Banken die op grond van de FATCA-wetgeving financiële dienstverlening weigeren aan Nederlanders met (ook) de Amerikaanse nationaliteit |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Steven van Weyenberg (D66), Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de bijzondere procedure in de Tweede Kamer op 22 januari 2020 inzake Foreign Account Tax Compliance Act (FATCA)?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat verschillende banken betaalrekeningen van Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit blokkeren? Is dit toegestaan? Zo ja, is dit ook toegestaan zonder ook maar enige berichtgeving vooraf?
Ja, ik ben ermee bekend dat verschillende banken Nederlanders die ook de Amerikaanse nationaliteit bezitten, hebben bericht dat hun bankrekening gesloten, geblokkeerd of bevroren kan worden indien geen TIN wordt aangeleverd. Van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heb ik echter begrepen dat nog in geen van deze gevallen daadwerkelijk is overgegaan tot sluiting, blokkering of bevriezing van de rekening. De Nederlandse banken dringen daarbij al geruime tijd aan op het aanleveren van een TIN en wijzen op de eventuele consequenties bij uitblijven. Ik wil overigens wel nogmaals benadrukken dat ik het voorbarig vind als banken rekeningen sluiten, blokkeren of bevriezen met als enige reden dat geen TIN is verkregen. Zoals mijn voorganger heeft geschreven in de kamerbrief van 15 oktober 2019 zal er pas op zijn vroegst sprake zijn van eventuele sancties vanuit de VS in de zomer van 2023 (na afstemming met Nederland). Bovendien is er helemaal geen sprake van sancties als banken zich voldoende inspannen om missende TINs te verkrijgen. Verder is relevant dat banken voor rekeningen onder het drempelbedrag van 50.000 dollar op basis van de Amerikaanse regelgeving geen TIN hoeven aan te leveren.
Indien banken daadwerkelijk tot sluiting of bevriezing van de rekening overgaan, is van belang dat daarbij de geldende wet- en regelgeving dient te worden nageleefd. Op deze wet- en regelgeving ga ik nader in bij de beantwoording van de volgende vragen. Toezichthouders Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) houden toezicht op de naleving van deze regelgeving. Daarnaast is het aan de rechter of het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) om te oordelen over de rechtmatigheid van het handelen van banken in individuele gevallen.
Wilt u de AFM vragen een oordeel te geven over het sluiten of blokkeren van bankrekeningen van Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit?
Ja. Er kan echter niet ingegaan worden op individuele zaken waarin sprake is van het sluiten of blokkeren van bankrekeningen of dreiging daarmee. Ik heb daarom gevraagd aan DNB, als toezichthouder op de naleving van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft), en aan de AFM, als toezichthouder op de naleving van de regels over de basisbetaalrekening2, om een reactie over het sluiten dan wel bevriezen van bankrekeningen.
DNB heeft aangegeven dat banken niet kunnen weigeren om een betaalrekening te openen, dan wel geopend te houden, vanwege het enkele feit dat een Amerikaanse cliënt geen TIN/SSN nummer verstrekt. Alleen als het openen of aanhouden van een betaalrekening een te hoog risico op betrokkenheid bij witwassen of terrorismefinanciering met zich brengt, dan wel het cliëntenonderzoek niet volledig uitgevoerd kan worden, kan er volgens DNB een reden zijn voor banken om een bankrekening te weigeren wegens strijd met de eisen uit de Wft of de Wwft3. Volgens DNB is het TIN/SSN nummer niet noodzakelijk om het cliëntenonderzoek volledig uit te voeren, maar kan het niet verstrekken wel aanleiding zijn voor een bank om nader onderzoek te doen. Als daaruit naar voren komt dat sprake is van een te hoog risico op betrokkenheid bij witwassen of terrorismefinanciering, kan de bank volgens DNB weigeren een betaalrekening te openen of te continueren. Dit onderzoek moet per cliënt worden gedaan; een bank kan niet categoraal (Amerikaanse) cliënten weigeren.
De AFM heeft specifiek ten aanzien van basisbetaalrekeningen aangegeven dat in beginsel iedereen die rechtmatig in de EU verblijft recht heeft op toegang tot een basisbetaalrekening, zodat kan worden voorzien in een basislevensbehoefte. Dit komt voort uit de Europese Payment Accounts Directive (PAD) die is geïmplementeerd in de Wft. Hierbij geldt echter een aantal uitzonderingen. Zo moet een bank een basisbetaalrekening weigeren als de bank bij het openen van een dergelijke rekening niet kan voldoen aan de eisen gesteld in de Wwft. Dit moet volgens de AFM per individueel geval worden getoetst; een generieke aanpak, waarbij een specifieke groep wordt uitgesloten van een basisbetaalrekening, is niet toegestaan.
Wilt u DNB vragen een oordeel te geven over het sluiten of blokkeren van bankrekeningen van Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze kunnen Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit hun (nationale en Europese) recht op een (basis)betaalrekening effectueren?2
Ik ben bekend met hetgeen mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer heeft geschreven. Op grond van de richtlijn betaalrekeningen hebben banken de plicht om op aanvraag een basisbetaalrekening aan te bieden aan legaal in de EU verblijvende consumenten. De richtlijn kent een aantal gronden waarop een basisbetaalrekening kan dan wel moet worden geweigerd. Een daarvan is als niet wordt voldaan aan de eisen van de Wwft. Het enkel ontbreken van een US TIN/SSN kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat een rekeninghouder een onacceptabel risico vormt in de zin van de Wwft, op grond waarvan een basisbetaalrekening moet worden geweigerd vanwege het niet voldoen aan de eisen van de Wwft. Of in een individueel geval al dan niet wordt voldaan aan de eisen van de Wwft, op grond waarvan een rekening kan worden beëindigd, is in de eerste plaats ter beoordeling van de bank. Ik kan niet uitsluiten dat in individuele gevallen het openen van een basisbetaalrekening op basis van de weigeringsgronden van de betaalrekeningenrichtlijn door banken wordt geweigerd. Als de betrokken cliënt het niet eens is met het oordeel van de bank kan hij hiertegen een klacht indienen bij de bank en vervolgens bij het Kifid dan wel de kwestie voorleggen aan de rechter. Daarnaast kan de kwestie worden gemeld bij de AFM, die toezicht houdt op het recht op een basisbetaalrekening. Met betrekking tot uw vraag over een directe rekening bij DNB, verwijs ik u naar het debat dat wij daarover hebben gevoerd tijdens het Algemeen Overleg Financiële Markten op 15 januari 2020.8 Zoals u weet heb ik DNB gevraagd onderzoek te doen naar digitaal centralebankgeld. DNB rapporteert in het eerste deel van dit jaar over de resultaten.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger aan de Kamer schreef: «In het verlengde van bovenstaande redenatie liggen de verplichtingen die financiële instellingen hebben op het gebied van basisbetaalrekeningen (op grond van een geïmplementeerde Europese richtlijn). Op grond hiervan zijn banken in Nederland – kort samengevat – verplicht om een basisbetaalrekening aan te bieden, tenzij er een weigeringsgrond van toepassing is. Een basisbetaalrekening is – kort gezegd – een betaalrekening waarbij geen debetstand mogelijk is. Het enkel ontbreken van een US TIN/SSN vormt voor de toepassing van deze wetgeving geen weigeringsgrond en kan daarmee geen aanleiding zijn om een basisbetaalrekening te weigeren of op te zeggen»?3
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier kan een persoon, bij wie de bank dreigt een bankrekening te sluiten vanwege het ontbreken van een US Taxpayer Identification Number (TIN) of Social Security Number (SSN) op een eenvoudige wijze afdwingen dat zijn rekening niet gesloten wordt? Welke toezichthouder kan ingrijpen indien het toch dreigt te gebeuren?
In het algemeen geldt dat Nederlandse banken zich bij de uitoefening van hun activiteiten moeten houden aan wet- en regelgeving die op hen van toepassing is. Dit betreft Nederlandse en Europese regelgeving, maar kan in voorkomende gevallen ook regelgeving van andere landen betreffen, zoals in dit geval de genoemde Amerikaanse FATCA-wetgeving. In geval van dienstverlening aan zogenaamde US persons (personen met de Amerikaanse nationaliteit in binnen- of buitenland) zijn banken verplicht zich aan de FATCA vereisten te houden die van toepassing zijn op deze groep cliënten. Als banken niet voldoen aan laatstgenoemde vereisten zou dat tot eventuele sancties van de IRS kunnen leiden.9 Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 zullen dergelijke sancties echter achterwege blijven indien banken zich voldoende hebben ingespannen om aan de vereisten te voldoen.
De IGA legt in dit verband geen verplichting op om bankrekeningen te sluiten. In het algemeen zijn banken in bepaalde gevallen echter wel gehouden de relatie met een cliënt te beëindigen, bijvoorbeeld als de bank anders in strijd zou handelen met de eisen gesteld in de Wwft. Of in een individueel geval om die reden al dan niet een rekening kan worden beëindigd of geblokkeerd, is in de eerste plaats ter beoordeling van de bank. Toezichthouders Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) houden daarbij toezicht op de naleving van de geldende wet- en regelgeving op dit punt. Het enkel ontbreken van een TIN in combinatie met de nationaliteit van een persoon kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel van een bank om het openen van een bankrekening te weigeren dan wel een bestaande rekening te beëindigen wegens het niet voldoen aan de eisen van de Wet op het financieel toezicht (Wft) ten aanzien van integere bedrijfsvoering of wegens het niet voldoen aan de eisen van de Wwft. Zoals aangegeven bij vraag 2 zou ik dat ook onwenselijk vinden, waarbij ik wederom opmerk dat banken bij rekeningen met een saldo lager dan 50.000 dollar op basis van de IGA ook geen TIN hoeven op te vragen en te rapporteren. Er is dus heldere regelgeving en ik zie niet de noodzaak om op dit punt in te grijpen. Als de betrokken cliënt het niet eens is met het oordeel van de bank kan hij hiertegen een klacht indienen bij de bank en vervolgens bij het Kifid dan wel de kwestie voorleggen aan de rechter.
Hoe verhoudt het sluiten of blokkeren van bankrekeningen zich tot artikel 4, tweede lid, van de Intergovernmental Agreement (IGA) waarin expliciet benoemd staat dat een Nederlandse bank niet verplicht is de rekening te sluiten van een rekeninghouder die weigert een «US TIN» te geven?
Zie antwoord vraag 7.
Kan de overheid banken verbieden om bankrekeningen te blokkeren op basis van nationaliteit en het ontbreken van een TIN? Zo ja, bent u hiertoe bereid?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om in overleg met banken te treden omdat zij gebruik maken van de drempel van 50.000 dollar, zodat bankrekeningen die op 31 december van het jaar een lager saldo dan 50.000 dollar hebben, niet gerapporteerd gaan worden en er geen TIN hoeft te worden gevraagd aan de rekeninghouder?
Banken hebben op grond van de IGA de mogelijkheid om voor de identificatie, controle en rapportage van rekeningen van natuurlijke personen een drempel te hanteren van 50.000 dollar op de peildatum (31 december). Indien het bedrag op de rekening van een natuurlijk persoon op de peildatum onder deze drempel ligt dan hoeft de rekening voor dat jaar niet te worden gerapporteerd. Indien men boven dat bedrag uitkomt moet er alsnog geïdentificeerd, gecontroleerd en gerapporteerd worden. De banken zijn op de hoogte van dit drempelbedrag en uit het doorlopende overleg met de banken maak ik op dat het merendeel van de banken inderdaad gebruik maakt van deze mogelijkheid en dus geen TIN uitvraagt indien banksaldi onder het drempelbedrag blijven. Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 2, heb ik daarbij van de NVB begrepen dat nog geen bankrekeningen zijn gesloten in verband met missende TINs – ook niet met saldi boven het drempelbedrag van 50.000 dollar – en dat ten aanzien van bankrekeningen met een saldo lager dan 50.000 dollar ook niet wordt gedreigd met sluiting. Eveneens vernam ik van de NVB dat het bij de bankrekeningen boven het drempelbedrag op dit moment gaat om maximaal 200 gevallen waarbij nog geen TIN of Certificate of Loss of Nationality (CLN) is ontvangen. Verschillende banken hebben wel aangegeven komend jaar het gebruik van het drempelbedrag naar de toekomst toe te heroverwegen. Ik zal de NVB binnenkort nog een keer wijzen op het drempelbedrag en aandringen dat de banken van deze mogelijkheid gebruik blijven maken.
Bent bekend met het feit dat in de FATCA-IGA wel uitzonderingen zijn gemaakt voor een aantal financiële instellingen, maar niet voor Nederlandse Accidental Americans?4
Ik ga ervan uit dat u doelt op de uitzonderingen die in bijlage II van de IGA zijn opgenomen met betrekking tot de rapportageplicht voor een aantal financiële instellingen. Financiële instellingen die aan bepaalde voorwaarden voldoen worden onder deze uitzondering geacht FATCA conform te zijn en hoeven niet aan de rapportageplicht met betrekking tot Amerikaanse rekeninghouders te voldoen. Dit kan zijn omdat de betreffende financiële instelling naar zijn aard is vrijgesteld van belastingheffing, dan wel omdat vooraf duidelijk is dat geen enkele link met de VS aanwezig is. Dit resulteert in de afwezigheid van het risico dat Amerikaanse belastingheffing wordt ontgaan, waardoor de rapportage geen doel dient. Deze instellingen zijn, in tegenstelling tot de «accidental Americans», in de basis niet zelf belastingplichtig in de VS. Er wordt voor deze instellingen dus ook geen uitzondering gemaakt op de belastingplicht, maar slechts op de rapportageplicht onder de FATCA-regelgeving.
Bent u bereid om op grond van artikel 8 van de FATCA-IGA in overleg te treden met de Verenigde Staten om de problemen bij de implementatie voor Accicental Americans zoveel mogelijk weg te nemen?
Mijn voorgangers en ik zijn al sinds 2016 in gesprek met de bevoegde autoriteiten van de VS om de problemen die inwoners van Nederland met ook de Amerikaanse nationaliteit door de Amerikaanse FATCA-regelgeving ervaren op te lossen. Ik ben hierin echter wel afhankelijk van de opvattingen van de Amerikanen. In de basis komen de problemen namelijk voort uit Amerikaanse wetgeving. Ook bij interpretatie en eventuele aanpassing van de IGA ben ik van de VS afhankelijk aangezien het een overeenkomst betreft tussen twee partijen.
Om tot een werkbare en redelijke uitleg en toepassing van de FATCA-regelgeving en de IGA te komen is mijn voorganger in mei 2019 naar de VS afgereisd om op ambtelijk en politiek niveau te spreken met het Department of Treasury, de IRS en met Congress leden en hun staf. In deze gesprekken is aandacht gevraagd voor de impact van de Amerikaanse (belasting)regelgeving op Nederlandse inwoners en voor de problemen die banken ondervinden met de naleving van de verplichtingen onder FATCA. In die gesprekken en in het doorlopende contact met de Amerikaanse autoriteiten zijn ook suggesties gedaan over hoe de problematiek die de FATCA-regelgeving oplevert voor Nederlandse inwoners met de Amerikaanse nationaliteit kan worden verminderd, waaronder de suggestie om de reikwijdte van de FATCA-regelgeving in te perken.
Deze inspanningen hebben onder andere geleid tot een versoepeling van de afstandsprocedure van de Amerikaanse nationaliteit, waarbij onder voorwaarden de Amerikaanse belastingschuld wordt kwijtgescholden. Voor een uitgebreide uitleg over deze procedure verwijs ik naar de beantwoording van vraag 15 en de beantwoording van de Kamervragen van 15 oktober jl.11 Ook hebben de VS door middel van een FAQ meer duidelijkheid verschaft over de rapportageprocedure voor financiële instellingen bij missende TINs. Hieruit blijkt dat het voorbarig is om rekeningen te sluiten slechts op basis van een missende TIN.12
Ik ben mij bewust dat hiermee niet alle problemen zijn verholpen en blijf daarom, onder meer met andere Europese landen, aandringen bij de VS op nadere oplossingen. Zo is op initiatief van Frankrijk en Nederland op 3 december jl. in EU-verband een brief naar Treasury gestuurd waarin de problematiek opnieuw wordt aangekaart. Daaropvolgend zijn de problemen en oplossingsrichtingen nog herhaaldelijk met zowel Treasury als de IRS besproken en ik zal mij blijven inspannen voor een oplossing. De brief vanuit de EU is inmiddels beantwoord. In de beantwoording wijst de VS nogmaals op de hiervoor besproken FAQ en wordt wederom benadrukt dat het niet nodig is om rekeningen te sluiten. Treasury en de IRS geven daarbij aan dat ze de problematiek herkennen en dat ze hierover graag in gesprek gaan met de EU-lidstaten en vertegenwoordigers van de betrokken banken. Dit vind ik een positief bericht en ik ga hier graag op in.
Wisselt Nederland nu al informatie uit met de Verenigde Staten op basis van de IGA? Zo ja, wanneer is Nederland daarmee begonnen? Zo nee, vanaf wanneer gaat Nederland daarmee beginnen? Om hoeveel personen gaat het daarbij?
Ja, Nederland wisselt al informatie uit met de VS op basis van de IGA sedert september 2015 over het jaar 2014. Nederland heeft in 2015 ten aanzien van ruim 12.000 (natuurlijke en rechts-) personen informatie verstrekt aan de VS. Inmiddels wordt ten aanzien van ruim 40.000 personen informatie verstrekt, waarvan ongeveer 33.500 betreffende natuurlijke personen.
Klopt het dat door de wetgeving in diverse staten, zoals Nevada en Delaware, en het feit dat het Amerikaanse Congres geen reciprociteit heeft goedgekeurd, de Verenigde Staten zelf geen volledige financiële informatie met Nederland uitwisselt? Kunt u aangeven over hoeveel Nederlanders de Nederlandse Belastingdienst financiële informatie uit de Verenigde Staten ontvangt?
Mij is niet bekend dat het Amerikaanse congres geen reciprociteit heeft goedgekeurd omdat de wetgeving in diverse staten daaraan in de weg zou hebben gestaan. Nederland ontvangt op basis van wederkerigheid informatie uit de VS. In 2015 ontving Nederland van de VS over ruim 40.000 personen inlichtingen, op dit moment ligt dat aantal rond de 51.000, waarvan 41.000 ten aanzien van natuurlijke personen.
Kan Nederland de uitwisseling van informatie beperken tot belastingplichtigen die geen accidental American zijn of tot belastingplichtigen die meer vermogen bezitten dan de grens die de Verenigde Staten zelf hanteert (2 miljoen dollar)?5
Zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 12 ligt de basis voor de uitwisselingsverplichtingen in de Amerikaanse FATCA-regelgeving, waarover nadere afspraken zijn gemaakt in de IGA. Op basis van deze combinatie van Amerikaanse regelgeving en de overeengekomen nadere afspraken heeft de Belastingdienst de verplichting om gegevens uit te wisselen, ook ten aanzien van «accidental Americans». Dit kan Nederland niet zomaar eenzijdig wijzigen. «Accidental Americans» kunnen wel zelf, door de versoepelde afstandsprocedure in te gaan, bewerkstelligen dat er geen gegevens meer worden uitgewisseld. Ik ga ervan uit dat u met de verwijzing naar de grens van 2 miljoen dollar doelt op het kwijtschelden van de belastingschuld via deze versoepelde afstandsprocedure. Onder deze procedure kan eerst afstand worden gedaan van de Amerikaanse nationaliteit (door middel van de aanvraag van een CLN) zonder dan men beschikt over een TIN en zonder dat aan de Amerikaanse aangifteverplichtingen is voldaan, ongeacht de omvang van het inkomen. De juridische verplichting van belastingaangifte zal echter niet zomaar vervallen. De IRS behoudt zich wel het recht voor om te controleren of aan de aangifteverplichtingen is voldaan.
Hierbij geldt een extra tegemoetkoming. De IRS kan in bepaalde gevallen besluiten de openstaande belastingschulden (inclusief eventuele rente en boetes) kwijt te schelden. Deze kwijtschelding staat slechts open voor natuurlijke personen die:
Zij zullen om in aanmerking te komen voor de kwijtschelding aangifte moeten doen over het jaar van afstand van de Amerikaanse nationaliteit en de 5 jaar voorafgaand hieraan en het te betalen bedrag aan belasting mag niet boven 25.000 dollar voor die 6 jaar uitkomen.
Totdat een CLN is verkregen zijn de FATCA-regelgeving en de IGA echter onverkort van toepassing ten aanzien van de uitwisseling. Hierbij geldt geen grens van 2 miljoen dollar en ik kan de uitwisseling ook niet eenzijdig tot vermogens boven deze grens beperken. Van belang is dat ook zonder de IGA op basis van de FATCA-regelgeving de verplichting tot het verstrekken van de informatie door de financiële instellingen had bestaan, maar dan zonder tussenkomst van de Belastingdienst en was er bovendien geen sprake geweest van reciprociteit.
Klopt het dat Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit op basis van de Nederlandse wet niet verplicht zijn een TIN aan te vragen, maar dat deze verplichting voortkomt uit Amerikaanse wetgeving? Zo ja, kunt u aangeven welk artikel in de Amerikaanse wetgeving hier voor inwoners van Nederland toe verplicht?
Accidental Americans zijn op basis van Amerikaanse belastingwetgeving verplicht aangifte te doen in de VS en daarvoor hebben zij een TIN nodig. Mij is niet bekend waar dit precies in Amerikaanse wetgeving is geregeld. Op basis van de FATCA-regelgeving en de IGA wordt het TIN-nummer uitgewisseld. Artikel 2a, tweede lid, van het uitvoeringsbesluit Wet op de internationale bijstandsverlening (UB WIB)14 regelt welke gegevens moeten worden gerapporteerd en verwijst daarbij naar deze regelgeving. Ook zonder de UB WIB zou deze verplichting echter bestaan op grond van de Amerikaanse belastingwetgeving. Deze bepaalt namelijk dat alle Amerikaanse staatsburgers, in welk land zij ook wonen, belastingplichtig zijn in de VS.
Indien de Amerikaanse wetgeving Accidental Americans verplicht om een TIN aan te vragen dan wel een procedure te starten om de nationaliteit op te geven, maar een Accidental American is hier niet toe in staat of bereid, rechtvaardigt dit administratieve verzuim dan het enorme gevolg van het blokkeren van de betaalrekening en het dus niet kunnen ontvangen van inkomen, doen van betalingen of het kunnen voorzien in eerste levensbehoeften?
De Amerikaanse belastingwetgeving verplicht Amerikaanse staatsburgers om belastingaangifte te doen in de Verenigde Staten. Daartoe moeten zij beschikken over een TIN. Wie niet langer Amerikaans staatsburger wenst te zijn moet een procedure starten om afstand te doen van het Amerikaans staatsburgerschap. Het daar niet aan voldoen is niet te kwalificeren als slechts een administratief verzuim. De aanvraag van een TIN en de afstandsprocedure van de Amerikaanse nationaliteit staan open voor alle Amerikaanse staatsburgers. Dit is de reden dat de voormalig Staatssecretaris de afgelopen jaren steeds heeft benadrukt dat alle Nederlandse Amerikanen in actie moeten komen door een TIN aan te vragen dan wel de procedure te starten om afstand te doen van hun Amerikaanse staatsburgerschap. Ervoor kiezen om niet in actie te komen vind ik onverstandig.
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven heeft de NVB mij medegedeeld dat tot op heden nog geen bankrekeningen van «accidental Americans» zijn gesloten, geblokkeerd of bevroren. Volgens de NVB kan een klant bij het bevriezen van een bestaande rekening in de regel nog wel contant geld opnemen of betalingen doen met een pinpas. Hoewel de klant zelf in dat geval geen overboekingen meer kan doen vanaf deze rekening, kunnen derden nog wel overboekingen doen naar een bevroren rekening. Als een rekening is geblokkeerd kan er volgens informatie van de NVB helemaal niets meer met de rekening. Daarnaast moeten Nederlandse banken zich houden aan de geldende wet- en regelgeving, waaronder zowel de Wft, de Wwft als de Amerikaanse FATCA wet- en regelgeving.
Wat kunt u doen om het recht van Nederlandse Accidental Americans op een basisbetaalrekening te waarborgen? Bent u bereid een proef te beginnen met een directe rekening bij DNB voor deze groep mensen, zoals bepleit door de WRR in haar rapport «geld en schuld»6 en door economen bij het «Dutch Sustainable Finance Lab»?7
Zie antwoord vraag 5.
Op welke Nederlandse juridische bepaling is de Belastingdienst verplicht om het TIN op te vragen bij banken of Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit?
De Belastingdienst is niet verplicht om een TIN op te vragen. Op grond van artikel 2a van het UB WIB zijn Nederlandse financiële instellingen (administratieplichtigen) verplicht om bepaalde gegevens (waaronder TINs) van rekeninghouders met de Amerikaanse nationaliteit te rapporteren aan de Belastingdienst. In de IGA is vervolgens afgesproken hoe de Belastingdienst deze gegevens deelt met de IRS. Overigens wil ik daarbij vermelden dat indien deze verplichting niet zou zijn vastgelegd in de IGA en in de Nederlandse wetgeving, financiële instellingen zelf een verplichting zouden hebben om gegevens te delen met de IRS, maar dan rechtstreeks op grond van de Amerikaanse FATCA-regelgeving.
Is artikel 2a van de Wet op de internationale bijstandsverlening van toepassing op Accidental Americans? Zo ja, klopt het dat dan dat op basis van de Common Reporting Standard geen informatie uitgewisseld wordt over Accidental Americans aangezien zij conform artikel 2a, eerste lid, sub p jo. artikel 2a, eerste lid, sub q geen ingezetene zijn van de Verenigde Staten en dus niet van een deelnemend rechtsgebied?
Op basis van de Common Reporting Standard (CRS) wordt geen informatie uitgewisseld met de VS. Uitwisseling met de VS gebeurt namelijk op basis van de FATCA-regelgeving en de afspraken daarover gemaakt in de IGA. In de Nederlandse wet ligt de grondslag hiervoor besloten in artikel 8, vierde lid, van de WIB. In artikel 2a van het UB WIB wordt dit vervolgens uitgewerkt onder verwijzing naar de IGA. Het door u aangehaalde artikel 2a van de WIB ziet op de CRS en is dus niet van toepassing op de uitwisseling van informatie met de VS over «accidental Americans».
Deelt u de mening dat de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen, en dus ook het Uitvoeringsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen, daarmee niet van toepassing zijn op Accidental Americans?
Nee, die mening deel ik niet. Er ligt een duidelijke delegatiegrondslag in artikel 8, vierde lid, van de WIB om in lagere regelgeving te regelen welke partijen welke informatie dienen te rapporteren met het oog op de uitvoering van o.a. verdragen die zien op de wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen. Aan deze bevoegdheid is opvolging gegeven in artikel 2a UB WIB. Dit artikel ziet ook op de verstrekking van gegevens ten aanzien van «accidental Americans».
Zo nee, als de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen van toepassing is op Accidental Americans, deelt u dan de mening dat artikel 14, tweede lid, sub a, van deze wet zich verzet tegen het verstrekken van het TIN, aangezien dit strijd oplevert met de het internationale recht, namelijk het recht op een basisbetaalrekening op grond van artikel 16 van Richtlijn 2014/92/EU?
Ik ga ervan uit dat u doelt op sub f, tweede lid van artikel 14 van de WIB. Daarin is kortgezegd geregeld dat geen gegevens verstrekt hoeven te worden indien de verstrekking strijdig zou zijn met bepalingen uit het internationaal recht. Ik zie echter niet in waarom het verstrekken van een TIN strijdig zou zijn met het recht op een basisbetaalrekening.
Klopt het dat inmiddels ook Spanje, Duitsland en België worstelen met de uitwisselingsverplichtingen van banken over Accidental Americans en bent u bereid om samen met deze landen aandacht te blijven vragen voor een oplossing van dit probleem aan de kant van de Verenigde Staten?
Het is mij bekend dat ook in deze landen geworsteld wordt met de uitwisselingsverplichtingen van banken. Duitsland heeft aangegeven dat de publicatie van de IRS in september 2019 (IR-2019–151) met daarin de versoepelde wijze van afstand doen van de Amerikaanse nationaliteit, zonder dat een TIN nodig is, al wel veel kou uit de lucht heeft genomen. Daarom vragen de EU-landen ook gezamenlijk aandacht voor de problematiek van de «accidental Americans» in de VS, gezien ook de brief die gestuurd is op 3 december 2019 aan Treasury (zie ook het antwoord op vraag 12).
Wat gebeurt er als een Accidental American een Certificate of Loss of Nationality heeft? Waar wordt dat geadministreerd en wat betekent dat voor de gegevensuitwisseling?
Indien de procedure om afstand te doen van de Amerikaanse nationaliteit is opgestart kan de betreffende persoon een verklaring verkrijgen van het Amerikaanse consulaat dat de procedure in gang is gezet (CLN-aanvraagverklaring). Ik heb vernomen van het Amerikaanse consulaat dat Nederlandse banken bij ontvangst van deze CLN-aanvraagverklaring niet langer een TIN verlangen van de persoon in kwestie. De procedure voor het verkrijgen van een CLN is inmiddels veel korter dan voorheen. Het Amerikaanse consulaat heeft aangegeven dat dit voornamelijk komt doordat de gemiddelde wachttijd tot aan de eerste afspraak – op basis waarvan de aanvraagverklaring wordt afgegeven – nu ongeveer 5 weken bedraagt waarbij hier aanvankelijk 8 maanden voor stond.
Wanneer het CLN daadwerkelijk in bezit is van de aanvrager heeft deze persoon niet langer de Amerikaanse nationaliteit en vervallen in relatie tot deze persoon ook de identificatie-, controle- en rapportageverplichtingen onder FATCA. De IRS heeft nog wel toegang tot de afgegeven CLN’s en behoudt zich, zoals ook aangegeven in vraag 15, het recht voor om te controleren of er aan de aangifteplicht is voldaan.
Bent u bereid Nederlandse Accidental Americans die van de Amerikaase nationaliteit af willen, te helpen door het verstrekken van expertise bij het doen van de benodigde belastingaangiften in de Verenigde Staten en het aftrekbaar maken van de kosten van de procedure dan wel de eventueel in de Verenigde Staten verschuldigde dubbele belasting?
Ik begrijp dat het lastig en vervelend is voor Nederlanders die bij toeval ook de Amerikaanse nationaliteit hebben om te voldoen aan de Amerikaanse regelgeving. Aangifte doen is echter de verantwoordelijkheid van de belastingplichtige zelf, ook in lastige internationale situaties. Het is daarbij niet mogelijk om de kosten van de aangifteprocedure af te trekken. De keuze om afstand te doen van de Amerikaanse nationaliteit blijft een privékeuze die deze groep zelf moet maken, waar de Nederlandse overheid geen rol in speelt. Wat betreft het voorkomen van dubbele belasting heeft Nederland afspraken gemaakt die vastgelegd zijn in het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen de VS en Nederland. Het Verdrag dekt echter niet alle mogelijke situaties die als dubbele belasting kunnen worden ervaren af.
Het bericht dat garnalenvissers ongehinderd konden vissen in beschermde natuurgebieden en dat de overheid niets deed. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Klopt het dat garnalenvissers in de Waddenzee en de Noordzeekustzone vele uren meer hebben gevist in beschermde natuurgebieden dan toegestaan is?1
Er is niet te veel gevist in deze beide gebieden, maar wel in enkele andere gebieden. Ik heb dat ik mijn bijbehorende brief aan de Kamer in meer detail uiteengezet.
Waarom heeft u niet meteen ingegrepen en boetes uitgedeeld?
De monitoring van de visuren-registratie vanuit de NVWA bleek onvoldoende accuraat, mede als gevolg van specifieke omissies in de gebruikte software. De monitoringsresultaten waren daarmee niet voldoende robuust. Het reeds ingezette traject van formeel waarschuwen in de opmaat naar daadwerkelijk handhaven is daarom stopgezet. Vanuit mijn ministerie is de monitoring van de visuren nu langjarig bij Wageningen Marine Research (hierna: WMR) belegd. WMR heeft veel ervaring met het cijfermatig monitoren van diverse visserijen. Zij werkt daarin nauw samen met Wageningen Economic Research, tevens een zeer betrouwbare en specialistische partij op dit domein.
Bij een overschrijding van het aantal toegestane visuren wordt nu, dus ingaande vanaf 1 januari 2020, handhavend opgetreden. Daarbij wordt wel een gekwantificeerde marge gehanteerd omdat de cijfers nog niet real-time opgeleverd kunnen worden en er vanuit mijn ministerie oog is voor de fluctuaties in de jaarlijkse visserijen. Die marge is reeds in maart 2019 per formele brief aan de vissers gemeld.
Vindt u nog steeds dat de sector in staat is zichzelf te controleren? Zo ja, hoe hebben deze grootschalige en structurele overtredingen dan jarenlang plaats kunnen vinden?
De handhaving was, is en blijft te allen tijde een publieke zaak. Deze handhaving vindt plaats met fysieke controles door de NVWA en de LNV Waddenunit. Die fysieke controles worden gevoed door en ondersteund met diverse technische volg- en registratiesystemen. De beoogde private controle is hierop altijd slechts aanvullend en ondersteunend.
In de toekomst zal de monitoring van de visuren plaatsvinden door de vernieuwde (NEN-gecertificeerde) black box-systemen. Daarmee wordt ook de monitoring van de visuren vanuit de koepelorganisaties zelf mogelijk: zij kunnen daarmee een signalerende rol vervullen voor de betrokken vissers en tijdig schakelen bij een dreigende overschrijding van het aantal toegestane visuren.
Hoeveel fte heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) beschikbaar voor controle van de garnalenvissers?
De NVWA voert inspecties uit op vis-gerelateerde onderwerpen zoals afgesproken en vastgelegd in haar jaarplan. De volgende onderwerpen bestrijken het gehele toezichtpakket op de zeevisserij, daar is de garnalenvisserij een onderdeel van. Voor wat betreft de garnalenvisserij gaat het o.a. om de navolgende inspecties:
Voor het fysiek uitoefenen van het toezicht op zee heeft de NVWA 9 FTE beschikbaar en voor het specifieke toezicht op het naleven van de regulering vanuit de Wet natuurbescherming op zee, 2 FTE.
Deelt u de conclusie dat het toezicht door de NVWA tekortschiet? Zo nee, waarom niet?
Binnen de gegeven mogelijkheden wordt het toezicht efficiënt uitgevoerd met behulp van de traditionele controlemethoden, met name met toepassing van VMS en de inzet van varend en vliegend materieel.
Deelt u de conclusie dat de garnalenvisserij jarenlang in de praktijk ongereguleerd en ongecontroleerd heeft kunnen plaatsvinden en dat dit ten koste is gegaan van de natuur?
De regulering van de garnalenvisserij vindt al jarenlang plaats via vergunningen op grond van de natuurbeschermingswet- en regelgeving. Deze visserij is gebonden aan strikte kaders. Ook wordt op deze visserij structureel toezicht uitgeoefend. In geval van een bewijsbare overtreding heeft dit in bepaalde gevallen tot bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving geleid. In mijn beantwoording van vraag 8 ga ik hier nader op in.
Waarom is dit in uw ogen niet voldoende reden om de beschermde natuurgebieden per direct af te sluiten voor de visserij, zodat de natuur de kans krijgt te herstellen?
Ik ben van mening dat er geen reden is om gehele of delen van de betrokken Natura 2000-gebieden per direct af te sluiten voor de visserij ten behoeve van herstel van de natuur. De ecologische noodzaak daartoe ontbreekt vanuit de huidige stand van objectieve wetenschappelijke kennis over de effecten van deze visserij op de beschermde Natura 2000-waarden.
Ik leg in mijn begeleidende brief uit waarom direct ingrijpen op die overschrijdingen destijds niet redelijk was. Ook heb ik daarin uiteengezet waarom ik met de huidige kennis en het verloop van de visserij vanaf 2019 voor nu geen aanleiding zie alsnog in te grijpen. Ik blijf, vanuit het voorzorgsbeginsel, alert op de ontwikkelingen in die gebieden.
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat er wel adequaat gecontroleerd en gehandhaafd gaat worden?
In relatie tot de visuren is er een langjarige monitoringsovereenkomst met WMR gesloten. Op basis van deze informatie vindt nu publiekrechtelijke controle op de visuren plaats.
Bij het verder optimaliseren van de handhaving speelt in meer algemene zin de ontwikkeling van een goed functionerende, NEN-gecertificeerde black box een belangrijke rol. Diverse aspecten (zoals het al dan niet vissen in gesloten gebieden, de monitoring van de gerealiseerde visuren en op termijn ook het gebruikte motorvermogen) zullen daarmee worden gemonitord. De controleerbaarheid en handhaafbaarheid van de voorschriften zal daarmee worden versterkt.
Klopt het dat u al een tijdje op de hoogte was maar de Kamer niet heeft geïnformeerd? Zo ja, waarom heeft u dit nagelaten?
Mede in referentie naar mijn beantwoording van vraag 2: er werd veel waarde gehecht aan een zo deugdelijk mogelijk onderzoek naar de exact opgetreden omissies in de monitoring van de visuren. Op die actie heeft mijn ministerie zich, tezamen met de NVWA, intensief gericht.
Het nauwkeurig vaststellen van de omissies in de monitoring van de visuren is complexe technische materie waarbij diverse databronnen met elkaar gecombineerd moeten worden. Aan WMR en de NVWA is gevraagd gezamenlijk aan dat onderzoek te werken.
De constatering van de opgetreden omissies is gedaan in het voorjaar van 2019. Daaropvolgend is met WMR besproken welke inzet van haar op dit punt noodzakelijk is. De NVWA bleek vanwege privacyaspecten de voor WMR vereiste data niet rechtstreeks aan WMR te kunnen opleveren. Daarmee was WMR afhankelijk van de meer indirecte datastromen vanuit de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Met de doorlevering van die data was enige tijd gemoeid, mede omdat de data via RVO.nl met enige vertraging vrijgegeven worden. Daarnaast moest er vanuit mijn ministerie een inkooptraject doorlopen worden om met WMR een langjarig contract aan te gaan. Het contract is in het late najaar van 2019 gesloten.
Met de onderhavige beantwoording van uw vragen alsmede met de bij deze beantwoording behorende brief geef ik u in detail meer inzicht in dit proces en met name ook de uitkomsten en het verdere vervolg daarvan.
Kunt u de achterliggende rapporten waaraan gerefereerd wordt – te weten het interne auditrapport van de NVWA, een rapport van een externe adviseur ingehuurd door uw ministerie, de vergunning voor de Nederlandse garnalenvisserij en het wetenschappelijke rapport van de Universiteit Wageningen – alsnog met de Kamer delen?
De betreffende rapportages zijn als bijlagen bij deze beantwoording gevoegd2. De vergunningen voor de Nederlandse garnalenvisserij zijn te vinden op: https://puc.overheid.nl/natuurvergunningen/
Deelt u de mening dat het afsluiten van beschermde natuurgebieden voor de visserij niet alleen goed is voor de natuur, maar ook het toezicht makkelijker maakt en bent u bereid een dergelijke maatregel te overwegen?
De garnalenvisserij in deze gebieden is reeds op grond van de Wet natuurbescherming via een vergunning gereguleerd. De basis voor een sluiting is altijd en alleen de ecologische noodzaak. Met het huidige samenstel van vergunningverlening op grond van de Wet natuurbescherming en de huidige afsluiting van delen van Natura 2000-gebieden voor deze vorm van visserij, is de natuurbescherming geborgd. Er is met de huidige stand van wetenschappelijke kennis (o.a. vanuit WMR) geen ecologische noodzaak om aanvullend nog meer specifieke gebieden voor deze visserij te sluiten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het plenaire debat over het Noordzeeakkoord?
Helaas is dit niet mogelijk gebleken.
Het niet kunnen vervolgen van Syriëgangers |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Proces tegen Syriëganger voorbij als Nederland geen actie onderneemt»?1
Ja.
Betekent de uitspraak van de rechter dat in het geval de verdachte Syriëgangster niet binnen drie maanden naar Nederland komt, de kans dat zij vervolgd kan gaan worden gering is? Zo ja, betekent dat dan ook dat mogelijke ernstige misdaden onbestraft blijven? Zo nee, waarom niet en hoe duidt u die uitspraak dan?
De rechtbank heeft in haar tussenbeschikking aangegeven dat een strafzaak op grond van artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering geëindigd kan worden verklaard indien de vervolging niet wordt voortgezet. Hierbij heeft als maatstaf te gelden dat het, gelet op inactiviteit van het Openbaar Ministerie (OM) en/of de lange duur van het onderzoek, onredelijk is dat de vervolging nog doorgang vindt. De rechtbank constateert dat het OM voortdurend actief heeft getracht het kabinet te bewegen om de nodige stappen te ondernemen om het bevel tot gevangenneming van de rechtbank ten uitvoer te leggen. Gedurende de afgelopen twee jaar is echter gebleken noch gesteld dat concrete stappen zijn ondernomen om de verdachte naar Nederland overgebracht te krijgen, aldus de rechtbank. Onder de huidige omstandigheden acht de rechtbank het onredelijk dat de vervolging in Nederland van de verdachte nog langer doorgang vindt. De rechtbank heeft deze beslissing op verzoek van het OM echter uitgesteld tot 2 juni 2020, waardoor de officier van justitie in de gelegenheid wordt gesteld alsnog (duidelijkheid over de) voortgang in de zaak te (geven of te) krijgen.2
In het geval dat de strafzaak door de rechtbank geëindigd wordt verklaard, stopt de strafrechtelijke vervolging van de verdachte voor de in deze strafzaak tenlastegelegde feiten. De verdachte kan dan voor die feiten niet meer strafrechtelijk worden vervolgd, maar wel nog voor eventuele andere strafbare feiten, mochten die aan het licht komen.
Deelt u de mening dat de kans bestaat dat indien rechters vaker van mening zullen zijn dat er zonder de aanwezigheid van een verdachte er in gelijkaardige zaken geen vervolging kan plaatsvinden, dat dan ook die misdrijven mogelijk onbestraft zullen blijven? Zo nee, waarom niet?
De rechter maakt in elke strafzaak op basis van de omstandigheden van dat geval de afweging of, indien de verdachte niet ter terechtzitting is verschenen, tegen de verdachte verstek kan worden verleend. Indien in een strafzaak een verzoek tot beëindiging van die strafzaak is gedaan, zal de rechter ook dat verzoek beoordelen op grond van de specifieke omstandigheden van dat geval. Een algemeen antwoord valt dan ook niet te geven.
Verandert u naar aanleiding van deze uitspraak het beleid ten aanzien van het terughalen naar Nederland van verdachte Syriëgangers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en neemt u dan op de koop toe dat het belang van vervolging en berechting wordt geschaad en Syriëgangers hun straf door het beleid kunnen ontlopen?
Het Kabinet beoordeelt het vraagstuk van de repatriatiering van Nederlandse uitreizigers uit Syrië aan de hand van de volgende drie uitgangspunten: de veiligheidssituatie in de regio, de internationale betrekkingen en de veiligheid van de betrokkenen. Het belang van de nationale veiligheid en – in het verlengde daarvan – de veiligheid van andere Schengenlanden wordt altijd meegewogen. Hierbij worden continu en nauwlettend de steeds veranderende situatie en het geheel van bekende feiten en omstandigheden in ogenschouw genomen. In relatie tot de beschikkingen van de rechtbank onderzoekt het Kabinet momenteel de mogelijke effecten van de tussenbeschikking van de rechter. Indien verandering van het huidige beleid plaatsvindt, zal de Kamer hierover worden geïnformeerd.
Het onderzoek ‘Undercover bij Wehkamp’ |
|
René Peters (CDA), Jasper van Dijk (SP) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoek «Undercover bij Wehkamp»?1
Ja.
Heeft u in beeld hoeveel klanten bij Wehkamp spullen op afbetaling kopen?
Ik heb geen cijfers over hoeveel consumenten bij deze onderneming spullen op afbetaling kopen. In januari van dit jaar heb ik wel cijfers van het Bureau Krediet Registratie (BKR) naar de Tweede Kamer gestuurd over de consumptiefkredietmarkt.2 Het rapport van BKR laat zien dat eind januari 2019 in totaal 486.489 kredieten van meer dan 250 euro uitstonden bij specifiek de groep «verzendhuizen». Daar valt dit bedrijf ook onder. In 2018 zijn er door de verzendhuizen in totaal 43.409 nieuwe kredieten verstrekt, een afname van bijna 20 procent ten opzichte van 2017.
Klopt het dat Wehkamp bij het kopen op afbetaling een rentepercentage van 14% vraagt?
Op haar website vermeldt het bedrijf dat een consument op dit moment voor het kopen op afbetaling 14 procent rente op jaarbasis betaalt.3 Aanbieders van verzendhuiskrediet mogen momenteel op jaarbasis een vergoeding voor rente en kosten in rekening brengen van maximaal de wettelijke rente, op dit moment 2 procent, plus een opslag van 12 procentpunten.4 Zie ook mijn antwoord op vraag 10.
Welk onderzoek naar kredietwaardigheid doet Wehkamp bij kopen op afbetaling?
Voor alle kredietaanbieders, waaronder ook deze onderneming, geldt dat zij, voordat zij krediet verstrekken aan een consument, informatie moeten inwinnen over de financiële positie van de consument en moeten beoordelen of het krediet verantwoord is voor die consument.5 Dit voorschrift dient om overkreditering tegen te gaan. Bij kredieten van meer dan 250 euro moeten kredietaanbieders het stelsel van kredietregistratie (BKR) raadplegen over reeds aan de consument verstrekte kredieten.6 Bij kredieten van meer dan 1.000 euro geldt een plicht voor kredietaanbieders om de financiële situatie van een consument te verifiëren.7 Kredietaanbieders moeten acceptatiecriteria vastleggen en deze toepassen bij kredietaanvragen.8 Deze wettelijke voorschriften zijn door kredietaanbieders uitgewerkt in gedragscodes. Voor banken is de gedragscode van de Nederlandse Vereniging van Banken9 leidend en voor andere kredietverstrekkers de gedragscode van de Vereniging van Financieringsondernemingen in Nederland (VFN)10. Hierin is onder andere vastgelegd hoe de maximale kredietruimte van een consument bepaald moet worden (de leennormen). Verzendhuizen hadden voorheen hun eigen gedragscode, maar zijn sinds begin 2018 gebonden aan de strengere leennormen uit de gedragscode van de VFN. Hierdoor hebben consumenten minder kredietruimte en kunnen zij minder vaak op afbetaling kopen dan voorheen. Ook dit bedrijf is aangesloten bij de VFN.11
Klopt het dat Wehkamp pas klaagt wanneer schuldenaren hun maandelijkse rente niet meer kunnen betalen?
Ik vind het belangrijk dat kredietaanbieders, waaronder dit bedrijf, zorgvuldig en integer omgaan met klanten bij het afsluiten en tijdens de looptijd van een krediet, en in geval van betalingsproblemen. De AFM heeft de afgelopen jaren kredietverstrekkers aangespoord om met klanten met betalingsachterstanden tot een bestendige oplossing te komen. Ook heeft de AFM zich ingezet om problemen met mensen die uitzichtloos vastzitten aan een doorlopend krediet (locked-up) aan te pakken. Dit heeft geleid tot een aanpassing van de VFN-gedragscode. Sinds mei 2019 moeten de aanbieders van verzendhuiskrediet tijdens de looptijd regelmatig12 toetsen of het krediet nog bij de financiële situatie van die klanten past. Wanneer dit niet het geval is, zal samen met de klant worden gekeken naar oplossingen. Het krediet zal worden geblokkeerd als er sprake is van een problematische situatie vanwege bijvoorbeeld andere betalingsachterstanden, en ook als klanten geen informatie verstrekken over hun financiële situatie. Wanneer dit niet het geval is, zal samen met de klant worden gekeken naar oplossingen. Door het tussentijds toetsen van de kredietwaardigheid lopen klanten minder risico op overkreditering als gevolg van een gewijzigde financiële situatie. Ook de hier genoemde onderneming moet de kredietwaardigheid van klanten tussentijds toetsen. Of dit ook helpt de problemen met verzendhuiskredieten te verminderen houd ik, samen met de AFM, nauwgezet in de gaten.
Daarnaast heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegezegd een gesprek te organiseren via de aanspreekpunten voor webwinkels over gedragscodes met betrekking tot het voorkomen van betalingsachterstanden bij klanten en het proactief helpen van klanten die niet kunnen betalen. Zij zal de Tweede Kamer hierover informeren.
Kunt u bevestigen dat mensen uiteindelijk veel en veel meer dan het oorspronkelijke aankoopbedrag moeten betalen, zonder dat de schuld afgelost is?
Klanten betalen bij een verzendhuiskrediet maandelijks rente en aflossing. Een verzendhuiskrediet is een vorm van doorlopend krediet. De kredietvergoeding bedraagt, zoals eerder beschreven, maximaal 14 procent. Op basis van de VFN-gedragscode geldt voor doorlopende kredieten afgesloten na 1 mei 2019 een looptijd van maximaal 180 maanden (15 jaar). Daarnaast is in de gedragscode opgenomen dat aanbieders moeten toetsen of de klant de maandelijkse lasten van ten minste 2 procent van het totale kredietbedrag kunnen dragen. Doorgaans hanteren verzendhuizen dit percentage als het minimale maandbedrag. Dat betekent dat consumenten in de praktijk een verzendhuiskrediet in ongeveer zes jaar moeten terugbetalen. Indien de klant inderdaad kiest voor een looptijd van (bijna) zes jaar en gegeven een kredietvergoedingspercentage van 14 procent, dan kunnen de totale kosten ten opzichte van het aankoopbedrag aanzienlijk zijn. Aan het einde van de looptijd is het krediet volledig afgelost (mits een consument binnen het bestedingslimiet niet opnieuw een product op afbetaling koopt).
Deelt u de mening dat het verdienmodel van Wehkamp meer weg heeft van krediet verstrekken dan van het verkopen van producten?
Dit verzendhuis heeft als hoofdactiviteit het online aanbieden van producten. Het biedt verschillende manieren aan om deze producten te betalen, waaronder gespreid betalen met krediet. Verzendhuizen mogen kredieten aanbieden als zij daarvoor een vergunning hebben van de AFM. Dit bedrijf beschikt over een vergunning en mag, binnen de wettelijke kaders, geld verdienen aan het verstrekken van krediet. Hier wordt toezicht op gehouden door de AFM.
Bent u het eens met de stelling dat dit verdienmodel er voor zorgt dat mensen diep in de (financiële) problemen kunnen komen?
Uit een uitvraag van de branchevereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (NVVK) onder gemeentelijke kredietbanken blijkt dat naar schatting ongeveer 1 op de 5 van de mensen met problematische schulden een verzendhuiskrediet heeft.13 Verder blijkt dat verzendhuizen niet in de top 5 van de meest prominente schuldeisers staan en de schulden bij verzendhuizen 4 procent van de totale omvang schulden bevatten. Mensen met problematische schulden hebben gemiddeld 14 schuldeisers.14 Het directe effect van een verzendhuiskrediet op problematische schulden is moeilijk vast te stellen. Voor veel mensen is een verzendhuiskrediet niet de oorzaak van hun schuldenproblemen, maar kan een verzendhuiskrediet met een hoge rente wel een onderdeel zijn van het probleem. Ik vind het dan ook belangrijk dat huishoudens die een (verzendhuis)krediet afsluiten dat op een verantwoorde manier doen. Dit onderwerp heeft de aandacht binnen de Brede Schuldenaanpak van dit kabinet.
Zoals ook in de beantwoording van vraag 4 is beschreven hebben de verzendhuizen de normen voor verantwoorde kredietverlening sinds begin 2018 aangescherpt. Het lijkt er op dat dit invloed heeft op de kredietverlening van verzendhuizen en dat het aantal mensen met betalingsproblemen afneemt, maar het is te vroeg om vast te stellen of dit de problemen voldoende en structureel tegengaat.
Bent u het eens met de stelling dat mensen tegen zichzelf in bescherming genomen dienen te worden, als zij slachtoffer dreigen te worden van deze verdienpraktijken van Wehkamp?
Ik vind het belangrijk dat consumenten worden beschermd tegen overkreditering. De financiële wetgeving is daar ook op gericht. De AFM houdt toezicht op de naleving van deze voorschriften door kredietaanbieders. Ook de VFN-gedragscode die geldt voor verzendhuizen kent voorschriften om ervoor te zorgen dat consumenten bij het afsluiten van een krediet voldoende geld overhouden om in hun levensonderhoud te voorzien.
Ondanks dat de regelgeving overkreditering beoogt tegen te gaan, kunnen mensen in een situatie komen waarbij schulden problematisch worden. Onvoorziene impactvolle levensgebeurtenissen als het verliezen van een baan, ziek worden of een echtscheiding zijn vaak aanleiding voor verslechtering van de financiële situatie en dit kan de betaling van rente en aflossing bemoeilijken. Dit wordt onderschreven in het position paper dat Nibud heeft opgesteld over de maximale kredietvergoeding. Het Nibud schrijft hierin dat de hoge rentes bij deze kredieten voor mensen in problematische situaties nadelig is omdat mensen dan voor een langere periode hoge rentelasten moeten betalen. Ook schrijft Nibud dat de hoge rentes niet passen bij een situatie waar mensen voor een relatief lange periode krediet aangaan voor de online aankoop van goederen.
Bent u bereid te onderzoeken hoe u dit soort praktijken kunt stoppen?
Ik vind rentes van gelijk aan of dichtbij de huidige maximale kredietvergoeding van 14 procent, zeker in deze tijd, niet wenselijk. Om consumenten in deze lastige periode beter te beschermen tegen de hoge kosten van krediet, verlaag ik tijdelijk de maximale kredietvergoeding van 14 procent naar 10 procent. Ik heb de Tweede Kamer hierover recent schriftelijk geïnformeerd. Met deze tijdelijke verlaging borg ik vanuit de regelgeving dat alle kredietaanbieders redelijke tarieven rekenen aan consumenten. Ik laat een extern bureau onderzoeken of de maximale kredietvergoeding ook structureel kan worden verlaagd, en zal de Tweede Kamer einde jaar informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Ik maak me zorgen over het hoge percentage betalingsachterstanden bij verzendhuiskredieten (26 procent in januari 2019). Ik heb de verzendhuizen in september 2018 opgeroepen maatregelen te treffen om de achterstanden terug te dringen.15 Hierop zijn door de sector een aantal maatregelen genomen.16 De effecten daarvan zijn nog onvoldoende zichtbaar in cijfers. Mogelijk komt dit doordat de maatregelen die de verzendhuizen hebben genomen op de peildatum van de analyse (januari 2019) nog niet of relatief kort van kracht waren. Aan het einde van dit jaar zal ik opnieuw de betalingsachterstanden meten. Ik zal dan bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn. Daarbij bezie ik ook de mogelijkheid voor aanvullende bevoegdheden voor de AFM bij doorlopende goederenkredieten.17 In de tussentijd verwacht ik van aanbieders dat zij zich maximaal blijven inspannen om betalingsachterstanden structureel verder terug te dringen.
Welke maatregelen gaat u verder nog nemen om mensen tegen zichzelf en dit verdienmodel in bescherming nemen?
Zie het antwoord op vraag 10.
Het bericht dat hoogbejaarden in woonzorgcentrum Mariaoord te Rosmalen dekens moeten omdoen omdat de verwarming in de gangen uitgezet is wegens CO2-gekte |
|
Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht: «Dekens tegen de kou op gangen Mariaoord Rosmalen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat hoogbejaarden niet de dupe mogen worden van CO2-gekte? Zo ja, wat gaat u ondernemen zodat deze instelling deze hoogbejaarden niet langer letterlijk door de kou laat gaan? Zo nee, in hoeveel gevangenissen is de verwarming inmiddels uitgezet?
Met u ben ik van mening dat een aangename en prettige woonomgeving voor kwetsbare ouderen die in een verpleeghuis wonen van groot belang is. Daar hoort wat mij betreft ook bij dat het binnenklimaat moet aansluiten bij de behoefte van de bewoners. Dit is overigens in lijn met Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg. Dit kader schrijft voor dat bewoners moeten kunnen rekenen op een goede woonomgeving, waaronder ook een goede klimaatbeheersing te rekenen is. Overigens is het ook voor zorgverleners belangrijk dat zij hun werk kunnen doen in een prettige omgeving.
Het bericht waar u aan refereert in het Brabants Dagblad (van 18 februari 2020) gaat over een zorginstelling die net als vijf andere zorginstellingen mee doet aan een wedstrijd om organisaties te helpen om sneller duurzaam te worden. Daarbij geldt het uitgangspunt dat de maatregelen er niet toe leiden dat het comfort van bewoners in het geding komt. De zorginstelling in kwestie onderschrijft dit belangrijke uitgangspunt. Daarom worden ingezette maatregelen geëvalueerd met bewoners en de cliëntenraad opdat het comfort van de bewoners niet in het geding komt.
Tot slot, de IGJ houdt toezicht op de veiligheid en kwaliteit van de zorg in verpleeghuizen door middel van het analyseren van gegevens en het afleggen van bezoeken. Wanneer de IGJ oordeelt dat de kwaliteit of veiligheid van zorg onvoldoende is, wordt gekeken naar de oorzaken en wordt indien nodig handhavend opgetreden. Wanneer klachten omtrent de woonomgeving van verpleeghuisbewoners of specifiek de klimaatbeheersing voorkomen, kan dat voor de IGJ aanleiding zijn om onderzoek te doen en te interveniëren.
De onveilige situatie voor homo’s en transgenders in Iran |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Nederland schat situatie homo's Iran verkeerd in»?1 Kent u de brief van 6Rang aan de Nederlandse regering met betrekking tot het asielbeleid voor Iran?2
Ja.
Deelt u de mening van 6Rang dat u bij het samenstellen van het ambtsbericht over de veiligheidssituatie in Iran niet alle relevante gegevens uit rapporten van 6Rang hebt gebruikt en dat de situatie van LHTBI’s helemaal niet verbeterd is? Zo ja, waarom is dat gebeurd? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en waaruit blijkt dan dat u wel ten volle gebruik hebt gemaakt van de rapporten van 6Rang?
Een ambtsbericht geeft – voor zover mogelijk – op basis van een breed scala aan bronnen feitelijke informatie over de situatie in het betreffende land, in het bijzonder voor bepaalde groepen in de maatschappij. Voor Iran betreft dat onder meer de situatie van LHBTI’s. De informatie wordt zoveel mogelijk geverifieerd bij verschillende bronnen alvorens deze wordt opgenomen in het ambtsbericht. Informatie die uit één bron afkomstig is en/of onvoldoende geverifieerd kan worden, wordt doorgaans niet opgenomen in het ambtsbericht. Hierdoor kan het lijken dat selectief gebruik is gemaakt van bronnen, maar is feitelijk een gevolg van source assessment.
In verband met de motie Voordewind/Groothuizen van 19 december 20193 is nader onderzoek verricht naar de situatie van christenen en LHBTI’s. Dit is gedaan aan de hand van een analyse van bronnen die ter onderbouwing van de motie zijn aangedragen door de indieners van de motie. Bij deze analyse zijn daarnaast onder meer de rapporten en de brief van 6Rang betrokken. De conclusie van het onderzoek is dat de situatie zoals deze beschreven is in het ambtsbericht van maart 2019 bevestigd wordt. Tevens wordt geconcludeerd dat de situatie van deze twee groepen sinds het uitkomen van het ambtsbericht niet wezenlijk veranderd is. Er bestaat dan ook geen aanleiding om het huidige beleid te herzien. Voor de argumenten en de analyse die daaraan ten grondslag liggen verwijs ik u naar de brief van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Buitenlandse Zaken die u gelijktijdig met deze Kamervragen ontvangt.
Op basis van een volgend ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken zal ik bezien hoe deze situatie zich, onder meer voor LHBTI’s en christenen, zich verder ontwikkelt. In 2021 is een update van het ambtsbericht Iran voorzien.
Hebt u inmiddels een aanvullende inventarisatie gemaakt ter aanvulling op het genoemde ambtsbericht? Zo ja, wat is de uitkomst daarvan en heeft u de brief en rapporten van 6Rang daarbij betrokken? Zo nee, wanneer komt u wel met een nieuwe inschatting van de veiligheidssituatie voor LHBTI’s in Iran en wilt u daarbij de brief en rapporten van 6Rang betrekken?
Zie antwoord vraag 2.
Het niet vergoeden van explantatie van borstimplantaten ondanks het bestaan van een medische noodzaak |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (VVD) |
|
|
|
|
Wat vindt u ervan dat deze mevrouw de explantatie van haar borstimplantaten niet vergoed krijgt, terwijl drie medisch specialisten hebben gesteld dat hier een medische noodzaak voor is?1
Eerst wil ik benadrukken dat ik het vervelend vind voor mevrouw dat zij klachten heeft ervaren. Verder wil ik benadrukken dat het niet aan mij is om in een individueel geval te treden. Dit knelt te meer nu het lijkt te gaan om een zeer complexe casus met een lange voorgeschiedenis2. Wel wil ik graag de rol van de zorgverzekeraar bij vergoedingsvragen bij individuele verzekerden nader toelichten.
Het is primair de taak van zorgverzekeraars om te bepalen welke zorg tot verzekerde zorg gerekend mag worden. Zij beoordelen of de declaraties die worden ingediend voldoen aan de wettelijke criteria voor verzekerde zorg vanuit het basispakket. De wettelijke criteria worden door individuele zorgverzekeraars toegepast om te bepalen of zij een declaratie mogen vergoeden uit hoofde van het basispakket. Dit betreft in principe per casus een individuele beoordeling.
Zorginstituut Nederland heeft in 20183 een standpunt uitgebracht over situaties waarin sprake is van medische noodzaak voor het verwijderen van borstimplantaten en de verwijdering binnen het verzekerde basispakket van de Zorgverzekeringswet valt. In de beantwoording van uw kamervragen4 met betrekking tot de explantatie van borstimplantaten op 22 januari 2019 heb ik reeds naar dit standpunt van het Zorginstituut verwezen. Of sprake is van een situatie als omschreven in het standpunt van het Zorginstituut is ter beoordeling aan de zorgverzekeraar. Als de zorgverzekeraar in een individuele casus tot de conclusie komt dat dit niet het geval is, zal hij dat goed moeten motiveren.
Als de verzekerde het niet eens is met de beoordeling van de zorgverzekeraar, dan kan deze zich tot de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) wenden. Zij beoordelen onafhankelijk en onpartijdig in specifieke casuïstiek of het besluit van de zorgverzekeraar terecht is geweest.
Hoe is het mogelijk dat vergoeding geweigerd wordt terwijl u heeft toegezegd dat de patiënt daar altijd recht op heeft als er een medische noodzaak bestaat?
Zie het antwoord op vraag 1. Het is aan de zorgverzekeraar om in individuele gevallen te toetsen of er sprake is van een medische indicatie die voor vergoeding op grond van de Zorgverzekeringswet in aanmerking komt.
Als een verzekerde het niet eens is met de beslissing van de zorgverzekeraar, kan deze altijd vragen om een herbeoordeling door de verzekeraar. Daarnaast kan de verzekerde terecht bij de SKGZ, die eventueel kan bemiddelen tussen de verzekerde en de verzekeraar of een bindend advies kan afgeven.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars zichzelf en elkaar tegenspreken wat betreft het recht op vergoeding en zo de patiënt langer in onzekerheid laten?
Zie het antwoord op vraag 1. De ene patiënt is de ander niet. Waar het in eerste opzicht lijkt alsof het om vergelijkbare situaties gaat, kan blijken dat dat toch niet het geval is. Daarom moet de zorgverzekeraar in individuele gevallen toetsen of er sprake is van een medische indicatie die voor vergoeding in aanmerking komt.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars op de stoel van de arts gaan zitten door te ontkennen dat er sprake van vergoeding moet zijn terwijl specialisten al hebben bevestigd dat er een medische indicatie is?
Ik kan geen oordeel vormen over een individueel geval, de verzekerde kan zich echter altijd richten tot de SKGZ voor het indienen van een klacht over de beslissing van de zorgverzekeraar.
De Zorgverzekeringswet heeft als doel om individuele verzekerden te verzekeren tegen de kosten van noodzakelijke en effectieve medische zorg. Om een behandeling voor vergoeding in aanmerking te laten kunnen komen moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. De zorgverlener kijkt aan de hand van medische criteria naar de gezondheidsklachten van de patiënt (artikel 14 Zvw) en stelt de medische indicatie vast. Vervolgens bekijkt de zorgverlener of de klachten van de patiënt dusdanig zijn, dat de patiënt redelijkerwijs op een bepaalde behandeling is aangewezen (artikel 2.1 Besluit Zorgverzekering). Ten slotte toetst de zorgverzekeraar of de declaratie rechtmatig en doelmatig is.
Kunt u bevestigen dat deze mevrouw de explantatie van haar borstimplantaten vergoed moet krijgen?
Uit de informatie van de casus die ik toegestuurd heb gekregen, begrijp ik dat deze verzekerde geen volledige vergoeding heeft gekregen voor de explantatie van haar borstimplantaten. Dit heeft mogelijk te maken met het feit dat deze verzekerde ervoor heeft gekozen om haar borstimplantaten te verwijderen in een privé kliniek die niet gecontracteerd was door haar zorgverzekeraar. Het is mij niet bekend welk type polis deze verzekerde heeft afgesloten. Als verzekerden zeker willen zijn van volledige vergoeding bij niet gecontracteerde aanbieders, dan kunnen zij voor een restitutiepolis kiezen. Bij een naturapolis geldt de afspraak tussen de verzekeraar en de verzekerde dat de zorgkosten volledig worden vergoed als de cliënt naar een gecontracteerde aanbieder gaat. Echter, als het gaat om (hoge) zorgkosten die sterk afwijken van het gemiddelde tarief dan bepaalt de zorgverzekeraar dat de verzekerde een gedeelte van de rekening zelf moet betalen.
De voortgang van het project Grensverleggende IT (GrIT) |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Defensie kan nog jaren wachten op «wapensysteem van de toekomst»»?1
Ja.
Hoe staat het met de door u toegezegde ontwikkeling van scenario’s voor de toekomst van het project GrIT? Wanneer verwacht u deze scenario’s aan de Kamer voor te kunnen leggen?
Zoals ik u heb laten weten in de brief van 18 februari jl. (Kamerstuk 31 125, nr. 110), heeft Defensie de afgelopen tijd in het kader van het heroverwegingstraject twee hoofdscenario’s uitgewerkt en door een externe partij laten valideren. Daarnaast heb ik onderzoek verricht dat heeft geleid tot een beter inzicht in de mogelijkheden om opvolging te geven aan de aanbevelingen van de derde BIT-toets en de gesprekken met de overgebleven partij in de aanbesteding. Defensie laat het aangepaste plan nogmaals valideren door een extern bureau. Dit proces loopt nu en is naar verwachting binnenkort afgerond. In de besloten technische briefing van 12 maart jl. heeft Defensie de stand van zaken van de uitgewerkte scenario’s toegelicht. Nadat deze validatie is afgerond zal ik u de hoofdlijnen van de hoofdscenario’s aanbieden in een commericeel vertrouwelijke brief.
Het scenario dat wordt gekozen zal de gebruikelijke interne controlemechanismen doorlopen. Dat betekent onder meer dat de contractdocumenten getoetst worden door de ADR. Daarnaast laat ik een BIT-toets uitvoeren op het uiteindelijke scenario. Naar verwachting zullen de resultaten daarvan niet eerder dan in het derde kwartaal van 2020 beschikbaar komen. Zodra dat het geval is zal ik uw Kamer informeren.
Gaat u, als onderdeel van de scenario’s die u aan de Kamer gaat doen toekomen, in kaart brengen welke additionele kosten elk scenario met zich meebrengt, bijvoorbeeld waar het gaat om gederfde investeringen en te verwachten schadeclaims? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de aanbesteding doet Defensie geen uitspraken over commercieel vertrouwelijke informatie. In het Algemeen Overleg van 4 september 2019 (Kamerstuk 31 125, nr. 107) heb ik toegezegd dat Defensie bereid is de stand van zaken van de uitgewerkte scenario’s, inclusief de risico’s, toe te lichten in een, vanwege de commerciële vertrouwelijkheid, besloten technische briefing. Deze vond plaats op 12 maart jl. Nadat de validatie van het plan door een extern bureau is afgerond zal ik u de hoofdlijnen van de hoofdscenario’s aanbieden in een commericeel vertrouwelijke brief. Voordat tot de beoogde gunning wordt overgegaan, wordt de definitieve businesscase vertrouwelijk aan de Kamer voorgelegd.
Klopt het dat IBM u heeft gedreigd met een schadeclaim van «vele honderden miljoenen» bij het afbreken van de aanbesteding van GrIT? Zo ja, hoe apprecieert u dit dreigement? Zo nee, kunt u dit mediabericht verklaren?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u uitsluiten dat de veiligheid of lopende operaties bij Defensie ten nadele kunnen worden beïnvloed door deze vertraging in het GrIT-project?
Defensie is op dit moment in staat aan haar verplichtingen te voldoen voor eigen bedrijfsvoering, de operationele inzet en de samenwerking met Defensiepartners.
Welke acties onderneemt uw ministerie om de huidige IT van Defensie na 2022 te laten draaien zonder risico’s voor de veiligheid of operationaliteit van Defensie? Hebt u zicht op de kosten van deze acties? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen? Zo nee, wanneer krijgt u hier zicht op?
De IT-infrastructuur van Defensie is nog steeds op haar taak berekend. Daarvoor zijn de afgelopen jaren bewust reguliere, voor lifecycles benodigde investeringen gedaan en zijn ook belangrijke extra investeringen gedaan om de continuïteit van de IT te borgen.
Omdat GrIT nog niet is gestart wordt jaarlijks bezien welke aanvullende maatregelen nodig zijn voor het borgen van de continuïteit. Deze kosten zijn opgenomen in het programma GrIT.
Staat u met terugwerkende kracht nog achter uw besluit om de aanbesteding van het GrIT door te zetten met slechts één partij, in weerwil van het advies van het Bureau ICT-toetsing?
Ja, daar sta ik nog achter. In de voorbereiding van de aanbesteding heeft Defensie een zorgvuldig traject doorlopen, waarvan het uitgangspunt was dat Defensie ontzorgd zou worden door één hoofdaannemer. De veronderstelling dat het BIT van oordeel is dat Defensie niet mag werken met één hoofdaannemer is overigens onjuist. Het BIT is van mening dat dat mogelijk is, mits aan bepaalde voorwaarden voldaan wordt, zoals in het tweede en derde BIT-advies is aangegeven (Kamerstukken 31 125, respectievelijk nr. 84 en nr. 104).
Hoe beoordeelt u het risico dat het Athena-consortium het ongelimiteerde gebruiksrecht van het tot nu toe ontwikkelde technisch ontwerp van defensie zal miskennen indien de aanbesteding wordt afgebroken? Welke gevolgen zal dit hebben?
Defensie heeft het exclusieve gebruiksrecht van het technisch ontwerp (TO) van het consortium gekocht, zoals ik u met de brief van 25 februari 2019 (Kamerstuk 31 125, nr. 101) heb bericht. Verder wil ik zolang de aanbesteding loopt dan ook niet vooruitlopen op het proces.
Hoe beoordeelt u achteraf bezien de aansturing van dit project tot nu toe?
Per brief van 18 februari jl. (Kamerstuk 31 125, nr. 110), heb ik u het rapport van ABDTOPconsult over de governance van GrIT toegezonden. De hoofdlijn van het rapport is dat de governance beter moest worden ingericht. Zoals ik tevens heb toegelicht in die brief volg ik de aanbevelingen van ABDTOPconsult op.
Kunt u een limiet aangeven voor de maximale kosten van het GrIT-project, waarop de Kamer u vanuit budgettaire controle kan afrekenen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de aanbesteding doe ik geen uitspraken over commercieel vertrouwelijke informatie. In het DPO van september 2019 heb ik u geïnformeerd over de financiële bandbreedte van het programma GrIT (Kamestuk 27 839, nr. 292). In het Algemeen Overleg van 4 september 2019 (Kamerstuk 31 125, nr. 107) heb ik toegezegd dat Defensie bereid is de stand van zaken van de uitgewerkte scenario’s, inclusief de risico’s, toe te lichten in een, vanwege de commerciële vertrouwelijkheid, besloten briefing. Deze heeft plaatsgevonden op 12 maart jl.
Het bericht ‘Zorgverzekeraars, Per Saldo, V&VN en VWS maken afspraken over indicatieproces kindzorg thuis’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van bovenbedoeld bericht?1
Ja.
Hoe verklaart u, in afwijking van uw beantwoording op eerdere Kamervragen, het feit dat volgens bedoeld bericht blijkbaar de ene belangenbehartiger wèl en de andere níet bij het maken van afspraken over het indicatieproces over kindzorg thuis wordt betrokken?2
Er zijn over dit onderwerp verschillende gesprekken met verschillende partijen gevoerd. Zoals ik ook in eerdere beantwoording heb aangegeven, heb ik met de partijen bij de bestuurlijke afspraken Zvw-pgb, gesproken over oplossingsrichtingen. Deze partijen zijn daar voornamelijk aan zet. Met deze partijen zijn dan ook de afspraken gemaakt om snel tot een oplossing te komen voor deze problematiek. In andere gesprekken heb ik de verschillende oplossingsrichtingen voorgelegd, met het doel om deze te toetsen. Ik wil namelijk graag van belangenbehartigers weten of zij in de praktijk uit de voeten kunnen met de oplossingsrichtingen.
Vindt u dat er een gerechtvaardigde reden voor een dergelijke verschillende behandeling is? Zo ja, welke dan? Zo nee, op welke wijze wordt een en ander dan hersteld?
Ja. ZN, V&VN, Per Saldo en VWS hebben bestuurlijke afspraken over de uitvoering van het Zvw-pgb. Op het moment dat daar iets mis gaat, moeten de oplossingen ook van deze partijen komen.
Bent u bereid in het vervolg de Belangenvereniging voor Intensieve Kindzorg (BVIKZ) ook te betrekken bij het maken van afspraken als hiervoor bedoeld en niet, zoals nu is gebeurd, pas uit te nodigen op uw ministerie nadat daarover Kamervragen zijn gesteld en op het moment dat bovenbedoeld bericht wordt gepubliceerd?
Ik was, ben en blijf bereid om BVIKZ te betrekken bij de oplossingen op dit dossier, de gestelde Kamervragen staan hier wat mij betreft los van. Er is met BVIKZ gesproken over de oplossingsrichtingen. En al ruim voordat het artikel in de NRC hierover verscheen, is er in november 2019 overleg geweest met BVIKZ over deze problematiek. Het is echter wel zo dat er verschillende gesprekken worden gevoerd met verschillende doelen. Alle partijen hebben een eigen rol en verantwoordelijkheid in dit traject. Dat betekent dat BVIKZ niet bij alle overleggen aan tafel zal zitten, maar dat neemt niet weg dat zij betrokken worden bij het hele traject.
Wat bedoelt u met het in de onder 2. bedoelde antwoord van eerdere Kamervragen dat u wilt weten of (bijvoorbeeld) de BVIKZ «in de praktijk uit de voeten kan met de oplossingsrichtingen»? Wat gebeurt er als de BVIKZ gemotiveerd aangeeft dat en waarom zij dat niet kan? Worden bedoelde oplossingen dan aangepast op een wijze dat zij er wel mee uit de voeten kan?
Ik wil weten of belangenbehartigers in de praktijk uit de voeten kunnen met de voorgestelde oplossingsrichtingen, omdat zij een van de partijen zijn die met deze afspraken te maken hebben. Overigens geldt dat niet alleen voor BVIKZ. Ook bij andere belangenbehartigers heb ik de gemaakte afspraken getoetst. En zoals altijd geldt dat wanneer er blijkt dat afspraken toch niet werken zoals we hadden bedacht, we hier weer opnieuw over om de tafel gaan zitten.
Wat betekent in bovenbedoeld bericht de zin «De tekst in het Zvw-pgb reglement... is geen nieuwe inhoudelijke wijzigingsgrond, maar een andere omschrijving van gebruikelijke zorg...»? Betekent dat terwijl in de handelingen die ouders verrichten in het kader van zorg en ondersteuning geen wijziging optreedt toch sprake kan zijn van een andere beoordeling c.q. indicatie? Als dat zo is, hoe verhoudt zich dat dan met de eerste zin uit bedoeld bericht: «Uitgangspunt is dat het beleid ongewijzigd is?»
In 2019 is het Begrippenkader Indicatieproces vastgesteld door V&VN. Het Zorginstituut Nederland heeft in 2019 «Verpleegkundige indicatiestelling – een nadere duiding uitgebracht. Uit deze documenten blijkt dat de term gebruikelijke zorg niet past binnen de Zvw, en daarom ook niet meer gebruikt zou moeten worden. Dit betekent ook dat er bij de indicatiestelling niet meer teruggegrepen kan worden naar de oude lijsten die het CIZ vroeger hanteerde, maar dat de verpleegkundige in elke situatie gegeven de hele context van cliënt kijkt wat het netwerk kan bijdragen, hierbij de draagkracht/draaglast etc in ogenschouw nemend. Zorgverzekeraars hebben daarom hun reglementen in lijn met twee bovengenoemde documenten aangepast. Het beleid is niet gewijzigd, het is nog steeds mogelijk om informele zorgverleners in te kopen met een Zvw-pgb. Het kan wel voorkomen dat er, gegeven het hierboven beschrevene, in de praktijk een andere indicatie gesteld wordt. Ondanks dat er in de handelingen die ouders verrichten geen wijziging heeft plaats gevonden. Juist ook in deze situaties is het goed als ouders contact opnemen met hun zorgverzekeraar, zodat de zorgverzekeraar ondersteuning kan bieden bij een soepele overgang.
Vindt u het terecht om, zoals in bovenbedoeld bericht gebeurt, te spreken van «maatwerk» in die situaties dat ouders het oneens zijn met de indicatie en/of toekenning van het Zvw-pgb? Bent u ook niet van mening dat de term maatwerk juist veronderstelt dat vóórdat van een verschil van mening sprake is in onderling overleg wordt gezocht naar wat passend is?
Ja dat vind ik terecht. In deze gevallen gaat het om de situatie waar de ouders zich niet kunnen vinden in de indicatiestelling van de indicerend verpleegkundige. Zorgverzekeraars gaan in die situatie in gesprek met de ouders en de verpleegkundige. Als de indicatie wel klopt maar de verandering een grote impact heeft op de organisatie van zorg, kan de zorgverzekeraar ondersteuning bieden bij een soepele overgang. Uiteraard is het zo dat het maatwerk normaal gesproken bij de indicatiestelling door de verpleegkundige plaats vindt, en niet bij de vaststelling door de zorgverzekeraar. Maar kennelijk is de situatie op dit moment zo dat deze extra optie tot maatwerk nodig is voor een soepele overgang.
Bent u ook van mening dat zorgverzekeraars de gegevens van de bij hen voor de besluitvorming omtrent intensieve kindzorg verantwoordelijke contactpersonen behoren te delen met BVIKZ, zodat BVIKZ in haar rol als belangenbehartiger namens ouders met betrokkenen in contact kan treden over het hierboven onder 7. bedoelde maatwerk? Zo ja, wilt u dan daarover met zorgverzekeraars in contact treden? Zo nee, waarom ontvangt een andere belangenbehartiger die gegevens dan wel?
Nee, dat ben ik niet van mening. Ik heb in het gesprek dat ik voerde met V&VN, ZN en Per Saldo (allen betrokken bij de bestuurlijke afspraken Zvw-pgb) afspraken met hen gemaakt. Onder andere dat ouders voor maatwerk snel terecht konden bij hun zorgverzekeraar.
Belangenbehartigers zouden een lijst met zo direct mogelijke contactgegevens van zorgverzekeraars krijgen. Dus niet nummers van front offices, maar direct bij een pgb-team of afdeling.
De lijst die ZN namens de zorgverzekeraars met Per Saldo en V&VN gedeeld heeft, was iets uitgebreider dan de lijst die door ZN met andere belangenbehartigers gedeeld is. Er werden namelijk voor- en/of achternamen van medewerkers genoemd. Per Saldo en ZN zijn bekenden voor elkaar, ze hebben namelijk Bestuurlijke Afspraken Zvw-pgb gemaakt. Op de lijst voor de andere belangenbehartigers hebben zorgverzekeraars om privacy-redenen de namen van medewerkers weggelaten. Dat begrijp ik volledig, privacy voor medewerkers is een groot goed. Het doel is uiteindelijk dat ouders met vragen en zorgen snel terecht komen bij de juiste afdeling, op het juiste bureau van hun zorgverzekeraar. En die afspraak is door ZN en zorgverzekeraars nagekomen.
Wat betekent het feit dat in bovenbedoeld bericht niet wordt gesproken over het zowel bij ouders als anderen veel onbegrip en onrust opgeleverd hebbende door Kinderthuiszorg opgestelde normenkader voor de status daarvan? Kan ervan worden uitgegaan dat dat normenkader niet meer van toepassing is c.q. niet meer ten grondslag kan worden gelegd aan indicaties in dezen?
KinderThuisZorg heeft mij laten weten dat de indicerende kinderverpleegkundigen van KinderThuisZorg geen ander normenkader hebben gehanteerd, nu hanteren of zullen hanteren dan die van de beroepsgroep, opgesteld door V&VN. Zij geven tevens aan dat zij geen tweede normenkader hebben gemaakt, noch bekend zijn met het bestaan van een tweede normenkader.
Zoals aangegeven in eerdere brieven bestaat de beroepsnorm van V&VN voor het indiceren en organiseren van verpleging en verzorging in de thuissituatie uit twee documenten: het Normenkader4 uit 2014 en het Begrippenkader Indicatieproces uit 2019. Het Normenkader formuleert de eisen bij het indiceren. Het Begrippenkader Indicatieproces behelst in feite een toelichting op een aantal begrippen uit het Normenkader en is bedoeld als ondersteuning bij het proces van indiceren.
Zowel V&VN, Zorgverzekeraars Nederland als de Branchevereniging Integrale Kindzorg (aanbieders) geven aan dat hun leden/achterban deze V&VN-documenten hanteren. V&VN heeft tevens voor het Normenkader en het Verpleegkundig Proces in januari 2020 handreikingen5 gemaakt, waarin elke norm stat voor stap wordt uitgelegd.
Aangezien de beroepsnorm op dit moment ruimte laat voor interpretatieverschillen o.a. bij de indicatiestelling voor de kindzorg thuis heb ik met V&VN afgesproken dat de beroepsnorm waar nodig verhelderd zal worden voor de kindzorg thuis. (Zie mijn antwoord op Commissiebrief d.d. 18 februari6)
Bent u bereid zelf op korte termijn met BVIKZ in gesprek te gaan, nu de onrust onder de betrokken ouders erg groot is (zeker nu velen van hen zich in weerwil van de mededeling dat het beleid ongewijzigd zou zijn geconfronteerd zien met forse beperkingen in indicaties)?
Zoals ik al eerder heb gezegd, ben ik altijd bereid om met partijen in gesprek te gaan. Dat heb ik dan ook gedaan. Daarbij zijn veel zaken die u in deze vragen aanroert aan de orde geweest evenals de hierbij gegeven antwoorden. Niet alleen met BVIKZ, maar met alle belangenbehartigers, beroepsverenigingen en brancheorganisaties. Op dit moment zie ik geen directe aanleiding om extra gesprekken in te plannen met de betrokken partijen. Er zijn harde afspraken gemaakt over de vervolgaanpak, ik verwacht dat de partijen deze afspraken nakomen. Uiteraard volg ik alle te zetten stappen nauwgezet, en zal ik niet aarzelen om de partijen weer om de tafel te roepen als dat nodig is.
Het mogelijk maken van het enkelvoudig in- en uitchecken. |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Tarievenchaos in openbaar vervoer kost reiziger miljoenen» en «Ombudsman voor het openbaar vervoer: «Reiziger moet niet opdraaien voor fouten in computersystemen»?1 2
Ja.
Kunt u bevestigen dat u zich bij enkelvoudig in- en uitchecken alleen richt op een landelijke uitrol van een app met een locatiebepaling?
In het AO OV en taxi van 26 september 2019 heb ik toegezegd dat ik de Kamer nader zou informeren over de technische oplossingen die door vervoerders worden ontwikkeld om enkelvoudig in- en uitchecken mogelijk te maken. Ik heb dit besproken in het NOVB en met de Voortgangsrapportage NOVB wordt uw Kamer hier nader over geïnformeerd, in samenhang met de ontwikkeling van nieuwe betaalwijzen in het OV. Daarbij is het goed in ogenschouw te houden dat 97% van de treinreizen met één vervoerder plaatsvindt en dat slechts bij 3% een overstap tussen verschillende spoorvervoerders nodig is. Niettemin vind ik het belangrijk dat de OV sector blijft werken aan het nog eenvoudiger maken van het zoeken, boeken en betalen van de deur-tot-deur reis. Ontwikkelingen zoals MaaS en nieuwe betaalwijzen bieden technologische kansen om in- en uitchecken nog makkelijker te maken. Met eenmalige OV chipkaarten (kaartjes bij de balie of automaat) en e-tickets kan al gereisd worden met enkelvoudig in- en uitchecken.
Daar komt een nieuwe mobiele applicatie met achteraf betalen bij. Dit is interessant voor frequente reizigers die met een persoonsgebonden abonnement reizen en enkelvoudig in- en uit willen checken. Tijdens de pilot op de Valleilijn werd met het voor reizigers vergelijkbare «swipe en go» het gebruiksgemak van deze mobiele applicatie met een 8,0 beloond. De nieuwe applicatie is voor alle treinreizigers geschikt, maar wordt vanwege de complexiteit gefaseerd ingevoerd.
Op 4 februari 2019 is uw Kamer geïnformeerd over het onderzoek naar de kosten en baten van het invoeren van enkelvoudig in- en uitchecken binnen het huidige stelsel van de OV chipkaart5. Uit het onderzoek blijkt dat de baten niet opwegen tegen de kosten. In het AO OV en taxi van 21 maart 2019 is hier uitvoerig over gesproken en daarna is ook schriftelijk6 nog ingegaan op vragen over het tijdpad van een oplossing voor enkelvoudig in- en uitchecken en de wisselwerking met de nieuwe OV betaalwijzen.
Wat vindt u ervan dat er alleen gewerkt lijkt te worden aan de uitrol van een app met een locatiebepaling, ondanks dat de Kamer er regelmatig steun voor heeft uitgesproken om het in- en uitchecken bij het overstappen naar andere vervoerders op het spoor definitief te beëindigen3 en de Kamer de motie Von Martels heeft aangenomen4 die verzoekt om een oplossing voor enkelvoudig in- en uitchecken uit te werken die breder is dan alleen een landelijke uitrol van een app met locatiebepaling?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat een oplossing waarbij de reiziger privacy moet inleveren om enkelvoudig in- en uit te checken te summier is?
Ik hecht er aan te benadrukken dat de privacy van reizigers bij álle vormen van betalen wettelijk is geborgd. Op basis van zijn reisgedrag kan een reiziger ervoor kiezen een persoonlijke OV-chipkaart of abonnement te kopen. Daarvoor moeten persoonsgegevens worden overlegd om bij controle vast te kunnen stellen dat de reiziger degene is die recht heeft op dat reisproduct. Vervoerders zijn voor het verwerken en verstrekken van gegevens gebonden aan de AVG en de Autoriteit persoonsgegevens ziet erop toe dat vervoerders niet meer persoonsgegevens verwerken dan strikt noodzakelijk is. Als reizigers niet willen dat hun gegevens bekend zijn bij de vervoerder kunnen zij anoniem en met enkelvoudig in en uitchecken in de treinketen reizen, zie hiervoor antwoord 3.
Bent u bereid om voor het algemeen overleg Spoor, spoorveiligheid en ERTMS op 4-3-2020 via een Kamerbrief te schetsen hoe u alsnog ervoor gaat zorgen dat alsnog wordt voldaan aan de motie Von Martels die verzoekt om een oplossing voor enkelvoudig in- en uitchecken uit te werken die breder is dan alleen een landelijke uitrol van een app met locatiebepaling?
Tijdens het algemeen overleg Spoor, spoorveiligheid en ERTMS van 4-3-2020 heb ik gezegd hierover het gesprek met uw Kamer te voeren tijdens het AO OV en taxi van 25 maart. Dat overleg wordt nu schriftelijk.
Gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen wordt ook de Voortgangsrapportage NOVB, met daarin relevante informatie over enkelvoudig in- en uitchecken, naar uw Kamer gestuurd.
Wat is uw reactie op het feit dat de Ombudsman voor het openbaar vervoer kritisch is op de weigering van het kabinet om vervoersbedrijven te verplichten tot een «enkelvoudige check-in, check-out?
In het artikel waaraan wordt gerefereerd staat dat de Ombudsman begrip heeft voor de afweging dat de investering voor enkelvoudig in- en uitchecken nu niet meer loont in het huidige systeem. Ik ben blij met het werk van de OV ombudsman omdat het individuele reizigers helpt bij incidentele voorvallen en het reis- en betaalgemak van alle reizigers verhoogt door het signaleren van structurele verbeterpunten. Bij het implementeren van de nieuwe betaalwijzen zullen deze signalen en de boodschappen uit het Manifest van de consumentenorganisaties ter harte worden genomen.
Bent u het eens met de stelling van Bert van Wee, hoogleraar Transportbeleid aan de TU Delft, dat de reiziger centraal moet staan in plaats van de vervoersbedrijven en met de Ombudsman voor het openbaar vervoer dat het vreemd is dat als klanten problemen ervaren zij vaak te horen krijgen dat het niet anders kan omdat het systeem nu eenmaal zo is ingericht? Op welke manier komt u tegemoet aan deze kritiek?
Ik zie de stellingen niet als kritiek. Het staat buiten kijf dat de reiziger centraal staat en dat lukt ook steeds beter zoals blijkt uit de OV klantenbarometer 2019, waarin de reizigers het gemak van de OV chipkaart gemiddeld met een 8,3 opnieuw hoger waarderen dan ooit daarvoor.
In het NOVB proberen we problemen die samenhangen met het OV betaalsysteem op te lossen. Een oplossing kan zijn dat er voor een specifieke doelgroep alternatieven geboden worden waarmee een als probleem ervaren situatie wordt opgelost.
Bent u het eens met de Ombudsman voor het openbaar vervoer dat het huidige systeem foutgevoelig is en helemaal onrechtvaardig is voor mensen met een abonnement? Op welke manier komt u tegemoet aan deze kritiek?
De Ombudsman geeft aan dat meermaals in- en uitchecken per treinvervoerder de kans op incomplete transacties vergroot. Om die foutgevoeligheid te verkleinen hebben treinvervoerders tal van maatregelen genomen en is het aantal incomplete transacties bij een overstap teruggebracht naar 0,06% van het aantal treinreizen.
Ik begrijp dat het voor abonnementhouders met een afgekocht reisrecht, die vrij kunnen reizen binnen hun abonnement, onrechtvaardig voelt indien ze een boete krijgen wanneer ze het verkeerde incheckpaaltje hebben gekozen. Daarom zijn in het NOVB afspraken over coulance gemaakt. Reizigers met een landelijk afgekocht reisrecht, die incidenteel vergeten in te checken, wordt de boete kwijtgescholden.
Kunt u aangeven bij hoeveel verbindingen er voor de opbrengstenverdeling tussen vervoerders geen omchecken nodig zou zijn, omdat er geen twijfel is over de gekozen reisroute?
Uit het onderzoek uit 2018 bleek dat in 3% van de in totaal 400 miljoen treinreizen een reis met meerdere vervoerders is gemaakt. Het is zeer aannemelijk dat de opbrengstverdeling van die 3% niet in alle gevallen eenduidig kan omdat er meerdere routes mogelijk zijn om van herkomst naar bestemming te reizen en omdat er binnen verschillende concessies verschillende tarieven gehanteerd kunnen worden. Door onderlinge afspraken over harmonisatie van tarieven en de opbrengstverdeling tussen concessieverleners (overheden) kan dit afgedwongen worden, maar dit heeft gevolgen voor de tariefbevoegdheid en het betreft maatwerk per concessie.
Kunt u aangeven hoeveel reizigers per dag een interoperabele reis maken en hoeveel reizigers per dag op een station komen met twee of meer vervoerders?
Zie antwoord 9. Gemiddeld wordt 3% van de treinreizen met twee of meer vervoerders gemaakt. Verder is het voor reizigers technisch niet meer mogelijk om op stations met poortjes bij een verkeerde vervoerder uit te checken. De reiziger krijgt bij een vergissing een heldere boodschap op het display van het poortje.
Kunt u een opsomming geven van welke activiteiten er plaatsvinden en/of hebben plaatsgevonden om ook grensoverschrijdend in- en uitchecken en/of vereenvoudigen van ticketing van grensoverschrijdend spoor en/of busvervoer mogelijk te maken?
Anders dan de huidige OV chipkaart werken de toekomstige nieuwe OV betaalwijzen op internationale standaarden waardoor reizigers van buiten Nederland bijvoorbeeld met de bankpas eenvoudiger kunnen reizen en betalen voor het OV in Nederland.
Met de MaaS-pilot in Limburg wordt beproefd of er multimodale, grensoverschrijdende deur-tot-deur vervoersoplossingen geboden kunnen worden. Er wordt in april 2020 een app gelanceerd, die de reisbehoefte van reizigers uit Nederland, Duitsland (Noordrijn-Westfalen) en België moet koppelen aan vervoer aan beide kanten van de grens. Reizigers hebben de keuze uit OV, deelfietsen, deelauto’s en taxi, maar ook eigen vervoer kan in de planner worden opgenomen. In de app kan de reis direct worden gepland, geboekt en betaald. Met één app krijgt de reiziger hiermee de mogelijkheid om, in eerste instantie, vanuit Limburg tickets aan te schaffen en toegang te krijgen tot het grensoverschrijdende openbaar vervoer. Na afloop van de tweejarige pilot dient het systeem operationeel te zijn voor het volledige grensoverschrijdende vervoer. De grensoverschrijdende pilot in Limburg is één van de zeven nationale MaaS-pilots die dit jaar worden opgestart.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Spoor, spoorveiligheid en ERTMS op 4 maart 2020?
Zie antwoord 5.
De berichten ‘VS van plan uit WTO-onderdeel te stappen’ en ‘Chinese bussen kunnen bij aanbesteding niet worden geweerd’ |
|
Thierry Aartsen (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «VS van plan uit WTO-onderdeel te stappen»1 en «Chinese bussen kunnen bij aanbesteding niet worden geweerd»?2
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre u de opvatting van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland deelt dat het juridisch niet mogelijk is om aanbestedingen uit China te weren?
Bij aanbestedingsprocedures is het mogelijk om inschrijvers uit China te weren. Ik informeerde uw Kamer op 23 april jl. hierover bij de beantwoording van vragen over de openbaar vervoersconcessie IJssel-Vecht4 in de provincies Overijssel, Gelderland en Flevoland. U bent ongetwijfeld op de hoogte van de recente berichtgeving over het mogelijke gebruik van «side letters» door Keolis. Dit is een vervelende kwestie waarnaar de provincie Overijssel en Keolis onderzoek doen. Ik volg deze ontwikkelingen op de voet. Deze kwestie staat echter los van de beantwoording waarin in algemene zin wordt uitgelegd onder welke omstandigheden niet-Europese partijen kunnen worden geweerd bij aanbestedingen en ov-concessies. Zowel in het geval van de concessie IJssel-Vecht als in het geval van Noord-Holland zit dat als volgt.
Het is voor Nederlandse en andere Europese aanbestedende diensten mogelijk om inschrijvingen te weigeren uit derde landen die geen partij zijn bij de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (Government Procurement Agreement (GPA)) van de WTO en/of waarmee de EU geen bilaterale handelsovereenkomst heeft gesloten waarin afspraken over toegang tot de markt voor overheidsopdrachten zijn gemaakt. China is geen partij bij de GPA, noch heeft de EU een bilateraal handelsakkoord met China. Om die reden kunnen inschrijvers uit China worden geweerd. Het is voor speciale-sectorbedrijven in de zin van de Aanbestedingswet 2012 daarnaast mogelijk om een inschrijving op een opdracht voor leveringen af te wijzen indien het aandeel van de uit dergelijke derde landen afkomstige goederen meer dan vijftig procent uitmaakt van de totale waarde van de goederen waarop deze inschrijving betrekking heeft. Deze mogelijkheden vloeien voort uit internationale en Europese regelgeving en worden ook door die regelgeving ingekaderd.
In de gevallen van Overijssel, Gelderland en Flevoland, respectievelijk van Noord-Holland, ging het echter niet om aanbestedingen van bussen maar om verleningen van openbaarvervoersconcessies. In Overijssel, Gelderland en Flevoland was de winnende inschrijver Keolis, een Nederlandse vervoersmaatschappij (in eigendom van Keolis SA in Frankrijk). In Noord-Holland was dat Connexxion, eveneens een Nederlandse vervoersmaatschappij. Deze vervoersmaatschappijen hebben vervolgens bussen aangekocht middels een private transactie. Zoals ook toegelicht in de hiervoor aangehaalde beantwoording van vragen, was het voor de concessieverleners niet mogelijk om de vervoersbedrijven de verplichting op te leggen om bussen uit de EU te betrekken.
De twee gevallen zijn overigens verschillend als het gaat om de herkomst van de bussen. Keolis heeft bussen gekocht van het van oorsprong Chinese bedrijf BYD. In de concessies van de provincie Noord-Holland rijdt Connexxion in de concessie Noord-Holland Noord met bussen van zowel BYD als VDL, in de concessie Haarlem-IJmond met bussen van BYD en VDL en vanaf eind 2020 ook van het Nederlandse bedrijf Ebusco. Voor de concessie Gooi- en Vechtstreek heeft de winnende vervoerder (Transdev) in Nederland geproduceerde bussen (Ebusco & VDL) aangeboden.
Kunt u aangeven hoe deze opvatting van het college zich verhoudt tot het antwoord op eerdere vragen over aanbestedingen uit China van 28 oktober 2019, waarin u mededeelde dat «Nederlandse – en andere Europese – aanbestedende diensten geen inschrijvingen hoeven toe te laten uit landen die niet zijn aangesloten bij de Government Procurement Agreement (GPA) onder de WTO, zoals China»?3
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven in hoeverre de multilaterale overeenkomst over aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) mogelijkheden biedt voor overheden op zowel landelijk als ook provinciaal niveau en gemeentelijk niveau voor het weren van aanbestedingen uit landen die geen partij zijn bij deze overeenkomst?
Onder de GPA van de WTO mogen aanbestedende diensten van de aangesloten landen (potentiële) inschrijvers uit deze landen geen toegang weigeren tot de markt voor overheidsopdrachten. Dit betekent dat de GPA de markt voor overheidsopdrachten van een deelnemend land opent voor inschrijvingen van bedrijven uit andere deelnemende landen. Dit brengt met zich mee dat deze markt gesloten kan blijven voor inschrijvingen van bedrijven uit niet-GPA-landen, ongeacht het bestuurlijk niveau.
Hoe verhoudt de Aanbestedingswet, die geen mogelijkheid biedt tot het geven van een voorkeur aan Nederlandse of Europese partijen, zich tot het GPA?
De Aanbestedingswet 2012 sluit aan op de GPA. De Aanbestedingswet verbiedt namelijk aanbestedende diensten om minder gunstige voorwaarden toe te passen op inschrijvers uit landen die bij de GPA zijn aangesloten of waarmee de EU een bilaterale handelsovereenkomst heeft gesloten waarin afspraken over toegang tot de markt voor overheidsopdrachten zijn gemaakt dan op inschrijvers uit EU-lidstaten. Omgedraaid betekent dit dat aanbestedende diensten wél minder gunstige voorwaarden toe mogen passen op inschrijvers uit landen waar dat niet voor geldt. De Europese Commissie draagt dit standpunt ook actief uit. Ik verwijs in dit geval echter naar mijn antwoord op vraag 2 en 3: het ging hier niet om inschrijvingen uit derde landen op aanbestedingen, maar om private transacties.
Wat is uw inzet ten aanzien van het verduidelijken van de mogelijkheden voor het weren van aanbestedingen vanuit landen die geen partij zijn bij het GPA? Heeft u hierover informatie gedeeld met provincies en/of gemeenten, of bent u voornemens dit te doen?
Ik deel daar informatie over met aanbestedende diensten, zoals provincies en gemeenten, via PIANOo, het expertisecentrum aanbesteden5.
Kunt u aangeven hoe uw inspanningen om het Commissievoorstel over een Instrument voor Internationale Overheidsopdrachten aan te scherpen vorderen? Op welke momenten heeft u uw voornemen om dit voorstel effectiever te maken en de mogelijkheden voor het nemen van restrictieve maatregelen uit te breiden tot dusver kenbaar gemaakt?
De besprekingen over het voorstel van de Commissie voor een International Procurement Instrument zijn op dit moment in Brussel gaande. Daarbij wordt onderzocht hoe verschillende aanpassingen van het voorstel kunnen uitpakken. De daadwerkelijke tekstuele onderhandelingen zijn nog niet begonnen en de planning daarvan is mede afhankelijk van corona-maatregelen. In de besprekingen tot nu toe is het Nederlands standpunt stelselmatig ingebracht teneinde een effectief instrument tot stand te brengen dat daarnaast zo min mogelijk bestuurlijke en administratieve lasten met zich mee brengt.
Hoe staat u tegenover het – mogelijke – voornemen van de Verenigde Staten om zich terug te trekken uit het GPA?
De door u aangehaalde geruchten zijn niet bevestigd door de Verenigde Staten. Ten algemene blijft overeind dat het kabinet voorstander is van een op regels gebaseerd handelssysteem en van afspraken over internationale toegang tot de markt voor overheidsopdrachten via de GPA.
Kunt u schetsen wat de mogelijke gevolgen kunnen zijn voor Nederlandse ondernemers en de Nederlandse economie wanneer de Verenigde Staten zich uit het GPA terugtrekt? Biedt het GPA mogelijkheden tot het weren van aanbestedingen van bedrijven uit de Verenigde Staten op het moment dat zij niet langer partij zijn bij de GPA?
Nederlandse ondernemers hebben op basis van de GPA toegang tot overheidsaanbestedingen in de Verenigde Staten op het niveau van de federale overheid en op het niveau van de individuele staten. Daarbij geldt dat de mate van toegang per staat verschilt.
Als de Verenigde Staten zich uit de GPA zou terugtrekken, zouden ondernemers uit de EU en andere bij de GPA aangesloten landen die toegang verliezen. Daar staat tegenover dat veel Nederlandse ondernemers op dit moment al zaken doen in de Verenigde Staten via een lokale partner of dochteronderneming. Die praktijk wordt niet geraakt door een eventuele terugtrekking uit de GPA.
Voor wat betreft de mogelijkheden om inschrijvingen uit niet bij de GPA aangesloten landen te weren, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2 en 3. De daar geschetste mogelijkheden gelden ook voor Nederlandse aanbestedende diensten die inschrijvers uit de Verenigde Staten zouden willen weren, indien de Verenigde Staten zich terug zouden trekken uit de GPA.
Bent u voornemens om in Europees verband of in diplomatiek contact met de Verenigde Staten uw houding ten opzichte van het mogelijke terugtrekken van de Verenigde Staten uit het GPA en het belang van multilaterale afspraken over internationale aanbestedingen kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet draagt te allen tijde de boodschap uit dat het hecht aan het multilaterale handelssysteem en de GPA.
Het bericht dat een aantal gemeenten grenzen stelt aan de komst van arbeidsmigranten |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Aantal gemeenten stelt grenzen aan de komst van arbeidsmigranten»?1
Arbeidsmigranten leveren enerzijds een belangrijke bijdrage aan de economie van gemeenten en Nederland in het algemeen.
Ik begrijp anderzijds de zorgen van de gemeenten die in het nieuwsbericht worden genoemd dat een grote aanwas van arbeidsmigranten gepaard kan gaan met leefbaarheidsproblematiek. Dat gemeenten beleid ontwikkelen om problematische situaties aan te pakken is goed, maar dit beleid moet dan wel binnen de juridische kaders en mogelijkheden passen.
Om misstanden met arbeidsmigratie beter aan te pakken, heeft het kabinet een integrale agenda opgesteld welke in december 2019 naar uw Kamer is verstuurd. Een belangrijk onderdeel van deze agenda is goede samenwerking tussen verschillende partijen, waaronder sociale partners, provincies én gemeenten. De misstanden kunnen immers alleen gezamenlijk aangepakt worden.
Kunt u zich voorstellen dat gemeenten in het kader van de leefbaarheid maatregelen nemen tegen de komst van hoge aantallen arbeidsmigranten? Zo nee, waarom niet?
Om de druk op reguliere woonwijken en leefbaarheid behapbaar te houden, heeft de gemeente instrumentarium tot haar beschikking om ongewenste situaties tegen te gaan. Daarbij kan gedacht worden aan het instellen van een splitsingsvergunning of een omzettingsvergunning bij kamergewijze bewoning of door bij onwenselijke situaties in te zetten op handhaving. Tevens kunnen gemeenten contact opnemen met de Stichting Normering Flexwonen om te kijken of de kwaliteit van de huisvesting op orde is.
Quota aan aantallen arbeidsmigranten vind ik niet de weg. Ik wil dat er regionale afspraken komen wat betreft huisvesting van arbeidsmigranten om zo ook de leefbaarheidsproblematiek mede aan te pakken, want alleen regio’s tezamen kunnen dit oppakken.
Erkent u dat het verstandig is dat de gemeenteraad van Zaltbommel negatieve effecten op de leefomgeving, waaronder de sociale cohesie, de parkeerdruk en het aanwezige voorzieningenniveau, wilt voorkomen door een maximum van 2.000 plekken aan het aantal arbeidsmigranten te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met het gemeentebestuur van Kerkrade eens dat grote aantallen arbeidsmigranten druk leggen op de woonvoorzieningen en op termijn de samenhang in de buurt kan ontwrichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de vrees van het gemeentebestuur van Barneveld voor verdringing van de lokale beroepsbevolking?
Zowel uit een onderzoek van SEO Economisch Onderzoek uit 2014 als uit het onderzoek van het CPB en SCP uit 2018 naar verdringing door arbeidsmigratie volgt dat er gemiddeld geen effecten worden gevonden. Voor sommige groepen kan er echter wel een negatief effect zijn. Het gaat dan om de groepen die direct concurreren met immigranten. Vaak zijn migranten lager opgeleid dan gemiddeld, en concurreren ze dus met laagopgeleiden. De negatieve effecten voor laagopgeleiden spelen vooral op de korte termijn. Een flexibele arbeidsmarkt kan zich makkelijker aanpassen aan de instroom van een nieuwe groep. De cijfers voor Nederland suggereren volgens CPB en SCP, in combinatie met de literatuur, dat hier weinig verdringing door migratie te verwachten is.
Ziet u net als de gemeente Stichtse Vecht dat werk bij voorkeur wordt uitgevoerd door inwoners die kunnen en willen werken, maar die nu nog aan de kant staan?
In het genoemde onderzoek van SEO wordt geconcludeerd dat werknemers in bedrijfstakken die veel gebruikmaken van arbeidsmigranten niet massaal zijn uitgestroomd naar werkloosheid of inactiviteit. Nieuwe instromers en werkzoekenden hebben ook geen last gehad van concurrentie bij het vinden van een nieuwe baan. Dit vanwege de dynamiek van de arbeidsmarkt. Dit neemt niet weg dat voor groepen die direct met arbeidsmigranten concurreren er dus wel op korte termijn negatieve effecten kunnen zijn.
Erkent u dat een hoog aanbod van arbeidsmigranten niet helpt om mensen zonder werk aan de slag te krijgen? Hoe voorkomt u verdringing?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat werkgevers op geen enkele wijze geprikkeld worden om te investeren in de circa een miljoen mensen die aan de kant staan, zolang zij ongebreideld goedkope arbeidskrachten uit het buitenland kunnen aantrekken?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe vaak is door werkgevers voorgesteld om de lonen te verhogen in plaats van over te gaan tot het werven van arbeidsmigranten?
Dit is een proces van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. In Nederland maken sociale partners afspraken over onder meer de loonontwikkeling in de verschillende cao’s. Ik treed hier niet in.
Deelt u de mening dat niet alleen gemeenten, maar ook u moet overgaan tot regulering van arbeidsmigratie, conform de Initiatiefnota van de leden Segers en Marijnissen over een Actieplan arbeidsmigratie?2
Ik zal op verzoek van de Vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken zo spoedig mogelijk op dit actieplan reageren.
Deelt u de mening dat het recente plan van D66 om arbeidsmigranten uit Afrika te halen buitengewoon ondoordacht is, onder andere omdat het tot een braindrain in het land van herkomst leidt alsmede tot verdringing en loondump in Nederland?3
Zoals de Staatssecretaris van JenV heeft aangegeven tijdens het AO Vreemdelingen- en asielbeleid van 13 februari jl. komt het kabinet nog met een reactie op het plan van D66 en zal dit worden meegenomen in de kabinetsvisie op de demografische ontwikkelingen naar aanleiding van de motie-Dijkhoff c.s.4
Het bericht ‘Agressie tegen verkeersregelaars in Twente neemt toe: we zijn tandeloze tijgers’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Agressie tegen verkeersregelaars in Twente neemt toe: We zijn tandeloze tijgers»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving uit het artikel dat agressie tegen verkeersregelaars aan het toenemen is? Zijn er cijfers bekend over de mate waarin evenementen- en beroepsverkeersregelaars agressief bejegend worden? Wat is uw beeld als het gaat om agressie en geweld tegen verkeersregelaars?
Ik wil vooropstellen dat agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak ontoelaatbaar is. Verkeersregelaars dragen bij aan een veilig Nederland, en agressie en geweld tegen hen moet bestraft worden. Een harde daderaanpak (verhoging van strafeis met +200%), sneller straffen en prioritair behandelen van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak zijn hoofdonderdelen van de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) tussen OM en politie. Deze afspraken zijn dan ook van toepassing als het gaat om agressie en geweld tegen verkeersregelaars.
Er zijn geen registratiecijfers beschikbaar van de beroepsgroep verkeersregelaars over agressie en geweld in hun branche. De politie beschikt ook niet over cijfers over het aantal gevallen van agressie en geweld tegen verkeersregelaars. Wanneer mensen met een publieke taak melding maken of aangifte doen van fysiek of verbaal geweld bij de uitvoering van hun werkzaamheden, wordt dit in het registratiesysteem van de politie geregistreerd onder de code VPT (Veilige Publieke Taak). Bij deze registratie wordt de functiegroep van de betrokkene niet eenduidig geregistreerd. Het is daarom niet mogelijk om deze VPT gecodeerde registraties uit te splitsen per functiegroep. Derhalve kan geen uitspraak gedaan worden over een eventuele meerjarige trend.
De politie heeft wel een lijst met beroepsgroepen als richtlijn om te bepalen of een bepaalde beroepsgroep een VPT-code zou moeten krijgen. Verkeersregelaars staan op die lijst.
Vallen verkeersregelaars die bijvoorbeeld bij voetbalwedstrijden of bij wegwerkzaamheden worden ingezet onder het programma Veilige Publieke Taak (VPT)? In hoeverre gelden de eenduidige landelijke afspraken(ELA) die politie en het Openbaar Ministerie gemaakt hebben inzake de aanpak van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak ook voor verkeersregelaars? Hoe kan het dat verkeersregelaars niet of nauwelijks op de hoogte zijn van deze ELA? Bent u bereid om verkeersregelaars onder de werking van deze ELA te brengen?
Verkeersregelaars voeren een wettelijke en daarmee publieke taak uit. Het programma Veilige Publieke Taak (VPT) onder coördinatie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, dat liep tot 2017, stimuleerde onder andere preventieve maatregelen tegen agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak, en dus ook verkeersregelaars. Dit programma is geëvalueerd en daarover is uw kamer vorig jaar bericht.2 De ELA zijn onverminderd van kracht. Deze zijn van toepassing indien er sprake is van agressie en geweld tegen verkeersregelaars.
Een onderdeel van het programma VPT was het stimuleren van werkgevers om informatie over VPT en de ELA met hun werknemers te delen. Na afronding van het programma VPT is dit uitgangspunt van werkgeversverantwoordelijkheid ten aanzien van informatieverstrekking overeind gebleven. Het instrumentarium wat indertijd ontwikkeld is, is nog steeds voor werkgevers en anderen toegankelijk op www.agressievrijwerk.nl.
Herkent u het probleem dat verkeersregelaars wel bevoegd zijn om aanwijzingen en een stopteken te geven, maar dat zij niet bevoegd zijn om overtreding daarvan te handhaven? Welke mogelijkheden zijn er om verkeersregelaars in de uitoefening van hun werkzaamheden meer back-up te geven? Wat vindt u van het voorstel uit het artikel om verkeersregelaars – dan wel enkele, specifiek daartoe opgeleide verkeersregelaars – de status van buitengewoon opsporingsambtenaar te geven, zodat zij zelf boetes kunnen uitdelen en de pakkans daardoor vergroot wordt?
Het klopt dat de bevoegdheden van verkeersregelaars beperkt zijn tot het geven van aanwijzingen en het geven van stoptekens. Zoals in een brief aan uw Kamer van is aangegeven is er sprake van een complementaire taakverdeling tussen politie en gemeentelijke BOA’s.3 Binnen die taakverdeling, waarbij de gemeentelijke BOA’s zich richten op overtredingen die overlast veroorzaken en tot kleine ergernissen leiden, en de politie belast is met het handhaven van de openbare orde en veiligheid, past het niet om de verkeersregelaars een BOA status te geven t.b.v. de opsporing van strafbare gedragingen van verkeersdeelnemers die gericht zijn tegen de persoon van de verkeersregelaar.
Ik vind het belangrijk dat mensen hier voldoende voor geëquipeerd zijn, en ik moedig het daarom aan dat werkgevers en organisatoren ervoor zorgen dat voldoende aandacht wordt besteed aan het omgaan met (dreiging van) agressie en geweld door verkeersregelaars. Het staat de verschillende aanbieders van opleidingen of e-learning instructie tot verkeersregelaar vrij dit onderdeel toe te voegen indien dit niet het geval is. De werkgever van de beroepsverkeersregelaar en de evenementenorganisator die de evenementenverkeersregelaar inzetten hebben een verantwoordelijkheid jegens hun verkeersregelaars.
De politie behandelt een melding van agressie en geweld tegen een verkeersregelaar op dezelfde manier als andere meldingen van agressie en geweld tegen beambten die een publieke taak vervullen. Zodra de politie een dergelijke melding krijgt, zal de politie daar sterk tegen optreden.
Het bericht ‘Vrouwen willen wél meer werken in de zorg: oplossing voor personeelstekort?’ |
|
Judith Tielen (VVD), Kelly Regterschot (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Vrouwen willen wél meer werken in de zorg: oplossing voor personeelstekort?»1 en de inhoud van het onderliggende onderzoek van de stichting Het Potentieel Pakken, dat uitgevoerd is onder 17.500 zorgmedewerkers?2
Ja.
Bent u het met de uitspraken in het artikel eens dat er, ondanks de aandacht voor vacatures en tekorten, veel te weinig aandacht is voor het potentieel aan deeltijdwerkende professionals die nu al werkzaam zijn in de zorg? Zo nee, kunt u aangeven hoe u hiernaar kijkt?
Het verhogen van de deeltijdfactor vormt één van de oplossingsrichtingen voor het arbeidsmarktvraagstuk. Het gesprek over de wens om meer uren te werken kan hier een belangrijke rol in spelen. Dit gesprek moet meer worden gevoerd.
Vindt u het ook een probleem dat zorgprofessionals die deeltijd werken, maar meer uren willen werken, daarvoor blijkbaar niet de kans krijgen? Zo ja, op welke manier wilt u dit probleem bespreekbaar maken en oplossen? Zo nee, hoe kwalificeert u deze bevinding?
Het verhogen van de deeltijdfactor vormt één van de oplossingsrichtingen voor het arbeidsmarktvraagstuk. Het kabinet plaatst dit thema graag hoger op de agenda. Daarbij wil ik benadrukken dat de wens tot meer óf minder werken altijd een persoonlijke afweging is. Het gesprek over de wens om meer te werken wordt nog onvoldoende gevoerd binnen zorgorganisaties. Ik heb dit dan ook besproken met werkgevers en werknemers aan de Landelijke Actietafel, in het kader van het Actieprogramma Werken in de Zorg. Het belang van dit thema wordt breed gedeeld.
Verder ondersteunt het kabinet de stichting Het Potentieel Pakken (financieel) in hun werkwijze. De stichting ondersteunt zorgorganisaties in het verkrijgen van inzicht en de mogelijkheden voor personeel om meer uren te werken. De grootste belemmeringen voor zorgorganisaties om meer uren aan te bieden kunnen met hun aanpak worden weggenomen, zoals een goed plan- en roosterbeleid. De bewezen inzichten en aanpak worden verwerkt in een draaiboek. Hierdoor kan de aanpak gemakkelijk worden opgeschaald. Uit een inventarisatie onder de leden van ActiZ blijkt dat er veel interesse is in de aanpak van de stichting Het Potentieel Pakken. De voorzitter en oprichter van de stichting is daarnaast ook aangesteld als ambassadeur van het Actie Leer Netwerk voor het thema «meer uren werken».
De sector gaat er ook zelf mee aan de slag. Op initiatief van de Brancheorganisaties Zorg4 wordt er een gezamenlijke inspiratiebijeenkomst georganiseerd, samen met de stichting Het Potentieel Pakken, met ondersteuning van het Actie Leer Netwerk. Naar aanleiding van deze inspiratiebijeenkomst faciliteert het Actie Leer Netwerk vervolgens leerbijeenkomsten. Deze leerbijeenkomsten zijn bedoeld voor HR professionals van verschillende branches om in hun organisatie daadwerkelijk met het thema «meer uren werken» aan de slag te gaan en om leerervaringen uit te wisselen.
Tenslotte noem ik het Interdepartementale Beleidsonderzoek (IBO) Deeltijdwerk waarin onder andere zal worden geanalyseerd welke belemmeringen werknemers nu ervaren als het gaat om meer uren werken. Dit onderzoek en de kabinetsreactie wordt deze winter aan de Kamer toegezonden.
Op welke manier bent u van plan uitvoering te geven aan de oplossingen die aangedragen worden in het rapport?3
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier bent u bezig uitvoering te geven aan de aangenomen motie van de leden Tielen en Van Weyenberg over het mogelijk maken van tijdelijke uitbreiding van contracturen en het stimuleren van werkgevers om extra uren aan te bieden aan deeltijdwerkenden?4
Een reactie op de motie van de leden Tielen en Van Weyenberg zal volgen in de kabinetsreactie op het IBO Deeltijdwerk. Zoals benoemd in het antwoord op vragen 4, 5 en 6 wordt dit deze winter verwacht.
Bent u het eens met de stelling dat de werkgevers in de zorgsector zelf meer eigenaarschap kunnen nemen bij het oplossen van de personeelstekorten door beter in te spelen op de mogelijkheden van de al in de sector werkzame zorgprofessionals? Zo ja, hoe wilt u dat stimuleren? Zo nee, hoe kijkt u hier dan wel tegenaan?
Zie antwoord vraag 3.
Verwacht u dat de in de zorg geconstateerde bevindingen met betrekking tot deeltijdwerkenden, vergelijkbaar zijn met deeltijdwerkenden in andere sectoren zoals de onderwijssector? Zo ja, op welke manier wilt u ervoor zorgen dat er meer afstemming komt tussen de betrokken vakministers over tekorten en oplossingen met betrekking tot de uitbreiding van deeltijdwerk? Zo nee, waarom niet?
Om te monitoren of de inspanningen in de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt voldoende zijn houdt het kabinet een vinger aan de pols in sectoren waar de overheid zelf werkgever is of de randvoorwaarden voor werkgevers sterk beïnvloedt. Begin 2018 leidde dit tot het vormgeven van een gezamenlijke aanpak van krapte op de arbeidsmarkt.6 Zoals eerder toegelicht in de reactie op moties en toezeggingen, ingediend en gedaan tijdens het debat over het tekort aan arbeidskrachten van 12 september jl.7, zijn veel van de uitdagingen waar de verschillende sectoren mee te maken hebben zeer divers en vaak regioafhankelijk. Daarom is gekozen om binnen de overkoepelende aanpak sectorspecifiek beleid te voeren in de aanpak van arbeidsmarktkrapte.
Regelmatig wordt bezien waar de aanpakken in de publieke sectoren elkaar kunnen versterken. Recent vond hierover opnieuw een gesprek plaats, waarbij de Ministeries van VWS, OCW, Defensie, J&V, SZW en de VNG aanwezig waren. Het delen van ervaringen en leren van elkaars aanpak stond hierbij centraal. Dit voorjaar wordt uw Kamer geïnformeerd over de gedeelde ervaringen. Overigens is het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ook partner van de stichting het Potentieel Pakken en tevens op deze wijze nauw betrokken bij de initiatieven.
Bent u het eens met de stelling dat het waarschijnlijk (kosten-)effectiever is om het huidige personeel te stimuleren om meer uren te werken en hen te binden aan de sector dan te investeren in werving? Zo ja, hoe verwerkt u dat in de verschillende programma’s ten behoeve van de arbeidsmarkt? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?
Nee, hier ben ik het niet mee eens. Het gaat om én én. Het actieprogramma Werken in de Zorg wordt gericht op drie actielijnen: 1) Meer werken in de zorg; 2) beter leren; en 3) anders werken in de zorg. Het stimuleren om meer uren te werken is hierbinnen één van de oplossingsrichtingen. Voor een uitgebreide stand van zaken verwijs ik u naar de meest recente voortgangsrapportage8.
Nieuw onderzoek naar fysiotherapie voor COPD-patiënten |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het onderzoek «Effecten van de frequentiereductie van langdurige fysiotherapeutische revalidatie bij ernstig COPD: een niet-gerandomiseerde multicenter effectstudie»?1
Het is belangrijk dat dit type onderzoek wordt verricht. Bij het uitbrengen van het advies over fysio- en oefentherapie bij COPD in 2018 is dit ook door het Zorginstituut geadviseerd. Helaas is van genoemd onderzoek alleen een kort abstract ter beschikking gesteld en niet het gehele onderzoeksrapport. Dat maakt het – ook voor het Zorginstituut – voorbarig om op de conclusies van dit onderzoek te reageren. Daarvoor is meer gedetailleerde informatie nodig over onder meer de onderzoeksgroepen en -methoden. Ik roep de onderzoekers daarom op de volledige onderzoekresultaten ter beoordeling aan het Zorginstituut te sturen.
Wat is uw reactie op de conclusie van het onderzoek dat de ziektesymptomen ernstiger zijn bij patiënten die minder fysiotherapie ontvangen?
Het Zorginstituut constateerde in 2018 dat fysio- en oefentherapie effectief is voor het verbeteren van de gezondheidstoestand van COPD-patiënten, maar dat de doelmatigheid van de inzet van fysiotherapie niet optimaal was. Er was geen wetenschappelijke onderbouwing voor het hoge aantal behandelsessies bij een aanzienlijk deel van de patiënten, in tegenstelling tot het geadviseerde lagere aantal behandelsessies waarvoor wel onderbouwing beschikbaar was.
Het Zorginstituut gaf in haar advies aan dat meer onderzoek naar de meest doelmatige inzet van fysio- of oefentherapie, zowel in de eerste behandelfase als in de continueringsfase gewenst is. Het is dus goed dat hier onderzoek naar wordt gedaan.
Zoals bij vraag 1 aangegeven, adviseer ik de onderzoekers om hun volledige onderzoek aan het Zorginstituut voor te leggen. Het Zorginstituut kan vervolgens beoordelen of dit aanleiding geeft opnieuw te adviseren over de aanspraak.
Wat is uw reactie op de conclusie van het onderzoek dat het ontvangen van minder fysiotherapie leidt tot meer medicijngebruik en ziekenhuisopnames?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de conclusie van het onderzoek dat de maximering van het aantal behandelingen waar Chronic Obstructive Pulmonary Disease (COPD)-patiënten recht op hebben, tot hogere zorgkosten leidt?
Zie antwoord vraag 2.
Staat u ondanks de conclusies van dit onderzoek nog steeds achter uw uitspraak dat er geen directe relatie bekend is tussen het ontvangen van fysio- of oefentherapie en de frequentie van longaanvallen? Zo ja, waarom?2
De vragen van het lid Ploumen gingen over patiënten die vanwege een verbetering van de gezondheidssituatie geen of een lagere aanspraak krijgen op fysiotherapie. Vanuit dit perspectief – patiënten met een verbeterde gezondheidssituatie – heb ik aangegeven dat bij COPD veel fluctuaties in de ernst van de symptomen kunnen optreden en dat er geen directe relatie daarvan bekend is met het ontvangen van fysio- of oefentherapie. Er is geen wetenschappelijke onderbouwing voor de relatie tussen het opnieuw krijgen van longaanvallen en het ontvangen van fysio- of oefentherapie en de frequentie daarvan bij patiënten waarvan de gezondheidssituatie is verbeterd.
Het onderzoek van de Vereniging Fysiotherapie en Wetenschap gaat niet over de relatie tussen het wel/niet ontvangen van fysio- of oefentherapie en de frequentie van longaanvallen. Op basis van het abstract lijkt het onderzoek te gaan over de vraag of bij patiënten die meerdere behandelingen per week hebben ontvangen minder longaanvallen zijn voorgekomen dan bij patiënten die (gemiddeld) één behandeling per week hebben ontvangen. Alle patiënten in het onderzoek hebben dus fysiotherapie gehad. In hoeverre dit onderzoek gedegen wetenschappelijke onderbouwing levert met betrekking tot de noodzakelijke behandelfrequentie laat ik ter beoordeling aan het Zorginstituut.
Deelt u de mening dat bovengenoemde uitspraak over het uitblijven van verbeterde behandeluitkomsten bij het ontvangen van fysiotherapie voor ernstig COPD, in strijd is met de actuele stand van de wetenschap en het recente Verbetersignalement «Zorgtraject van mensen met COPD» van het Zorginstituut Nederland?3
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de maximering op het aantal behandelingen oefen- en fysiotherapie voor COPD-patiënten los te laten? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven is het de rol van het Zorginstituut om te beoordelen of het onderzoek aanleiding geeft om het advies over de aanspraak te herzien.
Ik kan hier niet op vooruitlopen.
Het zogeheten ‘Istanboel 10’-proces |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van laatste zitting in het zogeheten «Istanboel 10»-proces waar een groep van elf mensenrechtenverdedigers terecht staat die in 2017 werden gearresteerd tijdens een training voor digitale veiligheid?
Ja.
Kent u de analyse van het Nederlands Helsinki Comité gebaseerd op de officiële procesdocumenten en informatie van Turkse mensenrechtenverdedigers?
Ja.
Deelt u de zorg over de aanklacht die is gebaseerd op de Turkse antiterrorismewetgeving? Zo nee, waarom niet?
Nederland kan niet oordelen over individuele aanklachten, maar maakt zich in het algemeen zorgen over het effect van de huidige Turkse anti-terrorismewetgeving op de mensenrechtensituatie in het land. Nederland heeft recent bijvoorbeeld in VN-verband bij Turkije aangedrongen op aanpassing van deze wetgeving.
Deelt u de zorg over een eerlijke procesgang voor deze mensenrechtenverdedigers? Zo ja, heeft u deze zorgen geuit tegenover uw Turkse ambtsgenoot? Zo nee, waarom niet?
Nederland volgt deze zaak op de voet en heeft elke hoorzitting samen met andere Europese partners gemonitord, meest recentelijk op 19 februari jl. Nederland mag en kan zich echter niet mengen in de rechtsgang in een andere staat. De Nederlandse regering zal bij de Turkse autoriteiten het belang van een functionerende rechtsstaat, waaronder het recht op een eerlijk proces, onder de aandacht blijven brengen. Ook in relatie tot deze zaak. Dit doet Nederland ook in Europees verband.
Verder blijft Nederland het maatschappelijk middenveld, en mensenrechtenverdedigers in Turkije steunen, onder andere dankzij het Matra-programma en het Mensenrechtenfonds.
Bent u van mening dat de ruimte voor het maatschappelijk middenveld, inclusief mensenrechtenverdedigers in Turkije, onder druk staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier geeft u opvolging aan deze zorgen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om openlijk aandacht te schenken aan deze zaak en via de geijkte kanalen druk uit te oefenen op de Turkse autoriteiten om alle beklaagden een eerlijk proces te geven, al dan niet samen met uw Europese collega’s?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Raad Buitenlandse Zaken op 4 maart aanstaande?
Ja.
Het bericht ‘Werkgever beboet voor discrimineren zwangere: Velen gaan de fout in’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Werkgever beboet voor discrimineren zwangere: «Velen gaan de fout in»»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat zwangerschapsdiscriminatie nog steeds veelvuldig voorkomt, ondanks de inspanningen voor meer voorlichting?
Het is onacceptabel dat een zwangerschap leidt tot discriminatie of spanningen op de werkvloer. Een zwangerschap dient een positieve en zoveel mogelijk zorgeloze tijd te zijn. Niet alleen voor het individu, maar ook voor de samenleving is het een groot probleem wanneer vrouwen door zwangerschapsdiscriminatie gehinderd worden in hun participatie op de arbeidsmarkt en hierdoor ongelijkheid in de hand wordt gewerkt.
Heeft u enigszins zicht op hoe vaak zwangerschapsdiscriminatie voorkomt en klopt het dat deze vorm van discriminatie meestal niet aan het licht komt, zoals de heer Besselink aangeeft in het RTL-nieuws artikel?
Een indicatie voor de prevalentie van zwangerschapsdiscriminatie wordt gevormd door een onderzoek dat in 2016 is uitgevoerd door het College voor de Rechten van de Mens2. Uit dit onderzoek bleek dat 43% van de vrouwen die zwanger waren of net een kind hadden gekregen in aanraking kwam met mogelijke discriminatie op de werkvloer en/of bij sollicitaties. Het onderzoek wordt nu herhaald.
Klopt het dat ook ziekmelden tijdens een zwangerschap niet kan worden gezien als «niet naar behoren functioneren», zoals de voormalig werkgever in het verweer heeft aangedragen?
Ongeschiktheid om de functie uit te voeren als gevolg van ziekte (belemmering in het functioneren door ziekte), ongeacht of de oorzaak van de ziekte zwangerschapsgerelateerd is, kan niet worden gezien als «niet naar behoren functioneren».
Wat vindt u ervan dat zwangere vrouwen nu soms gesprekken met hun werkgever stiekem opnemen om aan te kunnen tonen dat er sprake is van discriminatie?
Ik ben geen voorstander van het stiekem opnemen van gesprekken tussen werknemers en werkgevers, in geen van beide richtingen. Tegelijkertijd is het voor slachtoffers van discriminatie uitermate complex om aan te tonen dat van discriminatie sprake is geweest. Het is aan het College of de rechter om te oordelen of deze middelen in een zaak geoorloofd zijn en meegewogen kunnen worden.
Hoe is de bescherming tegen zwangerschapsdiscriminatie in andere landen geregeld? Zijn er landen waarbij de bewijslast van zwangerschapsdiscriminatie wordt neergelegd bij de werkgever?
Voor de gehele Europese Unie geldt dat in geval van discriminatie naar geslacht in de arbeidssituatie degene die meent dat verboden onderscheid wordt gemaakt feiten moet aanvoeren die dat onderscheid kunnen doen vermoeden en dat de verweerder vervolgens dient te bewijzen dat het beginsel van gelijke behandeling niet is geschonden. Op grond van artikel 2, lid 2, aanhef en sub c, van de richtlijn 2006/54/EG uit 2006 valt elke minder gunstige behandeling van een vrouw in samenhang met zwangerschap of bevallingsverlof onder het begrip discriminatie. Dit betekent dat in ieder geval in alle EU-lidstaten in gevallen waarin zwangere vrouwen en vrouwen die recentelijk zijn bevallen en/of borstvoeding geven feiten aanvoeren die discriminatie op het werk doen vermoeden de bewijslast van het tegendeel bij de werkgever ligt.
Ook in Nederland is het in dergelijke gevallen zo geregeld. Het onderscheid kan aannemelijk gemaakt worden door middel van stukken, verklaringen etc. Het is vervolgens aan de andere partij om te bewijzen dat geen sprake is van discriminatie.
Klopt het dat een groot deel van zwangerschapsdiscriminatie plaatsvindt door het niet verlengen van een contract?
Ja, dat klopt. Dit blijkt onder andere uit het voornoemde onderzoek van het College en de vragen en meldingen die zij ontvangen over zwangerschapsdiscriminatie.
Bent u bekend met de analyse van het College voor de Rechten van de Mens dat de regels rond het uitzendbeding botsen met het discriminatieverbod?2
Ja
Zijn er voorbeelden bij u bekend waar rechters hebben geoordeeld dat het uitzendbeding voorgaat op het discriminatieverbod?
Het is ook uitzendwerkgevers niet toegestaan om te discrimineren. Als in de arbeidsovereenkomst een uitzendbeding is opgenomen dan kan dat worden ingeroepen. In sommige gevallen kan het inroepen van dit beding zelf discriminatoir zijn. Het is aan de rechter om dat op grond van alle omstandigheden van het geval te beoordelen.
Deelt u de mening dat in alle gevallen het discriminatieverbod eigenlijk voor zou moeten gaan op het uitzendbeding?
Zoals gezegd geldt ook bij uitzendkrachten met een uitzendbeding gewoon het discriminatieverbod. Vraag is of er in deze gevallen sprake is van discriminatie. Het uitzendbeding stelt flexibiliteit centraal. Dat betekent dat geldt dat de werkrelatie van rechtswege eindigt indien de opdracht bij de inlener op diens verzoek wordt beëindigd. In deze afweging staat niet de achtergrond of eventuele zwangerschap van een uitzendkracht centraal, maar de gevraagde directe beschikbaarheid voor de inlener die bij ziekte vervalt. Het College heeft aangekondigd dit complexe vraagstuk te willen voorleggen aan de rechter als zich een zaak op dit terrein aandient. Dat lijkt me de geëigende route om te bewandelen.
Welke wijzigingen zijn er nodig om dit te verduidelijken in de wetgeving?
Een dergelijke wijziging is mijns inziens vooralsnog niet aan de orde. Zoals reeds aangegeven is, geldt ook bij uitzendkrachten met een uitzendbeding in hun contract het discriminatieverbod. Vraag is alleen hier of er sprake is van discriminatie wegens zwangerschap. Zoals eerder aangegeven wil het College dit complexe vraagstuk in een voorkomend geval laten toetsen door de rechter.
Daarnaast heeft het Gerechtshof Den Haag onlangs in een tussenbeschikking d.d. 17 maart 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:460) vooralsnog geoordeeld dat de cao-bepaling omtrent het einde van een uitzendovereenkomst met uitzendbeding in geval van een ziekmelding in strijd is met het opzegverbod van artikel 7:670 BW en daarom vernietigbaar is. Niet uitgesloten is dat het eindoordeel van het Gerechtshof gevolgen heeft voor het uitzendbeding in relatie tot een ziekmelding die verband houdt met zwangerschap. De rechtszaak is aangehouden aangezien het Gerechtshof aanvullende vragen stelt die eerst beantwoording door partijen behoeven. De einduitspraak in deze zaak moet worden afgewacht.
Klopt het dat de nieuwe Wet toezicht discriminatievrije werving en selectie niet toeziet op het eventueel niet verlengen van een contract?
Dat klopt. De wet richt zich op de fase van werving en selectie bij externe en interne vacatures, waarbij het doel is dat de werkgever gelijke kansen biedt aan alle sollicitanten.
Wat vindt u ervan dat de voorzitter van MKB-Nederland, de heer Vonhof, in de uitzending van De Monitor zegt over de nieuwe Wet toezicht discriminatievrije werving en selectie: «Het zit heel erg in de vorm, die mag niet discrimineren aan de voorkant, maar niet over de uitkomst. Het zegt alleen dat je het niet zo mag opschrijven»?3
De wet volgt de structuur, toepassing en werking van de huidige Arbowetgeving. Dat wil zeggen dat werkgevers, en in dit geval ook intermediairs via een wijziging van de Waadi, beleid moeten hebben en implementeren om te voorkomen dat een risico zich voordoet. In dit geval is dat risico arbeidsmarktdiscriminatie. De Inspectie SZW ziet vervolgens niet alleen toe op de aanwezigheid van dit beleid, maar ook of dit in de praktijk tot uitvoering komt op de werkvloer.
Ter voorkoming van discriminatie in wervings- en selectieprocedures werkt het aantoonbaar om deze procedures te structureren3. De wet stelt deze norm: wervings- en selectieprocedures dienen met beleid te worden ingericht en gelijke kansen te bieden aan alle sollicitanten.
Zijn er in de gesprekken met sociale partners over discriminatie ook voorstellen geweest vanuit werkgevers- of werknemersorganisaties voor het beter aanpakken van (zwangerschaps)discriminatie?
In gesprekken met sociale partners komt regelmatig het belang van bewustwording terug, dat geldt voor alle gronden waaronder zwangerschapsdiscriminatie. Dit belang onderschrijf ik volledig. Hier is door dit kabinet en voorgaande kabinetten flink in geïnvesteerd en dat zal ook zo blijven. We moeten echter vaststellen dat arbeidsmarktdiscriminatie een hardnekkig probleem is. De Wet toezicht gelijke kansen bij werving en selectie vormt een stevig aanvullend instrument voor de overheid om arbeidsmarktdiscriminatie aan te pakken.
Deelt u de analyse van de heer Vonhof dat door verwijzing naar arbocatalogi de nieuwe Wet toezicht discriminatievrije werving en selectie vooral een papieren tijger is?
De wet volgt de structuur, toepassing en werking van de huidige Arbowetgeving. Hierbij geldt dat ondernemingen gebruik mogen maken van arbocatalogi. Arbocatalogi zijn waardevol als ondersteuning voor bedrijven, bijvoorbeeld als deze zelf over onvoldoende kennis of middelen beschikken om een werkwijze voor werving en selectie op te stellen. Arbocatalogi zijn een instrument om dan tot een goede beleidsstandaard te komen. Er mag vanuit gegaan worden dat de betrokken werkgevers de inhoud van de arbocatalogi tot zich nemen en toepassen. De Inspectie SZW ziet immers niet alleen toe op de aanwezigheid van beleid maar ook de wijze waarop dit geïmplementeerd wordt op de werkvloer.
Op welke manier zouden we vrouwen die zwangerschapsdiscriminatie aankaarten, nog beter kunnen ondersteunen?4
Voor vrouwen die hun ervaringen met zwangerschapsdiscriminatie willen melden geldt dat zij dit op een laagdrempelige manier kunnen doen bij de lokale antidiscriminatievoorziening (adv). De adv kan vervolgens adviseren over- en ondersteunen bij mogelijke vervolgstappen, zoals een zaak aanhangig maken bij het College voor de Rechten van de Mens of de civiele rechter. Ik zal in de communicatie over de rechten van zwangere vrouwen en vrouwen die net bevallen zijn deze mogelijkheid steviger onder de aandacht brengen.
Deelt u de analyse van mevrouw Van Dijk van de arbodienst HealthyWoman in dezelfde uitzending dat een groot deel van de zwangerschapsdiscriminatie voortkomt uit de hogere kans op uitval van vrouwen in het eerste jaar na de bevalling?
Zwangerschapsdiscriminatie gebeurt vooral op basis van bedrijfseconomische afwegingen. Het kan zijn dat een van deze afwegingen de mogelijkheid is dat een zwangere vrouw na haar bevalling en verlof tijdelijk verminderd inzetbaar wordt door ziekte. Dat is echter geen grond om vrouwen die een gezin (willen) stichten op voorhand te discrimineren.
Klopt het dat een derde van de vrouwen meer dan twee weken ziek is in het eerste jaar na de bevalling, en dat de helft daarvan langer dan twaalf weken ziek is?
De genoemde cijfers komen naar voren in een wetenschappelijk artikel uit 20025, het ontbreekt aan (recente) data of onderzoeken om deze verder te onderbouwen. Wel is bekend dat vrouwen in de leeftijd 25 tot 35 jaar een aanzienlijk hoger ziekteverzuim kennen dan mannen in deze leeftijdscategorie.
Onderschrijft u de noodzaak dat alle klachten die samenhangen met zwangerschap daarom onder de Wet arbeid en zorg (WAZO)-uitkering zou moeten vallen? Heeft u een beeld van hoeveel van deze uitval wordt opgevangen door een WAZO-uitkering?
Ik onderschrijf niet de noodzaak dat alle klachten onder de WAZO uitkering zouden moeten vallen. De WAZO geldt voor alle zwangere vrouwen en voorziet in een verlofregeling van 16 weken rond het moment van de bevalling. Deze regeling geldt voor alle zwangere werkneemsters, ongeacht of zij klachten als gevolg van de zwangerschap ervaren.
Als een vrouw zich buiten de verlofperiode ziek meldt wegens klachten die samenhangen met de zwangerschap of bevalling dan is er recht op een Ziektewet-uitkering. De uitkering kent in dit geval geen wachtdagen en bedraagt 100% van het dagloon. In de meeste gevallen wordt deze uitkering rechtstreeks aan de werkgever betaald, die de uitkering eventueel aangevuld doorbetaalt aan de werkneemster. De werkgever wordt in deze gevallen dus gecompenseerd voor de kosten van de loondoorbetaling bij ziekte. Daarnaast is een verschil tussen de Ziektewet en de WAZO dat er in de ZW re-integratieverplichtingen gelden voor werkgever en werknemer. Kortom, ik zie geen reden om het huidige stelsel op dit punt te veranderen.
De gevaarlijke glasplaten in ministerie Rijnstraat 8 |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Onbetrouwbaar glas bij megaministerie: uiteindelijke breuk kan elk moment optreden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de ambtenaren die in het ministerie werken zeker moeten zijn van een veilige werkomgeving? Doet u al het mogelijke om de veiligheid van gebruikers en omstanders te garanderen?
Ik deel de mening dat gebruikers en omstanders van Rijnstraat 8 zeker moeten zijn van een veilige werkomgeving. Daarom span ik mij ook in om te komen tot een goede en duurzame oplossing voor alle problemen rondom het glas. Na de eerste breuken heb ik conform het contract een melding van een beschikbaarheidsgebrek ingediend bij het consortium PoortCentraal, dat contractueel verantwoordelijk is voor de veiligheid in en om het gebouw. Verder heb ik getracht in goed overleg met PoortCentraal en de gemeente Den Haag te komen tot een duurzame oplossing.
Zoals ik eind vorig jaar in antwoord op vragen van de leden Nijboer en Kuiken en het lid Van Eijs uiteen zette, is bekend dat in dit type glas onzuiverheden door nikkel-sulfide insluitingen kunnen zitten die onder invloed van omgevingsfactoren, zoals warmte, tot glasbreuk kunnen leiden.2 Bij hoge temperaturen zet die nikkel-sulfide insluiting uit, waardoor het glas kan barsten. Problematisch is echter dat er sinds vorig jaar nog geen sluitende verklaring voor de grote hoeveel gebarsten ruiten is gevonden. Het bureau Nieman-Kettlitz en TNO zijn gevraagd hier onderzoek naar te doen. Immers de oorzaak van de vele breuken geeft richting aan een passende en toekomstbestendige oplossing.
In afwachting van de verklaring is vorig jaar meteen een calamiteitenplan opgesteld om de veiligheid van gebruikers en passanten te waarborgen. Toen is het zekere voor het onzekere genomen, mede op grond van de notitie van Nieman-Kettlitz die de wind als een mogelijke oorzaak beoordeelde. Deze notitie, waar het AD over bericht, is u bij de beantwoording van de eerdergenoemde Kamervragen op 30 september 2019 aangeboden. De genomen beheersmaatregel in het calamiteitenplan was dat bij windstoten van windkracht 7 of hoger de onderdoorgang van Rijnstraat 8 zou worden afgesloten. Dat heeft helaas tot veel overlast geleid bij de gebruikers en passanten en bij de winkeliers in en nabij Rijnstraat 8.
Op 24 oktober 2019 was het TNO-rapport gereed. Daarin werd bevestigd dat
nikkel-sulfide insluitingen vrijwel zeker de enkele breuken hebben veroorzaakt. Verder heeft TNO de beschikbare documenten zoals testrapporten, certificaten, specificaties en montagetekeningen geanalyseerd en zo nodig berekeningen opnieuw laten uitvoeren. Dit leidde tot de conclusie dat het glas voldoet aan het contract en aan de veiligheidseisen volgens wet- en regelgeving, maar dat er geen afdoende verklaring is waarom er relatief zoveel ruiten gebarsten zijn. Om die reden werd geadviseerd maatregelen te treffen om de eventuele gevolgen van een ruitbreuk voldoende te beheersen. Dat er nog geen oorzaak was gevonden, was teleurstellend. Er is vervolgens een aantal bijeenkomsten met deskundigen georganiseerd. Op basis van hun kennis en de opgedane ervaringen is ter vervanging van het calamiteitenplan een tijdelijk beheersplan opgesteld. Daarin staat onder andere dat de wind geen trigger voor de ruitbreuk is.
Een andere conclusie van de deskundigen, was dat de hoge temperaturen de ruitbreuken veroorzaken. Vandaar dat er een strikt monitorings- en handelingsprotocol in het tijdelijk beheersplan werd opgenomen, waarbij de frequentie van de monitoring en de te nemen acties vooral afhangen van de temperatuur. Hiermee gaf het beheersplan voldoende garanties voor de veiligheid voor gebruikers en passanten. Vandaar dat het door alle betrokkenen (TNO, bureau Nieman-Kettlitz, PoortCentraal, gemeente Den Haag, Rijksvastgoedbedrijf) onderschreven werd.
Het tijdelijke beheersplan liep tot 1 april jl. Vanaf dat moment moest er een nieuw beheersplan zijn. Dat plan was vrijwel gereed toen op 16 maart een ruit brak bij een relatief lage temperatuur, maar wel op een dag met veel zon. Daarmee was er discussie over een van de belangrijkste uitgangspunten uit het nieuwe beheersplan; hoge temperatuur als trigger. Nog steeds wordt de temperatuur als trigger gezien, maar nu wordt ook bezien of in bepaalde omstandigheden directe zonnestraling op de gevel ook tot een breuk kan leiden. Uit voorzorg heb ik direct de frequentie van de monitoring laten verhogen. Daarmee blijft de veiligheid gewaarborgd. Nu blijkt dat na ruim een half jaar nog steeds de achterliggende oorzaak van de individuele ruitbreuk onder experts ter discussie staat, heeft PoortCentraal te kennen gegeven dat er uiterlijk 2 juni a.s. een rapport wordt verwacht waarin wel een sluitende verklaring wordt gevonden voor de relatief vele breuken. Als die wordt gevonden moet onverwijld de oorzaak worden aangepakt en worden gezorgd voor een duurzame oplossing.
Mocht er op 2 juni geen verklaring gevonden zijn, dan wordt direct doorgeschakeld naar een vergaande oplossing, bijvoorbeeld het plakken van constructief folie of het vervangen van alle ruiten. De periode tot juni wordt benut en is noodzakelijk om de voorbereidingen te treffen voor dergelijke permanente oplossingen, zodat die direct na 2 juni in uitvoering gegeven kunnen worden. Bij die voorbereidingen moet integraal gekeken worden naar consequenties voor constructie, onderhoud, veiligheid, investerings- en exploitatielasten, aansprakelijkheid, levertijd e.d. Daarnaast wordt door de betrokken deskundigen gewerkt aan een aangepast beheersplan dat door alle betrokkenen kan worden onderschreven, met scherper omschreven beheersmaatregelen en minimalisering van de overlast. Totdat dit er is blijft het tijdelijke beheersplan gelden, met de aanvullende beheersmaatregel van geïntensiveerde monitoring.
Kunt u reageren op de uitspraak dat «wind toch geen trigger lijkt te zijn»? En op de uitspraak dat «de uiteindelijke breuk ieder moment [kan] optreden»? Wat vindt u ervan dat de veiligheid van personen die langs de betreffende atriumgevels lopen in beduidende mate is afgenomen? Kan de veiligheid van mensen in de buurt van het gebouw wel worden gegarandeerd, omdat schade aan de ruiten ook kan optreden zonder storm of hoge temperaturen?
Na de notitie van het bureau Nieman-Kettlitz zijn verschillende aanvullende studies uitgevoerd door dit bureau en door TNO, waarbij ook gebruik is gemaakt van de kennis van andere adviesbureaus en het Kenniscentrum Glas. De nadere studies en de bijeenkomsten van deskundigen hebben geleid tot een consensus dat de wind geen trigger is. De breuk van 16 maart jl. laat, in tegenstelling tot de aanname tot dat moment, zien dat een breuk niet alleen afhankelijk hoeft te zijn van hoge temperaturen. Om nauwkeuriger te bepalen hoe temperatuur inwerkt op de ruiten worden temperatuurmeters en -loggers geplaatst. De gegevens die dit oplevert moeten leiden tot een nauwkeurigere set beheersmaatregelen en kunnen informatie opleveren voor de definitieve oplossing. De laatste breuk laat zien dat het beheersplan, dat de veiligheid van gebruikers en passanten moet waarborgen, goed werkt. De breuk is snel gedetecteerd, de ruimte direct onder de gebroken ruit is meteen afgezet en vervolgens is de ruit afgeplakt zodat geen glas naar beneden kon vallen. Enkele dagen later is de gebroken ruit verwijderd.
Onderschrijft u de conclusie van de notitie van ingenieursbureau Nieman-Kettlitz om «alle ruiten zo snel als mogelijk vervangen door beglazing die wel voldoet aan NEN 2608 en NEN-EN 14179-1 en dit in ieder geval voor de eerste herfststorm met een windkracht 7 of meer»? Zo ja, waarom is dit nog niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 2 heb aangegeven was er ten tijde van de eerste notitie van het bureau Nieman-Kettlitz van augustus 2019, gebaseerd op verstrekte foto’s van de ontstane situatie en een visuele opname op afstand, nog veel onduidelijk en was er geen afdoende verklaring voor het relatief grote aantal gebarsten ruiten. Omdat die verklaring ontbrak, was er ook geen zicht op een betrouwbare definitieve oplossing. Bij een dergelijke mate van onzekerheid past het niet om een ingrijpende keuze te maken zoals het vervangen van alle ruiten die mogelijk niet de juiste is en daarmee het probleem niet oplost. Daarom is ingezet op een afdoende calamiteitenplan in afwachting van een definitieve oplossing.
Op welke termijn gaat u de veiligheid van de ambtenaren en omstanders wel waarborgen en uitvoering geven aan de aanbeveling om de ruiten zo snel als mogelijk te vervangen?
Ik betreur dat de onduidelijkheid rondom de oorzaak van de vele glasbreuken zolang duurt. De veiligheid van ambtenaren en omstanders is echter niet in het geding. Deze is gewaarborgd door de maatregelen in het beheersplan, zoals het handelen na de laatste breuk laat zien. Ik heb PoortCentraal aangesproken op haar contractuele verantwoordelijkheid voor een veilig en ongestoord te gebruiken gebouw, zonder aanvullende beheersmaatregelen. Het Rijksvastgoedbedrijf stuurt op de contractuele nakomingsacties. 2 juni is voor mij dan ook een bepalende datum. Op mijn verzoek heeft het Rijksvastgoedbedrijf de te nemen stappen afgestemd met de gemeente Den Haag. Dit laat onverlet de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van de gemeente als toezichthouder op handhaving van de Woningwet en de taak en verantwoordelijkheid van het Rijksvastgoedbedrijf en PoortCentraal voor de naleving daarvan.
Hebt u bij uw besluit om de ruiten niet zo snel als mogelijk te vervangen ook rekening gehouden met een verhoogd risico op letselschade door de valsnelheid van ruiten op grote hoogte, maar ook met psychologische schade of schade als gevolg van schrikreacties, bijvoorbeeld als iemand opzij springt en onder een tram komt? Zo ja, hoe heeft u deze elementen gewogen? Zo nee, waarom niet?
De genomen beheersmaatregelen, zowel uit het calamiteitenplan als het beheersplan, zijn gericht op het voorkomen van letsel- of andere schade. Daarbij is rekening gehouden met de door u genoemde aspecten. Hierbij is het een belangrijk gegeven dat geen van de betreffende ruiten na breuk geheel of deels is losgekomen en naar beneden is gevallen.
Waarom heeft u bij beantwoording van schriftelijke vragen over de gevaarlijke situatie na spontaan springen van ramen bij ministeries Rijnstraat 8 gerapporteerd over de laatste drie aanbevelingen, maar niet over de meest belangrijke aanbeveling om alle ruiten zo snel als mogelijk te vervangen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de conclusie van de notitie «dat een gebarsten ruit kan blijven zitten totdat deze door wind zwaarder wordt belast» een feitelijke constatering betreft en een geen aanbeveling, en dat het evenzeer mogelijk is dat ruiten wel naar beneden vallen na optreden van insluiting?
Op basis van verstrekte foto’s en een visuele opname op afstand schreef Niemann-Kettlitz in augustus 2019 in hun advies dat «de conclusie getrokken kan worden dat een gebroken ruit kan blijven zitten totdat deze (door wind) zwaarder/zwaar wordt belast (hoge temperaturen zullen wel het barsten van ruiten in de hand werken maar niet het loskomen daarvan)». Zodra geconstateerd is dat een ruit is gebarsten, wordt deze voor de zekerheid meteen met folie afgeplakt totdat de gebarsten ruit veilig verwijderd kan worden om zo uit te sluiten dat glas naar beneden zou kunnen vallen. Als de ruit door omstandigheden niet meteen kan worden afgeplakt, wordt de ruimte onder de gebarsten ruit afgezet (niet de gehele onderdoorgang) tot het moment dat er wel kan worden afgeplakt.
Wat is de inhoud van het beheersplan dat door Nieman-Kettlitz is goedgekeurd? Hoe luiden de aanbevelingen en conclusies van het onderzoek dat TNO heeft gedaan? Kunt u deze documenten aan de Kamer doen toekomen?
Als bijlage treft u het TNO-rapport aan.3 De conclusies van TNO heb ik in antwoord 2 genoemd.
De inhoud van het bijgesloten beheersplan4 is een monitorings- en handelingsprotocol. Een aanvullende beheersmaatregel bij dit beheersplan is de geïntensiveerde monitoring.
Wanneer is de hinder voor bezoekers en winkeliers door het afzetten van de toegang tot Den Haag eindelijk afgelopen? Heeft u een einddatum gesteld?
In het tijdelijke beheersplan wordt de onderdoorgang van Rijnstraat 8 alleen afgesloten bij een windkracht KNMI code oranje of hoger (twee of drie keer per jaar op basis van historische gegevens). Bovendien is PoortCentraal zoals hierboven vermeld, aangesproken op haar contractuele verantwoordelijkheid om met een meer permanente duurzame oplossing te komen. Die oplossing moet ervoor zorgen dat het gebouw in zijn omgeving ongestoord kan worden gebruikt en zonder beheersmaatregelen voldoet aan het uitgevraagde veiligheidsniveau. Indien PoortCentraal hieraan onvoldoende invulling geeft, zal ik niet aarzelen gebruik te maken van de contractuele mogelijkheden om dit gewenste doel te effectueren, met doorberekening van de daarmee gemoeide kosten.
Formule 1 wil coureurs door zeehondenreservaat laten pendelen |
|
Gijs van Dijk (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Formule 1 wil coureurs door zeehondenreservaat laten pendelen»?1
Ja.
Welke negatieve gevolgen heeft het laten pendelen van auto’s op het strand en welke gevolgen heeft dit voor het natuurreservaat Noordvoort en het aangrenzende Natura 2000-gebied?
De Formule 1 gaat 3 mei 2020 in verband met het Coronavirus niet door en wordt tot nader order uitgesteld. Ook heeft de organisator bekendgemaakt dat de Formule 1-teams tijdens de Grand Prix niet over het strand van Noordwijk naar het circuit in Zandvoort gaan rijden. Er zijn daarom geen negatieve gevolgen te verwachten.
Deelt u de mening dat het ongewenst is om met een colonne auto’s door een kwetsbaar natuurgebied te rijden waar vogels en jonge zeehonden juist rust zoeken?
Ja.
Is het toegestaan dat de gemeente Noordwijk dit via een Algemene Plaatselijke Verordening (APV) wilt regelen? Zo nee, bent u bereid de gemeente Noordwijk hierop aan te spreken?
Ja. Eind oktober 2019 hebben de gemeente Noordwijk en Zandvoort gelijktijdig een ontheffingsaanvraag aangaande de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) ontvangen voor rijden over het strand. De wet Natuurbescherming waarborgt dat de natuur geen schade ondervindt. Voor het onderdeel natuur zijn de provincies Noord-Holland en Zuid-Holland bevoegd gezag.
Hoe kan het zo zijn dat het college van Noordwijk afwijkt van het eerder door de politie opgestelde mobiliteitsplan?
In het mobiliteitsplan staat dat de F1-teams gebruikmakend van helikopters zouden worden vervoerd. Later bleek het nodig te zijn om een plan b over het strand te hebben, voor het geval er geen gebruik zou kunnen worden gemaakt van de helikopter-mogelijkheden. Vandaar dat de gemeente Noordwijk en Zandvoort een ontheffingsaanvraag hebben verleend voor rijden over het strand.
Deelt u de mening dat het juist extra risicovol is om tijdens de meivakantie, met mooi weer wanneer veel mensen aanwezig zijn op het strand, of vanwege het aanwezige drijfzand, met een colonne auto’s over het strand te gaan rijden en leidt deze bijzondere manier van transporteren, zeker als de anonimiteit van de coureurs zo van belang is, niet tot extra risicovolle situaties? In hoeverre is dit plan afgestemd met de veiligheidsdiensten?
Zoals ik heb benoemd in het antwoord op vraag 2, zijn de genoemde risico’s er niet.
Waarom is het überhaupt noodzakelijk om F1-teams over het strand te laten pendelen, terwijl bijvoorbeeld het Nederlands Elftal bij drukte ook gewoon een bus neemt?
Reden voor de organisatie om de strandroute uit te werken was om alle opties open te houden om het circuit te bereiken, ook bij omstandigheden dat andere routes geen oplossing zouden bieden.
Het bericht dat de provincie Drenthe toestemming heeft gegeven voor het afschieten van tientallen diersoorten op Groningen Airport Eelde |
|
Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Katten, vossen en aalscholvers worden afgeschoten op Groningen Airport» en «Reeën, vossen en zilvermeeuwen worden afgeschoten op Groningen Airport»?1 2
Ja.
Kent u de berichten «Afschieten dieren bij vliegveld Eelde moet verboden worden», «Verzet tegen toestemming afschieten dieren op luchthaven», «Organisaties willen stop op afschieten dieren bij vliegveld Groningen Airport» en «Organisaties willen stop op afschieten dieren bij vliegveld»?3 4 5 6
Ja.
Klopt het dat de provincie Drenthe toestemming heeft gegeven om de jacht te openen op de volgende dieren: kokmeeuw, stormmeeuw, mantelmeeuw, zilvermeeuw, kievit, goudplezier, blauwe reiger, zilver reiger, knobbelzwaan, aalscholver, grauwe gans, kolgans, Canadese gans, brandgans, taigarietgans, kleine rietgans, dwerggans, soepgans, wilde eend, slobeend, krakeend, zomertaling, wintertaling, smient, pijlstaart, fazant, patrijs, scholekster, wulp, spreeuw, houtduif, Turkse tortel, holenduif, zomertortel, stadsduif, zwarte kraai, roek, kauw, ekster en Vlaamse gaai, reeën, vossen, verwilderde katten, nertsen, wasberen, wasbeerhonden, hazen, konijnen, bruine rat, zwarte rat, muskusrat, woelrat, mollen, huismuis, dwergmuis, bosmuis, grote bosmuis, brandmuis, aardmuis, veldmuis, noordse woelmuis, ondergrondse woelmuis, rosse woelmuis, eikelmuis, hazelmuis en relmuis? Zo nee, hoe zit het dan?
In de Wet natuurbescherming wordt onderscheid gemaakt tussen jacht, schadebestrijding en populatiebeheer. De jacht is alleen mogelijk op de soorten genoemd in artikel 3.20 van de Wet natuurbescherming, dit betreft Fazant, Houtduif, Wilde eend, Haas en Konijn. Provincies zijn niet bevoegd om soorten toe te voegen aan dit artikel uit de Wet natuurbescherming. De opening van de jacht wordt geregeld via de Regeling natuurbescherming, artikel 3.5, en ook hier hebben de provincies geen bevoegdheid. De provincie Drenthe heeft wel een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming verleend aan Groningen Airport Eelde voor het verstoren van nesten en rustplaatsen, vangen en doden van de door de vragenstellers genoemde diersoorten7. Deze ontheffing is afgegeven met het oog op schadebestrijding, in dit geval de veiligheid van de luchtvaart, en op grond van deze ontheffing kan op alle in de ontheffing genoemde dieren zo nodig afschot plaats vinden.
Kunt u per diersoort verduidelijken of er toestemming is gegeven voor het vernielen of verstoren van nesten en rustplaatsen en voor het vernielen of wegnemen van eventuele eieren? Zo nee, hoe zit het dan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, heeft de provincie Drenthe een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming verleend aan Groningen Airport Eelde voor het verstoren van nesten en rustplaatsen, vangen en doden van de door de vragenstellers genoemde diersoorten. Dit gaat voor de vogels genoemd op bijlage 2 van de ontheffing om een ontheffing om nesten te vernielen. Verder heeft de provincie Drenthe ontheffing verleend om vaste rustplaatsen van zoogdieren te vernielen.
Kunt u van al deze diersoorten, die van de provincie Drenthe mogen worden afgeschoten, per diersoort aangeven waaruit blijkt dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat dan het doden van het dier?
In de Wet natuurbescherming is de provincie het bevoegd gezag om te beslissen op verzoeken om ontheffingen voor het doden van dieren. Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen en de besluiten die de provincie daarbij neemt.
Kunt u van al deze diersoorten, die van de provincie Drenthe mogen worden afgeschoten, per diersoort gedetailleerd aangeven hoe onderbouwd is dat het afschieten in het belang is van de openbare veiligheid of een andere dwingende reden van groot openbaar belang?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Erkent u dat diverse diersoorten die van de provincie Drenthe mogen worden afgeschoten op de Rode Lijst staan van bedreigde diersoorten?
Ja, enkele soorten die op grond van de door de provincie Drenthe verleende ontheffing mogen worden afgeschoten, staan op de Rode Lijst van bedreigde diersoorten.
Kunt u per diersoort beschermd onder de Vogel- en Habitatrichtlijn de onderbouwing geven dat de maatregelen niet zullen leiden tot verslechtering van de staat van instandhouding?
Voor geen van de soorten beschermd onder de Vogel- en Habitatrichtlijn is het terrein van Groningen Airport Eelde een essentieel deel van hun leefgebied in hun huidige verspreidingsgebied. Het luchthaventerrein is slechts een zeer kleine oppervlakte van het totale aanbod aan leefgebied in Drenthe.
Kunt u van alle diersoorten, die van de provincie Drenthe mogen worden afgeschoten, per diersoort aangeven hoe hun populatie zich lokaal en nationaal heeft ontwikkeld?
U kunt deze informatie vinden op de site van SOVON, www.sovon.nl of van de zoogdiervereniging, www.zoogdiervereniging.nl.
Hoe wordt door de jagers, voordat er geschoten wordt, het onderscheid gemaakt tussen diersoorten waar wel en waar geen ontheffing voor is gegeven?
De ontheffing is verleend aan de vogelwacht van Groningen Airport Eelde. De provincie Drenthe heeft te kennen gegeven dat zij de leden van deze vogelwacht voldoende deskundig acht om de diersoorten waar de ontheffing voor is afgegeven, te onderscheiden van overige diersoorten.
Hoe wordt door de jagers, voordat er geschoten wordt, het onderscheid gemaakt tussen een verwilderde huiskat en een huiskat met een thuis?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 10.
Erkent u dat de ontheffing van de provincie Drenthe verder gaat dan strikt noodzakelijk is? Zo nee, waaruit blijkt de strikte noodzakelijkheid van deze ontheffing?
Nee, de mogelijkheid van aanvaringen van diersoorten met vliegtuigen levert een veiligheidsrisico op. Een beperking van het aantal diersoorten kan daarom in het belang zijn van de veiligheid van het luchtverkeer. De urgentie voor de vliegveiligheid en aan het belang van openbare veiligheid bij de ontheffing dient een groot gewicht te worden toegekend, omdat aanvaringen kunnen leiden tot dodelijke ongevallen met vliegtuigen.
Erkent u dat de effectiviteit van de ontheffing van de provincie Drenthe onvoldoende is aangetoond? Zo nee, waaruit blijkt die effectiviteit?
Nee, uit de door Groningen Airport Eelde aan de provincie verstrekte rapportages blijkt dat met het gevoerde beheer het aantal vogelaanvaringen onder de normen van de EASA (Europian Aviation Safety Agency) blijft.
Wat gaat u doen om de provincie Drenthe aan te moedigen om deze ontheffing in te trekken?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb aangegeven, is de provincie ingevolge de Wet natuurbescherming het bevoegd gezag om beslissingen te nemen ten aanzien van ontheffingen voor het vangen en doden van dieren. Indien belanghebbenden zich niet kunnen verenigen met de inhoud van dergelijke beslissingen, staat voor hen de weg naar de rechter open. Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen en besluiten van de provincies, noch om te interveniëren in de rechtsgang.
Waarom wordt in de ontheffing van de provincie Drenthe voorgeschreven dat «het vervoer van gedode vogels dient zodanig plaats te vinden dat de vogels vanaf de openbare weg niet zichtbaar zijn»?7
De provincie Drenthe heeft mij meegedeeld dat langs het terrein van Groningen Airport Eelde een fietspad is gelegen. De provincie acht het niet wenselijk dat langsfietsende personen geconfronteerd worden met gedode vogels.
Hoe draagt dit voorschrift bij aan de maatschappelijke informatiepositie over het doden van dieren rond vliegvelden?
De provincie heeft het als wenselijk geoordeeld om dit voorschrift op te nemen. Een ieder die kennis wil nemen van de informatie over de aantallen gedode vogels en dieren kan evenwel de cijfers hierover vanuit de rapportages van Groningen Airport Eelde ontvangen.
Deelt u de mening dat het doden van dieren rond vliegvelden niet zou moeten worden verdoezeld voor de samenleving? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen en besluiten die de provincie neemt, zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Wat gaat u doen om de samenleving beter te informeren over het doden van dieren rond vliegvelden?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 17.
Kunt u per Nederlandse luchthaven een overzicht verschaffen van de actueel geldende ontheffingen en vergunningen voor het doden van dieren?
De provincie is het bevoegd gezag voor de afgifte van vergunningen en ontheffingen, alsmede voor de naleving daarvan, voor het vangen en doden van dieren op basis van de Wet natuurbescherming. Ik heb er vertrouwen in dat de provincie dit op een adequate wijze uitvoert. Dit geldt ook voor de vergunningen en ontheffingen die op grond van de Wet natuurbescherming voor de Nederlandse luchthavens worden afgegeven. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, evenals het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, heeft geen overzicht van dergelijke ontheffingen en vergunningen die de provincies voor de luchthaven afgeven en hebben ook geen invloed op de inhoud hiervan. Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen die de provincie daarin neemt. Daarnaast is een ontheffingsprocedure met voldoende waarborgen omkleed. Zo kan er bezwaar tegen worden gemaakt of beroep worden aangetekend bij de Bestuursrechter. Bij eerdere beantwoording van vragen over ontheffingen in het kader van de Wet natuurbescherming voor Rotterdam The Hague Airport9 en de Twente Airport10, heb ik erop gewezen dat dergelijke vergunningen en ontheffingen een provinciale verantwoordelijkheid zijn.
Kunt u hierbij telkens aangeven of de betreffende diersoort op de Rode Lijst van bedreigde diersoorten staat?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 19.
Kunt u van de afgelopen jaren per Nederlandse luchthaven een overzicht verschaffen van alle diersoorten die daar in de omgeving jaarlijks zijn gedood?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 19.
Kunt u hierbij telkens aangeven of de betreffende diersoort op de Rode Lijst van bedreigde diersoorten staat?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 19.
Deelt u de mening dat het ethisch problematisch is dat in het huidige vliegveiligheidsbeleid de belangen van dieren structureel worden genegeerd? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Gezien het belang dat met de veiligheid van de luchtvaart is gemoeid, is het helaas niet te voorkomen dat af en toe moet worden ingegrepen. Wel dienen dergelijke ingrepen tot het uiterst noodzakelijke te worden beperkt. Het is aan de provincies om daarbij een zorgvuldige afweging te maken.
Erkent u dat het afgeven van een ontheffing voor het schieten van tientallen diersoorten op gespannen voet staat met de wettelijke plicht zorg in acht te nemen voor alle in het wild levende dieren?
Nee, voor het borgen van de vliegveiligheid moeten op luchthavens, conform internationale voorschriften, maatregelen worden genomen om het risico op botsingen met dieren te voorkomen, indien dit risico zich voordoet. De zorgplicht eist dat negatieve effecten zoveel mogelijk moeten worden voorkomen of beperkt. Het nemen van preventieve maatregelen en het verjagen van dieren is daar een uitwerking van en moet daar waar mogelijk voorkomen dat er dieren moeten worden gedood.
Erkent u dat de luchtvaart een toenemend veiligheidsprobleem behelst voor de levens van diverse diersoorten? Zo nee, waarom niet?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 24.
Erkent u dat een stevige krimp van de luchtvaart een positief effect zal hebben voor de veiligheid van dieren rond vliegvelden? Zo nee, waarom niet?
Met een toename van het vliegverkeer kan het aantal aanvaringen met vogels en andere dieren toenemen. Onafhankelijk van de hoeveelheid verkeer moeten luchthavens voor het borgen van de vliegveiligheid, conform internationale voorschriften, maatregelen nemen om het risico op botsingen met dieren te voorkomen, indien dit risico zich voordoet.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.