Het beperkt aantal wettelijke verlofdagen in een verpleeghuis |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Radar «Maximaal 42 verlofdagen voor bewoners van zorginstelling»?1
Ja.
Tot mijn spijt heeft de beantwoording van deze vragen door de aanpak van de corona-crisis langer geduurd dan gebruikelijk.
Klopt het dat het daadwerkelijke aantal verlofdagen niet 42 is maar 146, en interpreteert het verpleeghuis in kwestie daarom de door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) opgestelde beleidsregel onnodig te strikt? Zo nee, zou in deze casus zorgverlening via het Volledig Pakket Thuis (VPT), Modulair Pakket Thuis (MPT) of een Persoonsgebonden budget (PGB) uitkomst kunnen bieden?
Ja, dat klopt. Het totaal aantal afwezigheidsdagen dat een zorgaanbieder in een jaar kan declareren wanneer de cliënt niet in de instelling verblijft, is maximaal 146 dagen per jaar1. Het betreft 42 dagen vakantieverlof met een maximum van twee weken per keer. Daarnaast kunnen cliënten wekelijks twee dagen (52 x 2 dagen = 104 dagen per jaar) aaneengesloten elders verblijven. De NZa heeft het per 1 januari 2020 mogelijk gemaakt dat weekenddagen ook doordeweeks kunnen worden opgenomen.
Komt het vaker voor dat mensen met een hoog geïndiceerd zorgprofiel door een familielid zelfstandig langdurig verzorgd worden, aangezien iemand zorg vanuit de Wet langdurige zorg(Wlz) kan aanvragen als er 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig is om ernstig nadeel te voorkomen?
Mensen die voor de Wlz zijn geïndiceerd kunnen die zorg ook thuis ontvangen in de vorm van een VPT, een MPT of een PGB. Zij hebben allen een behoefte aan 24 uur zorg in de nabijheid. Het betrof ultimo 2019 respectievelijk 11.977 VPT, 28.268 MPT en 45.555 PGB2. Een deel van deze mensen woont in een geclusterde woonvoor- ziening. In de regel wonen mensen met een hoog zorgprofiel in een intramurale instelling. Ouderinitiatieven worden hoofdzakelijk gefinancierd op basis van een PGB. Hierop zijn de beleidsregels van de NZa niet van toepassing.
In individuele omstandigheden is sprake van een behoefte aan een langer vakantie- verlof dan veertien dagen. Navraag bij Zorgverzekeraars Nederland en de branche- verenigingen ActiZ en de VGN leert dat in enkele tientallen individuele situaties per jaar sprake is van een wens tot verlof dat niet past binnen de voorwaarden van de in het antwoord op vraag 2 genoemde beleidsregels.
Speelt de problematiek rondom verlofdagen ook in de zorg voor kinderen met een beperking? Zo ja, zijn er ook signalen vanuit bijvoorbeeld bepaalde ouderinitiatieven dat de beleidsregel van de NZa rond verlofdagen spanning oplevert binnen het functioneren als gezin?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van zins om de beleidsregel van de NZa te laten aanpassen om ouders en kinderen van personen die intramurale Wlz-zorg ontvangen en regelmatig hun familielid te logeren hebben, tegemoet te komen?
Het op- en vaststellen van beleidsregels is primair een bevoegdheid van de NZa. Over de signalen zoals ook in deze vragen verwoord, heb ik contact opgenomen met de NZa. De NZa heeft mij laten weten bereid te zijn om met zorgkantoren en zorg- aanbieders/brancheverenigingen knelpunten in de regels en nadere voorwaarden rondom de bekostiging van de afwezigheidsdagen te bespreken en zo nodig aan te passen, zodat partijen voldoende mogelijkheden hebben om maatwerk af te spreken.
Vanwege de coronacrisis komt het de afgelopen maanden voor dat mantelzorgers hun verwanten die in Wlz-instellingen wonen bij hen thuis verzorgen. Bij een langere afwezigheid dan veertien dagen, krijgen de instellingen de omzetderving die hiermee gepaard gaat gecompenseerd via de NZa beleidsregel SARS-CoV-2 virus.
Voor instellingen binnen de gehandicaptenzorg heb ik de regeling ten aanzien van de omzetderving verlengd tot 1 augustus 2020. Voor instellingen binnen de ouderenzorg tot 1 september 2020.
Het ontbreken van een meldpunt voor slachtoffers en familieleden van sektes |
|
Attje Kuiken (PvdA), Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag over de problematiek van sektes, de zorgen van slachtoffers en familieleden en het ontbreken van één meldpunt voor sekteproblematiek?1
Het kabinet onderkent dat binnen Nederland gesloten gemeenschappen zijn waarbinnen misstanden, waaronder strafbare feiten, plaatsvinden. Slachtofferschap kan op individueel niveau en voor direct betrokkenen een grote impact hebben; het is dan ook van belang dat meldingen en aangiftes goed en zorgvuldig worden opgepakt.
Uit de in de uitzending aangehaalde voorbeelden blijkt dat misstanden en strafbare feiten gemeld kunnen worden bij de daartoe aangewezen instanties, en ook door hen opgepakt worden.
Erkent u dat het bijzonder ongelukkig is dat juist nu Sektesignaal zeer tegen onze zin is opgeheven, nu blijkt dat in het jaar 2019 de meeste meldingen van sektes zijn binnengekomen?
Ik kan deze conclusie niet onderschrijven. Uit het jaarverslag 2019 van Sektesignaal komt naar voren dat Sektesignaal in 2019 267 keer is gebeld. Dit heeft geleid tot 103 dossiers waarin melding werd gedaan van misstanden en/of strafbare feiten. Sektesignaal deelde deze informatie niet met de opsporing, maar melders kregen wel het advies om melding of aangifte te doen en werden waar mogelijk rechtstreeks in contact gebracht met de betreffende instantie. Op basis van deze cijfers moet ik concluderen dat het aantal meldingen bij Sektesignaal de afgelopen jaren redelijk constant is geweest.2
Wist u dat op dit moment slachtoffers van sektes en hun naasten bij de balies van politiebureaus door onvoldoende kennis en expertise niet voldoende gehoord en geholpen worden? Wat vindt u daarvan?
Het beeld dat slachtoffers en naasten niet voldoende gehoord en geholpen worden herken ik niet. In de door u aangehaalde uitzending wordt dat beeld ook niet door feiten gestaafd. Organisaties als Slachtofferhulp kunnen ondersteuning bieden bij de verwerking van strafbare gedragingen. Indien gewenst kunnen ggz-instellingen geestelijke gezondheidszorg bieden.
Wist u dat op dit moment de auteur van een boek over sekteproblematiek veel hulpvragen van familieleden van slachtoffers van sektes ontvangt, wat er op duidt dat het wegbezuinigen van het Meldpunt Sektesignaal voor een leemte heeft gezorgd?
Het oorzakelijk verband in uw vraagstelling vermag ik niet te zien. Sektesignaal heeft zich de afgelopen jaren vooral gericht op het doorverwijzen van slachtoffers naar de verschillende behandelende instanties. Deze telefonische functie is de afgelopen jaren omgebouwd naar een online verwijsfunctie.
Op welke wijze en op welke termijn zal de aangenomen motie-Van Nispen (Kamerstuk 31 015, nr. 189) worden uitgevoerd, nu een grote Kamermeerderheid de regering heeft verzocht zich ervoor in te spannen dat slachtoffers van sektes en hun familieleden zo veel mogelijk bij één herkenbaar punt terechtkunnen voor hulp en doorverwijzing en waar signalen van sektes samenkomen, en de Kamer hierover te informeren?
Naar aanleiding van de motie Van Nispen heb ik het WODC verzocht een onderzoek uit te voeren waarbij bezien wordt of het beëindigen van de subsidie aan Sektesignaal heeft geleid tot een lacune in het beschikbare instrumentarium van politie en andere instanties om te komen tot een opvang van slachtoffers conform de daarvoor geldende uitgangspunten als neergelegd in de Richtlijn minimumnormen slachtoffers (2012/29/EU). Met dit onderzoek geef ik tevens uitvoering aan de motie Van Toorenburg/Van Wijngaarden (31 015, nr. 183) over het versneld uitvoeren van een evaluatie.
Bent u bereid het meldpunt Sektesignaal in de oude vorm terug te laten keren, omdat hiermee slachtoffers en hun naasten een laagdrempelige voorziening geboden kan worden die hulp biedt en doorverwijst, en dat de mensen die ervaring, kennis en expertise hebben opgebouwd hier nu nog steeds beschikbaar voor zouden zijn?
Nee, daar ben ik niet toe bereid. De politie en betrokken instanties in goed staat zijn om misstanden en strafbare feiten aan te pakken.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en uiterlijk binnen twee weken beantwoorden?
Ik heb mijn best gedaan de antwoorden op de vragen zo spoedig als mogelijk te beantwoorden.
De zaak van dhr. Singh |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Michiel van Nispen , Lammert van Raan (PvdD), Martijn van Helvert (CDA), Bram van Ojik (GL), Henk Krol (50PLUS), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich de eerdere Kamervragen over de zaak van de heer Singh?1
Klopt het dat het verzoek in het kader van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS) van de heer Singh abusievelijk door het Amerikaanse ministerie van Justitie aan de autoriteiten in Aruba is gezonden? Bent u bereid dit na te gaan?
Nee, de Verenigde Staten hebben geen officieel WOTS-verzoek aan Aruba toegezonden. Het bericht dat de Verenigde Staten abusievelijk aan Aruba toezonden, was een kennisgeving van 25 juli 2019 dat de heer J.S. aan de staat Californië te kennen heeft gegeven dat hij naar Nederland overgeplaatst wil worden en dat de staat Californië zal beoordelen of zij op basis van dit verzoek een nader onderzoek starten.
Heeft het ministerie van Justitie en Veiligheid het WOTS-verzoek van de heer Singh inmiddels onder ogen gekregen? Zo ja, kunt u bevestigen dat dit dan betekent dat het Amerikaanse ministerie van Justitie het verzoek heeft beoordeeld en positief heeft besloten ten aanzien van dit verzoek?
Er is geen WOTS-verzoek ten aanzien van de heer J.S. uit de Verenigde Staten ontvangen.
Bent u bereid, wanneer u het WOTS-verzoek onder ogen krijgt, hier positief over te beslissen, mede gelet op de humanitaire aspecten van deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Zodra Nederland een officieel verzoek ontvangt, zal dit aan de gebruikelijke WOTS-kaders worden getoetst. De ratio achter de WOTS, zoals opgenomen in het met uw Kamer vastgestelde beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland (hierna: het Beleidskader), is niet allereerst humanitair van aard (te zware straf of detentieomstandigheden die niet stroken met onze opvattingen), maar is gericht op resocialisatie, namelijk in het land waar men woont. Dit laatste wordt bepaald aan de hand van het bindingscriterium. In dit verband is van belang dat de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen van de Dienst Justitiële Inrichtingen (IOS) in 2015, op verzoek van de Verenigde Staten (VS) en op grond van artikel 6, derde lid, van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (VOGP), een inschatting heeft verricht naar de slagingskans van een eventueel officieel verzoek van de zijde van de VS. Hierbij is gebruik gemaakt van de in 2015 door de VS meegezonden stukken en de Basisregistratie Personen. Op grond hiervan heeft IOS, zoals eerder aan uw Kamer is gemeld, aan de VS medegedeeld dat J.S. niet voldoet aan de geldende criteria. Uiteraard kunnen de VS alsnog een officieel verzoek indienen.
Klopt het dat Nederland ook zelf een procedure kan starten om tot overdracht van het vonnis van de heer Singh te komen? Zo ja, waarom is dit nooit gebeurd? Bent u bereid deze procedure alsnog te starten, zo nodig op humanitaire gronden?2
Op grond van artikel 2, derde lid, van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (VOGP) kan zowel de staat van veroordeling, als de staat van tenuitvoerlegging een procedure tot overdracht van de tenuitvoerlegging starten. Nederland verzoekt als staat van tenuitvoerlegging alleen om overdracht indien een overname van de tenuitvoerlegging in de rede ligt. Aangezien, zoals bij antwoord 4 geschetst, aan de VS is medegedeeld dat de heer J.S. niet aan de criteria voldoet, ligt het niet in de rede dat Nederland in deze zaak een dergelijk verzoek indient.
Klopt het dat u zonder medeweten van de heer Singh en zijn advocaten een gratieverzoek heeft ingediend in 2018? Zo ja, kunt u hiervan schriftelijke bewijzen overleggen?
Het is diplomatieke usance om vertrekkende bewindslieden te bedanken, waarbij ook aandacht kan worden gevraagd voor specifieke actuele onderwerpen die tussen twee landen spelen. Vóór het einde van de termijn van Jerry Brown als gouverneur van de staat Californië in januari 2019 heb ik in december 2018 de gouverneur in een persoonlijke brief bedankt voor de Nederlands-Californische samenwerking. Omdat een Amerikaanse ambtsdrager op het moment van aftreden soms een laatste keer gebruik maakt van verschillende bevoegdheden, bijvoorbeeld de bevoegdheid tot gratieverlening, heb ik in deze brief, zoals ook in diverse andere eerdere en latere contacten (o.a. op kabinetsniveau), gewezen op de humanitaire situatie van de Nederlandse gedetineerde J.S. Ik heb hierbij onder meer uitdrukkelijk melding gemaakt van de bevoegdheid van de gouverneur om gratie te verlenen. Dit was een passend onderdeel in de voortdurende diplomatieke inspanningen ten aanzien van de heer J.S.
Klopt het dat de consul-generaal te San Francisco aanstuurt bij de heer Singh om over te stappen naar een andere organisatie dan PrisonLaw? Zo ja, wat is de reden hiervan?
Nee, dat klopt niet. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken informeert alle Nederlandse gedetineerden over de mogelijkheid van begeleiding in het kader van consulaire bijstand. Onder meer om vast te stellen of een gedetineerde in aanmerking wenst te komen voor consulaire bijstand en/of begeleiding door de gesubsidieerde organisaties, hanteert het ministerie een toestemmingsformulier dat de gedetineerde zelf invult. Het staat elke gedetineerde vrij om gebruik te maken of af te zien van consulaire bijstand door de Nederlandse overheid en van de begeleiding die wordt geboden door onafhankelijke organisaties die daartoe subsidie ontvangen van de Nederlandse overheid, onder andere voor aanvullende juridische ondersteuning. Eén en ander is een aanbod en geen verplichting. Omdat er in 2019 en 2020 wijzigingen plaatsvonden in de gesubsidieerde organisaties die Nederlandse gedetineerden begeleiden, wijzigde ook het formulier (met vermelding van de nieuwe subsidieontvangers) en moest het formulier opnieuw door de heer J.S. worden ingevuld en ondertekend. Eén van de vragen van de heer J.S. naar aanleiding hiervan was om informatie te ontvangen over deze nieuwe organisaties. Via het opnieuw ingevulde formulier wordt gewaarborgd dat de heer J.S. consulaire bijstand kan blijven ontvangen en de gegevens worden verwerkt in overeenstemming met regels voor persoonsgegevensbescherming. Het staat de heer J.S. volledig vrij om cliënt van PrisonLaw te blijven.
Kunt u nader uiteenzetten hoe precies wordt bepaald of iemand al dan niet voldoende binding heeft met Nederland om in aanmerking te komen voor overplaatsing op basis van een WOTS-verzoek? Speelt het feit dat iemand geen familie heeft in het land van gevangenisstelling, maar wel in Nederland, hierin een belangrijke rol? Zo ja, waarom is in het geval van de heer Singh dan toch besloten dat er niet genoeg binding was met de Nederlandse samenleving? Zo nee, waarom niet?
Conform het voornoemde beleidskader wordt bij «het bepalen of er sprake is van binding [...] onder meer gekeken naar waar betrokkene feitelijk woonachtig is (inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie, GBA) en hoe lang, waar hij werkt, waar het gezin verblijft dan wel de familie en zo meer. Een Nederlandse veroordeelde die niet in Nederland woont en van wie onvoldoende gebleken is dat Nederland het land is waar hij na afloop van zijn detentie weer de draad zal oppakken, komt niet in aanmerking voor overbrenging. Daarvan is sprake in het geval betrokkene zijn banden met Nederland heeft verbroken door zijn hoofdverblijf naar een land buiten Nederland te verplaatsen en geen sociale banden met Nederland meer heeft. In een dergelijk geval is het resocialisatiebelang immers niet met een overbrenging gediend.»
Voor zover de vraag ziet op de specifieke omstandigheden van gedetineerde J.S. moet ik u mededelen dat er in het kader van de privacy hierover geen uitspraken worden gedaan.
Welke inspanningen verricht u om, op humanitaire gronden, aandacht te vragen voor deze zaak bij het Amerikaanse ministerie van Justitie?
De verzoeken van de heer J.S. aan de Amerikaanse autoriteiten om vervroegde vrijlating in de afgelopen jaren hebben niet tot een voor de heer J.S. positief resultaat geleid. Zoals ik uw Kamer vaker meedeelde, heeft Nederland onder meer via de diplomatieke kanalen meermaals steun uitgesproken voor een vervroegde vrijlating van de heer J.S. op humanitaire gronden. Nederland zal ook in de toekomst bij passende gelegenheden de verzoeken van de heer J.S. aan de Amerikaanse autoriteiten op humanitaire (niet juridische) gronden ondersteunen.
Bent u bereid zich maximaal in te spannen om de heer Singh, desnoods op humanitaire gronden, terug naar Nederland te halen? Zo ja, kunt u de Kamer van uw inspanningen op de hoogte houden? Zo nee, waarom niet?
In de casus van de heer J.S. spelen geen uitzonderlijke omstandigheden die een inspanning op juridische gronden rechtvaardigen. Zoals in het bovengenoemd beleidskader beschreven, is de WOTS geen instrument dat ingezet wordt op basis van humanitaire gronden. Wel zal Nederland, zoals aangegeven in het antwoord onder 9, via met name de diplomatieke kanalen – op humanitaire gronden – de steun uitspreken voor eventuele toekomstige verzoeken van de heer J.S. aan de Amerikaanse autoriteiten om een vervroegde vrijlating. Het initiatief en de positieve inspanning daarvoor liggen evenwel in de eerste plaats bij de heer J.S.
Het bericht ‘Dik half jaar wachten voor plaatsen snellader geen uitzondering’ |
|
Matthijs Sienot (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Dik half jaar wachten voor plaatsen snellader geen uitzondering»?1
Ja.
Deelt u de mening van de vraagstellers dat een goede en landsdekkende laadinfrastructuur van cruciaal belang is voor het bereiken van het kabinetsdoel van 100% zero-emissie nieuwverkoop van personenvoertuigen in 2030? Zo ja, op welke wijze draagt u bij aan een goede landsdekkende laadinfrastructuur in Nederland en daarbuiten? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel het belang van een goede en landsdekkende laadinfrastructuur. Om dit te bereiken is samen met decentrale overheden, netbeheerders, kennisinstellingen en brancheorganisaties voor laadinfrastructuur een Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL) opgesteld, die onderdeel is van het Klimaatakkoord. Belangrijk onderdeel van de NAL is de vorming van 6 regionale samenwerkingsverbanden voor de uitrol van laadinfrastructuur. Hiervoor wordt momenteel gewerkt aan de ondertekening van zes samenwerkingsovereenkomsten met decentrale overheden en netbeheerders. Het Rijk zal hier ook financieel aan bijdragen. Doel van de overeenkomsten is het versnellen van de regionale uitrol van laadinfrastructuur. De regionale uitvoering brengt een groot aantal werkzaamheden met zich mee die in nauwe samenspraak met de bestuurlijke partners en de netbeheerders moeten worden uitgevoerd. Hierover worden afspraken gemaakt met zes zogenaamde samenwerkingsregio’s. Deze samenwerkingsregio’s gaan zich inzetten op het gebied van het beleid en de uitrol van laadinfrastructuur voor alle typen voertuigen.
Daarnaast wordt momenteel onderzocht in hoeverre de omgevingswet ingezet kan worden om streefcijfers voor de aanleg van laadinfrastructuur bij decentrale overheden te introduceren.
Kunt u – tegen de achtergrond van het feit dat er veel miscommunicatie en desinformatie is over elektrisch rijden en laden, waardoor ondernemers niet goed kunnen overzien wat er op hen afkomt bij het aanschaffen van een snellaadpaal – uiteenzetten waarom het voor ondernemers onduidelijk is en op welke wijze u ondernemers ondersteunt?
De onduidelijkheid voor ondernemers wordt vooral veroorzaakt door onzekerheid over de toekomstige technologische en economische ontwikkelingen rond elektrisch rijden en opladen. In het regeerakkoord en het Klimaatakkoord is een duidelijke ambitie vastgelegd: in 2030 zijn alle nieuw verkochte personenauto’s emissieloos. Met de uitvoering van de NAL zorg ik er samen met regionale overheden, netbeheerders en marktpartijen voor dat hiertoe de benodigde laadinfrastructuur wordt aangelegd.
Ik ondersteun ondernemers met informatie en handreikingen over de aanleg van laadinfrastructuur via onder andere het Nationaal Kennisplatform Laadinfrastructuur (NKL), dat binnenkort een handreiking snelladen publiceert (zie ook vraag 5). Ook werk ik samen met partijen als de ANWB, Stichting Natuur & Milieu en Milieu Centraal om betrouwbare informatie over andere aspecten van elektrisch vervoer beschikbaar te stellen. Daarnaast ondersteun ik ondernemers in financiële zin. Ondernemers kunnen investeringen in laadpunten aanmelden voor de milieu-investeringsaftrek2. Op het leveren van stroom via laadpalen met een eigen netaansluiting geldt een verlaagde energiebelasting. En ondernemers die werken aan innovatieve laadoplossingen ondersteun ik via de demonstratieregeling klimaattechnologieën en -innovaties in transport. Zo komen bijvoorbeeld ondernemers in aanmerking voor deze regeling die hun vloot bestelbusjes laten rijden op zelf opgewekte zonne-energie.
Herkent u de situatie die wordt geschetst dat het plaatsen van snellaadpalen een half jaar op zich kan laten wachten, omdat ze niet op het elektriciteitsnet aangesloten kunnen worden? Zo ja, op welke wijze ondersteunt u de sector om de snellaadstations versneld te kunnen plaatsen?
In het kader van de NAL heb ik continu contact met netbeheerders over de uitrol van laadinfrastructuur. In veel gevallen lukt het om een nieuwe aansluiting binnen de wettelijk gestelde termijn van 18 weken te realiseren. Dit hangt sterk af van de lokale situatie. Soms wordt dit inderdaad niet gehaald. Dit kan in het geval van snelladers te maken hebben met de extra netcapaciteit die moet worden gecreëerd door bijvoorbeeld de bouw van een extra onderstation. Dit kost tijd.
Stichting ElaadNL vertegenwoordigt de netbeheerders als kenniscentrum voor laadinfrastructuur in het kader van de NAL. ElaadNL werkt proactief aan het versnellen van de uitrol van laadpunten door met de netbeheerders en gemeenten prognoses op te stellen voor de benodigde nieuwe netaansluitingen. Deze prognoses moeten worden vertaald in uitrolplanningen van netbeheerders. Hoe beter de nieuwe aansluitingen gepland kunnen worden, hoe sneller de uitrol zal lopen.
Specifiek voor het versneld plaatsen van snelladers op verzorgingsplaatsen langs de snelweg heb ik Rijkswaterstaat gevraagd om te verkennen hoeveel snelladers er op de verzorgingsplaatsen bijgeplaatst zouden kunnen worden (tot 2030) en op welke wijze de overheid dit mogelijk kan faciliteren.
Bent u bereid om ondernemers te helpen bij het opstellen van een plan de campagne per locatie door duidelijkheid te geven over de locaties waar snellaadpalen probleemloos aangesloten kunnen worden op het elektriciteitsnet? En kunt u ondernemers inzicht geven in beschikbare technische mogelijkheden om bij een gebrek aan netcapaciteit toch een laadpaal te installeren?
Ja, dat is reeds onderdeel van de NAL. Per regio zal een plan gemaakt worden voor de uitrol van (snel)laadinfrastructuur. Dit gebeurt samen met de netbeheerders en de regionale samenwerkingsverbanden in het kader van de NAL. Iedere netbeheerder publiceert daarnaast een overzichtskaart met de beschikbare netcapaciteit voor zowel opwek als afname3. Technische mogelijkheden om toch een laadpunt aan te sluiten bij een gebrek aan netcapaciteit worden beschreven in de handreiking snelladen van NKL.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Duurzaam vervoer van 22 april 2020?
Ja.
Het rapport van de Noordelijke Rekenkamer ‘Herverdeling onder Hoogspanning, een onderzoek naar de verdeling naar de kosten en baten rondom wind- en zonneparken’ |
|
Agnes Mulder (CDA), Sandra Beckerman (SP), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het rapport «Herverdeling onder Hoogspanning, een onderzoek naar de verdeling van kosten en baten rondom wind- en zonneparken, provincie Groningen» van de Noordelijke Rekenkamer?1
Ja.
Deelt u de mening dat bovenwettelijke compensatie van omwonenden bij de aanleg van wind- of zonneparken nodig kan zijn om de aanleg van die parken mogelijk te maken? Zo ja, hebben de provincies op dit moment de bevoegdheid om die compensatie af te dwingen en waarop is die bevoegdheid dan gebaseerd? Zo nee, waarom niet en bent u voornemens om de wet- of regelgeving zodanig aan te passen dat provincies die bevoegdheid wel krijgen?
In het Klimaatakkoord wordt de mogelijkheid om de lokale omgeving financieel te laten meedelen in energieprojecten gezien als een cruciaal onderdeel om de energietransitie te laten slagen. Door afspraken te maken over financiële participatie aan de start van een project en een project samen met de omgeving vorm te geven, kan worden bijgedragen aan draagvlak en een eerlijke verdeling van lusten en lasten. Er zijn verschillende vormen van financiële participatie mogelijk, zoals mede-eigenaarschap, een omwonendenregeling en een omgevingsfonds. In het Klimaatakkoord is ook afgesproken dat de initiatiefnemer van een energieproject deze verschillende vormen bespreekt met omgevingspartijen. Welke vorm of vormen van financiële participatie uiteindelijk afgesproken worden, is afhankelijk van de wensen van de omgeving en mogelijkheden van het project.
Binnen interbestuurlijk verband wordt momenteel in kaart gebracht welke juridische mogelijkheden/bevoegdheden decentrale overheden hebben om eisen te stellen aan financiële participatie. De zorg die de Noordelijke Rekenkamer hierover uitspreekt, wordt hier uiteraard in betrokken. Ik verwacht uw Kamer hierover, en over eventuele vervolgstappen, na de zomer van 2020 te informeren.
Deelt u de opvatting, verwoord onder conclusie 14, dat provincies bij de planvorming en realisatie van wind- en zonneparken nauwelijks bevoegdheden hebben om af te dwingen dat de initiatiefnemers van die parken financiële compensatie aan omwonenden moeten geven dan wel omwonenden moeten laten participeren in hun park? Zo nee, waarom niet en welke bevoegdheden hebben provincies dan wel?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat niet uit te leggen valt waarom omwonenden voor het ene project meer compensatie ontvangen dan omwonenden bij een gelijkaardig ander project en dat daardoor het draagvlak voor de aanleg van wind- en zonneparken geschaad kan worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook in mijn beantwoording van Kamervragen van 14 februari 2020 heb aangegeven zijn er diverse manieren waarop de omgeving kan meeprofiteren van hernieuwbare energieprojecten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1779). In het Klimaatakkoord is afgesproken dat er wordt gestreefd naar 50% lokaal eigendom bij hernieuwbare energieprojecten. Het gaat daarbij om mee-investeren en de risico’s dragen, en dus ook aanspraak kunnen maken op opbrengsten. Maar er zijn ook andere vormen van financiële participatie, zoals een omgevingsfonds en obligaties. Welke keuzes daarin worden gemaakt, wordt bepaald in gesprek met de omgeving in het participatieproces en het lokaal bevoegd gezag. De mogelijkheden hangen ook af van de kenmerken van het project; het ene project levert bijvoorbeeld meer op dan het andere. Er is sprake van maatwerk en de mate en wijze waarop omwonenden kunnen meeprofiteren kan daarom verschillen per project en per gebied.
Ik ben daarom geen voorstander van eenduidige wettelijke normen ten aanzien van financiële participatie op landelijk niveau. Wel is het van belang dat bij energieprojecten het bevoegd gezag voldoende juridische mogelijkheden heeft om vooraf eenduidige kaders te kunnen vaststellen ten aanzien van financiële participatie.
Voor wat betreft schade ontstaan door ruimtelijke ontwikkelingen bestaat er de planschaderegeling. Dit is een wettelijk vastgesteld instrument om tegemoet te komen aan schade ontstaan door ruimtelijke ontwikkelingen. Deze planschaderegeling gaat om aantoonbare schade en is iets anders dan de vormen van financiële participatie waarover hierboven gesproken wordt.
Deelt u de mening dat er eenduidige wettelijke normen voor compensatie en financiële participatie van omwonenden moeten komen zodat de aard en omvang van dergelijke compensatie niet langer afhankelijk is van onzekere factoren, zoals de onderhandelingsvaardigheid van omwonenden of de bereidheid van initiatiefnemers om op eisen van omwonenden in te gaan? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u voor die wetgeving zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u schetsen hoe op nationaal niveau het beleid in Denemarken is vormgegeven met betrekking tot specifieke wettelijke regelingen voor compensatie en financiële participatie die van toepassing zijn bij windparken? Welke lessen kunnen daaruit worden getrokken?
De manier waarop omringende landen zoals Denemarken omgaan met compensatie en participatie bij duurzame energieprojecten verschilt. Eerder heb ik uw Kamer in mijn beantwoording van Kamervragen van 11 november 2019 laten weten dat in het kader van het Klimaatakkoord in kaart wordt gebracht op welke manier andere landen, waaronder Denemarken, omgaan met participatie bij duurzame energieprojecten (Kamerstuk 2019D51941). Ik verwacht uw Kamer hier voor de zomer over te informeren.
Het bericht ‘Logistieke sector krijgt steeds meer last van coronavirus’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u bericht «Logistieke sector krijgt steeds meer last van coronavirus»?1
Een specifiek artikel met deze titel waar de heer Dijkstra naar verwijst is niet (meer) te vinden op de website van het Nieuwsblad Transport. Uiteraard ken ik wel de aanverwante artikelen die een beeld geven van de problematiek.
Klopt het dat 45% van het intercontinentale verkeer van containers afkomstig is uit Azië?
Azië is het hart van het intercontinentale containervervoer. Negen van de tien grootste containerhavens in de wereld liggen in Azië. Van het mondiale containervervoer ging in 2018 28.2 miljoen TEU via de zogenoemde Trans-Pacifische route tussen Azië en Noord-Amerika en 24.4 miljoen TEU via de Azië-Europa route. Over de Trans-Atlantische route werd in datzelfde jaar 8.0 miljoen TEU vervoerd (bron: UNCTAD, Review of Maritime Transport, 2019). In 2019 was 47% van alle containers die werden overgeslagen in de haven van Rotterdam afkomstig uit of bestemd voor Azië.
Klopt het dat de capaciteit van de containervaart circa 20% tot 40% is teruggelopen als gevolg van verminderd transport van goederen door het coronavirus?
Exacte cijfers zijn (nog) niet te geven. Het gaat hier om bedrijfsgevoelige informatie. Havenbedrijf Rotterdam (HbR) geeft aan dat in de eerste maand na de uitbraak van het coronavirus in China, het aantal afvaarten uit China was afgenomen met ongeveer 20%. Dat aantal is volgens HbR inmiddels weer toegenomen en ligt nu nog ongeveer 10% lager dan in dezelfde periode in 2019. De huidige ontwrichting in Europa zal echter ook zijn verdere weerslag hebben op transport van goederen. Containeroverslag maakt circa 33% van de overslag in de Rotterdamse haven uit.
Wat betekent een dergelijke terugval in containertransport voor de Rotterdamse haven?
Deze terugval betekent dat er minder containers worden overgeslagen in de Rotterdamse haven en containerterminals en aanverwante bedrijven in de container(vervoer)keten de gevolgen daarvan zullen merken in hun bedrijfsvoering. Op basis van de ontwrichting in China verwacht het Havenbedrijf Rotterdam dat er zo’n 2 miljoen ton goederen per maand minder worden overgeslagen. Daar bovenop zal de huidige vertraging van de Europese economie een effect hebben waarvan de omvang op dit moment nog niet bepaald kan worden.
Klopt het dat containers blijven staan en ladingen niet op tijd aankomen? Welke gevolgen kan dit hebben voor de rest van de keten, inclusief de transporteurs die het vanuit de haven naar andere plekken brengen?
Terminals hebben last van aanpassingen in schema's van rederijen, met schepen die uit de vaart genomen worden of in Europa structureel havens overslaan. En dat leidt tot disruptie in de aan- en afvoer van volle en lege containers. Lagere overslagvolumes hebben een direct effect op het hele netwerk van transporteurs in het achterland. Met name voor kleinere transportbedrijven zal dit financiële impact hebben. In de logistieke sector zijn veel kleine bedrijven en ZZP’ers voor wie dit financieel zeer zwaar is.
Welke mogelijkheden heeft de rijksoverheid om goederenstromen zoveel mogelijk te laten voortduren?
De distributie van goederen is essentieel voor onze samenleving. De rijksoverheid heeft een lijst opgesteld van cruciale beroepsgroepen en vitale processen waarin de goederendistributie en de mensen die daarin werkzaam zijn, zijn opgenomen. Daarnaast is er door het kabinet op 17 maart jl. een pakket financiële maatregelen aangekondigd om rust te creëren voor die bedrijven die financiële problemen ervaren. In overleg met Europese collega’s dring ik erop aan dat de grenzen tussen lidstaten en de buitengrenzen openblijven voor goederen en dat de medewerkers uit de transportsector zoals chauffeurs, bemanningsleden en anderen vrij kunnen reizen en gebruik kunnen maken van goede sanitaire voorzieningen. Ik ben daarnaast in continue contact met de sector over de belemmeringen die zij ervaren en probeer die binnen mijn mogelijkheden op te lossen.
In welke mate zijn Nederlandse partijen in het goederentransport in staat een omslag te maken van routes en activiteiten om zo verlies van omzet en banen te voorkomen?
Op dit moment is er in een deel van de sector veel vraag naar transporteurs en in een ander deel een sterk verminderde vraag. Zo gaat een deel van de ladingen, zoals de bevoorrading van de levensmiddelen en de zorg in deze tijd onverminderd door. Andere transporteurs zoals bijvoorbeeld die in de horecasector of die van containers uit de Rotterdamse haven hebben te maken met minder ladingen. Het is voor sommige transporteurs mogelijk van lading, routes of modaliteit te wisselen en dat gebeurt in beperkte mate. Dit is echter lang niet in alle gevallen mogelijk, bijvoorbeeld vanwege technische inrichtingseisen zoals bij containers of bulktransport.
Welke problemen kan het geven als buitenlandse chauffeurs zonder vracht in Nederland blijven wachten? Welke maatregelen zijn denkbaar om te zorgen dat er geen overlast ontstaat?
Ik heb nauw contact met de sector over het vervoer van goederen. Vooralsnog zijn er geen signalen dat veel buitenlandse chauffeurs zonder vracht in Nederland moeten blijven wachten. Mocht daar verandering in optreden dan zijn maatregelen denkbaar zoals die zijn voorbereid voor een eventuele no deal Brexit. Hierbij valt te denken aan het gebruikmaken van (tijdelijke) extra parkeerplaatsen en inzet van verkeerscirculatieplannen.
Noodhulp aan Syriërs |
|
Mahir Alkaya (SP), Sadet Karabulut (SP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Uit welke middelen komen de vier miljoen euro die extra beschikbaar zijn gesteld voor noodhulp in het Noordwesten van Syrië, zoals beschreven in uw brief van 3 maart 2020?1
Uit de noodhulpmiddelen van de BHOS begroting (artikel 4.1).
Is het extra bedrag van vier miljoen aan noodhulp voor Syrië antwoord op het appel van de humanitaire gemeenschap voor de uitvoering van het geüpdatet «inter-cluster readiness and response plan for North West Syria»?2
Het kabinet heeft besloten additionele middelen vrij te maken voor noodhulp in Noordwest Syrië op basis van de snel groeiende noden aldaar. Deze bijdragen passen binnen het «readiness and response plan» van de VN en partnerorganisaties en zijn in aanvulling op de EUR 15 miljoen die al voorzien was voor Syrië in de indicatieve planning van de besteding van noodhulp in 2020 (Kamerstuknr. 34952–108 dd 3 maart 2020).
Naast de twee miljoen euro die via het Dutch Relief Alliance loopt, via welke kanalen wordt de andere helft van het extra bedrag besteedt?
De andere EUR 2 miljoen wordt besteed via het Syria Cross-Border Humanitarian Fund (SCHF), een pooled fund van waaruit VN en (internationale) NGOs fondsen ontvangen om hulpoperaties uit te voeren in Noordwest Syrië.
Gaan de Europese Commissie en de andere lidstaten ook hun hulp aan Syrië intensiveren gezien de humanitaire crisis die sinds december 2019 de ergste vormen sinds het begin van de oorlog aanneemt? Zo nee, kunt u daartoe oproepen bij uw collega’s?
De EU heeft recent een bijdrage van EUR 60 miljoen aangekondigd voor hulp aan Noordwest Syrië en bekijkt mogelijkheden voor additionele bijdragen. Ook EU lidstaten intensiveren hun hulp. Zo heeft Duitsland een extra bijdrage van EUR 100 miljoen aangekondigd; Duitsland onderzoekt nog via welke kanalen dit geld wordt besteed. Nederland onderhoudt actief contact met de Europese Commissie en andere lidstaten hierover.
Wat is uw inzet in de humanitaire diplomatie om noodhulp mogelijk te maken in Syrië? In hoeverre staat dat in verband met de politieke diplomatie voor een blijvend staakt-het-vuren?
Een blijvend staakt het vuren heeft de hoogste prioriteit, ook voor de humanitaire gemeenschap, om te zorgen voor ongehinderde humanitaire toegang tot alle Syriërs in nood. De Nederlandse humanitaire diplomatie ten behoeve van noodhulp in Syrië heeft meerdere vormen, van gesprekken met humanitaire partners om effectieve hulp mogelijk te maken, tot gezamenlijke acties met gelijkgezinde landen waaronder demarches, artikelen in de media en discussies achter gesloten deuren. Zo speelt NL een actieve rol in de International Syria Support Group in Geneve die via de Humanitarian Taskforce zorg draagt voor het bevorderen van humanitaire toegang en de bescherming van burgers. Daarbij gaat het zowel om de verlenging van de «cross-border» hulp vanuit Turkije naar Noordwest Syrië als om het mogelijk maken van cross-line hulp vanuit Damascus, in lijn met het humanitair imperatief.
Nederland blijft zich inzetten voor een politieke oplossing van het conflict in Syrië, conform VNVR Resolutie 2254. Nederland dringt daarbij aan op een actievere rol in dit proces van de EU en de VN: in de laatste Raad Buitenlandse Zaken zoals eerder aan uw Kamer gemeld; in New York, waar de EU en Veiligheidsraadleden hierover in discussie zijn met de Secretaris-Generaal van de VN; in Geneve bij het kantoor van de Speciaal Gezant van de VN en in bilaterale gesprekken met Turkije en Rusland. Ook in die gesprekken wordt nadruk gelegd op de noodzaak voor het bestendigen en monitoren van een duurzaam staakt-het-vuren en het vergroten van ongehinderde humanitaire toegang tot de Syriërs in nood.
Welke belemmeringen zijn er voor Nederland om, al dan niet in internationaal verband, hulp te bieden aan de intern ontheemden in Syrië?
Nederlandse hulp is bestemd voor alle mensen in nood in Syrië en wordt zowel cross border, cross line als in regimegebied geleverd. Een voorwaarde voor ontvangende hulporganisaties is dat deze zich aansluiten bij het Humanitaire Respons Plan dat onder coördinatie van de VN tot stand komt. In heel Syrië bestaan risico’s rond manipulatie van hulpstromen door autoriteiten (van HTS tot regime autoriteiten) en misbruik van hulpgelden binnen organisaties. Nederland is hierover in nauw overleg met zowel VN, Rode Kruis als internationale NGOs. Risico’s en mitigerende maatregelen zijn uitgebreid in kaart gebracht en worden voortdurend aangepast aan de veranderende omstandigheden.
Een concreet voorbeeld van een belemmering is de recente politisering van de «cross-border resolutie», waarbij sinds januari 2020 alleen nog noodhulp geleverd kan worden vanuit Turkije richting Noordwest Syrië en niet meer vanuit Irak richting Noordoost Syrië. Bovendien is de geldigheidsduur van de resolutie teruggebracht van een jaar naar zes maanden. Een groot risico dat Nederland in internationaal verband mede probeert te voorkomen is het aflopen van deze VN Veiligheidsraadresolutie. Dit zou verantwoorde hulpverlening aan Noordwest Syrië ernstig belemmeren, temeer daar cross-line hulp vanuit Damascus nauwelijks van de grond komt, ondanks toezeggingen van het regime.
Verder bestaan er andere bureaucratische, juridische, financiële en politieke belemmeringen om hulp te bieden aan Syriërs in nood. Zo wordt humanitaire toegang om politieke redenen ontzegd, of wordt deze belemmerd vanwege voortdurende onderhandelingen met autoriteiten over welke organisatie waar hulp mag bieden en via wie. Ook kampt het Humanitair Respons Plan nog altijd met een financieringstekort. Ondanks de ontheemding die ook hulpverleners zelf heeft getroffen in Noordwest Syrië, bevestigt de VN dat hulporganisaties voldoende absorptiecapaciteit hebben om extra steun te verwerken. Nederland werkt actief samen met gelijkgezinde landen om humanitaire organisaties in staat te stellen een effectieve humanitaire hulpoperatie uit te voeren.
Kunt u de beantwoording doen toekomen voor het algemeen overleg Noodhulp op 19 maart 2020?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Het bericht dat de overheid al jaren weet van vermissingen van Vietnamese kinderen |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Overheid weet al jaren van vermissingen Vietnamese kinderen»?1
Het fenomeen van alleenstaande minderjarige vreemdelingen die met onbekende bestemming vertrekken is al langere tijd bekend binnen de migratieketen. Alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) vormen een kwetsbare groep en het is onwenselijk dat zij met onbekende bestemming vertrekken uit de opvanglocaties. Daarom zijn in het verleden reeds afspraken gemaakt over, bijvoorbeeld, de plaatsing van Vietnamese minderjarigen in de beschermde opvang. Deze afspraken zijn gemaakt om deze minderjarigen te beschermen tegen mensenhandel. Om een beter beeld te krijgen van de problematiek heeft mijn voorganger in april 2019 opdracht gegeven om twee onderzoeken te laten doen naar het vertrek met onbekende bestemming van alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Deze onderzoeken zijn afgerond en ik heb uw Kamer per brief d.d. 23 maart jl. geïnformeerd over de resultaten van deze onderzoeken.3
Klopt het dat medewerkers van de beschermde opvanglocaties al in 2015 signalen afgaven die wijzen op kinderhandel en dat de rapportage van de opvang stelt dat er sprake is van een «trend»?
In de kwartaalrapportage van de Jade Zorggroep van 2015 is de opvallende instroom van Vietnamese jongens en meisjes benoemd, alsmede dat al deze jongeren met onbekende bestemming zijn vertrokken uit de opvang. Het COA ving deze jongeren op in de beschermde opvang. De beschermde opvang is geen gesloten opvang, waarmee de kans blijft bestaan dat jongeren uit deze opvang vertrekken. In de kwartaalrapportage van Jade is aangegeven dat de groep van Vietnamese kinderen zeer moeilijk te «deprogrammeren» viel in een korte tijd in de beschermde opvang. Vanzelfsprekend heeft de beschermde opvang geprobeerd, binnen de mogelijkheden die er zijn, de jongeren zo lang als mogelijk in de opvang te houden. Hierover is uw Kamer ook geïnformeerd in mijn brief d.d. 23 maart jl. 4 Daarnaast rapporteert het COA deze signalen aan het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM).
Waarom is de Kamer daar niet onmiddellijk over geïnformeerd?
In 2015 heeft de Inspectie Jeugdzorg in samenwerking met de Inspectie Justitie en Veiligheid onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de beschermde opvang. Over dit onderzoek is uw Kamer per brief van 7 maart 2016 geïnformeerd.5 In deze brief is expliciet genoemd hoeveel Vietnamese amv’s er met onbekende bestemming uit de beschermde opvang zijn vertrokken in 2015. Ook staat in de brief dat de Vietnamese amv’s in vier groepen uit de beschermde opvang zijn vertrokken en welke maatregelen medewerkers treffen om het vertrek van amv’s tegen te gaan. In de Kamerbrief over de hertoets van de kwaliteit van de beschermde opvang d.d. 6 september 2017 is uw Kamer wederom geïnformeerd over de hoeveelheid Vietnamese amv’s die met onbekende bestemming zijn vertrokken in 2016 en de eerste maanden van 2017.6 In de beantwoording op verschillende Kamervragen is uw Kamer hier de afgelopen jaren ook over geïnformeerd.7
Waarom is dit evenmin gebeurd in antwoord op de verschillende vragen die de afgelopen jaren vanuit de Kamer zijn gesteld?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom verklaarde toenmalig Staatssecretaris Harbers in antwoord op Kamervragen geen informatie te hebben «dat een smokkelnetwerk betrokken is bij de verdwijning van minderjarige Aziatische migranten»?2
Mijn voorganger heeft verklaard dat er bij de uitvoeringsorganisaties geen informatie bekend is dat een smokkelnetwerk betrokken zou zijn bij de vermissing van minderjarige Vietnamese migranten. Dit was toentertijd ook het geval.
Wel zijn er altijd sterke vermoedens geweest van mensensmokkel. Om deze reden zijn er afspraken gemaakt om Vietnamese amv’s standaard in de beschermde opvang te plaatsen.
De indicaties van mensensmokkel die worden genoemd in de artikelen van nos.nl en Argos, die waren reeds bekend bij de uitvoeringsorganisaties, onder andere bij het COA. Op grond hiervan is in het verleden meermaals strafrechtelijk onderzoek gedaan naar zowel mensenhandel als mensensmokkel. Echter op grond van enkel deze indicaties kon nog niet gesteld worden dat er sprake is van een concreet mensensmokkelnetwerk. Wel hebben inmiddels een aantal onderzoeken geleid tot losstaande veroordelingen op grond van mensensmokkel. Voor meer informatie hierover verwijs ik u naar het EMM-onderzoek over Vietnamese amv’s en mijn brief aan uw Kamer, d.d. 23 maart jl., over dit onderzoek.
Erkent u dat de Kamer niet of tenminste onvolledig is geïnformeerd?
De verklaring van mijn voorganger dat er geen indicaties waren van een mensensmokkelnetwerk was correct. Tot op heden is er geen bewijs dat er sprake is van een georganiseerd mensensmokkelnetwerk. De vermoedens en signalen van mensensmokkel zijn er echter al langere tijd. De opmerkingen in de kwartaalrapportages van Jade en Xonar zijn op zichzelf echter niet voldoende om te spreken van een strafbaar feit. Daar is eerst een strafrechtelijk onderzoek voor vereist en het is uiteindelijk aan de rechter om te beslissen of er sprake is geweest van een strafbaar feit. Inmiddels zijn er een aantal losstaande veroordelingen geweest op grond van mensensmokkel.
Waar blijft het onderzoek naar de verdwijning van Vietnamese kinderen dat afgelopen najaar gereed zou zijn?3
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het met de Nationaal Rapporteur Mensenhandel eens dat het belangrijk is dat de bestaande signalen van georganiseerde mensenhandel bij vermiste Vietnamese kinderen serieus genomen moeten worden omdat deze kinderen moeten kunnen rekenen op actieve bescherming door de overheid en dat de daders moeten worden gestopt? Zo ja, welk gevolg gaat u daaraan geven?4
Ik ben het eens met de Nationaal Rapporteur Mensenhandel dat wanneer zich signalen van georganiseerde mensenhandel voordoen, deze zeer serieus genomen moeten worden. Dit geldt des te meer voor signalen die betrekking hebben op kwetsbare groepen, zoals bijvoorbeeld gestelde alleenstaande minderjarige vreemdelingen. In mijn brief aan uw Kamer omtrent de twee onderzoeken naar vertrek met onbekende bestemming van amv’s d.d. 23 maart jl. heb ik uiteengezet welke maatregelen ik in dit kader tref. In deze brief ga ik ook specifiek in op Vietnamese amv’s.
Het vastlopen van de rechtspraak |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Was u verrast, een dag na het algemeen overleg strafrechtketen, door het bericht dat de rechtspraak vastloopt? Sinds wanneer had u kennis van deze cijfers? Waren deze cijfers u al bekend vóór of tijdens dit debat over de strafrechtketen op 5 maart?1
Nee. Zoals wij in onze brieven 13 maart 2019 en 3 juli 20192 hebben toegelicht is de problematiek van de zittingscapaciteit niet nieuw. Het kabinet heeft vorig jaar geld vrijgemaakt voor de Rechtspraak, onder meer om in de prijsperiode 2020–2022 de capaciteit op orde te krijgen en achterstanden weg te werken. Dat in 2020 niet aan de vraag naar zittingscapaciteit kon worden voldaan was voorzien. De omvang daarvan, de cijfers die in het krantenartikel zijn genoemd, is gebaseerd op een eerste interne analyse die kort voor het Algemeen Overleg tussen de woordvoerders van het College van procureurs-generaal en het Ministerie was gedeeld. Een definitieve rapportage zou nog volgen.
Wat is uw inhoudelijke reactie op dit bericht? Deelt u deze analyse en de geuite zorgen? Klopt het dat ongeveer 10% van de zaken niet afgehandeld zal worden in 2020?
Zoals hiervoor aangegeven was het de verwachting dat niet volledig aan de vraag naar zittingscapaciteit zou kunnen worden voldaan. Met het oog hierop was door het OM en de rechtspraak gezamenlijk opdracht gegeven in kaart te brengen waar de knelpunten zitten en daarvoor aanbevelingen te doen. Deze analyse zou in de maand april worden opgeleverd, maar is door de coronacrisis inmiddels achterhaald. De maatregelen die in verband met het coronavirus getroffen zijn, hebben grote impact op de mogelijkheden van OM en Rechtspraak om strafzaken af te doen. Werkvoorraden zijn daardoor verder opgelopen. De inspanningen van de Rechtspraak en het OM gezamenlijk zijn er nu op gericht om zoveel mogelijk zaken met behulp van audiovisuele middelen te behandelen en zodra dat mogelijk is, de werkprocessen weer op reguliere wijze te hervatten. Wat de impact van de coronamaatregelen is op de zittingscapaciteit en de voorraden en hoe deze problematiek moet worden aangepakt zal hierna worden bepaald. Wij hebben u hierover op 23 april 2020 nader geïnformeerd.3
Wat vindt u van de gemiddelde wachttijd van veertien maanden? Verwacht u dat dit gemiddelde zal afnemen, gelijk blijven of toenemen?
Wij zijn met de Rechtspraak en het OM niet tevreden over de doorlooptijden in de strafrechtketen. Het OM en de Rechtspraak hebben daarom al maatregelen getroffen met betrekking tot de zittingscapaciteit. Zo wordt gezorgd voor centraal inzicht in het aanbod van strafzaken door de parketten en de beschikbare capaciteit bij de gerechten zodat in een situatie van tijdelijke onder- en overcapaciteit effectiever kan worden ingezet op onderlinge bijstand van rechters en/of juridisch medewerkers. Ook hebben OM en Rechtspraak een zogenaamde «rookmeldersgroep» opgericht die met gezag signaleert waar zich problemen (kunnen gaan) voordoen en adviezen kan geven aan OM en gerechten voor deze onderlinge bijstand. Waar mogelijk wordt al onderlinge bijstand tussen de gerechten verleend. Bij uw Kamer is een wetsvoorstel aanhangig dat voorziet in meer mogelijkheden voor het verlenen van onderlinge bijstand tussen de gerechten. Dit neemt niet weg dat planning van strafzaken een complex proces is dat om dagelijkse afstemming tussen Rechtspraak, OM en advocatuur vraagt.
Het kabinet heeft vorig jaar structureel in de Rechtspraak geïnvesteerd zodat de Rechtspraak stappen kan zetten om de organisatie en de kwaliteit van het werk te verbeteren. De rechterscapaciteit is momenteel nog niet op de gewenste sterkte. De afgelopen jaren zijn er ruim 200 nieuwe rechters geworven; veel rechters zijn in opleiding en kunnen nog niet volledig worden ingezet. De meeste gerechten verwachten de komende jaren door vacaturevervulling op sterkte te zijn.
Ook ondersteunen wij de aanpak van het Bestuurlijk Ketenberaad (BKB). Zoals is toegelicht in onze brief van 26 juni 2019 heeft het BKB onder meer ketenbrede normen voor de aanpak van doorlooptijden bij 7 zaakstromen vastgesteld. Wij gaan ervan uit dat de aanpak van het BKB op termijn leidt tot kortere doorlooptijden. De realiteit is echter ook dat door de maatregelen die het OM en Rechtspraak in verband met het coronavirus hebben moeten nemen, de werkvoorraden nu (tijdelijk) zijn toegenomen. De gezamenlijke inspanning is om nieuwe vertraging zoveel mogelijk te beperken, onder meer door zaken met behulp van audio-visuele middelen te behandelen. Over de manier waarop Rechtspraak en OM in afstemming met de advocatuur de zittingen hervatten en opgelopen achterstanden worden ingelopen, hebben wij u op 23 april 2020 geïnformeerd.4
Hoe verhoudt dit bericht zich tot uw beloften tijdens het algemeen overleg strafrechtketen om de doorlooptijden te verkorten, en het optimisme dat u tijdens dit debat uitstraalde?
Wij zijn tevreden over de reeds getroffen en in gang gezette maatregelen die in het antwoord op vraag 3 zijn opgesomd. Er zijn belangrijke stappen in de ketensamenwerking gezet, zoals de aanpak van doorlooptijden en de aanpak van de digitalisering van de keten waarbij de eerste concrete resultaten al zijn geboekt. Dit laat onverlet dat er, zoals de Minister van JenV tijdens het AO Strafrechtketen toelichtte, duidelijk knelpunten zijn in de strafrechtketen. Hier komt de vertraging in de doorlooptijden als gevolg van de coronacrisis nog bij. De verwachting is dat de tijdens het AO toegelichte doorlichting van de strafrechtketen meer inzicht gaat geven in de knelpunten.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om de doorlooptijden te verkorten?
Wij ondersteunen de maatregelen die hiervoor zijn toegelicht en zullen mede op basis van de uitkomst van de doorlichting beoordelen of er nadere maatregelen moeten worden genomen om het functioneren van de strafrechtketen te verbeteren.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de voorzitter van Slachtofferhulp Nederland dat deze vertragingen dramatisch zijn voor slachtoffers? Kunt u inhoudelijk reageren op de klacht dat slachtoffers onvoldoende inhoudelijk op de hoogte worden gebracht?
Wij onderschrijven de uitspraak van de voorzitter van Slachtofferhulp Nederland dat ook slachtoffers de negatieve gevolgen van de vertragingen ondervinden. Wij betreuren dit zeer. Zoals de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal al in het krantenbericht toelicht moet de informatieverstrekking aan slachtoffers worden verbeterd. De slachtoffer-coördinatoren van het OM vervullen hier een belangrijke functie in. Onlangs is geld beschikbaar gesteld om ongeveer 40 fte extra slachtoffer-coördinatoren aan te trekken.
Wat is uw reactie op de suggestie van de voorzitter van Slachtofferhulp Nederland om slachtoffers met enige regelmaat proactief te informeren over de stand van zaken via zogenaamde updates? Wat zou er voor nodig zijn, zowel qua proces als menskracht, om dit te realiseren?
Wij vinden dit een goede suggestie en gaan met het OM in overleg hoe dit vormgegeven kan worden.
Het maximaal aantal afwezigheidsdagen in verpleeghuizen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aflevering van Radar, waaruit blijkt dat de regelgeving met betrekking tot het maximaal aantal afwezigheidsdagen (vakantieverlof) van een bewoner van een verpleeghuis een beperking kan zijn voor het willen zorgen voor een dierbare?1
Ja.
Tot mijn spijt heeft de beantwoording door de aanpak van de coronacrisis langer geduurd.
Klopt het dat bewoners van verpleeghuizen sinds 2018 maximaal twee weken per keer en maximaal 42 dagen per jaar afwezig mogen zijn en dat bij overschrijding de bekostiging van het zorgkantoor kan worden gestopt voor de dagen bovenop deze maxima en daarmee ook de zorgovereenkomst?
Het totaal aantal afwezigheidsdagen dat een zorgaanbieder in een jaar2 kan declareren wanneer de cliënt niet in de instelling verblijft, is volgens de opgave van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) 146 dagen per jaar. Het betreft 42 dagen vakantieverlof met een maximum van twee weken per keer. Daarnaast kunnen cliënten nog wekelijks twee dagen (52 x 2 dagen = 104 dagen per jaar) aaneengesloten elders verblijven. De NZa heeft per 1 januari 2020 mogelijk gemaakt dat de weekenddagen ook doordeweeks kunnen worden opgenomen. Bij een afwezigheid langer dan twee weken aaneengesloten ontvangt de zorgaanbieder geen bekostiging en kan de zorgovereenkomst worden beëindigd.3 ActiZ laat desgevraagd weten dat het zeer zelden voorkomt dat een zorgovereenkomst om deze reden wordt beëindigd. In die sporadische voorkomende gevallen hebben zorgaanbieder en zorgkantoor de plicht om vervangende zorg te regelen.
Vindt u het proportioneel als zorgaanbieders verloven van langer dan 42 dagen of twee weken achtereen weigeren terwijl zij alleen over de extra dagen geen bekostiging ontvangen?
Voor de kwaliteit van leven van bewoners van een verpleeghuis is het van belang dat er sociale contacten zijn met familieleden en vrienden buiten het verpleeghuis. Dat kan door af en toe op bezoek te gaan, maar ook door cliënten enige tijd bij hun familieleden te laten verblijven. Of en hoe lang dit verblijf elders mogelijk is, is maatwerk. Ook in die situaties dat er een wens is van verblijf, langer dan twee weken. Daarnaast is van belang dat het verblijf buiten de instelling het welzijn van de cliënt niet mag schaden. De zorginstelling is ook dan verantwoordelijk voor het (medisch) welzijn van de cliënt en moet zich ervan vergewissen of verblijf elders verantwoord is en wat er voor nodig is om dit in goede banen te lijden. Goede afspraken met familie en eventueel betrokken extramurale aanbieders die de zorg op het vakantieadres regelen zijn van belang voor het kunnen zorgdragen voor het (medisch) welzijn van de cliënt. Uit navraag bij Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en de brancheverenigingen ActiZ en de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN), blijkt dat in enkele tientallen situaties per jaar sprake is van een wens tot verlof die niet past binnen de voorwaarden van de onder vraag 2 genoemde beleidsregels.
Vindt u het proportioneel dat verloven van langer dan twee weken achtereen hierdoor misschien niet mogelijk zijn, ook als de persoon verder het hele jaar geen verlof opneemt?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het niet bewonderenswaardig, en zelfs iets wat aangemoedigd zou moeten worden, dat bijvoorbeeld een dochter haar moeder enkele weken per jaar op vakantie wil nemen en de zorgtaken volledig zelf verleent?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er de mogelijkheid moet zijn om af te kunnen wijken van regels en maatwerk mogelijk moet zijn als hiermee de zorg voor elkaar wordt bevorderd en misschien zelfs de kwaliteit van leven?
De NZa stelt de regels op voor de bekostiging van zorg. Dit doet zij in nauwe betrokkenheid met ZN en branche- en cliëntenorganisaties. Naast dat sprake moet zijn van doelmatige en verantwoorde zorg van goede kwaliteit is efficiënt omgaan met de capaciteit van verblijfszorg ook één van de opgaven waar we allen voor staan. Daarom zijn er grenzen aan het betalen van wonen en op het moment dat de cliënt niet in de instelling verblijft. Echter, ook voor mensen die in een instelling wonen, is nauw contact met hun naasten van belang voor de kwaliteit van leven. Over de signalen, zoals ook in deze vragen verwoord, heb ik contact opgenomen met de NZa. De NZa heeft mij laten weten bereid te zijn om met zorgkantoren en zorgaanbieders/ brancheverenigingen knelpunten in de regels en nadere voorwaarden rondom de bekostiging van de afwezigheidsdagen te bespreken en zo nodig aan te passen, opdat er voldoende mogelijkheden zijn om maatwerk af te spreken.
Vanwege de coronacrisis komt het de afgelopen maanden voor dat mantelzorgers hun verwanten die in Wlz-instellingen wonen bij hen thuis verzorgen. Bij een langere afwezigheid in de instelling dan veertien dagen, krijgen de instellingen de omzetderving die hiermee gepaard gaat gecompenseerd via de NZa beleidsregel SARS-CoV-2 virus. Voor instellingen binnen de gehandicaptenzorg heb ik de regeling ten aanzien van de omzetderving verlengd tot 1 augustus 2020. Voor instellingen binnen de ouderenzorg tot 1 september 2020.
Bent u bereid in overleg te gaan met zorgaanbieders en zorgkantoren om eventueel belemmerende regelgeving aan te passen om meer maatwerk te kunnen bieden voor mensen die met gegronde redenen langer verlof willen hebben vanuit het verpleeghuis, waarbij ook aandacht is voor het voorkomen van onnodig lang leegstaande bedden (met het oog op de schaarste en de lange wachtlijsten)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer hierover informeren?
Zie antwoord vraag 6.
Zou u kunnen onderzoeken of de regeling rondom het deeltijdverblijf een passende oplossing is voor de genoemde casussen in de aflevering van Radar en of er wellicht aanpassingen aan deze regel nodig zijn om hier maatwerk te kunnen bieden?
Deeltijdverblijf is ontstaan vanuit de wens om het thuis kunnen blijven wonen langer mogelijk te maken. Hiermee kan ook een meer geleidelijke overgang van thuis wonen naar het uiteindelijk volledig wonen in een instelling worden bewerkstelligd. De basisprincipes bij deeltijdverblijf zijn dat er sprake is van een vast patroon van aan- en afwezigheid in de insteling. Daarnaast moet het thuis wonen van een cliënt nog verantwoord zijn op de dagen dat deze niet in de instelling verblijft. Op de dagen dat de cliënt thuis verblijft, is de plek in de instelling beschikbaar voor een andere cliënt die afwisselend thuis en in de instelling verblijft. Ik vind het niet wenselijk om wijzigingen aan te brengen aan deze basisprincipes. Oplossing voor (de incidenteel gemelde) knelpunten bij het flexibel kunnen logeren bij familie zou moeten worden gezocht in de vorm van maatwerk binnen de 146 afwezigheidsdagen oftewel verlofdagen.
Bent u bereid mensen beter op de hoogte te brengen van de mogelijkheid tot deeltijdverlof?
Ik vind het belangrijk dat mensen goed op de hoogte zijn van de mogelijkheid tot deeltijdverlof. Of dit nu vakantieverlof is of deeltijdverblijf. Het goed informeren van mensen daarover is primair aan de zorgkantoren en zorgaanbieders. Ook cliëntenorganisaties delen deze informatie via hun kanalen.
Kunt u onderzoek doen in hoeverre het mogelijk is om lange verloven meer toe te staan en de tijdelijk vrijkomende verpleeghuisplaatsen in te zetten voor logeerzorg, waarbij ouderen kunnen wennen aan een plek in het verpleeghuis en mantelzorgers ontlast worden?
Een cliënt die structureel in een instelling woont, heeft daar een eigen kamer die is ingericht naar zijn/haar smaak met eigen spullen; dat is zijn/haar woning. Deze kamer zou voor de periode dat de cliënt vakantie heeft moeten worden uitgeruimd. Daarnaast is de woonruimte die leegstaat niet per definitie geschikt voor logeerzorg, bijvoorbeeld als sprake is van een gesloten afdeling en de cliënt die wenst te logeren, daarop niet is aangewezen. Verder kan wisseling van bewoners op een groep tot onrust leiden. Ik zie hier weinig mogelijkheden om deze capaciteit te gebruiken om te wennen aan een plek in het verpleeghuis of ter ondersteuning van mantelzorgers. Voor deze doeleinden kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid «logeren» in een instelling voor een periode van maximaal 156 etmalen per jaar of via deeltijdverblijf. Hiervoor zijn in instellingen doorgaans aparte ruimten beschikbaar.
De Beleidsregels exploitatievergunning speelautomatenhallen Heerlen 2020 |
|
Martijn van Helvert (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Beleidsregels exploitatievergunning speelautomatenhallen Heerlen 2020?1
Ja.
Klopt het dat de vergunningen voor het vestigen en exploiteren van een speelautomatenhal worden verdeeld middels loting? Wat vindt u daarvan? Komt dat vaker voor?
Gemeenten moeten bij het verdelen van schaarse exploitatievergunningen potentiële gegadigden de mogelijkheid bieden om naar de beschikbare vergunningen mee te dingen. Als daarbij aan het formele gelijkheidsbeginsel wordt voldaan en dus aan alle gegadigden gelijke kansen worden geboden, is geen enkele verdelingsprocedure uitgesloten. Zoals uitgewerkt in de Handreiking van de VNG «Schaarse rechten» (november 2018, p. 24) zijn zowel een vergelijkende toets als een loting toegestaan.
Het is mij niet bekend of loting vaker voorkomt als het gaat om verlening van dergelijke vergunningen.
Hoe kan een gemeente als Heerlen waarborgen dat de burger daadwerkelijk effectief beschermd wordt tegen kansspelverslaving als de vergunning voor het vestigen en exploiteren van een speelautomatenhal simpelweg wordt verloot? Een vergunning zou toch moeten worden verleend aan de exploitant die op inhoudelijke gronden de beste partij is om het aanbod te doen? De drempel voor toetreding is middels een lotingssysteem toch per definitie een minimum vereiste?
De Wet op de kansspelen formuleert vereisten waar de houder van een vergunning aan moet voldoen. Om de beleidsdoelen van het kansspelbeleid zo veel mogelijk te realiseren is het wenselijk dat deze vereisten zo goed mogelijk worden ingevuld. Het is mogelijk en voor de hand liggend om die invulling mee te wegen bij de beoordeling van de vergunningaanvraag.
In het kader van medebewind is het aan gemeenten om de Wet op de kansspelen uit te voeren. Binnen de grenzen van de wet- en regelgeving zijn gemeenten vrij om te bepalen hoe zij de verlening van vergunningen vormgeven.
De gemeente Heerlen heeft voor de weg van de loting gekozen. In de Beleidsregels exploitatievergunningen speelautomaten Heerlen 2020 vindt de verdeling van de beschikbare vergunningen plaats door middel van loting van de ontvankelijke aanvragen. De getrokken aanvragen komen in volgorde van de uitkomst van de loting in aanmerking voor een inhoudelijke toets aan de hand van de bepalingen in de beleidsregels over het voorkomen van gokverslaving, het beschermen van de openbare orde, veiligheid, het woon- en leefklimaat, gezondheid en toegangscontrole en over de passendheid binnen de omgeving. Bij een positieve uitkomst van deze toets volgt een vergunningverlening. Als de vergunning (definitief) is afgewezen, komt de volgende getrokken aanvraag voor toetsing in aanmerking
Zou het niet veel beter zijn als de gemeente Heerlen de vergunning zou gunnen aan de partij die de burger, aantoonbaar, het beste kan beschermen tegen kansspelverslaving en die de beste papieren heeft waar het gaat om het tegengaan van criminaliteit en witwassen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Deeltijdbaan met bijstand werkt niet' |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Deeltijdbaan met bijstand werkt niet»?1
De in het artikel in Trouw geschetste knelpunten zijn mij bekend. Samen met Divosa werk ik in het project Simpel Switchen in de Participatieketen aan de in het artikel geschetste knelpunten, waaronder het wegnemen of verminderen van inkomensonzekerheid.
Erkent u dat het mensen in de bijstand niet makkelijk wordt gemaakt om te gaan werken in deeltijd of in een baan met flexibele uren?
Het is geen kwestie van «niet makkelijk maken». Het uitgangspunt van de sociale zekerheid is dat de bijstand fungeert als een vangnet. Dit vangnet is bedoeld om te kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Onderdeel van dit vangnet is dat daar verplichtingen tegenover staan zoals het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Wanneer het inkomen uit deze arbeid lager is dan de bijstandsnorm heeft men recht op aanvullende algemene bijstand. Bij het vaststellen van de hoogte van de (aanvullende) bijstand wordt rekening gehouden met de inkomsten uit arbeid en (indien van toepassing) de vrijlating van inkomsten.
Ik ben mij ervan bewust dat dit voor mensen met een deeltijdbaan, gecombineerd met een bijstandsuitkering, tot complexe situaties en inkomensonzekerheid kan leiden, zeker wanneer sprake is van wisselende inkomsten. Dit kan mensen bij voorbaat ervan weerhouden om (meer uren) te gaan werken. Daarom werk ik in het project Simpel Switchen in de Participatieketen samen met Divosa en gemeenten aan oplossingsrichtingen om deeltijdwerken met een aanvullende bijstandsuitkering minder complex te maken.
Bent u bereid de bijverdienmogelijkheden te verruimen zodat alle mensen in de bijstand een percentage kunnen houden van hetgeen zij bijverdienen?
De Participatiewet kent vanwege het vangnetkarakter een vrijlating van inkomsten uit arbeid tot 25 procent van deze inkomsten, met een maximum van € 215,– per maand voor een periode van maximaal zes maanden. Deze zes maanden hoeven niet aaneengesloten te zijn en kunnen voor verschillende periodes van arbeidsinkomsten worden ingezet. Voor een alleenstaande ouder geldt een vrijlating van inkomsten uit arbeid tot 12,5 procent van deze inkomsten, met een maximum van € 134,35 per maand voor een aaneengesloten periode van maximaal 30 maanden. In het kader van de experimenten Participatiewet konden de aangewezen gemeenten een ruimere vrijlating van inkomsten toepassen. De vrijlating in het experiment bedroeg 50% van het inkomen tot maximaal € 199,– per maand gedurende 24 maanden (Staatsblad 2017, 69). Uw Kamer wordt t.z.t. geïnformeerd over de doeltreffendheid en de effecten van de experimenten Participatiewet in de praktijk.
Wanneer komt u met oplossingen voor de mensen die naast de bijstand in deeltijd werken en problemen hebben met verschillende uitbetalingsdata, wisselende inkomsten, de dreiging van het wegvallen van toeslagen en een gebrek aan overzicht over het inkomen?
In de Voortgangsbrief Simpel Switchen van 20 november 20192 heb ik uw Kamer geïnformeerd over verschillende oplossingsrichtingen, zoals de Rekentool Simpel Switchen. Deze rekentool helpt gemeenten en UWV om voor uitkeringsgerechtigden transparant te maken wat werken in combinatie met onder andere een bijstandsuitkering of een Wajonguitkering voor het gezinsinkomen betekent. Naar verwachting is de rekentool in het voorjaar van 2020 beschikbaar. De rekentool is behalve een hulpmiddel voor de klantmanager, ook beschikbaar voor onafhankelijke cliëntenondersteuning.
Ook het aspect van de toeslagen heb ik benoemd in bovengenoemde voortgangsbrief. In het IBO Toeslagen is gezocht naar verbeteringen binnen het bestaande toeslagenstelsel en naar alternatieven voor het huidige stelsel van toeslagen. Het aspect van een toekenning op maandbasis in plaats van op jaarbasis is in het IBO aan de orde geweest. Het IBO en de kabinetsreactie op het IBO worden binnenkort naar uw Kamer gezonden.
Erkent u dat mensen in de bijstand die halverwege het jaar een baan vinden het risico lopen hun toeslagen over het gehele jaar te verliezen, waardoor zij er feitelijk niet op vooruit gaan en zelfs vaak in de schulden terecht komen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te onderzoeken of toeslagen voortaan per maand toegekend kunnen worden, zodat een bijstandsgerechtigde die bijvoorbeeld op 1 juni een baan krijgt, niet voor het hele jaar zijn toeslagen verliest, maar tot juni zijn toeslagen behoudt omdat dit dan wordt gebaseerd op het maandinkomen?
Zie antwoord vraag 4.
De economische gevolgen van het Corona virus |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de maatregelen die de Duitse regering neemt om de negatieve gevolgen van het coronavirus voor de economie te beperken?1
Ja, wij zijn bekend met de maatregelen die de Duitse regering neemt.
Kunt u een analyse sturen van de gevolgen van het coronavirus op de korte en middellange termijn voor de Nederlandse economie?
Het kabinet houdt de economische ontwikkelingen vanzelfsprekend nauwlettend in de gaten. Het zijn roerige tijden en de ontwikkelingen volgen elkaar snel op. Gegeven deze hoge mate van onzekerheid, en het feit dat de impact van het coronavirus op de Nederlandse economie van een veelvoud van factoren afhangt, waaronder vraag- en aanbodfactoren, is het lastig om een robuuste inschatting te maken van de precieze economische gevolgen op de korte en middellange termijn. Het kabinet houdt rekening met majeure vraag- en aanbodeffecten op korte termijn. De effecten op de middellange termijn hangen samen met de mogelijkheden om het virus in te dammen. Op donderdag 26 maart publiceert het CPB verschillende scenario’s voor de gevolgen van de coronacrisis op de Nederlandse economie en overheidsfinanciën.
Wie heeft er vanuit het kabinet de leiding in de bestrijding van de negatieve economische gevolgen van het coronavirus op de economie?
De financiële, budgettaire en economische gevolgen van het coronavirus op de Nederlandse, Europese en mondiale economie zijn veelomvattend en raken niet alleen aan de beleidsterreinen van de Ministers van Economische Zaken en Klimaat, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën, maar hebben betrekking op de gehele rijksoverheid. Het kabinet trekt eendrachtig en gezamenlijk op in de bestrijding van de gevolgen van het coronavirus. De reguliere verdeling van verantwoordelijkheden tussen de verschillende departementen blijft daarbij het uitgangspunt.
Op welke manier kunnen de negatieve effecten van het coronavirus in deze omstandigheden zo goed mogelijk worden opgevangen, aangezien dit voor zowel vraag- als aanboduitval zorgt?
Het coronavirus heeft gevolgen voor zowel de aanbod- als de vraagzijde van de economie. Aan de aanbodzijde kunnen door de lange, mondiaal georganiseerde toeleveringsketens ondernemers in de problemen raken als er bijvoorbeeld sprake is van vertraging in de toelevering van grondstoffen of halffabricaten. Tegelijkertijd kan er een effect optreden aan de vraagzijde van de economie, als gevolg van bijvoorbeeld groeiende onzekerheid, volatiliteit op financiële markten, reisrestricties en economische problemen in andere delen van de wereld. De mogelijkheden om de economische vraag te stimuleren worden op korte termijn bovendien beperkt door en zijn ondergeschikt aan de noodzakelijke maatregelen die zijn genomen om verspreiding van het virus in te dammen. Het kabinet heeft in deze uitzonderlijke situatie met het pakket maatregelen dat is aangekondigd in de Kamerbrieven van 12 en 17 maart jongstleden de prioriteit gegeven aan het behoud van banen en inkomen en het beperken van onnodige faillissementen van Nederlandse bedrijven als gevolg van de crisis.2 Het kabinet heeft vertrouwen in deze maatregelen. Echter, ook met deze maatregelen is de verwachting dat de economische gevolgen merkbaar zullen zijn. Het kabinet houdt de situatie nauwlettend in de gaten en zal noodzakelijke en passende vervolgmaatregelen treffen indoen de situatie daartoe noopt.
Bent u bereid te kijken of de huidige werktijdverkortingsregeling voldoet in het licht van de huidige omstandigheden? In hoeverre is uitbreiding van de regeling nodig, overweegt u een vorm van deeltijd-WW in te voeren?
Het kabinet vindt het van belang dat alle bedrijven die getroffen worden door de gevolgen van de uitbraak van het coronavirus en aan alle voorwaarden voldoen, in aanmerking kunnen komen voor werktijdverkorting. De bestaande werktijdsverkortingsregeling was niet berekend op het ongekende grote beroep dat op de regeling gedaan werd. De regeling is daarom ingetrokken, en is vervangen door de nieuwe tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkbehoud (NOW). De nieuwe regeling wordt uitgevoerd door UWV en stelt in staat om sneller aan meer aanvragen te voldoen dan bij de werktijdsverkortingsregeling het geval was. Werkgevers kunnen een aanvraag indienen voor een ruime tegemoetkoming in de loonkosten en hiervoor van UWV een voorschot ontvangen. Hiermee kunnen zij werknemers met een vast en met een flexibel contract gewoon doorbetalen.
In hoeverre bent u bereid de ruimte op de begroting en de staatsbalans te gebruiken om negatieve economische gevolgen van het coronavirus te beperken in het licht van dat in de afgelopen jaren de staatsschuld in zeer hoog tempo is afgelost?
De Nederlandse overheidsfinanciën staan er goed voor, mede door de inspanningen van dit kabinet en het vorige kabinet om de overheidsschuld van Nederland terug te dringen na de kredietcrisis en de daaropvolgende Europese schuldencrisis. Dit betekent dat nu alle maatregelen die nodig zijn kunnen worden genomen. Het kabinet hanteert daarbij geen limiet. De Nederlandse begrotingssystematiek is gericht op het automatisch stabiliseren van de economie, zodat er bij economische tegenslag niet hoeft te worden bezuinigd omwille van de overheidsfinanciën. Daarnaast heeft het kabinet, in anticipatie van de economische gevolgen van het coronavirus, een massief en breed pakket aangekondigd die een budgettair beslag kennen. De budgettaire gevolgen van deze maatregelen zijn in incidentele suppletoire begrotingswetten aan uw Kamer voorgelegd. Het kabinet volgt de ontwikkelingen nauwlettend en is daarbij voortdurend in gesprek met werkgevers- en werknemersorganisaties, bedrijven en financiers om de noodzakelijke aanpassingen te kunnen doen als de situatie daarom vraagt.
Wat zijn de gevolgen van de slechte beursresultaten voor pensioenfondsen? Overweegt u maatregelen om de directe gevolgen hiervan te beperken, totdat we weten in hoeverre het een tijdelijke dip betreft?
De dekkingsgraden van Nederlandse pensioenfondsen zijn sterk afhankelijk van de economische ontwikkelingen in de wereld. De beurzen krijgen nu een flinke klap te verduren en dat heeft gevolgen voor de financiële positie van pensioenfondsen. Het kabinet houdt de situatie dan ook goed in de gaten en staat nauw in contact met betrokken partijen over ontwikkelingen in de sector. Tegelijkertijd is nog onzeker in hoeverre effecten blijvend zijn. De situatie op financiële markten is nu nog erg volatiel. Pensioenfondsen worden vanzelfsprekend niet op basis van ontwikkelingen op korte termijn afgerekend, maar zoals gebruikelijk wordt de stand eind december opgemaakt.
Overweegt u maatregelen om de vraagzijde in de economie te stimuleren, bijvoorbeeld met een koopkrachtimpuls voor alle Nederlanders?
Het kabinet heeft een noodpakket met maatregelen aangekondigd in de Kamerbrieven van 12 en 17 maart die zijn gericht op behoud van banen, inkomen en het beperken van onnodige faillissementen van Nederlandse bedrijven als gevolg van het coronavirus. Om de vraagzijde te stimuleren wordt, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 17 maart, daarnaast gebruik gemaakt van automatische stabilisatoren in de Nederlandse begroting.3 Het kenmerk van automatische stabilisatie is dat het onmiddellijk en vanzelf gebeurt: het is niet nodig om bijvoorbeeld een wet aan te passen, een nieuwe begroting aan te nemen of een investeringsproject aan te besteden. Het is daarmee tijdig en trefzeker, en daarnaast ook tijdelijk: als de economie weer hersteld is, hoeven maatregelen niet te worden stopgezet of teruggedraaid.
Wanneer verwacht u eindelijk de eerste uitgaven te doen uit het groots aangekondigde «WopkeWiebes» investeringsfonds?
Op dit moment is het kabinet volop bezig met het bestrijden van de effecten en gevolgen van het coronavirus. Daar gaat nu alle aandacht naar toe.
Deelt u de analyse dat het instrumentarium van de Europese Centrale Bank (ECB) al volop in gebruik is, dus dat overheden nu aan zet zijn om een recessie zo veel als mogelijk af te wenden en de eventuele effecten te beperken?
Zoals aangegeven in de kabinetsbrief van 17 maart jongstleden is de uitbraak van het coronavirus mondiaal en zijn de economische effecten van de uitbraak dat ook. Het mitigeren van deze effecten vereist internationale samenwerking en coördinatie. Het kabinet hecht sterk aan samenwerking binnen de verschillende internationale gremia waarin dit wordt besproken. De afgelopen weken zijn in Europees verband verschillende maatregelen genomen. De ECB neemt in onafhankelijkheid beleidsmaatregelen om haar mandaat van prijsstabiliteit te bewerkstelligen.
De ECB richt zich daarbij op het behoud van ruime financiële condities om de risico’s voor prijsstabiliteit te beperken. De ECB stelt extra liquiditeit beschikbaar aan banken en koopt overheids- en bedrijfsobligaties aan. Ruime financiële omstandigheden en liquiditeit dragen eraan bij dat bedrijven over voldoende financiering beschikken tijdens de crisis. Overheden nemen gerichte maatregelen om de economie te ondersteunen. Sommige van deze maatregelen, zoals het verstrekken van kredietgaranties, versterken het effect van de beleidsmaatregelen van de ECB. Dergelijke garanties vergroten de kans dat banken de extra liquiditeit door zetten naar bedrijven in de huidige onzekerheid. Overheden nemen daarnaast maatregelen om de vaste kosten van bedrijven te reduceren en om inkomens van werknemers en zelfstandigen te ondersteunen. Deze maatregelen dragen bij aan het beperken van de effecten van het coronavirus.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen voor als de bouw (verder) stilvalt? Bent u bereid grootschalige investeringen in openbaar vervoer, energienetten en andere infrastructuur naar voren te halen?
De bouw is voor de Nederlandse economie een zeer belangrijke sector. Daarom heeft het Rijk nauw contact met de sector om signalen van vertraging vroeg op te vangen en gezamenlijk in te zetten op de voortgang van de bouwproductie in de komende weken en maanden, zodat de woningbouw en de verduurzaming van bestaande woningen verder kan. Het kabinet organiseert op korte termijn een overleg met betrokkenen om te bepalen welke acties nodig zijn om de continuïteit van het bouwproces, opdrachtgeverschap en vergunningverlening te borgen. Het naar voren halen van projecten zal ook onderdeel zijn van de gesprekken. Er komt een protocol om veilig en gezond door te werken. Ook brengt het kabinet in beeld welke wettelijke veranderingen op de sector afkomen, waar nog knelpunten zitten en hoe daarmee moet worden omgegaan. Met het Rijksvastgoedbedrijf, Rijkswaterstaat en I&W wordt gekeken hoe publiek opdrachtgeverschap zoveel mogelijk kan worden voortgezet en waar mogelijk projecten naar voren gehaald kunnen worden. Daarbij zal ook bij medeoverheden aandacht gevraagd worden voor continuering van besluitvormingsprocessen en vergunningprocedures. Verder kan de bouw gebruik maken van de aangekondigde generieke maatregelen, zoals de nieuwe Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor werkbehoud (NOW) verruiming en versoepeling van de BMKB en de GO-regeling voor bankgaranties. Voor meer details wordt doorverwezen naar de Minister van Milieu en Wonen en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Ten aanzien van energienetten geldt dat investeringen in principe worden gedaan door desbetreffende bedrijven zelf, waaronder de netbeheerders voor elektriciteit en gas, en warmtebedrijven voor wat betreft warmtenetten. In het kader van de energietransitie valt te verwachten dat de komende jaren aanzienlijke investeringen zullen moeten worden gedaan. In navolging van het Klimaatakkoord werkt het kabinet onverminderd door aan een voorspoedige energietransitie, waar deze investeringen noodzakelijk en ondersteunend voor zijn. Evenwel is het zo dat de focus van onder andere de netbeheerders voor elektriciteit en gas momenteel is gericht op het verzekeren van de continuïteit van dienstverlening. In deze tijd is het nodig en noodzakelijk dat enkel hier de focus op ligt.
Wat zijn de effecten voor kleine zelfstandige ondernemers en het mkb? Welke maatregelen bent u bereid te nemen om voor hen de pijn te verzachten?
In de brief die het Kabinet op 17 maart jongstleden aan uw Kamer heeft gestuurd zijn diverse maatregelen aangekondigd en beschreven.4 Kleine zelfstandige ondernemers en het mkb die in de problemen komen als gevolg van het corona-virus en de brede economische effecten ervan. Onderstaand wordt kort ingegaan op een aantal maatregelen die zelfstandige ondernemers en het mkb helpt deze uitzonderlijke crisis het hoofd te bieden. Voor meer detail wordt verwezen naar de Kamerbrief.
Het kabinet zet in op versoepeling en verruiming van de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB), zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 12 maart jongstleden.5 Met de BMKB staat de overheid voor een deel borg voor bedrijven die een lening willen afsluiten, maar aan de betrokken financier niet genoeg zekerheid kunnen bieden. Bedrijven die worden geraakt door de economische gevolgen van het coronavirus en daardoor in liquidtietsproblemen komen, kunnen tijdelijk rekenen op extra gunstige voorwaarden onder de BMKB.
Voorts komt het kabinet met een tijdelijke voorziening voor ondernemers. Door de maatregelen van het Rijk om de verspreiding van het corona-virus te beteugelen derven veel zelfstandigen, zoals in de culturele sector en de horeca, noodgedwongen inkomsten. Het kabinet wil ook deze groep ondersteunen, zodat zij daarna hun bedrijf kunnen voortzetten. Het kabinet komt daarom met een tijdelijke voorziening voor drie maanden die zo snel mogelijk ingaat. Zelfstandige ondernemers met financiële problemen kunnen een beroep doen op deze voorziening, die uitgevoerd wordt door gemeenten.
Ook heeft het kabinet een aantal fiscale maatregelen aangekondigd. In de eerste plaats zal de Belastingdienst bijzonder uitstel van betaling verlenen aan alle ondernemers die door de coronacrisis in liquiditeitsproblemen zijn gekomen of zullen komen. Dit is een tijdelijke regeling. Ondernemers kunnen met een brief uitstel van betaling van inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, omzetbelasting en loonbelasting aanvragen bij de Belastingdienst. Vanaf het moment dat de ondernemer zich meldt, wordt de inning van deze soorten belastingschulden direct stopgezet. Dat betekent dat de ondernemer feitelijk meteen uitstel van betaling krijgt. Voor uitstel langer dan drie maanden is aanvullende informatie nodig om te beoordelen of de financiële problemen hoofdzakelijk zijn veroorzaakt door de coronacrisis. De ondernemer kan de eerste drie maanden gebruiken om deze informatie te verstrekken. Het kabinet onderzoekt nu welke informatie nodig is en hoe deze zo eenvoudig mogelijk kan worden aangeleverd. Het doel daarbij is de administratieve lasten voor ondernemers zo veel mogelijk te beperken.
Daarnaast verlaagt het kabinet de invorderingsrente vanaf 23 maart 2020 tijdelijk van 4% naar 0,01%. Hierdoor wordt het makkelijker voor ondernemers om uitstel van betaling aan te vragen. Deze verlaging geldt voor alle rijksbelastingen en geldt voor zowel ondernemers als particulieren. Om ondernemers tegemoet te komen zal het kabinet het percentage van de belastingrente ook tijdelijk verlagen naar 0,01%. Belastingrente wordt normaal gesproken gerekend als een aanslag te laat kan worden vastgesteld, bijvoorbeeld omdat de aangifte niet op tijd of niet voor het juiste bedrag wordt ingediend bij de Belastingdienst. Deze tijdelijke verlaging gaat in vanaf het moment dat dit uitvoeringstechnisch mogelijk is. Dit betekent dat voor alle belastingen, behalve voor de inkomstenbelasting, de tijdelijke verlaging van het tarief ingaat vanaf 1 juni 2020. Voor de inkomstenbelasting gaat dit in vanaf 1 juli 2020.Tot slot kunnen ondernemers die een lagere winst verwachten door de coronacrisis een verzoek indienen tot verlaging van de voorlopige aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting. Daardoor gaan ondernemers meteen minder belasting betalen. Als het bedrag van de nieuwe voorlopige aanslag lager is dan de belasting die de ondernemer in de eerste maanden van dit jaar al heeft betaald, krijgt de ondernemer het verschil uitbetaald.
Als noodvoorziening op de overige maatregelen komt het kabinet met een noodloket voor de tegemoetkoming in de vorm van een gift voor de eerste nood bij ondernemers die direct zijn getroffen door overheidsmaatregelen ter bestrijding van de coronacrisis en die hun omzet daardoor geheel of grotendeels zien verdwijnen.
In aanvulling op bovenstaande maatregelen heeft 19 maart jongstleden een gesprek plaatsgevonden tussen de Minister van Financiën en ABN AMRO, ING, Rabobank, Triodos en de Volksbank, en de voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), over de gevolgen van het coronavirus voor de financiële sector en de reële economie. In het gesprek lichtten de banken hun regeling toe die is bedoeld om met name kleinere, in de aard gezonde, ondernemingen, door deze crisis te helpen. De vijf banken hebben hiertoe afgesproken dat deze ondernemingen zes maanden uitstel van de aflossingsverplichtingen kunnen krijgen. Voor meer informatie over het gesprek wordt verwezen naar het verslag dat aan uw Kamer is verzonden.6
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat door het (verder) stilvallen van de bouw de woningnood nog verder toeneemt?
Het op peil houden van de bouwproductie heeft prioriteit. Het tekort aan woningen is met 3,8% hoog. Iedere terugval, ook een tijdelijke, in de productie zal op de middellange termijn leiden tot een nog grotere bouwopgave. Juist daarom houdt het Rijk nauw contact met de sector om meteen actie te nemen wanneer er signalen zijn dat zaken vertragen. Op zeer korte termijn zal de Minister van Milieu en Wonen in een bestuurlijk overleg met sectorpartijen verder over spreken. Intussen lopen er al diverse acties met stakeholders, die bij zullen dragen aan het op peil houden van de bouwproductie. Zo werken Rijk en regio in de woondeals intensief samen aan de versnelling van geplande bouwprojecten en uitbreiding van de plancapaciteit. De financiële impuls van € 1 miljard voor de woningbouw die het kabinet afgelopen najaar beschikbaar heeft gesteld en de heffingsvermindering in de Verhuurderheffing (€ 100 miljoen jaarlijks) voor nieuwbouw zullen zal bijdragen aan de realisatie van tienduizenden extra woningen. Omdat er nog steeds een extra stap nodig is van alle partijen, heeft de Minister van Milieu en Wonen recent met gedeputeerden van twaalf provincies om tafel gezeten, naar aanleiding van de nieuwe bevolkingsprognose en de verwachte terugval van de bouwproductie. Daar is afgesproken dat Rijk en provincies in kaart gaan brengen hoe de bouwopgave er op regionaal niveau uitziet, en wat nodig is om de benodigde bouwplannen te realiseren.
Bent u bereid de Kamer mogelijke investerings- en stimuleringsmaatregelenpakketten te doen toekomen? Welke scenario’s heeft u daarvoor voorbereid?
Het kabinet volgt de ontwikkelingen nauwlettend. Er is nu een noodpakket met maatregelen ter ondersteuning van de economie en banen gecommuniceerd. Hierin zitten ook diverse maatregelen die de vraagzijde van de economie ondersteunen. Het kabinet heeft vertrouwen in deze maatregelen. Dit laat onverlet dat de ontwikkelingen elkaar snel opvolgen. Zoals aangegeven is het hierdoor niet mogelijk om nu een robuuste economische inschatting te maken van de effecten op de korte termijn. Op donderdag 26 maart publiceert het CPB verschillende scenario’s voor de gevolgen van de coronacrisis op de Nederlandse economie en overheidsfinanciën. Als de situatie zich voordoet dat meer maatregelen nodig zijn uw Kamer daar vanzelfsprekend direct van op de hoogte worden gesteld.
Wat vindt u van de maatregelen van de Duitse regering en de Italiaanse regering? welke maatregelen worden er elders in Europa genomen?
Landen in Europa en de rest van de wereld nemen maatregelen om de economische impact van het coronavirus te mitigeren. Het kabinet monitort nauwgezet de maatregelen die andere landen nemen. Informatie en ideeën over maatregelen worden uitgewisseld uit via gremia zoals de Eurogroep, maar ook op ambtelijk niveau is er dagelijks contact. De maatregelen van Duitsland en Italië zijn grotendeels in lijn met wat Nederland doet en zijn met name gericht op het behoud van banen en inkomens en het ondersteunen van bedrijven en ondernemers, zoals door tegemoetkoming in de loonkosten, versoepelde belastingregels en extra kredietmogelijkheden. Daarbij geldt dat Nederland met name werk gerelateerde vangnetten al standaard heeft geregeld, terwijl dat voor verschillende andere Europese landen niet geldt. Ook heeft Nederland in vergelijking met veel andere landen een goede buffer om deze maatregelen te financieren en de economische schok op te vangen. Het kabinet zal de ontwikkelingen in andere landen goed blijven monitoren en waar nodig lering trekken uit maatregelen die elders worden getroffen.
Bent u bereid voor 1 april met stimuleringsvoorstellen te komen?
Het kabinet heeft, zoals bovenstaande al meermaals benoemd, op 17 maart een pakket aan maatregelen gepresenteerd. Het kabinet heeft vertrouwen in deze maatregelen. Tegelijkertijd laten de economische gevolgen zich slecht inschatten omdat de ontwikkelingen zich snel opstapelen. Het kabinet monitort de Nederlandse economie, financiële markten en internationale ontwikkelingen nauwlettend. De overheidsfinanciën staan er goed voor en het kabinet is bereid die maatregelen te treffen die nodig zijn om de economische gevolgen van het coronavirus het hoofd te bieden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het debat over de noodzakelijke maatregelen om de economische gevolgen van het coronavirus?
Het is niet gelukt deze vragen te beantwoorden voor het debat.
Het bericht ‘Defensie-medewerkers mogen werkelijke schade chroom-6 claimen’. |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van bovenbedoeld bericht, alsook van de uitspraak van het Gerechtshof in Den Bosch waarover in dat bericht word gesproken?1
Ja.
Bent u bereid in dezen af te zien van nadere rechtsmiddelen? Zo nee, waarom niet?
(Oud-)medewerkers van de POMS-locaties die ziek zijn geworden en hun nabestaanden kunnen een uitkering aanvragen op basis van de collectieve rechtspositionele Uitkeringsregeling. Zij kunnen op grond van deze regeling op laagdrempelige wijze een forfaitair bedrag tussen de 5.000 euro en 40.000 euro als immateriële schade (smartengeld) en 3.850 euro voor de materiële schade ontvangen. Dit wordt uitgekeerd zonder dat hoeft te worden aangetoond hoe hoog de materiële en immateriële schade is. Als er meer schade is dan de uitkering, dan kan een claim worden ingediend bij Defensie voor een vergoeding van de werkelijke materiële en immateriële schade. Dit is maatwerk en daarvoor moet wel nadere (medische) informatie worden verstrekt. Omdat de schade en persoonlijke situatie voor iedere (oud-)medewerker anders zal zijn, zal dit op individuele basis worden beoordeeld. Deze letsel- en overlijdensschadeclaims worden afgewikkeld door het Dienstencentrum Juridische Dienstverlening. Uit de uitspraak van het Hof van 10 maart jl. volgt dat zodra Defensie voor een bepaalde aandoening een uitkering heeft verstrekt op grond van de Uitkeringsregeling, de aansprakelijkheid voor het ontstaan van die aandoening daarmee vaststaat. De hoogte van de werkelijk geleden schade moet volgens het Hof echter nog steeds worden vastgesteld aan de hand van het medisch dossier van de betrokken (oud-)medewerker en informatie van de (oud-)medewerker over de schade. Defensie bestudeert de uitspraak echter nog en ik kan nog geen uitspraak doen over het al dan niet instellen van een rechtsmiddel.
Bent u bereid de uitspraak van de rechter, dat slachtoffers van chroom-6 bovenop de door u getroffen regeling recht hebben op vergoeding van de werkelijk door hen geleden schade, toe te passen op alle slachtoffers die een uitkering op basis van de door u getroffen regeling hebben ontvangen? Zo ja, hoe gaat u een en ander vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welk gedeelte van de voor de afhandeling van het chroom-6-schandaal gereserveerde middelen is inmiddels uitgekeerd aan slachtoffers, respectievelijk welk gedeelte resteert nog?
Het budget dat voor chroom-6 is gereserveerd, is opgenomen in artikel 9 van de defensiebegroting en is hierop zichtbaar. De reservering op de begroting betreft een inschatting. Als mensen recht hebben op een vergoeding dan zal Defensie die betalen, ongeacht welk bedrag hiervoor binnen de begroting is gereserveerd. De gereserveerde middelen betreffen dus geen maximum. Op dit moment is de reservering voldoende om de vergoedingen uit te betalen. In totaal is 2,7 miljoen euro netto aan uitkeringen Coulanceregeling toegekend en 1,6 miljoen euro netto aan uitkeringen Uitkeringsregeling. Wat betreft letsel- en overlijdensschadeclaims verwijs ik u naar mijn brief «Stand van zaken chroom-6 Defensie» van 28 februari 2020 (Kamerstuk 35 300 X, nr. 60).
De situatie dat Oeigoeren in China het slachtoffer zijn geworden van dwangarbeid en andere mensenrechtenschendingen. |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «China dwingt 80.000 Oeigoeren tot werk in fabrieken van bekende merken»?1
Ja.
Bent u bekend met het rapport van Australische onderzoekers waaruit blijkt dat 80.000 Oeigoeren verplicht worden ingezet in fabrieken van grote bedrijven?2
Ja.
Klopt het dat tienduizenden Oeigoeren worden gedwongen om arbeid te verrichten in fabrieken van bekende merken? Zo ja, deelt u de mening dat dit in strijd is met de mensenrechten en dat dit op het hoogst mogelijke niveau bestreden moet worden?
Het rapport doet de schatting dat tussen 2017 en 2019 80.000 mensen naar Chinese fabrieken buiten Xinjiang zijn gebracht onder omstandigheden die «sterk lijken op dwangarbeid». Het rapport baseert zich op openbare Chinese bronnen, satellietbeelden, wetenschappelijk onderzoek en verslaggeving ter plekke.
Acht van de elf ILO-indicatoren van dwangarbeid zijn volgens het rapport mogelijk van toepassing op de Oeigoerse fabrieksarbeiders:
Het kabinet keurt, waar dan ook ter wereld, gedwongen arbeid in alle gevallen af. Het verbod op dwangarbeid maakt deel uit van de fundamentele arbeidsnormen van de ILO, waar ook China aan gehouden is. Het kabinet kan de conclusies van het ASPI-rapport niet op basis van eigenstandige informatie bevestigen maar ziet voldoende aanleiding om dit in EU- en VN-verband aan de orde te stellen.
Om welke merken gaat het?
Volgens het ASPI-rapport zou het gaan om: Abercrombie & Fitch, Acer, Adidas, Alstom, Amazon, Apple, ASUS, BAIC Motor, BMW, Bombardier, Bosch, BYD, Calvin Klein, Candy, Carter’s, Cerruti 1881, Changan Automobile, Cisco, CRRC, Dell, Electrolux, Fila, Founder Group, GAC Group (automobiles), Gap, Geely Auto, General Motors, Google, Goertek, H&M, Haier, Hart Schaffner Marx, Hisense, Hitachi, HP, HTC, Huawei, iFlyTek, Jack & Jones, Jaguar, Japan Display Inc., L.L.Bean, Lacoste, Land Rover, Lenovo, LG, Li-Ning, Mayor, Meizu, Mercedes-Benz, MG, Microsoft, Mitsubishi, Mitsumi, Nike, Nintendo, Nokia, The North Face, Oculus, Oppo, Panasonic, Polo Ralph Lauren, Puma, Roewe, SAIC Motor, Samsung, SGMW, Sharp, Siemens, Skechers, Sony, TDK, Tommy Hilfiger, Toshiba, Tsinghua Tongfang, Uniqlo, Victoria’s Secret, Vivo, Volkswagen, Xiaomi, Zara, Zegna en ZTE. Het kabinet kan dit niet op basis van eigenstandige informatie bevestigen noch ontkrachten.
Zijn er producten die door middel van dwangarbeid in China zijn geproduceerd op de Nederlandse markt gekomen? Zo ja, bent u bereid om deze producten van de markt te laten halen?
Het kabinet kan niet met zekerheid vaststellen noch uitsluiten dat er producten op de Nederlandse markt zijn die geproduceerd zijn door middel van dwangarbeid. Ook aan de grens is dit niet vast te stellen.
Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) onderschrijven en daarmee misstanden in hun gehele productieketen, zoals waar volgens het rapport sprake van is in Xinjiang, voorkomen en/of aanpakken. Het is aan bedrijven zelf om in dit kader met gepaste zorgvuldigheid te ondernemen, door de internationale ketens in kaart te brengen, risico’s – zoals mensenrechtenschendingen – te identificeren en hier gepaste actie op te ondernemen. Het is van belang dat bedrijven zich specifiek bewust zijn van het risico op dwangarbeid in Xinjiang en daarnaar handelen.
Voor 25 maart 2020 stond een door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, RVO en andere stakeholders te organiseren kennissessie voor Nederlandse bedrijven over mensenrechten, ketentransparantie en mogelijke risico’s bij het ondernemen in China gepland. In verband met de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus is besloten om deze bijeenkomst tot nader order uit te stellen. Zodra de situatie het toelaat, zal deze alsnog plaatsvinden. Het onderwerp dwangarbeid en de situatie van de Oeigoeren zullen hierbij expliciet aan de orde komen. Ook zullen de conclusies van het ASPI-rapport worden besproken. Voor ondernemers is op de website van de RVO informatie beschikbaar over maatschappelijk verantwoord ondernemen, zowel in algemene zin, als toegespitst op China.
Hoe reëel is het dat desbetreffende bedrijven niet op de hoogte zijn geweest van de mensenrechtenschendingen in de fabrieken?
Zie antwoord vraag 5.
Welke sancties kunnen vanuit de Europese Unie of Nederland genomen worden tegen desbetreffende 27 fabrieken waar door middel van dwangarbeid goederen worden gemaakt voor bekende merken?
Op dit moment is er geen EU-raadsbesluit op basis waarvan sancties ingesteld kunnen worden tegen bedrijven die betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen in China. Er lijkt onder de EU-lidstaten geen draagvlak te bestaan om dergelijke sancties in te stellen.
Het kabinet blijft zich inzetten om bedrijven te wijzen op hun verantwoordelijkheid om internationaal maatschappelijk verantwoord te ondernemen, conform de OESO-Richtlijnen. Met betrekking tot ondernemen in China heeft het kabinet, in lijn met de motie Voordewind (35207–22), extra middelen vrijgemaakt om in te zetten op bewustwording en het vergroten van kennis ten aanzien van China onder bedrijven en stakeholders (zoals de regionale ontwikkelingsmaatschappijen) in Nederland, en maakt kennis over de mensenrechtensituatie in China daar een integraal onderdeel van. Zo is bijvoorbeeld het Convenant Duurzame Kleding en Textiel hierover geïnformeerd, opdat het convenant haar leden kan inlichten over de risico’s op dwangarbeid in China.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 en 6 zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken met andere belanghebbenden een kennissessie voor Nederlandse bedrijven organiseren over mensenrechten, ketentransparantie en risico’s bij het ondernemen in China. Het onderwerp dwangarbeid en de situatie met betrekking tot de Oeigoeren komen daarbij expliciet aan de orde. De conclusies van het ASPI-rapport zullen daar ook worden besproken. Voor ondernemers is op de website van de RVO informatie beschikbaar over maatschappelijk verantwoord ondernemen, zowel in algemene zin, als toegespitst op China.
Hoe is het mogelijk dat tussen 2017 en 2019 zeker 80.000 Oeigoeren vanuit de westelijke autonome regio Xinjiang werden overgeplaatst naar fabrieken in andere delen van het land om dwangarbeid te verrichten, maar dat dit nu pas bekend wordt?
Het ASPI-rapport is het eerste rapport dat systematisch op basis van openbare Chinese bronnen, satellietbeelden, wetenschappelijk onderzoek en verslaggeving ter plekke onderzoek doet naar dwangarbeid onder Oeigoeren buiten Xinjiang.
Was de Nederlandse regering al eerder bekend met de dwangarbeid in desbetreffende fabrieken? Zo ja, sinds wanneer?
Nee.
Welke concrete acties gaat u in bilateraal en multilateraal verband ondernemen om de overduidelijke mensenrechtenschendingen tegen de Oeigoeren te stoppen met betrekking tot dwangarbeid?
Het kabinet blijft bereid om zowel bilateraal als multilateraal aandacht te vragen voor de mensenrechten van Oeigoeren en andere moslimminderheden in China. Zo heeft het kabinet er conform de motie Van Helvert c.s. (32 735, nr. 281) reeds voor gezorgd dat de EU op 10 maart jl. in de VN-mensenrechtenraad zorgen over dwangarbeid door Oeigoeren heeft uitgesproken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Nederlandse bedrijven en consumenten ervan op de hoogte gesteld worden dat bij producten uit China de mogelijkheid bestaat dat er sprake is van dwangarbeid?
Zie het antwoord op vraag 5 en 6.
Heeft u de veroordeling door de Kamer van de grootschalige internering en onderdrukking van de Oeigoeren door de Chinese overheid reeds overgebracht aan de Chinese autoriteiten, zoals in motie-Kuzu (Kamerstuk 32 735, nr. 275) aan u is gevraagd? Zo nee, waarom nog niet en wanneer gaat u dit wel doen? Zo ja, wanneer en hoe heeft u dit gedaan?
Ja. De veroordeling door het parlement is overgebracht aan de Chinese autoriteiten.
Heeft u de Chinese regering, zoals in motie-Kuzu (Kamerstuk 32 735, nr. 276) aan u is gevraagd, zowel bilateraal als in internationaal verband, opgeroepen om de heropvoedingskampen voor Oeigoeren te sluiten en de onderdrukking van de Oeigoeren te stoppen? Zo ja, wanneer en hoe heeft u dit gedaan? Zo nee, waarom heeft u dit nog niet gedaan en wanneer gaat u dit wel doen?
Het kabinet spant zich samen met EU-partners in om tijdens de VN-Mensenrechtenraad gepaste aandacht te besteden aan de mensenrechtensituatie in Xinjiang. Nederland heeft deze maand, onder agendapunt 4 van de VN-Mensenrechtenraad, op nationale titel onder andere zorgen uitgesproken over de vrijheid van religie van moslims in China. Daarnaast heeft de EU, mede dankzij aandringen van Nederland, in duidelijke termen zorgen uitgesproken over onder andere de politieke heropvoedingskampen in Xinjiang.
Ook vóór het indienen van de motie Kuzu heeft het kabinet zich ingespannen voor de mensenrechten van Oeigoeren in China. Zo heeft premier Rutte op 29 mei 2019 de mensenrechten van de Oeigoeren opgebracht in zijn gesprek met de Chinese vicepresident Wang Qishan, heeft Nederland in juni 2019 een gezamenlijke brief aan de voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad onderschreven, en zich in oktober 2019 met succes ingezet voor de totstandkoming van een gezamenlijke verklaring over Xinjiang in de Derde Commissie van de AVVN.
Het artikel ‘Vewin: Indicatieve Niveaus voor Ernstige Verontreiniging voor PFAS bieden onvoldoende bescherming voor drinkwater’ |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vewin: Indicatieve Niveaus voor Ernstige Verontreiniging voor PFAS bieden onvoldoende bescherming voor drinkwater»?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) hogere Indicatieve Niveaus voor Ernstige Verontreinigingen (INEV’s) adviseert voor de gehaltes PFOA en GenX in grondwater dat gebruikt wordt voor drinkwatervoorziening, dan voor drinkwater?
De richtwaarden voor drinkwater zijn bedoeld om de kwaliteit van drinkwater als eindproduct («uit de kraan») te garanderen. Hiervoor gelden strenge eisen, omdat ook rekening wordt gehouden met blootstelling via andere voedselbronnen.
INEV’s worden door de bevoegde overheden gebruikt om de ernst van een bodemverontreiniging te beoordelen. Dit is niet alleen gericht op drinkwater. Of en welke maatregelen worden genomen hangt onder meer af van de mate van vervuiling en de kosteneffectiviteit. Soms is een bodemsanering de oplossing, maar meestal zijn er andere oplossingen zoals een zuiveringsstap in de drinkwaterbereiding.
De richtwaarden en normen voor drinkwater zijn altijd van toepassing op water dat bedoeld is voor consumptie.
Staat u achter het advies van het RIVM? Kunt u uw antwoord duidelijk toelichten?
Ik neem het advies van het RIVM over. Het RIVM- advies is gebaseerd op de meest actuele kennis en sluit aan bij de Regelgeving omtrent verontreinigingen in grondwater en drinkwater.
Wat is de status van het advies van het RIVM? Kunt u uw antwoord toelichten?
INEV’s worden net als interventiewaarden door bevoegde gezagen gebruikt om de ernst van een bodemverontreiniging te kunnen beoordelen. INEV’s zijn een soort voorlopige interventiewaarden die door het RIVM op dezelfde manier worden berekend als interventiewaarden. Ze zijn voorlopig omdat er in de onderbouwing van de INEV nog informatie ontbreekt waardoor de waarde nog zou kunnen veranderen. In dit geval wordt een evaluatie verwacht van gezondheidskundige innamegrenzen door de Europese Voedselautoriteit (EFSA). Als de nieuwe informatie door de EFSA is gepubliceerd, zal het RIVM de wetenschappelijke onderbouwing van de EFSA-evaluatie beoordelen. Op basis van deze beoordeling zal worden besloten of er aanleiding is om de normafleiding aan te passen en zal het RIVM interventiewaarden berekenen.
Bent u het eens met de stelling dat het tegenstrijdig is dat op grond van de nu voorliggende INEV’s geconcludeerd zou kunnen worden dat er geen sprake is van verontreiniging van grondwater voor de drinkwatervoorziening, terwijl tegelijkertijd hiermee de indicatieve richtwaarden voor het drinkwater worden overschreden?
Nee, ik ben het niet eens met die stelling. INEV’s en drinkwaternormen kunnen niet gelijk gesteld worden, omdat zij andere beschermingsdoelen dienen. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Hoe oordeelt u over de stelling dat door dit verschil tussen INEV’s en drinkwaternormen ongewenste discussies kunnen ontstaan over de vraag of beschermende maatregelen voor de drinkwatervoorziening noodzakelijk zijn, terwijl normen zonder meer duidelijk én veilig moeten zijn?
De huidige INEV’s en drinkwaternormen zijn duidelijk én veilig. Zoals in mijn antwoord op vraag vijf is verwoord, hebben de INEV’s en drinkwaternormen andere beschermingsdoelen.
Waarom wordt een hogere waarde van deze persistente stoffen voorgesteld, terwijl al bekend is dat zij schadelijk zijn voor mens en milieu?
INEV’s liggen voor alle stoffen vaak (veel) hoger dan de hergebruikswaarden voor grond omdat ze een heel ander doel dienen. Op basis van de INEV’s kan de ernst van een bodemverontreiniging worden vastgesteld door bevoegde gezagen en vervolgens bepalen of en, indien ja, welke beheersmaatregelen nodig zijn. Voor hergebruikswaarden geldt dat die altijd en overal voor een veilig gebruik van de bodem mogelijk maken. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de blootstelling aan stoffen op andere wijzen dan via de bodem.
Bent u het eens dat eerst de omvang en locaties van de verontreiniging in kaart zou moeten worden gebracht, voordat er überhaupt normen worden vastgesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
INEV’s of interventiewaarden zijn juist nodig om de ernst van een bodemverontreiniging vast te kunnen stellen. Zonder normen kunnen omvang en locaties van verontreiniging niet worden vastgesteld of in kaart worden gebracht. Er wordt op dit moment een inventarisatie gedaan van locaties waar PFAS is gebruikt en mogelijk in verhoogde concentraties kan worden aangetroffen, de zogenaamde aandachtlocaties. Aan de hand van deze inventarisatie kunnen de Wbb-bevoegde gezagen met de INEV’s in de hand beoordelen of er op desbetreffende locaties sprake is van een ernstige bodemverontreiniging.
Op basis van de beoordelingen van de Wbb-bevoegde gezagen wordt een overzicht opgesteld van de omvang en locaties van (ernstige) verontreinigingen in Nederland. Samen met de andere overheden zal op basis van deze beoordelingen een plan van aanpak voor de locaties met ernstige verontreiniging worden opgesteld. Ook in de voortgangsbrief PFAS van 13 februari 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 46) heb ik u aangegeven dat de resultaten van de inventarisatie van de aandachtslocaties (zogenaamde hotspots), onderzoeken van het RIVM naar deze INEV’s en de definitieve interventiewaarden, alsmede de bestuurlijke afspraken met medeoverheden over dit onderwerp in samenhang moeten worden beschouwd. De uitkomsten hiervan deel ik voor het einde van het jaar met u gelijktijdig met het definitieve handelingskader PFAS en de afspraken met decentrale overheden over eventuele financiële consequenties.
Bent u het eens met de stelling dat ten allen tijde voorkomen moet worden dat schadelijke stoffen in het drinkwater of grondwater terecht komen?
Het is inderdaad wenselijk dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat schadelijke stoffen in het drinkwater of grondwater terecht komen. Dit is een belangrijk uitgangspunt van de regelgeving.
Klopt het dat bevoegde gezagen pas bij overschrijding van de INEVs voor drinkwater verplicht zijn om te onderzoeken of maatregelen voor bescherming van de drinkwatervoorziening noodzakelijk zijn?
De INEV geeft een eerste indicatie. Indien de INEV overschreden wordt moet het bevoegd gezag kijken of, en zo ja welke, maatregelen nodig zijn. Een verdere toelichting vindt u in het antwoord onder vraag 2. In principe hoeft een bevoegd gezag niets te doen als de waarde onder de INEV zit, maar het bevoegd gezag kan altijd een afweging maken of er sprake is van een bijzondere situatie en dus of het maatregelen wil treffen. Drinkwaterbedrijven nemen overigens altijd zelf maatregelen als de drinkwaternorm niet gehaald wordt en kunnen in die situaties in overleg gaan met het desbetreffende bevoegde gezag.
Het datalek van het Donorregister |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Bruno Bruins (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat u op 9 maart 2020 op de hoogte bent gesteld over het datalek dat zich heeft voorgedaan bij het Donorregister, of was u hierover al eerder geïnformeerd?1
Mijn ministerie is vrijdag 6 maart mondeling door de algemeen directeur van het CIBG geïnformeerd over een waarschijnlijk datalek. Tijdens dit gesprek zijn afspraken gemaakt over het aanmelden van het datalek bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en is het CIBG gevraagd een brief op te stellen waarin zij uitleg geven over dit datalek. Ik heb deze brief van het CIBG op maandag 9 maart ontvangen waarna ik de Kamer op 10 maart heb geïnformeerd.
Op welk moment zijn precies de persoonsgegevens overgezet naar de twee harde schijven?
Het inscannen van de papieren registratieformulieren was onderdeel van het digitaliseringsproject van het Donorregister. Voor dit project heeft het CIBG de Belastingdienst gevraagd om 6,9 miljoen donorkeuzeformulieren, zoals geregistreerd of gewijzigd in de periode van februari 1998 tot juni 2010, in te scannen. De Belastingdienst is hiermee op 1 december 2012 gestart en was op 25 oktober 2013 klaar. In deze periode heeft de Belastingdienst de externe harde schijven aangemaakt. In augustus 2015 zijn de externe harde schijven door de Belastingdienst overhandigd aan het CIBG.
Op welk moment was het CIBG voor het eerst op de hoogte van de vermissing van de twee externe harde schijven? Was deze ontdekking al begin 2020 gedaan, op het moment dat begonnen werd met de vernietiging van het papieren archief?
Conform het Vervangingsbesluit Donor archief 1998–2010 CIBG zijn alle papieren gegevens vervangen door digitale kopieën. Hierdoor was het bewaren van een digitaal of papieren archief niet meer nodig. In februari 2020 is gestart met het vernietigen van het papieren archief door Doc-Direkt en het vernietigen van het digitale archief door het CIBG zelf. De vernietiging van het papieren archief was op 26 februari 2020 afgerond. Met betrekking tot het digitale archief heeft het CIBG op 20 februari 2020 ontdekt dat de externe harde schijven niet in de kluis lagen. Het CIBG heeft toen een interne zoekactie opgestart. Op 4 maart 2020 heeft het CIBG geconcludeerd dat de externe harde schijven vermist waren. Deze vermissing is op diezelfde dag door de privacy officer van het CIBG als datalek aangemerkt.
Klopt het dat, na aanmerking van de vermissing als een datalek door de privacy officer van het CIBG, dit direct gemeld is aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en dit dus op 6 maart 2020 plaatsvond?
De vermissing van de externe harde schijven is door het CIBG op 4 maart 2020 als een datalek aangemerkt. Een datalek moet, binnen de wettelijke termijn van 72 uur na aanmerking, worden gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De privacy officer van het CIBG heeft het datalek op 6 maart 2020, binnen deze wettelijke termijn, gemeld bij de AP.
Wat was de reactie van de AP op het datalek? Heeft de AP aanbevelingen gedaan over mogelijke vervolgstappen en worden deze opgevolgd? Zo ja, wat waren deze aanbevelingen precies en hoe wordt hier gevolg aan gegeven? Zo nee, waarom niet?
De AP doet geen uitspraken over het verloop en de inhoud van onderzoek dat door hen wordt uitgevoerd. Conform mijn toezegging informeer ik uw Kamer over de uitkomsten van het onderzoek van de AP en de Audit Dienst Rijk (ADR).
Van hoeveel unieke personen stonden hun persoonsgegevens op de twee vermiste harde schijven? Worden deze mensen persoonlijk van het datalek op de hoogte gesteld?
Het CIBG heeft vastgesteld dat het om 6.058.250 unieke personen gaat, inclusief personen die thans overleden zijn. Op de externe harde schijven waren 6,9 miljoen gescande registratie- en wijzigingsformulieren opgeslagen; sommige personen hebben meerdere formulieren ingediend, waardoor het aantal formulieren en het aantal unieke personen niet overeenkomt.
Het CIBG heeft besloten om via de website van het donorregister de burgers te informeren over het datalek en de mogelijke gevolgen. Het CIBG heeft daarnaast een apart telefoonnummer ingesteld waar burgers met vragen terecht kunnen.
Kunt u toelichten wat precies bedoeld wordt met de passage «hoogstwaarschijnlijk niet zijn beveiligd»? Waarom is het niet bekend of deze externe harde schijven beveiligd zijn?
Het CIBG heeft aangegeven dat na verder intern onderzoek duidelijk is geworden dat de externe harde schijven inderdaad niet waren beveiligd. Nog onbekend is waarom de externe harde schijven niet zijn beveiligd. Deze vraag zal ook in het onderzoek van de ADR worden meegenomen. Zoals toegezegd wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomst van dit onderzoek.
Kunt u aangeven wanneer precies de twee verhuizingen van het Donorregister, waarover gesproken wordt in de brief, plaatsvonden? Is de kluis waarin de externe harde schijven zich bevonden tijdens beide verhuizingen meeverhuisd?
Het CIBG geeft aan dat op 18 en 19 februari 2016 de verhuizing van de CIBG-vestiging in Kerkrade plaatsvond naar de nieuwe vestiging in Heerlen. Bij deze verhuizing zijn de externe harde schijven meeverhuisd maar is de betreffende kluis in Kerkrade niet meeverhuisd. Het CIBG heeft in Heerlen beschikking gekregen over een andere kluis. De andere verhuizing vond plaats op 17 en 18 mei 2018 binnen hetzelfde gebouw in Heerlen. Tijdens deze interne verhuizing is de kluis waarvan het CIBG gebruikmaakt in Heerlen niet verplaatst.
Hoeveel beveiligingsprotocollen en werkinstructies zijn er precies? Kunt u per protocol en instructie aangeven wanneer deze voor het laatst geëvalueerd zijn en welk proces is ingericht om deze instructies en protocol bijgewerkt te houden?
Het CIBG volgt ten aanzien van (informatie)beveiliging de Rijksbrede richtlijnen die gebaseerd zijn op de Baseline Informatiebeveiliging Overheid 2019 (BIO). De BIO bevat zeer uitgebreide personele, technische, organisatorische en fysieke maatregelen, procedures en ondersteunende producten. De vraag hoeveel protocollen en werkinstructies het CIBG heeft ten aanzien van dit onderwerp, wanneer deze geëvalueerd zijn en welke ondersteunende processen zijn ingericht, wordt meegenomen in het onderzoek van de ADR waarover ik de Kamer zal informeren.
Klopt het, gezien het feit dat geschreven wordt dat «aanwezige beveiligingsprotocollen en (werk)instructies onvoldoende zijn nageleefd», dat het datalek niet plaats had kunnen vinden indien de beveiligingsprotocollen en (werk)instructies wel waren nageleefd? Zo ja, waarom wordt dan ook gesproken over een herziening en aanscherping van deze instructies en protocollen?
In het onderzoek dat de ADR gaat uitvoeren zal worden ingegaan op de naleving van de beveiligingsprotocollen en werkinstructies binnen het CIBG rondom dit onderwerp. Ik zal de Kamer informeren over de uitkomst van dit onderzoek.
Kunt u aangeven wanneer de eventuele aanscherping en herziening van de beveiligingsprotocollen en (werk)instructies gereed is?
De ADR en de AP gaan onafhankelijk onderzoek doen naar het datalek, het CIBG zal deze onderzoeksresultaten meenemen in de evaluatie en waar nodig aanscherping van bestaande beveiligingsprocedures en werkinstructies.
Het CIBG zal vooruitlopend op de uitkomsten van deze onafhankelijke onderzoeken, de komende periode reeds onderzoeken welke interne veranderingen met voorrang doorgevoerd kunnen worden.
Wie ziet toe op de naleving van de beveiligingsprotocollen en (werk)instructies?
Naleving van de beveiligingsprotocollen bij het CIBG is in de reguliere managementlijn belegd en valt onder de verantwoordelijkheid van de waarnemend Chief Information Officer (CIO) van het CIBG. Bij het CIBG zijn de Chief Security Information Officer (CISO) en Privacy Officer van het CIBG belangrijke kaderstellers. In het onderzoek van de ADR zal de vraag worden meegenomen wie welke rol en verantwoordelijkheid heeft in de naleving van de beveiligingsprotocollen.
Was de kluis waarin de externe harde schijven zich bevonden afgesloten of had iedereen toegang tot deze kluis?
Zowel de kluis op de locatie Kerkrade, als de kluis op de locatie Heerlen, waren afgesloten. In Kerkrade werd de sleutel beheerd door de afdeling Functioneel Beheer van het CIBG. In Heerlen werd de sleutel beheerd door twee aangewezen medewerkers van het CIBG. CIBG-medewerkers konden met toestemming van de personen met een sleutel toegang krijgen tot de kluis. De (naleving van de) procedure m.b.t. de toegang tot de kluizen wordt meegenomen in het onderzoek van de ADR.
Kunt u toelichten wat wordt bedoeld met de passage «de zoektocht naar de externe schijven wordt voortgezet»? Wie voert deze zoektocht uit en is er aangifte gedaan bij de politie?
Het CIBG heeft geen aangifte gedaan bij de politie, er zijn geen aanwijzingen of vermoedens dat de externe harde schijven zijn ontvreemd. Enkele medewerkers van het CIBG zijn tot en met 12 maart ingezet voor de aanvullende zoektocht, deze is inmiddels afgerond. De schijven zijn echter nog steeds vermist.
Bent u bereid de Kamer te informeren op het moment dat u meer weet over hoe deze datalek precies heeft kunnen gebeuren?
Ja, zoals ik in mijn brief van 10 maart jl. heb aangegeven, ben ik voornemens om de Kamer van de uitkomsten van de onderzoeken van de AP en de ADR op de hoogte te stellen.
Kunt u toelichten wat u bedoelt met het feit dat u «geen signaal ontvangen van onbevoegde kennisname van de gegevens op de externe harde schijven»? Op welke wijze zou u hiervan signalen ontvangen?
Het CIBG heeft nauw contact met het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude en -fouten van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG). Tot op heden zijn bij dit meldpunt geen meldingen gedaan van identiteitsfraude waarbij een verband kan worden gelegd met dit datalek.
Het CIBG en de Nederlandse Transplantatie Stichting monitoren daarnaast of er ongebruikelijke of ongewone berichten worden ontvangen waarin wordt verwezen naar gegevens die ook op de externe harde schijven stonden. Ook monitort het CIBG via het klantencontactcentrum of er signalen binnenkomen die verband kunnen houden met het datalek. Tot slot wordt berichtgeving door de media nauwlettend gevolgd. Tot op heden heeft de monitoring nog geen vermoeden van onbevoegde kennisname van de gegevens opgeleverd.
Wat is de precieze onderzoeksvraag die aan de Auditdienst Rijk (ADR) is meegegeven voor hun onderzoek? Is al bekend wanneer dit ADR-onderzoek gereed is?
De ADR is verzocht een onafhankelijk onderzoek uit te voeren naar de wijze waarop binnen het CIBG wordt omgegaan met externe gegevensdragers. Zowel de opzet van het beleid als het bestaan van beheersmaatregelen ten aanzien van het huidige en toekomstige donorregister.
De ADR is bereid dit onderzoek uit te voeren en zal naar verwachting uiterlijk eind mei 2020 een rapportage opleveren.
Welke stappen wilt u en/of het CIBG zetten om het geschade vertrouwen in het Donorregister en de zorgvuldige omgang van persoonlijke gegevens van mensen te herstellen, aanvullend aan de stappen die reeds in de brief staan?
Het is vanuit het oogpunt van het publieke vertrouwen heel belangrijk dat er openheid van zaken is, niet alleen over wat er is gebeurd en de (mogelijke) consequenties die dit kan hebben, maar ook over wat er wordt gedaan om eenzelfde fout in de toekomst te voorkomen. Ik zal de Kamer daarom informeren over de uitkomsten van de onderzoeken door de ADR en AP en het CIBG vragen om eventueel te nemen vervolgstappen aan mij te rapporteren en deze openbaar te maken.
Het CIBG zal zoals gezegd, vooruitlopend op de uitkomsten van de onafhankelijke onderzoeken door de ADR en AP, de komende periode zelf onderzoeken welke interne veranderingen met voorrang doorgevoerd kunnen worden.
Overigens is bij de bouw van het nieuwe Donorregister begin 2019 security by design en privacy by design in de infrastructuur ingeregeld. Persoonsgegevens kunnen in het nieuwe donorregister alleen opgevraagd worden via een gecontroleerd proces. Een voorbeeld hiervan is dat persoonsgegevens in het nieuwe donorregister versleuteld worden opgeslagen. Hierdoor kan zelfs een systeembeheerder niet bij deze persoonsgegevens.
Kunt u deze vragen voor de inbrengdatum van het door de commissie Volksgezondheid, Welzijn en Sport afgesproken schriftelijke overleg apart beantwoorden?
Nee, in verband met de COVID-19 uitbraak is het mij niet gelukt deze vragen voorafgaand aan het schriftelijke overleg aan de Kamer te zenden.
Het bericht ‘Ontsnapt plantje zorgt voor bouwput in Terschellingse duinen’ en de bestrijding van invasieve exoten |
|
Arne Weverling (VVD), William Moorlag (PvdA), Aukje de Vries (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ontsnapt plantje zorgt voor bouwput in Terschellingse duinen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de verspreiding van de watercrassula de unieke natuur op Terschelling ernstig bedreigt? Wat zijn de gevolgen van watercrassula op natuurgebieden zoals op Terschelling?
De uitbreiding van watercrassula is een probleem voor de natuur op Terschelling. De watercrassula is een invasieve soort. Dat betekent dat de soort zich snel verspreidt én een geduchte concurrent is van (onder andere) beschermde inheemse soorten en ecosystemen. Overheersing door watercrassula kan er toe leiden dat bijvoorbeeld beschermde vegetatie van duinvalleien, zoals op Terschelling, verdwijnt. Het in stand houden van de Natura 2000-doelen van de natte duinvalleien komt hiermee in gevaar. Dit is een vorm van verslechtering die in Natura 2000-gebieden krachtens de Habitatrichtlijn (artikel 6, tweede lid) moet worden voorkomen. Als de verslechtering al is opgetreden, moeten de natuurwaarden weer hersteld worden.
Kunt u aangeven hoeveel geld tot dusver door provinciale overheden is uitgegeven aan de bestrijding van de watercrassula? In hoeverre heeft het Rijk bijgedragen aan de bestrijding van dit plantje op Terschelling, financieel of anderszins?
Watercrassula vormt met name in natte natuurgebieden op zandgronden een probleem. In 2018 en 2019 hebben de provincies Friesland, Drenthe, Gelderland, Utrecht, Noord-Holland, Noord-Brabant en Limburg in totaal € 4.320.000 uitgegeven aan bestrijdingsmaatregelen. Daarbij moet worden opgemerkt dat het om een beperkt aantal gebieden met relatief hoge kosten per gebied gaat. Terschelling vormt daarbinnen een uitschieter: de provincie Friesland heeft € 3.370.000 bijgedragen aan een project van € 5 miljoen. Overige bijdragen kwamen van Staatsbosbeheer, de gemeente Terschelling en Europa (€ 1 miljoen uit het derde plattelandsontwikkelingsprogramma, POP3).
Voor 2020 zijn maatregelen voorzien in tenminste Noord-Holland, Zeeland en Noord-Brabant, waarbij Noord-Holland en Zeeland voorzien samen minimaal € 450.000 te zullen moeten besteden. Waarschijnlijk zijn ook in Friesland, Drenthe, Gelderland en Utrecht aanvullende maatregelen nodig. Met bestrijdingsmaatregelen in Friesland zal naar verwachting een bedrag van € 2 miljoen gemoeid zijn, dat waarschijnlijk voor twee derde voor rekening van de provincie zal komen.
Kunt u aangeven hoe de financiële verantwoordelijkheid bij een geval van grote verspreiding van een invasieve exoot in een bepaald gebied verdeeld is tussen het Rijk enerzijds en provincie anderzijds?
In het Natuurpact zijn afspraken gemaakt over de financiële verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en provincies. Herstelmaatregelen in het kader van Natura 2000 vallen onder de verantwoordelijkheid van provincies. Vanuit deze verantwoordelijkheid is de bestrijding van watercrassula op Terschelling door de provincie Friesland opgepakt.
Over de Europese Exotenverordening zijn aanvullende afspraken gemaakt en deze zijn bij de implementatie van de Wet natuurbescherming in 2018 meegenomen. Het financiële kader hiervoor is ook het Natuurpact. Deze afspraken gaan over de maatregelen voor zover die volgen uit de verplichtingen van het Europees exotenbeleid, dat wil zeggen de bestrijding van soorten die op de Europese Unielijst voor zorgwekkende invasieve uitheemse soorten staan (verder; Unielijst). Overigens staat watercrassula niet op deze Unielijst.
Hoe kan watercrassula worden bestreden? Wat zijn de ervaringen met de bestrijding van watercrassula? Wat zijn de best practices? In hoeverre is er nog sprake van beperkende regelgeving om watercrassula goed te kunnen bestrijden?
De bestrijding van watercrassula is erg moeilijk. De plant verspreidt zich zeer gemakkelijk via kleine plantdeeltjes, worteltjes en zaad en kan ook na verwijdering gemakkelijk teruggroeien en onbewust door mens of dier worden verspreid. Door verschillende partijen in het veld wordt gezocht naar effectieve methoden die proportioneel en acceptabel zijn qua kosten en nevenschade. Een dergelijke methode is momenteel nog niet gevonden.
Er wordt nog veel onderzoek gedaan en het weerbaar maken van het ecosysteem lijkt de beste perspectieven te bieden. In het geval van watercrassula betekent dit het verwijderen van de toplaag van de bodem en direct daarna het aanbrengen van inheems plantmateriaal. In Gelderland, Noord-Brabant en Overijssel wordt volgens deze methode in een aantal pilots gewerkt en een LIFE-subsidie is aangevraagd voor een grootschaliger aanpak in Noord-Brabant en Zeeland. Tevens heeft Stichting Bargerveen in opdracht van de provincie Gelderland een brochure2 uitgebracht over watercrassula en de bestrijding er van.
Gezien bovenstaande lijkt er geen sprake te zijn van beperkende wetgeving. Het spreekt voor zich dat partijen zich ook bij bestrijdingswerkzaamheden moeten houden aan geldende wet- en regelgeving.
Bent u bekend met verspreiding van de watercrassula buiten Terschelling?
Ja, watercrassula zorgt op meer plekken in Nederland voor overlast en schade. Naast de bedreiging voor de inheemse natuur zorgen deze en andere woekerende planten er ook voor dat watergangen dichtgroeien. Dit is van invloed op de waterkwaliteit (doelen Kaderrichtlijn Water) en de waterveiligheid. De waterschappen verwijderen deze waterplanten daarom met beheersmaatregelen (zoals extra maaien van de watergang of toepassen van heet water) om doorstroming veilig te stellen.
Kunt u aangeven of er sprake is van een toename van de verspreiding van invasieve exotische flora in Nederland?
Het aantal en de verspreiding van invasieve uitheemse soorten neemt toe. Dit is in de huidige tijd van globalisering, hoge bevolkingsdichtheid en hoge mobiliteit evident. Daarbij versterkt klimaatverandering het probleem omdat veel invasieve uitheemse soorten goed gedijen bij warmere temperaturen. Sommige invasieve uitheemse soorten gedijen daarnaast goed bij hoge stikstofconcentraties.
Als dreiging voor de natuur zijn «invasieve exoten» eind vorige eeuw door de Convention on Biological Diversity op de beleidsagenda geplaatst. In de laatste jaren heeft het Europees exotenbeleid een sterke ontwikkeling doorgemaakt. In 2015 is de Europese exotenverordening 1143/2014 van kracht geworden, de bijbehorende Unielijst van invasieve exoten is in 2016 van kracht geworden en in 2017 en 2019 uitgebreid. In Nederland is dit geïmplementeerd in wetgeving, vergunningverlening en handhaving. Er wordt steeds meer inzet op invasieve exoten gepleegd en onderzoek naar gedaan. De problematiek omtrent invasieve exoten raakt als onderwerp bij een steeds breder publiek bekend. Juist omdat er tegenwoordig veel aandacht voor is, worden meer invasieve uitheemse soorten opgemerkt dan voorheen.
Vindt u dat de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen verschillende overheden en instanties met betrekking tot de bestrijding van invasieve exoten succesvol verloopt?
Er zijn goede contacten tussen Rijk, provincies, waterschappen en andere instanties. Eenieder werkt vanuit eigen rol en verantwoordelijkheid aan de bestrijding van invasieve exoten. Informatie wordt gedeeld en er wordt goed samengewerkt.
De samenwerking tussen Rijk en provincies op invasieve uitheemse soorten heeft specifiek vorm gekregen sinds 2015 toen de Europese Exotenverordening tot stand kwam en bij de implementatie van de verordening een nieuwe taakverdeling is gemaakt binnen Nederland. Vanaf 2018 is de verantwoordelijkheid voor de bestrijding- en beheersmaatregelen van een groot aantal Unielijstsoorten overgedragen aan de provincies. Sindsdien is de samenwerking tussen Rijk en provincies op dit terrein intensiever geworden. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 4.
Ik streef er naar om dit jaar, 5 jaar na de totstandkoming van de Exotenverordening, de wijze waarop het Nederlandse systeem functioneert te evalueren om eventuele hiaten in onze aanpak te signaleren. De problematiek rondom watercrassula maakt duidelijk dat er op korte termijn nog vervolgstappen te zetten zijn. Ik zal voor deze specifieke problematiek een overleg organiseren. In het kader van deze evaluatie zal ik de problematiek rondom de watercrassula als casus laten meenemen.
Bent u van mening dat een onafhankelijk kennisplatform, waarin kennis over de methoden van bestrijding van invasieve exoten op één plek wordt verzameld, bij zou kunnen dragen aan deze samenwerking en uitwisseling?
Ik beaam dat kennisdeling kan bijdragen aan samenwerking. Echter, het oprichten van een (nieuw) centraal kennisplatform waarin alle kennis over methoden van bestrijding van alle invasieve uitheemse soorten bijeenkomt, is in mijn optiek niet de optimale manier om tot betere samenwerking en uitwisseling van kennis te komen. Momenteel bestaat reeds een aantal samenwerkingsverbanden waar kennis over bepaalde soortgroepen samenkomt en waar verschillende partijen samenwerken. In het geval van watercrassula is al veel kennis en ervaring geconcentreerd bij het Nederlands Expertise Centrum Exoten (NEC-E) en Stichting Bargerveen.
De problematiek en bestrijding van invasieve exoten verschilt sterk per soort(-groep) en gaat vaak ook verschillende (netwerken van) organisaties aan die op heel verschillende terreinen actief zijn. Het is niet verstandig om kennis geforceerd op één plaats te centraliseren. Daarmee kan goed werk en commitment verloren gaan. De problematiek rond invasieve uitheemse soorten vraagt niet om een centralistische overheid, maar om een responsieve, participerende overheid die samenwerkt met andere partijen.
Ik wil die plekken waar de kennis, ervaring en energie nu al zit tot hun recht laten komen en de samenwerking versterken. Dan heb ik het over instituten en netwerken die ieder vanuit eigen verantwoordelijkheid kennis vergaren en uitwisselen, zoals:
Bureau Risicobeoordeling van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
de IPO-werkgroep Natuurwetgeving en diens taakgroep invasieve exoten in het bijzonder
de werkgroep plaagsoorten van de Waterschappen
Nederlands Expertise Centrum Exoten
Soortenorganisaties en andere experts, instituten, consultants etc.
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft regelmatig strategisch overleg met de vertegenwoordigers van deze organisaties. Tevens is er het voornemen om met de belangrijkste partijen die betrokken zijn bij de uitvoering een landelijk overleg op te zetten.
Kunt u deze vragen vóór het eerstvolgende algemene overleg Natuur (8 april 2020) beantwoorden?
Ik heb de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht dat voormalige IS-strijders mogelijk zullen worden overgebracht naar een (te bouwen) instelling in de Ninevé vlakte |
|
Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat voormalig IS-strijders mogelijk zullen worden overgebracht naar een (te bouwen) instelling in de vlakte van Ninevé?1
Ja.
Heeft u contact gehad met uw Iraakse ambtsgenoot en/of de Koerdische autoriteiten over deze overplaatsing? Zo nee, waarom niet?
De in het artikel aangehaalde overplaatsing naar Irak betreft alleen mensen met de Iraakse nationaliteit. Een besluit van Irak om Iraakse staatsburgers vanuit opvangkamp Al-Hol over te plaatsen naar Irak betreft in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de Iraakse regering. Daaronder valt ook de zorgvuldige uitvoering van dit proces, de uiteindelijke berechting voor begane misdaden en re-integratie van onschuldigen, inclusief het grote aantal kinderen dat zich onder de Iraakse staatsburgers in Al-Hol bevindt. Het is uiteraard van belang dat terugkeer niet gepaard gaat met hernieuwde spanningen binnen en tussen gemeenschappen, of dat mensen geconfronteerd worden met trauma’s uit de ISIS-periode.
Nederland blijft met Irak, zowel bilateraal als in internationaal en EU-verband, en met humanitaire partners in gesprek over het lot van Iraakse IS-strijders en hun families en over berechting van IS-strijders in bredere zin. Het standpunt van het kabinet is dat er geen straffeloosheid mag zijn voor misdaden begaan door IS en dat voor de berechting van IS-strijders zoveel mogelijk een oplossing in de regio gevonden moet worden.
Kunt u zich voorstellen dat voor de inwoners van deze regio, die vooral bestaan uit Assyriërs en andere minderheden, de overplaatsing van IS-strijders naar de (te bouwen) instelling een onderwerp van zorg is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, en indien u hier nog geen contact over heeft gehad met uw Iraakse ambtsgenoot en/of de Koerdische autoriteiten, is dit aanleiding voor u deze zorgen over te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u deze ontwikkeling besproken met uw Europese collega’s? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn de Europese collega’s zich bewust van het effect van de overplaatsing van de voormalige IS-strijders naar dit gebied?
Zie antwoord vraag 2.
Voelt u met uw Europese collega’s een bepaalde verantwoordelijkheid richting de inwoners in de vlakte van Ninevé, nu een deel van de voormalige IS-strijders (ongeveer 12.000 van de 30.000) in het Al-Hol-kamp dat overgeplaatst zal worden uit het buitenland afkomstig is, waaronder Europa? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier geeft u invulling aan deze verantwoordelijkheid?
Zoals gezegd maakt het artikel gewag van een overplaatsing van Iraakse staatsburgers. Een officieel besluit tot overplaatsing lijkt nog niet genomen. Het is tevens onbekend om hoeveel mensen de overplaatsing zou gaan. Zoals ook hierboven gemeld blijft Nederland, samen met diplomatieke en humanitaire partners, in gesprek met Irak over overplaatsingen en de gevolgen daarvan.
Welke rol speelt het voor u dat veel Iraakse christenen door de islamitische terreurorganisatie IS uit onder meer de vlakte van Ninevé zijn verdreven, daardoor in ballingschap leefden, en degenen die hebben gekozen voor terugkeer naar hun dorpen en steden in de vlakte van Ninevé nu (mogeljk) geconfronteerd worden met de voormalige IS-strijders, hun vrouwen en kinderen?
Het is van belang dat diegenen die verantwoordelijk zijn voor misdaden tijdens de ISIS-bezetting daarvoor berecht worden. Irak heeft aangegeven hiervoor de verantwoordelijkheid te zullen nemen. Daarnaast is het ook van belang dat een oplossing gevonden wordt voor de toekomst van de mensen die terugkeren en geen misdaden hebben begaan. Dit moet gebeuren op een manier die geen onnodige trauma’s oproept bij bestaande gemeenschappen.
De gevolgen van het coronavirus en de dalende olieprijzen op de economie |
|
Mahir Alkaya (SP), Frank Futselaar (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Verwacht u dat het coronavirus en de daling van de olieprijzen een negatief effect hebben op de reële economie? Zo ja, welke?1
De uitbraak van het coronavirus zal een grote impact hebben op de mondiale, Europese en Nederlandse economie. De precieze impact op de Nederlandse economie is op dit moment niet met zekerheid te voorspellen. De impact hangt namelijk af van de snelheid waarmee het coronavirus onder controle komt in binnen- en buitenland.
Bent u van mening dat overheden niet alleen naar centrale banken dienen te kijken om stimulerende maatregelen te nemen, maar zelf actie moeten ondernemen om de economische gevolgen van het coronavirus te ondervangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben op de hoogte van de aanbevelingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Voor de maatregelen die het kabinet neemt, verwijs ik u naar de Kamerbrieven die op 12 en 17 maart jl. zijn verstuurd over de economische maatregelen die het kabinet neemt met betrekking tot het coronavirus. Afhankelijk van de ontwikkelingen zal het kabinet noodzakelijke en passende vervolgmaatregelen treffen indien de situatie daartoe noopt.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) aanbeveelt om gerichte stimulerende maatregelen te nemen om de economie draaiende te houden? Gaat u gehoor geven aan deze oproep? Zo ja, hoe?
Hoe kijkt u aan tegen de plannen van de overheden van Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje om de economie te stimuleren?2
Het is van belang dat alle Europese lidstaten maatwerk kunnen bieden. De situaties verschillen immers per land. Lidstaten moeten echter voorkomen dat de maatregelen die zij nemen andere lidstaten schaden. Veel maatregelen die landen als Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje hebben doorgevoerd, zijn vergelijkbaar met de maatregelen die het kabinet presenteerde in de Kamerbrieven die op 12 en 17 maart jl. werden verstuurd over de economische maatregelen die het kabinet neemt met betrekking tot het coronavirus. Zo voerden onder andere Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje net als Nederland werktijdverkorting in. Net als Nederland ondersteunen deze landen daarnaast de liquiditeit van ondernemers via uitstel van betaling van belasting. Daarnaast zijn garanties voor bedrijfsleningen een veelgebruikt instrument om de druk op het bedrijfsleven als gevolg van de virusuitbraak te verlichten. Frankrijk, Italië en Denemarken geven garanties op leningen aan het mkb. De garanties zijn vergelijkbaar met de Nederlandse borgstelling voor mkb-kredieten (BMKB) die verruimd wordt.
Wat vindt u van maatregelen die tot doel hebben om personen die tijdelijk minder of geen inkomen hebben, tijdelijk vrij te stellen van het aflossen van hypotheekleningen of andere leningen?3
Het kabinet zet zich op dit moment vooral in op het behoud van banen en het bieden van ondersteuning bij acute problemen die werknemers, zzp’ers en bedrijven ondervinden zodat mensen inkomen behouden.
Nopen de uitbraak van het coronavirus en de economische implicaties hiervan u tot haast met betrekking tot het stimuleringsfonds voor langetermijninvesteringen? Zo neen, waarom niet?
Op dit moment is het kabinet volop bezig met het bestrijden van de effecten en gevolgen van het coronavirus. Daar gaat nu alle aandacht naar toe.
Bent u voornemens om, wanneer de situatie daarom vraagt, kleine ondernemers op korte termijn te steunen om te voorkomen dat zij vanwege vraaguitval en masse failliet gaan, bijvoorbeeld op het terrein van de kredietverlening? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet heeft net een aantal maatregelen aangekondigd om deze ondernemers te ondersteunen. Voor de maatregelen die het kabinet neemt om kleine ondernemers tegemoet te komen, verwijs ik u graag door naar de Kamerbrieven van 12 en 17 maart jl. over de economische maatregelen die het kabinet neemt met betrekking tot het coronavirus.