Het rechtswetenschappelijk onderzoek naar de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn |
|
Maarten Groothuizen (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kunt u middels beantwoording van deze vragen nadere toelichting verschaffen op uw antwoorden van 9 maart 2020, aangaande het rechtswetenschappelijk onderzoek naar de Habitatrichtlijn (HR) en Vogelrichtlijn (VR)?1
Bent u bekend met het recente, internationale onderzoek «The small home ranges and large ecological impacts of pet cats», waaruit blijkt dat het effect van huiskatten op hun wilde prooidieren vier tot tien maal groter is dan het effect van vergelijkbare wilde roofdieren?2
Kunt u bevestigen dat het laten loslopen van huiskatten of verwilderde katten in Nederland resulteert in het doden van inheemse vogels – bijvoorbeeld in duingebieden bij grote steden waar grond-broedende vogels slachtoffers worden van huiskatten – en soorten van Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (zoals vleermuizen)?
Vindt u het wenselijk dat het loslopen van huiskatten resulteert in het doden van inheemse vogels en soorten van Bijlage IV van de Habitatrichtlijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het irrelevant is voor een eventuele schending van de verboden in artikel 12(1) HR en artikel 5 VR dat de achteruitgang in de populatiegrootte van bepaalde betrokken inheemse soorten niet alleen is toe te schrijven aan huiskatten, maar dat hierbij ook andere dieren zoals roofvogels betrokken zijn, en dat het eveneens irrelevant is of er überhaupt sprake is van een (meetbare) weerslag op de populatie, aangezien de betreffende verboden betrekking hebben op individuele dieren ongeacht de eventuele gevolgen voor de staat van instandhouding? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of u de conclusies deelt van het rechtswetenschappelijk onderzoek «Domestic cats (Felis catus) and European nature conservation law» waarin op basis van een analyse van jurisprudentie en de best beschikbare wetenschappelijke informatie over de effecten van huiskatten op wilde dieren, geconcludeerd wordt dat het laten loslopen van huiskatten in het leefgebied van soorten van Bijlage IV van de HR (zoals vleermuizen) en in het leefgebied van inheemse vogels (d.w.z. overal in Nederland) binnen de reikwijdte valt van, respectievelijk, de in artikel 12(1) HR en artikel 5 VR genoemde verboden? Zo nee, op welke (feitelijke en/of juridische) gronden komt u dan tot een andere conclusie en welke conclusie is dat precies?3
Kunt u in dit verband, voortbouwend op uw antwoord van 9 maart 2020 op onze aanvankelijke vraag 6, in het bijzonder ingaan op de vraag in hoeverre bij het laten loslopen van huiskatten sprake kan zijn van «voorwaardelijk opzet»?4
In hoeverre deelt u de conclusie naar aanleiding van jurisprudentie van het Hof van Justitie dat de betreffende verboden ook situaties bestrijken waarin «degene die de handeling heeft verricht ... de mogelijkheid van ... vangst of dood heeft aanvaard», waarvan onder meer sprake is in situaties waarin de autoriteiten in een lidstaat bepaalde handelingen toestonden terwijl zij «wisten dat zij mogelijkerwijs [beschermde dieren] in gevaar zouden brengen», waarbij het om zulke gevallen gaat, in de woorden van het ook door u aangehaalde richtsnoer van de Europese Commissie, om «unwanted but accepted side-effects», die stuk voor stuk inbreuk maken op de bedoelde verbodsbepalingen, gelet op dat er volgens het genoemde onderzoek bij het laten loslopen van huiskatten typisch sprake is van dergelijk voorwaardelijke opzet, waardoor het grootschaligede factotoelaten ervan een inbreuk maakt op de verplichtingen van Nederland onder artikel 5 VR en artikel 12 (1) HR?5 6 7
Indien u de conclusies van het onderzoek deelt, welke maatregelen bent u dan voornemens te verbinden aan deze conclusies, teneinde te voldoen aan de meermaals door het Hof van Justitie benadrukte verplichting om «concrete en specifieke beschermingsmaatregelen te treffen teneinde de daadwerkelijke naleving van bovengenoemde verbodsbepalingen te verzekeren»?8
Herinnert u zich uw antwoorden van 2 juli jl. op Kamervragen van het lid De Groot over sterfte onder Pimpelmezen?9
Kunt u uw antwoord op vraag 7 waarin u stelt dat «[h]et voorkomen van sterfte vooral gevonden [moet] worden in het voorkomen van predatie door andere dieren, zoals huiskatten, maar op dit moment is er geen aanleiding om zorgen te hebben over de Nederlands populaties kool- en pimpelmezen» nader toelichten? Over welke soorten heeft u wel zorgen, welke relatie ziet u daar met predatie door huiskatten en wat gaat u daaraan doen?
De reconstructie van Nieuwsuur waaruit blijkt dat de coronarichtlijnen tot onveiligheid hebben geleid in de ouderenzorg. |
|
Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht van de NOS en de reconstructie van Nieuwsuur waaruit blijkt dat de coronarichtlijnen van het RIVM hebben geleid tot onveiligheid in de ouderenzorg?1
Steunt u de zorgkoepels, de Vereniging van Verpleegkundigen en Verzorgenden en Branchevereniging ZorgthuisNL nu zij aangeven de richtlijnen van het RIVM niet meer te willen volgen? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw reactie op de medewerkers en bestuurders die vinden dat zij door de RIVM-richtlijnen in onveilige situaties zijn gebracht, omdat de richtlijnen aangaven dat beschermende kleding zoals mondmaskers in allerlei gevallen «niet nodig» waren?
Wat is uw reactie op de zorgmedewerkers die zeggen dat zij door de RIVM-richtlijnen zijn besmet geraakt met corona?
Bij wie ligt de verantwoordelijkheid nu veel zorgmedewerkers niet alleen ziek zijn geworden maar ook (nog steeds) kampen met gezondheidsproblemen? Bij wie kunnen ze terecht als hun werkgevers de RIVM-richtlijnen van de overheid volgden?
Waarom heeft de Inspectie SZW nog niet onderzocht of de RIVM-richtlijn wel overeenkomt met de Arbowetgeving? Per wanneer is dit wel het geval en kunt u de uitkomsten naar de Kamer sturen?
Klopt het dat de Inspectie SZW de instructie van het kabinet kreeg om de RIVM-richtlijnen te gebruiken als uitgangspunt bij het toezicht? Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Hoe kan het dat deze onwenselijke vermenging van belangen onder uw leiding plaatsvond?
Hoe kijkt u er nu op terug dat het RIVM in maart nog zei dat je zonder klachten niet besmettelijk was en het preventieve gebruik van mondmaskers afraadde? Waar baseerde het RIVM dit op? Kunt u de rapporten en onderzoeken waar zij dit op baseren noemen alstublieft?
Het was in maart toch al zo klaar als een klontje dat je asymptomatisch of presymptomatisch besmet kon zijn? Waarom bleef ons RIVM ontkennen terwijl in Duitsland toen al strengere regels golden en het RKI (Duitse RIVM) verlangde dat zorgmedewerkers die in contact kwamen met ouderen preventief mondmaskers droegen?
Waarom blijft u de link met de enorme schaarste aan beschermingsmiddelen ontkennen?
Waarom vond ons RIVM het dragen van FFP-maskers alleen nodig bij «hoogrisicovolle handelingen» in het ziekenhuis en droegen de Duitse zorgmedewerkers FFP-maskers ook in de nabijheid van ouderen in verpleeghuizen die slechts werden verdacht van besmetting met corona?
Hoeveel zorgmedewerkers raakten er in Duitsland besmet met corona? Hoeveel keer zoveel als de 17.500 in Nederland? Afgezet tegen het feit dat Duitsland zo’n 4,5 keer meer inwoners heeft dan Nederland?
Waarom ontkent u in uw beantwoording van eerdere schriftelijke Kamervragen van vragenstellers dat er op 10 februari met medeweten van Buitenlandse Zaken een vliegtuig vanaf Schiphol naar China vertrok met aan boord onze volledige voorraad beschermingsmiddelen? Waarom ontkent u de getuigenissen van ondernemers die zeggen dat onze groothandels voor beschermingsmiddelen waren uitgeknepen als tubes tandpasta?2
Hoe kunt u rijmen dat de RIVM-richtlijn spreekt over het veilig kunnen verzorgen van een coronapatiënt binnen de anderhalvemeter zolang dit maar vluchtig is en niet langer dan vijf minuten duurt, terwijl u van de gehele Nederlandse bevolking verlangt dat ze te allen tijde anderhalvemeter afstand van elkaar houden, zelfs in de buitenlucht en juist ook als dat vluchtig is?
Deelt u de mening dat het moeilijk te verkroppen is dat hetzelfde RIVM nu achteraf stelt dat de verpleeghuizen van de richtlijn hadden mogen afwijken terwijl het Landelijk Consortium Hulpmiddelen de beschermingsmiddelen juist verdeelde op basis van de richtlijn en ze dus helemaal niet meer konden bestellen?
Een constructie waarbij kopers van elektrische auto’s subsidies ontvangen van zowel de Duitse als de Nederlandse overheid |
|
Eppo Bruins (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de website https://www.ecarbyducar.nl/ecarimport/buitenlands-kenteken?
Bent u bekend met de constructie waarmee elektrisch rijden fiscaal nog goedkoper kan worden gemaakt door eerst zes maanden op Duits kenteken te rijden, de subsidie van de Duitse overheid te ontvangen, dan over te stappen op een Nederlands kenteken en dan de subsidie van de Nederlandse overheid te ontvangen?
Klopt het dat dit een legale constructie is?
Klopt het dat, zoals op de website wordt beweerd, met deze constructie 6.000 euro wordt bespaard op de aanschaf van de Peugeot e-2008?
Is het toegestaan dat de auto zes maanden en één dag rijdt op Duits kenteken, terwijl de werkelijke eigenaar vanaf dag één in Nederland woont en werkzaam is en dus willens en wetens zowel de Duitse als de Nederlandse overheid een poot uitdraait?
Vindt u deze constructie wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u eraan doen?
Het twitterbericht van de minister van VWS waarin hij schrijft dat we pas veilig zijn voor het coronavirus wanneer er een vaccin is. |
|
Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met uw tweet waarin u schrijft dat we pas veilig zijn voor het coronavirus wanneer er een vaccin is?1
Zeker.
Waar baseert u op dat we pas veilig zijn voor het coronavirus wanneer er een vaccin is? Kunt u een inhoudelijk antwoord geven met verwijzing naar onderliggende bronnen en peer reviewed onderzoeken?
Vaccineren is een van de meest succesvolle manieren om mensen te beschermen tegen besmettelijke infectieziekten, ernstige complicaties, ziekenhuisopnames en sterfgevallen als gevolg van infectieziekten. Uit onderzoek blijkt dat we dankzij de vaccinaties uit het Rijksvaccinatieprogramma naar schatting tussen de 6.000 en 12.000 sterfgevallen van kinderen van 0 tot 20 jaar oud hebben voorkomen sinds de start in 19532, 3.
Verschillende experts hebben aangegeven dat het coronavirus niet zomaar zal verdwijnen. Zonder een vaccin is de kans dus groot dat het virus blijft circuleren in onze samenleving, en dit heeft grote impact op de volksgezondheid en op het functioneren van de samenleving als geheel vanwege de ingrijpende maatregelen die we genoodzaakt zijn te nemen om besmettingen te voorkomen. Een goed werkend coronavaccin is daarom essentieel om de verspreiding van het virus een halt toe te roepen en kwetsbaren in onze samenleving beter te kunnen beschermen. Het belang van een vaccin om deze coronacrisis het hoofd te bieden wordt onderbouwd door diverse epidemiologische studies en vaccinstudies die zijn gedaan waarvan enkelen zijn opgenomen in de voetnoten.4, 5, 6, 7
Waarom zijn we bijvoorbeeld niet veilig voor het coronavirus als er een geneesmiddel gevonden wordt?
Geneesmiddelen zullen zowel nu, als na het op de markt komen van een werkzaam vaccin, een belangrijke rol spelen in het beheersen van de Corona-epidemie. Ik investeer dan ook sterk in onderzoek naar COVID-19 geneesmiddelen. Het adagium «voorkomen is beter dan genezen» geldt echter ook hier. Een vaccin heeft een preventieve werking, de patiënt weet het virus na vaccinatie te bestrijden zonder dat het vat krijgt op het lichaam. De ziekte wordt dus effectief voorkomen. Dit is het te prefereren scenario. Een geneesmiddel kan pas worden toegepast wanneer de patiënt al ziek is, waarmee de risico’s voor de patiënt en de druk op het zorgsysteem toenemen, zelfs bij een zeer goed werkend medicijn.
Daarnaast is het belangrijk om op te merken dat elk geneesmiddel bijwerkingen heeft, soms onschuldig, maar soms ook ernstig. Ook zijn geneesmiddelen niet altijd universeel in te zetten, omdat ze slecht combineren met andere medicijnen. Dit kan een probleem zijn voor patiënten die ook in behandeling zijn voor andere aandoeningen. In onze strijd tegen infectieziektes zijn succesvolle vaccinatiecampagnes de meest effectieve strategie, daar zetten we nu dan ook bij COVID-19 vol op in.
Waarom zijn we bijvoorbeeld niet veilig voor het coronavirus wanneer de juiste ventilatie van binnenruimtes wordt verlangd?
Overdracht vindt vooral plaats binnen een afstand van 1,5 meter via druppelinfectie die vrijkomen bij hoesten en niezen, of indirect via contact met besmette voorwerpen of oppervlakken. Dit los je niet op met ventilatie.
Waarom zijn we bijvoorbeeld niet veilig voor het coronavirus wanneer het in kracht afzwakt?
Het is misschien mogelijk maar niet zeer waarschijnlijk dat het virus op korte termijn zo verandert dat het geen problemen meer veroorzaakt. We mogen daar dan ook zeker niet op rekenen.
Waarom kunnen we een tweede golf niet keren met een goede voorbereiding zoals voldoende beschermingsmiddelen, apparatuur, medewerkers en ziekenhuisbedden?
Vanzelfsprekend helpen een goede voorbereiding, waaronder niet alleen voldoende beschermingsmiddelen, apparatuur, medewerkers en ziekenhuisbedden maar ook een goede strategie van testen, traceren en thuis isoleren. Daar zetten we dan ook vol op in. De door u genoemde voorbereiding is echter pas nuttig als mensen al ziek zijn, en we willen liever voorkomen dat mensen ziek worden.
Waarom ziet u zoveel heil in vaccins wanneer u als overheid recentelijk nog schadevergoedingen heeft verstrekt omdat vaccins tegen het Mexicaanse griepvirus niet veilig bleken te zijn en kinderen narcolepsie hebben gekregen? Hoeveel geld heeft de regering uitgekeerd aan hoeveel slachtoffers?
De wetenschappelijke discussie of er wel of niet een verband is tussen het vaccin tegen Mexicaanse griep en narcolepsie loopt nog. Het vorige kabinet heeft besloten om deze discussie niet af te wachten, maar in gesprek met de gezinnen die het betreft, te komen tot een schikking. Het proces is erop gericht om te komen tot een minnelijke regeling. Dit proces is nog gaande. Er zijn dan ook nog geen bedragen uitgekeerd.
Hoe vaak eerder is er in de wereld een succesvol en veilig vaccin tegen een kroonvirus op de markt gekomen?
Er zijn op dit moment nog geen vaccins tegen coronavirussen op de markt. Tegen twee andere coronavirussen MERS-CoV en SARS-CoV-1 zijn ook vaccins in ontwikkeling. Kennis die hierbij is opgedaan wordt ingezet bij de ontwikkeling van een vaccin tegen het coronavirus waar we nu mee te maken hebben (SARS-CoV-2). Bovendien wordt voor een aantal SARS-CoV-2 vaccins gebruik gemaakt van dezelfde bouwstenen die ook gebruikt worden voor MERS-CoV vaccins.
De teststraat op Schiphol |
|
Lammert van Raan (PvdD), Mustafa Amhaouch (CDA), Selçuk Öztürk (DENK), Gijs van Dijk (PvdA), Corrie van Brenk (PvdA), Chris Stoffer (SGP), Cem Laçin (SP), Jan Paternotte (D66), Femke Merel Arissen (Splinter), Suzanne Kröger (GL), Eppo Bruins (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Is het feit dat heel Spanje en grote delen van Frankrijk nu ook code oranje hebben aanleiding om de teststraat op Schiphol op te schalen? Zo nee, waarom niet?
Bent u het ermee eens dat de teststraat op Schiphol dezelfde openingstijden zou moeten hanteren als de aankomsttijden van vluchten uit gebieden met code oranje? Zo ja, wanneer zorgt u ervoor dat deze openingstijden verruimd zijn?
Bent u bereid om er zo snel mogelijk voor te zorgen dat alle reizigers die vanuit gebieden met code oranje komen getest kunnen worden bij aankomst op een van de Nederlandse vliegvelden? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen voor dinsdag 1 september om 12 uur beantwoorden?
Het bericht 'Amsterdamse universiteiten gaan samenwerken met Huawei' |
|
Harry van der Molen (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Amsterdamse universiteiten gaan samenwerken met Huawei»?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse veiligheidsdiensten goedkeuring hebben gegeven aan deze samenwerking? In hoeverre is hierbij meegewogen dat er bij AI sprake is van dual-use technologie?
De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten hebben geen rol in het goed- of afkeuren van dergelijke samenwerkingen. Het aangaan van samenwerkingen is een verantwoordelijkheid van instellingen zelf. Wel kunnen de AIVD en NCTV adviseren over mogelijke risico’s, zoals dat is gedaan bij de betrokken universiteiten.
De UvA en de VU hebben OCW en EZK in een vroegtijdig stadium geïnformeerd over de voorgenomen samenwerking met Huawei Finland. Vervolgens hebben diverse gesprekken plaatsgevonden, zowel door medewerkers van EZK als later door de NCTV, de AIVD en OCW. Er gesproken over de kansen voor innovatie en wetenschappelijk onderzoek en er is gewezen op mogelijke risico’s, zoals die naar voren komen in de recente jaarverslagen van de AIVD en de Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst (MIVD). De instellingen is nadrukkelijk verzocht om al deze aspecten mee te nemen in hun afweging.
Is het standaard dat u, de Minister van OCW, universiteiten die samen willen werken met Chinese bedrijven, organisaties en overheden doorverwijst naar de AIVD? Zo nee, wat is de aanleiding om dit in dit specifieke geval te doen? Op welke gronden heeft u de samenwerking beoordeeld en goedgekeurd? Welke rol speelt de nationale veiligheid hierbij? In hoeverre is hierbij meegewogen dat er bij AI sprake is van dual-use technologie? Kunt u aangeven of hier een vaste procedure voor afgesproken is en kunnen de relevante documenten met betrekking tot de beoordeling met de Kamer worden gedeeld?
Het Nederlands hoger onderwijsstelsel kenmerkt zich door een hoge mate van autonomie voor de hogescholen en universiteiten. Deze is wettelijk geborgd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Het aangaan van een samenwerking is dan ook de verantwoordelijkheid van een instelling zelf – rekening houdend met bestaande wet- en regelgeving. Universiteiten dienen bij elke samenwerking, nationaal en internationaal, een gedegen afweging te maken van de kansen en risico’s die een samenwerking oplevert. Daarbij kunnen zij in voorkomende gevallen een beroep doen op de expertise en informatie van relevante onderdelen van de rijksoverheid. Dat moedigt het kabinet ook aan, maar daar is geen standaardprocedure voor.
In het onderhavige geval hebben de betrokken universiteiten van deze mogelijkheid gebruik gemaakt, door in een vroegtijdig stadium de voorgenomen samenwerking bij OCW en EZK te melden. Vervolgens heeft OCW de universiteiten naar de inlichtingen- en veiligheidsdiensten verwezen. De reden voor doorverwijzing naar de diensten was de UvA en de VU in staat te stellen de juiste kennis en informatie mee te nemen bij het maken van hun afweging.
Er hebben diverse gesprekken plaatsgevonden, zowel door medewerkers van EZK als later door de NCTV, de AIVD en OCW. Er gesproken over de kansen voor innovatie en wetenschappelijk onderzoek en er is gewezen op mogelijke risico’s, zoals die naar voren komen in de recente jaarverslagen van de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst (MIVD). De instellingen is verzocht om al deze aspecten mee te nemen in hun afweging. Echter, de Minister van OCW, noch een andere Minister, heeft een formele rol in het beoordelen en goed- of afkeuren van samenwerkingsovereenkomsten van individuele instellingen.
Op welke gronden heeft u, de Staatssecretaris van EZK, de samenwerking beoordeeld en goedgekeurd? Welke rol speelt de nationale veiligheid hierbij? In hoeverre is hierbij meegewogen dat er bij AI sprake is van dual-use technologie? Kunt u aangeven of hier een vaste procedure voor afgesproken is en kunnen de relevante documenten met betrekking tot de beoordeling met de Kamer worden gedeeld?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft geen formele rol bij de beoordeling en goed- dan wel afkeuring van samenwerkingen in wetenschappelijk onderzoek. Van beoordelingsdocumenten is dan ook geen sprake.
De UvA heeft, mede namens de VU, nadat zij op eigen initiatief OCW en EZK over de voorgenomen samenwerking met Huawei Finland hebben geïnformeerd, gesproken met medewerkers van het Ministerie van EZK en later met de NCTV, de AIVD en OCW. Er gesproken over de kansen voor innovatie en wetenschappelijk onderzoek en er is gewezen op mogelijke risico’s, zoals die naar voren komen in de recente jaarverslagen van de AIVD en de MIVD. De instellingen is nadrukkelijk verzocht om al deze aspecten mee te nemen in hun afweging.
Wat zou u (de AIVD, de Staatssecretaris van EZK en de Minister van OCW) kunnen doen indien een hoger onderwijsinstelling een ongewenste samenwerking in het kader van de nationale veiligheid aangaat?
Het Nederlands hoger onderwijsstelsel kent een hoge mate van autonomie voor de instellingen. Deze is wettelijk geborgd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Universiteiten dienen bij elke samenwerking, nationaal en internationaal, een gedegen afweging te maken van de kansen en risico’s die een samenwerking oplevert. Een instelling is daarbij gehouden aan bestaande wet- en regelgeving, zoals de exportcontroleregimes, de EU Dual use verordening en sanctieregelgeving.2
Bij het aangaan van een internationale samenwerking kunnen instellingen, ongeacht het land waaruit de beoogde samenwerkingspartner afkomstig is, in voorkomende gevallen een beroep doen op de expertise en informatie van relevante onderdelen van de rijksoverheid. De overheid zal de mogelijke risico’s bij de samenwerking helder benoemen. Uiteindelijk blijft het nemen van het besluit over het wel of niet aangaan van een samenwerking aan de instelling zelf. Noch voor de AIVD, de Staatssecretaris van EZK of de Minister van OCW, is er sprake van een formele rol in het goedkeuren of afkeuren van een samenwerking.
Het kabinet onderzoekt momenteel welke aanvullende maatregelen wenselijk zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan, gericht op het vergroten van de (kennis)veiligheid. Dit proces is eerder reeds genoemd in de beleidsreactie op het rapport van het Rathenau Instituut «Kennis in het Vizier».3 Het kabinet zal uw Kamer dit najaar nader informeren over de voortgang op dit proces en de mogelijkheid om eventuele nieuwe toetsingscriteria en maatregelen toe te passen op de huidige casus.
Wat geeft Huawei aan als belang om te investeren in kennis op het gebied van AI als zij noch over de data noch over een exclusiviteitsrecht zou beschikken?
Huawei geeft aan dat samenwerking met universiteiten over de hele wereld een essentieel onderdeel vormt van de R&D-strategie van het bedrijf. Dit onderzoek leidt tot innovatie en het creëren van bruikbare technologie. Het onderzoekproject naar zoektechnologie van de volgende generatie («next generation search technology») heeft voor Huawei tot doel de kwaliteit van de zoekresultaten voor de gebruiker te verhogen.
Als belang om deze samenwerking met de Amsterdamse universiteiten aan te gaan geeft Huawei Finland aan dat het als eerste recht heeft op toegang tot de onderzoeksresultaten zoals gepubliceerd, en dus een «first mover advantage» heeft. Ook heeft Huawei Finland er belang bij dat in groter verband kennis kan worden genomen van de onderzoeksresultaten. Daarmee wordt het bredere kennisecosysteem in Nederland en daarbuiten versterkt. De universiteiten waarmee Huawei Finland samenwerkt, hebben de volledige vrijheid om de resultaten van hun werk te publiceren, en behouden het recht om de technologie te gebruiken voor hun toekomstige onderzoeksprojecten.
Welke garanties zijn er getroffen op het vlak van academische vrijheid in de overeenkomst tussen instellingen en Huawei? Kan de overeenkomst openbaar worden gemaakt en met de Kamer worden gedeeld?
De UvA en VU geven aan dat in de overeenkomst is vastgelegd dat zij de onderzoeksresultaten vrijelijk kunnen publiceren. Deze worden open access gepubliceerd en daarmee voor een ieder toegankelijk. Het onderzoek wordt uitgevoerd door promotiestudenten en postdocs die in dienst zijn van de universiteiten. De UvA en VU laten weten dat zij maatregelen hebben getroffen om de veiligheid van hun onderzoekers, data en systemen te waarborgen (onder meer geen toegang tot netwerken en laboratoria voor werknemers van Huawei Finland). Als bedrijf dat in Europa actief is, valt Huawei Finland onder de Europese gegevensbeschermingswetgeving (GDPR).
Het kabinet is geen partij bij deze samenwerking en gaat dus niet over de openbaarmaking en verspreiding van de overeenkomst. De Wet openbaarheid van bestuur (WOB) is van toepassing op de UvA. Deze wet kent echter ook uitzonderingsgronden waarop informatie niet openbaar gemaakt hoeft te worden, bijvoorbeeld bedrijfs- en fabricagegegevens. Of deze ook van toepassing kunnen zijn op onderdelen van de overeenkomst van de UvA en VU met Huawei Finland, is niet aan het kabinet om te beoordelen.
Waarom geeft u, de Minister van OCW, aan dat de verantwoordelijkheid voor de samenwerking en het beheersen van risico’s bij de onderwijsinstellingen ligt? Bent u het met de mening eens dat het van belang is om kaders op te stellen voor als een samenwerking van universiteiten met een buitenlandse partij de nationale veiligheid kan raken?
Zie het antwoord op vraag 3. De instellingen kunnen zich laten informeren door relevante onderdelen van de rijksoverheid. Daarbij worden ook de effecten voor de nationale veiligheid in ogenschouw genomen. Ik verwacht van instellingen dat zij daarbij een gedegen afweging maken van de kansen en risico’s bij een samenwerking, zo ook de UvA en de VU.
Tegelijkertijd werkt het kabinet aan het vergroten van kennisveiligheid. Momenteel onderzoekt het kabinet welke aanvullende maatregelen opportuun zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan, gericht op het vergroten van de (kennis)veiligheid. Dit proces is eerder reeds genoemd in de beleidsreactie op het rapport van het Rathenau Instituut «Kennis in het Vizier».4
Herinnert u, de Minister van OCW, zich de toezegging die u heeft gedaan naar aanleiding van het onderzoek van Nieuwsuur naar falend toezicht op Chinese militaire wetenschappers in Nederland? Wanneer kan de Kamer deze brede kennisregeling waarmee de overheid duidelijker kaders schept voor kennisinstellingen verwachten?2
Ja.
Het kabinet onderzoekt momenteel welke aanvullende maatregelen wenselijk zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan, gericht op het vergroten van de (kennis)veiligheid. Het kabinet zal uw Kamer dit najaar nader informeren over de voortgang op dit proces.
Wanneer gaat u, in lijn met de met algemene stemmen aangenomen motie van de leden Van der Molen en Wiersma, het advies «kennis in vizier» van het Rathenau Instituut uitwerken en aan de Kamer aanbieden? Bent u voornemens om daarin het vraagstuk onder welke voorwaarden samenwerkingsverbanden met Chinese bedrijven, overheden en organisaties plaats dienen te vinden daarin mee te nemen?3
Zie het antwoord op vraag 5. De motie van de leden Van der Molen en Wiersma zal daarbij worden betrokken.
Heeft u zicht op welke plekken in het hoger onderwijs en wetenschap Chinezen bedrijven, organisaties en overheden nog meer investeren? Zo ja, op welke plekken is dit? Zo nee, bent u voornemens om dit mee te nemen in de uitvoering van de motie van het lid Westerveld c.s., die verzoekt om onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar de beïnvloeding van de derde geldstroom op wetenschappelijk onderzoek?4
Het kabinet heeft geen totaaloverzicht van op welke plekken in het hoger onderwijs en wetenschap Chinese bedrijven, organisaties en overheden investeren. Instellingen zijn, binnen de wettelijke kaders, autonoom in hun keuze met wie zij samenwerken, en het is niet aan de overheid om individuele investeringen in het kader van de derde geldstroom te registreren. Voor de uitvoering van de motie van het lid Westerveld c.s. heb ik het Rathenau Instituut verzocht mij te ondersteunen; het rapport hieromtrent heb ik 21 september jl. ontvangen. In de uitvoering van de motie wordt niet ingegaan op investeringen uit specifieke landen zoals China. Ik zal u het rapport van 21 september jl. samen met mijn beleidsreactie zo spoedig mogelijk doen toekomen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer Kok, voormalig hoofd van de Militaire Inlichtingendienst, in Elsevier Weekblad, waarin hij stelt dat het niet uitsluiten van Huawei bij de aanleg van 5G «veiligheidsrisico’s oplevert die niet kunnen worden onderschat en die onacceptabel zijn»? Hoe consequent is het dat Huawei geweerd wordt uit onze telecom infrastructuur aan de ene kant maar er wel akkoord gegeven is om samen te werken met de UvA en VU?5
Voor de telecomnetwerken is een risicoanalyse uitgevoerd, gebaseerd op de gekende dreiging, waarbij is gekeken naar mogelijk misbruik via leveranciers van technologie. Op basis van deze risicoanalyse heeft het kabinet een aantal maatregelen geformuleerd, waarover uw Kamer op 1 juli 2019 is geïnformeerd.9 De juridische grondslag van deze maatregelen is de op 5 december 2019 gepubliceerde algemene maatregel van bestuur «Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie» (hierna: AMvB).10 Deze AMvB regelt onder andere dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK), in overleg met de Minister van Justitie en Veiligheid een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk of -dienst kan verplichten om in bepaalde onderdelen van diens netwerk of bijbehorende faciliteiten, uitsluitend gebruik te maken van producten of diensten van een andere dan de daarbij door de Minister genoemde partij. Momenteel worden de beschikkingen, waarin telecomaanbieders worden verplicht in de kritieke onderdelen geen gebruik te maken van producten of diensten van daarin genoemde partijen, voorbereid. De criteria om partijen als niet-vertrouwd aan te merken zijn objectief, toekomstbestendig en landenneutraal, dat wil zeggen, niet gericht tegen specifieke landen of bedrijven.
Het besluit over het aangaan van deze samenwerking is uiteindelijk de eigen verantwoordelijkheid van de universiteiten. Daarbij is geen formele rol in de goed- of afkeuring door een bewindspersoon of ministerie nodig. De betreffende onderzoekssamenwerking tussen de VU en de UvA en Huawei Finland heeft overigens geen betrekking op onze telecominfrastructuur of 5G. Het is gericht op de kennisontwikkeling op het gebied van meertalig en multimodaal zoeken in informatie voor consumenten, welke een civiele toepassing mogelijk maakt (zoals een zoekmachine).
Bent u bereid om de vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘VWS en GGD’en roepen op: ‘Testen: graag! Maar alleen bij klachten’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «VWS en GGD’en roepen op: «Testen: graag! Maar alleen bij klachten»?1
Ja.
Kunt u situaties beschrijven waarbij het verplicht is om personen zonder klachten te testen?
Testen kan via de Wet publieke gezondheid niet verplicht worden. Er zijn wel situaties te bedenken waarin het testen van mensen zonder klachten eventueel van meerwaarde kan zijn. Echter, dit wordt onderzocht in de pilot van de coronamelder, bij reizigers op Schiphol, en in het geval van bron- en contact onderzoek. Daar kan ik nu dus nog geen uitspraken over doen. Op 11 september jl. heb ik u gemeld dat de proef op Schiphol dat weekend werd afgerond.
Kunt u uiteenzetten welke onderzoeken er, naast het onderzoek naar reizigers die terugkeren uit oranje of rode gebieden, op dit moment lopen omtrent het zinvol zijn van testen zonder klachten? Kunt u al eerste resultaten hiervan delen?
Er loopt een onderzoek naar het testen van mensen zonder klachten in het kader van de CoronaMelder, en in het kader van het bron- en contact onderzoek. Hier kan ik nog geen eerste resultaten van delen.
Kunt u aangeven hoe u de oproep van VWS en de GGD’en om alleen te testen bij klachten zelf ziet en als u deze ondersteunt hoe u deze communiceert naar Nederland?
Ik ondersteun de boodschap tot het laten testen, maar alleen bij klachten, overeenkomstig de adviezen van het OMT en het RIVM. Deze wordt gecommuniceerd via commercials en via overige media. Zelf heb ik onder meer deze boodschap ook uitgedragen via de persconferentie.
Kunt u aangeven in hoeverre er triage plaatsvindt door de GGD als mensen zich melden voor een test op covid-19? Wordt er onderscheid gemaakt in mensen met en zonder klachten? Waarom wel of waarom niet?
Mensen kunnen alleen een test aanvragen wanneer zij klachten hebben. Dit betekent dat mensen die wel een afspraak maken online/telefonisch maar geen klachten hebben, bewust onjuiste informatie delen over het aanwezig zijn van klachten. Er geldt een uitzondering voor de drie onderzoeksituaties naar het effect van asymptomatisch testen op Schiphol (tot het einde van de proef), bij de pilot
van de CoronaMelder en het onderzoek in het kader van bron- en contact onderzoek. Daar wordt immers gekeken naar het effect van het testen van mensen zonder klachten.
Kunt u, gezien de grote druk op de testcapaciteit die in het bericht genoemd wordt, toelichten hoe er vanaf de start van het testen van personen op covid-19 is gestuurd op beschikbare testcapaciteit en hoe er is ingezet op de aanleg en het behoud van voldoende reserves?
Op basis van deze inschattingen is gestuurd op de testcapaciteit en materialen. Er zijn twee aanbestedingen gedaan voor machines en materialen. Één daarvan is gestart in mei, en de ander is in de zomer gestart. Tevens zijn laboratoria gevraagd een voorraad voor 3 maanden op te bouwen. Daarnaast is een aanbesteding gestart gericht op laboratoria die kunnen gaan poolen. Dit scheelt enorm in het aantal materialen dan nodig is. Bovendien zijn stapsgewijs gevalideerde laboratoria aangesloten op CoronIT. Ondanks alle inzet heeft zich de afgelopen weken een aantal tegenvallers voorgedaan, ook met betrekking tot de reserves van materialen:
In mijn brieven aan uw Kamer, onder meer in mijn brief van 28 augustus jl. ben ik ingegaan op de labcapaciteit.
Kunt u aangeven wat de te verwachten testcapaciteit (zowel in materiaal als beschikbaarheid van laboratoria) zal zijn vanaf oktober? Kunt u daarbij tevens aangeven hoeveel reserves er op dit moment zijn?
Naast de reeds aangekondigde overeenkomsten met twee laboratoria in het buitenland heb ik een derde overeenkomst gesloten zodat de komende maanden de testcapaciteit weer verder verruimd kan worden, mits de binnenlandse capaciteit gelijk blijft. Met de drie laboratoria worden afspraken gemaakt over het zo snel mogelijk opschalen van de testcapaciteit, gelet op de stijgende vraag op dit moment. Daarnaast heb ik aanvullende overeenkomsten kunnen sluiten met leveranciers van testmaterialen (en -apparatuur) zodat laboratoria vanaf oktober meer lucht krijgen ten aanzien van de noodzakelijke testmaterialen.
Als alles zich ontwikkelt volgens plan verwacht ik eind september op 50.000 testen per dag uit te kunnen komen. Vanaf begin oktober zal de verruimde levering van testmaterialen van enkele grote leveranciers extra ruimte geven en loopt de verdere opschaling van de drie gecontracteerde laboratoria snel op met
vele duizenden per week, zodat wij eind oktober 70.000 testen per dag uit kunnen voeren. Ik verwacht dan ook dat we begin oktober weer in staat zijn om aan de testvraag te voldoen. Onzekere factor hierbij blijft overigens hoe de testvraag zich ontwikkelt.
Kunt u uiteenzetten hoeveel testen er tot op dit moment zijn aangekocht? Hoeveel testen zijn hiervan tot nu toe gebruikt en hoeveel testen nog niet gebruikt zijn?
Ik heb mij voorbereid op 30.000 testen per dag voor SARS-CoV-2 vanaf 1 juni. Deze voorbereiding bestond uit een reeks van acties die hieraan bijdroegen, zoals garantstellingen voor machines en materialen via aanbestedingen. Ook ben ik overgegaan tot het maken van afspraken over testcapaciteit met laboratoria. Tot nu toe worden deze afspraken gemaakt door GGD-en, maar sinds kort maakt het Ministerie van VWS zelf aanvullende afspraken over grootschalige uitbreiding van labcapaciteit. Als het gaat om noodzakelijke testmaterialen is het zo dat laboratoria over het algemeen meer aankunnen op hun machines, maar dat vaak de materialen de beperkende factor zijn. Hiervoor is de afspraak gemaakt dat bij krapte het LCDK degene is die de meest optimale toekenning van de testmaterialen doet richting de laboratoria.
Kunt u uiteenzetten hoe er in het inkoopproces van testen rekening gehouden wordt met een eventuele toenemende of afnemende vraag in de toekomst? Hoe wordt bepaald hoeveel testen er ingekocht worden? Hoe is het voorraadbeheer georganiseerd?
De inschatting van de vraag naar testen is gebaseerd op de prognose van het RIVM. Het RIVM schatte een verwachte testvraag voor Covid deze zomer van 30.000/dag, in december 70.000/dag en in februari van 85.000/dag. Dit betreft de totale verwachte vraag naar Covid-testen, inclusief GGD-teststraten én ziekenhuizen.
Terugvordering door het UWV |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel in Trouw met de titel «Brief van het UWV: 27.000 euro terugbetalen, binnen zes weken»?1
Ja.
Hoe vaak komt het voor dat mensen een (substantiële) terugvordering ontvangen van UWV?
Over de periode januari 2020 t/m augustus 2020 zijn er 88.431 nieuwe terugvorderingen ontstaan. Daarvan zijn er 374 terugvorderingen met een bedrag van meer dan € 20.000 (0,42%) en 95,68% betreft een terugvordering van minder dan € 5.000.
Welke ruimte biedt de wet aan UWV om bij een dergelijke forse terugvordering (enkele tienduizenden euro’s) een betalingsregeling te treffen die voorkomt dat mensen verder in de problemen komen?
Een terugvordering is in alle gevallen voor de betrokkene een vervelende situatie, maar onvermijdelijk en wettelijk verplicht wanneer is gebleken dat er onterecht geld is uitgekeerd. Indien er sprake is van een terugvordering, wijst UWV in alle gevallen op de mogelijkheid van een betalingsregeling. Dit is altijd maatwerk (gebaseerd op de Regeling tenuitvoerlegging). UWV hanteert hierbij een standaardtermijn van zes weken, gebaseerd op de Algemene wet bestuursrecht. De standaardtermijn van zes weken is nodig om betrokkene uit te nodigen om een betalingsregeling te treffen. De maximale wettelijke termijn is afhankelijk van de reden van de terugvordering. De terugbetalingstermijn is normaliter maximaal drie jaar, maar bij het schenden van de inlichtingenplicht2 maximaal een jaar. Deze terugbetalingstermijn van een jaar is kort. Zeker als het gaat om een dergelijke hoge terugvordering van enkele tienduizenden euro’s. Ik ben daarom bereid te bezien of het opportuun is deze termijn te verlengen.
Hoe kan het dat UWV gedurende drie jaar lang elke maand 500 euro teveel uitkeert aan een uitkeringsgerechtigde? Waarom duurt het daarna nog drie jaar voor UWV dit ontdekt? Wat doet UWV om dergelijke vergissingen zo snel mogelijk boven water te krijgen?
In het algemeen kan worden gesteld dat UWV uitkeringen vaststelt op basis van inkomensgegevens in de polisadministratie. Echter het komt voor dat (nog) niet alle informatie beschikbaar is in systemen voor vaststelling van de uitkering. Bijvoorbeeld wanneer de te verrekenen inkomsten pas na afloop van de maand beschikbaar zijn. In die gevallen kan het UWV pas achteraf vaststellen tot welk bedrag er recht op uitkering bestond. Dat kan soms leiden tot terugvordering van hetgeen te veel is betaald. Het is een wettelijke plicht om terug te vorderen, wanneer achteraf blijkt dat te veel is uitgekeerd. Wanneer er informatie is verzwegen kan het voorkomen dat er een langere tijd voorbij gaat voordat UWV over de juiste informatie beschikt.
UWV brengt het belang van het tijdig doorgeven van de juiste informatie die van invloed kan zijn op de uitkering en de eventuele nadelige gevolgen van het te laat of onjuist doorgeven, op diverse manieren onder de aandacht bij de klant. Bijvoorbeeld tijdens telefonisch contact, in brieven en op de site. Ook loopt er momenteel een pilot om te kijken op welke manier UWV geautomatiseerd informatie kan krijgen over wijziging van inkomsten. In sommige gevallen is deze informatie echter niet automatisch aanwezig en is UWV afhankelijk van de informatie die de klant verstrekt.
Wat is de reden dat de terugbetalingstermijn in eerste instantie op zes weken is gezet, terwijl er een periode van zes jaren zit tussen de start van de te hoge uitkering en de ontdekking daarvan?
De termijn van zes weken is een standaard termijn uit de Algemene wet bestuursrecht die in de besluiten is opgenomen. Het is een vereiste om een betaaltermijn vast te stellen. UWV stelt iedere betrokkene in de gelegenheid om een betalingsregeling af te spreken. Dit is maatwerk (gebaseerd op de Regeling tenuitvoerlegging). De termijnen voor het terugbetalen zijn niet gekoppeld aan de termijnen waarin de vordering is ontstaan en ook niet aan de hoogte van de vordering.
Welke protocollen worden gebruikt bij het vaststellen, het terugvorderen en het communiceren hierover met betrokkenen? Zijn deze protocollen in dit geval goed toegepast? Zo nee, hoe kan dit dan gebeuren? Zo ja, hoe zorgt UWV ervoor dat protocollen worden verbeterd als blijkt dat ze in de praktijk niet werken?
Het terugvorderen van bedragen die door het UWV teveel zijn betaald is wettelijk geregeld in de socialezekerheidswetten. Het UWV heeft geen beleidsruimte om hiervan af te wijken. Wettelijk gezien is het invorderen van geldschulden (met ingang van 1 juli 2009) geregeld in de Algemene wet bestuursrecht. Hier is ook geregeld dat de betalingstermijn standaard zes weken is. Tevens is in de Algemene wet bestuursrecht de mogelijkheid van uitstel van betaling opgenomen. Het UWV biedt deze mogelijkheid standaard aan bij alle betrokkenen, in de vorm van het treffen van een betalingsregeling. De ruimte voor het treffen van een betalingsregeling is nader ingevuld in de ministeriële regeling «Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen». In de Beleidsregel Terug- en invordering van het UWV worden nog enkele details uitgewerkt. Vanwege het ontbreken van beleidsruimte om af te wijken van de wettelijke bepalingen zijn er geen protocollen voor UWV, behalve voor de wijze van communiceren. Hiervoor geldt dat de klant normaliter standaard gebeld wordt bij een ingrijpende beslissing, zoals bijvoorbeeld bij een hoge terugvordering. De algemene communicatie vindt plaats via de website en in de brieven die het UWV stuurt over de vordering. In de brief die wordt gestuurd over de vordering wordt betrokkene al uitgenodigd om contact op te nemen met het UWV om een betalingsregeling af te spreken.
Hoe informeert UWV mensen zoals Willem op het moment dat er langere tijd onterecht een uitkering is verstrekt? Op welke (juridische) mogelijkheden worden mensen in dat geval gewezen?
Besluiten worden per brief aan betrokkene bekend gemaakt. De betrokkene wordt bij besluitvorming altijd gewezen op de mogelijkheid contact op te nemen met het UWV en de mogelijkheid om bezwaar te maken en de wijze waarop dat kan.
Bij ingrijpende beslissingen of als vanuit professioneel inzicht verwacht wordt dat de klant vragen heeft bij de beslissing, wordt de klant standaard gebeld. Een ingrijpende beslissing wordt gedefinieerd als een beslissing die een behoorlijke impact heeft op de uitkering van de klant, met positief of negatief financieel gevolg voor de klant, zoals schorsingen, afwijzingen en terugvorderingen etc.
Bij hoeveel mensen heeft UWV op dit moment een terugvordering uitstaan? Hoeveel waren dit er de afgelopen vijf jaar?
De stand van zaken in augustus 2020 is dat UWV bij 90.265 natuurlijke personen een terugvordering open heeft staan.
Het aantal verzekerden waarbij UWV een terugvordering had openstaan in de voorgaande jaren bedroeg:
2016: 101.278
2017: 98.601
2018: 90.339
2019: 85.386.
Hoe groot zijn de terugvorderingen die UWV gemiddeld heeft uitstaan bij mensen? Wat zijn de kleinste en grootste terugvorderingen? Wat zijn daarbij de initieel gehanteerde terugbetalingstermijnen?
In augustus 2020 was het gemiddelde bedrag dat UWV open had staan bruto € 4.361,93 per verzekerde. De kleinste terugvorderingen (onder de 11 euro) worden in principe niet teruggevorderd.
De grootste uitstaande terugvordering is een bedrag van 317.745,27 euro, bij een zaak waarbij fraude is geconstateerd. Er kan uiteraard niet worden ingaan op een individuele casus, maar wel kan worden aangegeven dat terugvorderingen van deze omvang zeer uitzonderlijk zijn en in de meeste gevallen fraude betreffen.
Daarnaast geldt dat een groot deel van de vorderingen wordt verrekend met de doorlopende uitkering die UWV aan de klant uitkeert. De verrekening vindt plaats op basis van bruto bedragen, zodat de betrokkene geen last heeft van inhoudingen voor de Belastingdienst. Wanneer verrekening niet mogelijk is, wordt initieel de standaardtermijn van zes weken uit de Algemene wet bestuursrecht gehanteerd. Binnen deze termijn kan de betrokkene de vordering voldoen, maar wordt betrokkene ook uitgenodigd om contact met het UWV op te nemen zodat er een betalingsregeling afgesproken kan worden. De betalingsregeling wordt vastgesteld met inachtneming van de termijnen uit de Regeling tenuitvoerlegging; dit is maatwerk.
Voor welke regelingen komen het vaakst terugvorderingen voor in zowel absolute aantallen als relatief (ten opzichte van het aantal uitkeringen)?
Over de periode januari 2020 t/m augustus 2020 is het aantal vorderingen per wetgroep als volgt:
Vorderingen Werkloosheidswet: 39.877 (45%)
Vorderingen Arbeidsongeschiktheid: 27.613 (31%)
Vorderingen Ziektewet: 16.824 (19%)
Aantal boetes: 2.807 (3%)
Overige vorderingen: 1.310 (2%)
Totaal aantal vorderingen: 88.431
Invordertrajecten ontstaan in de meeste gevallen wanneer er geen lopende uitkering meer is bij UWV, aangezien bij een lopende uitkering de vordering wordt verrekend. Het aantal terugvorderingen per regeling is daarom niet afgezet tegen het totale aantal lopende uitkeringen per regeling, maar wel ten opzichte van het totaal aantal vorderingen.
Welke stappen neemt u om terugvorderingen te voorkomen en te voorkomen dat mensen die te goeder trouw handelden verder in de problemen komen door het tempo van een terugvordering?
UWV licht mensen zo goed mogelijk voor over rechten en plichten die bij de betreffende uitkering horen, om op die manier terugvorderingen te voorkomen.
Daarnaast wordt binnen de overheid informatie die reeds bekend is zo veel mogelijk hergebruikt. Met dit doel zijn de afgelopen jaren basisregistraties ingericht en is wet- en regelgeving aangepast. Voor het UWV is concreet per 1 juli 2015 geregeld dat het SV-loon bepalend is voor het uitkeringsrecht, zodat gebruik gemaakt kan worden van de inkomensgegevens in de polisadministratie. Hierdoor is de uitkeringsverstrekking minder foutgevoelig geworden en worden steeds meer terugvorderingen voorkomen ten opzichte van het verleden.
Om te voorkomen dat mensen in financiële nood komen, wijst UWV in de brief waarin de terugvordering wordt aangekondigd altijd op de mogelijkheid van een terugbetalingsregeling. Naast de terugbetalingsregeling kan UWV eventueel afwijken van de beslagvrije voet ten voordele van de debiteur, door de berekende aflossingscapaciteit te halveren als de vordering hiermee binnen 3 jaar kan worden betaald. Dit is alleen mogelijk indien er geen sprake is van een overtreding van de inlichtingenplicht.
Daarnaast wordt de kwijtscheldingstermijn (uiteraard binnen de juridische spelregels) in de gaten gehouden en daar waar klanten in aanmerking komen voor kwijtschelding worden vorderingen kwijtgescholden.
Tot slot heeft het afgelopen jaar een pilot plaatsgevonden om klanten pro actief te benaderen, wanneer zij het openstaande bedrag niet binnen 10 weken hadden betaald. Deze klanten werden gebeld en er werd opnieuw het aanbod van een betalingsregeling gedaan. Er wordt nu gekeken naar de voortzetting van deze pilot. Ook worden klanten gewezen op de mogelijkheid van schuldhulpverlening door de gemeente.
Deelt u de mening dat uitvoeringsinstanties als het UWV een belangrijke bijdrage leveren aan de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van de overheid in het algemeen? Zo ja, op welke manier is die bijdrage onderwerp van gesprek tussen u en het UWV?
Ja, hieraan kan UWV inderdaad een belangrijke bijdrage leveren. Vanuit dit departement vindt op reguliere basis intensief overleg plaats met UWV over de gang van zaken in de uitvoeringspraktijk. Goede dienstverlening door de overheid is niet alleen een aangelegenheid van uitvoeringsinstanties zoals UWV; ook het kabinet is hiervoor verantwoordelijk. In de Stand van de uitvoering3 wordt gewezen op recente brieven waarin uw Kamer is geïnformeerd over de activiteiten die het kabinet onderneemt om de uitvoering, die te ingewikkeld is geworden en veel uitdagingen kent, te verbeteren. Via een Ministeriële Commissie Uitvoering (MCU) en de daarbij behorende «Werkagenda voor de uitvoering» levert het kabinet een bijdrage om de uitdagingen waar de uitvoering zich voor gesteld ziet het hoofd te bieden. Wij zullen uw Kamer in de komende Stand van de uitvoering nader informeren over de onderzoeken en activiteiten die plaatsvinden om de toekomstbestendigheid, wendbaarheid en dienstverlening van de uitvoering te versterken.
De handelwijze van het UWV inzake terugbetalingen |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Brief van UWV: 27.000 euro terugbetalen, binnen zes weken»?1
Een terugvordering is in alle gevallen voor de betrokkene een vervelende situatie, maar onvermijdelijk en wettelijk verplicht wanneer is gebleken dat er onterecht geld is uitgekeerd. Indien er sprake is van een terugvordering, wijst UWV alle klanten op de mogelijkheid van een betalingsregeling. Dat is in dit geval ook gebeurd.
Deelt u de mening dat mensen die te goeder trouw hebben gehandeld een redelijke en billijke terugbetaalregeling moeten krijgen in plaats van 27.000 euro in zes weken?
In de Algemene wet bestuursrecht is opgenomen dat er een wettelijke betaaltermijn geldt van 6 weken. Hier kan UWV niet van afwijken. UWV stelt wel iedere betrokkene in de gelegenheid om een betalingsregeling af te spreken. Dit is maatwerk (binnen de wettelijke grenzen, gebaseerd op de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen). De standaardtermijn van zes weken is nodig om betrokkene uit te nodigen om een betalingsregeling te treffen. De maximale wettelijke termijn voor de betalingsregeling is afhankelijk van de reden van de terugvordering. De terugbetalingstermijn is normaliter maximaal drie jaar, maar bij het schenden van de inlichtingenplicht2 maximaal een jaar.
Waarom moeten mensen het brutobedrag terugbetalen in plaats van het bedrag dat ze daadwerkelijk ontvangen, het nettobedrag?
Een uitkering wordt door UWV berekend en dat is het bedrag waar betrokkene recht op heeft. Omdat de uitkering fiscaal belast is, moet de betrokkene, net als een werknemer, een deel hiervan aan de Belastingdienst betalen in de vorm van loonheffing. Om die reden houdt het UWV, net als een werkgever, een deel van de uitkering in (de loonheffing) en betaalt deze aan de Belastingdienst. Als later blijkt dat de betrokkene geen recht had op de uitkering dan moeten beide delen terugbetaald worden. Bij terugbetaling van de uitkering tijdens het lopende jaar, mag betrokkene volstaan met terugbetalen van wat in dat jaar netto is ontvangen, omdat UWV de loonheffing bij de Belastingdienst terugvraagt. Dit is pas mogelijk op het moment dat de uitkeringsgerechtigde iets terugbetaalt. Nadat het jaar is afgelopen heeft UWV deze mogelijkheid niet meer; UWV mag dan de loonheffing niet meer corrigeren. Dit betekent dat betrokkene het bedrag bruto moet terugbetalen en het verschil zelf kan terugvragen bij de Belastingdienst.
Bent u bereid deze regeling aan te passen, zodat mensen voortaan het nettobedrag moeten terugbetalen?
Indien een terugbetaling bruto moet plaatsvinden (vanwege het overschrijden van de jaargrens), kan de uitkeringsgerechtigde het verschil terugvragen bij de Belastingdienst. Per saldo betaalt de uitkeringsgerechtigde dus in alle gevallen het ten onrechte ontvangen bedrag netto terug. Dat neemt niet weg dat het vervelend is voor de burger, zeker voor de mensen met een beperkt «doenvermogen», om dit deel van de vordering zelf te claimen bij de Belastingdienst. UWV faciliteert dit proces echter wel optimaal door een (negatieve) jaaropgave te verstrekken die de burger kan gebruiken bij het invullen van de belastingaangifte. Een meer klantvriendelijke oplossing vinden is uitvoeringstechnisch complex, aangezien het hele fiscale stelsel en de processen en systemen zijn ingericht op een brutosystematiek. In verband met de huidige belasting van de uitvoering, in combinatie met de complexiteit van een eventuele oplossing, is de afweging om nu in te zetten op maximaal voorlichten en faciliteren.
Wilt u ervoor zorgen dat het UWV bij terugvorderingen voortaan standaard gaat wijzen op de mogelijkheid om de teveel betaalde belasting terug te vragen en er tevens voor zorgen dat hierbij uitgelegd wordt hoe dit aangevraagd dient te worden?
Indien het aan de orde is dat een klant het bedrag bruto moet terugbetalen, dan wijst UWV standaard in alle brieven die een terugvordering betreffen op de mogelijkheid om geld terug te vragen bij de Belastingdienst. Ook wijst UWV klanten aan het einde van het jaar, door middel van een brief, op het feit dat het jaar eindigt en dat alleen binnen dat jaar netto betaald kan worden aan UWV.
Dit kan voor klanten ingewikkeld zijn. De afgelopen jaren is daarom veel energie gestoken om het traject rondom brutonetto voor de klant duidelijk te maken. Zo is onder andere een speciale pagina ingericht op de site uwv.nl waar heldere uitleg staat en in een filmpje het brutonetto traject wordt uitgelegd. Klanten die bellen met het UWV worden expliciet naar deze pagina over het brutonetto traject verwezen.
Kan het voorkomen dat mensen niet volledig gebruik kunnen maken van de aftrekpost negatief inkomen (in verband met het bruto bedrag) omdat hun inkomen te laag is? Zo ja, welke oplossing draagt u aan voor deze mensen?
Het kan in theorie voorkomen dat iemand in een jaar meer moet terugbetalen dan dat diegene aan (te verrekenen) inkomen heeft. Als het inkomen uit werk en woning te laag is kan iemand niet volledig gebruik maken van de aftrekpost «negatief inkomen» bij de aangifte inkomstenbelasting van de Belastingdienst. Door in te gaan op het aanbod van UWV om een betalingsregeling te treffen kan hier met UWV een oplossing voor worden gezocht. UWV houdt bij terugbetalingsregelingen altijd rekening met de financiële positie van de debiteur. Aangezien UWV geen inzicht heeft in de financiële positie van de klant, is het aan de klant zelf om het initiatief te nemen tot een betalingsregeling.
Waar kunnen mensen terecht die problemen hebben met het UWV en de ingewikkelde regels vaak niet begrijpen (terwijl Sociaal Raadslieden en Rechtswinkels niet zelden zijn wegbezuinigd)?
Bij UWV zijn er diverse mogelijkheden. In eerste instantie kunnen klanten terecht op de website van UWV, waarin voor alle soorten uitkeringen specifieke pagina’s zijn ingericht met informatie. Daarnaast is er altijd de mogelijkheid om contact op te nemen met het klantencontactcentrum van UWV; zij kunnen klanten telefonisch van informatie voorzien, verwijzen naar de website, of doorverwijzen naar de behandelaar van het specifieke dossier. Ook is er de mogelijkheid om online vragen te stellen aan UWV. Daarnaast is er voor klanten altijd de mogelijkheid om een bezwaar in te dienen als zij het niet eens zijn met een beslissing. Bij klachten kunnen klanten terecht bij het klachtenbureau van UWV.
Als het gaat om het invullen van de aangifte inkomstenbelasting is de Belastingdienst het eerst aangewezen loket, bijvoorbeeld via de Belastingtelefoon. Daarnaast kan men terecht bij de Sociaal Raadslieden, Juridisch loket, ombudsman van de gemeente of Nationale ombudsman.
Wat onderneemt u om te bereiken dat het UWV haar voorwaarden en regels op een begrijpelijke manier communiceert?
UWV werkt voortdurend aan de verbetering van de dienstverlening en de manier waarop zij communiceert richting klanten. Dit heeft bijvoorbeeld geresulteerd in een video en een bericht dat uitkeringsgerechtigden ontvangen wanneer alle vorderingen zijn betaald.
Daarnaast heeft UWV gedragswetenschappers en communicatie adviseurs in dienst die voortdurend zoeken naar een verbetering van de dienstverlening en de begrijpelijkheid van informatie voor klanten in o.a. brieven en op de website.
Wat doet het UWV om te voorkomen dat mensen in financiële nood komen door disproportionele terugvorderingen van het UWV?
Om te voorkomen dat mensen in financiële nood komen, wijst UWV in de brief waarin de terugvordering wordt aangekondigd altijd op de mogelijkheid van een terugbetalingsregeling. Naast de terugbetalingsregeling kan UWV eventueel afwijken van de beslagvrije voet ten voordele van de debiteur, door de berekende aflossingscapaciteit te halveren als de vordering hiermee binnen 3 jaar kan worden betaald. Dit is alleen mogelijk indien er geen sprake is van een overtreding van de inlichtingenplicht3.
Daarnaast wordt de kwijtscheldingstermijn (uiteraard binnen de juridische spelregels) in de gaten gehouden en daar waar klanten in aanmerking komen voor kwijtschelding worden vorderingen kwijtgescholden.
Tot slot heeft het afgelopen jaar een pilot plaatsgevonden om klanten pro actief te benaderen, wanneer zij het openstaande bedrag niet binnen 10 weken hadden betaald. Deze klanten werden gebeld en er werd opnieuw het aanbod van een betalingsregeling gedaan. Er wordt nu gekeken naar de voortzetting van deze pilot. Ook worden klanten gewezen op de mogelijkheid van schuldhulpverlening door de gemeente.
Is er voor mensen die als gevolg van de coronacrisis in financiële moeilijkheden terechtkomen, een coulante terugbetaalregeling? Zo nee, waarom niet?
Debiteuren die als gevolg van de coronacrisis in financiële moeilijkheden terecht komen, kunnen 3 maanden uitstel van betaling krijgen. Na deze termijn vindt weer overleg plaats tussen debiteur en UWV en wordt de financiële positie van de debiteur in kaart gebracht. Indien mogelijk hervat de debiteur de betaling aan UWV. Wanneer dit niet mogelijk is wordt er gezocht naar maatwerkoplossingen.
De vacature voor ‘Docent-trainees’ op de website van De Haagse Hogeschool |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de vacature voor «Docent-trainees» op de website van De Haagse Hogeschool?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat De Haagse Hogeschool door kandidaten met een (niet-Westerse) migratieachtergrond expliciet uit te nodigen om te solliciteren voor deze functies, zich schuldig maakt aan flagrante discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Nee, de opvatting dat de Haage Hogeschool zich hier schuldig maakt aan flagrante discriminatie deel ik niet: bij deze vacature is het (niet) hebben van een migratieachtergrond geen selectiecriterium.
In de vacature voor docent-trainee vermeldt de Haagse Hogeschool dat zij kandidaten met een (niet-Westerse) migratieachtergrond expliciet uitnodigt om te solliciteren. De Haagse Hogeschool heeft mij laten weten dat het bestuur niet dezelfde culturele diversiteit ziet in de sollicitanten voor docentenfuncties als in hun studentpopulatie. Zij erkennen de toegevoegde waarde van een divers docentenkorps. Door deze expliciete uitnodiging in de vacature te zetten, hopen zij dat sollicitanten met een (niet-Westerse) migratieachtergrond minder drempels ervaren om te solliciteren voor deze functie. Zo wordt het aantal sollicitanten vergroot, zonder dat er mensen worden uitgesloten of achtergesteld vanwege bepaalde achtergronden.
Heeft De Haagse Hogeschool in het verleden, toen er nog geen beleid was om sollicitanten met een Nederlandse achtergrond te ontmoedigen te solliciteren – want dat impliceert dit voorkeursbeleid –, bewust en met opzet mensen met een niet-Westerse achtergrond uitgesloten van sollicitatieprocedures? Zo nee, waarom gaat de Haagse Hogeschool dan toch over tot deze discriminatoire maatregel om de ene groep expliciet te verkiezen boven de andere op grond van etnische afkomst?
Zie vraag 2. Omdat het (niet) hebben van een migratieachtergrond geen selectiecriterium is voor de functie van docent-trainee, is er geen sprake van een discriminatoire maatregel of van voorkeursbeleid.
Deelt u de opvatting dat in dit geval «inclusie» juist leidt tot «exclusie» van mensen die niet beschikken over een niet-Westerse migratieachtergrond? Zo nee, waarom niet?
Zie vraag 2 en 3. Sollicitanten zonder een (niet-Westerse) migratieachtergrond worden niet uitgesloten van het solliciteren op deze functie op basis van hun afkomst, en er vindt daarmee geen exclusie van deze groep plaats.
Bent u het met de mening eens dat het uiterst onwenselijk is dat afkomst en etniciteit bepalend zijn voor het docentbestand en dat het louter zou moeten gaan over de kwaliteiten van het individu? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat de kwaliteiten van het individu voorop moeten staan, en dat afkomst en etniciteit geen selectiecriterium moeten zijn in het aannemen van nieuwe docent-trainees. Daarbij acht ik het niet onwenselijk dat sollicitanten die anders minder snel op functies als deze solliciteren, hiertoe uitgenodigd worden. Dit past bij de Charter Diversiteit, die de Haagse Hogeschool ook heeft ondertekend.
Het bericht dat de corona-teststraat op Schiphol ’s avonds dicht is, ook al landen er duizenden reizigers uit risicogebieden. |
|
Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat de corona-teststraat op Schiphol ’s avonds dicht blijft, ondanks dat er duizenden risicoreizigers landen?1
Ja, daarmee ben ik bekend. Dit was het geval totdat de teststraat afgelopen weekend tijdelijk gesloten werd.
Hoe is het mogelijk dat er na 18 uur bij duizenden reizigers uit risicolanden geen coronatests meer worden afgenomen?
De teststraat op Schiphol was een onderzoeksetting waarin werd gekeken naar het effect van het testen van mensen zonder klachten, in dit geval reizigers. De labcapaciteit is de afgelopen weken sterk onder druk komen te staan, waardoor opschaling niet wenselijk is. Het ging hier immers om het testen van mensen zonder klachten, en het testen van mensen met klachten heeft voorrang. Pas wanneer de resultaten van het onderzoek er zijn, en de labcapaciteit minder onder druk staat kan ik een besluit nemen over verdere opschaling. Daarom heb ik besloten, zie hierover ook mijn brief van 11 september jl., om de teststraat op Schiphol (tijdelijk) te sluiten.
Hoe ziet u in dit licht uw toezegging uit het plenaire debat van 12 augustus jongstleden dat u zou uitzoeken of u kunt bewerkstellingen dat reizigers uit risicogebieden een coronatest kunnen krijgen alvorens ze op het vliegtuig stappen?
Ik heb eerder aangegeven dat dit verder verkend wordt, ook in Europees verband. Momenteel wordt er binnen Europa gekeken naar een meer gecoördineerde aanpak van de COVID-19 pandemie, hierover is ook gesproken tijdens de informele gezondheidsraad van 11 september jl.
De geannoteerde agenda van deze Raad met hierin de Nederlandse inzet, heeft u op 3 september jl. ontvangen. Nederland is voorstander van een meer gecoördineerde aanpak van de crisis. Het al dan niet instellen van maatregelen is uiteindelijk aan de lidstaten zelf en afhankelijk van de nationale context, zoals beschikbare testcapaciteit. In de meeste Europese landen, waaronder Nederland, is het wettelijk niet mogelijk om testen te verplichten voor aankomst in of bij vertrek uit een land. Alleen in Duitsland geldt sinds 8 augustus jl. een testplicht bij aankomst uit een risicogebied. Dit wordt echter per 1 oktober as. afgeschaft, omdat het te veel testcapaciteit kost en op andere plekken dan luchthavens lastig te handhaven is.
Wat is uw reactie op het onderzoek van Olsen et. al (2003), waaruit blijkt dat een sars-patiënt op 1 vlucht 20 mensen besmette, waarvan er drie zijn overleden?
We zijn bekend met deze studie en deze publicatie. Het lijkt er op dat transmissie van SARS-CoV-1 mogelijk is in vliegtuigen, maar van de gevallen die in deze studie beschreven worden, is het niet aangetoond dat de besmetting ook echt in het vliegtuig heeft plaatsgevonden. Dit is echter maar één van meerdere onderzoeken naar dit onderwerp. Andere onderzoeken lieten kleinere aantallen mogelijke besmettingen met van SARS-CoV-1 zien.
SARS-CoV-1 is echter niet gelijk aan SARS-CoV-2. Deze resultaten kunnen dan ook niet zomaar vertaald worden naar risico op transmissie van SARS-Cov-2 in vliegtuigen. Er is inmiddels meer onderzoek verricht en gepubliceerd over SARS-CoV-2 transmissie in vliegtuigen. Onderzoeken naar de risico’s op transmissie van SARS-CoV-2 in vliegtuigen laten tot nu toe kleine risico’s zien.
In Nederland werden tot recent 4 infecties gevonden onder 282 gemonitorde contacten van mensen die met COVID-19 in het vliegtuig zaten. Het is niet zeker of deze mensen de infectie ook daadwerkelijk aan boord van het vliegtuig hebben opgelopen. Risico’s lijken dan ook beperkt.
Kunt u dan helemaal niks?
De bestrijding van het virus doen wij samen met álle Nederlanders. Gezamenlijk hebben we het virus eronder gekregen en daar mogen we trots op zijn. Het is nu aan ons om te laten zien dat we het virus eronder kunnen houden.
Het bericht ‘Amsterdamse universiteiten werken samen met omstreden techgigant Huawei’. |
|
Dennis Wiersma (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Amsterdamse universiteiten werken samen met omstreden techgigant Huawei»?1
Ja.
Waarom acht u het verdedigbaar dat de Amsterdamse universiteiten een samenwerking met Huawei starten, terwijl veel andere Europese landen dit juist uit de weg gaan? Zijn deze landen kritischer? Acht u dat verstandig?
Het Nederlands hoger onderwijsstelsel wordt gekenmerkt door een hoge mate van autonomie voor de hogescholen en universiteiten. Deze is wettelijk geborgd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Het aangaan van een samenwerking is dan ook de verantwoordelijkheid van een instelling zelf. Dat betekent dat een universiteit bij elke samenwerking, nationaal en internationaal, een gedegen afweging dient te maken van de kansen en risico’s die een samenwerking oplevert. Een instelling is daarbij uiteraard gehouden aan bestaande wet- en regelgeving.
Binnen Europa is verschil te zien in de manier waarop het hoger onderwijsstelsel in de landen is ingericht en welke vrijheden, bevoegdheden en verplichtingen voor instellingen daaruit voortvloeien. Gevolg daarvan is dat binnen Europa het beeld niet eenduidig is wat betreft het al dan niet aangaan van een samenwerking met Huawei. Er zijn Europese landen waar op nationaal niveau samenwerking met Huawei wordt afgehouden, maar er op instellingsniveau wel degelijk wetenschappelijke samenwerking met het bedrijf plaatsvindt. Er zijn ook individuele universiteiten die zich tegen samenwerking met Huawei hebben uitgesproken.
Bent u het met de mening eens dat het onwenselijk is wanneer Chinese bedrijven investeren in nieuwe technologieën zoals AI terwijl er onduidelijkheid bestaat over de risico's van een dergelijke deal?
Het open karakter van onze samenleving vormt de grondslag voor de inrichting van onze maatschappij en de basis voor onze welvaart. We zijn zo open mogelijk en beschermen waar noodzakelijk.2 Het doen van investeringen in bepaalde, nieuwe technologieën is essentieel voor het Nederlands concurrentievermogen op de lange termijn. Het kabinet is zich bewust van nationale veiligheidsrisico’s bij bepaalde investeringen, in aanbieders van de vitale processen of bij bepaalde ondernemingen die actief zijn op het gebied van hoogwaardige sensitieve technologie. Het kabinet werkt daarom aan een investeringstoets op nationale veiligheidsrisico’s.3 Ook is een traject gestart om te onderzoeken in hoeverre aanvullende maatregelen gewenst zijn met betrekking tot de risico’s voor de (nationale) veiligheid van ongewenste kennis- en technologieoverdracht via de weg van (academisch) onderwijs en onderzoek. Daarin onderzoekt het kabinet ook de effectieve bescherming van onderzoeks- en onderwijsgebieden met een veiligheidsrelevantie.4 In het najaar wordt uw Kamer geïnformeerd over de voortgang hierop.5
Naast deze trajecten beschikt het kabinet ook nu al over een breed instrumentarium ter waarborging van publieke belangen. Welk instrument wordt ingezet hangt af van het publieke belang dat in het geding is; de context waarin bijvoorbeeld een investering of overname plaatsvindt; en de afweging van economische belangen en veiligheidsbelangen. Op 2 juli 2020 heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat uw Kamer over dit instrumentarium geïnformeerd.6 Bovendien kunnen bedrijven en kennisinstellingen een beroep doen op de expertise en informatie van relevante onderdelen van de rijksoverheid. Dit helpt instellingen en bedrijven bij het maken van een gedegen afweging tussen de kansen en risico’s, alvorens een besluit te nemen over het aangaan van een internationale samenwerking.
Klopt het dat u, de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, in een apart gesprek de Universiteit van Amsterdam (UvA) «nadrukkelijk» heeft gewezen op mogelijk grote risico's van de deal? Wat zijn de «grote risico's» van de deal? Staat u daar nog steeds achter? Zo ja, waarom keurt u deze samenwerking dan goed? Zo nee, waarom niet?
De universiteiten zijn vanuit hun autonomie op grond van de WHW zelf verantwoordelijk voor het besluit om – binnen de kaders van bestaande wet- en regelgeving – al dan niet een bepaalde (internationale) onderzoekssamenwerking aan te gaan. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft geen formele rol bij de goed- dan wel afkeuring daarvan, net zomin als de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
De Universiteit van Amsterdam (UvA) en de Vrije Universiteit (VU) hebben OCW en EZK in een vroegtijdig stadium geïnformeerd over de voorgenomen samenwerking met Huawei Finland.7 De UvA heeft, mede namens de VU, met medewerkers van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat gesproken over de samenwerking. Evenals in een vervolggesprek met de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en OCW zijn daarbij verschillende aspecten van de samenwerking aan bod gekomen. In de gesprekken met de universiteiten is gesproken over de kansen voor innovatie en wetenschappelijk onderzoek en is gewezen op mogelijke risico’s, zoals die naar voren komen in de recente jaarverslagen van de AIVD8 en de Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst (MIVD).9 De instellingen is nadrukkelijk verzocht om al deze aspecten mee te nemen in hun afweging.
Hoe verhoudt de samenwerking van de Amsterdamse universiteiten met Huawei zich met de beleidsnotitie Nederland-China van het kabinet? Klopt het dat Nederlandse universiteiten daarin expliciet werden gewaarschuwd voor de «geopolitieke powerplay» van China als het gaat met buitenlandse kennis en technologie? Waarom keurt u in dat licht deze samenwerking dan goed?
In de kabinetsnotitie «Nederland-China: Een nieuwe balans» wordt geconstateerd dat China academische samenwerking inzet om belangrijke informatie en technologieën te verwerven. Dit brengt het risico van ongewilde kennis- en technologieoverdracht van Nederland naar China met zich mee. Daarom onderstreept deze kabinetsnotitie het belang van het maken van een afweging tussen de kansen en de risico’s van de samenwerking op de korte en de lange termijn.
De universiteiten zijn vanuit hun autonomie op grond van de WHW zelf verantwoordelijk voor het besluit om – binnen de kaders van bestaande wet- en regelgeving – al dan niet een bepaalde (internationale) onderzoekssamenwerking aan te gaan. Een hulpmiddel daarbij is de «Checklist voor samenwerking met Chinese Academische en Kennisinstellingen» van het Den Haag Centrum voor Strategische Studies (HCSS).10 De Nederlandse overheid kan kennisinstellingen in voorkomende gevallen bijstaan bij het maken van die afweging, onder andere door middel van informatie-uitwisseling en kennisdeling. De VU en de UvA hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Naast het toepassen van de HCSS-checklist, hebben zij gesproken met EZK, OCW, AIVD en NCTV. In die gesprekken zijn de verschillende aspecten van de samenwerking tevens tegen het licht van de kabinetsnotitie over China gehouden.11 Van goed- of afkeuring door de overheid van (internationale) samenwerkingsovereenkomsten die kennisinstellingen sluiten is evenwel geen sprake.
Het kabinet onderzoekt momenteel welke aanvullende maatregelen wenselijk zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan, gericht op het vergroten van de (kennis)veiligheid. Dit proces is eerder reeds genoemd in de beleidsreactie op het rapport van het Rathenau Instituut «Kennis in het Vizier».12 Dat betreft landenneutrale maatregelen. Het kabinet zal uw Kamer dit najaar nader informeren over de voortgang op dit proces en de mogelijkheid om eventuele nieuwe toetsingscriteria en maatregelen toe te passen op de huidige casus. Tevens zal het kabinet uw Kamer dit najaar informeren over haar visie op de Nederlandse positie ten opzichte van China op het vlak van onderwijs en wetenschap.13
Hoe beoordeelt u de stellingname van de universiteiten dat men zeker weet dat kennis niet bij de Chinese regering terecht komt? Hoe hard is deze garantie en waar is deze op gebaseerd? Bent u het met de mening eens dat wanneer veiligheid niet kan worden gegarandeerd, deze samenwerking onverstandig is? Hoe garandeert u dat onderzoekers en studenten hun werk veilig kunnen doen en niet hoeven te vrezen voor Chinese spionage?
De VU en UvA geven aan dat in de overeenkomst is opgenomen dat zij de onderzoeksresultaten vrijelijk kunnen publiceren. In geval van publicatie zijn de onderzoeksresultaten voor iedereen toegankelijk. Vanuit het oogpunt van academische vrijheid en het streven naar open access van wetenschappelijke publicaties, acht het kabinet het van groot belang dat dit is geborgd. Voor het kabinet mag de veiligheid van onderzoekers en studenten nooit ter discussie staan. Ook dienen instellingen zich terdege bewust te zijn van het risico van ongewenste kennisoverdracht. In het onderhavige geval gaat het om een samenwerking die wordt aangegaan ten behoeve van de kennisontwikkeling op het gebied van meertalig en multimodaal zoeken in informatie voor consumenten, welke een civiele toepassing mogelijk maakt (zoals een zoekmachine). De UvA en VU laten weten dat zij maatregelen hebben getroffen om de veiligheid van hun onderzoekers, data en systemen te waarborgen (onder meer geen toegang tot netwerken en laboratoria voor werknemers van Huawei Finland). Als bedrijf dat in Europa actief is, valt Huawei Finland onder de Europese gegevensbeschermingswetgeving (GDPR). Een pre-DPIA check (Data Protection Impact Assessment) voor de data van het project is met succes doorlopen, zo laten de UvA en de VU weten. De instellingen zullen in het verdere verloop van het onderzoek deze aspecten scherp blijven monitoren.
Het kabinet onderschrijft het belang van het vergroten van kennisveiligheid. Daarom onderzoekt het kabinet momenteel welke aanvullende maatregelen opportuun zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan, gericht op het vergroten van de (kennis)veiligheid. Dit proces is eerder reeds genoemd in de beleidsreactie op het rapport van het Rathenau Instituut «Kennis in het Vizier».14
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van de leden Van der Molen en Wiersma die de regering verzoekt te onderzoeken of China dient te worden toegevoegd aan de lijst met landen waar de taskforce toezicht studenten en onderzoekers risicolanden zich over buigt? Wanneer kan de Kamer hier de resultaten van verwachten? Indien China wordt toegevoegd aan de lijst met risicolanden, wat betekent dat voor de samenwerking van de Amsterdamse universiteiten met Huawei?2
Zoals reeds gemeld in de notitie «Nederland-China: een nieuwe balans» is het kabinet zich bewust van het risico op ongewilde kennisoverdracht van Nederland naar China op gebieden die van fundamenteel belang zijn voor Nederland, of die serieuze consequenties hebben voor de bescherming van Nederlandse en/of universele waarden, dan wel de economische of nationale veiligheid.16 Het kabinet zal de Kamer dit najaar nader informeren over de stand van zaken bij het proces om te komen tot aanvullende maatregelen om ongewenste kennis- en technologieoverdracht naar derde landen langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan en over de mogelijkheid om eventuele nieuwe toetsingscriteria en maatregelen toe te passen op de huidige casus. Dat proces is eerder genoemd in de beleidsreactie op het rapport van het Rathenau Instituut «Kennis in het Vizier».17 De motie van de leden Van der Molen en Wiersma zal daarbij worden betrokken.
Wat is uw reden om het besluit volledig bij de universiteiten te leggen? Waarom is het zo dat er op dit gebied geen sectorale toezichthouder is, zoals wel het geval is bij andere sectoren? Bent u van mening dat het een mogelijkheid is om een sectorale toezichthouder in te stellen om de veiligheid te garanderen? Welke andere mogelijkheden ziet u?
Zie het antwoord op vraag 1: het Nederlands hoger onderwijsstelsel kenmerkt zicht door een grote mate van autonomie voor de universiteiten en hogescholen. Deze is wettelijk geborgd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). De sector heeft zich gecommitteerd aan verschillende (gedrags)codes, zoals de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit18 en de Code goed bestuur universiteiten.19 Ook is er het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs (IV-HO), waarbinnen universiteiten kennis en ervaringen delen over veiligheidsgerelateerde onderwerpen.
Wat het toezicht betreft, ziet de Inspectie van het Onderwijs toe op de naleving van de wettelijke bepalingen met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs en de organisatie ervan. Daaronder wordt ook verstaan het borgen van de academische vrijheid van onderwijs en onderzoek.
Daarnaast is er de Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO), verantwoordelijk voor het accrediteren van opleidingen. Het niet of onvoldoende borgen van de academische vrijheid door een instelling weegt mee bij de beoordeling van de kwaliteit van een opleiding en kan daarmee aanleiding zijn om geen accreditatie te verlenen of om deze in te trekken.
Het kabinet zal de Kamer dit najaar nader informeren over de stand van zaken bij het proces om te komen tot aanvullende maatregelen om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan. Het onderzoeken van de vraag of aanvullend toezicht opportuun is, kan deel uitmaken van dit proces.
Bent u bereid om met de universiteiten in gesprek te gaan over of het niet verstandiger is om deze samenwerking te stoppen? Welke verdere stappen kunnen worden gezet om meer garanties en grip te krijgen op dit soort samenwerkingen?
De Universiteit van Amsterdam (UvA) en de Vrije Universiteit (VU) hebben OCW en EZK in een vroegtijdig stadium geïnformeerd over de voorgenomen samenwerking met Huawei Finland. In gesprekken van de UvA en de VU met de AIVD, NCTV, EZK en OCW, zijn – naast de kansen voor innovatie en wetenschappelijk onderzoek – de risico’s en aandachtspunten bij deze voorgenomen onderzoekssamenwerking aan bod gekomen. Net als voor alle kennisinstellingen, geldt dat de afweging en het besluit om een (internationale) samenwerking aan te gaan de verantwoordelijkheid is van de instellingen zelf.
Het kabinet is geregeld in gesprek met kennistellingen over het vergroten van kennisveiligheid. Op 1 oktober jl. is een nieuwe dialoogronde van start gegaan waarin wordt gesproken met afzonderlijke instellingen voor hoger onderwijs, de NWO- en KNAW-onderzoeksinstituten, de instellingen voor toegepast onderzoek (TO2-instellingen), de relevante koepelorganisaties en het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs (IV-HO). Daarin wordt o.a. gesproken over mogelijke risico’s op ongewenste kennisoverdracht bij internationale samenwerking en hoe instellingen en overheid de kennisveiligheid kunnen vergroten.
Dit najaar zal het kabinet de Kamer nader informeren over de stand van zaken bij het proces om te komen tot aanvullende maatregelen om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan en over de mogelijkheid om eventuele nieuwe toetsingscriteria en maatregelen toe te passen op de huidige casus.
De Nederlandse digitale veiligheid en de ontmoeting met de Chinese minister van Buitenlandse Zaken |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel ««Damage Control» at Heart of Chinese Foreign Minister Wang Yi’s Mission to Europe»?1 Klopt het dat ook premier Rutte op 26 augustus spreekt met de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken Wang Yi? Welke andere bewindslieden zijn bij dit gesprek aanwezig?
Ja. Het klopt dat de Chinese Staatsraad en Minister van Buitenlandse Zaken Wang Yi een kort beleefdheidsbezoek heeft gebracht aan Minister-President Rutte. Er waren bij hun gesprek noch van Nederlandse noch van Chinese zijde andere bewindslieden aanwezig.
Waarom staat deze ontmoeting niet in de openbare agenda van de Minister-President?
De ontmoeting is vooraf, op dinsdag 25 augustus, gepubliceerd in de openbare agenda.
Wat gaat de regering met de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken bespreken? Hoe lang duurt de ontmoeting?
De ontmoeting (inclusief diner) tussen Minister Blok en Minister Wang duurde twee uur en een kwartier. Daarnaast bracht Minister Wang een kort beleefdheidsbezoek van 25 minuten aan Minister-President Rutte. Op de agenda stonden de bilaterale betrekkingen tussen Nederland en China, de EU-Chinarelatie en internationale veiligheid.
Zal tijdens het gesprek de rol van China c.q. van Chinese staatsbedrijven zoals Huawei op het gebied van digitale infrastructuur ter sprake komen? Zo ja, wat wordt daarbij de Nederlandse insteek?
Ja. Tijdens het gesprek met de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken heeft Minister Blok gerefereerd aan het onderzoek dat in Nederland is uitgevoerd naar risico’s voor de digitale infrastructuur (i.h.b. de toekomstige telecomnetwerken), ook vanuit het oogpunt van de nationale veiligheid. Dat onderzoek heeft geleid tot een kaderbesluit voor vaststelling van vertrouwde en niet-vertrouwde leveranciers. Minister Blok heeft aangegeven dat Nederland op basis van dat landenneutrale kader, dat objectieve criteria biedt, eigenstandige afwegingen zal maken ten aanzien van specifieke leveranciers.
Bent u bereid om net als andere landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, Chinese bedrijven niet meer te vertrouwen bij de aanleg van digitale infrastructuur, zoals 5G? Zo nee, waarom hebt u het vertrouwen dat deze afhankelijkheid van China het Nederlandse belang niet schaadt? Zijn er rode lijnen die China niet mag overschrijden? Onder welke voorwaarden bent u bereid deze samenwerking alsnog te staken?
Op 1 juli 2019 heeft het kabinet aanvullende beschermingsmaatregelen aangekondigd om de veiligheid en integriteit van de telecomnetwerken en -diensten te versterken.2 Deze maatregelen zijn genomen op basis van een risicoanalyse van de Task Force Economische Veiligheid met medewerking van de drie grote telecomaanbieders. Het kabinet kiest hierbij voor een landenneutrale en daarmee toekomstbestendige aanpak. Dat wil zeggen, een aanpak op basis van objectieve criteria die kan meebewegen met een veranderend dreigingsbeeld en onvoorziene technologische en marktontwikkelingen. De juridische grondslag van deze maatregelen is de op 5 december 2019 gepubliceerde algemene maatregel van bestuur «Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie» (hierna: AMvB).3 Op grond van deze AMvB kan de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK), in overleg met de Minister van Justitie en Veiligheid een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk of -dienst verplichten om in bepaalde onderdelen van diens netwerk of bijbehorende faciliteiten, uitsluitend gebruik te maken van producten of diensten van anderen dan de daarbij door de Minister genoemde partij.
Bent u bekend met het bericht «Amsterdam Universities Signed Deal with Controversial Tech Giant Huawei»?2
Ja.
Is er Nederlands belastinggeld gemoeid met de ontwikkeling van een zoekmachine voor Huawei aan Nederlandse universiteiten?
Nee. De universiteiten geven aan dat de samenwerking geschiedt op basis van full cost vergoeding. Alle kosten worden door Huawei Finland5 gedragen. Mocht het bedrijf de overeenkomst eenzijdig opzeggen, is Huawei Finland verplicht de volledige kosten toch voor rekening te nemen. In het geval dat de universiteiten eenzijdig de overeenkomst opzeggen, is er geen compensatie aan Huawei Finland verschuldigd. In beide gevallen wordt het onderzoek stopgezet en is de gehele samenwerking met Huawei Finland beëindigd.
Ongeacht door welke partij de overeenkomst voortijdig wordt beëindigd, geldt dat de universiteiten- in het kader van goed werkgeverschap – verplicht zijn de PhD-onderzoekers de resterende tijd in dienst te houden. De universiteiten hebben deze personen immers voor vier jaar geworven en zullen ervoor zorgen dat hun wetenschappelijke carrière niet wordt geschaad. De universiteiten helpen de onderzoekers aan passend vervangend onderzoek.
Mocht het zo zijn dat de voortijdige beëindiging van de samenwerking is geïnitieerd door de UvA en de VU, dan dragen de universiteiten zelf de financiële verantwoordelijkheid voor het in dienst houden van de onderzoekers. In het geval Huawei Finland de overeenkomst voortijdig beëindigt, is het bedrijf verplicht de volledige kosten voor het project te dragen. Daaronder vallen ook de personele kosten voor de resterende jaren. In dat geval heeft het in dienst houden van de onderzoekers dus geen financiële consequenties voor de universiteiten.
Welke kennis op het gebied van digitale veiligheid zal China opdoen als gevolg van deze samenwerking?
De samenwerking is gericht op de kennisontwikkeling op het gebied van meertalig en multimodaal zoeken in informatie voor consumenten, welke een civiele toepassing mogelijk maakt (zoals een zoekmachine). Het onderzoek richt zich dus niet op digitale veiligheid. De onderzoeksresultaten zullen open access gepubliceerd worden en zijn daarmee voor een ieder en voor alle landen toegankelijk.
Welke garanties kunt u geven dat deze samenwerking er niet toe leidt dat het Nederlandse digitale veiligheidsbelang in het geding komt?
Het onderzoek richt zich op kennisontwikkeling op het gebied van meertalig en multimodaal zoeken in informatie voor consumenten, welke een civiele toepassing mogelijk maakt (zoals een zoekmachine). De UvA en VU geven aan in de overeenkomst te hebben vastgelegd dat zij de onderzoeksresultaten vrijelijk mogen publiceren. Tevens zijn de publicaties straks open access beschikbaar, en daarmee voor een ieder toegankelijk. De UvA en VU laten weten dat zij maatregelen hebben getroffen om de veiligheid van hun onderzoekers, data en systemen te waarborgen (onder meer geen toegang tot netwerken en laboratoria voor werknemers van Huawei Finland).
Blijven de Nederlandse inlichtingendiensten toezien of er tijdens het samenwerkingstraject geen ongewenste kennisuitwisseling plaatsvindt, waarmee het veiligheidsbelang of het strategische belang van Nederland of onze NAVO-partners wordt geschaad? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om een dergelijk permanent toezichtmechanisme alsnog te introduceren? Zo ja, vindt er een periodieke evaluatie door de inlichtingendiensten plaats, op basis waarvan de samenwerking zo nodig alsnog beëindigd kan worden?
De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten hebben geen toezichthoudende rol ten aanzien van dergelijke samenwerkingen en hebben geen rol in het goed- of afkeuren van dergelijke samenwerkingen. Universiteiten dienen bij elke samenwerking, nationaal en internationaal, een gedegen afweging te maken van de kansen en risico’s die een samenwerking oplevert. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de uiteindelijke keuze om al dan niet samen te werken. Daarbij kunnen zij in voorkomende gevallen een beroep doen op de expertise en informatie van relevante onderdelen van de rijksoverheid, die daar een adviserende rol in hebben.
Daarnaast onderzoekt het kabinet momenteel welke aanvullende maatregelen wenselijk zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan, gericht op het vergroten van de (kennis)veiligheid. Dit proces is eerder reeds genoemd in de beleidsreactie op het rapport van het Rathenau Instituut «Kennis in het Vizier».6
Het Nederlands hoger onderwijsstelsel kenmerkt zich door een grote mate van autonomie voor de universiteiten en hogescholen. Deze is wettelijk geborgd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). De Inspectie van het Onderwijs ziet toe op de naleving van de wettelijke bepalingen met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs en de organisatie ervan. Daaronder wordt ook verstaan het borgen van de academische vrijheid van onderwijs en onderzoek. Daarnaast is er de Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO), verantwoordelijk voor het accrediteren van opleidingen. Het niet of onvoldoende borgen van de academische vrijheid door een instelling weegt mee bij de beoordeling van de kwaliteit van een opleiding en kan daarmee aanleiding zijn om geen accreditatie te verlenen of om deze in te trekken. De sector heeft zich gecommitteerd aan verschillende (gedrags)codes, zoals de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit7 en de Code goed bestuur universiteiten.8
Het kabinet zal de Kamer dit najaar nader informeren over de stand van zaken bij het proces om te komen tot aanvullende maatregelen om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan en over de mogelijkheid om eventuele nieuwe toetsingscriteria en maatregelen toe te passen op de huidige casus.9 Het onderzoeken van de vraag of aanvullend toezicht opportuun is kan deel uitmaken van dit proces.
Kunt u garanderen dat de digitale technologie die op Nederlandse universiteiten ten behoeve van China wordt ontwikkeld niet wordt ingezet om de greep op Hongkong te verstevigen? Zo nee, hoe past het accepteren van een akkoord voor 3,5 miljoen euro in ruil voor de ontwikkeling van technologie die mogelijk tot de inperking van de democratische rechten van de bevolking in Hongkong leidt binnen het Nederlandse beleid van promotie van democratie?
Het onderzoek van de UvA en VU en Huawei Finland richt zich op kennisontwikkeling op het gebied van meertalig en multimodaal zoeken in informatie voor consumenten, welke een civiele toepassing mogelijk maakt (zoals een zoekmachine). De onderzoeksresultaten zullen bovendien publiek beschikbaar worden gemaakt (open access) en zijn voor een ieder en alle landen toegankelijk. Het kabinet kan uiteraard niet voorspellen welk land vervolgens de open access beschikbare onderzoeksresultaten wil gebruiken voor verder onderzoek en met welk doel. Er zijn op dit moment echter, gezien ook de aard van het onderzoek, geen aanwijzingen om te vermoeden dat onderzoeksresultaten die voortkomen uit deze samenwerking, specifiek zullen worden toegepast om de greep op Hongkong te verstevigen.
Dat neemt niet weg dat het kabinet bezorgd is over de ontwikkelingen in Hongkong, zoals ook tijdens het gesprek tussen Minister Blok en Minister Wang op 26 augustus jl. naar voren is gekomen. Met EU partners volgt het kabinet de ontwikkelingen op de voet.
Hebt u over deze samenwerking van de Amsterdamse universiteiten met Huawei contact gehad met belangrijke partners op het gebied van inlichtingenuitwisseling, zoals de Verenigde Staten? Zo nee, waarom niet?
In het openbaar worden er geen uitspraken gedaan over eventuele samenwerking met en uitwisseling tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Bent u bereid in het gesprek met de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken ook de situatie in Hongkong als zorgpunt aan te stippen?
Ja. Minister Blok heeft tijdens zijn gesprek met de Chinese Minister Wang de zorgen van het kabinet over de recente ontwikkelingen in Hongkong overgebracht, de universaliteit van mensenrechten benadrukt, en aangegeven dat Nederland zich altijd sterk zal maken voor de bescherming van vrijheid van meningsuiting. Hij onderstreepte tevens dat het ook in het belang van China is om ervoor te zorgen dat buitenlandse zakenlieden in Hongkong geen aanleiding hebben om ongerust te zijn over het behoud van de rechtsstaat.
Is de positieve opvatting van premier Rutte over samenwerking met Huawei, waarvan u in 2015 blijk gaf, sindsdien veranderd? Zo ja, op grond waarvan en wat is er dan precies veranderd? Zo nee, waarom niet?3
Nederland verwelkomt buitenlandse investeringen. Het kabinet zet zich in voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven met reële economische activiteiten, die waarde toevoegen aan onze economie en samenleving. Daar profiteert de Nederlandse samenleving van, want deze bedrijven investeren en voegen zo werkgelegenheid, innovatie en kracht toe aan onze economie. Huawei is reeds jarenlang een gewaardeerde investeerder in Nederland die een belangrijke bijdrage levert aan onze economie. Het bedrijf heeft geïnvesteerd in diverse locaties in Nederland, waar het honderden – veelal lokale – werknemers in dienst heeft.
Nederland heeft een open karakter. Tegelijkertijd is het kabinet zich bewust van nationale veiligheidsrisico’s bij bepaalde investeringen, in aanbieders van de vitale processen of bij bepaalde ondernemingen die actief zijn op het gebied van hoogwaardige sensitieve technologie. Het kabinet werkt daarom aan een investeringstoets op nationale veiligheidsrisico’s11 en aan aanvullende maatregelen om ongewenste overdracht van kennis en technologie langs de weg van onderwijs en onderzoek te voorkomen. Kort gezegd, we zijn zo open mogelijk en beschermen waar noodzakelijk.12
Het bericht dat het aantal besmettingen met corona de afgelopen twee weken is gedaald. |
|
Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat het aantal besmettingen met corona afgelopen week is gedaald?1
Het aantal besmettingen daalde inderdaad in week 33 en 34. Sinds september zien we een stijging van het aantal besmettingen.
Als het aantal besmettingen afgelopen week met 2,5 procent daalde en een week eerder met 3,5 procent, waarom was het reproductiegetal dan vorige week boven de 1 en deze week 1?
Het reproductiegetal (R) is een indicatie van hoeveel mensen gemiddeld besmet worden door één patiënt met COVID-19. Als het reproductie getal 1,12 is, besmetten 100 besmette mensen gemiddeld 112 andere mensen.
Het reproductie getal wordt wekelijks, door het RIVM, berekend over de twee weken daarvoor. De betrouwbaarheid voor R schattingen minder dan twee weken geleden is onvoldoende en wordt niet op het dashboard weergegeven. Op het dashboard staat daarom de datum waarover de R is berekend en de uitleg over deze berekening staat bij de cijferverantwoording.
De uitspraak van de directeur van het RIVM gedaan tijdens de technische briefing van 11 augustus 2020 dat de besmettingen met corona in Dokkum “evident“ buiten gebeurd zouden zijn. |
|
Fleur Agema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitspraken van de directeur van het RIVM, de heer Van Dissel, tijdens de technische briefing van 11 augustus 2020 dat de besmettingen met corona in Dokkum «evident» buiten gebeurd zouden zijn?1
Ja. De heer van Dissel is overigens directeur van het centrum voor infectieziektebestrijding (Cib) van het RIVM.
Bent u bekend met het feit dat de directeur van het RIVM zijn uitspraak slechts baseerde op mediaberichten en niet op wetenschappelijke, peer reviewed onderzoeken?2
Nee.
Bent u bekend met het feit dat GGD Fryslan geen «evident» bewijs hiervoor had, temeer omdat de jongeren ook samen binnen in de kroeg waren geweest?3
In het door u aangehaalde mediabericht stelt de GGD Fryslan dat het zeer aannemelijk is dat de infectie buiten, op het terras kan zijn overgedragen, omdat de jongeren onvoldoende afstand hielden tot elkaar. Helemaal zeker is het niet, omdat de jongeren ook binnen zijn geweest. De heer van Dissel heeft deze casus als illustratie gebruikt dat overdracht ook buiten wel degelijk mogelijk is.
Deelt u de mening dat de directeur van het RIVM deze casus eerst had moeten onderzoeken alvorens hij de conclusie trok dat de jongeren buiten waren besmet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom moeten van de directeur van het RIVM anderen (wetenschappers van over de hele wereld) altijd eerst hun zaakjes op orde hebben zoals peer reviewed onderzoeken en kan hij feitenvrij de verkeerde conclusies trekken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de directeur van het RIVM deze conclusie niet zomaar had mogen trekken? Zo ja, wat zijn de consequenties voor hem? Zo nee, waar zijn de wetenschappelijk peer reviewed bewijzen voor deze uitspraken van de directeur van het RIVM?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Amsterdamse universiteiten werken samen met omstreden techgigant Huawei’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Kees Verhoeven (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Amsterdamse universiteiten werken samen met omstreden techgigant Huawei»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom Huawei, onder andere op voorspraak van de inlichtingendiensten, deels geweerd wordt bij de kritieke infrastructuur rond 5G in Nederland maar niet in samenwerking met universiteiten zoals de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit?
Het kabinet is extra alert waar het gaat om mogelijke risico’s voor de vitale infrastructuur. Voor de telecomnetwerken is een risicoanalyse uitgevoerd door de Taskforce Economisch Veiligheid, met medewerking van de drie grote telecomaanbieders. Uw Kamer is op 1 juli 2019 geïnformeerd over de uitkomsten hiervan.2 Op basis van deze risicoanalyse wordt een aantal maatregelen genomen door het kabinet. Een van deze maatregelen is de mogelijkheid om een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk of -dienst te kunnen verplichten om in bepaalde onderdelen van diens netwerk of bijbehorende faciliteiten, uitsluitend gebruik te maken van producten of diensten van een andere dan de daarbij door de Minister genoemde partij. Momenteel worden de beschikkingen, waarin telecomaanbieders worden verplicht in de kritieke onderdelen geen gebruik te maken van producten of diensten van daarin genoemde partijen, voorbereid.
De betreffende onderzoekssamenwerking tussen de VU en UvA en Huawei Finland3 heeft geen betrekking op de vitale infrastructuur. De universiteiten zijn vanuit hun autonomie op grond van de WHW zelf verantwoordelijk voor het besluit om – binnen de kaders van bestaande wet- en regelgeving – al dan niet een bepaalde (internationale) onderzoekssamenwerking aan te gaan. Evenwel is door medewerkers van EZK, evenals in een vervolggesprek door de NCTV, de AIVD en OCW met de universiteiten gesproken over verschillende aspecten van de samenwerking. Er is gesproken over de kansen voor innovatie en wetenschappelijk onderzoek en er is gewezen op mogelijke risico’s, zoals die naar voren komen in de recente jaarverslagen van de AIVD en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD). De instellingen is nadrukkelijk verzocht om al deze aspecten mee te nemen in hun afweging.
Kunt u toelichten wat nu de Nederlandse aanpak en benadering is ten opzichte van samenwerking met bedrijven die onder invloed staan van buitenlandse overheden, zoals Huawei?
Van alle Nederlandse bedrijven wordt verwacht dat zij bij het internationaal zakendoen handelen in lijn met de OESO-Richtlijnen4 en UN Guiding Principles on Business and Human Rights.5 Dit betekent dat zij in relatie tot hun waardeketens mogelijke risico’s – waaronder eventuele risico’s die verband houden met samenwerking met bedrijven die onder invloed staan van buitenlandse overheden – dienen te identificeren en te voorkomen of aan te pakken. De Nederlandse kennisinstellingen hebben zich o.a. gecommitteerd aan de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit. Het is echter aan Nederlandse bedrijven en instellingen zelf om te beslissen of zij wel of niet met bepaalde bedrijven in zee gaan. Zij kunnen zich daarbij laten informeren door relevante onderdelen van de rijksoverheid. Wanneer een bedrijf of kennisinstelling aanspraak wil maken op het bedrijfsleveninstrumentarium van Buitenlandse Zaken, wordt het bedrijf door de uitvoeringspartner geïnformeerd over kansen en risico’s met betrekking tot Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO), geadviseerd over de implementatie van IMVO, beoordeeld op IMVO-aspecten in hun aanvragen en gemonitord op IMVO gedurende de looptijd van projecten. Het kabinet is zich bewust van nationale veiligheidsrisico’s bij bepaalde investeringen, in aanbieders van de vitale processen of bij bepaalde ondernemingen die actief zijn op het gebied van hoogwaardige sensitieve technologie. Het kabinet werkt daarom onder andere aan een (landenneutrale) investeringstoets op nationale veiligheidsrisico’s.6
Klopt het dat andere Europese lidstaten strenger optreden tegen samenwerkingen tussen Huawei en universiteiten?
Binnen Europa is verschil te zien in de manier waarop het hoger onderwijsstelsel in de landen is ingericht en welke vrijheden, bevoegdheden en verplichtingen voor instellingen daaruit voortvloeien. Gevolg daarvan is dat binnen Europa het beeld niet eenduidig is wat betreft het al dan niet aangaan van een samenwerking met Huawei. Er zijn Europese landen waar op nationaal niveau samenwerking met Huawei wordt afgehouden, maar er op instellingsniveau wel degelijk wetenschappelijke samenwerking met het bedrijf plaatsvindt. Er zijn ook individuele universiteiten die zich tegen samenwerking met Huawei hebben uitgesproken.
Deelt u de mening dat de wijze waarop het kabinet keuzes maakt omtrent risico’s van technologische inmenging door buitenlandse bedrijven – zoals bij het weren van software van Kaspersky, de aangehouden exportvergunning van ASML en de beperkingen van leveranciers bij vitale infrastructuur rondom 5G – binnen een duidelijk kader horen plaats te vinden dat controleerbaar is voor de Kamer?
Het kabinet werkt aan het tegengaan van statelijke dreigingen, zoals gemeld in de brief aan uw Kamer.7 Het kabinet is zich bewust van nationale veiligheidsrisico’s bij zowel het inzetten van (producten of diensten) van bepaalde partijen, als investeringen vanuit bepaalde partijen in de vitale infrastructuur of bij ondernemingen die actief zijn op het gebied van hoogwaardige sensitieve technologie. Daarom werkt het kabinet onder andere aan een (landenneutrale) investeringstoets op nationale veiligheidsrisico’s.
Dit onderwerp en de in de vraag genoemde onderwerpen, vallen onder de verantwoordelijkheden van verschillende ministers. Zij zullen uw Kamer daarover op de gebruikelijke manier blijven informeren.
Is er een algemeen kader op basis waarop beslissingen tot (technologische) samenwerking met buitenlandse bedrijven die onder invloed staan van buitenlandse overheden gemaakt worden? Zo nee, waarom niet?
Nederlandse bedrijven en (kennis)instellingen die goederen of technologie ontwikkelen of produceren met zowel civiele als militaire toepassing (dual use technologie) zijn gehouden aan wet- en regelgeving op het gebied van exportcontrole. Indien (gevoelige) technologie wordt geëxporteerd die voorkomt op de lijsten van de gecontroleerde goederen en technologie van de EU Dual use Verordening (EUR428/2009) is een exportvergunning vereist. Universiteiten zijn ook gehouden aan wet- en regelgeving op het gebied van exportcontrole. Daarnaast werkt het kabinet aan een investeringstoets op nationale veiligheidsrisico’s. Naast aanbieders van vitale processen en vitale infrastructuur, worden ook bedrijven die werken op het gebied van hoogwaardige sensitieve technologie onder de reikwijdte hiervan gebracht. Voor deze categorie worden de bestaande multilaterale kaders voor exportcontrole zoals hierboven beschreven als uitgangspunt gehanteerd.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat uit een antistoffentest in een verpleeghuis blijkt dat 40 procent van de medewerkers besmet met corona is geweest. |
|
Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht: «Deel personeel wel besmet, niet ziek»?1
Wat is uw reactie op het feit dat op de zwaarst getroffen afdeling in verpleeghuis De Mariënburght in Budel, waar de meeste bewoners zijn overleden, 71 procent van de zorgmedewerkers besmet is geweest met corona?
Ontkent u nog steeds de relatie tussen het gebrek aan beschermingsmiddelen voor zorgmedewerkers (ook hier werd tijdens de eerste golf zonder gewerkt) en het aantal besmettingen en overlijdens onder bewoners? Zo ja, waarom? Zo ja, kunt u dan werkelijk geen van de fouten die u heeft gemaakt erkennen?
Het bericht ‘Agent perplex en in onzekerheid door spuger.’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Agent perplex en in onzekerheid door spuger»?1
Deelt u de mening dat agenten zo snel mogelijk uitsluitsel over een eventuele besmetting met een ziekte (zoals corona, HIV of hepatitis) moeten krijgen na een dergelijk incident? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, bent u bekend met het feit dat de dader/patiënt hiervoor toestemming moet geven?
Indien de dader/patiënt de toestemming niet geeft, vindt u dan niet dat algemeen belang dat agenten dienen (namelijk o.a. de handhaving van de rechtsorde) een zogenoemd zwaarwegend belang2 is op grond waarvan aan de betreffende agent(en) kenbaar wordt gemaakt dat de dader een besmettelijke ziekte heeft? Zo nee, waarom niet?
Zo nee, deelt u de mening dat de (behandelend) arts(en) wettelijk verplicht is/zijn om bepaalde informatie naar buiten te brengen (bijvoorbeeld als de patiënt een besmettelijke ziekte heeft) waardoor het medisch beroepsgeheim doorbroken kan worden?
Zo nee, bent u dan bereid om een wettelijke uitzonderingsgrond te formuleren in de Wet publieke gezondheid waardoor in dergelijke uitzonderlijke gevallen het medisch beroepsgeheim kan worden doorbroken in die zin dat de betreffende agent(en) uitsluitsel over een eventuele besmetting kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat het RIVM het protocol voor bron- en contactonderzoek aanpaste na een telefoontje van VWS. |
|
Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het bericht dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) het protocol voor bron- en contactonderzoek aanpaste na een telefoontje van uw ministerie?1 Zo ja, wat hield deze wijziging precies in?
Halverwege augustus werd aangekondigd dat vanwege de verkorting van de quarantaineperiode van veertien naar tien dagen, het BCO-protocol2 zou worden aangepast en het belmoment met de huisgenoten en nauwe contacten die voortkomen uit het BCO halverwege de quarantaineperiode geschrapt zou worden. Naar aanleiding van deze berichtgeving is er vanuit het Ministerie van VWS navraag gedaan bij het RIVM of in deze afweging voldoende rekening gehouden werd met de aanpassing van het opschalingsplan van GGD GHOR Nederland dat aanstaande was.
In goed overleg van het RIVM met GGD GHOR Nederland is vervolgens besloten om toch aan het begin, halverwege en aan het eind van de quarantaineperiode telefonisch contact op te nemen met de huisgenoten en nauwe contacten. In het geval dat er minder dan 48 uur tussen twee belmomenten zit, vervalt één gesprek. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer het contact tussen de indexpatiënt en een nauw contact plaatsvond enkele dagen voordat de index zich liet testen, een positieve uitslag ontving en het BCO werd opgestart. Deze dagen gaan dan van de quarantaineperiode af, omdat de quarantaineperiode tien dagen bedraagt vanaf het laatste contactmoment tussen de contact en indexpatiënt. De belmomenten worden dan bepaald op de resterende duur van de quarantaineperiode. Hierdoor kunnen belmomenten dicht op elkaar komen te liggen. U bent hierover geïnformeerd in mijn brief van 28 augustus jl. (Tweede Kamer 25 295, nr. 510)
Stelde het RIVM de wijziging voor omdat dat een paar honderd telefoontjes per dag zou schelen en niet om inhoudelijke redenen?
Zie ook mijn antwoord op vraag 1. Vanwege de verkorting van de quarantaineperiode, zouden de belmomenten dicht op elkaar komen te liggen. GGD’en hebben in het begin van de crisis ervaren dat het te vaak bellen met contacten niet het gewenste effect had en dat mensen zich betutteld en gecontroleerd voelden. Dit was de reden dat het voorstel was om één belmoment te schrappen.
Hoe vaak paste het RIVM een protocol dat betrekking heeft op corona aan, na een telefoontje van of e-mail van of gesprek met medewerkers van het Ministerie van VWS? Gaarne een uitputtende lijst.
Het RIVM past regelmatig het BCO-protocol aan. Dit doet zij altijd in goed overleg met relevante experts, waaronder met de GGD’en. Aanpassingen in het BCO-protocol kunnen voortvloeien uit beleidswijzigingen van het ministerie, hierdoor kan contact met het ministerie uit dien hoofde gewenst zijn. Op de website van het RIVM staat het BCO-protocol. Daarbij wordt onder versiebeheer weergegeven welke wijzigingen in het BCO-protocol zijn doorgevoerd met de datum waarop dat is gebeurd.
Het bericht dat de coronarichtlijnen van het RIVM een magere wetenschappelijke basis kennen. |
|
Fleur Agema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht van de NOS en de reconstructie van Nieuwsuur dat de RIVM-richtlijnen voor de ouderenzorg een magere wetenschappelijke basis kennen?1
Deelt u de mening dat de coronamaatregelen die u heeft afgekondigd een wetenschappelijke basis dienen te hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe borgt u dat?
Wat is uw reactie op de schokkende onthulling dat de uitspraken die de directeur van het RIVM, de heer Van Dissel, deed tijdens de technische briefing in de Kamer als zouden mondmaskers «schijnveiligheid» bieden en geen wetenschappelijke basis hebben, maar gebaseerd zijn op zijn «persoonlijke ervaring» en «observaties in de dagelijkse praktijk»?
Hoe is het mogelijk dat deze persoonlijke ervaringen van de directeur van het RIVM de basis kunnen vormen voor de RIVM-richtlijnen?
Deelt u de mening dat het schokkend is dat op basis van deze persoonlijke ervaringen van de directeur van het RIVM duizenden zorgmedewerkers in de ouderenzorg geen mondmaskers kregen omdat het Landelijk Consortium Hulpmiddelen de beschermingsmiddelen op basis van deze RIVM-richtlijn over de verpleeghuizen verdeelde? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel meer «persoonlijke ervaringen» en «observaties in de dagelijkse praktijk» van de directeur van het RIVM (dus zonder wetenschappelijke basis) zijn opgenomen in RIVM-richtlijnen of vormen de basis voor coronamaatregelen die het kabinet nam? Kunt u daar een inventarisatie van laten maken?
Begrijpt u dat als u graag wilt dat mensen uw coronamaatregelen opvolgen dat u draagvlak verliest als blijkt dat er maatregelen tussen zitten die gebaseerd zijn op de «persoonlijke ervaring» of «observaties in de dagelijkse praktijk» van de directeur van het RIVM?
Hoe wrang is het dat deze zelfde directeur de talloze superspreadingevents waar tientallen tot honderden mensen tegelijkertijd besmet raakten met corona via microdruppels (aerosols) nog steeds afdoet als «anekdotisch» en niet wetenschappelijk onderbouwd, terwijl China, Amerika, Duitsland en Belgie zomaar wat landen zijn die de belangrijke rol van besmetting via microdruppels (aerosols) wel erkennen?
Hoe gaat u deze onacceptabele deuk in de betrouwbaarheid van de totstandkoming van de richtlijnen van het RIVM en coronamaatregelen herstellen?
Kunt u de interne stukken die Nieuwsuur inzag de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?