke behandeling reeds een verbod van toepassing op het maken van direct onderscheid op basis van handicap of chronische ziekte bij het verlenen van toegang tot diensten in de uitoefening van een beroep of bedrijf (zoals het verzekeringsbedrijf). Het is verzekeraars bijvoorbeeld niet toegestaan een risicoselectie te hanteren waarbij vooraf al is aangegeven dat mensen met een bepaalde handicap of chronische ziekte een bepaalde verzekering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd of alleen tegen een bepaalde hoge premie te verkrijgen is. Een langdurige mentale beperking is een handicap in de zin van die wet. Het maken van indirect onderscheid is uitsluitend toegestaan indien dat objectief gerechtvaardigd is door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Bij de verstrekking van financiële diensten, waaronder verzekeringen, kan dus rekening worden gehouden met (gezondheids)risico’s als onderdeel van het acceptatiebeleid. Indien consumenten van mening zijn dat het acceptatiebeleid van uitvaartverzekeraars in individuele gevallen strijdig is met de wet, dan kunnen zij dit voorleggen aan het College voor de rechten van de mens of de rechter.
Bent u bereid deze discriminerende maatregel niet langer toe te staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Illegalen die panden kraken |
|
Sietse Fritsma (PVV), Emiel van Dijk (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe is het mogelijk dat de club krakende illegalen «We are here» al jarenlang ongestraft huizen en gebouwen kan kraken?1 Waarom wordt de anti-kraakwet niet gehandhaafd?
Door het Openbaar Ministerie wordt geen registratie bijgehouden van strafbare feiten die gepleegd zijn door personen die zich rekenen tot de «We are here» groep. De groepering bestaat overigens niet uit één vaste groep personen, maar heeft een wisselende samenstelling. Het OM en de Raad voor de rechtspraak beschikken dan ook niet over cijfers met betrekking tot het aantal vervolgingen c.q. veroordelingen van personen van de «We are here» groep wegens het misdrijf kraken.
Zoals ik in mijn brief van 29 januari 2019 (Kamerstukken 2018–2019, 31 560, nr. 51) heb opgemerkt lost een aanhouding van een kraker een onrechtmatige kraaksituatie nog niet op. Het huisrecht van krakers wordt pas beëindigd indien wordt overgegaan tot ontruiming van een gekraakt pand. Effectief optreden tegen krakers bestaat dan ook eerder uit het toepassen van de ontruimingsbevoegdheid dan uit de aanhouding en vervolging van krakers.
Zijn er weleens krakers van deze bende vervolgd c.q. veroordeeld wegens het kraken, wat toch echt een misdrijf is? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er (daarna) weleens krakers van deze bende uit Nederland verwijderd? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
De DT&V beschikt niet over cijfers met betrekking tot het aantal personen uit deze groep dat (gedwongen) uit Nederland is vertrokken.
Bent u bereid per direct al deze krakende illegalen uit de door hen bezette kraakpanden te verwijderen en, belangrijker nog, ook uit Nederland te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
Artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering geeft het OM de bevoegdheid om een gekraakt pand te ontruimen. Het OM past het (reguliere) beleid toe conform de beleidsbrief van het College van procureurs-generaal uit 2010.
De DT&V, de gemeente Amsterdam en de politie hebben de afgelopen jaren veelvuldig gesproken over de problematiek omtrent illegaal verblijvenden. Steeds is gebleken dat de overgrote meerderheid van deze groep niet mee wil werken aan terugkeer en ook niet met de DT&V in gesprek wil.
Niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen hebben altijd de mogelijkheid om zelfstandig terug te keren naar het land van herkomst. Indien zij actief willen werken aan hun terugkeer, kunnen ze zich wenden tot de DT&V om hierbij ondersteund te worden. De opstelling en terugkeerbereidheid van de vreemdeling zijn van doorslaggevende betekenis, zeker in het geval gedwongen terugkeer (op korte termijn) niet mogelijk is.
Het opnieuw lekken van een Prinsjesdagplan |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bereid het Prinsjesdagplan over de zorgpremie niet alleen naar de krant, maar ook naar de Kamer te sturen?1
Ten aanzien van deze vragen kan ik niet anders dan in dezelfde lijn antwoorden als ik deed op de vragen met de kenmerken 2019Z15914, 2019Z16002 en 2019Z16156. Laat ik vooropstellen dat ik zeer veel waarde hecht aan adequate informatievoorziening aan uw Kamer, ook met betrekking tot plannen voor Prinsjesdag, die hun beslag krijgen in de begrotingswetten, het Belastingplan en de Miljoenennota.
De plannen van dit kabinet voor Prinsjesdag worden op de daarvoor aangewezen momenten met uw Kamer gedeeld zodat het besproken kan worden tijdens de algemene politieke beschouwingen, de algemene financiële beschouwingen en in de hierop volgende wetsbehandelingen.
Bent u bereid dit plan vóór vrijdag 6 september a.s. naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de kilometerslange files bij de Europese grensovergangen en dat daarmee vooral EU-ingezetenen de dupe zijn van de extreem lange wachttijden aan de grenzen?
Het is bekend bij het Kabinet dat er lange files kunnen staan bij verscheidene Europese grensovergangen.
Bent u bereid om bij de Servische, Turkse, Hongaarse, Kroatische, Griekse en Bulgaarse overheden informatie in te winnen over de vraag hoe het kan dat de wachttijden bij de grensovergangen nog altijd aanhouden en ze hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
De grenscontroles van de autoriteiten van Servië, Turkije, Hongarije, Kroatië, Griekenland en Bulgarije spelen een belangrijke rol bij het tegengaan van terrorisme, grensoverschrijdende criminaliteit en illegale migratie. In dit verband is het van belang dat deze controles op een zorgvuldige en effectieve wijze worden uitgevoerd. Dit kan gevolgen hebben voor de wachttijden bij de grensovergangen van de betreffende landen, waar veel verkeer is. Zo is de grensovergang tussen het Bulgaarse Kapitan Andreevo en het Turkse Kapikule één van de drukste landgrensovergangen ter wereld. De betreffende landen ontvangen al geruime tijd ondersteuning vanuit de EU om de personele en technische capaciteit van de betrokken instanties te vergroten. Daarnaast verleent Frontex ondersteuning bij de uitvoering van de grensbewaking.
Het Kabinet heeft geen aanwijzingen dat betrokken landen de beschikbare capaciteit niet inzetten.
Heeft u zicht op de vraag in hoeverre betreffende landen beschikken over voldoende capaciteit en wordt de beschikbare capaciteit voldoende ingezet? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te achterhalen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het er alle schijn van heeft dat de capaciteit soms bewust niet wordt opgeschroefd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke middelen ontvangen de betreffende landen via de Europese Commissie ter ondersteuning van het grensbeheer en zijn deze middelen effectief?
De Commissie publiceert op haar website een overzicht van de financiële middelen die lidstaten ter beschikking hebben gekregen op het gebied van asiel- en migratiemanagement, inclusief grensbewaking.1 Ten aanzien van de steun aan Turkije verwijs ik u kortheidshalve naar een overzicht van de steun die Turkije ontvangt in het kader van het toetredingsproces.2
Deelt u de mening dat sinds de invoering van de systematische checks van EU-burgers door de grenswachten van de Europese lidstaten aan de buitengrenzen van de Europese Unie, de wachttijden aan de grens voor vakantiegangers enorm zijn opgelopen? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen jaren is de Europese Unie geconfronteerd met steeds veranderende vormen van terrorisme, criminaliteit en migratiestromen. Naar aanleiding van deze ontwikkelingen zijn de grenscontroles van Europese unieburgers aan de buitengrenzen van de Schengenlanden verscherpt. In dit verband is de systematische controle van de EU-burgers ingevoerd. Voor Nederland is het van belang dat er een goede balans bestaat tussen mobiliteit en veiligheid. Het is daarom niet uit te sluiten dat er wachtrijen kunnen ontstaan. Om deze situatie zoveel mogelijk te voorkomen is de mogelijkheid gecreëerd om een deel van de systematische checks van EU-burgers op basis van een administratieve controle uit te voeren. Daarbij mogen de EU-lidstaten relevante databases raadplegen op basis van voorafgaand verkregen passagiersgegevens. Daarnaast is het ook mogelijk om de systematische check van EU-burgers uit te voeren door gebruik van automatische selfservice grenspassages. Door beide procedures ondervinden de reizigers minder last, zonder daarbij afbreuk te doen aan de veiligheid.
Verder is het ook mogelijk dat de Schengenlidstaten voor een beperkte duur over kunnen gaan tot niet systematische controles, als blijkt dat systematische controles in de praktijk leiden tot disproportionele lange wachtrijen, en mits er geen sprake is van een situatie waarbij de veiligheid in het geding is. Voor deze tijdelijke gerichte controles van EU-burgers gelden wel strikte criteria.
Ook de niet Schengenlanden kunnen gebruik maken van innovatieve instrumenten om de grensovergangen zo effectief en efficiënt mogelijk te houden.
Op basis van het voorgaande zijn er voldoende maatregelen die Schengen en niet Schengenlidstaten kunnen nemen om reizigers zo min mogelijk te belasten met deze verscherpte controles aan de buitengrenzen, en zonder dat deze afbreuk doen aan de (interne) veiligheid van de lidstaten.
Vindt u dat het belang van de systematische check opweegt tegen de opgelopen wachttijden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om in Europees verband aan te dringen op het bewerkstelligen van aanzienlijk kortere wachttijden bij grensovergangen naar of uit Europese landen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om in Europees verband aan te dringen op het drastisch verbeteren van de capaciteit aan de Europese grensovergangen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met de verplichte desinfectie tegen betaling van voertuigen van EU-ingezeten?
Ja.
Deelt u de mening dat de Bulgaarse overheid misbruik maakt van de zogenaamde bestrijding van veterinaire ziekten door voertuigen van EU-ingezetenen verplicht en tegen betaling te desinfecteren?
In algemene zin is Bulgarije gerechtigd om maatregelen te treffen om de veterinaire veiligheid te waarborgen aan de buitengrenzen van de Europese Unie. Bulgarije is eveneens gerechtigd om de kosten die gepaard gaan met die maatregelen door te berekenen aan diegenen die daaraan onderworpen zijn. Navraag bij de Bulgaarse grensautoriteiten leert dat het ontsmetten van voertuigen momenteel verplicht is voor alle voertuigen die Bulgarije binnenkomen via de grensovergangen met Turkije en Roemenië. Deze maatregel houdt volgens de Bulgaarse autoriteiten onder meer verband met een uitbraak van Mond-en-Klauwzeer in Turkije en met een uitbraak van Afrikaanse Varkenspest in Roemenië. Daarmee is er geen indicatie dat het beleid rondom voertuigdesinfectie discriminatoir van aard is, en ziet het Kabinet geen grond om de Bulgaarse overheid te vragen om de pest-desinfectiekosten te schrappen.
Bent u bereid om informatie in te winnen over de vraag of de algemene regels in Bulgarije met betrekking tot desinfectie, niet op één land of nationaliteit zijn gericht? Zo ja, wat blijkt hieruit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Vindt u dat de Bulgaarse overheid met deze desinfectie inbreuk maakt op Europese grondbeginselen zoals het vrij verkeer van personen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Europese regelgeving geeft aan welke maatregelen lidstaten moeten treffen ten behoeve van de gezondheid van dieren. Deze regels laten lidstaten de ruimte om aanvullende nationale maatregelen te treffen. Wanneer dergelijke aanvullende maatregelen consequenties kunnen hebben voor het vrije verkeer van goederen of diensten, geldt als eis dat de maatregelen noodzakelijk, doeltreffend en evenredig zijn met het te dienen doel, en dat een dwingende reden van algemeen belang wordt gediend. Ontsmetting van personenwagens is geen Europees verplichte maatregel. Het is in eerste instantie aan de Europese Commissie, en uiteindelijk aan het Hof van Justitie, om te oordelen of deze maatregel verenigbaar is met het vrije verkeer van goederen of diensten.
Heeft u zicht op de gemiddelde wachttijden aan de Bulgaarse grens tijdens de zomerperiode? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te achterhalen?
Nederland houdt geen statistieken bij over de gemiddelde wachttijden aan de Europese buitengrenzen. Deze fluctueren gedurende het seizoen en zijn onderhavig aan externe invloeden. Van de Bulgaarse autoriteiten heeft de Nederland vernomen dat er in de zomer van 2019 op drukke dagen 10.000 voertuigen en 30.000 mensen de Turks-Bulgaarse grens hebben gepasseerd. Dat is een toename van 30% in vergelijking met dezelfde periode in 2018.
Heeft u zicht op het aantal klachten over wachttijden als gevolg van deze regels en over corruptie bij de uitvoering daarvan? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te achterhalen?
De Nederlandse ambassade in Sofia heeft in 2019 geen meldingen over wachttijden ontvangen maar wel drie klachten over onbehoorlijk gedrag aan de Turks-Bulgaarse grens. Deze klagers is aangeraden om de klachten eveneens kenbaar te maken bij de Bulgaarse autoriteiten via de speciaal daartoe in het leven geroepen klachtenlijn van de Bulgaarse autoriteiten.
Kunt u navraag doen bij de Nederlandse ambassade in Bulgarije, over de vraag hoe vaak zij de Bulgaarse autoriteiten in algemene zin over de klachten hebben benaderd? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassadeur in Sofia heeft het afgelopen jaar de klachten over de grensovergang besproken met de Bulgaarse autoriteiten. Hierbij is eveneens het rapport van Europarlementariër Kati Piri met klachten over de Bulgaars-Turkse grens onder de aandacht gebracht. Daarnaast is de situatie op de grens een terugkerend onderwerp bij het gestructureerd overleg van Europese consulaire medewerkers met de Bulgaarse autoriteiten, waar vertegenwoordigers van de Nederlandse ambassade aan deelnemen.
Bent u bereid om de Bulgaarse overheid te vragen de pest-desinfectiekosten te schrappen?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht ‘Omwonenden niet blij met gang van zaken rondom Paddepoelsterbrug’ |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend het bericht «Omwonenden niet blij met gang van zaken rondom Paddepoelsterbrug»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom de besluitvorming over een nieuwe tijdelijke brug zo lang op zich laat wachten?
Over het herstellen van de verbinding door een tijdelijke hoge fiets-voetgangersbrug heb ik met de gemeenten Groningen, Westerkwartier en het Hogeland en de provincie Groningen op 7 juni 2019 overeenstemming bereikt. Voor de realisatie van deze tijdelijke oplossing stel ik € 1,5 mln. ter beschikking.
Het realiseren van deze tijdelijke hoge fiets-voetgangersbrug kost echter tijd. De tijdelijke brug kan vanwege de ruimtelijke inpassing niet exact op de huidige locatie. Op basis van effectonderzoeken en in samenspraak met de omgeving, zoekt Rijkswaterstaat naar de beste locatie voor deze tijdelijke hoge brug. Nadat de locatie bepaald is, dienen er vergunningen aangevraagd te worden, moet de realisatie aanbesteed worden en vervolgens moet de brug gebouwd worden. Ik zet mij in om dit proces zo snel mogelijk te doorlopen.
Is het correct dat, wat mij tijdens gesprekken met omwonenden is verteld, in plaats van een tijdelijke brug ook een tijdelijke pont wordt overwogen? En zo ja, kunt u aangeven wanneer deze pont wordt gerealiseerd?
De regionale bestuurders hebben op 7 juni jl. gevraagd om te onderzoeken of het mogelijk is om in afwachting van de tijdelijke hoge fiets-voetgangersbrug, een veerpont te laten varen. Ik heb een onderzoek laten uitvoeren. Uit het onderzoek blijkt dat er twee locaties zijn waar een veerpont mogelijk is. Dit onderzoek heb ik eind augustus met de regionale bestuurders gedeeld. Ik ben in afwachting van hun reactie.
Wordt bij de besluitvorming ook een tijdelijke brug overwogen honderd meter van de eerdere locatie, zodat het voor de fietser bereikbaar blijft? Zo nee, waarom niet?
De locatie van de tijdelijke hoge fiets-voetgangersbrug is afhankelijk van diverse factoren zoals de samenstelling van de grond en oever, de inpassingsruimte, de effecten op natuur en landschap en de wensen van de omgeving. Pas nadat de effecten zijn onderzocht en bewoners hebben mee kunnen praten over de locatie, wordt de locatie bepaald.
Kunt u toelichten welke veiligheidsafweging er gemaakt is voor het wel of niet plaatsen van een tijdelijke brug?
De hoofdvaarweg Lemmer – Delfzijl ter hoogte van de Paddepoelsterbrug kent een hoog risicoprofiel waardoor de kans op aanvaringen groot is. De infrastructuur is afwijkend ten opzichte van de rest van de vaarweg, de brug is afwijkend ten opzichte van de andere bruggen, de massa van de brug is laag ten opzichte van de schepen die passeren, er is geen volledig detectiesysteem van naderende schepen aanwezig en de brug is slecht zichtbaar doordat de contouren van de brug «wegvallen» in de omgeving.
Bij de afweging op welke wijze de verbinding tijdelijk te herstellen, heb ik gekeken naar een oplossing die het risicoprofiel zo veel mogelijk verlaagt en tevens de fietsers en voetgangers zo veel mogelijk tegemoet komt. Een tijdelijke fiets-voetgangersbrug op 9,10 meter over de volledige overspanning van de vaarweg past daar het beste bij. Daarnaast worden de oude brugdelen verwijderd en het kanaal over 400 meter verbreed.
Wanneer start de besluitvormingsprocedure voor de aanleg van een definitieve nieuwe brug?
Voor het bepalen van de structurele oplossing wordt het reguliere MIRT-proces doorlopen zoals is afgesproken in het BO MIRT najaar 2018.
In de MIRT-verkenning wil ik een oplossing zoeken voor zowel het scheepvaartverkeer als het kruisend verkeer van voetgangers en fietsers. In het bestuurlijk overleg MIRT van het najaar 2019 wil ik samen met de regionale bestuurders de aanpak voor de MIRT-verkenning Paddepoelsterbrug vaststellen, waarna de MIRT-verkenning zal starten. Het voorkeursalternatief zal in het tweede kwartaal van 2021 zijn vastgesteld, waarna de planuitwerkingsfase start.
Is het vertrekpunt voor de besluitvormingsprocedure, voor de nieuwe brug, de planstudie die in 2015 is afgerond? Of bent u voornemens om een nieuwe planstudie uit te voeren voor de komst van een nieuwe brug?
Vanuit de doelstelling voor veiligheid van de scheepvaart, wordt het noodzakelijk geacht dat de beweegbare bruggen op het Van Starkenborghkanaal uniform zijn in overspanning en doorvaarthoogte, in lijn met de eerder vervangen beweegbare bruggen bij Dorkwerd, Aduard en Zuidhorn. De in 2015 uitgevoerde planstudie van de provincie Groningen is daarmee niet actueel meer en is niet als bestuurlijk voorkeursalternatief vastgesteld. De reden is dat het destijds voorgestelde voorkeursalternatief een te lage doorvaarthoogte en een te beperkte overspanning kent.
Op welke wijze gaat u de omwonenden, gemeente en provincie betrekken bij de verdere besluitvormingsprocedure?
Bij elk MIRT-project wordt er een omgevingsproces opgestart waarin bewoners, belangenorganisaties en overheden mee kunnen denken over de afwegingen en mogelijke oplossingen.
De race naar de bodem van beveiligers op Schiphol |
|
Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Schiphol kan wel eisen dat zijn beveiligingsbedrijf aan de cao voldoet?»1
Ja.
Vindt u het ook onbegrijpelijk dat Schiphol een aanbesteding voor de beveiliging uitschrijft met als doel de kosten zoveel mogelijk te verlagen? Ziet u ook het risico dat hierdoor een race naar de bodem ontstaat?
In overeenstemming met het vennootschapsrecht is de raad van bestuur van Schiphol verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken op Schiphol en er tevens voor verantwoordelijk dat de onderneming opereert in overeenstemming met wet- en regelgeving. De raad van commissarissen houdt hier toezicht op. Ik ben als aandeelhouder niet betrokken bij de operationele bedrijfsvoering van Schiphol.
Wel vind ik het van belang dat werkenden in Nederland een fatsoenlijke beloning ontvangen voor het werk dat zij verrichten. Dat geldt ook voor de beveiligers op Schiphol. Staatsdeelnemingen dienen zich bovendien bewust te zijn van hun maatschappelijke positie. Het is echter de verantwoordelijkheid van ondernemingen en werkgevers zelf om samen met hun opdrachtnemers en werknemers de arbeidsvoorwaarden binnen een bedrijf of sector vorm te geven. Het is niet aan mij om Schiphol hierop aan te spreken.
Wat is de reden dat Schiphol op zoek is naar zeven beveiligingsbedrijven, terwijl andere grote Europese luchthavens vaak maar met één beveiligingsbedrijf werken?
Schiphol heeft bij mij aangegeven dat er twee redenen zijn waarom Schiphol niet op zoek is naar één beveiligingsbedrijf. Aan de ene kant wil Schiphol graag vermijden afhankelijk te zijn van één beveiligingsbedrijf. Uit ervaring van Schiphol is gebleken dat enige competitiviteit onder de beveiligingsbedrijven de kwaliteit van hun werkzaamheden ten goede komt. Ook wil Schiphol afhankelijkheid voorkomen van een beveiligingsbedrijf dat bijvoorbeeld in zwaar weer terechtkomt. Aan de andere kant is volgens Schiphol gebleken dat beveiligingsbedrijven gespecialiseerd zijn op verschillende gebieden van de beveiligingswerkzaamheden op de luchthaven. Door op zoek te gaan naar slechts één beveiligingsbedrijf zou Schiphol dergelijke specialismen verliezen.
Deelt u de mening dat alle beveiligers op Schiphol zeker moeten zijn van een fatsoenlijke beloning? Vindt u ook dat Schiphol, door de cao particuliere beveiliging geen onderdeel van de aanbestedingsprocedure te laten zijn, de arbeidsvoorwaarden van beveiligers uitholt?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre strookt het uithollen van de arbeidsvoorwaarden met de, door Schiphol NV getekende, code verantwoordelijk marktgedrag?
Schiphol heeft mij als volgt geïnformeerd. Schiphol is mede-initiatiefnemer van de code verantwoordelijk marktgedrag en onderschrijft derhalve de daarin verwoorde doelstelling dat doorgeschoten marktwerking moet worden tegengegaan. In de onderhavige aanbesteding wil Schiphol dan ook, net als in overige aanbestedingen, concurrentie op lonen voorkomen. In de aanbesteding wordt daarom volgens Schiphol primair gegund op basis van kwaliteit van dienstverlening. Uiteraard speelt ook prijs een rol, maar die is volgens Schiphol bij de gunning ondergeschikt aan de kwaliteit.
Klopt het dat, zoals ook hoogleraar Europees en internationaal aanbestedingsrecht Manunza stelt, het mogelijk is om in aanbestedingen aanvullende eisen te stellen ten behoeve van werknemers? Zo ja, gaat u dan aan Schiphol NV laten weten dat het zich niet achter Europese regels kan verschuilen?
Het is mogelijk bij het uitschrijven van een aanbesteding bepaalde aanvullende eisen te stellen. Het aanbestedingsrecht vraagt wel dat iedere aanvullende eis die de opdrachtgever stelt proportioneel is en past binnen de regels van de interne markt. Hierbij is het dus zaak dat door het stellen van de aanvullende eisen geen marktpartijen worden uitgesloten en dat de gestelde voorwaarden op geen enkele andere manier zijn te bewerkstelligen. Het is aan de aanbestedende dienst om een dergelijke afweging te maken. Zie verder mijn antwoord op vraag 2, 4 en 7.
Vindt u dat Schiphol NV een voorbeeldfunctie heeft met betrekking tot fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden voor haar beveiligers? Gaat u daarom als aandeelhouder Schiphol NV aanspreken op het feit dat beveiligers op Schiphol een fatsoenlijke beloning moeten krijgen en zodoende dus onder de cao particuliere beveiliging moeten vallen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De hoogte van leges voor een Kinderpardon-aanvraag |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Deze families hebben recht op kinderpardon, maar geen geld voor de aanvraag»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de persoonlijke financiële situatie van een aanvrager niet van doorslaggevende betekenis mag zijn bij het bepalen of hij/zij recht heeft op verblijf op grond van de Afsluitingsregeling Langdurig Verblijvende Kinderen? Zo nee, waarom niet?
Het legesvereiste gold alleen voor personen die niet door de ambtshalve herbeoordeling van een eerder ingediende aanvraag onder de Afsluitingsregeling Langdurig Verblijvende Kinderen (hierna: Afsluitingsregeling) vielen. Personen die niet in aanmerking kwamen voor een ambtshalve herbeoordeling, maar van oordeel waren toch in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van de Afsluitingsregeling, konden tot 25 februari 2019 op eigen initiatief een aanvraag indienen. Voor deze aanvragen dienden leges betaald te worden. In een aantal gevallen, waarbij personen niet direct de leges konden betalen, heeft de IND meermaals de gelegenheid geboden om alsnog tot betaling over te gaan. Hierin werd maatwerk geleverd.
Normaal gesproken geldt voor niet-tijdelijke humanitaire verblijfsvergunningen, de categorie waar de verblijfsvergunning op grond van de Afsluitingsregeling in valt, een legesbedrag van € 1.033. Het bedrag van € 164 is een substantieel lager bedrag. Dit legestarief van € 164 gold ook voor de Definitieve Regeling Langdurig Verblijvende Kinderen (hierna: Definitieve Regeling) uit 2013. Daarbij is aansluiting gezocht.
Een aanvraag op grond van de Definitieve Regeling was in eerste instantie gratis. Dit leidde echter tot een aanzienlijk aantal aanvragen waarbij evident niet aan de voorwaarden werd voldaan. In 2014 is door mijn ambtsvoorganger besloten om dergelijke aanvragen te ontmoedigen door onder meer het invoeren van een legestarief van € 152. Uw Kamer is hierover op 14 april 2014 geïnformeerd.2 Door jaarlijkse indexering van de leges, is het tarief inmiddels € 164.
In dit licht bezien, vind ik het legesbedrag van € 164 redelijk en proportioneel.
Kunt u aangeven waarom het heffen van € 164 per persoon aan leges, in het geval van de Afsluitingsregeling, proportioneel en redelijk is? Bent u bereid de hoogte van dit bedrag te herzien, of een uitzonderingsmogelijkheid te treffen voor aanvragers die een dergelijk bedrag redelijkerwijs niet kunnen betalen voor een aanvraag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is bij het bepalen van de hoogte van leges voor aanvragen in brede zin de betaalbaarheid voor minder vermogende aanvragers een factor van betekenis? Zo ja, kunt u dit aantonen?
Bij het bepalen van de hoogte van de leges is, gelet op het antwoord op vragen 2 en 3, de betaalbaarheid van een aanvraag een factor van betekenis geweest. Ik ben niet voornemens verder onderzoek in te stellen naar de betaalbaarheid van de leges.
Bent u bereid te onderzoeken in welke mate de hoogte van leges een belemmering vormt voor het kunnen indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor minder vermogenden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘VN wil sancties tegen bedrijven uit Myanmar, ook Shell betrokken’ |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «VN wil sancties tegen bedrijven uit Myanmar, ook Shell betrokken»?1
Ja.
Staat u nog steeds achter uw uitspraken in eerdere plenaire debatten, zoals het dertigledendebat over het VN-rapport over vervolging van de legertop in Myanmar voor oorlogsmisdaden, dat u voorstander bent van gerichte en tegen personen gerichte sancties en derhalve geen bedrijven wenst te sanctioneren? Zo ja, hoe kunt u hieraan vasthouden gezien de conclusies uit het VN-rapport dat winsten van bepaalde bedrijven die aantoonbaar (direct of indirect) in handen zijn van de Myanmarese legertop ertoe dienen om mensenrechtenschendingen te financieren? Zo nee, welke aanpassingen van het beleid gaat u treffen?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft in het door u genoemde debat aangegeven dat Nederland een voortrekkersrol speelt bij het bevorderen van accountability in Myanmar, o.a. door te pleiten voor verwijzing naar het Internationaal Strafhof (ICC) door de VN-veiligheidsraad en steun voor het Independent Investigative Mechanism for Myanmar (IIMM). Het kabinet heeft tevens aangegeven dat Nederland geen voorstander is van brede sancties die negatieve effecten hebben op de bevolking van Myanmar. Ook heeft het kabinet aangegeven dat het in EU-kader actief bepleit om meer gerichte maatregelen te treffen tegen degenen die verantwoordelijk zijn voor ernstige mensenrechtenschendingen. Het rapport van de Internationale Fact-Finding Missie (FFM) bevat ook aanbevelingen daartoe, maar wijst in zijn aanbevelingen, net als het kabinet eerder deed, op de noodzaak om de bevolking te ontzien.
Wat is uw reactie op de conclusie uit het VN-rapport, namelijk dat de winst die conglomeraten, zoals Myanmar Economic Holdings Limited (MEHL) en Myanmar Economic Corporation (MEC), alsmede vele daaraan gelieerde bedrijven, de autonomie van de Tatmadaw (de strijdkrachten van Myanmar) versterken en de grove mensenrechtenschendingen van de Tatmadaw financieel ondersteunen?2
Het was bekend dat het Myanmarese leger (Tatmadaw) grote belangen heeft in de economie van Myanmar. Deze verwevenheid komt voort uit vijftig jaar militaire dictatuur. Met de democratische verkiezingen in 2015 is een transitie in gang gezet die moet leiden tot een volledige democratie waarin het leger onder civiele controle komt. Zoals bekend geeft de door de militaire machthebbers ingestelde Grondwet de militairen een sterke machtspositie waardoor het niet mogelijk is voor de civiele regering om haar wil op te leggen aan de militairen. Het beleid van de EU, en dus ook Nederland, is gericht op het ondersteunen en versnellen van deze transitie.
Kunt u met zekerheid uitsluiten dat de Nederlandse overheid (direct dan wel indirect) heeft samengewerkt dan wel (direct dan wel indirect) samenwerkt met de in het rapport aangehaalde bedrijven die geassocieerd zijn met de Tatmadaw? Zo nee, welke samenwerking is er aangegaan en heeft dit bijgedragen aan mensenrechtenschendingen? Zo ja, waaruit blijkt dit?
De Nederlandse overheid werkt niet samen met bedrijven met aantoonbare directe relaties met de Tatmadaw. Door de grote verwevenheid van belangen in de Myanmarese economie kan niet volledig worden uitgesloten dat er sprake is van indirecte relaties, bijvoorbeeld bij de aankoop van producten of diensten. De Nederlandse overheid is derhalve alert op de risico’s in Myanmar en treft bij de eigen inkoop en inhuurpraktijken voorzorgsmaatregelen om te voorkomen dat overheidsgeld op de verkeerde plek terecht komt.
Welke aanpassingen in het buitenlandbeleid inzake Myanmar treft u op basis van de uitkomsten van het rapport?
Het Nederlandse beleid inzake Myanmar, zoals diverse malen besproken met uw Kamer, is gebaseerd op een sterke nadruk op het bevorderen van accountability voor ernstige mensenrechtenschendingen die in Rakhine State en elders in het land zijn gepleegd, alsook op het ondersteunen van de democratische transitie, mensenrechten en duurzame economische ontwikkeling. Het FFM-rapport bevestigt het belang van beide onderdelen van het beleid. Het kabinet ziet daarom geen reden om deze uitgangspunten te wijzigen. Nederland pleit er in EU-kader voor verdere gerichte maatregelen te treffen tegen de meest ernstige mensenrechtenschenders in Myanmar.
Wat gaat u met de conclusie in het rapport doen dat overheden gerichte financiële sancties tegen alle bedrijven van de Tatmadaw, in het bijzonder de MEHL en MEC, zouden moeten nemen? Gaat Nederland deze sancties treffen? Zo nee, waarom niet?
Nederland onderschrijft de aanbevelingen van de FFM dat er gerichte financiële sancties moeten komen tegen bedrijven van de Tatmadaw, dan wel bedrijven die directe banden hebben met de Tatmadaw, tezamen met een wapenembargo. Er is reeds een EU-wapenembargo voor Myanmar van kracht. De FFM benadrukt in haar rapport de noodzaak om negatieve effecten op de bevolking te voorkomen. Het kabinet is bereid om in EU-kader te onderzoeken of het mogelijk is om gerichte maatregelen te nemen tegen bedrijven genoemd in annex II van het FFM-rapport.
Bent u bereid om in EU- en VN-verband te pleiten voor het treffen van gerichte financiële sancties tegen alle bedrijven van de Tatmadaw (o.a. door middel van het plaatsen van deze bedrijven op de sanctielijst van de EU), in het bijzonder MEHL en MEC? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 6.
Welke Nederlandse bedrijven zijn er volgens u onder de buitenlandse bedrijven die een of andere vorm van samenwerking met (direct of indirect) aan de Tatmadaw gelieerde bedrijven hebben? Bent u bereid om al deze bedrijven aan te spreken op het feit dat het onwenselijk is dat zij op deze wijze mensenrechtenschendingen steunen?
Het kabinet houdt geen overzicht bij van activiteiten of samenwerkingsvormen van Nederlandse bedrijven met in Myanmar gevestigde ondernemingen. Bedrijven zijn niet verplicht om bij de Nederlandse overheid te melden in welk land en met welke partijen zij zakendoen. Het kabinet deelt het advies uit het FFM-rapport dat buitenlandse bedrijven waakzaam dienen te zijn en gedegen onderzoek verrichten («due dilligence») naar Myanmarese bedrijven waarmee zij zaken doen. Er wordt van Nederlandse bedrijven verwacht dat zij zowel de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) alsmede de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UN Guiding Principles) onderschrijven en naleven bij het uitvoeren van hun internationale activiteiten.
Mochten er signalen worden ontvangen over mogelijke betrokkenheid van Nederlandse bedrijven bij mensenrechtenschendingen, dan wordt dit met het bedrijf in kwestie besproken. Onze ambassade in Yangon is hier zeer alert op en informeert Nederlandse bedrijven die zaken willen doen in Myanmar over deze richtlijnen.
Bent u bereid om een brede voorlichtingscampagne op te zetten waarin duidelijk wordt gemaakt dat economische bindingen met de in het rapport aangehaalde bedrijven en economische structuren die geassocieerd zijn met de Tatmadaw kunnen bijdragen aan mensenrechtenschendingen en op zijn minst de Tatmadaw zo financieel in het zadel houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
In contacten met ondernemers wordt het Nederlands IMVO-beleid benadrukt, waar mensenrechten nadrukkelijk onderdeel van uitmaken. Mede aan de hand van het FFM-rapport zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken Myanmarese en Nederlandse bedrijven blijven wijzen op het belang van voorzorgsmaatregelen om directe en indirecte betrokkenheid bij of bijdragen aan mensenrechtenschendingen in Myanmar te voorkomen. Ook op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) worden bedrijven hierop geattendeerd.
Bent u bereid om alle landen die wapens leveren aan de Tatmadaw met spoed mede te delen dat zij hiermee mensenrechtenschendingen in stand houden en het uiterst raadzaam is deze wapenleveranties stop te zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Nederland is voorstander van strenge toepassing van het EU-wapenembargo tegen Myanmar. Daarnaast is Nederland voorstander van een VN-wapenembargo tegen Myanmar en heeft daarvoor actief gepleit in VN-kader. Helaas is er onvoldoende steun in de VN-Veiligheidsraad voor een VN-wapenembargo, dat alle VN-leden zou verplichten maatregelen te nemen om een einde te maken aan de toevoer van wapens aan Myanmar. Uiteraard is het kabinet bereid in relevante bijeenkomsten bij de VN alle lidstaten te blijven oproepen geen wapens te leveren aan Myanmar.
Bent u bereid om, in plaats van met ze te flirten over het Nederlandse belastingstelsel, Shell berispend toe te spreken over hun overeenkomst met Max Energy Myanmar? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet herkent zich niet in de door u gekozen formulering dat het met Shell zou «flirten». Zoals gesteld in de beantwoording (13 september jl.) van de Minister voor Buitenland Handel en Ontwikkelingssamenwerking op Kamervragen van het lid Van den Hul (PvdA) over sancties tegen bedrijven die gelieerd zijn aan het militaire regime in Myanmar, is het ministerie in contact met Shell over deze kwestie en de overeenkomst die Shell in 2017 sloot met Max Energy Myanmar.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en uitvoerig beantwoorden?
Ja.
2)
De eerdere beantwoording over het zogeheten gelijkberechtigingsdossier |
|
Jaco Geurts (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u een reactie geven op de brief van de Vereniging Gelijkberechtiging Grondbezitters (VVG) en daarbij puntsgewijs ingaan op de punten waarin uw antwoorden op de eerder gestelde vragen van het lid Geurts volgens de VVG onjuistheden bevat?1
De begunstigden van de PNB-regeling waren niet-gouvernementele organisaties waarvan de belangrijkste statutaire doelstelling bestaat in het in stand houden en beheren van de natuur. Aangezien hun hoofdactiviteit natuurbeheer is, hetgeen geen marktactiviteit is, en hun secundaire wel economische activiteiten (de verkoop van hout en vlees, de verhuur van jacht- en visrechten en toeristische activiteiten) volledig aan de hoofdactiviteit ondergeschikt waren, is er destijds vanuit gegaan dat de subsidieverlening en de overdracht van grond «om niet» niet als staatssteun was aan te merken. De opbrengsten van de secundaire activiteiten vormden, net als de ontvangen subsidies en andere contributies en donaties van hun leden, een inkomstenbron voor de bekostiging van hun hoofdactiviteit en moesten worden gebruikt om de beheerkosten te dekken. Wanneer de inkomsten hoger waren dan de beheerkosten, moesten deze worden geherinvesteerd in natuurbehoud of worden afgedragen aan de Nederlandse Staat.
Pas met het arrest van 12 september 2013, Duitsland/Commissie (T-347/09, niet gepubliceerd, EU:T:2013:418), waarin het Gerecht heeft vastgesteld dat dergelijke secundaire activiteiten economische activiteiten zijn, werd duidelijk dat de Europese rechter dit onder omstandigheden als staatssteun zou kunnen kwalificeren.
Overigens zijn er ook nu nog argumenten die kunnen worden aangevoerd voor de stelling dat hier geen sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het VWEU.
Dit is ingebracht in de lopende gerechtelijke procedures en derhalve heb ik conform deze opvatting de Tweede Kamer geïnformeerd.
Aangezien de VGG en ik het niet eens zijn over deze uitgangspunten en argumentatie wil ik dan ook de uitkomst afwachten van het de lopende procedures bij het EU Hof van Justitie.
Kunt u aangeven of en, zo ja, op welke wijze de Nederlandse Staat in de procedure bij het Hof van Justitie een interventie heeft gedaan in hoger beroep aan de zijde van de terreinbeherende organisaties (TBO's)?
De Staat heeft geïntervenieerd ter ondersteuning van Natuurmonumenten.
Klopt het, zoals de VVG stelt, dat het Gerecht van de Europese Unie (GvEU) het goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie heeft vernietigd mede vanwege serieuze inhoudelijke kanttekeningen bij de regeling particuliere terreinbeherende natuurorganisaties (PNB), zoals het ontbreken van een gescheiden boekhouding bij de TBO's, de discriminerende aard van de PNB-regeling en de financiering van commerciële activiteiten van de TBO's? Zo nee, kunt u toelichten waarom dit niet klopt?
Het Gerecht van Eerste Aanleg is van oordeel dat de Europese Commissie de formele onderzoeksprocedure ingevolge artikel 108, lid 2, VWEU had moeten openen omdat zij – bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de steunmaatregel met de interne markt – had moeten concluderen dat er ernstige moeilijkheden waren. Het Gerecht komt tot dit oordeel onder meer vanwege de duur van de goedkeuringsprocedure, ook al had die volgens de Europese Commissie met specifieke factoren te maken die als zodanig los staan van de inhoudelijke beoordeling onder het relevante staatssteunkader.
Het Gerecht velt geen inhoudelijk oordeel over het goedkeuringsbesluit van de Commissie. De beschikking heeft een procedureel gebrek. De Commissie heeft de procedurele rechten van de VGG geschonden door niet de formele onderzoeksprocedure naar aanleiding van de VGG-klacht naar de staatssteunmaatregel in te stellen.
Het is aan de Europese Commissie om een nieuw besluit te nemen, mocht zij besluiten tot het openen van de formele onderzoeksprocedure. Uit het goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie uit 2015 blijkt echter duidelijk dat de Europese Commissie dit als verenigbare staatssteun beschouwt. Het is waarschijnlijker dat de Europese Commissie dit, na behandeling van de formele onderzoeksprocedure, wederom als verenigbare staatssteun ziet dan dat zij het als onverenigbare staatssteun gaat kwalificeren. Het is dus nog maar zeer de vraag of dit onderzoek ertoe zal leiden dat TBO’s grote bedragen aan staatssteun terug zouden moeten betalen.
Klopt het dat de uitspraak van het GvEU serieuze gebreken blootlegt in de analyse van de Commissie dat de staatssteun aan de TBO’s verenigbaar is met de interne markt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom acht u het dan waarschijnlijker dat de Europese Commissie wederom zal oordelen dat de staatssteun verenigbaar is dan dat de Commissie deze staatssteun onverenigbaar verklaart?
Zie mijn antwoord bij vraag 3.
Klopt het dat uit artikel 108, lid 3 (de standstill-verplichting) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) volgt dat de TBO's rente over de verleende staatssteun moeten betalen, gelet op de CELF-uitspraak van het Hof van Justitie? Zo ja, moet u niet, gelet op de vaste jurisprudentie dat artikel 108, lid 3 VWEU alle autoriteiten van een lidstaat bindt en de vaststelling van de Europese Commissie dat de standstill-verplichting is geschonden, overgaan tot invordering van de rente van de TBO's?2
Uit de rechtspraak van het EU Hof van Justitie blijkt niet of de steunverstrekkende autoriteit van een lidstaat ertoe gehouden is om – zonder daartoe door een besluit van de Europese Commissie of een uitspraak van de nationale rechter gedwongen te zijn – op eigen initiatief reeds rente over de (wel verenigbare) uitgevoerde staatssteun te vorderen. Bovendien blijkt uit de uitspraak van het Gerecht dat er gerede twijfel is over de onverenigbaarheid van de staatssteun.
Kunt u onderbouwen waarom, zoals u suggereert in uw antwoord op vraag 6 van de eerdere Kamervragen van het lid Geurts, een uitspraak van de nationale rechter of de Europese Commissie nodig zou zijn voordat u tot invordering van de rente overgaat?3
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Klopt het dat de rente op grond van het CELF-arrest ook betaald moet worden als de staatssteun alsnog verenigbaar wordt verklaard met de interne markt?
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Kunt u, eventueel bij benadering, een berekening geven om hoeveel rente het gaat? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Hebt u de bevoegdheid om de rente over de onrechtmatige staatssteun van de TBO's te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Neemt u de nodige maatregelen om te voorkomen dat deze renteclaim van de Nederlandse Staat op de TBO's verjaart of anderszins oninbaar wordt? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Klopt het dat u geen enkele concreet voorstel heeft gedaan voor een schikking? Zo ja, ligt het niet in de rede dat u een voorstel doet dat voorkomt dat deze zaak door de rechter beslecht moet worden, met alle mogelijke negatieve gevolgen van dien? Zo nee, welke concrete voorstellen om te schikken heeft u gedaan, behalve wederom voorstellen om een verkenner aan te stellen?
Eerdere bemiddelingspogingen hebben tot nu toe geen succes gehad, vandaar mijn voorstel van eerder dit jaar voor een verkenner. Ten tweede heeft de VGG de afgelopen jaren weinig tot geen ruimte gegeven voor een bemiddelingspoging. De VGG heeft diverse malen schriftelijk aangegeven slechts bereid te zijn tot bemiddeling indien de door hen gestelde voorwaarden als uitgangspunt worden genomen. Ik wijs u in dit verband op het positionpaper van de VGG van 10 oktober 2013 en de brieven van de VGG van 8 maart 2016 en 30 april 2019. Deze voorwaarden zijn echter de betwiste onderwerpen en zouden dus onderwerp van enige vorm van bemiddeling of verkenning moeten zijn. Ze zijn derhalve voor mij als voorwaarden vooraf of als uitgangspunt niet aanvaardbaar en laten mij op dit moment geen ruimte die voorkomt dat deze zaak door de rechter moet worden beslecht.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden daags voorafgaand aan het algemeen overleg Natuur op 12 september 2019?
Ja.
Het bericht dat Brussel 900 miljoen uittrekt voor de gevolgen van een harde Brexit |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brussel trekt 900 miljoen uit voor gevolgen harde Brexit» waaruit blijkt dat de Europese Commissie een no-dealbrexit gelijkstelt aan een natuurramp?1
Ja.
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat de Europese Commissie bijna 900 miljoen euro uit wil trekken uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU) (normaliter gebruikt voor natuurrampen) en het globaliseringsfonds voor EU-landen, bedrijven en werknemers die getroffen worden als het Verenigd Koninkrijk de Europese Unie zonder deal verlaat?
Het kabinet steunt de voorstellen van de Europese Commissie om deze twee fondsen in te zetten om de financieel economische consequenties van een no deal Brexit op te vangen. De Europese Commissie laat op deze manier blijken oog te hebben voor de mogelijk aanzienlijke financiële en economische gevolgen van een no deal voor sommige lidstaten, waaronder Nederland. De verwachting is namelijk dat Nederland, vanwege haar sterke economische verwevenheid met het VK, relatief hard geraakt zal worden door een no deal Brexit. Voor de goede orde benadrukt het kabinet dat het verbreden van de werkingssfeer van beide fondsen expliciet wordt bezien vanuit de uitzonderlijke context van de Brexit. Tegen die achtergrond schept dit voorstel geen precedent om de werkingssfeer van andere fondsen te verbreden.
Het kabinet wenst te benadrukken dat de voorstellen niets afdoen aan de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven en (mede-)overheden om zich voor te bereiden op een no dealBrexit.
Het kabinet steunt ook de inzet van de Europese Commissie om gebruik te maken van bestaande fondsen binnen de huidige Europese begroting en het huidig MFK. Hiermee zet de Europese Commissie geen onnodige en additionele financiële druk op de bijdragen van de lidstaten aan de Europese begroting. De voorstellen hebben betrekking op de jaren 2019–2020 en lopen niet vooruit op de vormgeving van het volgende MFK en de onderhandelingen daarover; het kabinet steunt deze tijdelijkheid. Bij de beoordeling van beide voorstellen heeft Nederland de eenheid binnen de EU27 meegewogen.
Aangezien het Europees parlement en de lidstaten dit voorstel nog moeten goedkeuren, verwacht u dat dit op korte termijn zal gebeuren? Ondersteunt u dit voorstel? Kunt u het speelveld in de Raad schetsen?
Naar verwachting is er voldoende steun voor het EGF-voorstel van de Commissie in zowel de Raad als het Europees parlement.
Er is nog discussie voorzien tussen lidstaten die het EUSF vooral voor de originele doelstelling wensen te behouden en lidstaten die wijzen op de praktische mogelijkheden om voor het EUSF een aanvraag te kunnen indienen. De tweede groep lidstaten zal hierbij mogelijk pleiten voor een verlaging van de drempelwaarden.
Deelt u de mening dat Nederland bij uitstek één van de landen is die het meest getroffen zal worden in het geval van een no-dealbrexit? Deelt u daarom de mening dat juist Nederland, Nederlandse bedrijven en werknemers aanspraak zouden moeten kunnen maken op deze fondsen? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld2, zullen de gevolgen van een no deal Brexit voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid aanzienlijk zijn. Elke vorm van Brexit is nadelig voor Nederland en dat geldt bovenal voor een no deal Brexit. Desondanks kan ik nu nog niet inschatten of de Nederlandse overheid een aanvraag kan indienen omdat het nu nog niet mogelijk is om in te schatten wat de omvang van de financiële en economische schade ten gevolge van een no deal Brexit is.
Op welke wijze gaat u zich er voor inzetten dat Nederland in geval van een no-dealbrexit waarbij Nederland hard getroffen wordt, aanspraak kan maken op deze fondsen?
Het kabinet merkt op dat hiervoor drie zaken van belang zijn: communicatie over de mogelijkheden richting belanghebbenden, tijdige aanpassing van de procedures naar aanleiding van de voorgestelde wijzigingen en goede samenwerking tussen rijksoverheid, mede-overheden en bedrijfsleven om aanvragen met een zo’n groot mogelijke kans van slagen tot stand te laten komen.
Het kabinet is voornemens om via de reguliere informatiekanalen die het bedrijfsleven informeren over de gevolgen van een no dealBrexit, zoals het Brexit loket en de stakeholderbijeenkomsten van de verschillende ministeries, informatie te verschaffen over de mogelijkheden en voorwaarden.
De kennis en kunde om een eventuele steunaanvraag te beoordelen is al aanwezig en het kabinet zal dit borgen. Tevens zal het kabinet ervoor zorgen dat interne procedures, uiterlijk op het moment dat de gewijzigde verordeningen in werking treden, waar nodig geactualiseerd worden zodat deze overeenkomen met de nieuwe situatie.
Om aanvragen met een zo hoog mogelijke kans van slagen tot stand te laten komen, is het van belang dat de rijksoverheid nauw samenwerkt met mede-overheden en het bedrijfsleven. Op die manier kan de informatie benodigd voor een aanvraag zo snel als mogelijk verzameld worden en dat zal het interne proces bespoedigen.
Hoe kunnen Nederlandse bedrijven en werknemers die hard getroffen worden door de Brexit aanspraak maken op het globaliseringsfonds? Welke voorwaarden zullen hierbij gelden? Worden zij hierover geïnformeerd?
Om in aanmerking te komen voor steun uit het EGF kan door de lidstaten een (sector-)aanvraag worden ingediend bij de Europese Commissie. Deze aanvraag dient aan een aantal criteria te voldoen. De voorgestelde aanpassing van de EGF-verordening verbreedt de doelstelling van het EGF maar wijzigt de aanvraagcriteria niet. Dit betekent dat op basis van het voorstel van de Commissie bedrijven en sectoren die hard getroffen worden door de Brexit aanspraak kunnen maken op steun uit het EGF als er minimaal 500 werknemers binnen een referentieperiode ontslagen zijn als gevolg van een no deal Brexit.3 Deze referentieperiode is verschillend voor bedrijven en sectoren. Als het één bedrijf betreft is deze referentieperiode gesteld op vier maanden, wat betekent dat alle ontslagen binnen deze periode moeten vallen. Als het een groep bedrijven ofwel een sector betreft is deze periode negen maanden als de ontslagen zijn gevallen in een bepaalde sector in één of twee aan elkaar grenzende provincies. Aanvragen lopen via het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Op de website4 van Uitvoering van Beleid SZW staat meer informatie over de aanvraagcriteria. Uitvoering van Beleid SZW licht bedrijven voor en begeleidt en ondersteunt EGF-aanvragen. Uiterlijk op het moment dat de gewijzigde verordeningen in werking treden, zal de informatie op de website geactualiseerd worden.
Welke specifieke voorwaarden gelden er voor Nederland om aanspraak te kunnen maken op het Solidariteitsfonds van de Europese Unie?
Om in aanmerking te komen voor steun uit het EUSF moet Nederland een aanvraag indienen bij de Europese Commissie. Deze aanvraag moet voldoen aan een aantal vereisten, zoals gesteld in het voorstel van de Europese Commissie. Zo mag iedere lidstaat slechts één aanvraag indienen. De aanvraag dient uiterlijk eind april 2020 ingediend te worden. Vervolgens geldt een ondergrens om in aanmerking te komen voor financiële vergoeding uit het EUSF. Deze grens bedraagt 1,5 miljard euro of 0,3% van het bruto nationaal inkomen voor totale uitgaven te relateren aan een no deal Brexit. De uitgaven mogen alleen gerelateerd zijn aan maatregelen in reactie op een no deal Brexit, in de periode vanaf de uittredingsdatum van het VK tot uiterlijk eind 2020. In de aanvraag dient de lidstaat deze kosten te onderbouwen en te kwantificeren. De Europese Commissie zal nadere details over deze vereisten binnenkort publiceren.
Klopt het dat de 590 miljoen euro uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie onder meer bedoeld is om de overheidsuitgaven van extra douaniers en grenscontroles op te vangen? Komen de kosten voor de extra aangestelde Nederlandse douaniers en dierenartsen (NVWA) hiervoor in aanmerking?
In het voorstel voor de aanpassing van het EUSF geeft de Commissie aan dat zij nog met aanvullende guidance komt over de manier waarop steunaanvragen beoordeeld moeten worden. De Europese Commissie stelt nadrukkelijk vast dat financiële steun alleen wordt verleend ter compensatie van kosten van een no deal Brexit en dat Contingency maatregelen die voor Brexitdatum gemaakt zijn niet in aanmerking komen. Het kabinet gaat er daarom vanuit dat de door u genoemde kosten niet in aanmerking komen.
Extra onvoorziene kosten na de Brexitdatum komen wel in aanmerking. Het kabinet zal de mogelijkheden om gebruik te maken van dit fonds onderzoeken indien er onvoorziene kosten gemaakt worden.
Kunt deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Het VGZ-contracteerbeleid 2020 en verder met betrekking tot de antistollingszorg door trombosediensten |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat zorgverzekeraar VGZ de antistollingszorg door de trombosedienst (trombosezorg) in één en dezelfde kavel wil contracteren met de eerstelijnsdiagnostiek, met als argument dat de overeenkomst tussen beiden het feit is dat er bloed wordt geprikt?1
Ja. In mijn commissiebrief over de vernieuwing in antistollingszorg2 onderschrijf ik het belang van (toekomstige) regionalisering in de antistollingszorg. Ik zie dat VGZ nu een vorm van regionalisering probeert te realiseren.
Coöperatie VGZ heeft mij laten weten dat de diverse eerstelijnsdiagnostieksoorten en antistollingszorg (VKA-begeleiding) aparte kavels zijn. VGZ streeft ernaar aanbieders te contracteren die zoveel mogelijk van deze zorgsoorten (dus meerdere kavels) kunnen bedienen. Vanwege de infrastructurele overeenkomsten (niet zorginhoudelijk) streeft VGZ ernaar dat deze trombosezorg via hetzelfde prik- en distributienetwerk worden verzorgd als de eerstelijnsdiagnostiek. VGZ is van mening dat dat er in beide zorgvormen sprake is van versnippering, een capaciteitsoverschot en grote verschillen in prijs en kwaliteit.
Bent u ervan op de hoogte dat deze oppervlakkige overeenkomst vanuit het zorgveld wordt bestreden, omdat trombosezorg een preventieve of curatieve, vaak langdurige behandeling is terwijl eerstelijnsdiagnostiek incidentele diagnostiek is en als zorgactiviteit van een geheel andere aard is dan de trombosezorg?
Ja. De signalen zijn mij bekend. Coöperatie VGZ zegt te onderkennen dat de diverse zorgsoorten verschillen qua inhoud. Om dit te ondervangen heeft VGZ kwaliteitseisen gesteld aan de zorg waarvoor zorgaanbieders een offerte konden uitbrengen. Deze kwaliteitseisen zijn een afgeleide van de door de beroepsgroep opgestelde kwaliteitseisen. Coöperatie VGZ heeft mij laten weten alleen zorgaanbieders te contracteren die hieraan voldoen. Daarnaast geeft VGZ aan in overleg te gaan met de geselecteerde en gecontracteerde aanbieders over een aantal zaken die verdere uitwerking behoeven, bijvoorbeeld (gefaseerde) samenwerking in de regio, onderaannemerschap en samenwerking met huisartsen zorggroepen.
Ik ben mij ervan bewust dat eerstelijnsdiagnostiek en trombosezorg verschillende zorgactiviteiten betreffen, maar onderschrijf ook het belang van doelmatige inkoop, waarbij de toegankelijkheid en kwaliteit geborgd zijn. Selectieve inkoop kan hieraan bijdragen, mits verdere uitwerking leidt tot borging van de samenwerkingsafspraken en de kwaliteit van zorg. Dit kan niet van de een op de andere dag gereed zijn.
Bent u ervan op de hoogte dat VGZ deze kavel met dubbele inhoud wenst aan te besteden per Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (GHR)-regio?
Ja. Coöperatie VGZ heeft mij laten weten dat het doel is om één partij in elke GHR-regio verantwoordelijk te maken voor de realisatie van integrale digitale diagnostiek. In negen regio’s neemt de regievoerende gecontracteerde zorgaanbieder contact op met alle relevante partijen, om gezamenlijk invulling te geven aan en afspraken te maken over de situatie met ingang van 2020. In de overige regio’s worden aanbieders per deelsoort voor eerstelijnsdiagnostiek en trombosezorg gecontracteerd.
Wat vindt u ervan dat op deze wijze trombosezorg in geheel andere geografische gebieden dreigt te worden georganiseerd dan in die geografische gebieden waarin de zorgketens zijn of worden georganiseerd? Wat vindt u ervan dat dit door slechts één zorgverzekeraar zonder afstemming met de andere zorgverzekeraars gebeurt?
Ik vind het van belang dat voor eerstelijnsdiagnostiek en trombosezorg een landelijk dekkend netwerk met voldoende expertise beschikbaar is. Hiervoor is regionale samenwerking noodzakelijk. Hoe deze regionale samenwerking eruitziet en volgens welke regionale indeling, is aan de betreffende veldpartijen. Daarnaast vind ik het belangrijk dat zorgverzekeraars oog hebben voor betaalbaarheid.
Het inkoopbeleid van VGZ voorziet erin dat binnen een (GHOR)regio, dan wel overstijgend aan de (GHOR)regio, afspraken gemaakt worden door partijen om invulling te geven aan een dekkend aanbod. VGZ heeft mij hierbij laten weten aan de zorgplicht te zullen voldoen, in overleg met de partijen in de regio.
Binnen de Zorgverzekeringswet voeren zorgverzekeraars zelfstandig inkoopbeleid. Wegens concurrentiegevoeligheid kon Coöperatie VGZ het concreet maken van de beleidswijziging niet eerder bekend maken noch delen met andere zorgverzekeraars. Wel heeft Coöperatie VGZ in november 2018 op de website aangekondigd dat beleidswijzigingen zouden volgen en heeft Coöperatie VGZ in maart al haar contractpartijen een vooraankondiging gestuurd.
Bent u ervan op de hoogte dat er bij Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) een melding loopt, gedaan door de Stichting Rode Kruis Trombosedienst Neder-Veluwe te Ede in het kader van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, waarin gesteld wordt dat de ketenkwaliteit in het geding is? Hoe beoordeelt u dit terwijl juist de IGJ deze ketenprocessen in feitelijke zorgregio’s toetst op basis van de Landelijke Standaard Keten Antistolling (LSKA 2.0) en dat dit concrete vermijdbare verhoogde risico’s op een bloeding of een vorm van trombose met zich mee zal kunnen brengen voor patiënten die van een antistollingsbehandeling door een trombosedienst afhankelijk zijn?
Ja. Ik heb over de melding contact gezocht met de IGJ. De IGJ heeft deze melding als signaal in behandeling genomen. De IGJ heeft vervolgens de volgende acties uitgezet:
De IGJ heeft mij laten weten de melding nader te beoordelen als er meer informatie van de melder en VGZ worden aangeleverd.
Acht u de in eerdere vragen benoemde effectiviteits- en veiligheidsrisico’s reëel en relevant? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om VGZ te doen afzien van de voorgenomen en reeds in werking gezette gecombineerde aanbesteding op het niveau van GHOR-regio’s?
Op basis van de melding die bij de IGJ is gedaan, ziet de IGJ een potentieel risico voor de kwaliteit, veiligheid en beschikbaarheid van zorg. De IGJ heeft daarom bovengenoemde acties ingezet. Afhankelijk van de uitkomst van deze acties zal bezien worden of en zo ja welke vervolgstappen er nodig zijn. Daarnaast blijft ook de NZa uiteraard toezien op de zorgplicht van de verzekeraar.
Coöperatie VGZ heeft mij laten weten het van belang te vinden om met de (landelijke) partijen in gesprek te blijven over de invulling van het zorgaanbod, wat zal leiden tot een breed gedragen transitie naar integrale digitale diagnostiek.
Het opnieuw lekken van een Prinsjesdagplan |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bereid het Prinsjesdagplan over het woonbeleid niet alleen naar de krant, maar ook naar de Kamer te sturen?1
Ten aanzien van deze vragen kan ik niet anders dan in dezelfde lijn antwoorden als ik deed op de vragen met de kenmerken 2019Z15914, 2019Z16002 en 2019Z16156. Laat ik vooropstellen dat ik zeer veel waarde hecht aan adequate informatievoorziening aan uw Kamer, ook met betrekking tot plannen voor Prinsjesdag, die hun beslag krijgen in de begrotingswetten, het Belastingplan en de Miljoenennota.
De plannen van dit kabinet voor Prinsjesdag worden op de daarvoor aangewezen momenten met uw Kamer gedeeld zodat het besproken kan worden tijdens de algemene politieke beschouwingen, de algemene financiële beschouwingen en in de hierop volgende wetsbehandelingen.
Bent u bereid dit plan vóór vrijdag 6 september a.s. naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat wederom een jeugdzorginstelling sluit vanwege financiële problemen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De Opbouw stopt met jeugdzorg en draagt Lijn5 over»?1
Ja.
Kunt u een uitgebreid overzicht bieden van de stappen die u heeft gezet in samenwerking met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) met betrekking tot het uitvoeren van financiële checks en het creëren van een early warning system, en hoe het fenomeen regievoerende gemeente tot uitwerking is gebracht sinds u deze stappen toelichtte op 15 mei jongstleden?2
Signalen rond de financiële ontwikkelingen van jeugdhulpaanbieders neem ik zeer serieus vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke. Zorgcontinuïteit is hierbij leidend. Gemeenten hebben een jeugdhulpplicht en zijn verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van passende jeugdhulp. Bestuurders van aanbieders dragen zorg voor continuïteit van de organisatie en het waarborgen van de kwaliteit van zorg.
Om financiële en organisatorische problemen die kunnen leiden tot discontinuïteit van zorg tijdig te kunnen signaleren, is binnen het Actieprogramma Zorg voor de Jeugd afgesproken dat er een early warning instrument komt. De VNG heeft inmiddels een instrument ontwikkeld dat input levert voor het inhoudelijke periodieke gesprek tussen accounthoudende regio’s en aanbieders van specialistische jeugdhulp (dan wel gecertificeerde instellingen) over signalen die wijzen op risico’s van continuïteit. De VNG begeleidt op dit moment de accounthoudende regio’s en aanbieders bij de voorbereiding van de invoering van een early warning instrument.
Bent u van mening dat de maatregelen met betrekking tot de financiële situatie van jeugdzorginstellingen die u in mei toezegde voldoende zijn gebleken? Zo ja, waarom bevinden meerdere jeugdzorginstellingen zich nog altijd op het randje van de afgrond? Zo nee, welke maatregelen gaat u nu nemen om de situatie daadwerkelijk onder controle te krijgen?
Mocht er sprake zijn van financiële en/of organisatorische problemen die kunnen leiden tot discontinuïteit van zorg, dan zal in eerste instantie het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) in actie komen. Het OZJ is sinds 1 januari 2019 operationeel en biedt onder andere eerstelijns bemiddeling bij geschillen tussen gemeenten en aanbieders.
Als het OZJ geen soelaas biedt, kan sinds 1 januari 2019 geëscaleerd worden naar de Jeugdautoriteit (JA). De JA heeft vier taken:
Bijdragen aan borging van de continuïteit van cruciale jeugdhulp door te bemiddelen rond de inkoop van jeugdhulp of gemeenten aan te spreken rond continuïteitsvraagstukken.
Voorbereiden, indien aan de orde, van bestuurlijke maatregelen door de Minister voor Rechtsbescherming of mijzelf.
Mij adviseren over lopende aanvragen en herzieningsverzoeken in het kader van de subsidieregeling «Bijzondere transitiekosten Jeugdwet» (TAJ-regeling).
Signaleren en monitoren van financiële ontwikkelingen rond het Zorglandschap Jeugdhulp. De Minister voor Rechtsbescherming en ik kunnen de JA vragen om onderzoek te doen naar vraagstukken rond het Zorglandschap Jeugdhulp.
Verder heb ik met gemeenten afgesproken om € 20 miljoen uit de extra beschikbare middelen voor gemeenten te positioneren bij de Jeugdautoriteit. Dit bedrag is bedoeld om de mogelijkheid te hebben om tijdelijke liquiditeitssteun toe te kennen als de zorgcontinuïteit daadwerkelijk in gevaar komt. De middelen kunnen na advies van de Jeugdautoriteit en akkoord van gemeenten door VWS worden ingezet en dienen te worden terugbetaald. In het najaar van 2019 zal daartoe een subsidieregeling operationeel zijn.
Kijkt u inmiddels anders aan tegen mijn motie over onderzoek naar financiele gezondheid jeugdzorginstellingen waar u eerder bezwaar tegen had vanwege de term «onderzoek», wat volgens u niet nodig was? Zo ja, bent u bereid deze motie alsnog over te nemen?3
Uw motie heb ik inderdaad ontraden vanwege het woord «onderzoek». Daarbij gaf ik aan graag een overzicht van maatregelen toe te zeggen die ik op dit moment neem als er sprake is van financiële en/of organisatorische problemen die kunnen leiden tot discontinuïteit van jeugdhulp. Voor dit overzicht verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Aanvullend daarop laat de Jeugdautoriteit (JA) op dit moment een analyse uitvoeren naar de financiële positie van (boven)regionale specialistische jeugdhulpaanbieders op basis van de jaarrekeningen 2017 en 2018. De analyse is in opzet gelijk aan de inventarisatie die de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) heeft benut voor haar haar vierde jaarrapportage (van maart 2018). De JA zal de analyse beoordelen. Als daartoe aanleiding is, zal de JA met bepaalde jeugdhulpaanbieders en gemeenten in gesprek gaan.
Kunt u zich voorstellen dat het geen vertrouwen schept in uw optreden wanneer u onderzoek doen naar de financiële situatie van grote jeugdzorginstellingen onnodig acht, terwijl er telkens instellingen omvallen met ingrijpende impact op de levens van kwetsbare kinderen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het faillietgaan van deze zoveelste jeugdzorginstelling in enkele maanden tijd eindelijk reden is tot het nemen van extra maatregelen? Zo nee, hoe legt u dit uit aan de kinderen die hun woonplek verliezen en voor de zoveelste keer andere medewerkers om zich heen krijgen?
Het is mij bekend dat de financiële situatie van bepaalde (boven)regionale specialistische jeugdhulpaanbieders zorgelijk is. De situatie bij deze aanbieders is verschillend. Ik herken het beeld niet dat in enkele maanden de zoveelste jeugdhulporganisatie failliet is gegaan. De Jeugdautoriteit is betrokken. Ik volg de ontwikkelingen nauwlettend vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke. Zorgcontinuïteit is hierbij leidend.
De toekomst van het pensioenstelsel in relatie tot zijn uitspraak 'Als de rente heel lang nul blijft, hebben we met z'n allen een probleem in een kapitaalgedekt stelsel' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Kunt u een actueel overzicht geven van de gehanteerde rekenrente voor aanvullende pensioenen in de zeven grootste EU-lidstaten voor 2018 en zo mogelijk ook voor 2019?
De ons best bekende bron van vergelijkbare cijfers over onder andere de gehanteerde rekenrente voor het waarderen van pensioenverplichtingen in EU-landen is EIOPA. Dan gaat het om de cijfers in het Market Development Report 2017 en het 2017 EIOPA IORP Stresstest Report (dit zijn de meest recente uitgaven van deze rapporten, van het IORP Stresstest report verschijnt eind 2019 een nieuwe versie). Recentere cijfers dan deze, goed vergelijkbaar tussen landen, zijn ons niet bekend. Op basis van deze cijfers is onderstaande tabel te maken voor wat betreft de pensioenreserves in de grootste zeven EU-landen. Ik merk op dat ook deze tabel een onvolledig beeld geeft van de pensioenbesparingen in de tweede pijler; ze vat namelijk enkel de besparingen via Instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (de zogenoemde IBPV’s). Tussen de betreffende landen verschilt het belang van besparingen via IBPV’s, verzekeraars en balansreserves van ondernemingen aanzienlijk. Bovendien verschillen de stelsels sterk qua karakter van de gedane pensioentoezegging.
Land
Rekenrente1
Pensioen reserves
(mln €)2
Pensioen reserves
(%-BBP)3
Pensioen reserves
(€ per inwoner)4
Duitsland
3,3%
224.231
7%
2.787
Denemarken
1,4%
7.954
3%
1
Frankrijk
Nb
0
0%
0
VK
3,1%
1.612.765
68%
24.664
Italië
3,4%
123.645
7%
1.986
Spanje
4,2%
37.018
3%
750
Nederland
1,2%
1.296.044
184%
75.567
Zweden5
1,6%
316.870
69%
31.558
Cijfers voor 2016, uit: EIOPA, 2017 IORP Stresstest Report, pag. 21. Het betreft hier de nationale disconteringsvoet, gewogen naar de uitstaande verplichtingen, zoals deze volgt uit het basisscenario.
Cijfers voor 2016, uit: EIOPA, 2017 Market development report on occupational pensions and cross-borders IORPs, pag. 32.
Cijfers voor 2016, uit: EIOPA, 2017 Market development report on occupational pensions and cross-borders IORPs, pag. 9
Op basis van inwonersgegevens van www.europa-nu.nl
Dit is de som van article 17(1) en article 4 ring-fenced funds.
Kunt u een overzicht geven van de totale pensioenreserves van dezelfde groep EU-lidstaten in 2018, zowel in euro als in percentage van het bbp (graag tevens per inwoner)?
Het pensioenlandschap van de verschillende Europese lidstaten laat een divers beeld zien. Verschillen in financiële systemen, het belang van overheidspensioenen en het persoonlijk pensioensparen in combinatie met specifieke nationale kenmerken, resulteren in verschillende ontwikkelingsstadia van pensioenuitvoerders in de lidstaten.
Het totale pensioenvermogen in de Europese Unie dat is ondergebracht bij pensioeninstellingen die vallen onder de herziene IORP-richtlijn («IORP’s») bedroeg eind 2016 3800 miljard euro. Uit de onderstaande figuur6 valt op te maken dat Nederland en het Verenigd Koninkrijk qua pensioenvermogen verreweg de grootste lidstaten zijn. Nederland en het Verenigd Koninkrijk zijn samen goed voor 76% van het totale pensioenvermogen in de tweede pijler in de Europese Unie. De totale som van het pensioenvermogen van de lidstaten die niet zijn opgenomen in het onderstaande figuur is minder dan één procent van het totale pensioenvermogen in de Europese Unie.
Tabel 1: Percentage pensioenvermogen per lidstaat ten opzichte van het totale pensioenvermogen in de Europese Unie dat is ondergebracht bij IORP's
Hoeveel jaar pensioenverplichtingen is er gemiddeld nu al in kas bij Nederlandse pensioenfondsen, uitgaande van de huidige rekenrente?
Dit betreft 44 jaar van de ongeveer 80 jaar aan uitkeringen die pensioenfondsen hebben toegezegd. De berekening gaat uit van de aanwezige beleggingsportefeuille (hetgeen pensioenfondsen nu al in kas hebben) die circa 96% van de technische voorziening bedraagt per augustus 2019. Van belang om te realiseren is dat het antwoord afhankelijk is van de aanwezige dekkingsgraad op het berekeningsmoment. De berekening is gedaan op fondsniveau en vervolgens – gewogen naar de omvang van de technische voorzieningen -opgeteld tot een sectortotaal, zijnde het gemiddelde voor alle fondsen.
Kunt u een financieel scenario schetsen waarbij het 40-jarige gemiddelde rendement van pensioenfondsen onder de twee procent komt?
In scenarioanalyses die pensioenfondsen moeten doorrekenen, bijvoorbeeld in het kader van de haalbaarheidstoets, worden paar duizend scenario’s doorgerekend. Daarin zullen ook extreme scenario’s met structureel lage rendementen voorkomen, soms ook lager dan gemiddeld twee procent. Hoewel niet het meest waarschijnlijk, is zo’n scenario dus niet volledig ondenkbaar. Rendementen uit het verleden geven immers geen garantie voor de toekomst. Overigens laten rendementen maar één kant van de medaille bij fondsen zien. Als de actuele kostprijs van pensioenen harder stijgt dan het behaalde rendement, zoals bij veel fondsen in de afgelopen jaren is gebeurd, verslechtert hun financiële positie.
Kunt u uitleggen waarom andere EU-lidstaten met slechts een fractie van het Nederlandse pensioenkapitaal, toch hogere rekenrentes kunnen hanteren en hun pensioenen kunnen indexeren?
De meeste EU-lidstaten hebben relatief weinig kapitaaldekking binnen hun pensioenstelsel. Als er sprake is van kapitaaldekking gaat het bovendien vaak om zogenaamde defined contribution-regelingen, waarbij rekenrentes geen rol spelen, omdat er geen jaarlijkse aanspraken worden opgebouwd die gewaardeerd moeten worden. Van de landen met een kapitaal gedekt pensioenstelsel heeft naast Nederland alleen het Verenigd Koninkrijk (VK) ook veel pensioenregelingen met een collectief fondsvermogen, waarbij risico’s tussen generaties worden gedeeld. Bij dit type regelingen (defined benefit) speelt de rekenrente en eventueel een UFR wel een rol. Het aandeel van het VK en Nederland in dit type pensioenregelingen in de EU is circa 90%.
Juist omdat kapitaaldekking binnen het Nederlandse pensioenstelsel een relatief zwaar gewicht heeft, is het van belang dat alle generaties erop kunnen vertrouwen dat de hen toegezegde pensioenen zo goed mogelijk worden nagekomen. De beste garantie daarop bieden objectieve, arbitragevrije waarderingsgrondslagen, die ervoor zorgen dat het collectieve pensioenvermogen, zonder invloed van deelbelangen, evenwichtig tussen generaties verdeeld blijft. Nederland heeft inderdaad een omvangrijk pensioenkapitaal opgebouwd, maar daar staan ook grote pensioenverplichtingen tegenover. Zowel het pensioenkapitaal als de pensioenverplichtingen zijn door de gedaalde rente sterk gestegen. Om een toekomstig bedrag uit te kunnen keren, moet daarvoor op dit moment veel geld worden gereserveerd vanwege historisch lage rentes. Dat is helaas de economische realiteit van vandaag. Die realiteit ontkennen door het hanteren van een hogere rekenrente betekent dat er op de korte termijn meer kan worden uitgekeerd, maar dat laat jongere generaties met een ongedekte rekening voor hun toekomstige pensioen achter. Er wordt immers direct vermogen, dat volgens objectieve marktgegevens nodig is voor het aan hen toegezegde toekomstige pensioen, aan gepensioneerden uitgekeerd, terwijl het op dit moment onzeker is of risicovol rendement boven de risicovrije rente in de toekomst ooit zal worden gerealiseerd.
Wat is de invloed van de gedaalde rente op de pensioenverplichtingen in de genoemde groep EU-lidstaten? Waarom leidt de gedaalde rente in deze landen niet of nauwelijks tot kortingen en het inhouden van indexatie?
Als lidstaten gebruik maken van een op marktwaardering gestoelde wijze van het waarderen van verplichtingen, heeft de gedaalde rente gezorgd voor een stijging van de verplichtingen. Als lidstaten gebruik maken van een vaste rekenrente of als zij gebruik maken van een omslagstelsel, heeft de gedaalde rente geen effect gehad op de verplichtingen. Alleen als de gevolgen van de gedaalde rente niet meteen worden verwerkt, maar op toekomstige generaties wordt afgewenteld, leidt de gedaalde rente niet of nauwelijks tot kortingen en het behoud van indexatie.
Zoals in het antwoord op vraag 5 genoemd, hebben de meeste EU-lidstaten relatief weinig kapitaaldekking in hun pensioenstelsel. Als er sprake is van kapitaaldekking gaat het meestal om premieregelingen waarbij geen jaarlijkse aanspraken worden opgebouwd en dus van rekenrentes geen sprake is. Om een voorbeeld te geven waarom de gedaalde rente niet in alle landen tot kortingen leidt, noem ik het Verenigd Koninkrijk. Het VK, het land in de EU met meer pensioenvermogen dan Nederland, kent wel uitkeringsregelingen. Deze fondsen staan er financieel slecht voor, aangezien ongeveer 80% van de fondsen een dekkingsgraad lager dan 100% heeft en meer dan 30% zelfs een dekkingsgraad lager dan 80%. Dat pensioenverlagingen in het VK niet vaker voorkomen of hoger zijn, komt omdat werkgevers forse bijstortingen doen.
Kunt u uitleggen wat voor Nederlandse gepensioneerden het voordeel is van het kapitaalgedekte pensioenstelsel, ten opzichte van de omslagstelsels in omliggende landen?
Zowel kapitaalgedekte stelsels als omslagstelsels hebben hun eigen voor- en nadelen. Een voordeel van een kapitaalgedekt stelsel ten opzichte van een omslagstelsel is bijvoorbeeld dat kapitaaldekking minder last heeft van demografische risico’s. Bij vergrijzing komt de financierbaarheid van een omslagstelsel onder druk te staan, aangezien de verhouding van werkenden ten opzichte van gepensioneerden dan verslechtert. Bij kapitaaldekking speelt dit risico veel minder, aangezien het uitgangspunt hierbij is dat elke deelnemer de kosten van zijn of haar pensionering zelf draagt. Andere voordelen zijn dat in een kapitaalgedekt stelsel het geld belegd kan worden buiten de eigen economie. Dat betekent onder meer dat risico’s beter gespreid kunnen worden en dat belegd kan worden in economieën waar het verwachte rendement hoger is dan in Nederland.
Tegelijkertijd heeft een omslagstelsel ook voordelen. Zo kan een omslagstelsel in principe een goede bescherming bieden tegen inflatierisico’s, doordat een omslagstelsel gepensioneerden een claim geeft op het menselijk kapitaal van de werkende bevolking. Ook is een omslagstelsel minder kwetsbaar voor schokken op financiële markten. Een omslagstelsel is wel kwetsbaar voor economische tegenwind als dat tot gevolg heeft dat er minder (uren) gewerkt wordt. De verhouding tussen werkenden (gewerkte uren) en gepensioneerden verslechtert dan (tijdelijk).
Het belangrijkste voordeel voor Nederlandse gepensioneerden is dat wij een combinatie kennen van omslag (AOW) en kapitaaldekking (tweede pijler). Door de kapitaaldekking in de tweede pijler en de omslagfinanciering in de eerste pijler worden de voordelen van beide stelsels gecombineerd.
Andere landen, waar de nadruk meer ligt op het omslagstelsel, hebben minder kapitaal opgebouwd. Dat brengt, in zijn algemeenheid, een aantal risico’s met zich mee. Het belangrijkste risico daarbij is dat bij vergrijzing de druk op de overheidsfinanciën toeneemt. Dat kan er toe leiden dat het pensioen als gevolg van demografische veranderingen moet worden versoberd of premies en/of belastingen moet worden verhoogd om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te waarborgen.
De risico’s die EU-lidstaten lopen in het kader van de vergrijzing worden door de Europese Commissie in kaart gebracht via het «Ageing Report».7 In dit rapport wordt onder meer vergeleken hoe de omvang van het beslag dat publieke pensioenen op het Bruto Binnenlands Product leggen zich ontwikkelt. Als risico’s voor de overheidsfinanciën zich in andere landen manifesteren, dan is het aan deze landen zelf om maatregelen te nemen.
Welke risico’s lopen andere EU-lidstaten met hun omslagstelsels en nauwelijks geld in kas ten opzichte van Nederland? Zijn de risico’s in deze landen per saldo niet veel groter dan in Nederland, vanwege het gebrek aan reserves? Kunnen deze risico’s de Nederlandse economie raken als ze zich manifesteren? Zo ja op welke wijze?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de aanvullende pensioenstelsels in de andere EU-lidstaten een belangrijke positieve bijdrage leveren aan de automatische stabilisatie van de conjunctuur terwijl dat effect in Nederland juist negatief is geweest? Kunt u dit kwantificeren?
Automatische stabilisatie ontstaat als de op- en neergang van de economische conjunctuur niet versterkt of zelfs tegengegaan wordt. Dit is bijvoorbeeld het geval aan de inkomstenkant van de Rijksbegroting, maar ook bij de basisvoorziening AOW. Bij een aanvullend pensioenstelsel zou automatische stabilisatie bijvoorbeeld betekenen dat je de pensioenen niet (meteen) verhoogt in een hoogconjunctuur en de pensioenen niet (meteen) verlaagt in een laagconjunctuur. Hetzelfde geldt voor de premie. Dat is het geval in Nederland. Immers, er gelden indexatie- en kortingsregels, zoals indexatiedrempels en spreidingstermijnen van maximaal tien jaar, die het onmiddellijke effect van de economie dempen. Ook mag de premie gedempt worden met het verwachte rendement. Ik heb dan ook geen aanwijzing dat er in Nederland sprake zou zijn van negatieve effecten van automatische stabilisatie.
Leidt het niet tot grote verliezen in termen van bbp, dat het Nederlandse aanvullende pensioenstelsel niet of zelfs negatief heeft bijgedragen aan de automatische stabilisatie van de conjunctuur? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het ten principale wenselijk is dat een aanvullend pensioenstelsel een anticyclische ofwel een stabiliserende uitwerking heeft op de nationale conjunctuur / economie? Indien nee, waarom niet?
Een aanvullend pensioenstelsel heeft niet als doel anticyclisch te werken, maar om een goed pensioen te verzorgen voor haar deelnemers en pensioengerechtigden.
Klopt het dat het Nederlandse overschot op de lopende rekening door andere EU-lidstaten en door de Europese Commissie als excessief wordt gezien?
Binnen de Europese macro-economische onevenwichtighedenprocedure (MEOP) zijn er veertien indicatoren waarvan de balans op de lopende rekening er één is. Er zijn wat betreft de lopende rekening twee indicatieve drempelwaarden: een overschot van 6% bbp en een tekort van 4% bbp. Op basis van een analyse van het MEOP-scorebord, dat naast het saldo op de lopende rekening verschillende andere indicatoren bevat, wordt bepaald of landen worden onderworpen aan nader onderzoek. Vervolgens kan de Europese Commissie op basis van dat onderzoek concluderen of een land met «onevenwichtigheden» of «buitensporige onevenwichtigheden» kampt. Nederland is dit jaar, net zoals voorgaande jaren, door de Commissie ingedeeld in de categorie «onevenwichtigheden», als gevolg van het overschot op de lopende rekening en het private schuldniveau. Er is geen sprake van zogeheten «buitensporige onevenwichtigheden».
In 2018 had Nederland een overschot op de lopende rekening van ongeveer 10,9% van het bbp.8 De collectieve besparingen (besparingen in pensioenfondsen) van huishouden droegen voor ongeveer een kwart bij aan dit overschot uit. Overigens droegen bijvoorbeeld bedrijfsbesparingen meer dan de helft bij aan het spaaroverschot. Op basis van deze cijfers kan echter niet worden geconcludeerd wat het effect van het Nederlandse kapitaalgedekte stelsel in zijn geheel of specifiek het korten of niet-indexeren van pensioenen is op de lopende rekening. De collectieve besparingen van het overschot aftrekken is namelijk niet correct. Er moet namelijk rekening worden gehouden met de gedragseffecten van het anders inrichten van het pensioenstelsel (bijvoorbeeld op het spaar- en investeringsgedrag).
Het IMF geeft aan dat in landen met een kapitaalgedekt pensioenstelsel mogelijk sprake is van hogere besparingen in vergelijking met landen met een omslagstelsel.9 In een kapitaalgedekt stelsel wordt vermogen opgebouwd door middel van besparingen die worden belegd terwijl in een omslagstelsel inkomen wordt herverdeeld door middel van belastingen en uitkeringen. De hogere besparingen in een kapitaalgedekt stelsel kunnen leiden tot een hoger overschot op de lopende rekening. De mate waarin is echter afhankelijk van de vormgeving van het betreffende pensioenstelsel. Allereerst is het effect afhankelijk van de (gepercipieerde) toekomstbestendigheid van het betreffende pensioenstelsel. Indien mensen menen dat een pensioenstelsel onvoldoende inkomen zal generen na de pensioenleeftijd zullen zij zelf bijsparen. In een samenleving die vergrijst staat een omslagstelsel eerder onder druk waardoor mensen mogelijk juist meer bijsparen. Een ander belangrijk element in de vormgeving van een pensioenstelsel met een effect op de lopende rekening is het beleggingsbeleid (in een kapitaalgedekt stelsel). Besparingen die in het binnenland belegd worden hebben geen invloed op de lopende rekening. In een relatief klein land als Nederland wordt echter een relatief groot deel van de besparingen in het buitenland geïnvesteerd. Al met al is de specifieke vormgeving van het pensioenstelsel, dus ook juist de keuzes die binnen een kapitaalgedekt, hybride of omslagstelsel worden gemaakt, bepalend voor het effect van het stelsel op de lopende rekening. Het is daarmee ook niet op voorhand aan te geven of een aanvullend pensioenstelsel leidt tot substantiële divergentie in de betalingsbalans posities.
Deelt u het standpunt dat de huidige inrichting van het Nederlandse pensioenstelsel convergentie van EU-lidstaten ondermijnt, door het verder opjagen van ons reeds excessieve overschot op de lopende rekening? Indien nee, waarom niet?
Volgens de EU is er in Nederland geen sprake van zogeheten «buitensporige onevenwichtigheden. Wel lijkt er bewijs dat een land met een kapitaalgedekt pensioenstelsel zoals Nederland over het algemeen relatief hoge besparingen kent. Het Nederlandse kapitaalgedekte pensioenstelsel levert daarmee wellicht een bijdrage aan het overschot op de lopende rekening. Andere factoren spelen echter een grotere rol, zoals de concurrentiekracht van Nederlandse bedrijven, hoge productiviteit van Nederlandse werknemers en positie van Nederland als belangrijke logistieke toegangspoort van de Europese Unie. Het overschot op de lopende rekening van Nederland gaat (per definitie) gepaard met een tekort elders in de wereld. Een tekort hoeft echter geen belemmering te zijn voor convergentie. Een overschot in Nederland gaat immers gepaard met een kapitaalstroom richting landen met een tekort die kan worden aangewend voor groeiverhogende investeringen. Zo kennen een aantal Oost-Europese landen al langer een lopende rekening tekort dat gepaard gaat met hoge groeicijfers en een convergentie met de rest van de EU. Uiteraard dient te worden voorkomen dat een kapitaalinstroom grotendeels wordt benut voor consumptie en/of onproductieve investeringen waardoor de buitenlande verplichtingen in de toekomst niet meer kunnen worden terugbetaald. Binnen de EU worden daarom gemonitord of dergelijke onevenwichtigheden zich opbouwen middels de implementatie van de MEOP.
Figuur 1 Het saldo op de lopende rekening in verschillende EU-landen in 2018 (als % van bbp)
Bent u van mening dat het wenselijk is dat een aanvullend pensioenstelsel een divergerende uitwerking heeft op betalingsbalansposities in de EU en de Eurozone?
Zie antwoord vraag 13.
Wat is het effect van het niet indexeren en van het korten van pensioenen, op de inflatie? Klopt het dat het niet indexeren of korten van pensioenen de inflatiedoelstelling van de Europese Centrale Bank (ECB) ondermijnt? Deelt u de mening dat het niet indexeren of verlagen van pensioenen daarmee bijdraagt aan een verdere intensivering van het extreme beleid van de ECB? Indien nee, waarom niet?
De regels voor de indexatie van pensioenen zijn er om te borgen dat indexatie van de pensioenuitkering duurzaam is en leidt tot een evenwichtige verdeling van het pensioenvermogen tussen de generaties. In het algemeen zou het indexeren van pensioenen ervoor zorgen dat pensioengerechtigden meer te besteden hebben, wat mogelijk voor een beperkte opwaartse druk zorgt op de prijzen in Nederland door toegenomen vraag. Daarbij moet ook de financiële positie van een fonds goed genoeg zijn om een indexatie duurzaam door te kunnen zetten. Gezien de beperkte omvang van de Nederlandse economie op het totaal van de Eurozone en het beperkte effect van het al dan niet indexeren van de pensioenuitkeringen op het totale besteedbare inkomen in Nederland is het zeer onwaarschijnlijk dat het al dan niet indexeren van de pensioenuitkeringen in Nederland een effect heeft op de inflatie op het niveau van de eurozone, en daarmee op het beleid van de ECB.
Klopt het dat het Nederlandse kapitaalgedekte pensioenstelsel bijdraagt aan de steeds lager wordende rente, door de financiële markten «te overspoelen» met kapitaal? Klopt het dat hogere premies en lagere pensioenen dit probleem vergroten? Klopt het dat het indexeren van pensioenen de inflatie zou verhogen? Kunt u, ceteris paribus en in algemene termen aangeven wat het effect zou zijn op de rente, als de hele wereld een pensioenreserve zou hebben van 200% van het bbp? Zou pensioenreserve van dergelijke omvang op wereldschaal houdbaar zijn?
De rente wordt bepaald op de internationale kapitaalmarkt, en wordt dus ook (voor het grootste deel) gedreven door internationale factoren waarin de Nederlandse pensioenbesparingen een minimale rol spelen. Er is al gedurende langere tijd sprake van een dalende trend in de rente, daarbij spelen onder meer de vergrijzing van de ontwikkelde economieën en de opkomst van minder kapitaalintensieve sectoren zoals ICT een rol.
Pensioenbesparingen hebben als doel toekomstige consumptie van pensioengerechtigden mogelijk te maken. Die besparingen worden belegd om rendement te halen via aandelen, obligaties of andere investeringen en leveren daarmee nu reeds een bijdrage aan de wereldwijde economie. Pensioenbesparingen zijn daarmee geen «dood geld», maar deze besparingen bestaan als (productief) reëel kapitaal. Dit kapitaal maakt toekomstige productie en innovatie (en daarmee consumptie) mogelijk.
Deelt u de mening dat beleidsopties zoals een omslagstelsel of een hybride stelsel, met de grote reserves waar Nederland over beschikt, veel betere pensioenprestaties kan leveren dan de omslagstelsels in andere EU-lidstaten, omdat wij kunnen starten met een enorme reserve?
In een omslagstelsel worden de huidige uitkeringen door de huidige premies gedekt. Datzelfde geldt ook voor het omslagdeel in een hybride stelsel. Daarvoor worden dus geen reserves aangelegd en is het huidige aanwezige pensioenvermogen geen voor- of nadeel.
Deelt u de mening dat beleidsopties zoals een omslagstelsel of een hybride stelsel, niet alleen kortingen kunnen voorkomen maar dat het ook positief zou bijdragen aan automatische stabilisatie van de nationale conjunctuur, de convergentie van betalingsbalansen in de eurozone én aan het succes van het rentebeleid van de ECB? Wegen deze effecten mee in de beleidsafwegingen? Indien nee, waarom niet?
Nederland heeft met de huidige pijlers al een hybride systeem. Het is niet gezegd dat een groter aandeel omslag op termijn zou leiden tot hogere pensioenen en/of meer automatische stabilisatie. Dit hangt onder andere af van de financiële mogelijkheden en politieke keuzes in de toekomst. Als de begroting in de toekomst onder druk komt te staan zouden ook de uit de begroting gefinancierde pensioenen onder druk kunnen komen te staan. Het effect op de betalingsbalansen in de eurozone en de internationale kapitaalmarkt (en daarmee de rente) is zeer beperkt en bovendien moeilijk te kwantificeren.
Bent u reeds bereid om een omslag- of hybride stelsel serieus in overweging te nemen, mede in het licht van uw opmerkingen hierover tijdens het debat over het pensioenakkoord op 19 juni jongstleden?
Ik wil de voor- en nadelen van een hybride stelsel onderzoeken. Ik zal dit voor zover mogelijk laten betrekken bij het onderzoek naar de lage rente en kapitaaldekking dat ik naar aanleiding van het verzoek van het lid Omtzigt (CDA) aan het voorbereiden ben.
Hoe verklaart u tegenover de Nederlandse bevolking dat er straks kortingen worden doorgevoerd op hun pensioenuitkeringen en -rechten omdat de pensioenfondsen moeten uitgaan van de premisse dat de komende zestig jaar gemiddeld nooit meer rendement gemaakt gaat worden dan één procent?
Pensioenfondsen moeten niet alleen de pensioenen op dit moment kunnen betalen, maar ook de pensioenen over vijftig jaar. Voor de toekomstige pensioenen moet nu al geld gereserveerd worden. Daarom moet er prudent worden omgegaan met de vermogens die pensioenfondsen op dit moment in kas hebben. In de Pensioenwet en het Besluit Financieel Toetsingskader hebben we de financiële spelregels met elkaar afgesproken, juist ter bescherming van alle pensioenverplichtingen die een pensioenfonds heeft.
Klopt het dat de ambtenaren en gewezen ambtenaren van de Europese Unie vorig jaar een volledige aanpassing van hun pensioenen aan de inflatie hebben gekregen?
Deze informatie is bij mij niet bekend.
Kunt u zeggen op welk niveau de dekkingsgraad van het pensioenfonds voor Europese ambtenaren ligt? Kunt u informatie geven over de berekeningswijze en met name de discontovoet die gebruikt is voor de verplichtingen?
Deze informatie is bij mij niet bekend.
Hoe verklaart u tegenover de Nederlandse gepensioneerde en nog actieve ambtenaren dat zij nu al jaren geen indexatie van hun pensioen c.q. hun pensioenrechten hebben ontvangen terwijl hun collega’s bij de Europese Unie hun indexatie gewoon hebben ontvangen?
Ook tussen Nederlandse pensioenfondsen bestaan grote verschillen in de financiële positie van de pensioenfondsen. Vanwege beleidskeuzes die pensioenfondsbesturen in het verleden gemaakt hebben, staat het ene pensioenfonds er in financieel gezien beter voor dan het andere pensioenfonds. Er zijn in Nederland ook pensioenfondsen die de pensioenaanspraken en -rechten (deels) kunnen verhogen. Daarnaast zijn er zoals bekend ook pensioenfondsen die er minder goed voor staan en zeer waarschijnlijk een korting moeten doorvoeren op de opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten. In andere landen (en voor EU-ambtenaren) gelden andere systemen en zijn daardoor lastig te vergelijken met de situatie van een Nederlands pensioenfonds.
Bent u bereid om, als aanvulling op vraag 9 en 10 van CDA-Kamerlid Pieter Omtzigt op 13 augustus jongstleden, de Kamer intensief te betrekken bij het vaststellen van scenario’s die voor doorrekening en/of studie door het Centraal Planbureau (CPB) in aanmerking komen?1
Ik zal u via de eerder toegezegde «roadmap» informeren over de uitvoering van het eerder door het lid Omtzigt (CDA) gevraagde onderzoek naar de consequenties van een langdurig lage rente voor een kapitaalgedekt pensioenstelsel.
Kunt u deze vragen per stuk beantwoorden ruim voorafgaand aan het reeds geplande algemeen overleg over Pensioenonderwerpen op 16 oktober 2019?
Ja.
Een falend warmtepompsysteem in Duindorp |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wijk in de kou door falend warmtepompsysteem»?1
Ja.
Deelt u de mening dat bij nog experimentele energiebronnen waarbij er geen alternatief is, niet de bewoners, huurders noch woningeigenaren, in het geval het experiment problemen vertoont voor de ontstane kosten zouden moeten opdraaien? Zo ja, waarom en wie zou de kosten dan wel moeten dragen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat gebruikers die zijn aangesloten op een warmtenet, en voor hun warmtevoorziening afhankelijk zijn van een monopoloïde warmteleverancier, beschermd moeten worden. Ook experimentele energiebronnen vallen hieronder. In de Warmtewet is hiervoor een aantal beschermende bepalingen opgenomen en is ook voorzien in de mogelijkheid om eventuele geschillen laagdrempelig voor te leggen aan een onafhankelijke geschillencommissie. Daarnaast heeft een gebonden gebruiker van warmte de mogelijkheid om de Autoriteit Consument & Markt (ACM) te vragen om handhavend op te treden ingeval van een (vermeende) overtreding van de bepalingen van de Warmtewet.
In het geval van levering van warmte door een verhuurder aan zijn huurder bevat het huurrecht gelijksoortige bepalingen.
Het is aan de geschillencommissie of – ingeval van huur – de Huurcommissie en uiteindelijk aan de rechter om uitspraken te doen over dergelijke conflicten en in samenhang daarmee de vraag wie verantwoordelijk is voor kosten. Het is niet aan mij om me te mengen in dit soort conflicten.
Deelt u de mening dat het draagvlak voor de overgang naar duurzame energie voor de verwarming van huizen afneemt als blijkt dat de nieuwe energiebron slecht werkt en bovendien duurder is dan conventionele verwarming? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor het draagvlak is het belangrijk dat warmtelevering vanuit een warmtenet zo ongestoord mogelijk plaatsvindt en dat burgers gemiddeld gesproken niet duurder uit zijn dan bij verwarming van hun huis op basis van aardgas. Daarom bevat de Warmtewet zowel bepalingen over de maximumprijs – met een koppeling met de prijs van aardgas – als over de compensatie in geval van storing en onderbreking van de warmtelevering. Omdat de koppeling tussen de aardgasprijs en de warmteprijs op langere termijn minder voor de hand ligt, wordt in het kader van de Warmtewet 2.0. gekeken naar een passend alternatief.
Deelt u de opvatting dat het gewenst is dat er bewoners moeten worden behoed voor nadeel die ontstaat omdat nieuwe innovatieve, alternatieve energiesystemen niet volgens verwachting functioneren, om teleurstellingen te voorkomen en het draagvlak voor deze systemen te behouden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dat bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kunnen bewoners die aangesloten zijn bij de genoemde pilot in Duindorp doen om ervoor te zorgen dat zij wel een betrouwbare en betaalbare verwarming krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Wie is verantwoordelijk voor het vaststellen wat de oorzaak van de storingen is en het oplossen daarvan?
Als het gaat om problemen met de warmtelevering, dan is de warmteleverancier verantwoordelijk voor het vaststellen en het oplossen van storingen.
Bent u bereid om uw invloed aan te wenden en voorzieningen te treffen om te bewerkstelligen dat er een billijke oplossing wordt gecreëerd voor de bewoners die kampen met complicaties en kosten die hun oorzaak vinden in het warmtenet? Zo ja, wat gaat u concreet doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Voorziet de Warmtewet in compensatie van de schade voor bewoners indien de schade aan de warmtepomp zelf door externe factoren wordt veroorzaakt? Zo ja, op welke wijze voorziet die wet daarin? Zo nee, waarom niet en bent u van mening dat de wet daarop moet worden aangepast?
De Warmtewet bevat geen expliciete bepalingen over compensatie bij schade aan apparaten, zoals in dit geval de warmtepomp. De algemene verplichting in de Warmtewet om te voorzien in een betrouwbare en kwalitatief goede levering biedt naar mijn mening voldoende waarborgen. Ik zie daarom geen reden tot aanpassing van de wet op dit punt.
Het bericht dat de Coöperatie Laatste Wil een handleiding online heeft gezet waarmee het mogelijk is om een leven te beëindigen |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Coöperatie Laatste Wil (CLW) een handleiding online heeft gezet waarin namen worden genoemd van chemische stoffen waarmee het mogelijk is om een leven te beëindigen?1
Ja.
Wat is uw reactie op het plaatsen van een dergelijke handleiding door de CLW?
De inzet van dit kabinet is om het aantal suïcides terug te dringen. Daarnaast zijn chemische stoffen, waaronder middel X, niet bedoeld of geschikt om op een menswaardige wijze een einde aan het leven te maken. Ik acht het dan ook zeer onwenselijk dat een dergelijke handleiding verspreid wordt en maak me zorgen over de gevolgen daarvan.
Deelt u de mening dat het naïef is van de CLW om te veronderstellen dat een dergelijke handleiding niet buiten de kring van de eigen leden bekend zal worden, en dat daarom te verwachten is dat kennis van het «middel X» ook breder verspreid zal worden?
Het is allerminst uitgesloten dat een dergelijke handleiding verder zal worden verspreid.
Bent u bereid om met de CLW in gesprek te gaan om hen ervan te doordringen hoe ongewenst het verspreiden van een dergelijke handleiding is?
De CLW treedt op als belangenbehartiger voor de groep mensen die regie willen voeren over hun levenseinde. Zoals eerder aangegeven in brieven aan uw Kamer en de beantwoording van Kamervragen, maakt het kabinet zich zorgen over de wijze waarop de CLW dit doet. In eerdere gesprekken tussen medewerkers van het Ministerie van VWS en de CLW is het standpunt van het kabinet reeds helder overgebracht. De CLW lijkt echter gemotiveerd om voor het bereiken van haar doelstelling de grenzen van de wet op te zoeken.
Bent u van mening dat het plaatsen van deze handleiding mogelijkerwijs als een overtreding van artikel 294 Wetboek van Strafrecht gekwalificeerd zou kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Een ieder die een ander behulpzaam is bij zelfdoding is strafbaar. Dit staat in artikel 294 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Op grond van de jurisprudentie wordt aangenomen dat daarvoor meer nodig is dan het verschaffen van algemene informatie. Het geven van gerichte instructies om zelfdoding te vergemakkelijken is wel strafbaar. Of er sprake is van hulp bij zelfdoding hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Het is aan het Openbaar Ministerie (hierna: OM) om te beslissen een eventueel onderzoek in gang te zetten naar de vraag in hoeverre sprake is van strafbare handelingen. De weging en waardering van deze omstandigheden is aan de rechter.
Herinnert u zich dat de regering in een eerdere instantie een nadere analyse heeft laten uitvoeren naar het handelen van de CLW, omdat dit handelen mogelijk strafbaar zou zijn?2
Het is niet de regering die een nadere analyse naar het handelen van de CLW heeft laten uitvoeren. Het OM heeft de CLW gevolgd sinds september 2017 toen bekend werd dat ze een zelfdodingsmiddel, aangeduid als middel X, ter beschikking wilde stellen aan haar leden. Toen in maart 2018 bekend werd dat inkopers het middel daadwerkelijk zouden gaan bestellen, is het OM een strafrechtelijk onderzoek gestart. Het OM heeft de ontwikkelingen een periode gemonitord en geconcludeerd dat in die periode niet is gebleken dat de CLW zich schuldig heeft gemaakt aan hulp bij zelfdoding of dat er anderszins sprake was van strafbare feiten. Het OM heeft in juli 2018 besloten het onderzoek te sluiten.
Bent u bereid het College van Procureurs-Generaal te verzoeken om opnieuw te verkennen of er aanknopingspunten zijn voor het starten van een strafrechtelijk onderzoek naar het handelen van de CLW? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft laten weten bekend te zijn met de recente ontwikkelingen. Het OM maakt een eigenstandige, onafhankelijke afweging over het al dan niet starten van een strafrechtelijk onderzoek. Over de uitkomst van deze afweging in de onderhavige kwestie zal mijn ambtgenoot van Justitie en Veiligheid uw Kamer informeren wanneer het OM hierin een afweging heeft gemaakt. Dat is nu nog niet het geval.