Het protocol Veilig Zorgvervoer |
|
Corrie van Brenk (PvdA), Léonie Sazias (50PLUS) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het protocol Veilig Zorgvervoer?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat in de protocollen staat aangegeven dat een scootmobiel niet mee mag in het vervoer omdat dit te veel contactmomenten veroorzaakt?
De regel dat scootmobielen tijdelijk niet meegenomen konden worden in het zorgvervoer was opgenomen in het sectorprotocol «Veilig Zorgvervoer». Dit protocol is opgesteld door Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV), de landelijke branchevereniging voor ondernemers in het zorg- en taxivervoer, en vakbonden FNV en CNV, in overleg met cliëntorganisaties en andere relevante partijen. Het doel van het toen geldende sectorprotocol was om het geleidelijk opstarten van het vervoer voor zowel chauffeur als passagier zo goed en veilig mogelijk te laten zijn, met zo min mogelijk contact om daarmee een besmetting met COVID-19 zoveel als mogelijk te voorkomen. Mede door de versoepeling van coronamaatregelen per 1 juli 2020 is in het sectorprotocol voor zorgvervoer opgenomen dat scootmobielen weer in het zorgvervoer, waaronder de regiotaxi, meegenomen kunnen worden2.
Kunt u uitleggen waarom een scootmobiel voor meer contactmomenten zorgt dan bijvoorbeeld een rolstoel, die wel mee kan?
Het belangrijkste verschil tussen een scootmobiel en een rolstoelen wat betreft de wijze van vervoeren is dat een rolstoel die veilig vastzetbaar is op dit moment, anders dan een scootmobiel, als plaatsvervangende zitplaats in een taxibus kan worden gezien. Een scootmobiel wordt namelijk in het kader van veilig vervoer gezien als bagage3. Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV) heeft toegelicht dat dit verschil ook voor meer contactmomenten bij het vervoeren van een scootmobiel zorgt dan een rolstoel. Een passagier die een scootmobiel wil meenemen in het vervoer moet altijd de overstap maken naar een zitplaats in de taxibus. De chauffeur moet de scootmobiel vervolgens via de rolstoellift in de taxibus plaatsen en dusdanig vastzetten dat deze bij een eventuele noodstop ook goed vast blijft staan. Dat betekent dat voor het vervoeren van een scootmobiel meer handelingen moeten worden verricht en meer contactmomenten tussen de chauffeur en de hulpmiddel zijn, dan in het geval een passagier in een rolstoel wordt vervoerd. Ook kan sprake zijn van meer contactmomenten tussen chauffeurs en passagiers als de scootmobielgebruiker ondersteuning nodig heeft om uit de scootmobiel te stappen en na de rit er weer in plaats te kunnen nemen. Zoals aangegeven is het sectorprotocol, mede in het licht van de verdere openstelling van de maatschappij, aangepast en mogen scootmobielen per 1 juli jl. weer in het zorgvervoer worden meegenomen.
Kunnen er geen manier worden bedacht waardoor de contactmomenten minder worden?
Mede naar aanleiding van de versoepeling van coronamaatregelen met ingang van 1 juli is het sectorprotocol «Veilig zorgvervoer» aangepast. Gebruikers mogen sinds 1 juli weer een scootmobiel meenemen in het vervoer, waarnaast uiteraard wel de voor alle reizigers en chauffeurs voorwaarden gelden om goed en veilig vervoer mogelijk te maken.
Zijn er nog andere onderliggende redenen voor het niet vervoeren van een scootmobiel? Zo ja, kunt u dit nader toelichten?
Bij het opstellen van het oorspronkelijke sectorprotocol is het niet meenemen van een scootmobiel primair gebaseerd op veiligheid van zowel chauffeur als reiziger. Om tot dit besluit te komen heeft de vervoerssector daarnaast overwogen dat de scootmobiel zelf een vervoersvoorziening is, die een alternatief kan zijn voor kortere ritten. In lijn met het toen geldende advies voor gebruik van het OV werd aangeraden het zorgvervoer alleen te gebruiken als er geen alternatief voor dit vervoer was. Inmiddels mogen alle zitplaatsen in taxi’s worden bezet en mogen scootmobielen per 1 juli jl. weer in het zorgvervoer worden meegenomen.
Is het niet vervoeren van een scootmobiel in lijn met de Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)-richtlijnen?
Uitgangspunt in de richtlijnen van het RIVM is dat het bewaren van 1,5 meter afstand tussen betrokkenen waar mogelijk wordt aangehouden. Dat is niet in alle gevallen mogelijk. Daar waar dat niet mogelijk is worden in het protocol andere maatregelen voorgeschreven. Dat laat onverlet dat zo veel als mogelijk contactmomenten moeten worden voorkomen en zo veel als mogelijk afstand moet worden bewaard. De maatregel geen scootmobielen mee te nemen in het vervoer was vooral bedoeld om de contactmomenten tussen de chauffeur en de passagier en zijn scootmobiel te beperken. Op deze wijze beoogde de vervoerssector invulling te geven aan de richtlijn van het RIVM. Zoals aangegeven is het sectorprotocol, mede in het licht van de verdere openstelling van de maatschappij, aangepast en mogen scootmobielen per 1 juli jl. weer in het zorgvervoer worden meegenomen.
Deelt u de mening dat het niet vervoeren van een scootmobiel een ernstige vermindering is van de mobiliteit van degenen die afhankelijk zijn van een scootmobiel?
Ik deel deze mening. Ik betreur dat de getroffen maatregelen in verband met corona de mobiliteit en daarmee de participatie van betrokkenen tijdelijk heeft beperkt. Zoals aangegeven mogen scootmobielen per 1 juli jl. weer in het zorgvervoer worden meegenomen. Dat is goed nieuws.
Is er in het protocol meegenomen dat iemand die urgent moet reizen, voorrang krijgt?
Nee. Het is aan opdrachtgevers, zoals gemeente, instelling of andere organisatie en vervoerder(s) om duidelijke afspraken te maken om binnen de kaders van bestaande contracten en met inachtneming van het protocol invulling te geven aan vervoer. Er bestaat overigens geen aanleiding te denken dat urgente ritten niet zouden kunnen worden uitgevoerd. Urgente ritten werden ook in de afgelopen maanden, toen het zorgvervoer grotendeels stil lag, uitgevoerd. Denk aan vervoer van coronapatiënten, patiënten die voor een oncologische behandeling of dialyse naar het ziekenhuis toe moesten.
Zijn de protocollen van een tijdelijke aard?
Ja. KNV geeft aan dat de protocollen «levende documenten» zijn die naar aanleiding van ervaringen uit de praktijk en nieuwe inzichten of besluiten vanuit de rijksoverheid kunnen worden aangepast. Inmiddels is het protocol «Veilig zorgvervoer» aangepast en is het per 1 juli jl. weer mogelijk scootmobielen mee te nemen in het vervoer.
Het bericht ‘Verdachte zaak-Maddie verbleef in Nederland’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verdachte zaak-Maddie verbleef in Nederland»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Van wanneer tot wanneer verbleef Christian B., de verdachte in de moordzaak rond Madeleine McCann precies in Nederland?
De politie staat in contact met de Duitse politie in deze zaak. Er is sprake van een lopend strafrechtelijk onderzoek in het buitenland. Zoals bij u bekend, kan ik in het belang van het strafrechtelijke onderzoek geen inhoudelijke mededelingen doen over lopende strafzaken en kan ik ook geen nadere informatie verstrekken over de verdachte in deze zaak.
Welke informatie was bij de Nederlandse politie en/of andere autoriteiten bekend over deze Duitse veroordeelde pedofiel?
Zie antwoord vraag 2.
Wat heeft Nederland gedaan met de signalering van de Duitse autoriteiten? Kunt u dit in een tijdlijn uiteenzetten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft deze Duitse veroordeelde gevaarlijke misdadiger ook in Nederland strafbare feiten begaan? Zo nee, waar baseert u dit op? Zo ja, welke feiten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het mogelijk voor Nederlands veroordeelde zeden en of geweldsdelinquenten, om naar bijvoorbeeld de Verenigde Staten te reizen en daar te wonen of te verblijven?
Voor Nederlands veroordeelde zeden- en/of geweldsdelinquenten is het alleen mogelijk om Nederland te verlaten indien de rechter geen bijzondere voorwaarden en/of een vrijheidsbeperkende maatregel aan de straf heeft verbonden.
In mijn eerdere brieven van 20 februari 2019 en 20 november 2019 heb ik uiteengezet welke mogelijkheden het Nederlands strafrecht biedt om de bewegingsvrijheid (en daarmee het reisgedrag) van plegers van zedendelicten in te perken.2 Concreet gaat het om het verbod dat het recht om Nederland te verlaten vergaand beperkt, ter voorkoming van herhaling of ter bescherming van slachtoffers. Een dergelijke strafrechtelijke vrijheidsbeperkende voorwaarde kan worden verbonden aan bijvoorbeeld een schorsing van de voorlopige hechtenis, een voorwaardelijke veroordeling, een tbs met voorwaarden of een voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) en geldt voor de duur van de straf of maatregel. De Wet Langdurig Toezicht maakt sinds 1 januari 2018 mogelijk dat zedendelinquenten langdurig onder toezicht worden gesteld.
Of delinquenten het aan hen opgelegde voormelde locatiegebod en/of reisverbod naleven, wordt gecontroleerd door de reclassering. Hulpmiddelen daarbij zijn meldplichtgesprekken en een elektronische enkelband (die een melding genereert zodra een voorwaarde wordt overtreden). Ook het inleveren van het paspoort is mogelijk om de bewegingsvrijheid van een veroordeelde zedendelinquent in te perken, mits voldaan is aan de voorwaarden zoals geformuleerd in de Paspoortwet. De Minister die het aangaat kan in een concreet geval een verzoek indienen bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties om het paspoort van een veroordeelde zedendelinquent vervallen te laten verklaren.
In dit kader is het relevant te melden dat ik, naar aanleiding van de motie3 van Toorenburg op 13 maart 2019, over de mogelijkheden om het paspoort te markeren zoals in de VS gebeurt, het WODC de opdracht heb gegeven om internationaal te onderzoeken of meer te leren valt van ervaringen in andere landen.
Deelt u de mening dat Nederland al zijn handen vol heeft aan het in de gaten houden van Nederlandse pedofielen en misdadigers, en daarom ook niet nog eens ongecontroleerde toegang moet verschaffen aan pedofielen en misdadigers uit het buitenland?
In het Schengengebied bestaat vrij verkeer van personen, zonder grenscontrole. Dit betekent dat ook veroordeelden, waartegen geen beperkende maatregelen zijn opgelegd door de strafrechter, zich vrij mogen bewegen binnen de EU. Europese lidstaten zijn wel verplicht om een onherroepelijke veroordeling van een onderdaan uit een andere EU-lidstaat te melden aan de lidstaat waarvan betrokkene de nationaliteit heeft. Deze lidstaat is vervolgens verplicht deze meldingen op te nemen in het eigen nationale strafregister. Hierdoor krijgen lidstaten een overzicht van veroordelingen van hun onderdanen uitgesproken in een EU-lidstaat. Iedere lidstaat bepaalt vervolgens zelf welke preventieve maatregelen worden getroffen naar aanleiding van de geregistreerde veroordelingen. Zo wordt er in Nederland gewerkt met een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), waarmee personen die met kinderen willen werken preventief worden gescreend op (Europese) justitiële antecedenten.
Bent u bereid te regelen dat in het buitenland veroordeelde criminelen niet meer in Nederland mogen verblijven, niet tijdelijk en niet permanent, zeker niet als het om veroordeelden voor gewelds- en zedenmisdrijven gaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Huizenkopers betalen straks bedrag aan notaris voor negatieve rente’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van het Algemeen Dagblad van 7 juni 2020 «Huizenkopers betalen straks bedrag aan notaris voor negatieve rente»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de problematiek die zal ontstaan vanaf 1 juli aanstaande, als klanten van notarissen moeten opdraaien voor de negatieve rente die banken rekenen op de derdengeldrekeningen, die notarissen moeten aanhouden? Acht u dit wenselijk?
Banken lenen zowel geld in als uit. Zij streven ernaar om daarbij hun rentemarge, het tariefverschil tussen in- en uitleenrentes, op peil te houden. Marktrentes, waarmee de spaarrente sterk samenhangt, laten al langere tijd een dalende trend zien. Aan die lage rente liggen zowel structurele als incidentele oorzaken ten grondslag. Banken rekenen de dalende marktrente door aan zowel hun spaarklanten, als aan klanten die lenen bij de bank.
De rente waartegen banken inlenen op spaardeposito’s daalt al sinds de jaren tachtig en staat momenteel historisch laag. De rentes waartegen banken kunnen uitlenen dalen ook al langere tijd. Huishoudens kunnen daardoor goedkoper lenen, bijvoorbeeld om een huis te kopen. En bedrijven kunnen goedkoper geld lenen om investeringen te doen. De lage rente heeft naast ongemak dus ook positieve kanten.
Afgelopen december schreef ik uw Kamer dat ik een negatieve rente voor gewone spaarders ongewenst vind.2 Op dit moment zijn er voor gewone spaarders voldoende mogelijkheden om te bankieren bij een bank die geen negatieve rente rekent. Banken hebben zelf aangegeven dat zij in de voorzienbare toekomst niet over zullen gaan tot een negatieve rente voor gewone spaarders. Ook zij zijn zich zeer bewust van de zorgen van gewone spaarders over de dalende rente. Indien de mogelijkheden voor gewone spaarders om te bankieren bij een bank die geen negatieve rente rekent significant worden beperkt, zal ik het onderwerp opnieuw ter hand nemen, en indien opportuun ook wetgeving overwegen.
Ook voor andere bankklanten dan gewone spaarders kan een negatieve rente vervelende effecten hebben. Dit geldt voor notarissen en hun cliënten alsook voor andere bankklanten, waaronder charitatieve en semipublieke instellingen. Ook zij hebben eerder hun zorgen geuit over het rekenen van negatieve rente.3 Hoewel ik deze zorgen begrijp, acht ik ingrijpen in de prijsstelling op dit moment niet verstandig, mede op grond van bevindingen uit onderzoek van de Nederlandsche Bank (DNB).4 Aanvullend acht ik het onwenselijk en niet proportioneel om notarissen uit te zonderen van negatieve rente en anderen niet.
In de vraag wordt gesproken over de aankoop van een huis waarbij een cliënt de negatieve rente over het aankoopbedrag dient te betalen voor het stallen op de derdengeldenrekening bij de notaris. Doorgaans staat het bedrag van een hypothecaire lening één tot twee dagen op de derdengeldenrekening. De kosten van een eventuele negatieve rente over dit bedrag lijken daardoor te overzien. Wanneer een notaris bijvoorbeeld bij de aankoop van een woning van € 344.000 het bedrag van de hypothecaire lening van zijn cliënt voor twee dagen op de derdengeldenrekening plaatst tegen een negatieve rente van 0,5%, dan rekent de bank ca. € 9 aan negatieve rente.5
De kosten van negatieve rente bij de aankoop van een huis hoeven daarnaast niet dwingend voor rekening van de cliënt te zijn. De notaris zou een andersluidende contractuele afspraak kunnen maken met cliënten bij een bepaald soort transactie, al is hij daartoe niet verplicht (zie hiervoor vraag 3). Ook in het spiegelbeeldige geval van een positieve rente over de derdengeldenrekening wordt deze bijvoorbeeld niet altijd vergoed voor bedragen die slechts kort daar gestald worden. Dit omdat de administratieve lasten van de notaris niet zouden opwegen tegen het uitkeren van de positieve rente.
In hoeverre is de notaris wettelijk verplicht om het bedrag aan negatieve rente door te rekenen aan de cliënt?
In beginsel zijn notarissen op basis van een ministeriële regeling6 verplicht om rente te salderen. Uitgangspunt is namelijk dat de notaris financieel geen voor- of nadeel ondervindt van de rente die aan het saldo van de bijzondere rekening wordt toegevoegd. Het rekenen van negatieve rente houdt in dat een bedrag in mindering wordt gebracht op het aandeel van de rechthebbende wiens gelden tijdelijk worden beheerd. Het aandeel op de bijzondere rekening wordt in beginsel zo spoedig mogelijk en volledig door de notaris aan de rechthebbende uitgekeerd.
Deze regel geldt in beginsel, namelijk tenzij de notaris schriftelijk – bijvoorbeeld bij algemene voorwaarden – anders is overeengekomen met de cliënt. Deze uitzondering is in het verleden bijvoorbeeld gebruikt wanneer bedragen kortdurend op de derdengeldenrekening stonden. Een notaris is als ondernemer vrij om de afweging te maken of hij wel of niet door middel van een contractuele afspraak met zijn klant de negatieve rente niet of slechts gedeeltelijk doorberekent. De ministeriële regeling biedt daar een aangrijpingspunt voor.
Acht u het wenselijk dat, bijvoorbeeld bij de koop van een huis, een cliënt de negatieve rente over het gehele bedrag dient te betalen terwijl de cliënt niet het gehele vermogen op de derdengeldrekening heeft ingebracht?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een overleg te organiseren tussen de Nederlandse Vereniging van Banken, de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie en uzelf om deze problematiek te bespreken?
Vanwege de mededingingswetgeving past mij terughoudendheid om met belangenorganisaties en de bankensector in gesprek te gaan over dit specifieke onderwerp. Prijsafspraken met concurrenten zijn op grond van artikel 6 van de Mededingingswet in principe niet mogelijk.
Notarissen kunnen zelf in gesprek gaan met hun bank over andere mogelijkheden voor de tegoeden op de derdengeldenrekening. Zo zijn er banken die specifieke afspraken maken met bepaalde andere klantgroepen.7 Met name als de kosten van het tijdelijk stallen van gelden laag zijn, zouden notarissen ook kunnen overeenkomen om deze kosten zelf te dragen, als normale bedrijfslasten (zie ook antwoord op vraag 3).
Ziet u mogelijkheden om, in overleg met de banken, de derdengeldrekening vrij te stellen van de negatieve rente en in plaats daarvan bijvoorbeeld een neutrale of licht positieve rente te laten gelden bij derdengeldrekeningen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er wettelijke mogelijkheden om de derdengeldrekening vrij te stellen van negatieve rente denkbaar? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er?
Mede op grond van het eerder genoemde onderzoek van DNB, vind ik een verbod op negatieve rente op dit moment ongewenst. Ik vind het niet proportioneel om daarop een uitzondering te maken voor derdengeldenrekeningen en niet voor andere ondernemers. Ik zal het onderwerp opnieuw ter hand nemen indien de mogelijkheden voor gewone spaarders significant worden beperkt om te bankieren bij een bank die geen negatieve rente rekent.
Het basisjaar voor CORSIA. |
|
Jan Paternotte (D66), Chris Stoffer (SGP), Suzanne Kröger (GL), Lammert van Raan (PvdD), Eppo Bruins (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat Nederland heeft ingestemd met het veranderen van de baseline binnen CORSIA naar 2019?1
Nee, dat klopt niet. Nederland heeft ingestemd met een instructie, zoals vervat in het raadsbesluit, die ruimte biedt om als dit nodig is voor het behoud van de mondiale steun voor CORSIA, de baseline aan te passen.
Op welke manier acht u, gezien uw antwoorden in het schriftelijk overleg Transportraad waarin u sprak van een ambitieuze inzet, het beperken van de baseline tot 2019 ambitieus?2
Zie de beantwoording op de vragen 5 en 6 gesteld op 9 juni.
Waarom heeft u niet gehandeld volgens motie-Kröger c.s. (Kamerstuk 31 936, nr. 467), waarin de Kamer u verzocht heeft om onderhandelingen rond CORSIA in afstemming met de Tweede Kamer te doen?
In het kader van de voorbereidingen op de high level videoconferentie Transportraad heb ik u op 3 juni op de hoogte gebracht van de overwegingen met betrekking tot een aanpassing van de baseline tijdens de komende ICAO Council vergadering. Op basis van deze overwegingen heeft de EU in het op 9 juni genomen Raadsbesluit de instructie vastgesteld voor de Europese leden van de Raad van ICAO ten behoeve van de onderhandelingen in deze raad die tot 26 juni duren. Het Europese raadsbesluit is dus geen besluit over de aanpassing van de baseline. Uiteraard zal ik de Kamer blijvend informeren over nieuwe ontwikkelingen.
Kunt u deze en de eerdere vragen beantwoorden vóór het notaoverleg van 18 juni?
Ja.
De uitzending van NPO Radio 1 Reporter Radio over het bericht ‘Bitcoinbedrijven sluiten de deuren door te hoge kosten’ |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van NPO Radio 1 Reporter Radio van 7 juni 2020?1 Kunt u reageren op het bericht «Bitcoinbedrijven sluiten de deuren door te hoge kosten»?
Ja, ik ben bekend met deze uitzending. Zoals ik eerder in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Alkaya2 heb geantwoord, is het mijn streven dat zoveel mogelijk partijen actief blijven op de markt, ook na implementatie van de herziene vierde anti-witwasrichtlijn. Het is wel belangrijk dat ook op deze sector toezicht wordt gehouden. Crypto’s gaan gepaard met een hoge mate van anonimiteit en maken het mogelijk om anoniem transacties uit te voeren. Hierdoor is het gemakkelijk om crypto’s te misbruiken voor criminele doeleinden, zoals het witwassen van crimineel verkregen inkomsten. Om deze risico’s te mitigeren, is wetgeving en toezicht noodzakelijk. Met de implementatie van de gewijzigde vierde anti-witwasrichtlijn is hiervoor de wettelijke basis gelegd. De naleving van de wetgeving en het toezicht brengen kosten met zich mee.
DNB heeft de kosten voor dit toezicht geraamd op € 1,7 miljoen voor 2020. Deze kosten worden, zoals bepaald in de Wet bekostiging financieel toezicht 2019 (Wbft), verdeeld onder de geregistreerde bedrijven, zoals dat ook gebeurt bij andere ondernemingen die onder toezicht staan van DNB. Voor 2020 betekent dit dat de kosten voor het doorlopend toezicht rond de € 18.000 per bedrijf zijn.3 Jaarlijks worden op grond van artikel 9 van het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019 uiterlijk op 1 juni voor alle onder toezicht staande instellingen de tarieven voor het doorlopend toezicht voor het desbetreffende jaar vastgesteld. Verder worden er kosten in rekening gebracht voor eenmalige handelingen. Voor een verzoek tot registratie inclusief toetsing van bestuurders zijn de kosten € 5.000.4
Bovenstaande betekent overigens niet per se dat de kosten «ten minste € 20.000 per jaar» zullen zijn. Deze kosten worden namelijk jaarlijks bepaald aan de hand van de begroting van DNB en de omvang en samenstelling van de populatie van de toezichtcategorie. Zoals ik in antwoord op de schriftelijke vragen van het lid Alkaya schreef, kunnen vanaf volgend jaar de kosten voor het toezicht op crypto-aanbieders aan de hand van de omzet van de instelling naar draagkracht verdeeld worden.
Herkent u het beeld dat startende, innovatieve bedrijfjes in de cryptosector in de problemen komen door toezichtskosten van ten minste € 20.000 per jaar? Waarom zijn deze kosten voor het lopende jaar pas in mei jl. bekendgemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt zich deze situatie met de Kamerbreed aangenomen motie-Alkaya/Van der Linde (Kamerstuk 35 245, nr. 15)?
Zoals ik in mijn antwoord op vragen 1 en 2 heb toegelicht is het noodzakelijk om ook cryptodienstverleners te reguleren om witwassen en financieren van terrorisme te voorkomen. Gevolg hiervan is dat zij beleid, procedures en maatregelen moeten hebben om misbruik van hun dienstverlening te voorkomen en dat zij cliëntenonderzoek moeten verrichten en ongebruikelijke transacties moeten melden. Deze basis is cruciaal om als poortwachter te kunnen functioneren. De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) houdt rekening met kleinere instellingen. De maatregelen zijn risico-gebaseerd en moeten in proportie zijn met de grootte van de instelling. Dit jaar betalen alle instellingen hetzelfde bedrag omdat de omvang van de activiteiten nog niet bekend is. Vanaf volgend jaar worden de kosten voor het toezicht naar draagkracht verrekend. Daardoor kan ook bij de bekostiging rekening worden gehouden met kleine partijen.
Kunt u aangeven waarom autohandelaren, juweliers, trustkantoren en creditcardmaatschappijen minder hoge toezichtskosten hebben? Klopt het dat de toezichtskosten van het Bureau Financieel Toezicht gemiddeld veel lager zijn?
Autohandelaren en juweliers staan niet onder toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) of De Nederlandsche Bank (DNB) en krijgen de kosten van het toezicht niet doorberekend. Voor trustkantoren geldt in 2020 niet per se een lager tarief dan voor cryptodienstverleners. Een directe vergelijking is lastig, gezien het feit dat de kosten voor trustkantoren al wel gestaffeld kunnen worden naar grootte van het bedrijf en voor cryptobedrijven nog niet. Voor 2020 geldt dat de daadwerkelijk te betalen doorlopende kosten voor cryptodienstverleners even hoog zijn als voor trustkantoren met een omzet tussen de € 100.000 en € 200.000. Trustkantoren die een omzet van meer dan € 200.000 hebben betalen in 2020 significant meer dan geregistreerde cryptobedrijven. Zoals ik in antwoord op vraag 3 schreef, zal vanaf volgend jaar ook voor de cryptosector gelden dat de kosten naar rato worden verdeeld. Voorts is de vergelijking tussen kosten voor creditcardmaatschappijen en cryptodienstverleners niet eenvoudig te maken, omdat de meeste creditcardmaatschappijen die actief zijn in Nederland onder toezicht staan als bank of als betaalinstelling. De kosten die worden gemaakt voor het toezicht op deze creditcardmaatschappijen worden via die toezichtcategorieën doorbelast aan deze instellingen en zijn daarmee dus opgenomen in het bedrag dat is begroot voor die specifieke categorieën.
Het Bureau Financieel Toezicht (BFT) houdt in het kader van de Wwft toezicht op o.a. notarissen, belastingadviseurs en accountants en vergelijkbare beroepen.5 Voor het Wwft-toezicht berekent BFT geen kosten door. De beroepsgroepen waarop BFT toezicht houdt, de werkzaamheden die deze groepen uitvoeren en de daarmee verband houdende naleving van de Wwft verschillen dermate van de cryptosector dat de activiteiten en kosten van DNB niet vergelijkbaar zijn.
Kunt u aangeven hoe u aankijkt tegen een «instaptarief» voor startende ondernemers in deze branche?
Zoals ik in antwoord op vragen 3 en 4 heb aangegeven, worden vanaf volgend jaar de kosten aan de hand van omzet verdeeld, waardoor er, de facto, een «instaptarief» voor nieuwe cryptobedrijven zal ontstaan.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat deze sector onder het Nederlands toezicht valt en in Nederland ongebruikelijke transacties meldt? Zo ja, wat vindt u ervan dat een aantal Nederland heeft verlaten? Wat betekent dit voor het Nederlandse vestigingsklimaat voor innovatieve bedrijven?
De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) schrijft voor dat ieder bedrijf dat in of vanuit Nederland omwisseldiensten met virtuele valuta of bewaarportemonnees aanbiedt, zich moet registreren bij DNB. Dit geldt ook in geval de partij in een ander land is gevestigd. Aan elk bedrijf dat bij DNB geregistreerd is worden toezichtkosten in rekening gebracht. Hiermee komen alle partijen die in of vanuit Nederland diensten uitvoeren dus onder toezicht te staan en moeten zij in Nederland ongebruikelijke transacties melden. Dit zorgt eveneens voor een gelijk speelveld voor het aanbieden van diensten op de Nederlandse markt. Ik zie daarom geen redenen om voor deze specifieke sector verder stappen te zetten op dit moment. Wel stuur ik deze zomer een FinTech-actieplan naar uw Kamer, waarin ik een aantal nieuwe acties aankondig om de gehele Nederlandse FinTech-sector te stimuleren. Een groot gedeelte van deze acties zal ook voor de gereguleerde cryptobedrijven van toepassing zijn.
Hoe ziet u deze ontwikkelingen in het licht van een Europese antiwitwasaanpak, waarvoor de vicevoorzitter van de Europese Commissie, Dombrovskis, plannen heeft gelanceerd voor een Europese toezichthouder?2
Zoals ik aan uw Kamer schreef in het BNC-fiche ben ik voorstander van de plannen van de Europese Commissie om de Europese regels omtrent witwassen en financieren van terrorisme verder harmoniseren, en een Europese toezichthouder te introduceren. Dit is van belang voor een effectieve en eenduidige grensoverschrijdende aanpak, en om een gelijk speelveld tussen EU-lidstaten te bewaken.
Met name dit laatste is voor startende ondernemers, waaronder nieuwe innovatieve partijen zoals cryptodienstverleners, van groot belang. Harmonisatie helpt, met name bij grensoverschrijdende activiteiten, om complexiteit te verminderen, en eerlijke concurrentie binnen de EU te waarborgen. Volledigheidshalve merk ik op dat Nederland pleit voor een gefaseerde invoering van het centrale Europese toezicht, met als inzet dat uiteindelijk ook cryptodienstverleners hieronder zouden kunnen vallen.
Welke stappen bent u voornemens te zetten om ervoor te zorgen dat Nederlandse bedrijven niet naar het buitenland verhuizen en binnen welke termijn bent u van plan deze te zetten?
Zie antwoord vraag 6.
De richtlijnen voor reizen per vliegtuig in coronatijd |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Waarom zijn de richtlijnen voor reizen per vliegtuig in coronatijd zo anders dan de richtlijnen voor het openbaar vervoer (ov), de horeca en de cultuursector? Welke wetenschappelijke onderbouwing is hiervoor?
Per sector is de afweging gemaakt wat passende maatregelen zijn om de kans op besmetting te beperken. De sectorspecifieke eigenschappen zijn hierbij zwaarwegend.
Hoewel het effect van de ventilatiesystemen in vliegtuigen op de overdracht van COVID-19 niet wetenschappelijk is onderzocht, acht het RIVM het plausibel dat de ventilatie- en filtersystemen in vliegtuigen zorgen voor een beperking van het risico op eventuele overdracht van het coronavirus. Het ventilatiesysteem zorgt samen met het filter- en airconditioning-systeem voor een verticale, naar beneden gerichte luchtstroom. Hierdoor worden druppels in de uitademingslucht gericht naar beneden afgevoerd. Ook is de luchtverversing (ventilatievoud) in een vliegtuigcabine hoog en wordt de lucht in een vliegtuig elke drie minuten ververst.
In het protocol van de luchtvaart is de combinatie opgenomen van triage, gezondheidscheck, het unieke ventilatiesysteem, spreiding waar mogelijk, niet medische mondkapjes en de mogelijkheid om gericht en snel bron- en contactonderzoek te doen, die maakt dat in capaciteitsrestricties voor de luchtvaart niet is voorzien.
Hoe kijkt u naar artiesten en kunstenaars die zich wanhopig afvragen of ze maar in een vliegtuig moeten optreden om toch voor een groter publiek te mogen spelen?
We snappen dat artiesten en kunstenaars met smart uitkijken naar de tijd waarin weer voor een groter publiek gespeeld mag worden. Helaas is het op dit moment nog niet verstandig om grotere evenementen of voorstellingen met veel bezoekers weer toe te staan.
Als de gezondheidsmaatregelen voor vliegreizen en vliegtuigpassagiers (in van en naar Europa) zijn gebaseerd op richtlijnen van de European Union Aviation Safety Agency (EASA), waarom verschillen de richtlijnen dan zo sterk tussen landen luchthavens en maatschappijen in zowel theorie als praktijk?
De richtlijnen van EASA/ECDC gelden voor heel Europa, maar de implementatie is mede afhankelijk van de lokale voorschriften van de gezondheidsautoriteiten en de specifieke situatie op de betreffende luchthavens. Dit kan leiden tot verschillen in implementatie. Daarnaast kunnen luchtvaartmaatschappijen zelfstandig extra maatregelen nemen. Voor de maatregelen in relatie tot luchtvaart in Nederland wordt verwezen naar de Kamerbrief van 12 juni jl.
In hoeverre stelt EASA stengere eisen dan de International Air Transport Association (IATA), of worden de regels voor de luchtvaartsector met name door de luchtvaartsector zelf bepaald?
De richtlijnen van EASA/ECDC zijn op enkele details strenger dan de aanbevelingen van IATA, bijvoorbeeld ten aanzien van de geadviseerde afstand tussen mensen. De bevoegdheid tot het nemen van gezondheidsmaatregelen ligt bij de gezondheidsautoriteiten van de lidstaten. De lidstaten kunnen bepalen hoeveel uitvoeringsruimte de luchtvaartsector vervolgens krijgt.
Acht u het in het algemeen verstandig om restrictieve maatregelen te laten bedenken, uitvoeren en handhaven door een commerciële sector in crisis, als die sector zelf het meeste last heeft van die maatregelen die ze geacht worden zichzelf op te leggen? Waarom zou dit wel werken voor de luchtvaart en verder voor geen enkele andere sector?
Het is primair aan de sector om protocollen te maken op basis waarvan zij veilig kunnen werken. Dat is een belangrijk uitgangspunt. Dat is ook zo voor de luchtvaartsector. Het RIVM heeft, naast een advies over de veiligheid aan boord van vliegtuigen in verband met COVID-19 ook advies gegeven over de protocollen van de Nederlandse luchthavens en luchtvaartmaatschappijen. De basis voor de protocollen ligt in de EASA- en ICAO- richtlijnen die ook door buitenlandse luchtvaartmaatschappijen en luchthavens worden gevolgd. De Nederlandse luchtvaartmaatschappijen en luchthavens hebben hun protocollen in lijn met het RIVM-advies gebracht.
De naleving van de richtlijnen vindt plaats door de luchthaven en de luchtvaartmaatschappijen. Als naar het oordeel van de voorzitter van de Veiligheidsregio onvoldoende maatregelen worden getroffen of er vanuit oogpunt van gezondheidszorg onverantwoorde situaties ontstaan, kunnen aanvullende beperkende maatregelen getroffen worden, zoals het sluiten van delen van bepaalde locaties. Voor nadere informatie verwijs ik u naar de Kamerbrief van 12 juni jl.
Speelt het feit dat een vlucht met 30 personen niet rendabel is op enigerlei wijze een rol in het besluit om voor luchtvaart niet dezelfde regels te hebben als voor restaurants, bioscopen en theaters? Op welke manier wordt dit verschil in benadering gerechtvaardigd?
Nee. De luchtvaart wordt op een verantwoorde manier opgeschaald. Volksgezondheid en veiligheid staan hierbij voorop. Het RIVM heeft op verzoek van het kabinet geadviseerd over de protocollen van de maatschappijen en luchthavens in Nederland en de sector heeft de bevindingen van de deskundigen van het RIVM verwerkt. Voor een nadere toelichting verwijs ik u naar de kamerbrief van 12 juni jl.
Waarom verwacht u dat mensen die over symptomen twijfelen wel thuis blijven en hun vakantie mislopen waar ze het hele jaar voor gespaard hebben, maar dit niet zouden doen als ze daarmee een dag naar hun werk zouden missen, als de voornaamste veiligheidsmaatregel eruit bestaat dat mensen die zich ziek voelen uit zichzelf niet gaan reizen? Dus waarom werkt dit beroep op de eigen verantwoordelijkheid wél in het vliegtuig, maar niet in het ov?
Mensen hebben een belangrijke eigen verantwoordelijkheid in het voorkomen van verspreiding van het virus. Dat geldt voor mensen die naar hun werk gaan en uiteraard ook voor mensen die willen gaan vliegen. Vanaf 15 juni geldt dat alle inkomende en uitgaande passagiers op Nederlandse luchthavens een gezondheidsverklaring nodig hebben, om te kunnen reizen. Daarnaast dient, bij het inchecken en voor het binnentreden van het vliegtuig, een gezondheidscheck te worden uitgevoerd door het luchtvaartpersoneel. De Minister van VWS vraagt de GGD Kennemerland aanvullend om in de zomerperiode op Schiphol risico-gestuurde steekproeven op gezondheidsverklaringen en visuele waarneming uit te voeren op inkomende vluchten om de naleving van deze protocollen te bevorderen. Daarnaast zijn op Nederlandse luchthavens observers van de luchthaven actief, die pro actief handelen om de drie pijlers van het protocol te borgen: 1,5 meter afstand, gezondheid & hygiëne en informatievoorziening.
Zou het annuleren van vliegtickets, inclusief geld terug regeling niet veel beter georganiseerd moeten worden dan nu het geval is, als een cruciaal onderdeel van de maatregelen is dat mensen thuis blijven als ze klachten hebben? Welke impact denkt u dat het feit dat KLM nog steeds moeilijk doet over de restitutie van tickets heeft op de neiging van passagiers om een vlucht te cancelen?
Het kabinet doet een beroep op mensen met gezondheidsklachten die kunnen duiden op besmetting met Covid-19 om thuis te blijven. Dat kan betekenen dat zij geen gebruik kunnen maken van hun vliegticket. De rechten van een passagier zijn in dat geval primair afhankelijk van het type vliegticket. Daarnaast spelen ook het beleid van de luchtvaartmaatschappij en de voorwaarden van de annuleringsverzekering van de passagier mogelijk een rol.
Luchtvaartmaatschappijen bieden verschillende typen tickets aan waarbij de voorwaarden bij omboeking of annulering verschillen. Meer flexibiliteit betekent een meerprijs, en passagiers maken hierin hun eigen risicoafweging bij het boeken.
Wanneer passagiers met gezondheidsklachten naar de luchthaven gaan om toch de vliegreis te maken, dan kan het zijn dat hen de toegang tot het vliegtuig wordt geweigerd. Op basis van Verordening (EG) Nr. 261/2004 artikel 2 lid j zijn de passagiersrechten bij instapweigering niet van toepassing, omdat weigering plaatsvindt om gezondheidsredenen. Ook in dat geval zijn de rechten van een passagier primair afhankelijk van diens type vliegticket en het beleid van de luchtvaartmaatschappij.
Deze wijze van organiseren, waarbij de risicoafweging ten aanzien van annulering (bv. om gezondheidsredenen) bij de passagier ligt en de markt daarop inspringt met in prijs gedifferentieerde tickets, is gemeengoed in diverse sectoren.
Wat verwacht u dat er gaat gebeuren met de praktische uitvoering van die aanbevelin, als luchtvaartmaatschappijen de belangrijkste algemene maatregelen, afstand houden «waar mogelijk» moeten toepassen, maar niet zijn gehouden om die mogelijkheid ook te creëren én economisch baat hebben bij het zo vol mogelijk boeken van een vliegtuig? Bent u verbaasd over de manier waarop dit in de eerste dagen dat er weer gevlogen mocht worden is toegepast?
Voor de praktische uitvoering van de protocollen zijn de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen zelf verantwoordelijk. Waar het niet mogelijk blijkt om 1,5 meter afstand te houden, zijn Nederlandse luchtvaartmaatschappijen verplicht om er op toe te zien dat de passagiers mondkapjes dragen. Dit is vastgelegd in een aanwijzing.
Het is nog niet precies duidelijk hoe het vliegverkeer zich gaat ontwikkelen. De ontwikkelingen, en daarmee de praktische uitvoering, worden actief gemonitord. Indien daartoe aanleiding bestaat, wordt met de luchtvaartmaatschappijen opnieuw in overleg getreden om te bezien wat nodig is om de gezondheidsrisico’s verder te beperken.
Waarom werkt een (niet-medisch) mondkapje als voldoende alternatief is voor 1,5 meter afstand wel in het vliegtuig en niet in de trein of bus?
In het openbaar vervoer zijn niet-medische mondkapjes voorgeschreven. Verder verwijs ik voor het antwoord op deze vraag naar vraag 1.
Hoe gaat u met maatregelen en handhaving voorkomen dat besmettingen plaatsvinde, als volgens sommigen de fase voor en na de vlucht, douane, luchthavenhoreca et cetera risicovoller is dan de vlucht zelf, en dit deels niet onder internationale maar Nederlandse jurisdictie valt? Of laat u dit ook aan de partijen over die vooral belang hebben bij geen maatregelen?
De Nederlandse luchthavens zetten een combinatie van maatregelen in, waarbij de basis ligt in de adviezen die de EASA heeft gegeven en waarbij wordt aangesloten bij het RIVM-advies. Regel is dat op de luchthavens 1,5 meter afstand dient te worden gehouden. Daarvoor zet de sector zich maximaal in, zoals afstandmarkering en het (deels) afzetten van zit-en wachtgelegenheden. Wachtrijen en het aantal mensen dat gelijktijdig aanwezig is worden geminimaliseerd door «flow regulatie» en «wachtrijmanagement». Via informatieschermen en vloerstickers worden mensen actief geïnformeerd over de regel om 1,5 meter afstand te houden. Op plekken zoals de horeca- en winkelvoorzieningen en wachtruimtes worden hier geen uitzonderingen getolereerd. Op sommige momenten en plekken is dat door het type en intensiteit van handelingen op de luchthaven niet altijd mogelijk. In de praktijk betekent dit dat passagiers in ieder geval bij het inchecken, bij de security op de luchthaven en bij het boarden en aan boord een mondkapje moeten dragen. Nederlandse luchthavens zetten ook andere maatregelen in om het risico op besmetting op de luchthaven zo veel mogelijk te beperken, zoals intensieve en frequente schoonmaak van alle gebieden waar passagiers en medewerkers aanwezig zijn. Als naar het oordeel van de voorzitter van de Veiligheidsregio onvoldoende maatregelen worden getroffen of er vanuit oogpunt van gezondheidszorg onverantwoorde situaties ontstaan, kan deze aanvullende beperkende maatregelen treffen zoals (delen van) bepaalde locaties sluiten.
Komen eraanvullende maatregelen/eisen als blijkt dat de luchtvaart toch een groter risico is dan gehoopt? Wordt dit bijgehouden?
De ontwikkelingen worden zowel binnen als buiten Nederland op de voet gevolgd en actief gemonitord. Indien daartoe aanleiding bestaat, wordt met de luchthavens en de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen – in samenspraak met de veiligheidsregio’s – opnieuw in overleg getreden om te bezien wat nodig is om de gezondheidsrisico’s te beperken.
Wie gaat de afspraken en protocollen handhaven?
Zoals aangegeven in de brief van 12 juni 2020 zijn de noodverordeningen op de luchthavens aan zowel de land-als luchtzijde onverkort van toepassing. De luchthavens hebben protocollen opgesteld en deze zijn afgestemd met de betreffende veiligheidsregio’s. De naleving vindt plaats door de luchthavens en de luchtvaartmaatschappijen. Controle op handhaving vindt plaats door de veiligheidsregio en de Koninklijke Marechaussee.
Als naar het oordeel van de voorzitter van de Veiligheidsregio onvoldoende maatregelen worden getroffen of er vanuit oogpunt van gezondheidszorg onverantwoorde situaties ontstaan, kan deze aanvullende beperkende maatregelen treffen zoals (delen van) bepaalde locaties sluiten. De Minister van VWS vraagt de GGD Kennemerland aanvullend om in de zomerperiode op Schiphol risico-gestuurde steekproeven op gezondheidsverklaringen en visuele waarneming uit te voeren op inkomende vluchten om de naleving van deze protocollen te bevorderen.
Daarnaast zijn op Nederlandse luchthavens observers van de luchthaven actief, die pro actief handelen om de drie pijlers van het protocol te borgen: 1,5 meter afstand, gezondheid & hygiëne en informatievoorziening. Voor passagiers in een vliegtuig geldt dat aanwijzingen van een gezagvoerder dienen te worden opgevolgd. In voorkomende gevallen is de Koninklijke Marechaussee bevoegd om strafrechtelijk te handhaven.
Waar duidt de zin «Er is druk om in Nederland en Europa het vliegverkeer weer te hervatten.» uit het Outbreak Management Team (OMT) advies van 14 april op? Door wie is druk uitgeoefend? Hoe beoordeeld u het feit dat het OMT ervaart dat er druk is uitgeoefend?
Er wordt momenteel in brede zin bezien hoe de maatregelen in ons land stap voor stap versoepeld kunnen worden wanneer dit vanwege de gezondheidssituatie kan. Het vliegverkeer op een veilige manier hervatten maakt hier onderdeel van uit. Er is geen druk uitgeoefend om het vliegverkeer in Nederland en Europa weer te hervatten. Uiteraard kijken luchthavens en luchtvaartmaatschappijen wel naar mogelijkheden om het vliegen weer mogelijk te maken.
Waarom heeft noch Schiphol, noch KLM het protocol van EASA over vliegen in coronatijd ondertekend? Gaat u aandringen dat dit snel gebeurt?
De protocollen van zowel Schiphol als ook de KLM zijn bekeken door het RIVM. Wij vertrouwen in deze op de deskundigheid van het instituut en zullen dan ook niet aandringen op het ondertekenen van de Europese richtlijnen.
Het bericht 'Met een scootmobiel ben je niet meer welkom in de regiotaxi' |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Met een scootmobiel ben je niet meer welkom in de regiotaxi»?1 Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja. De regel dat scootmobielen tijdelijk niet meegenomen konden worden in het zorgvervoer was opgenomen in het sectorprotocol «Veilig Zorgvervoer». Dit protocol is opgesteld door Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV), de landelijke branchevereniging voor ondernemers in het zorg- en taxivervoer, en vakbonden FNV en CNV, in overleg met cliëntorganisaties en andere relevante partijen. Het doel van het toen geldende sectorprotocol was om het geleidelijk opstarten van het vervoer voor zowel chauffeur als passagier zo goed en veilig mogelijk te laten zijn. Mede door de versoepeling van coronamaatregelen door het kabinet per 1 juli 2020 is in het sectorprotocol voor zorgvervoer opgenomen dat scootmobielen weer in het zorgvervoer, waaronder de regiotaxi, meegenomen kunnen worden2.
Klopt het dat het RIVM over het vervoer geen advies heeft gegeven voor het wel of niet meenemen van scootmobielen?
Ja. Het is primair de verantwoordelijkheid van sectoren zelf de algemene regels van het RIVM te vertalen naar de specifieke situatie van de sector en op basis hiervan, en in overleg met relevante partijen, een sectorprotocol op te stellen.
Deelt u de mening dat er niet zoveel verschil zit tussen en scootmobiel en een rolstoel?
Er zijn verschillen tussen rolstoelen en scootmobielen die ook bij het vervoer naar voren komen. Het belangrijkste verschil tussen een scootmobiel en een rolstoel wat betreft de wijze van vervoeren is dat een rolstoel die veilig vastzetbaar is op dit moment, anders dan een scootmobiel, als plaatsvervangende zitplaats in een taxibus kan worden gezien. De passagier wordt dan in de rolstoel vervoerd. Een scootmobiel wordt in het kader van veilig vervoer gezien als bagage3. Dit betekent dat een passagier die een scootmobiel mee wil nemen in het vervoer altijd de overstap moet maken naar een zitplaats in de taxibus. De chauffeur moet de scootmobiel vervolgens via de rolstoellift in de taxibus plaatsen en dusdanig vastzetten dat deze bij een eventuele noodstop ook goed vast blijft staan. Dat betekent dat voor het vervoeren van een scootmobiel meer handelingen moeten worden verricht, dan voor het vervoeren van een passagier in een rolstoel. Ook kan sprake zijn van meer contactmomenten tussen chauffeurs als passagiers als de scootmobielgebruiker ondersteuning nodig heeft om uit de scootmobiel te stappen en na de rit er weer in plaats te kunnen nemen. Zoals aangegeven is het sectorprotocol, mede in het licht van de verdere openstelling van de maatschappij, aangepast en mogen scootmobielen per 1 juli jl. weer in het zorgvervoer worden meegenomen.
Zijn er meer regiotaxi’s die een onderscheid maken tussen het meenemen van een scootmobiel of een rolstoel?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is toegelicht vloeide het onderscheid tussen het meenemen van een scootmobiel en een rolstoel voort uit het sectorprotocol «Veilig Zorgvervoer». Het sectorprotocol is een belangrijke richtlijn die gemeenten en andere opdrachtgevers in het zorgvervoer en vervoerders hanteren voor het inrichten en uitvoeren van het (sociaal-recreatief) vervoer voor mensen met een mobiliteitsbeperking. Er zijn dus meer vervoerders die na de «intelligente lockdown» en op basis van het sectorprotocol een onderscheid hebben gemaakt tussen het meenemen van een scootmobiel en een rolstoel. Inmiddels is het sectorprotocol zoals vermeld aangepast en mogen scootmobielen per 1 juli jl. weer meegenomen worden in het vervoer.
Deelt u de mening dat juist een scootmobiel ouderen en mensen met beperkingen onafhankelijk laat functioneren en na de coronamaatregelen de wereld voor ouderen en mensen met beperkingen weer een beetje groter maakt?
Ik ben van mening dat het systeem van zorgvervoer beoogt te waarborgen dat mensen met een mobiliteitsbeperking volledig deel kunnen nemen aan de maatschappij. Een scootmobiel is bedoeld voor de korte en (middel)lange afstanden en kan op zichzelf of in combinatie met het zorgvervoer faciliteren dat mensen met een mobiliteitsbeperking zelfstandig kunnen functioneren in de maatschappij. Een scootmobiel kan in bepaalde gevallen ook een alternatief zijn voor korte ritten met het zorgvervoer (bijvoorbeeld om boodschappen in de buurt te doen). In het geval van langere ritten met de taxi kan een scootmobiel faciliteren dat de passagier op de plaats van bestemming zelfstandig kan functioneren. Uiteraard begrijp ik dat scootmobielgebruikers daarom hun scootmobiel in het vervoer mee willen nemen. In het algemeen kan worden gezegd dat in bepaalde gevallen, ook afhankelijk van de situatie van een passagier en de bestemming van de reis, ook op de plaats van bestemming hulpmiddelen kunnen worden ingezet om de mobiliteit van passagiers te vergroten. Zo kan bijvoorbeeld voor een bezoek aan een ziekenhuis in bepaalde gevallen gebruik worden gemaakt van een incidentele rolstoel. Ook zijn er locaties zoals winkelcentra waar een scootmobiel geleend of gehuurd kan worden. Zoals aangegeven mogen scootmobielen per 1 juli jl. weer in het zorgvervoer worden meegenomen.
Het is toch zo dat ze door middel van hun scootmobiel – onder voorwaarde dat ze regionaal vervoer hebben – gebruik kunnen maken van medische voorzieningen, hoe moeten zij dit oplossen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Terreurverdachte werkte vlak voor arrestatie met kwetsbare jongeren’. |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Terreurverdachte werkte vlak voor arrestatie met kwetsbare jongeren»?1
Ja.
Klopt het dat Hardi N. tijdens zijn werkzaamheden in drie verschillende jeugdinstellingen al was veroordeeld voor een terroristisch misdrijf? Zo ja, waarom kon Hardi N. onder een valse identiteit aan het werk gaan met kwetsbare kinderen in drie verschillende jeugdinstellingen?
Het bericht dat Hardi N. is veroordeeld voor een terroristisch misdrijf is correct.
In 2018 heeft Hardi N. gedurende twee zomermaanden bij drie instellingen gewerkt. Dat deed hij door gebruik te maken van de identiteit van iemand die wel ingeschreven stond bij het uitzendbureau. Voor een flexibele inzet van personeel werken veel jeugdhulpinstellingen met uitzendkrachten. De jeugdhulpinstelling en/of het uitzendbureau moet toezien op de kwaliteit en integriteit van uitzendkrachten en personeelsleden in tijdelijke of vaste dienst. Artikel 4.1.6 van de Jeugdwet bepaalt dat de jeugdhulpaanbieder in het bezit moet zijn van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) van personen die in hun opdracht beroepsmatig of niet incidenteel als vrijwilliger in contact kunnen komen met jeugdigen of hun ouders aan wie de jeugdhulpaanbieder jeugdhulp verleent. Het doel van de verplichte VOG-screening is dat kwetsbare jongeren en ouders worden beschermd tegen het herhaald plegen van crimineel of grensoverschrijdend gedrag door begeleiders of hulpverleners. Bij een aanvraag voor een VOG wordt onderzoek gedaan naar het justitiële verleden van de aanvrager. Daarbij wordt gekeken of er voor de functie relevante justitiële antecedenten staan geregistreerd.
In het reguliere VOG-proces heeft de werkgever of het uitzendbureau altijd een rol; deze moet vooraf aangeven voor welk doel de sollicitant bij Justis een VOG moet aanvragen en achteraf het VOG-document controleren op echtheid en inhoud. Het is aan de werkgever dan wel het uitzendbureau om te controleren of de naam van de aanvrager op de VOG vermeld staat, of de VOG voldoende actueel is en of de VOG is aangevraagd voor de functie waarop de betrokkene solliciteert. Daarnaast heeft het VOG-document een aantal echtheidskenmerken (o.a. een watermerk en een hologram), die het uitzendbureau of de werkgever moet controleren. Deze kenmerken zijn terug te vinden op de website van Justis.
De werkgever en het uitzendbureau dienen de echtheid van het VOG-document te controleren en de identiteit voor de eerste dienst van de nieuwe medewerker of uitzendkracht vast te stellen. Het is helaas niet meer na te gaan waarom dat bij het uitzendbureau of bij de drie instellingen in 2018 verkeerd is gegaan.
Bent u van mening dat binnen jeugdzorginstellingen voldoende zicht is op mogelijk extremisme van zorgverleners, dan wel cliënten? Kunt u uiteenzetten hoeveel keer een extremistische achtergrond bij zorgverleners is geconstateerd? Zo ja, welke stappen zijn naar aanleiding van deze constatering genomen? Zo nee, hoe bent u van plan deze informatie wel te verkrijgen?
De afgelopen jaren heeft het Rijk geïnvesteerd om het sociaal domein (jeugd, onderwijs, zorg en welzijn) als volwaardig partner onderdeel te laten uitmaken van de lokale integrale aanpak gericht op het tegengaan van radicalisering en (gewelddadig) extremisme. De rijksoverheid heeft een landelijk ondersteuningsaanbod beschikbaar gesteld om de handelingsvaardigheid te versterken van ketenpartners en professionals, met een specifieke focus op samenwerking met het jeugd- en onderwijsdomein. Sinds februari 2018 ondersteunt Platform Jeugd preventie Extremisme en Polarisatie (JEP) professionals en vrijwilligers in het jeugddomein. Het JEP organiseert bijeenkomsten over thema’s als wat te doen bij vermoedens van radicalisering, informatie delen, en verbinding maken met jongeren met extreme idealen. Het Landelijk Steunpunt Extremisme (LSE) biedt daarnaast professionals informatie en advies voor casussen waar mogelijke radicalisering of extremisme speelt. Het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering (ROR) biedt professionals trainingen aan voor het herkennen van signalen van radicalisering, onder andere specifiek gericht op het jeugddomein.
Gegeven de hierboven beschreven acties, die gericht zijn op het equiperen van professionals om signalen van radicalisering en extremistische uitingen te herkennen als die zich voordoen en via de daarvoor bedoelde (lokale) structuren te melden, zien wij geen aanleiding voor aanvullende acties. Het aantal (lokale) meldingen van signalen van radicalisering en extremistische uitingen die specifiek raken aan zorgverleners wordt niet bijgehouden. De (lokale) persoonsgerichte aanpak kan worden ingezet wanneer er sprake is van radicalisering en extremistische uitingen. Wanneer er sprake is van extremistische gedragingen die een strafbaar feit opleveren, kan het Openbaar Ministerie onderzoek instellen en indien opportuun overgaan tot vervolging.
Deelt u de mening dat de valse Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) van Hardi N. na het bekend worden van zijn extremistische overtuigingen direct ingetrokken moest worden? Zo ja, kunt u uiteenzetten waarom het mogelijk was voor Hardi N. om bij verschillende jeugdinstellingen aan het werk te gaan terwijl zijn extremistische overtuigingen bij andere jeugdinstellingen al bekend waren? Zo nee, waarom niet?
Hardi N. beschikte niet over een VOG. Hij kon aan het werk gaan door gebruik te maken van de identiteit van iemand die wel ingeschreven stond bij het uitzendbureau.
Waarom wordt informatie over de extremistische achtergrond van zorgverleners niet gedeeld met de politie en tussen de verschillende jeugdinstellingen en uitzendbureaus? Bent u bereid om op zeer korte termijn dergelijke informatie-uitwisselingen mogelijk en verplicht te maken? Zo nee, waarom niet?
Als daar aanleiding toe is kunnen partijen die betrokken zijn bij de lokale persoonsgerichte aanpak op basis van een convenant informatie delen over personen waarvan signalen van radicalisering bekend zijn. De lokale, persoonsgerichte aanpak wordt ingezet wanneer er sprake is van radicalisering of extremistische uitingen door individuen. In multidisciplinaire casusoverleggen maken de overlegdeelnemers een inschatting van de risico’s. Daar worden handelingsperspectieven en interventies met verschillende (lokale en landelijke) partners afgestemd en ingezet. Vanuit het lokale casusoverleg kunnen jeugdinstellingen en uitzendbureaus geïnformeerd worden. Professionals in de jeugdzorg zijn getraind in herkennen van signalen van radicalisering en kunnen dit bijvoorbeeld via politie of gemeente melden.
In hoeverre hebben de kwetsbare kinderen en jongeren extra begeleiding gekregen om te voorkomen dat zij radicaliseren?
De betrokken instellingen hebben mij laten weten dat Hardi N. geen diensten heeft gedraaid waarin hij alleen met jongeren was. Hierdoor is er geen ruimte geweest om, mocht betrokkene dat van plan zijn geweest, jongeren te radicaliseren. Er is daarom voor de instellingen geen aanleiding geweest om de jongeren extra begeleiding te geven.
Kunt u uiteenzetten waarom onduidelijkheid kan bestaan over de verantwoordelijkheid voor het controleren van de identiteit van een zorgverlener? Deelt u de mening dat bij uitzendkrachten voorafgaand aan hun werkzaamheden in jeugdinstellingen hun identiteit gecontroleerd dient te worden? Zo ja, waarom is de identiteit van Hardi N. bij drie jeugdinstellingen niet gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat geen onduidelijkheid over de verantwoordelijkheid voor het controleren van de identiteit van een zorgverlener. Het voorleggen van een actuele VOG is verplicht voor professionals die in de jeugdhulp, jeugdbescherming en/of jeugdreclassering werken. Werkgevers moeten de echtheid, geldigheid, het doel waarvoor de VOG werd aangevraagd en afgiftedatum van de VOG controleren. Werkgevers hebben daarnaast de plicht om te controleren dat werknemers inderdaad zijn wie ze zijn. Dat betekent dat zij toekomstige werknemers moeten vragen om een paspoort of ID-kaart en ook die moeten checken op echtheid en handtekening. Op deze wijze kunnen werkgevers achterhalen of iemand wel is wie hij zegt dat hij is. Het is helaas niet meer na te gaan waarom dat bij het uitzendbureau of bij de drie instellingen in 2018 verkeerd is gegaan.
Hoeveel zorgverleners hebben gewerkt of werken binnen jeugdinstellingen zonder een VOG of onder een valse identiteit? In hoeverre is u bekend of dit gaat om zorgverleners met een extremistische, zeden of geweldsachtergrond? Zo nee, waarom heeft u geen zicht op dergelijke data? Bent u bereid deze data op orde te krijgen en de Kamer hierover te informeren?
In hun reguliere toezicht op de jeugdhulp vraagt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) regelmatig hoe de bestuurder zich ervan vergewist dat de VOG origineel is. Dat toezicht heeft de IGJ vorig jaar geïntensiveerd toen bleek dat er valse VOG’s in omloop waren. De IGJ treft aan dat werkgevers soms beschikken over originelen en soms over kopieën. Dat laatste is altijd het geval bij uitzendkrachten. Het origineel ligt dan bij het uitzendbureau. Dat laat onverlet dat de bestuurder verantwoordelijk is voor de verificatie en niet blindelings mag vertrouwen op het uitzendbureau. Zoals eerder gezegd is het de taak van de werkgever om die op echtheid te controleren aan de hand van de verschillende echtheidskenmerken. De IGJ heeft tijdens toezichtbezoeken tot dusver geen onrechtmatigheden aangetroffen.
Vanwege de vorig jaar gebleken problemen met valse VOG’s in de jeugdhulp loopt op dit moment een groot strafrechtelijk onderzoek naar valse VOG’s, het onder valse voorwendselen in de zorg werken en de rol van uitzendbureaus. Deelnemende partijen zijn OM, FIOD, ISZW en IGJ. Deze casus is toegevoegd aan het onderzoek. De resultaten uit het onderzoek, gezamenlijk met de resultaten uit het onderzoek van het WODC naar de beleidsregels van de VOG,3 zullen handvatten bieden voor het vormgeven van toekomstig screeningsbeleid in de jeugdhulp.
Deelt u de mening dat het afgeven of eisen van een VOG niet voldoende is om personen met kwade bedoelingen te weren uit jeugdinstellingen? Zo ja, heeft u naar aanleiding van dit bericht contact opgenomen met de verschillende jeugdinstellingen om te voorkomen dat zorgverleners zonder VOG of een valse VOG werkzaamheden uitvoeren bij jeugdinstellingen? Zo nee, bent u bereid om het huidige screeningsproces van zorgverleners binnen jeugdinstellingen uit te breiden? Zo ja, kunt u de Kamer hierover spoedig informeren? Zo nee, waarom niet?
De VOG is het sluitstuk van een breder integriteitsbeleid in de jeugdhulpverlening. Zoals in het antwoord op vraag 8 staat vindt momenteel een groot strafrechtelijk onderzoek plaats. Op basis van de uitkomsten van dat onderzoek gaan wij bezien of het huidige screeningsproces van zorgverleners binnen jeugdhulpinstellingen verbetering behoeft en zo ja, op welke wijze dat kan.
Onterechte huurverhogingen door foutieve huishoudverklaringen door de Belastingdienst |
|
Sandra Beckerman , Renske Leijten (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Hoe is bij de Belastingdienst aan het licht gekomen dat bij 932 huishoudens een verkeerde huishoudverklaring is afgegeven waardoor deze huishoudens een hogere huurverhoging kunnen krijgen? Kunt u dit verklaren?1
Bij de Belastingdienst zijn door twee verhuurders vragen gesteld over de AOW-gerechtigde leeftijd (6 mei en 25 mei 2020). Hierop is een onderzoek gestart en daaruit is gebleken dat voor 932 huishoudens een foutieve AOW-Ieeftijd is gehanteerd bij het genereren van de huishoudverkiaring. Daarnaast zijn bij de klachtenafdeling van de Belastingdienst ook twee klachten van huurders binnen gekomen.
Zijn er alleen foutieve huishoudverklaringen afgegeven voor mensen met de AOW-leeftijd, of ook voor grote huishoudens van vier of meer personen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, er zijn enkel onjuiste verklaringen afgegeven met betrekking tot de AOW-leeftijd. In de programmatuur waarmee de huishoudverkiaringen worden geproduceerd, is dit jaar de parameter van de AOW-leeftijd abusievelijk niet aangepast. Er zijn maatregelen genomen om dit in de toekomst to voorkomen. Met de parameter met betrekking tot de grootte van huishoudens (de uitzondering op de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging voor huishoudens van vier of meer personen) is niets gebeurd en er is ook niet zover nu bekend gebleken dat er onjuiste huishoudverkiaringen afgegeven zijn voor huishoudens van vier of meer personen.
Hoeveel foutieve huishoudverklaringen per jaar zijn door de Belastingdienst afgegeven sinds de invoering van de inkomensafhankelijke huurverhoging tijdens het kabinet Rutte-II? Kunt u schematisch weergeven in welke categorie deze foutieve huishoudverklaringen vielen (inkomensgroepen en uitzonderingsgroepen)?
De fout zoals deze nu is opgetreden, is alleen in 2020 voorgekomen doordat de jaar-parameter voor de AOW-leeftijd niet is aangepast.
In de voorgaande jaren zijn geen signalen binnengekomen waaruit blijkt dat de Beiastingdienst een foutieve huishoudverkiaring heeft afgegeven. De inkomensafhankelijke huurverhoging is een jaarlijks uitvoeringsproces dat wordt afgesloten met een evaluatie. Jaarlijks komen er gemiddeld 150 vragen/klachten binnen, maar deze klachten zijn tot nu toe niet gerelateerd aan foutieve huishoudverkiaringen. (In 2019 hebben ongeveer 2.800 verhuurders in totaal 1.759.789 huishoudverklaringen ontvangen.)
Bij hoeveel huishoudens van de 932 huishoudens met een foutieve huishoudverklaring heeft de verhuurder een onrechtmatige extra huurverhoging voorgesteld? En om hoeveel verhuurders gaat het?
Het betreft 139 verhuurders. Het is de Belastingdienst niet bekend aan hoeveel van deze huishoudens deze verhuurders een onrechtmatige hogere huurverhoging hebben voorgesteld.
Dat de Belastingdienst op verzoek van verhuurders huishoudverklaringen moet verstrekken aan verhuurders voor de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging en wat die huishoudverkiaring moet verkiaren, staat geregeld in artikel 7:252a van het Burgerlijk Wetboek. Als de verhuurder een huishoudverkiaring ontvangt waarin staat dat het desbetreffende huishouden in aanmerking komt voor een hogere huurverhoging, kan de verhuurder de hogere verhoging aan de huurder voorstellen. Of de verhuurder dit daadwerkelijk doet Iigt bij de verhuurder en wordt niet teruggekoppeld aan de Belastingdienst.
Wat gebeurt er als verhuurders niet op uw vraag ingaan om de extra huurverhoging terug te draaien? Bent u bereid om betreffende verhuurders op te dragen per direct de extra huurverhoging ongedaan te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De betrokken verhuurders zijn over de fout ingelicht en zijn verzocht om de hogere huurverhoging naar beneden bij te stellen, indien van toepassing. Huurders zijn met een brief geInformeerd over de verplichting van de verhuurder om de hogere huurverhoging (van meer dan 5,1% en maximaal 6,6%) naar beneden bij te stellen (naar maximaal 5,1%) en wat zij kunnen doen als de verhuurder dat nalaat. Het huurprijzenrecht (civiel recht tussen verhuurder en huurder) biedt de huurder een voorziening indien zijn verhuurder een volgens de regelgeving te hoog huurverhogingsvoorstel heeft gedaan. De huurder kan dan een bezwaarschrift tegen de voorgestelde huurverhoging bij de verhuurder indienen. Als de verhuurder het bezwaar gegrond vindt, past hij de huurverhoging conform de wens van de huurder aan. Indien de verhuurder het bezwaar van de huurder ongegrond vindt, mag hij het bezwaar niet eigenhandig ongegrond verkiaren maar moet hij een uitspraak van de Huurcommissie vragen over de redelijkheid van zijn huurverhogingsvoorstel.
Waarom kiest u ervoor om het aan huurders over te laten om de extra huurverhoging ongedaan te maken als de verhuurder niet meewerkt, hoewel huurders er geen schuld aan hebben? Waarom komt u als kabinet niet op voor huurders en helpt hen om de door de overheid gemaakte fout te herstellen?
De Belastingdienst laat het niet over aan de huurders. De Belastingdienst heeft de verhuurders via diverse kanalen ingelicht en verzocht om deze mogelijk onrechtmatige hogere huurverhoging naar beneden bij te stellen.
De 139 verhuurders hebben een brief ontvangen (4 juni), die daarnaast ook geplaatst is op hun persoonlijke omgeving van het webportaal waarop zij huishoudverklaringen kunnen aanvragen. Op de brief aan de verhuurders zijn geen reacties ontvangen. Wel weet de Belastingdienst dat verhuurders recentelijk nieuwe huishoudverklaringen hebben aangevraagd (en verkregen). Daarnaast heeft de Belastingdienst om vervelende gevolgen voor de huurder te voorkomen, een belactie uitgevoerd of de verhuurders de brief hebben ontvangen en gevraagd of de voorgestelde hogere huurverhoging naar beneden is bijgesteld.
De Belastingdienst weet namelijk niet of een verhuurder aan de hand van de huishoudverklaring die aangeeft dat het huishouden in aanmerking kan komen voor een hogere huurverhoging daadwerkelijk een hogere huurverhoging heeft voorgesteld. Dit is de verantwoordelijkheid van de verhuurder.
Niettemin heeft de Belastingdienst de betrokken huurders/bewoners van het adres per brief ingelicht over deze fout, zoals hiervoor toegelicht.
De Belastingdienst gaat bovendien alle betrokken huurders, van wie een telefoonnummer bekend is, bellen om to vragen of zij de brief ontvangen hebben en of zij nog vragen hebben over het eigen handelingsperspectief.
In de gevallen waarbij gebleken is dat er sprake is van een sterfgeval op het desbetreffende adres, is direct telefonisch contact gezocht met de verhuurder en zijn maatwerkafspraken gemaakt over het inlichten van de huurder.
Het bericht ‘Willekeur van coronaregels ondermijnt het vertrouwen’ en ‘Advocaten roepen mensen op: kom in verzet tegen coronaboete’. |
|
Chris van Dam (CDA), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Willekeur van coronaregels ondermijnt het vertrouwen» uit NRC van 3 juni 20201 en het bericht «Advocaten roepen mensen op: kom in verzet tegen coronaboete» uit Trouw van 22 mei 20202?
Ja.
Klopt de informatie dat er op de peildatum 10 mei 18.200 strafbeschikkingen waren uitgeschreven voor overtreding van de Corona-noodverordeningen?
Het in uw vraag genoemde aantal van 18.200 betreft de op die peildatum 10 mei ingestuurde processen-verbaal van politie en BOA’s. Op basis van cijfers van het Openbaar Ministerie (OM) kan ik aangeven dat er op peildatum 28 juni 2020 door het OM ongeveer 15.530 strafbeschikkingen zijn uitgevaardigd vanwege overtreding van de noodverordeningen. Daarnaast worden nog 7.290 ingestuurde processen-verbaal beoordeeld door het OM.
Deelt u onze opvatting dat de maatschappelijke onduidelijkheid rond de rechtsgeldigheid van dit soort strafbeschikkingen deels beantwoord kan worden door de rechter te vragen een uitspraak te doen, bijvoorbeeld in het kader van een verzetsprocedure? Kunt u uiteenzetten hoe die procedure – van opleggen strafbeschikking tot rechterlijke beoordeling – in elkaar steekt?
Het OM beoordeelt alle door politie en BOA’s uitgeschreven processen-verbaal en weegt in elk individueel geval zorgvuldig of de zich voorgedane situatie aanleiding geeft tot het opleggen van een boete vanwege overtreding van de noodmaatregelen. Voorafgaand aan het opleggen van een boete wordt vastgesteld of er een strafbaar feit is gepleegd en wordt de schuld vastgesteld.
Indien mensen het niet eens zijn met de uitgevaardigde strafbeschikking kan men verzet aantekenen bij de kantonrechter. Dit kan dus ook in het geval men de rechtsgeldigheid van de strafbeschikking in twijfel trekt. Vervolgens is het eerst aan de officier van justitie en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of de strafbeschikking rechtmatig is opgelegd, waarbij rekening zal worden gehouden met de omstandigheden van het geval.
Kunt u aangeven of er al corona-strafbeschikkingen zijn voorgelegd aan de (kanton)rechter? Is dat überhaupt op dit moment mogelijk? Klopt het dat kantonrechtbanken in beginsel tot 1 september gesloten zijn? Kunt u bevestigen dat de informatie op de website van de Raad voor de rechtspraak3 leidt tot de conclusie dat verzetschriften tegen strafbeschikkingen niet als een zeer urgente of als een urgente zaak worden gekwalificeerd en daarom vooralsnog niet behandeld zullen worden?
Op dit moment zijn er wel verzetten tegen corona-strafbeschikkingen geregistreerd maar zijn deze zaken nog niet daadwerkelijk voorgelegd aan de kantonrechter. In eerste instantie (vanaf 17 maart jl. tot 11 mei jl.) werden alleen (zeer) urgente zaken behandeld. Verzetszaken vielen daar niet onder. Vanaf 11 mei jl. pakt de Rechtspraak weer zo veel mogelijk zaken op. In beginsel geldt dit nog niet voor strafrecht kantonzittingen (tot 1 september 2020), waar ook de verzetszaken onder vallen. Op die zittingen staan namelijk op een dagdeel tussen de 75 en 150 zaken. Alvorens deze zittingen weer doorgang kunnen vinden met inachtneming van de afstandseis van anderhalve meter die ook in de gerechtsgebouwen geldt, dient eerst ervaring te worden opgedaan met het verloop van andere zittingen en de daarmee samenhangende logistieke aspecten in onder meer de gangen en wachtruimtes. De Rechtspraak en het OM zijn wel met elkaar in gesprek en spannen zich beide in, om vóór 1 september 2020 alvast een aantal verzetszaken tegen corona-strafbeschikkingen bij de kantonrechter aan te brengen. Het OM zal in dat kader een representatieve selectie van deze verzetszaken maken.
Deelt u onze opvatting dat op deze wijze de toetsende en rechtsvormende functie van de (kanton)rechter ten aanzien van de handhaving van de corona-regelgeving ernstig te kort schiet? Op welke wijze kunt u bevorderen dat de kantonrechters zich wél op korte termijn uit zullen laten over deze vorm van strafbare feiten?
Door het moeten beperken van het aantal terechtzittingen als gevolg van de maatregelen om corona-besmettingen tegen te gaan, zijn de werkvoorraden in de rechtsketen opgelopen. Bij alle maatregelen is erop toegezien dat de beginselen van rechtsstaat, democratie en grondrechten geborgd werden met inachtneming van de beperkingen die noodzakelijk waren om een verdere verspreiding van het virus tegen te gaan. Bij brief van 25 juni 2020 inzake de contouren aanpak achterstanden strafrechtketen bent u geïnformeerd over de plannen van de betrokken organisaties om de opgelopen voorraden weg te werken. Waar het gaat om de behandeling van verzetszaken tegen uitgeschreven strafbeschikkingen wordt hierin voor de komende periode voorzien op de wijze als onder vraag 4 is beantwoord.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het notaoverleg Justitieketen op dinsdag 30 juni 2020?
Het is helaas niet gelukt om de vragen te beantwoorden vóór het notaoverleg Justitieketen op dinsdag 30 juni 2020.
Het omwisselen van rijbewijzen in de nieuwsbrief van de Stichting Nederlanders Buiten Nederland |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de briefwisseling tussen de Stichting Nederlanders buiten Nederland (SNBN) en de RDW, begin dit jaar, inzake een Nederlander woonachtig in Frankrijk die het Nederlandse rijbewijs niet kon omwisselen omdat het oorspronkelijk was verkregen uit omwisseling van een rijbewijs uit een non-EU land (zijnde Indonesië)?1
Ja.
Hoeveel Nederlanders kan dit probleem naar schatting nog meer treffen, aangezien noch ten tijde van de omwisseling van het non-EU-rijbewijs naar een Nederlands rijbewijs, noch later, een waarschuwing door de RDW is gegeven of op de website geplaatst dat dit later tot problemen zou kunnen leiden? En om welke landen zou het gaan bij dit soort omwisselingen?
De derde rijbewijsrichtlijn vereist dat EU-landen bij omwisseling van een rijbewijs uit een niet-EU-land een aantekening op het rijbewijs aanbrengen. Wanneer iemand vervolgens naar een ander EU-land verhuist, dan heeft dat land de mogelijkheid om het rijbewijs niet te accepteren voor een nieuwe omwisseling. Dit heeft dan tot gevolg dat de betrokkene opnieuw rijexamen moet doen in het land. Ieder EU-land heeft een eigen beleid voor de invulling hiervan, en deze invulling kan in de loop van de tijd ook veranderen. De RDW houdt informatie hierover niet bij, maar heeft in ieder geval geconstateerd dat Spanje, Frankrijk, België, Duitsland, Italië en het Verenigd Koninkrijk geen EU-rijbewijzen omwisselen die eerder zijn omgewisseld tegen een niet-EU-rijbewijs dat zij niet erkennen als gelijkwaardig.
Het is onbekend hoeveel houders van een Nederlands rijbewijs dit kan treffen. Dit hangt af van de vele mogelijke verhuis- en omwisselcombinaties die zich kunnen voordoen. Op dit moment zijn ongeveer 155.000 van alle 11 miljoen uitstaande Nederlandse rijbewijzen voorzien van een niet-EU-aantekening. Dit komt neer op 1,4%.
Ik heb de RDW gevraagd om rijbewijshouders via haar website te informeren over de mogelijkheid dat een omgewisseld rijbewijs in andere EU-landen niet in alle gevallen wordt geaccepteerd.
Wilt u zich ervoor inzetten dat – in het kader van de uniforme geldigheid van Europese rijbewijzen – de Europese landen hun acceptatiebeleid ten aanzien van buiten de EU behaalde rijbewijzen synchroniseren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vooropgesteld moet worden dat het hier gaat om de nationale invulling van een beleidsruimte die de derde rijbewijsrichtlijn op dit moment aan lidstaten biedt. Ik heb de verschillen in het acceptiebeleid van de EU-lidstaten inmiddels aan de orde gesteld bij de Europese Commissie. Ik heb daarbij gevraagd of er bij de komende herziening van de richtlijn een regeling kan komen die meer harmonisatie waarborgt.
Het bericht ‘Paleis Noordeinde deze zomer niet open voor publiek’ |
|
Joost Sneller (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Paleis Noordeinde deze zomer niet open voor publiek»?1
Ja.
Waarom zouden paleis Noordeinde en de Koninklijke Stallen niet kunnen leren van hoe musea sinds 1 juni opereren en alsnog hun deuren kunnen openen voor publiek?
Paleis Noordeinde is een van de drie paleizen die op grond van artikel 4 van de Wet financieel statuut van het koninklijk huis aan de Koning tot gebruik ter beschikking worden gesteld. Het paleis fungeert als werkpaleis van de Koning. De toegang tot de paleizen is een aangelegenheid waarvoor artikel 41 van de Grondwet geldt: de Koning richt, met inachtneming van het openbaar belang, zijn huis in. Hierbij worden alle relevante overwegingen betrokken, in het bijzonder de maatregelen die gelden ter voorkoming van de verspreiding van het coronavirus (COVID-19).
De Rijksvoorlichtingsdienst en de Dienst koninklijk huis (Koninklijke Verzamelingen) werken overigens op dit moment een (online) alternatief uit voor de openstelling, die voor 2020 was voorzien. Het paleiscomplex is het gehele jaar ook virtueel te «bezoeken» via Google Street View.
Deelt u de observatie dat de gangen van menig museum smaller zijn en de trappen en overige zalen minder ruim dan die op paleis Noordeinde? Hoe beoordeelt u dit argument dat de Koninklijke Verzamelingen aandraagt om de deuren deze zomer gesloten te houden voor publiek?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat paleis Noordeinde en de Koninklijke Stallen altijd al werken met een beperkt aantal toegangskaartjes over een beperkt aantal dagen binnen bepaalde tijdslots?
Ja.
Kunt u reflecteren op de gedachte dat de bezoekersaantallen gewoon gehandhaafd kunnen worden, en er tevens recht gedaan kan worden aan de coronamaatregelen, als het paleis en de stallen juist méér dagen worden opengesteld en bezoekers worden verdeeld over die dagen?
Het is, gelet op het bovenstaande in antwoord op de vragen 2 en 3, niet aan de orde om te reflecteren op alternatieve wijzen van openstelling van de paleizen.
Bent u bereid met de Koninklijke Verzamelingen in overleg te treden en een dergelijk scenario uit te werken, opdat bezoekers deze zomer voor het eerst in twee jaar het paleis en de stallen weer kunnen bezoeken?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb toegelicht werken de Rijksvoorlichtingsdienst en de Dienst Koninklijk Huis (Koninklijke Verzamelingen) op dit moment een (online) alternatief uit voor de openstelling die voor 2020 was voorzien. Overigens wijs ik er op dat in de zomer van 2019 het paleis Noordeinde en de Koninklijke stallen opengesteld zijn, zij het dat deze openstelling gedurende één weekend kwam te vervallen na het overlijden van Prinses Christina op 16 augustus 2019.
Het bericht ‘Theater Markant wil wel showroom voor Nederland worden’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Theater Markant wil wel showroom voor Nederland worden»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u van het protocol dat theater Markant heeft opgesteld?
Ik heb veel waardering voor de creativiteit, waarmee Theater Markant en Tausch vorm proberen te geven aan een nieuw verdienmodel. Onderzoek van TNO wijst op dit moment echter uit, dat het gebruik van spatschermen binnen niet veilig genoeg is. Het gebruik van spatschermen in de buitenlucht, bijvoorbeeld op terrassen, is wel veilig bevonden.
Deelt u de mening dat aangezien het niet rendabel is voor instellingen zoals theaters, podia en bioscopen om slechts 30 tot 100 man toe te laten, het belangrijk is dat dit soort initiatieven gestimuleerd worden door de overheid?
In theaters, bioscopen en concertzalen geldt vanaf 1 juli geen maximum meer van 30 personen. Vanaf dan is de ruimte leidend in plaats van het aantal bezoekers. Wel moeten de basisregels, zoals 1,5 meter afstand houden, in acht genomen worden.
Ik besef dat maatregelen ter voorkoming van verspreiding van het Coronavirus onvermijdelijke gevolgen hebben voor de culturele sector. We zien dat daardoor ook theaters, podia en bioscopen zwaar getroffen worden, net als andere sectoren. Ik heb oog voor de precaire situatie waarin de sector zit. Daarom ben ik samen met mijn collega’s van EZK, VWS en J&V in goed overleg met de evenementenbranche, die zich heeft verenigd in de Alliantie van Evenementenbouwers. De Alliantie zal, onder andere met behulp van een bijdrage van verschillende ministeries waaronder OCW, via de Topsector Creatieve Industrie werken aan een Fieldlab-aanpak. Het Fieldlab heeft tot doel wetenschappelijke kennis te combineren met innovaties uit de sector om inzichtelijk te maken hoe de gezondheidsrisico’s kunnen worden beperkt en de druk op de openbare ruimte en het OV voorkomen wordt. De sector zal zelf enkele testlocaties selecteren en daarmee voor de volle breedte van de eventindustrie voor binnen- en buitenevents belangrijke vraagstukken in relatie tot veilige openstelling gaan testen.
Bent u bereid te onderzoeken, indien nodig met de opstellers, of het mogelijk is om dit protocol landelijk uit te rollen en daarbij ook adviezen van het RIVM en TNO mee te nemen?
Protocollen worden opgesteld door de sector en het is aan de sector om een protocol landelijk uit te rollen. De overheid kan daarbij alleen adviseren. Pilots, zoals in het voorbeeld van Theater Markant, zouden zich ook kunnen melden bij het Fieldlab. Afstemming over wie zich kan aansluiten bij de experimenten is vervolgens aan de sector.
Heeft u kennisgenomen van het initiatief «Werkgroep Laat ons weer zingen»?2
Ja, ik heb kennisgenomen van dit initiatief.
Bent u bereid serieus naar het voorstel van dit initiatief te kijken om weer te mogen zingen onder strenge voorwaarden, zoals anderhalve meter afstand houden, geen grote groepen en mits het buiten is waar goede ventilatie mogelijk is?
Professionele en amateurkoren en zanggroepen mogen repeteren en optreden als zij hierbij de aanvullende richtlijnen van het RIVM opvolgen. Zo moet tussen elk koorlid in ieder geval minimaal 1,5 meter afstand zijn, bij voorkeur niet achter elkaar, maar in een zigzag formatie. Daarnaast worden uit voorzorg extra maatregelen voor de ventilatie (binnen) geadviseerd, naast de gebruikelijke preventieve adviezen.
Het bericht dat plastic afval nauwelijks gerecycled wordt |
|
Cem Laçin |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Klopt het dat er nauwelijks afnemers zijn voor gerecycled plastic en de hoeveelheden zich inmiddels ophopen?1
De daling van de prijs van virgin plastics als gevolg van de dalende olieprijs verslechtert de concurrentiepositie van recyclaat. Daarnaast is, mede door bijvoorbeeld de stilvallende productie in de auto-industrie, het aantal afnemers van recyclaat afgenomen.
Kunt u verder toelichten waarom het hier «een grote uitdaging» betreft? Hoe pakt u deze uitdaging op?
Plasticrecyclaat kan in prijs nog niet concurreren met virgin plastic. Voor een substantieel deel van de plasticstroom ontbreekt een hoogwaardige toepassing en daarmee een volwassen marktvraag naar het recyclaat.
De coronacrisis legt dergelijke structurele uitdagingen binnen de sector bloot. Ook vóór de coronacrisis was de uitdaging voor de kunststofketen om de verschillende soorten plastic hoogwaardig te kunnen recyclen en het recyclaat af te kunnen zetten.
Er is niet één oplossing voor deze situatie. Ik wil samen met alle betrokken partijen kijken wat er gedaan kan worden. Binnenkort organiseert het Versnellingshuis CE een rondetafelbijeenkomst. Hierin worden de relevante spelers uit de kunststofketen bij elkaar gebracht om te bezien wat op korte en op langere termijn nodig is en hoe de samenwerking binnen de keten kan worden versterkt. Hierbij betrekt het Versnellingshuis de partijen uit het netwerk van het Plastic Pact NL en de Transitieagenda Kunststoffen.
Het is daarbij belangrijk om op korte en op lange termijn vast te houden aan de gestelde doelstellingen. De recycling van plastics wordt gestimuleerd door middel van verschillende wettelijke normen en verwerkingsstandaarden. Deze normen en standaarden gelden ook in tijden van crises en bieden de recyclingmarkt zekerheid.
Tegelijkertijd zet ik op Europees niveau in op het versnellen van de in het Europese Actieprogramma Circulaire Economie aangekondigde verplichting voor toepassing van plastic recyclaat in nieuwe producten en verpakkingen.
Kunt u uiteenzetten wat u sinds de brandbrief van de branchevereniging in april 2020 inmiddels hebt ondernomen?
Ik ben in gesprek met de betrokken partijen en heb recent een werkbezoek aan Van Werven Recycling afgelegd waar ik de groeiende voorraad recyclaat zelf heb kunnen zien en heb gesproken over de problemen die spelen en de mogelijke oplossingsrichtingen. Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 2, komt er binnenkort een rondetafelbijeenkomst om dit ook in een breder gremium te bespreken.
Daarnaast financier ik de versnelling van lopende normalisatie (NEN-)trajecten voor de ontwikkeling van private normen met afspraken over de specificaties van recyclaat. Dit is een belangrijke stap in de verdere marktontwikkeling in toepassing van recyclaat.
Deelt u de mening dat dit probleem aantoont dat niet alles aan de markt overgelaten kan worden en het oplossen van dit probleem wet- en regelgeving van de overheid vergt?
Niet alles kan aan de markt worden overgelaten, maar de overheid kan ook niet alles oplossen. Het gaat om de toepassing van een juiste mix van beleidsinstrumenten waarbij steeds gekeken moet worden wat het geëigende niveau is om zaken te regelen. Als het gaat om een verplichting van een bepaald percentage recyclaat in kunststofproducten, dan ben ik ervan overtuigd dat dit in EU-verband tot stand moet komen.
Op welke wijze kan een minimumeis voor hergebruikt plastic de recycling bevorderen? Wordt hiermee ook een minimum hoeveelheid te gebruiken gerecycled plastic bedoeld?
Hiermee wordt inderdaad een minimum hoeveelheid te gebruiken plastic recyclaat bedoeld. Als dit verplicht wordt gesteld, zijn alle producenten van kunststofproducten verplicht om een percentage recyclaat in nieuwe producten «bij te mengen». Dit zorgt voor een grotere vraag naar recyclaat.
Wacht u op een Europees besluit, dat er misschien nooit komt? Waarom bent u niet bereid dit nu al voor Nederland te regelen?
Het voorschrijven dat een product een verplicht percentage recyclaat moet bevatten is effectiever op EU-niveau en waarborgt het gelijke speelveld. Ik heb tijdens de Milieuraad op 23 juni jongstleden bij de Europese Commissie erop aangedrongen om binnen een jaar tot een Europese verplichte toepassing van plastic recyclaat te komen en zal dit blijven doen. Diverse bedrijven en regionale overheden hebben al aangeboden om de lidstaten en de Europese Commissie te ondersteunen in deze versnelde aanpak.
Mogelijk kan het recent bekendgemaakte herstelpakket van de Commissie helpen om de problemen met recyclaat te bespoedigen en ook aanleiding zijn om dit wetgevingsvoorstel te bespoedigen.
Vooruitlopend op Europese wet- en regelgeving zijn er afspraken gemaakt in het Europees en Nederlands Plastic Pact om de toepassing van recyclaat te bevorderen. De Europese Commissie heeft bovendien in de Green Deal en in het nieuwe actieplan voor een circulaire economie aangekondigd dat zij voor onder meer verpakkingen, voertuigen en bouwmaterialen een verplicht percentage recyclaat zal voorstellen (in 2021/2022). Daarnaast zijn er al (EU-)voorschriften die een verplicht percentage recyclaat voorstellen: kunststoffen drankflessen van maximaal 3 liter moeten op grond van de SUP richtlijn vanaf 2025 voor minstens 25 procent uit gerecyclede kunststoffen bestaan en vanaf 2030 voor minstens 30 procent.
Het bericht ‘Roemenië schrapt seksuele voorlichting’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Roemenië schrapt seksuele voorlichting»?1 2
Ja.
Hoe vindt u het dat onder druk van de orthodoxe kerk het Roemeense parlement zwichtte om seksuele voorlichting geen verplicht schoolvak te laten zijn in Roemenië?
In 2018 werd een wetsinitiatief ingediend, dat beoogde seksuele voorlichting als een standaard onderdeel van het Roemeense onderwijs curriculum in te voeren. Dit voorstel werd begin dit jaar aangenomen met steun vanuit parlementariërs van nagenoeg alle partijen. Deze nieuwe wet vormt een grote vooruitgang voor de toegankelijkheid van seksuele voorlichting in Roemenië, gezien deze tot op heden geen vast onderdeel van het onderwijsaanbod vormde.
Het amendement waarover in juni gestemd werd, voegt ouderlijke toestemming als voorwaarde voor deelname aan de voorlichting toe. Dit amendement treedt pas in werking wanneer de Roemeense president zijn goedkeuring heeft verleend. De president heeft het wetsvoorstel ter beoordeling voorgelegd aan het Constitutioneel Hof. Zij zullen een uitspraak doen over de verenigbaarheid met de Grondwet. Tot die tijd zal het wetsvoorstel niet in werking treden.
Maakt u zich net als wij zorgen over de toenemende invloed die conservatieve krachten uitoefenen op vrouwen en lhbti’ers in Roemenië en de omliggende regio? Bent u het eens dat dit niet past binnen de waarden van de Europese Unie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet beschouwt invloeden die een bedreiging kunnen vormen voor de realisatie van vrouwenrechten, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, en gelijke rechten voor LHBTI’s als zorgelijk, en volgt de ontwikkelingen daarover wereldwijd, ook binnen de EU, met aandacht. In het Verdrag inzake de Europese Unie is in artikel 2 neergelegd dat onder meer eerbied voor de menselijke waardigheid en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren, de waarden zijn waarop de Unie berust. Dat geldt evenzeer en onverkort voor vrouwen en LHBTI’s.
Dergelijke initiatieven vinden in Roemenië overigens niet vanzelfsprekend weerklank bij de meerderheid van de bevolking. Zo werd in 2018 bij het referendum over de grondwettelijke definitie van het huwelijk – waarbij voorgesteld werd de gender-neutrale tekst te wijzigen naar «een huwelijk tussen man en vrouw» – de kiesdrempel niet behaald.
Deelt u daarnaast de mening dat seksuele voorlichting van groot belang is in het tegengaan van tienerzwangerschappen en seksuele overdraagbare aandoeningen, juist in een land met het op een na hoogste aantal tienerzwangerschappen van Europa? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De International Technical Guidance on Sexuality Education3 van de Verenigde Naties concludeert dat seksuele voorlichting onder meer bijdraagt aan verminderd risicovol seksueel gedrag, en frequenter gebruik van condooms en andere anticonceptiemiddelen. Dit heeft weer effect op het verminderen van tienerzwangerschappen en verspreiding van seksueel overdraagbare aandoeningen. Nederland bepleit dan ook toegang tot seksuele voorlichting als onderdeel van haar inzet op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten.
Hebt u uw zorgen over de invloed van conservatieve krachten uitgesproken tegen uw Roemeense ambtsgenoot? Hebt u zich hierover uitgesproken in EU-verband? Bent u van plan dit op korte termijn te doen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven beschreven volgt het kabinet de ontwikkelingen op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, vrouwenrechten en gelijke rechten van LHBTI’s nauwlettend.
De onderhavige wetswijzing ligt op dit moment ter beoordeling bij het Roemeense Constitutionele Hof. Ook is de wetswijziging onderwerp van het debat tussen de Roemeense regering en het maatschappelijk middenveld. Het kabinet waardeert de betrokkenheid van de diverse Roemeense spelers hierin en acht het in dit stadium aan hen om de koers voor Roemenië te bepalen.
In bredere zin zet de Ambassade in Boekarest zich in samenwerking met het maatschappelijk middenveld actief in voor vrouwenrechten en gelijke rechten voor LHBTI’s. Meest recentelijk door een bijdrage aan een publiek statement met like-minded landen ter gelegenheid van de Internationale dag tegen homofobie, bifobie en transfobie (IDAHOT).
Het bericht ‘Niemand wees Marjolein door’ en vergoeding fysiotherapie bij coronapatiënten die niet in het ziekenhuis zijn opgenomen |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Niemand wees Marjolein door» en het niet vergoeden van fysiotherapie bij coronapatiënten die niet in het ziekenhuis zijn opgenomen geweest?1 2
Ik heb kennis genomen van het bericht. Zoals ik eerder heb aangegeven heeft – los van dit bericht – revalidatie na COVID-19 mijn aandacht. Ik heb begin mei het Zorginstituut Nederland gevraagd om mij op korte termijn te adviseren over maatregelen ten aanzien van de aanspraak voor paramedische zorg in de Zorgverzekeringswet om de juiste (na)zorg op de juiste plek te bieden aan patiënten, die herstellen van COVID-19 (Kamerstuk 25 295, nr. 315).
Op welke fysiotherapeutische zorg hebben coronapatiënten recht met de diagnosecode voor een chronische indicatie? Is het aantal behandelingen en de periode waarin mag worden behandeld hierbij gemaximeerd? Kunt u dit toelichten?
Voor coronapatiënten gelden dezelfde aanspraken als voor patiënten die herstellen van andere aandoeningen. Dit betekent dat wanneer fysio- of oefentherapie nodig is voor het herstel na COVID-19, bij iemand die in het ziekenhuis is opgenomen geweest, deze therapie vanaf de 21e behandeling wordt vergoed vanuit het basispakket tot maximaal een jaar na ontslag uit het ziekenhuis. Iemand die niet in het ziekenhuis is opgenomen geweest moet de behandelingen voor fysio- en oefentherapie zelf betalen (of vanuit de aanvullende verzekering mits afgesloten). Dit geldt ook als de behandelend arts deze persoon doorverwijst naar de fysiotherapeut.
De intramurale fysio-en oefentherapie, waaronder behandelingen die worden verleend in het kader van een ziekenhuisopname of opname in een revalidatie-instelling of revalidatiedagbehandeling behoren ook tot het verzekerde pakket.
Klopt het dat ondanks een verwijzing door een behandelend arts coronapatiënten die niet in het ziekenhuis hebben gelegen niet in aanmerking komen voor fysiotherapie op basis van een chronische indicatie in tegenstelling tot patiënten die wel in het ziekenhuis hebben gelegen?
In de huidige aanspraak is dit juist. Zie ook antwoord op vraag 2.
Stel dat in een revalidatietraject 50 behandelingen nodig zijn, kunt u dan aangeven hoeveel patiënten met een basisverzekering gemiddeld kwijt zijn aan persoonlijke kosten in een revalidatietraject bij chronische klachten door corona, uitgaand van situatie a: patiënt heeft een chronische indicatie en b: patiënt heeft geen chronische indicatie?
In het geval van situatie a waarbij de patiënt een chronische indicatie heeft, komen de eerste 20 behandelingen voor eigen rekening (of de aanvullende verzekering). Bij een patiënt zonder chronische indicatie komen alle behandelingen voor eigen rekening. In de huidige aanspraak zijn de precieze kosten per individu afhankelijk van de tarieven en het soort behandeling.
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is dat mensen met corona in het ziekenhuis moeten hebben gelegen om in aanmerking te kunnen komen voor de chronische indicatie, terwijl een grote groep voormalige coronapatiënten langdurige klachten houdt zonder in het ziekenhuis te zijn beland?3
Op dit moment is er nog veel onduidelijk over wat goede nazorg is voor patiënten die COVID-19 hebben doorgemaakt. Ik vind het van belang om hier snel een goed beeld van te krijgen. Om inzicht te krijgen in welke patiënten met welke klachten welke zorg op welk moment en door welke professional nodig hebben, heb ik begin mei ZonMw de opdracht gegeven om in overleg met relevante partijen een voorlopige kwaliteitsstandaard voor revalidatie- en nazorg na COVID-19 op te stellen. Deze wordt eind juni verwacht.
Omdat de aanspraak voor eerstelijns paramedische zorg – zoals hiervoor beschreven – beperkt is en reeds blijkt dat een deel van de mensen die COVID-19 heeft doorgemaakt gebruik zal maken van deze zorgvormen, heb ik begin mei het Zorginstituut Nederland (ZIN) gevraagd om mij te adviseren of de huidige aanspraak passend is om mensen de juiste (na)zorg te bieden. Ik heb ZIN gevraagd in dit advies rekening te houden met de beperkte beschikbare kennis over de ziekte en het hersteltraject (en daarmee over de effectiviteit van de paramedische zorg bij deze aandoening). Ook heb ik gevraagd op welke manier een eventuele uitbreiding van de aanspraak buiten de reguliere pakketcyclus om vormgegeven zou kunnen worden (bijvoorbeeld in een experimentele setting) en welke rechtvaardigingsgrond er is om een uitzondering te maken voor COVID-19 patiënten. Tot slot heb ik ZIN gevraagd om in te gaan op de manier waarop een eventuele uitbreiding van de aanspraak gepaard kan gaan met onderzoek naar de effectiviteit van paramedische zorg bij de revalidatie na COVID-19. Het ZIN betrekt bij het opstellen van het advies over de aanspraak de informatie uit de kwaliteitsstandaard voor revalidatie- en nazorg na Covid-19 die ZonMw laat ontwikkelen. Ik verwacht het advies van ZIN binnen enkele weken te ontvangen. Op basis hiervan zal ik kijken wat nodig is om de nazorg voor deze patiënten goed te regelen. Hierover zal ik uw Kamer zo snel mogelijk na het zomerreces informeren.
Hoe zit het met de multidisciplinaire vergoeding? Kunnen meerdere zorgverleners op dezelfde code in eenzelfde periode behandelen en hoe wordt dit bekostigd? Als men uit de aanvullende verzekering moet putten, komt dan een aantal diensten uit hetzelfde potje? Kunt u dit toelichten?
In de eerstelijns paramedische zorg kent elke zorgvorm een eigen aanspraak en eigen bekostiging. Het is dus niet zo dat het aantal behandelingen fysiotherapie dat vergoed wordt uit de basisverzekering «ten koste gaat» van het aantal behandelingen diëtetiek of ergotherapie waarop iemand aanspraak kan maken.
Iedere paramedische zorgsector heeft hiervoor sectorspecifieke prestaties met vrije tarieven beschikbaar om zorg in rekening te brengen.
De vergoeding uit de aanvullende verzekering is afhankelijk van de polisvoorwaarden en kan per verzekering verschillen.
Hoe kan een goede structuur worden opgezet voor de bekostiging van een multidisciplinair traject, waarbij de schotten geen rol spelen en de zorg volledig afgestemd kan worden op wat de patiënt nodig heeft?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) brengt in een overzicht samen hoe de revalidatiezorg na COVID-19 georganiseerd kan worden, rekening houdend met de capaciteit en bekostiging. Hierbij stimuleert de NZa de juiste zorg op de juiste plek. De NZa onderzoekt hiervoor onder andere in hoeverre de huidige prestaties en tarieven passend en toereikend zijn voor het herstel van COVID-19 patiënten. Er zijn verschillende bekostigingsopties zowel monodisciplinair als multidisciplinair. Op basis van verdere uitwerking van deze opties en afstemming met de betrokken branchepartijen kan een afweging worden gemaakt of een wijziging in de huidige bekostiging van de revalidatie na COVID-19 in de eerstelijnszorg wenselijk en nodig is. Ik heb ZIN gevraagd het advies over de aanspraak voor paramedische zorg af te stemmen met de NZa.
Tot slot heb ik een bestuurlijke stuurgroep «revalidatiezorg voor (ex-)Covid-19 patiënten» ingesteld. Hierover heb ik u reeds geïnformeerd (Kamerstuk 25 295, nr. 386). Deze stuurgroep gaat ervoor zorgen dat de verschillende trajecten goed op elkaar blijven aansluiten, dat integraal afwegingen worden gemaakt, en dat deze aansluiten bij de voortschrijdende inzichten in de kennisontwikkeling rondom COVID-19.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Pakketbeheer van 17 juni 2020?
Ja.
Het bericht ‘Onderzoek: dreiging door extreme afsplitsing van IS’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek: dreiging door extreme afsplitsing van IS»?1
Ja.
In het rapport van onderzoeksbureau NTA wordt gesteld dat de Hazimi-beweging als extremer geldt dan IS en dat de beweging naar schatting bijna honderd aanhangers telt in Nederland, herkent u dit beeld? Zo ja, wat is de actuele situatie rondom deze beweging en welke dreiging gaat ervan uit? Zo nee, waarom niet en wat gaat u hieraan doen?
Zoals reeds beschreven in Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) 45 gaan de volgelingen van de Saoedische geleerde Ahmed Umar al-Hazimi sneller over tot verkettering van andere moslims dan andere jihadisten.2 In die zin zijn zij extremer dan jihadisten die georiënteerd zijn op ISIS. Dat wil echter niet zeggen dat er ten opzichte van ISIS-aanhangers een hogere geweldsdreiging van Hazimi-aanhangers uitgaat. In DTN 45 is gesteld dat het aantal volgelingen van sheikh al-Hazimi in Nederland wordt geschat op enkele tientallen personen. Voor zover mij bekend is dat aantal sindsdien redelijk stabiel gebleven.
Is bij u bekend hoeveel Nederlandse oud-IS aanhangers zich hebben aangesloten bij de Hazimi-beweging? Zo ja, hoe verhoudt de Hazimi-beweging zich qua aantallen tot huidige de IS-beweging in Nederland? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om deze data op orde te krijgen?
Het is niet nauwkeurig aan te geven hoeveel voormalige ISIS-aanhangers nu gerekend moeten worden tot Hazimi-aanhangers. Zoals gesteld kunnen waarschijnlijk enkele tientallen jihadisten in Nederland gerekend worden tot volgelingen van sheikh al-Hazimi. Het totale aantal jihadisten in Nederland is, zoals vermeld in DTN 52, ruim vijfhonderd.3
Nuance door training en advies (NTA) stelt ook dat veel Hazimi-aanhangers over het hoofd worden gezien door lokale overheden, herkent u dit beeld? Wordt er op dit moment door lokale overheden beleid gevoerd ten aanzien van de Hazimi-beweging? Zo nee, waarom niet en wat wordt er momenteel concreet gedaan om dit op orde te krijgen?
De lokale, persoonsgerichte aanpak wordt ingezet wanneer er sprake is van radicalisering of extremistische uitingen door individuen. In casusoverleggen wordt een inschatting gemaakt van de risico’s en worden handelingsperspectieven en interventies met verschillende (lokale en landelijke) partners afgestemd en ingezet. Er is daarbij ook aandacht voor de specifieke ideologie die iemand aanhangt. Dit is ook het geval indien een persoon de Hazimi-ideologie aanhangt.
Onderzoeker Torre Hamming stelde in 2018 al dat de Nederlander Abu Asim al-Magribby een centrale rol speelt binnen de Hazimi beweging, herkent u dit beeld?2 Zo ja, welke rol speelt Abu Asim al-Magribby momenteel binnen de Hazimi beweging en in hoeverre spelen andere Nederlanders een rol in de internationale Hazimi-beweging? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om deze data op orde te krijgen?
Ik kan geen uitspraken doen over individuele personen. In algemene zin kan ik u melden dat personen en bewegingen die een dreiging vormen voor de nationale veiligheid nauwlettend in de gaten worden gehouden. Het OM, politie, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en andere betrokken organisaties zijn alert. Op de werkwijze van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten kan ik niet ingaan.
Het NTA stelt in hun onderzoek dat de Hazimi beweging online actief is op kanalen zoals Facebook en Telegram, herkent u dit beeld? Zo ja, hoe zien de online-activiteiten van de Hazimi-beweging eruit en bent u bereid maatregelen te nemen tegen (online) verspreiding van deze beweging? Zo nee, waarom niet?
Aanhangers van de Hazimi-beweging voeren dogmatische en ideologische discussies op jihadistische webfora. Op landelijk niveau zet de overheid zich in om terroristische en extremistische uitingen, zowel online als offline, geen vat te laten krijgen op de samenleving. Zo wordt er ingezet op een integrale multidisciplinaire aanpak van extremistisch en terroristisch gebruik van het internet. De Internet Referral Unit (IRU) bij de politie ondersteunt deze aanpak door het signaleren en het verzoeken tot verwijderen van jihadistische content.
Kan bij het eerstvolgende Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) specifiek worden ingegaan op de laatste ontwikkelingen rondom de dreiging van de Hazimi beweging? Zo nee, waarom niet?
Het DTN is een onafhankelijk product van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid. Het DTN vormt voor de NCTV en partners een leidraad voor het anticiperen op dreigingen en als communicatie-instrument voor het Nederlandse contraterrorismebeleid. Indien de ontwikkelingen daartoe aanleiding geven, zal in het DTN worden in gegaan op de Hazimi-beweging.
De voedselveiligheid in de palingketen |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek «Contaminanten in rode aal uit Nederlandse binnenwateren: Resultaten van 2019»?1
Ja.
Klopt het dat uit dit onderzoek blijkt dat in het IJsselmeer bij Urk gevangen paling meerdere Europees vastgestelde maximum limieten voor het aantal toegestane polychloorbifenyl (PCB’s) en dioxine-achtige stoffen worden overschreden?
Eén van de drie Europese Maximum Limieten (ML’s) wordt overschreden, namelijk voor de som van dioxines en dl-PCB’s (dioxineachtige polychloorbifenylen). Daarnaast wordt er een beleidsregellimiet uit het beleidskader2, welke lager is dan de ML, overschreden voor de som van ndl-PCBs (niet dioxineachtige PCB’s).
Deelt u de mening dat palingen die de wettelijke normen voor PCB’s en dioxineachtige stoffen overschrijdt, niet in de voedselketen terecht mogen komen? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet? Zo ja, deelt u de zorgen dat de voedselveiligheid van de palingen gevist in het betreffende gebied mogelijk in het geding is?
Palingen waarin de wettelijke normen voor PCB's en dioxineachtige stoffen overschrijden dienen buiten de voedselketen te blijven en ik deel uw zorgen als blijkt dat dit jaar de norm opnieuw wordt overschreden.
Kunt u toelichten of en hoe in de visserijketen na te gaan is of beviste IJsselmeerpaling afkomstig is uit Urk?
In 2017 is samen met het Ministerie van VWS een beleidskader opgesteld gebaseerd op een advies van Bureau Risicobeoordeling & Onderzoek NVWA.
Volgens dit beleidskader worden gebieden gesloten voor aal en wolhandkrab wanneer maximumlimieten of beleidsregellimieten twee jaar achtereen overschreden worden. Andersom kunnen ze ook weer open gesteld worden wanneer er twee jaar achtereen geen limietoverschrijdingen worden gemeten. Vorig jaar is voor het eerst een overschrijding gemeten bij Urk. Dit hoeft niet gelijk zorgelijk te zijn. Het gaat om een geringe verhoging, wat een incident kan zijn. Indien de resultaten bij Urk dit jaar opnieuw een overschrijding van één van de limieten laten zien dan zal dat gebied worden gesloten. Zo wordt voorkomen dat er paling uit gebieden waar de limieten worden overschreden in de handel komt.
Indien dit niet mogelijk is, bent u van mening dat het vangstverbod op aal en wolhandkrab zoals dat nu geldt voor andere gebieden die zijn verontreinigd met dioxinen of dioxineachtige PCB's in elk geval ter voorzorgsmaatregel zal moeten worden uitgebreid naar het Urkse deel van het IJsselmeer om de voedselveiligheid voldoende te beschermen? Zo ja, op welke termijn verwacht u een dergelijk vangstverbod te kunnen laten gelden? Zo nee, waarom niet en welke andere maatregelen bent u voornemens te nemen om de voedselveiligheid te beschermen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 zal indien de resultaten dit jaar opnieuw een overschrijding van de normen laten zien dat gebied worden gesloten voor de visserij.
Kunt u aangeven of en hoe u invulling heeft gegeven aan de aanbeveling van het onderzoek om de drie locaties waar een overschrijding van het maximum limiet plaatsvond, waaronder het Urkse deel van het IJsselmeer, opnieuw te bemonsteren? Indien u hier nog geen invulling aan heeft gegeven, bent u voornemens dit nog te doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de resultaten van deze bemonstering met de Kamer te delen?
Gehalten van verontreinigingen van paling in de Nederlandse binnenwateren worden jaarlijks gemonitord. Hierbij gaat het om enkele vaste plekken om zo eventuele trends te kunnen opsporen. De gehalten worden ook op enkele andere plekken regelmatig gemeten. De locaties waar nu overschrijdingen zijn gevonden, en die niet onder het gesloten gebied vallen, worden uiteraard meegenomen. De resultaten van de jaarlijkse bemonsteringen worden gepubliceerd op de website van WUR.
Kunt u toelichten hoe de kwaliteit van de aal in het IJsselmeer buiten het gebied rondom Urk is? Zo nee, bent u bereid dit nader te onderzoeken?
In de afgelopen 10 jaar zijn op verschillende locaties in het IJsselmeer palingen bemonsterd en geanalyseerd. De metingen laten zien dat de gehalten in paling in het Noordwestelijk deel en het Noordoostelijk deel van het IJsselmeer voldoen aan de geldende limieten. In het Zuidoostelijk deel (het Ketelmeer en een bufferzone van 1.000 meter) worden verhoogde gehalten geconstateerd. Dit gebied is gesloten voor de visserij. De resultaten van de afgelopen jaren wijzen op een gradueel verloop van de vervuiling. De vervuiling wordt steeds minder bij grotere afstand tot de monding van het Ketelmeer tot aan Medemblik, en daarom worden vanuit een zekere afstand ten noorden van Urk gehalten verwacht die voldoen aan de geldende limieten.
Is het te voorkomen dat met dioxine en PCB’s belaste paling bij Urk verder het IJsselmeer optrekt? Indien dit niet te voorkomen is, zal dit tot gevolg hebben dat alle IJsselmeerpaling uit voorzorg uit de handel zullen worden geweerd?
Het is niet te voorkomen dat paling verder het IJsselmeer optrekt. Het algemene standpunt van onderzoekers is wel dat rode aal (de onvolwassen aal die in deze monitoring wordt gevangen en geanalyseerd) tamelijk honkvast is en niet veel trekt. Als de resultaten van de bemonstering bij Urk dit jaar opnieuw een overschrijding laat zien zal dit gebied worden gesloten.
Kunt u, gezien het belang van deze vragen voor de voedselveiligheid, deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Selectief aanmeldbeleid bij basisscholen |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL), Kirsten van den Hul (PvdA), Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het onderzoek naar het aanmeldbeleid bij Utrechtse basisscholen?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie dat schoolbesturen al langere tijd met hun (voor)aanmeldbeleid in strijd met de wet handelen?
Scholen dienen zich te houden aan de wettelijke bepalingen rondom toelating en weigering van leerlingen. Als blijkt dat daaraan niet wordt voldaan kan de Inspectie van het Onderwijs ingrijpen. Ik vind het daarom goed dat er al afspraken gemaakt zijn tussen de gemeente Utrecht en de schoolbesturen om voor volgend schooljaar met een verbeterplan te komen.
Hoe kan het dat al een paar jaar bekend is dat de aanmeldprocedure voor scholen niet correct verloopt, maar dat niet is veranderd?
Signalen over dit type incidenten zijn door de gemeente Utrecht opgepakt met de betreffende schoolbesturen.
Bent u bereid om met de betreffende besturen in gesprek te gaan over de vraag waarom ze deze aanmeldprocedures hanteren?
Er zijn reeds afspraken gemaakt tussen de gemeente Utrecht en de betreffende schoolbesturen. Schoolbesturen werken inmiddels, in samenspraak met de gemeente, aan een verbeterplan dat in oktober gereed zal zijn.
Erkent u dat de wijze waarop deze basisscholen gebruikmaken van (buitenwettelijke) vooraanmeldingsprocedures en de ruimte die zij pakken voor selectie een forse inbreuk zijn op de kansengelijkheid in het onderwijs?
De conclusies en signalen uit het onderzoek zijn zorgelijk. Een negatief effect van het aanmeldingsbeleid op de kansengelijkheid is een onwenselijke ontwikkeling.
Herkent u het beeld dat juist kinderen met (ouders met) een migratie-achtergrond, zoals Turks-Nederlandse en Marokkaans-Nederlandse kinderen, de dupe waren van het aanmeldbeleid van de betreffende scholen?
Het is niet goed wanneer bepaalde groepen ouders en kinderen minder kansen hebben op een plek op de school van hun voorkeur dan anderen. Signalen over dit type incidenten zijn in het verleden door de gemeente Utrecht opgepakt en met de betreffende schoolbesturen besproken. Bij de totstandkoming van het verbeterplan, waar de schoolbesturen en de gemeente nu aan werken, worden daarnaast ook ouders betrokken. Dat vind ik een goede zaak.
Klopt het dat de Onderwijsinspectie desgevraagd aan heeft gegeven deze gang van zaken te herkennen? Zo ja, waarom heeft deze Onderwijsinspectie niet eerder ingegrepen en wat is uw reactie hierop?
De inspectie heeft aangegeven de problematiek rondom schoolsegregatie in algemene zin te herkennen. Constateringen van de inspectie over schoolsegregatie in de grote steden waren mede aanleiding voor het onderzoek dat in Utrecht gedaan is naar het aanmeldbeleid. De gemeente heeft de inspectie bij dit onderzoek betrokken. Specifiek over te vroege aanmeldingen waren er voor dit onderzoek bij de inspectie geen signalen bekend.
Wat kunt en gaat u doen om gemeenten te ondersteunen in het tegengaan van onderwijssegregatie?
Een effectieve aanpak van segregatie in het onderwijs vraagt om landelijk en lokaal beleid. Onderwijssegregatie is namelijk een probleem waar geen eenduidige oplossing voor bestaat en vereist samenwerking met verschillende partijen. Net als de lokale en regionale betrokkenen voel ik mij ervoor verantwoordelijk om alle kinderen gelijke kansen te bieden in het onderwijs.
Daarom zal ik onderzoeken aan welke «knoppen» gedraaid kan worden om segregatie in het onderwijs te verminderen of te voorkomen, zonder daarbij de vrijheid van onderwijs aan te tasten. Aangrijpingspunten die ik daarbij meeneem, zijn onder andere de Lokale Educatieve Agenda (LEA), de rol van gemeenten in onderwijshuisvesting, het toelatingsbeleid van scholen, en brede scholengemeenschappen op één locatie. Ook vraag ik de inspectie om vanuit haar toezicht te monitoren hoe gemeenten tot gemeenschappelijke doelen en afspraken komen op de hiervoor genoemde (LEA) onderwerpen. Ik zal uw Kamer in het najaar, middels een beleidsagenda, informeren over wat kansrijke aangrijpingspunten zijn voor het tegengaan van segregatie in het onderwijs en hoe dit in een samenhangende aanpak, met gemeenten, kan worden vormgegeven.
Deelt u de mening dat de Onderwijsinspectie, verantwoordelijk voor het toezicht op aanmeldbeleid, een terughoudende houding aanneemt door aan te geven tegemoet te zien welke vervolgstappen het College onderneemt? Zo ja, wat vindt u dat de Onderwijsinspectie hier voor rol moet pakken? Zo nee, wat is volgens u de meerwaarde van de Onderwijsinspectie als toezichthouder op aanmeldbeleid?
De inspectie was betrokken bij het onderzoek dat in Utrecht is uitgevoerd. De gemeente heeft de in het onderzoek betrokken besturen nadrukkelijk gevraagd om vóór het volgende schooljaar al te beginnen de communicatie en procedures rond aanmelding te verbeteren. In dit geval is er dus geen extra druk vanuit de inspectie nodig geweest. Ook zijn schoolbesturen en gemeente al aan de slag met een breder verbeterplan om de problematiek rond de aanmelding aan te pakken. Dat dit gebeurt, vind ik een goede zaak. De inspectie volgt dit. Daar waar de inspectie concrete signalen krijgt dat scholen zich blijvend niet conformeren aan de wet, zal de inspectie handhavend optreden.
Acht u het mogelijk dat er meer basisscholen zijn die de regelgeving omtrent aanmeldprocedures aan hun laars lappen? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u ervoor zorgen dat inzichtelijk wordt welke scholen dit zijn, dat zij daar per direct mee stoppen en betreffende schoolbesturen een gepaste sanctie wordt opgelegd?
De inspectie zal altijd handhavend optreden als zij constateert dat een school zich niet aan wettelijke eisen houdt. Daarnaast heb ik uw Kamer afgelopen jaar toegezegd een breed onderzoek naar toelatingsbeleid en toegankelijkheid in het funderend onderwijs te laten doen, om zo landelijk in kaart te brengen hoe aanmelding, inschrijving en toelating verlopen en welke problemen daarbij spelen. De resultaten daarvan worden deze zomer opgeleverd en zal ik daarna met uw Kamer delen. Er zijn veel verschillen tussen hoe gemeenten, scholen en besturen dit doen, dus het is goed dat we hier gedegen naar kijken. Als het onderzoek daar aanleiding toe geeft, zal ik bekijken welke maatregelen op landelijk niveau nodig zijn om deze problematiek te verhelpen.
De versterking in Groningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoe vaak is er inmiddels een Inspectie op Verzoek gevraagd bij de Nationaal Coördinator Groningen (NCG)?
Tot en met 12 juni 2020 zijn 523 aanvragen voor een opname op verzoek ingediend bij de NCG.
Hoe vaak zijn die verzoeken gehonoreerd? Hoe vaak zijn ze afgewezen?
Van de ingediende aanvragen zijn 330 gehonoreerd, 175 afgewezen en 18 nog in behandeling.
Bent u bekend met het feit dat er inwoners zijn van wie een Verzoek tot Inspectie werd afgewezen met redenen dat (1) de inwoner geen eigenaar zou zijn, (2) zij niet in één van de gemeenten woont en (3) haar huis geen verhoogd risicoprofiel zou hebben, maar dat na telefonisch overleg bleek dat zij al in een versterkingsprogramma zit zonder dat zij dit wist? Wat is daarop uw reactie?
Ja, daar ben ik mee bekend. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 12 juni 2020 (Kamerstuk 33 529, nr. 770), kunnen eigenaren van gebouwen die niet zijn opgenomen in de lokale plannen van aanpak van de betreffende gemeente zich melden als zij behoefte hebben aan een opname. Om in aanmerking te komen voor een opname op verzoek geldt een drietal voorwaarden: de aanmelder is eigenaar van het gebouw waarvoor de aanvraag is gedaan, het gebouw staat in de gemeente Appingedam, Delfzijl, Groningen, Het Hogeland, Loppersum, Midden-Groningen of Oldambt en het gebouw heeft een normaal risico bij aardbevingen en zit daarmee niet al in het versterkingsprogramma van de NCG.
Er zijn gemeenten die nog niet naar alle adressen hebben gecommuniceerd dat zij in de scope van het versterkingsprogramma van ca. 26.000 adressen zitten. Dat geldt met name voor adressen die volgens de lokale plannen van aanpak pas op een later moment door gemeenten zijn aangedragen en geen verhoogd risico hebben. De gemeenten hebben de mogelijkheid om indien daar aanleiding toe is huizen toe te voegen naast de huizen waar een verhoogd risico is. In de prioritering van de plannen van aanpak blijft wel gelden dat de meest risicovolle huizen eerst worden opgenomen en beoordeeld. Als een eigenaar van een dergelijk adres een aanvraag bij het loket opname op verzoek indient, kan het voorkomen dat deze eigenaar in reactie op die aanvraag voor het eerst hoort dat het adres reeds is opgenomen in het versterkingsprogramma door de gemeente. Mede om die reden is voor een tiental adressen vanuit het loket opname op verzoek het besluit rondom toelating uitgesteld (deze aanvragen zijn nog in behandeling). Zo wordt gemeenten de gelegenheid geboden deze adressen hiervan op de hoogte te stellen.
Bent u bekend met het feit dat er inwoners zijn van wie de woning met licht verhoogd risico in 2019 geïnspecteerd zou worden, afgelopen week een brief kregen waarin staat dat dat in 2020 nog steeds niet kan gebeuren?
Alle gemeenten stellen jaarlijks na overleg in de gemeenteraad een plan van aanpak vast waarin onder meer de prioritering van de versterkingsopgave is opgenomen, en communiceren dit naar de inwoners. Alle lokale plannen van aanpak zijn het afgelopen voorjaar vastgesteld. Voor deze plannen van aanpak geldt dat de meest risicovolle huizen als eerste worden beoordeeld. Er is contact met bewoners over de opnames die dit jaar zijn gepland. De gemeentelijke plannen zijn daarin voor de NCG leidend. Het is mogelijk dat naar aanleiding daarvan aan inwoners is gecommuniceerd dat de opname of beoordeling van een woning niet dit kalenderjaar in het proces is opgenomen.
Bent u bekend met het feit dat er inwoners zijn van wie de woning in 2017 is geïnspecteerd en daarna nooit meer iets hebben gehoord? Wat is daarop uw reactie?
De woningen die in 2017 zijn geïnspecteerd zitten in verschillende batches. Per batch wordt met bewoners over de inspecties gecommuniceerd. Na de inspecties in 2017 is de prioritering in het versterkingsprogramma overgegaan van een gebiedsgerichte aanpak naar een risicogerichte aanpak. Dat heeft ertoe geleid dat in sommige gevallen bewoners langer op de uitkomst van de inspectie hebben moeten wachten. Daarover is contact geweest met de bewoners.
De NCG laat weten de door u geschetste gevallen van adressen die reeds zijn geïnspecteerd maar daarna nooit een bericht hebben ontvangen, niet te herkennen. Uiteraard sta ik open voor concrete signalen over dergelijke gevallen, zodat kan worden uitgezocht hoe dit zit en eventueel actie kan worden ondernomen.
Bent u bekend met het feit dat er inwoners zijn van wie het rapport van de inspectie in december 2019 zou komen, maar nog steeds niets hebben ontvangen?
Ja, ik ben hiermee bekend. Daarbij ga ik ervan uit dat u de inwoners waarvan het versterkingsadvies in december 2019 zou komen bedoelt. Binnen de gemeente Groningen is begin 2019 in een informatiebijeenkomst georganiseerd voor eigenaren met een woning met een verhoogd risicoprofiel (P50). Aan hen is aangegeven dat het versterkingsadvies eind 2019 beschikbaar zou zijn. De review van de versterkingsadviezen neemt helaas meer tijd in beslag dan vooraf is voorzien. Daarom is het niet gelukt om goedgekeurde versterkingsadviezen voor de P50 groep eind 2019 beschikbaar te hebben. De versterkingsadviezen voor gebouwen met een verhoogd risicoprofiel (P50) komen één voor één binnen. Zodra een bewonersvriendelijk versterkingsadvies beschikbaar is, wordt daarover contact opgenomen met de betreffende eigenaar.
Hoe gaat u, om de inwoners toch enig perspectief te geven, uitvoering geven aan de moties Beckerman/Moorlag (Kamerstuk 35 328, nr. 10) en Beckerman c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 746), beiden met algemene stemmen aangenomen, zodat bij alle inwoners op zijn minst bekend is óf en wanneer hun huis versterkt wordt?
Het is belangrijk dat de bewoners in Groningen zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen of hun huis moet worden versterkt en als dat het geval is, wanneer de versterking wordt uitgevoerd. Daarom heb ik samen met de NCG, de provincie en de gemeenten veel werk verzet om de capaciteit voor opnames en beoordelingen te maximaliseren. Door de NCG wordt er hard aan gewerkt dit jaar 4.000 opnames en 4.000 beoordelingen af te ronden. Deze doelstelling lijkt voor dit jaar haalbaar. Maar zoals ik ook in het notaoverleg van 27 mei jl. heb aangegeven, is het is niet haalbaar uiterlijk eind 2020 alle gebouwen die in het versterkingsprogramma zijn opgenomen te beoordelen.
Wat vindt u van de conclusie van hoogleraar sociale psychologie, Tom Postmes, in maart 2020, dat mensen niet in de knoop raken door de aardbevingen maar door het stroperige proces? Wat gaat u hiertegen doen?1
Het versterkingsprogramma heeft een grote impact op de bewoners in Groningen. Ik vind het daarom van belang dat bewoners hierin centraal staan en meer regie krijgen in het versterkingsprogramma. Dat is één van de redenen dat in het Versnellingspakket verschillende maatregelen zijn aangekondigd om het versterkingsprogramma te versnellen en het bewonersperspectief te verbeteren. Voorbeelden hiervan zijn de praktijkaanpak en de inrichting van het loket opname op verzoek. Een ander voorbeeld is het publiek maken van de uitvoering van het versterkingsprogramma per 1 januari 2020 door het te beleggen bij één uitvoeringsorganisatie, de NCG.
Wilt u de vragen één voor één beantwoorden voor 22 juni 2020, zonder verwijzingen naar de beantwoording van andere partijen, zodat het betrokken kan worden bij het algemeen overleg Mijnbouw/Groningen?
Ja.