De beveiliging van raadslieden en familieleden van bedreigde (kroon)getuigen |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de broer van kroongetuige Nabil B. een hoogoplopend conflict met het openbaar ministerie (OM) heeft over zijn beveiliging?1 Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ja.
Kunt u nauwgezet uiteenzetten hoe de procedure eruit ziet waarin besloten wordt tot het bieden van bescherming aan familieleden en hun rechtsbijstandverleners van bedreigde (kroon)getuigen? Hoe wordt, als geconcludeerd wordt dat beveiliging nodig, vervolgens gemonitord dat ook echt de noodzakelijke bescherming wordt geboden?
Voordat met een kroongetuige een overeenkomst wordt gesloten, zal in het kader van getuigenbescherming vooraf en per situatie bekeken worden of er bescherming nodig is voor de kroongetuigen, diens naasten en hun rechtsbijstandverleners en zo ja, voor wie in welke mate. De veiligheid van betrokkenen wordt steeds zo goed mogelijk gewaarborgd. Vanzelfsprekend wordt de impact van de beveiligingsmaatregelen op het leven van betrokkenen hierbij in ogenschouw genomen. Daarnaast wordt scherp gekeken welke variatie er mogelijk is in beveiligingsconcepten. Daarmee wordt telkens getracht voor alle betrokken personen de meest optimale situatie, binnen een situatie van dreiging en risico, te bereiken. Vervolgens is er periodiek en incidenteel contact met de te beschermen personen en worden de dreigingsinschattingen periodiek geüpdatet. In geval van bijzondere signalen betreffende de veiligheid van de te beschermen personen wordt uiteraard direct bezien of getroffen maatregelen aanpassing behoeven.
Klopt het dat voor de herziening van het stelsel bewaken en beveiligen de familie wel had kunnen rekenen op voldoende beveiliging in Nederland, en dat de herziening in dit geval dus nadelig voor de familie uitpakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om het stelsel daarop aan te passen?
Voor alle personen, dus ook familieleden van kroongetuigen, geldt dat de overheid een verantwoordelijkheid heeft en neemt voor de bescherming van burgers op het moment dat zij of hun werkgever vanwege de dreiging en het risico niet zelf voor kunnen zorgen. Het besluit welke beveiligingsmaatregelen (moeten) worden getroffen is altijd een afweging tussen dreiging en risico (voor de te beveiligen persoon, diens omgeving en derden) en proportionaliteit van de beveiligingsmaatregelen. Hierbij staat de veiligheid centraal. De overheid biedt hierin maatwerk, waarbij getracht wordt om de impact die beveiligingsmaatregelen altijd hebben zo gering mogelijk te houden. Er zal echter altijd sprake zijn van een bepaalde mate van inperking van het privé en/of maatschappelijk leven.
De overheid kan verschillende beveiligingsmaatregelen ten uitvoer leggen. Deze kunnen variëren in zwaarte. Het onzichtbaar en onvindbaar maken van bedreigde personen is in het algemeen de meest veilige optie. Waar dat niet of minder goed mogelijk is – bijvoorbeeld bij personen die in het belang van de democratische rechtsorde hun functie (zichtbaar) moeten kunnen blijven vervullen – is de inzet van bijvoorbeeld persoonsbeveiliging passender. Dit is niet veranderd bij de actualisatie van de circulaire bewaken en beveiligen2.
Hoe worden de opvattingen van betrokkenen zélf meegewogen in het bieden van beveiliging? Wat bedoelt het OM precies als de mening van de kroongetuigenfamilie in dit geval zwaarder had moeten wegen, maar dat het maatschappelijk belang ook meespeelt bij de afweging? Wat wordt verstaan onder «voortschrijdend inzicht» bij de, volgens de familie, niet nagekomen beveiligingstoezeggingen? Aan welke risico’s hebben de familie van Nabil B. en hun raadslieden precies blootgestaan door dit voortschrijdend inzicht?
Bij het treffen van maatregelen staat het zo goed mogelijk beschermen van de veiligheid altijd voorop. Waar dat mogelijk is, wordt rekening gehouden met de wensen van de te beschermen personen.
Met de bovengenoemde uitspraak is bedoeld dat in de besluitvorming over een deal met een kroongetuige nadrukkelijker de mogelijke positie van familieleden en andere betrokkenen in de afwegingen hadden kunnen worden betrokken, zoals in nieuwe zaken ook gebeurt. Meer aandacht aan de voorkant voor de belangen van familieleden kan ook leiden tot meer draagvlak voor het beveiligingstraject. Dat betekent niet dat de uiteindelijke afweging anders zou zijn uitgevallen. De belangen van criminaliteitsbestrijding en ook nadrukkelijk het voorkomen van nieuwe liquidaties – soms ook van volstrekt onschuldige derden – waren en zijn juist in deze casus van bijzonder groot gewicht in de afweging om de deal al dan niet te sluiten. Er was en is veel aan gelegen om dit geweld te stoppen.
Met «voortschrijdend inzicht» wordt hier bedoeld dat er, na verloop van tijd, sprake was van nieuwe feiten en omstandigheden die leidden tot een andere inschatting. Daardoor kunnen opties die eerder aanvaardbaar of technisch mogelijk leken, later niet meer aanvaardbaar of mogelijk zijn zodat naar andere mogelijkheden moet worden gezocht. De familie van Nabil B. en hun raadslieden hebben niet blootgestaan aan extra risico’s vanwege dat voortschrijdend inzicht.
Klopt het dat het OM erop aanstuurt dat de familie in het buitenland een nieuw leven op moet bouwen, in plaats van in Nederland en met overheidsbescherming? Zo ja, is dat niet een erg zwaar offer voor mensen die zelf niets misdaan hebben? Valt deze overweging hetzelfde uit als het mensen betreft die vanwege hun functie of werkzaamheden bedreigd worden, zoals journalisten?
Over de concrete aard en omvang van reeds genomen en nog te nemen maatregelen, doe ik in het belang van de te beveiligen personen geen nadere mededelingen.
De dreiging en het risico zijn leidend in de afweging of beveiligingsmaatregelen nodig zijn. Welke beveiligingsmaatregelen passend zijn en of en in hoeverre het functioneren van een persoon gefaciliteerd kan worden, vergt een zorgvuldige afweging waarbij veiligheid en maatwerk centraal staan. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3, is de veiligste optie bij dreiging in zijn algemeenheid om zoveel mogelijk onzichtbaar en onvindbaar te zijn voor de bedreigers. Wanneer er sprake is van hoge dreiging en risico kan besloten worden dat een (tijdelijk) anoniem verblijf in het buitenland de meest passende beveiligingsmaatregel is.
Voor personen die worden bedreigd vanwege hun functioneren ten behoeve van de democratische rechtsstaat kan die overweging inderdaad anders uitvallen, juist om de rechtsstaat niet te laten ontwrichten door de dreiging.
Waarom heeft u een verzoek om een gesprek met de broer van kroongetuige Nabil B. afgewezen? Bent u bereid om alsnog in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor de beveiligingsmaatregelen van de familieleden van de kroongetuige ligt bij de coördinerend Hoofdofficier van Justitie. Dit is de Hoofdofficier van Justitie van het arrondissement Midden-Nederland. Het is daarom niet aan mij om inhoudelijk in te gaan op de door hen geuite zorgen en de besluiten over de al dan niet getroffen beveiligingsmaatregelen.
Zijn er u nog meer gevallen bekend waarin afspraken rond de beveiliging tot conflicten en mogelijke risico’s heeft geleid? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen om de noodzakelijke beveiliging te garanderen?
Er wordt voortdurend nauw samengewerkt door de betrokken diensten om op basis van dreiging en risico passende en proportionele beveiligingsmaatregelen te treffen, waarbij de veiligheid van de te beveiligen personen centraal staat. Het bevoegd gezag beslist welke maatregelen getroffen worden en houdt daarbij waar mogelijk rekening met de wensen van de te beveiligen personen. Waar aan de wensen niet kan worden voldaan vanwege veiligheidseisen komt het helaas voor dat te beveiligen personen ontevreden zijn over de afspraken rond de beveiliging. Ik herken niet dat dit vervolgens ook leidt tot onaanvaardbare risico’s.
De inzet Syrische rebellen door Turkije in oorlog om Nagorno-Karabach |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat Turkije Syrische rebellen inzet in de oorlog om Nagorno-Karabach, aan de zijde van Azerbeidzjan?1
Zoals medegedeeld in het verslag van de Europese Raad (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1620), kan het kabinet inmiddels berichten dat Nederland het zeer waarschijnlijk acht dat Turkije militair betrokken is bij het conflict in en rond Nagorno-Karabach. De exacte aard van deze betrokkenheid kan vooralsnog niet worden vastgesteld. Daarnaast is het kabinet er inmiddels van op de hoogte dat Turkije inderdaad betrokken is bij de inzet van Syrische strijders aan Azerbeidzjaanse zijde. In algemene zin is bekend dat Azerbeidzjan en Turkije nauwe banden met elkaar onderhouden, waaronder samenwerking op militair terrein. Die samenwerking betreft onder andere gezamenlijke oefeningen en leveringen van militair materieel in de afgelopen jaren.
Behoren tot de in de berichtgeving genoemde rebellengroeperingen, zoals de Sultan Murad Brigade, ook groeperingen die in het verleden non-lethal assistance (NLA) ontvangen hebben van Nederland?
In verband met herleidbaarheid naar de door Nederland gesteunde gematigde gewapende groepen, kan er in het openbaar niet worden ingegaan op eventuele betrokkenheid van voorheen door Nederland gesteunde gematigde gewapende groepen.
Bent u bereid inzet van Syrische rebellengroeperingen in de oorlog om Nagorno-Karabach te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Externe inmenging leidt eerder tot escalatie dan tot de-escalatie van het conflict. Mede op initiatief van Nederland heeft de Europese Raad zich op 1 oktober jl. daarom uitgesproken tegen elke externe inmenging en opgeroepen tot de-escalatie, staakt het vuren en de noodzaak om terug te keren naar de onderhandelingstafel. Deze oproep is door Nederland herhaald tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 12 oktober. Nederland heeft daarbij, conform de motie Van Helvert en Voordewind (gewijzigde motie 21 501-02, nr. 2212) ook opgeroepen tot een onderzoek naar de rol van externe actoren in OVSE-verband. Deze oproep is eveneens herhaald richting de co-voorzitters van de OVSE Minsk Groep. Daarnaast wijs ik op de diverse verklaringen van de EU Hoge Vertegenwoordiger waarin de EU zich uitspreekt tegen externe inmenging. Dit geldt ook voor EU verklaringen binnen de OVSE en de Raad van Europa.
Herinnert u zich uw antwoord Kamervragen over het bericht dat Turkije Syrische rebellen inzet in de strijd in Libië, waarbij u aangaf dat het «op dit moment onduidelijk is om welke strijders of groepen het gaat, wat hun achtergrond is en op welke wijze of door wie zij geworven en ingezet zouden worden»?2
Ja.
Weet u inmiddels wel meer? Zo ja, bent u dan alsnog bereid, met de kennis van nu, vragen 10 t/m 15 te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is er inmiddels van op de hoogte dat Turkije inderdaad betrokken is bij de inzet van Syrische strijders in Libië. Zie verder antwoorden 10 t/m 15.
Als u het voor u op dit moment ook bij het oorlog om Nagorno-Karabach onduidelijk is om welke strijders of groepen het gaat, wat hun achtergrond is en op welke wijze of door wie zij geworven en ingezet zouden worden, bent u dan bereid om op zoek te gaan naar antwoorden op deze vragen, bijvoorbeeld door onderzoek te doen en te bepleiten, contact te zoeken met bondgenoten en uitleg te vragen van Turkije, helemaal gezien de uitspraak van de Turkse president Erdogan «Turkey will continue to stand with ... Azerbaijan with all its resources and heart»?3
Nederland heeft conform de motie Van Helvert c.s. in de meest relevante gremia opgeroepen tot een onderzoek in OVSE-verband naar externe inmenging bij het conflict. Nederland blijft in contact met diverse internationale actoren om de zorgen daarover kenbaar te maken.
Bent u bereid in contact te treden met Frankrijk, gezien de berichtgeving over de claim van de Franse president Macron dat Syrische strijders actief zijn in de oorlog om Nagorno-Karabach?4
Ja. Nederland staat in contact met diverse internationale actoren, waaronder Frankrijk als co-voorzitter van de OVSE Minsk Groep.
Heeft Nederland, ook als lid van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties (VN), kennisgenomen van het recente rapport van de onafhankelijke internationale VN-onderzoekscommissie naar Syrië, waarin de commissie aangeeft dat er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat Syrische rebellen, waaronder de Sultan Murad Brigade, die voor Turkije in Noord-Syrië vochten, de oorlogsmisdaden van onder meer plunderingen, gijzeling, wrede behandeling en marteling, verkrachting en vernieling van cultureel bezit hebben begaan? Hoe beoordeelt u dit? Bent u bereid Turkije en/of de genoemde rebellengroeperingen ter verantwoording te roepen en te veroordelen?5
Ja, dit rapport is bekend bij het kabinet. Tijdens de Mensenrechtenraad is de deze kwestie in EU verband aan de orde gesteld. Ten tijde van het zogenaamde Afrin offensief, welke in januari 2018 aanving, is de Sultan Murad Brigade beschuldigd van mensenrechtenschendingen (zie ook TK 32 623, nr. 2229 antwoord op vragen 278, 281, 289). Het schenden van mensenrechten en het plegen van oorlogsmisdaden wordt door het kabinet altijd veroordeeld, waarbij de schenders van mensenrechten ter verantwoording dienen te worden geroepen.
Zijn er «rode lijnen» die Nederland in het kader van het NLA-programma gesteld heeft, overschreden door Syrische rebellengroeperingen, bijvoorbeeld bij de aanval op en bezetting van Afrin, waarover de VN-onderzoekscommissie naar Syrië juist ernstige beschuldigingen uit?
Hoewel er tijdens de volledige duur van het programma werd gemonitord, zowel door de uitvoerders, onze bondgenoten als Nederland zelf, was het niet mogelijk – bijvoorbeeld vanwege een onveilige situatie in de gebieden waar de gematigde oppositie actief was – een monitoringssysteem op te zetten dat alle risico’s uitsloot. Zoals in antwoorden op feitelijke vragen aan uw Kamer gemeld, maakten berichten over mogelijke schendingen van het humanitair oorlogsrecht of mensenrechten ten tijde van het NLA programma, deel uit van de vetting en van contacten met de groepen. Hier zijn in voorkomende gevallen conclusies aan verbonden, zie ook TK 32 623, nr. 184 (Kamerstuk 32 623, nr. 229). In verband met herleidbaarheid naar de door Nederland gesteunde gematigde gewapende groepen, kan er in het openbaar niet worden ingegaan op eventuele betrokkenheid van deze groepen bij het Afrin offensief van januari 2018. Uw Kamer is hierover (deels) vertrouwelijk geïnformeerd (Kamerstuk 32 623, nr. 200, Kamerstuk 32 623, nr. 247).
Bent u bereid alle door Nederland in het kader van NLA geleverde spullen terug te vorderen bij Syrische rebellengroeperingen die zich schuldig gemaakt hebben aan mensenrechtenschendingen, tot oorlogsmisdaden aan toe? Zo nee, waarom niet?
In verband met herleidbaarheid naar de door Nederland gesteunde gematigde gewapende groepen, kan er in het openbaar niet worden ingegaan op eventuele betrokkenheid van voorheen door Nederland gesteunde gematigde gewapende groepen. Hoewel niet valt uit te sluiten dat er door Nederland geleverde NLA-goederen nog in gebruik zijn, zal het overgrote deel van de geleverde goederen, zoals voedselpakketten en medicijnen, zijn geconsumeerd. De gemiddelde levensduur van een voertuig in de Syrische context was naar schatting zes tot acht maanden (Kamerstuk 32 623, nr. 229, Kamerstuk 32 623, nr. 294). Na beëindiging van het NLA programma in 2018 is bovendien de monitoring van de goederen beëindigd, waardoor het traceren en terughalen van eventueel nog in gebruik zijnde goederen niet mogelijk is.
Bent u bereid te eisen bij Turkije en richting Syrische rebellengroeperingen dat er geen door Nederland geleverde spullen ingezet worden in Libië en in de oorlog om Nagorno-Karabach? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de opvatting van de Franse president Macron, die de oorlogsretoriek van Erdogan «onbezonnen en gevaarlijk» noemt, en de door Erdogan bepleite verovering van Nagorno-Karabach door Azerbeidzjan onacceptabel?6
Het kabinet heeft conform de moties Karabulut (Kamerstuk 22 501-02, nr. 2218), Voordewind c.s. (Kamerstuk 35 373, nr. 8) en Van Helvert c.s. (Kamerstuk 22 501-02, nr. 2216) de oorlogsretoriek van alle landen, waaronder Turkije, in EU verband veroordeeld, en zowel in EU als NAVO verband zorgen geuit over buitenlandse inmenging. Daarbij zijn alle landen, waaronder Turkije, opgeroepen om zich in te zetten voor het handhaven van het staakt-het-vuren en een terugkeer naar de onderhandelingstafel onder auspiciën van de OVSE Minsk Groep.
Bent u bereid de agressieve houding van Turkije richting naburige landen, waaronder EU- en NAVO-lidstaten, te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
De Europese Raad heeft zich op 16 oktober jl. uitgesproken over unilaterale en provocerende acties door Turkije in de Oostelijk Middellandse zee en heeft het land opgeroepen zich structureel in te spannen voor het verminderen van spanningen.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Kent u het rapport van Amnesty International «We sense trouble: Automated discrimination and mass surveillance in predictive policing in the Netherlands»?1
Ja
Waarop zijn de zeer generieke criteria (zoals de grootte van de auto) die leiden tot de risicoscore op basis waarvan de inzittenden van een auto al dan niet worden aangehouden gebaseerd? Hoe schat u de effectiviteit van dergelijke generieke criteria in?
De werkwijze van mobiel banditisme onderscheidt zich van die van andere groepen die zich schuldig maken aan zakkenrollerij en winkeldiefstal. Zo onderscheidt mobiel banditisme zich o.a. in mobiliteit, de mate van georganiseerdheid en professionaliteit, het al dan niet in opdracht van derden stelen, de modus operandi, mobiliteit en doelwitten (van slachtoffers). De werkwijze van deze groepen, zoals die in Roermond wordt waargenomen, is nader beschreven in het onderzoeksrapport «Mobiele Bendes aan het Roer»2.
Het merk en model van het gebruikte voertuig is een van de onderscheidende kenmerken, naast vele andere kenmerken. Een voertuig zal nooit stil worden gehouden op basis van één (generiek) kenmerk. Er moet sprake zijn van een combinatie van kenmerken voordat er sprake is van een zogenoemde «hit». Zodra de politie opvolging geeft aan een hit en het voertuig wordt aangetroffen, dan bepaalt een politieagent zelf of het voertuig zal worden stilgehouden. Op basis van de verkregen informatie, en zijn of haar waarneming en ervaring, kan een agent ook besluiten het voertuig door te laten. Het besluit om een voertuig stil te houden is dus gebaseerd op meer factoren dan alleen de risicoscore uit een daderprofiel.
In mijn antwoord op vraag 4 van de leden Van Beukering-Huijbregts en Verhoeven gaf ik aan dat de werkwijze een zogenaamde leerlus omvat. Een kenmerk, zoals een bepaald type voertuig, dat in de praktijk niet of nauwelijks wordt aangetroffen of een kenmerk dat wel wordt aangetroffen, maar na analyse geen onderscheidend kenmerk blijkt te zijn voor de dadersgroep, wordt verwijderd uit het profiel. Een voorbeeld hiervan is een Duitse huurauto. Dit kenmerk had geen onderscheidend vermogen.
Kunt u een volledige lijst verschaffen van de criteria die door het project Sensing worden gebruikt om de risico-score van een auto of inzittenden te bepalen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik heb inzage gehad in de lijst, maar ik kan deze informatie niet openbaar maken. Dit zou het opsporings- en handhavingsbelang doorkruizen.
Kunt u toelichten in hoeverre de gebruikte criteria worden aangepast en verbeterd op basis van daadwerkelijk verrichtte aanhoudingen door de politie en de bevindingen hieromtrent?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2. De Operationele Proeftuin Roermond (OPTR) richt zich op het voorkomen van mobiel banditisme. Kennis die wordt vergaard bij ontdekkingen op heterdaad wordt daarbij ook gebruikt om dit specifieke daderprofiel te toetsen.
Klopt het dat als inzittenden van een auto worden aangehouden en in de politiedatabase worden verwerkt, zij in het vervolg een hogere kans hebben om weer aangehouden te worden, zelfs als zij bij de eerste aanhouding compleet onschuldig bleken te zijn? Zo ja, kunt u uitleggen waarom het project Sensing op deze manier ontworpen is? Hoe denkt u dat deze «feedback loop» de effectiviteit van het project Sensing beïnvloedt?
Nee, dat klopt niet. Het project kent juist een «feedback loop». Wanneer uit de controle geen feiten worden vastgesteld die leiden tot een dergelijk vermoeden, dan zal dat voertuig op een lijst worden geplaatst die voorkomt dat het voertuig nog een keer in de aandacht komt. Dat voertuig zal dan juist geen hit meer genereren.
Omgekeerd geldt dat natuurlijk ook. Als een voertuig wordt gecontroleerd en uit die controle blijken aanvullende feiten die leiden tot een vermoeden van betrokkenheid bij enig strafbaar feit, dan zal dit voertuig worden toegevoegd aan de referentielijst. De kans dat dat voertuig in het vervolg weer wordt stil gehouden is dan inderdaad groter.
Klopt het dat mensen met een Roma of Oost-Europese achtergrond gezien worden als extra risico en daarmee meer kans hebben om door de politie aangehouden te worden? Kunt u zich voorstellen dat dit niet rijmt met artikel 1 van de Grondwet?
In mijn antwoord op vraag 6 van de leden Beukering-Huijbregts en Verhoeven gaf ik aan dat het kenteken (land van herkomst van het voertuig) één van de kenmerken is in het profiel. Een bijzonder persoonsgegeven als etniciteit (zoals een Roma of Oost-Europese achtergrond) maakt geen onderdeel uit van het profiel.
In hetzelfde antwoord gaf ik aan dat het aan de betrokken officier van justitie is om te bepalen of de opname van het land van herkomst van het voertuig in de profielregel in combinatie met de andere selectiecriteria passend en noodzakelijk is voor de aanpak van deze criminaliteitsvorm. Het is aan de rechter om er een oordeel over te vellen indien een betrokken burger dit wil aanvechten.
Kunt u kwantitatief aantonen in hoeverre het project Sensing in Roermond effectief is in het tegengaan van zakkenrollers en winkeldieven? Zo nee, waarom niet?
Een kwalitatief of kwantitatief oordeel over de effectiviteit van het project Sensing in Roermond is nu nog niet mogelijk.
De OPTR richt zich op het voorkomen van mobiel banditisme door potentiele daders buiten het winkelgebied van Roermond tegen te houden. In het winkelgebied en het Outlet Center zelf zijn ook maatregelen getroffen. Door de winkeliers zelf en door de aanwezigheid van politie en bewakingspersoneel. Deze optelsom van maatregelen moet de hoeveelheid zakkenrollerij en winkeldiefstal terugdringen. Het aandeel van de OPTR in die optelsom is nog niet te bepalen.
In 2019 is in eerste aanleg gewerkt aan het cijfermatig valideren van de profielregels en het op orde krijgen van het systeem. In de tweede helft van 2019 zijn de eerste hits aan politiemedewerkers uitgegeven, waarna bleek dat het uitgifteproces moest worden aangepast. Er lag te veel tijd tussen hit en opvolging. Het voertuig werd daardoor vaak niet aangetroffen. In het vierde kwartaal van 2019 werden er op basis van het profiel 199 hits gegenereerd, waarvan er 20 leiden tot een controle.
Begin 2020 is het proces zodanig aangepast dat er sneller opvolging kan worden gegeven aan een hit. Sinds dit voorjaar is vanwege de coronamaatregelen de capaciteit die nodig is voor verdere opvolging anders geprioriteerd. De uitvoering van de proeftuin ligt daardoor in 2020 feitelijk stil, waardoor er geen nieuw inzicht wordt opgebouwd op de effectiviteit van de OPTR.
Alle politieagenten in de operationele proeftuin beschikken sinds eind 2019 over een app op hun mobiele telefoon waarmee direct het resultaat van een opvolging wordt teruggekoppeld. Dit zorgt ervoor dat alle resultaten worden vastgelegd.
In 2019 bleek circa 50% van de daadwerkelijk gecontroleerde voertuigen correct te zijn geselecteerd op basis van het profiel. Om een definitieve uitspraak te kunnen doen over de effectiviteit hiervan is een hoger aantal feitelijk gecontroleerde voertuigen nodig.
Klopt het dat de resultaten van het Sensing project niet systematisch worden bijgehouden en de effectiviteit van dit project daarom niet goed geëvalueerd kan worden? Zo nee, kunt u de Kamer informeren over de evaluaties van dit project? Zo ja, waarom wordt project gecontinueerd?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beoordeelt u de claim van Amnesty International dat het project Sensing het recht op privacy op ingrijpende wijze aantast? Op welke manier is het recht op privacy volgens u gewaarborgd in het project Sensing en wordt een eventuele inbreuk hierop gerechtvaardigd door het beschermen van andere belangen?
Ik verwijs u hiervoor mijn antwoord op de vragen 3, 5 en 6 van de leden Van Beukering-Huijbregts en Verhoeven. Op verzoek van uw Commissie heb ik daarnaast nog een algemene reactie op dit rapport gegeven. Die reactie doe ik u tegelijkertijd met de beantwoording van deze vragen toekomen. Voor het antwoord op deze vraag kan ik u verder ook nog naar die brief verwijzen.
Acht u de effectiviteit van het project Sensing voldoende om dit project voort te zetten, daarbij het risico in acht nemend dat dit project de privacy van burgers op ingrijpende wijze aantast?
Ik mijn antwoord op vraag 7 ga ik in op de effectiviteit van het project.
In verschillende publicaties over de OPTR wordt de indruk gewekt dat er zeer veel sensoren worden ingezet en dat het effect en het risico van die sensoren onvoldoende worden getoetst.
In de OPTR is de ANPR3-camera de enige sensor die wordt toegepast. Andere sensortechnieken zijn wel overwogen, maar bleken na uitvoering van een technische-, juridische- en ethische toets niet bruikbaar.
Kunt u toelichten wat de juridische basis is voor het poject Sensing? Hoe beoordeelt u de claim van Amnesty International dat artikel 3 van de Politiewet en artikel 160 van de Wegenverkeerswet geen goede juridische basis bieden voor het project Sensing?
De eisen op het gebied van privacy die hier van toepassing zijn staan in de Politiewet 2012 (Pw) en de Wet Politiegegevens (Wpg).
De verkrijging van gegevens vindt plaats op grond van artikel 3 Pw.
In de OPTR worden alleen ANPR-camera’s ingezet voor het verkrijgen van data. Deze ANPR-camera’s worden op de reguliere manier ingezet. Dat wil zeggen dat de kentekens van passerende voertuigen worden vergeleken met het profiel en lokale en relevante landelijke referentielijsten. De afbeeldingen van de voertuigen die op deze lijsten voorkomen (de «hits») worden bewaard. In het kader van een lopend politieonderzoek kunnen ook de «no hits» worden opgeslagen.
De wettelijke bepaling voor het op deze wijze verwerken van ANPR-gegevens wordt gevonden in de Wpg. In het IJssellandarrest4 wordt geconcludeerd dat de aldaar genoemde bepalingen van de Wpg een grondslag bieden voor het verwerken van uit ANPR verkregen gegevens.
De «no-hits» worden opgeslagen en verwerkt in een omgeving conform artikel 9 Wpg. Dit is een afgeschermde omgeving waar alleen geautoriseerde medewerkers bij kunnen. De «hits» worden opgeslagen en verwerkt in een omgeving conform artikel 8 Wpg. Aan een artikel 8-omgeving worden minder strenge eisen gesteld, omdat hier opvolging plaats vindt en meer medewerkers toegang moeten kunnen hebben tot de gegevens.
In het kader van de OPTR worden er geen gevoelige gegevens5 verzameld, die op grond van artikel 5 Wpg moeten worden verwerkt.
In mijn antwoord op vraag 3 van de leden Van Beukering-Huijbregts en Verhoeven omschrijf ik hoe de politie het project Sensing heeft getoetst aan de wettelijke eisen.
Amnesty International stelt dat de politie haar bevoegdheden onder de Wegenverkeerswet misbruikt om voertuigen stil te houden. Dat is niet juist. In de OPTR kan de politie een voertuig stil houden om de identiteit van de inzittende te kunnen vaststellen. De politie ontleent deze bevoegdheid aan de Algemene wet Bestuursrecht6. Een eventuele opvolghandeling, zoals het doorzoeken van het voertuig, geschiedt op grond van artikel 2.44 van de APV van de gemeente Roermond7.
Is voorafgaand aan het project juridisch advies ingewonnen over de mogelijk inbreuk die dit project maakt op mensenrechten?
De OPTR wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag in Roermond. Het projectteam brengt verslag uit van al haar werkzaamheden aan de stuurgroep van de OPTR, waarin de burgemeester, de Officier van Justitie en de betrokken politieafdelingen zijn vertegenwoordigd. De stuurgroep is de opdrachtgever, maar is in formele zin geen toezichthouder. De stuurgroep beoordeelt of de sensoren, de profielregels en de datasets die het project voorstelt mogen worden ingezet. De burgemeester en de Officier van Justitie zijn verantwoordelijk voor het opdrachtgeverschap.
Er is niet specifiek juridisch advies ingewonnen over de mogelijke inbreuk op mensenrechten. In mijn antwoord op vraag 3 van de leden Van Beukering-Huijbregts en Verhoeven gaf ik aan dat er bij aanvang van de OPTR een Nota van Rechtmatigheid en een Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) zijn opgesteld. In deze documenten is de werkwijze van de OPTR in relatie tot de van toepassing zijnde wetgeving beschreven.
De functionaris voor gegevensbescherming (FG) van de politie houdt intern toezicht op de toepassing en naleving van de privacywetgeving. Conform de AVG en de Wpg rapporteert de FG aan de Korpsleiding en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De AP houdt ook ambtshalve toezicht. Ook kan de AP na een klacht beslissen een onderzoek te starten en handhavend op te treden. Uiteindelijk is het aan de rechter om over het handelen van de politie te oordelen.
De Inspectie Justitie en Veiligheid houdt toezicht op de taakuitvoering van de politie. Indien er bij de taakuitvoering AI toepassingen worden ingezet valt deze inzet daarmee onder het mandaat van de Inspectie8.
Wie houdt toezicht op het project? Heeft het toezicht betrekking op zowel het algoritme als op de keuze voor datasets? Aan wie rapporteert de toezichthouder?
Zie antwoord vraag 12.
Wat voor lessen trekt u uit het project Sensing voor het vervolg van dergelijke pilots? Welke lessons learned neemt u in het vervolg mee bij de uitrol van predictive policing?
In mijn antwoord op vraag twee van de leden Van Beukering-Huijbregts en Verhoeven gaf ik aan dat de OPTR geen gebruik maakt van «predictive policing». Ik wil dat nogmaals benadrukken.
Hoewel de politie zorgvuldig te werk gaat, blijft de buitenwereld kritisch. Dat blijkt ook nu uit het rapport van Amnesty International.
Er is vanaf het eerste moment door de politie en het bevoegd gezag open gecommuniceerd over de OPTR. De start vond plaats in aanwezigheid van de media. Er is destijds een toelichting gegeven op wat er wordt gedaan, hoe dat wordt gedaan en waarom dat wordt gedaan. Het juridisch kader is openbaar. Vanuit de OPTR wordt regelmatig ingegaan op verzoeken van wetenschappelijk onderzoekers en critici om informatie over het proces en de opzet van de proeftuin. Ook met Amnesty International zijn daarover gesprekken gevoerd.
Het is belangrijk dat de politie ervaring opbouwt met de inzet van sensortechnologie, zoals ook is besproken in uw kamer in 2015 (Visie op Sensing9). Dat moet zorgvuldig gebeuren. Mede door kritische vragen uit de maatschappij worden de afwegingen op proportionaliteit en subsidiariteit telkens opnieuw beschouwd.
Volledige openheid over de werkwijze is echter niet mogelijk, omdat daarmee het opsporings- en handhavingsbelang wordt doorkruist.
Bent u bereid dit project stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben het niet eens met het oordeel van Amnesty dat in Roermond de rechten op privacy, databescherming en non-discriminatie worden geschonden. In de antwoorden op uw vragen en op die van de leden Van Beukering-Huijbregts en Verhoeven geef ik daar een onderbouwing voor.
Het is van belang dat de politie-ervaring opdoet met het gebruik van nieuwe technologie in haar werk, ook op het raakvlak tussen het gebruik van die technologie en de ethische aspecten daarvan. Juist door hiermee te kunnen experimenteren kan de politie ervan leren. In de kamerbrief uit 2015 over de visie op sensing heb ik al gewezen op het belang van experimenteren.
Vanwege een grote daling van incidenten in 2020, en een andere keuze voor prioriteiten in 2020 ligt de OPTR nu feitelijk stil. De stuurgroep maakt daarom de afweging of het project op dit moment operationeel moet blijven.
De artikelen ‘Milieuwetten Brazilië versoepeld: bescherming kustbossen opgeheven’ en ‘Import sojabonen uit Brazilië 40 procent hoger’ |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Milieuwetten Brazilië versoepeld: bescherming kustbossen opgeheven» en «Import sojabonen uit Brazilië 40 procent hoger»?1 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat de vrijgekomen kustgebieden vooral voor economische doeleinden zullen worden gebruikt? Kunt u toelichten of u via diplomatieke kanalen uw zorgen hierover heeft geuit? Zo nee, waarom niet?
Op 28 september jl. heeft de Nationale Raad voor Milieu van Brazilië een aantal bestuursrechtelijke besluiten ingetrokken, inclusief een besluit uit 2002 over de bescherming van bepaalde kustgebieden, zoals mangroves en loofbossen langs de kust genaamd restingas. De Braziliaanse regering heeft vermindering van bureaucratie als reden hiervoor aangevoerd. Zij is van mening dat de bestaande boswet van 2012 bescherming biedt voor deze gebieden. De specifieke kustgebieden worden beschermd onder deze boswet, maar in mindere mate. Onder het oude besluit werd een gebied van 300 meter rondom deze specifieke kustgebieden beschermd. Onder de huidige boswet worden alleen de specifieke kustgebieden beschermd. Een aantal milieuorganisaties en ngo’s heeft kritiek geuit op de intrekking van deze besluiten. Zij waarschuwen voor negatieve gevolgen en wijzen o.a. op een negatieve impact op ecosystemen. Het is nog niet bekend of genoemde intrekking juridisch of politiek zal worden aangevochten.
Nederland voert, bilateraal en met Europese partners, een actieve dialoog met de Braziliaanse regering over het belang van klimaat- en milieubescherming en de bestrijding van ontbossing. Zorgen over pogingen om de effectiviteit van het geheel van wet- en regelgeving in te perken worden daarbij ook geuit. Daarnaast benadrukt Nederland het belang van effectieve handhaving.
Bent u bekend met het feit dat Nederland in de eerste zes maanden van 2020 40% meer sojabonen uit Brazilië heeft geïmporteerd dan in het eerste halfjaar van 2019? Hoe komt het dat de import zo is gegroeid?
Ja. Deze toename hangt waarschijnlijk vooral samen met de dit jaar verder teruggelopen Europese productie van raapzaadolie en aanbod van Europees raapzaadmeel. Deze afname wordt deels gecompenseerd door geïmporteerde soja.
Brazilië en de VS zijn de allergrootste exporteurs van sojabonen. De import van sojabonen uit Brazilië in Europa is sinds 2018 sterk toegenomen. Dit heeft te maken met handelspolitieke en geopolitieke ontwikkelingen tussen de VS en China (een sterke stijging van de export van sojabonen uit de VS naar China en een grote daling van de export van Braziliaanse sojabonen naar China), en de voor export gunstige wisselkoers van de Braziliaanse Reaal.
De hoeveelheid soja die in het Nederlandse veevoer wordt verwerkt is in de afgelopen jaren niet substantieel toegenomen.3 De toegenomen hoeveelheid geïmporteerde sojabonen in Nederland is daarom waarschijnlijk bestemd voor elders in Europa. De bijzondere Nederlandse importpositie wordt voor een belangrijk deel bepaald door de havens van Amsterdam en Rotterdam en de aanwezigheid van grote crushers die een groot deel van het Europese achterland bedienen van sojabonen, schroot en olie.
Wat vindt u ervan dat Nederland sojabonen importeert uit een land waar milieuwetten worden opgeheven ten behoeve van economische doeleinden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2, voert Nederland, bilateraal en met Europese partners, een actieve dialoog met de Braziliaanse regering over het belang van klimaat- en milieubescherming en de bestrijding van ontbossing. Nederland voert deze dialoog aan de ene kant om zorgen over te brengen, maar ook om met Brazilië samen te werken aan de samenhangende doelen van economische ontwikkeling, verduurzaming van landbouwproductie, naleving van mensenrechten en behoud van waardevolle bossen en biodiversiteit. De open brief die Nederland op 15 september jl. samen met 6 Europese partners uit het Amsterdam Declarations Partnership (ADP) en België aan Brazilië heeft gestuurd, past in de Nederlandse ambitie om de dialoog met Brazilië over het verduurzamen en ontbossingsvrij maken van agrarische handelsketens te verdiepen. Daarnaast werkt Nederland samen met de andere lidstaten van de Europese Unie, mede in het kader van de Green Deal, aan het verduurzamen van de vraag naar agrarische grondstoffen als soja in de EU. Samen met de ADP-landen zet Nederland ook in op een ambitieuze uitwerking van de EU-mededeling over bescherming en herstel van bossen wereldwijd, gericht op effectieve maatregelen om de import van agrarische grondstoffen in de EU ontbossingsvrij te maken. Daarmee wordt een sterk signaal afgegeven aan landen als Brazilië om de productie van deze grondstoffen verder te verduurzamen.
Bent u het ermee eens dat de groei van de Nederlandse import van sojabonen voor met name veevoer uit Brazilië invloed heeft op de ontbossing in Brazilië? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse consumptie van sojabonen via veevoer in vlees, zuivel en eieren is de afgelopen jaren niet substantieel toegenomen. Het volume van die consumptie is sinds 2015 afgedekt met duurzaamheidscertificaten die o.a. garanderen dat de productie vrij was van ontbossing.
Volgens de laatste Europese sojamonitor (meetjaar 2018) komt 77% van de soja die uit Brazilië naar Europa wordt geëxporteerd uit gebieden in het noorden van Brazilië, met een laag risico op ontbossing. Die regio is dus niet vrij van ontbossing. Zoals verder toegelicht in het antwoord op vraag 4, zet Nederland daarom in op Europese samenwerking en EU-maatregelen die gericht zijn op het helpen creëren van één Europese markt voor ontbossingsvrije en duurzaam geproduceerde soja.
Deelt u de mening dat Nederland als grote importeur medeverantwoordelijk is voor het voorkomen dat Brazilië de milieuwetten daadwerkelijk opheft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is voor zover mij bekend geen direct verband tussen het intrekken van het hierboven genoemde besluit over de bescherming van kustgebieden en sojateelt.
Twee andere besluiten die op 28 september jl. zijn ingetrokken respectievelijk aangepast door de Nationale Raad voor Milieu, hebben wel effect op de agrosector en daarmee mogelijk ook op de sojateelt. Het gaat ten eerste om een besluit over het reguleren van milieuvergunningen voor irrigatieprojecten. Dit besluit is ingetrokken en gaf prioriteit aan irrigatiemethoden met een lager verbruik van water en energie. Ten tweede is een besluit aangepast over de regulering van afvalverbrandingsovens. Volgens het aangepaste besluit mogen pesticides wel verbrand worden in draaitrommelovens waar dit voorheen was verboden.
Zie verder het antwoord op vraag 2 en 4.
Bent u bereid in EU-verband uw zorgen te uiten over deze opheffing van milieuwetten en in gesprek te gaan over mogelijke tegenmaatregelen, zowel op het diplomatieke vlak als bij de import van soja?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 en 4 voert Nederland een actieve dialoog met de Braziliaanse regering over klimaat- en milieubescherming, zowel bilateraal als met Europese partners. Tegenmaatregelen zijn hierbij niet aan de orde.
Deelt u de mening dat in het kader van kringlooplandbouw en de eiwittransitie de import van sojabonen voor veevoer buiten Europa aan banden gelegd moet worden? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
In de LNV-visie «Waardevol en verbonden» is aangekondigd dat de komende periode een omslag gaat plaatsvinden waardoor veehouders steeds meer voer gebruiken dat zij zelf hebben geteeld of dat zij hebben aangekocht van bij voorkeur lokale of regionale producenten. Ook benutten zij in het veevoer steeds meer rest- en bijproducten uit de humane voedingsindustrie.
Zoals in de contouren van de Nationale Eiwitstrategie is toegelicht, wil het kabinet meer inzetten op andere teelten, innovatie en het gebruik van reststromen om in de nationale eiwitbehoefte te voorzien om zodoende de afhankelijkheid van o.a. geïmporteerde soja te verminderen. De Nationale Eiwitstrategie zal eind 2020 aan uw Kamer worden toegestuurd.
Speculeren met schulden van ontwikkelingslanden door zogeheten ‘Aasgierfondsen’ |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aasgierfondsen ruiken hun kans»?1
Ja.
Heeft u zicht op hoeveel aasgierfondsen binnen ons Koninkrijk (dus inclusief het Caribische deel) zijn gevestigd? Zo nee, wat gaat u doen om dit inzicht te verkrijgen?
Hoewel er geen eenduidige definitie bestaat, wordt met aasgierfondsen gedoeld op een klein deel van de obligatiebeleggers, die investeren in sterk afgeprijsd schuldpapier van landen die kampen met betalingsbalansproblemen (distressed debt) met als doel een zo groot mogelijk deel van de hoofdsom en renteverplichtingen te ontvangen. Het onderscheid tussen bonafide obligatiebeleggers en «aasgierfondsen» is in de praktijk niet altijd te maken. Hierdoor kan ook niet worden bepaald hoeveel zich er binnen het Koninkrijk bevinden.
Welke concrete resultaten zijn er tot dusver behaald door de Nederlandse financiering van de African Legal Support Facility en het pleiten binnen de G20 en het IMF voor «collective action clauses», ter bestrijding van aasgierfondsen?2
Nederland is sinds 2013 donor van de African Legal Support Facility (ALSF). Die organisatie staat Afrikaanse landen juridisch bij in de procesvoering met «aasgierfondsen». Naast procesvoering adviseert ALSF ook bij de uitgifte van nieuwe schuld, bijvoorbeeld over de formulering van de leendocumentatie om zo toekomstige problemen met onwelwillende obligatiebeleggers te voorkomen. Zo won de Democratische Republiek Congo met hulp van ALSF in hoger beroep een rechtszaak van een obligatiebelegger. Mede door capaciteitsversterking en verbeterde leendocumentatie is de behoefte aan juridische bijstand bij procesvoering de afgelopen jaren verminderd. ALSF heeft daardoor een meer preventieve functie ingenomen en adviseerde bij schulduitgifte en herstructureringen in onder andere Kameroen, Gambia, Niger, Tunesië, Guinee-Bissau en Somalië.
De toenemende aanwezigheid van Collective Action Clauses (CAC’s) in obligatiecontracten heeft bijgedragen aan het spoedige verloop van recente herstructureringen van private claims. Deze herstructureringen waren in grotere mate preventief3, van kortere duur en met een hogere participatie van crediteuren dan voorheen. Sinds oktober 2014 bevat naar schatting van het IMF ongeveer 88% van de internationale schulduitgiftes CAC’s.4 Tegelijkertijd heeft het tijd nodig voordat alle bestaande obligaties zonder CAC’s zijn vervallen en vervangen door obligaties met CAC’s. Het IMF stimuleert de opname van CAC’s in obligatiecontracten.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de gesprekken die het kabinet heeft gevoerd, of nog voert, met het Institute of International Finance als vertegenwoordiger van private crediteuren?
Nederland voert gesprekken met het Institute of International Finance (IIF) binnen de Club van Parijs. De gesprekken dit jaar hebben zich voornamelijk toegespitst op mogelijke deelname van de private sector aan schuldenmoratorium (Debt Service Suspension Initiative) van de G20 en de Club van Parijs. Deelname van private crediteuren aan het DSSI is desondanks vooralsnog uitgebleven. Complicerende factor is daarbij dat ontwikkelingslanden zeer terughoudend zijn in het aanvragen van DSSI-bijdragen van de private sector uit angst voor negatieve effecten op hun kredietrating en voor verlies van toegang tot de kapitaalmarkten.
Het IMF deed recent een oproep tot het herzien van de internationale schuldenarchitectuur, waarover momenteel ook met de private sector gesproken wordt.5 In de Club van Parijs onderschrijft Nederland het uitgangspunt dat de lasten van eventuele schuldherstructureringen eerlijk tussen crediteuren gedeeld worden, waarbij middels het principe van comparability of treatment van private crediteuren wordt verwacht dat ze minstens in gelijke mate als officiële crediteuren bijdragen aan een herstructurering.
Bent u bekend met gevallen waarin Nederlands ontwikkelingsgeld terecht is gekomen bij een aasgierfonds? Zo nee, wat heeft u gedaan om dit te onderzoeken? Zo ja, om welk totaalbedrag gaat het?
Er zijn mij geen gevallen bekend waarin Nederlands ontwikkelingsgeld bij investeerders in distressed debt terecht is gekomen. Door middel van steun aan ALSF en verschillende andere organisaties gericht op technische assistentie om schuldmanagementcapaciteit te versterken probeert Nederland «aasgierfondsen» zoveel mogelijk de wind uit de zeilen te nemen. Volledig uitsluiten dat er toch geld bij «aasgierfondsen» terecht komt is echter onmogelijk.
Kunt u uitsluiten dat Nederlands ontwikkelingsgeld, gericht op schuldenverlichting of begrotingssteun, in de zakken van aasgierfondsen verdwijnt door de speculatie met schulden? Zo nee, kunt u een inschatting geven van hoeveel ontwikkelingsgeld hieraan verloren gaat?
Zie antwoord vraag 5.
Welke juridische instrumenten worden doorgaans door aasgierfondsen ingezet om schuldenlanden te dwingen tot het betalen van schulden en hoge rentes?
«Aasgierfondsen» zetten vaak grote druk op (ontwikkelings)landen door te dreigen met kostbare, voortslepende juridische procedures die vaak plaatsvinden in het VK en New York, jurisdicties die als «crediteurvriendelijk» bekend staan. Ook komt het voor dat «aasgierfondsen» persconferenties organiseren of berichten in de media plaatsen om het betreffende ontwikkelingsland in diskrediet te brengen. Indien juridische procedures worden gevoerd en een rechtbank stelt een «aasgierfonds» in het gelijk omdat het betreffende land niet aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen, kan het fonds beslag leggen op buitenlandse bezittingen en tegoeden van een land.
Deelt u de mening dat het niet mogelijk zou moeten zijn voor aasgierfondsen om via rechterlijke procedures een hoger bedrag af te dwingen dan de aankoopsom van de schulden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het speculeren met de schulden van ontwikkelingslanden die betalingsbalansproblemen hebben onwenselijk. De Belgische wet die het in België onmogelijk maakt een hoger bedrag af te dwingen dan de aankoopsom op de secundaire markt vind ik daarom interessant. Het IMF stelde recent dat anti-aasgierwetgeving, zoals die in Frankrijk, het VK en België, een relatief nieuw fenomeen is en dat nog weinig bekend is over de precieze uitwerking in de praktijk. De wetgeving verschilt in de genoemde landen sterk en het IMF noemt als risico dat indien wetgeving niet zorgvuldig wordt vormgegeven, deze de werking van secundaire markten kan schaden.7
De meeste procesvoering met «aasgierfondsen» vindt plaats onder het recht van het VK of New York. Anti-aasgierwetgeving is daarom het meest effectief indien die jurisdicties dergelijke wetgeving invoeren. Alhoewel het VK reeds dergelijke wetgeving kent, is de reikwijdte daarvan zeer beperkt omdat deze alleen van toepassing is op schulden die in het verleden onderdeel uitmaakten van schuldverlichting onder het Heavily Indebted Poor Countries Initiative. Nationale wetgeving in Nederland of Europese regelgeving zou daarmee voornamelijk symbolische waarde hebben.
Het IMF heeft recent een oproep gedaan tot verdere verbetering van de internationale schuldenarchitectuur en noemde hierbij anti-aasgierwetgeving als een van de mogelijke oplossingen voor (toekomstige) schuldenproblemen. Nederland steunt een multilaterale aanpak, bij voorkeur in de context van het IMF, om zo de effectiviteit en coherentie tussen verschillende wetten te bevorderen.
Deelt u de mening dat, in lijn met de oproep door de Adviescommissie van de Mensenrechtenraad van de VN uit 20163, Nederland zou moeten onderzoeken of nationale wetgeving ter bestrijding van Aasgierfondsen ingevoerd kan worden, zoals bijvoorbeeld in België reeds het geval is? Zo ja, bent u voornemens dit te gaan doen, en op welke termijn verwacht u hier zicht op te hebben?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de Europese Commissie te verzoeken om te onderzoeken of Europese wetgeving tegen aasgierfondsen mogelijk en wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bonussen aan personeel op het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
|
Maarten Hijink |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Klopt het dat sommige medewerkers die werkzaam zijn op uw ministerie niet tevreden zijn met een bonus van 500 euro? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ontevredenheid onder medewerkers op het Ministerie van VWS over een bonus van 500 euro is mij niet bekend. Het is echter nooit uit te sluiten dat medewerkers niet tevreden zijn over incidentele beloningen.
Het is staande praktijk voor alle ministeries om gedurende het jaar incidentele beloningen toe te kennen. Dat gebeurt ook dit jaar bij alle ministeries. Van een generieke beloning is hierbij overigens geen sprake.
Voor het toepassen van incidentele beloningen gelden rijksbrede kaders: het betreft de CAO Rijk, het Beleidskader extra belonen sector Rijk en het personeelsreglement van het desbetreffende ministerie. Deze kaders bieden de mogelijkheid tot het toekennen van allerlei soorten van beloning; van cadeaubonnen, tot extra vrije dagen, tot gratificaties.2
Met de vakbonden zijn afspraken gemaakt over het toekennen van eenmalige beloningen voor die medewerkers die als gevolg van de corona-omstandigheden een extra inspanning hebben geleverd. Hierbij gaat het om medewerkers die maandenlang, vrijwel onafgebroken, ook in de avonduren en weekenden, aan de bestrijding van de coronacrisis hebben gewerkt.
Jaarlijks wordt over het beloningsbeleid Rijksbreed verantwoording afgelegd via de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk.
Klopt het dat er medewerkers op uw ministerie zijn die als bonus of andere vorm van extra beloning tot wel 5.000 euro hebben gekregen of nog krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel personen werkzaam op uw ministerie een bonus hebben gekregen en wat de hoogte van deze bonus is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
PCR-testuitslagen betreffende COVID-19 besmettingen |
|
Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Is het waar dat wanneer bij een polymerase chain reaction (PCR)-test de cycle threshold (Ct) een waarde 30 of meer bedraagt, er geen sprake meer is van een zich replicerend SARS-CoV-2 virus en dus niet meer infectieus is?
Is het zo dat bij een uitslag vanaf Ct-35 de uitslag als negatief wordt afgegeven door Nederlandse laboratoria? Wat is het omslagpunt waarbij in Nederland de PCR-testuitslag van van positief omslaat naar negatief?
Is het waar dat in bijvoorbeeld Duitsland laboratoria Ct-waarden hoger dan 35 als positief of zwak positief worden afgegeven in tegenstelling tot Nederland, en dat dit tot meer positieve uitslagen kan leiden?1
Is bekend hoe groot het aandeel van dit soort vals-positieve uitslagen is bij alle voor Nederland uitgevoerde tests? Zo nee, bent u bereid dit na te gaan omdat dit belangrijk is om te voorkomen dat het aantal besmettingen zou kunnen worden overschat en we daarmee niet het reële reproductiegetal (de R(t) waarde) of voorspellingen ten opzichte van de benodigde beddencapaciteit kennen?
Wordt bij een PCR-testuitslag ook de Ct-waarde medegedeeld, omdat hiervan ook is af te leiden hoe besmettelijk iemand is? Zo nee, is dit dan niet wenselijk ook in het kader van het bron- en contactonderzoek?
Worden de buitenlandse laboratoria – zoals Nederlandse laboratoria – via de Nederlandse Raad van Accreditatie geauditeerd met ook als doel dat hun laboratoriumprocessen en uitslaginterpretatie afgestemd moeten zijn op de vastgestelde normen van kwaliteit en diagnostiek in Nederland? Zo nee, is dit dan niet wenselijk omdat de normen van de Deutsche Akkreditierungsstelle (DAkkS) verschillen van de Nederlandse normen?
Een angstcultuur bij Sociaal Werkbedrijf Dethon |
|
Jasper van Dijk |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Er heerst een angstcultuur bij Dethon, FNV vraagt actie van Zeeuws-Vlaamse gemeenteraden»?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel. Ik wil uw Kamer erop attenderen dat de uitvoering van de Participatiewet en de Wsw een gedecentraliseerde verantwoordelijkheid van de betreffende gemeente is. De gemeenteraad heeft hierin een controlerende taak.
Vindt u het aanvaardbaar dat mensen die kritisch zijn bij Sociaal Werkbedrijf Dethon tegen hun zin worden overgeplaatst naar andere afdelingen?
In zijn algemeenheid geldt dat als de ontwikkeling van mensen gebaat is bij een overplaatsing dat zeker aanvaardbaar is, maar dat overplaatsing gebeurt op vrijwillige basis en in overleg met betrokkenen.
Wat vindt u ervan dat bij de mensen die zich ziek melden, vakantiedagen worden afgetrokken?
Als mensen zich ziek melden is het niet toegestaan om vakantiedagen in te houden. Vanuit mijn ministerie is navraag gedaan naar de lokale situatie en daarbij geeft de directie van Dethon aan dat geen vakantiedagen worden ingehouden.
Wat gaat u doen aan het gebrek aan ontwikkelmogelijkheden bij SW-bedrijven, zoals Dethon, voor mensen met een beperking?
Het is een verantwoordelijkheid van sw-bedrijven om hun aanbod aan mensen met een beperking zo divers mogelijk te laten zijn, opdat in beginsel voor iedereen voldoende ontwikkelmogelijkheden beschikbaar zijn.
Erkent u het risico dat de oorspronkelijke doelgroep buiten zicht raakt door de focus op de nieuwe «productievere» doelgroepen? Zo ja, hoe kan voldoende aandacht voor de oorspronkelijke doelgroep behouden blijven?
Een inclusieve arbeidsmarkt wordt bereikt als zoveel mogelijk mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt een duurzame arbeidsrelatie krijgen bij een reguliere werkgever. De gemeente is verantwoordelijk voor beleid en uitvoering van de Participatiewet en Wsw.
Bent u bereid te bevorderen dat SW-bedrijven een laagdrempelige ombudsman of vrouw instellen om zich te buigen over dergelijke klachten en te bemiddelen indien nodig?
De meeste sw-bedrijven kennen in hun klachtenprocedure een (externe) vertrouwenspersoon waar betrokken medewerk(st)ers zich met klachten kunnen melden. Vanuit mijn ministerie is navraag gedaan naar de situatie bij Dethon, en daarbij geeft de directie aan het naast de onafhankelijke vertrouwenspersoon over een onafhankelijke klachtencommissie voor de vier sw-bedrijven in Zeeland beschikt. Bovendien is door de directie van Dethon aangegeven aangesloten te zijn bij de Zeeuwse ombudsman waar medewerkers ook met hun klachten terecht kunnen.
Het gebruik van discriminerende algoritmes en massasurveillance door de politie. |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland: maak een einde aan gevaarlijke politie-experimenten met massasurveillance»?1
Ja
Hoeveel projecten zijn er op dit moment waarbij de politie gebruik maakt van «predictive policing»? Op welke locaties lopen deze projecten? Welke systemen worden in elk van deze projecten gebruikt?
Predictive policing is het voorspellen van gedrag door middel van monitoring en analyse van historische informatie. De Operationele Proeftuin Roermond (OPTR) maakt geen gebruik van «predictive policing». In de OPTR wordt gewerkt met risicotaxatie op basis van profielen. Dat is een vorm van technologisch versterkt waarnemen.
In mijn antwoord op Kamervragen over artificiële intelligentie bij de politie2 gaf ik aan dat de politie gebruikt maakt van (klassieke) risicotaxatiemodellen om inschattingen te kunnen maken ten aanzien van het potentieel gebruik maken van geweld of het optreden van recidive bij personen met antecedenten zoals vastgelegd in de politiesystemen. Het taxatiemodel geeft alleen een inschatting of er een verhoogd risico is op het gebruik van geweld of het optreden van recidive bij een geselecteerde groep personen.
Een voorbeeld van wat wél onder predictive policing kan vallen, is het Criminaliteits Anticipatie Systeem (CAS) dat in 2014 in Amsterdam is ontwikkeld. In vier politie-eenheden heeft hiermee een pilot plaatsgevonden. Het systeem is vervolgens landelijk uitgerold. Op basis van gegevens uit politiesystemen en historische data van het Centraal Bureau voor de Statistiek, kan CAS voorspellen op welke plaatsen en op welk moment de kans het grootst is dat misdrijven plaatsvinden. Dit wordt weergegeven op een rasterkaart van Nederland in vakken van 125 bij 125 meter. Een informatiemedewerker beoordeelt vervolgens de door CAS gegenereerde voorspelling alvorens hij een advies voor het basisteam formuleert. Dat kan een advies zijn om extra te surveilleren of om samen met woningcorporaties afspraken te maken over het verbeteren van hang- en sluitwerk. Helder is dat de voorspelling ziet op omgeving en nooit op personen. Met ingang van juli 2018 beschikken alle basisteams van de politie over de mogelijkheid om het systeem te gebruiken.
Hoe toetst de politie projecten waarbij surveillance data verzameld wordt aan eisen op het gebied van privacy?
De eisen op het gebied van privacy die hier van toepassing zijn staan in de Politiewet 2012 (Pw) en de Wet Politiegegevens (Wpg). In projecten wordt altijd eerst beoordeeld binnen welke wettelijke kaders de data verzameld kan worden. Ook wordt er een Gegevensbeschermings Effects Beoordeling (GEB of DPIA) opgesteld. Eerder in 2020 is ook het kwaliteitskader Big Data vastgesteld, waaraan nieuwe projecten getoetst dienen te worden.
Bij aanvang van de OPTR is er een Nota van Rechtmatigheid3 en een GEB opgesteld. De Nota van Rechtmatigheid beschrijft het juridisch kader waarbinnen de OPTR wordt uitgevoerd. Bij elke voorgenomen wijziging van werkwijze of inzet van sensoren wordt het juridisch kader opnieuw afgewogen en vastgesteld met het bevoegd gezag. In de GEB wordt rekening gehouden met de stand van de techniek, uitvoeringskosten, alsook met de aard, omvang, de context, verwerkingsdoeleinden en risico’s voor de rechten en vrijheden van personen. De functionaris voor gegevensbescherming van de politie is vanaf december 2018 betrokken bij deze proeftuin.
Hoe wordt voorkomen dat bestaande vooroordelen doorwerken in «predictive policing» systemen en op die manier leiden tot discriminatie?
Er moet nogmaals benadrukt worden dat de OPTR geen gebruik maakt van «predictive policing».
Voorafgaand aan de start van deze proeftuin heeft er een cijfermatige analyse en een literatuurverkenning plaatsgevonden en zijn er respondenten bevraagd. Dit vooronderzoek4 heeft inzicht gegeven in de aantallen en achtergrondkenmerken van mobiel banditisme delicten en dader(groepen). Deze informatie vormt de basis voor de daderprofielen die de politie binnen de OPTR gebruikt.
De werkwijze omvat een zogenaamde leerlus. Het profiel omvat een aantal kenmerken van mobiel banditisme. Wanneer in de praktijk blijkt dat bepaalde kenmerken niet worden aangetroffen of wanneer bepaalde kenmerken wel worden aangetroffen, maar na opvolging blijkt dat voertuigen die worden stil gehouden niet bij de dadergroep passen, vindt er analyse en aanpassing van het profiel plaats.
Niet aangetroffen kenmerken of kenmerken die niet onderscheidend blijken te zijn voor de dadergroep, worden verwijderd uit het profiel. Een voorbeeld hiervan is een bepaald model voertuig, waarvan werd gedacht dat dit vaak wordt gebruikt door de dadersgroep, maar waarvan in de praktijk blijkt dat dat niet het geval is.
Hoe duidt u het oordeel van Amnesty International dat projecten als het Sensing-project in Roermond de rechten op privacy, databescherming en non-discriminatie schenden?
Het oordeel van Amnesty dat in Roermond de rechten op privacy, databescherming en non-discriminatie worden geschonden is vooral gebaseerd op hun conclusie dat er sprake is van ongerichte massasurveillance en dat er met name wordt geselecteerd op mensen uit Oost-Europa.
In de OPTR is echter geen sprake van ongerichte massasurveillance. Er wordt gericht gezocht naar mobiel banditisme op basis van een daderprofiel.
De politie hanteert een definitie van mobiel banditisme zoals die in 2010 door de Raad van de Europese Unie is geformuleerd: «Een mobiele (rondtrekkende) dadergroep is een vereniging van daders die zich stelselmatig verrijken door middel van vermogenscriminaliteit of fraude (met name winkel- en ladingdiefstal, inbraak in woningen en bedrijven, oplichting, skimming en zakkenrollerij), binnen een breed gebied waarin ze activiteiten uitvoeren en die internationaal actief zijn».
De OPTR richt zich enkel op mobiel banditisme. Dat is overigens maar een deel van de veroorzakers van bepaalde vormen van criminaliteit in Roermond, zoals bijvoorbeeld winkeldiefstal en zakkenrollen. Ook die criminaliteit wordt bestreden en daarbij wordt evident ook gebruik gemaakt van wat de politie weet over de betreffende dadergroepen. Alleen gaat dit zonder de sensortoepassingen van deze pilot.
Uit cijfermatige analyse4 door de politie en het OM blijkt dat de groep die zich schuldig maakt aan mobiel banditisme in Roermond in hoofdzaak afkomstig is uit een drietal landen. Het kenteken (land van herkomst van het voertuig) is daarom één van de kenmerken in het profiel. Een bijzonder persoonsgegeven als etniciteit maakt geen onderdeel uit van het profiel. De weging of dit geheel passend is, is aan de verantwoordelijke Officier van Justitie. Deze heeft in dit geval de opname van het land van herkomst van het voertuig in de profielregel in combinatie met de andere selectiecriteria als passend en noodzakelijk beoordeeld voor de aanpak van deze criminaliteitsvorm. Het staat elke betrokken burger uiteraard vrij om hierop de rechter een oordeel te vragen.
Een voertuig zal echter nooit stil worden gehouden op basis van één kenmerk, zoals het kenteken. Er moet sprake zijn van een combinatie van kenmerken voordat er sprake is van een «hit». Zodra de politie opvolging geeft aan een hit en het voertuig wordt aangetroffen, dan bepaalt een politieagent zelf of het voertuig zal worden gecontroleerd. Kortom het is en blijft uiteindelijk een beslissing van een mens, niet van het systeem.
Hoe duidt u de analyse van Amnesty International die uiteenzet hoe het Sensing-project door het ontwerp («discrimination by design») automatisch leidt tot etnisch profileren? Kunt u daarbij bijvoorbeeld in gaan op het gegeven dat de politie in de definitie van «mobiel banditisme» alleen bepaalde nationaliteiten meeneemt?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt het staande houden van voertuigen op basis van een algoritmisch model zich tot het handelingskader proactief controleren, dat stelt dat proactieve controles plaats dienen te vinden op basis van een redelijk vermoeden van schuld?
Proactieve controles zijn alle controles die politieagenten op eigen initiatief doen, zonder dat bijvoorbeeld de meldkamer een opdracht heeft gegeven. De politie heeft eind 2017 een handelingskader 5 gepresenteerd, dat als een richtsnoer dient voor alle agenten en helpt om het vakmanschap bij proactieve controles te vergroten.
In het kader van de OPTR worden er geen controles op eigen initiatief uitgevoerd. Indien een passerend voertuig voldoet aan de profielkenmerken van de OPTR, dan is er sprake van een «hit». Deze hit wordt gemeld aan de meldkamer. Tegelijkertijd ontvangen de dienstdoende agenten een melding op hun mobiele telefoon en kan er opvolging plaatsvinden. Voor de stappen die hierna volgen wordt er naar de principes van het handelingskader proactief controleren gehandeld. Dat wil zeggen dat er wordt uitgelegd waarom je controleert, de bejegening correct is en er opbouwend wordt gereflecteerd.
Als het bewuste voertuig wordt aangetroffen besluit de betrokken agent op grond van waarneming, gedrag, feiten en omstandigheden of er een stopteken wordt gegeven of dat het voertuig wordt doorgelaten. Indien het voertuig is stilgehouden wordt de reden van de controle uitgelegd en vindt controle van de identiteit plaats6.
Heeft de politie een kader aan de hand waarvan de bewezen positieve effecten van nieuwe technologieën worden afgewogen tegen de mogelijke negatieve maatschappelijke effecten, bijvoorbeeld op het gebied van privacy en discriminatie? Zo ja, tot welke afweging heeft dit geleid bij de inzet van «predictive policing»? Zo nee, op basis waarvan wordt dan een afweging gemaakt om nieuwe technologieën te implementeren?
Er bestaat voor de politie nog geen algemeen afwegingskaderkader op de bruikbaarheid van technologie en maatschappelijke effecten. Wel hanteert de politie een aantal instrumenten op basis waarvan binnen deze proeftuin wordt afgewogen om een nieuwe technologie in te zetten.
In de aanpak van de operationele proeftuin toetst de politie met het bevoegd gezag of de inzet van technologie toegevoegde waarde kan hebben, of dit wettelijk mag en of het past binnen de waarden van de rechtstaat. Er wordt gewerkt met bewezen technologie. De eerdergenoemde Nota van Rechtmatigheid wordt bij elke aanpassing actueel gemaakt. Bij de afweging of er nieuwe technologie of een nieuwe profielregel moet worden toegevoegd gewerkt met de methode van begeleidingsethiek. De begeleidingsethiek is een methode om de ethische dialoog over technologie te voeren en weloverwogen keuzes te maken7. Er wordt getoetst wat de risico’s zijn van inbreuk op de waarden van de rechtstaat en welk handelingsperspectief daarbij open staat. Door aandacht te besteden aan ethische aspecten wordt in proeftuinen ook inzicht opgedaan hoe de techniek binnen aanvaardbare morele kaders toegepast kan worden door de politie.
Op verzoek van de politie heeft het Rathenau instituut in 2019 onderzoek gedaan naar de beleving van burgers bij het gebruik van sensoren8. Daaruit zijn 8 spelregels geformuleerd, die houvast bieden bij de beoordeling van de inzet van sensortechnologie door de politie.
Dit jaar heeft de politie het kwaliteitskader Big Data9 vastgesteld, waarlangs projecten waarin wordt gewerkt met grote hoeveelheden data worden getoetst. De OPTR wordt momenteel getoetst aan dit kwaliteitskader.
Tenslotte wil ik opmerken dat ik het belangrijk vind dat de politie ervaring opdoet met het gebruik van nieuwe technologie in haar werkzaamheden. Hierbij lettend op het raakvlak tussen het gebruik van die technologie en de ethische aspecten daarvan. Juist door hiermee te kunnen experimenteren, kan de politie ervan leren. In de kamerbrief uit 2015 over de visie op sensing heb ik al gewezen op het belang van experimenteren 10.
Bent u bereid de aanbeveling van Amnesty International over te nemen om het Sensing-project stop te zetten en de verzamelde data te vernietigen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben het niet eens met het oordeel van Amnesty dat in Roermond de rechten op privacy, databescherming en non-discriminatie worden geschonden. In de antwoorden op uw vragen en op die van het lid Buitenweg geef ik daar een onderbouwing voor.
Vanwege een grote daling van incidenten in 2020, en een andere keuze voor prioriteiten in 2020 ligt het project nu feitelijk stil. De stuurgroep maakt daarom de afweging of het project op dit moment operationeel moet blijven.
Welke andere projecten worden uitgevoerd door de overheid waarbij geëxperimenteerd wordt met kunstmatige intelligentie? Bij welk van die projecten wordt gehandeld op basis van voorspellingen die gedaan worden door een algoritme? Welke wettelijke kaders dienen daarbij als basis en wie ziet toe op de naleving daarvan?
Uw vraag suggereert dat in OPTR wordt geëxperimenteerd wordt met kunstmatige intelligentie. Zoals gemeld in de beantwoording van de schriftelijke vragen over artificiële intelligentie (AI) bij de politie van 18 februari 202011, beschikt de politie momenteel over slechts een beperkt aantal toepassingen van AI in de zin dat systemen intelligent gedrag vertonen en in meer of mindere mate zelfstandig kunnen leren en acties kunnen ondernemen. De OPTR valt daar niet onder.
Er zijn toepassingen die het werk van politiemedewerkers vergemakkelijken, maar die geen aanmerkelijke gevolgen voor burgers hebben. Daarbij kan worden gedacht aan het doorzoeken van een inbeslaggenomen gegevensdrager op afbeeldingen met beeldherkenning om een bepaald object te vinden. Dit versnelt het werk van rechercheurs en maakt het werk effectiever en efficiënter. De uitkomst van de analyse heeft dezelfde gevolgen voor burgers als wanneer deze analyse handmatig was uitgevoerd, en is bovendien slechts een van de vele aanwijzingen in het totale onderzoek. Een ander voorbeeld is de in mijn brief van 3 december 201912 reeds genoemde keuzehulp die wordt ingezet bij meldingen van internetoplichting.
Zoals gemeld in mijn brief van 3 december 2019 is AI nadrukkelijk bedoeld als ondersteunend middel voor de politiemedewerkers. Dat betekent dat de toepassing van AI binnen de politiecontext ook binnen de gebruikelijke wettelijke kaders plaatsvindt. Afhankelijk van de context van de inzet van de AI-toepassing kan dat bijvoorbeeld de Wpg (bij uitvoering van de politietaak), of de AVG (bij inzet in bijvoorbeeld bedrijfsvoeringscontext) zijn als er persoonsgegevens worden verwerkt. Als er geen sprake is van verwerking van persoonsgegevens kan er bijvoorbeeld gedacht worden aan de Politiewet 2012 of het Wetboek van Strafvordering.
De werking van het stelsel van toezicht op de toepassing van AI bij de politie heb ik uitgelegd in mijn brief van 3 december 2019 over AI bij de politie.
Hoe staat het met de uitwerking van de waarborgen tegen risico’s van data-analyses door de overheid, zoals aangekondigd in uw brief van 8 oktober 2019? Hoe bent u van plan toezicht te houden op lopende experimenten met voorspellende algoritmes totdat de richtlijnen voor de gehele rijksoverheid zijn geïmplementeerd die privacy en non-discriminatie waarborgen?2
Zoals toegezegd in de brief van de Minister voor Rechtsbescherming en de staatssecretarissen van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Economische Zaken en Klimaat van 20 april 202014, zullen de evaluatie en aangepaste versie van de Richtlijnen begin 2021 aan uw Kamer worden aangeboden.
De toezichthouder op het gebied van gegevensbescherming en privacy is de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Zij houdt toezicht binnen haar mandaat. De AP is onafhankelijk toezichthouder op grond van de AVG. De AVG bepaalt de reikwijdte van het handelen van de AP. Ik heb als Minister van JenV geen mogelijkheid om het handelen van de AP te beïnvloeden.
Het verzekeren van zonnepanelen en voor de kosten van het opruimen van schade veroorzaakt door brand bij zonnepanelen |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat er, zoals de Minister van Financiën tijdens het notaoverleg over verduurzaming van de financiële sector van 2 september 2020 aangaf, op 3 september 2020 een overleg heeft plaatsgevonden tussen het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, verzekeraars en andere betrokken partijen over de verzekerbaarheid van zonnedaken?1
Dat klopt. Dit volgt uit mijn toezegging aan de PvdA tijdens het AO Klimaat en Energie van 2 juli jl. om de Kamer nader te informeren over de verzekerbaarheid van zonnepanelen. Met de beantwoording van deze vragen geef ik tevens invulling aan deze toezegging.
Welke onderwerpen zijn er tijdens dit overleg met verzekeraars en de zonnesector aan de orde gekomen? Tot welke concrete uitkomsten heeft dit gesprek geleid en welke vervolgafspraken zijn er naar aanleiding van dit gesprek gemaakt?
Tijdens het overleg is gesproken over de probleemafbakening, mogelijke oplossingsrichtingen en vervolgstappen. De belangrijkste conclusies hieruit zijn:
De verzekerbaarheid van (grote) bedrijfspanden is een algemeen vraagstuk. De aanwezigheid van zon-op-dak is slechts een van de aspecten die daar in beperkte mate aan bijdraagt. Het aanbrengen van een zonnestroominstallatie op het dak vergroot mede door de hogere verzekerde waarde van het pand het risico voor de verzekeraar. Hierdoor is in een aantal gevallen dit risico te groot gebleken of werd de premie zo hoog dat deze panden praktisch onverzekerbaar werden. Dit risico kan grotendeels worden beperkt wanneer de initiatiefnemers vooraf in gesprek treden met hun verzekeraar zodat er helderheid geschapen kan worden over mogelijke risico’s en de (veiligheids)eisen voor verzekerbaarheid.
Behalve de aanwezigheid van een zonnestroominstallatie op het dak spelen ook andere factoren een rol bij de verzekerbaarheid van bedrijfspanden. Te denken valt hierbij aan de combinatie van de zonnestroominstallatie met de dakconstructie, de gebruikte dakisolatiematerialen, het gebruik en de waarde van het pand en de panelen.
De vrijwillige kwaliteits- en erkenningsregelingen die sinds 2011 door de zonnestroomsector in ontwikkeling zijn, leveren een belangrijke bijdrage aan de verzekerbaarheid van bedrijfspanden met zonnepanelen. In 2020 is een certificeringsregeling genaamd Scios Scope 12 geïntroduceerd, wat de onafhankelijke inspectie op de kwaliteit van zonnestroominstallaties mogelijk maakt.
Ook wordt het herziene landelijke keurmerk InstallQ gelanceerd wat een verzwaarde erkenningsregeling voor zonnestroominstallateurs is. Ook komt de Nederlandse Brandweer dit jaar nog met een richtlijn aangaande de veilige integratie van zonnestroomsystemen op daken en velden. Met de introductie van methoden voor onafhankelijke kwaliteitsborging, zoals bijvoorbeeld de Scios Scope 12 en het herziene InstallQ keurmerk, verwachten verzekeraars dat de kwaliteit van de installatie van zonnestroomsystemen omhoog gaat en daarmee de verzekerbaarheid toeneemt.
De samenwerking van de sector en bovengenoemde initiatieven begint zijn vruchten af te werpen: de kwaliteit van nieuwe zonnestroominstallaties wordt steeds beter.
De volgende afspraken zijn gemaakt:
Verzekeraars geven aan vaak pas achteraf geïnformeerd te worden over het feit dat op het dak een zonnestroominstallatie is aangebracht. De betrokken partijen hebben afgesproken er actief aan te werken om klanten, makelaars en adviseurs bewust te maken van de noodzaak om de verzekeraar in een vroeg stadium te betrekken.
Verzekeraars mogen in verband met de mededingingswet geen onderlinge afspraken maken over acceptatiebeleid, premies of preventiemaatregelen. Iedere verzekeraar zal daarom op eigen wijze gebruik maken van de door de branches aangeboden kwaliteitsborging. Ik ben in gesprek met de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om te verkennen welke mogelijkheden er zijn om als verzekeringsbranche collectief afspraken te mogen maken over minimale preventie-eisen ten aanzien van zonnestroomsystemen om de verzekerbaarheid te vergroten.
Tot slot blijven het Verbond van Verzekeraars, Holland Solar, Techniek Nederland, de Nederlandse Vereniging voor Isolatie Industrie, Brandweer NL en ik het gesprek voortzetten over welke aanvullende kwaliteitsborging of andere proportionele maatregelen er nog nodig zijn om de verzekerbaarheid van bedrijfspanden met een zonnestroominstallatie te vergroten.
Bent u bekend met het feit dat het verzekeren tegen de schade veroorzaakt door onder andere de asdeeltjes en het glas van de zonnepanelen, die na een brand vaak worden verspreid over weilanden en andere omliggende gebieden, erg moeilijk of zelfs onmogelijk is?
Ja.
Deelt u de mening dat ook als zonnepanelen niet de oorzaak van de brand zijn, het verzekeren van de kosten van het opruimen van schade alsnog een onderwerp is om met de verzekeraars te bespreken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u ook hierover met de verzekeraars in gesprek?
Hier is over gesproken met het Verbond van Verzekeraars. Omgevingsschade na een brand met zonnepanelen is een nieuw element.
Opruimingskosten zijn zakelijk vaak niet, dan wel beperkt, meeverzekerd op de brandpolis. Verzekerden kunnen hiervoor een aparte verzekering of extra dekking afsluiten. In dit kader is het Verbond van Verzekeraars een onderzoek gestart naar mogelijkheden voor eenduidige opruimingsmethoden, bijvoorbeeld met hulp van Stichting Salvage.
Op dit moment is nog niet duidelijk hoe groot het risico is op het verspreiden van deeltjes uit zonnepanelen bij brand en wat de precieze effecten hiervan zijn op de omgeving. Hoewel het te betreuren is dat dit tweemaal in korte tijd tot schade heeft geleid, betreft het een nieuw fenomeen dat eerst nader onderzocht dient te worden. Zoals aangegeven in mijn vorige beantwoording zijn het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV), het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Nederlandse organisatie voor toegepast onderzoek (TNO) hier op dit moment mee bezig (Aanhangsel Handelingen 2020–2021 II, nr. 184). Op 5 november jl. heeft er overleg plaats gevonden tussen deze partijen en zijn de verschillende onderzoeken onderling op elkaar afgestemd.
Deelt u de mening dat de problemen rondom het verzekeren van zonnepanelen alsmede voor de eventuele kosten van het opruimen van deeltjes die uit zonnepanelen ontsnappen bij brand zo snel mogelijk moeten worden opgelost en dat het tempo waarin daartoe tot nu toe stappen zijn gezet volstrekt ontoereikend is? Zo nee, waarom niet?
Er wordt door alle betrokken partijen hard gewerkt om binnen de kaders van de mededingingswet de problematiek met betrekking tot het verzekeren van zonnepanelen aan te pakken. Zoals aangegeven in mijn antwoorden op vraag 2 en vraag 4, verloopt het overleg en de samenwerking met en tussen marktpartijen en de verzekeringsbranche constructief en worden er de nodige acties ondernomen om bestaande knelpunten zo spoedig mogelijk op te lossen. Op dit moment voorzie ik hier bovenop de voortzetting van deze gesprekken geen aanvullende rol voor de overheid in.
Deelt u de mening dat indien deze problemen niet snel worden opgelost dit kan leiden tot vertraging en grote hinder voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving, omdat inwoners en bedrijven de financiële risico’s die dan ontstaan bij het installeren van zonnepanelen op daken niet zelf kunnen dragen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het merendeel van de projecten is goed verzekerbaar. Voor commerciële en andere grote daken is er een gestage verbetering gaande als het gaat om de installatiekwaliteit. Hierbij helpt het wanneer initiatiefnemers vooraf in gesprek treden met hun verzekeraar zodat er voor beide partijen helderheid bestaat over mogelijke risico’s. Voor zover bekend beperkt de problematiek rondom de verzekerbaarheid van zonnestroominstallaties zich tot de (groot)zakelijke markt. Tot nu toe heb ik geen signalen ontvangen dat burgers met financiële risico’s worden geconfronteerd na de installatie van zonnepanelen op hun daken.
Welke stappen zullen de verzekeraars zetten om de hierboven beschreven problematiek op korte termijn op te lossen, zodat dit geen vertragende factor wordt in de verduurzaming van de gebouwde omgeving?
De brancheverenigingen hebben een aantal acties lopen op dit vlak, die in de beantwoording van eerdere vragen over dit onderwerp met uw Kamer zijn gedeeld (Kamerstuk 32 813, nr. 563). Zo is er net door het Verbond van Verzekeraars en de Vereniging Nederlandse Assurantie Beurs (VNAB) een clausule voor de grootzakelijke markt gelanceerd, is de Scios Scope 12 gelanceerd en is er een preventiebrochure uitgegeven. Deze brochure wordt nu geüpdatet in samenwerking met Techniek Nederland en Holland Solar. Daarnaast loopt er een overleg met de verzekeraars, zonnepanelenbranche, branche voor isolatie/dakdekkers en de brandweer (zie antwoord 2).
Het staat individuele (brand)verzekeraars vrij om hier aanvullende producten voor te ontwikkelen. Dit is echter aan de markt zelf. Vanwege concurrentiebeding binnen de mededingingswet van de ACM, kunnen en mogen verzekeraars hier onderling geen afspraken over maken.
Welke alternatieven ziet u voor het oplossen van deze problematiek als de verzekeraars niet snel met een oplossing komen?
Zoals aangeven in mijn beantwoording op de voorgaande vragen gaat het om een beperkt risico, waar bovendien door alle betrokken partijen hard aan wordt gewerkt. Ik vind het in dezen daarbij niet wenselijk dat de overheid de rol van marktpartijen overneemt en zie op dit moment geen noodzaak voor overheidsingrijpen.
Klopt het dat in gevallen waar zonnepanelen in brand vliegen en er deeltjes op landbouwgrond landen, geen enkele instantie onderzoekt of er daardoor schadelijke stoffen in landbouwproducten terechtkomen als de boer en de afnemer niet zelf besluiten daar onderzoek naar te doen?
Wanneer er bij een brand depositiemateriaal vrijkomt, zal de omgevingsdienst als eerste indicatie omgevingsmonsters nemen. Vooruitlopend op deze uitslagen dient de producent uit voorzorg te handelen. Wanneer de producent redenen heeft om te twijfelen aan de veiligheid van een product, mag dit product niet op de markt gebracht worden. Een brand met depositie en een uitstaand onderzoek zijn beide reden om hieraan te twijfelen.
Mochten de uitslagen vervolgens uitwijzen dat de voedselveiligheid niet meer gegarandeerd kan worden, zal de producent (landbouwer) passende maatregelen moeten nemen. De producent heeft uiteindelijk de verantwoordelijkheid om een veilig product op de markt te brengen. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) houdt toezicht op het handelen van de producent. Zo nodig zal de NVWA handhavend optreden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om dit, gezien het grote belang van voedselveiligheid, geheel aan de inschatting van de boer, afnemer of leverancier af te laten afhangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dergelijk onderzoek altijd plaats gaat vinden als er door brand aan zonnepanelen mogelijk schadelijke stoffen in landbouwproducten terecht kunnen komen?
Het stelsel van voedselveiligheid in Nederland is gebaseerd op eigen verantwoordelijk van de ondernemers. Bij enige twijfel over of vermoedens van onveilig voedsel is de producent verplicht dit te melden bij de NVWA en actie te ondernemen. De NVWA houdt hier toezicht op.
Wanneer verwacht u de uitkomsten van het onderzoekproject «DIRECT' naar duurzaam en veilig ontwerp van zonnestroominstallaties en de brandexperimenten met zonnepanelen die het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gaat uitvoeren aan de Kamer te kunnen presenteren?
DIRECT is gestart in 2019 en loopt tot medio 2021, dan zullen de resultaten worden gepresenteerd. De brandexperimenten van het RIVM staan nu gepland voor Q2 2021. De resultaten zullen naar verwachting in de tweede helft van 2021 beschikbaar zijn. Zodra de brandexperimenten van het RIVM en het vooronderzoek van het IFV zijn afgerond, zal ik hierover in overleg treden met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat om te bezien of er eventueel vervolgstappen nodig zijn.
Op welk moment zult u hierover in overleg gaan met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat om te bezien of er eventueel vervolgstappen nodig zijn en waaruit zouden deze vervolgstappen kunnen bestaan?
Zie antwoord vraag 11.
Wanneer verwacht u duidelijkheid van het Instituut Fysieke Veiligheid over de vraag of er een aanvullende aanbeveling nodig is voor de brandbestrijding bij zonnepanelen en of het behulpzaam is om deze aanbevelingen op te nemen in een protocol?2
Het streven van het IFV is om in het tweede kwartaal van 2021 de vraag te beantwoorden of er een aanvullende aanbeveling nodig is voor de brandbestrijding bij zonnepanelen en of het behulpzaam is om deze aanbevelingen op te nemen in een protocol.
Een werkbezoek aan Park Droomgaard in Kaatsheuvel en hotel Friends in Waalwijk |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met de erbarmelijke situatie op Europarcs Resort in Kaatsheuvel (voormalig vakantiepark Droomgaard) en Hotel Friends in Waalwijk, waar honderden arbeidsmigranten op dubieuze wijze worden ondergebracht?1
De berichtgeving over het Europarcs Resort en Hotel Friends is mij bekend.
Is u bekend dat arbeidsmigranten op het park onder de vlag werken van uitzendbureaus T&S en Covebo, zij chalets huren op het vakantiepark dat wordt beheerd door huisvester Logejo en de uitzendbureaus huur inhouden op het salaris van de werknemers? Vindt u deze constructie, waarbij eigenaar Europarcs, huisvester Logejo en het uitzendbureau alle drie verdienen aan de arbeidsmigrant, aanvaardbaar?
Dat er arbeidsmigranten werkzaam bij de genoemde uitzendbureaus gehuisvest worden op het vakantiepark is mij bekend. Ik vind dat iedereen recht heeft op degelijke huisvesting tegen een redelijke prijs. Dit is niet anders wanneer sprake is van een tijdelijk verblijf in Nederland. Ten aanzien van de hoogte van de prijs die arbeidsmigranten betalen voor hun huisvesting mag het geen verdienmodel zijn. Om ervoor te zorgen dat huisvesting geen verdienmodel wordt, is daarom sinds 1 januari 2017 het verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon van kracht. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op. Er mag voor huisvesting maximaal 25% ingehouden worden op het wettelijk minimumloon onder strikte voorwaarden, waaronder dat voldaan moet worden aan de kwaliteitseisen die zijn overeengekomen in de cao.
Is u bekend dat in Hotel Friends in Waalwijk twee arbeidsmigranten per kamer wonenen, zij met zijn zessen een keuken en badkamer moeten delen? Is u bekend dat zij daar per persoon meer dan honderd euro per week voor betalen, wat betekent dat uitzendbureaus duizenden euro’s aan huur innen? Hoe oordeelt u over deze exorbitante verdiensten?2
De verhuurder in kwestie is SNF-gecertificeerd. In dit kader vinden dan ook controles plaats. Het huisvesten van twee arbeidsmigranten per kamer en het delen van een keuken en badkamer met zes mensen is in principe mogelijk op basis van de norm van SNF. Het betreffende uitzendbureau heeft mijn ministerie laten weten dat het deze huisvesting op korte termijn wil afbouwen en andere en betere huisvesting wil aanbieden. Voor de vraag over de huur verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Wat vindt u van de «huisregels» dat door Logejo 60 euro in rekening wordt gebracht voor een zoekgeraakte sleutel, 180 euro voor een nieuw bed en 40 euro als je bij vertrek onvoldoende hebt schoongemaakt? Wat vindt u ervan dat bewoners aangeven dat hun kamer al vanaf dag één vuil en vies is?
Het is niet de bedoeling dat zomaar (onredelijk hoge) boetes bij arbeidsmigranten in rekening worden gebracht. Voor handhavers is het helaas vaak lastig om vast te stellen of het in dit soort gevallen om boetes of het in rekening brengen van kosten gaat. Soms brengt de uitzender als verhuurder (of namens de verhuurder) kosten in rekening als vergoeding voor geleden schade en worden deze kosten door de uitzendkracht ervaren als boete. Dit geldt des te meer wanneer in de huurovereenkomst of in een huishoudelijk reglement bepalingen zijn opgenomen met vaste bedragen. De benaming dekt niet altijd de lading. In geval van schadevergoeding zal de schade concreet onderbouwd moeten worden. Of de genoemde bedragen redelijk zijn, is in het algemeen niet te beantwoorden. Een niet ingeleverde (gecertificeerde) sleutel kan het bijvoorbeeld noodzakelijk maken om een compleet slot te laten vervangen om inbraakrisico te verkleinen. Evenzo kan het noodzakelijk zijn een bed dat door toedoen van een uitzendkracht onbruikbaar is geworden, tegen kostprijs te vervangen. Dat is feitelijk niet anders dan bij een huurder van een vakantiehuisje die schade veroorzaakt. Dat een te verhuren kamer schoon dient te zijn bij aanvang staat wat mij betreft niet ter discussie. Een goede communicatie en afstemming tussen partijen is belangrijk is om schade en onnodige kosten te voorkomen.
De gemeente Waalwijk heeft mij laten weten het gesprek aan te gaan met de huisvester en het uitzendbureau over onder meer de genoemde huisregels.
Hoe oordeelt u over de verwondingen die een bewoonster van hotel Friends heeft opgelopen als gevolg van bedwantsen in haar bed? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is? Bent u bereid met de FNV hierover in gesprek te gaan?3
Ik vind dat iedereen recht heeft op degelijke huisvesting tegen een redelijke prijs. Ook arbeidsmigranten hebben dus recht op kwalitatief goede huisvesting. Het is zeer onwenselijk dat iemand verwondingen oploopt zoals in de genoemde situatie. SNF neemt dit soort signalen mee in de (extra) controles. Ook de gemeente neemt dit mee in het gesprek met het uitzendbureau en de huisvester. Ik vertrouw erop dat de betreffende toezichtsorganen de nodige acties zullen ondernemen en ik ga dan ook niet over deze individuele casus met de vakbonden in gesprek.
Wat vindt u ervan dat medewerkers van de FNV van het terrein zijn gezet terwijl ze waren uitgenodigd door een bewoner van het park?
In beginsel mag een bewoner van een vakantiepark bezoek ontvangen. In de huurovereenkomst tussen de bewoner en de eigenaar/beheerder kunnen wel bepaalde voorwaarden worden opgenomen omtrent het ontvangen van bezoek op het vakantiepark. Dit soort voorwaarden moeten wel redelijk zijn en mogen geen inbreuk zijn op de persoonlijke levenssfeer van de bewoner. Ik kan de individuele situatie op dit park niet beoordelen en ken de beweegredenen van de verhuurder niet. Ik ben wel van mening dat als bezoekers niet welkom zijn, de verhuurder dit duidelijk moet kunnen beredeneren.
Wat vindt u ervan dat ik het park moest verlaten terwijl ik welkom was voor bewoners van het park? Deelt u de mening dat het bewoners vrij staat om gasten te ontvangen?
Zie antwoord vraag 6.
Weet u dat sommige arbeidsmigranten werden verplaatst naar een onderkomen in Venlo terwijl zij nog steeds werkzaam zijn in Waalwijk? Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is om arbeidsmigranten op deze manier 1,5 uur van hun werkplek te huisvesten?
Het is mij bekend dat arbeidsmigranten soms in een andere plaats werken dan waar zij wonen en dat deze afstanden relatief groot kunnen zijn. Hoewel er geen regels zijn die dergelijke situaties verbieden, is dit is zeer onwenselijk en geeft dit duidelijk aan dat er onvoldoende huisvesting beschikbaar is voor arbeidsmigranten. Op dit moment is het echter niet zomaar te bewerkstelligen dat iedereen dichtbij het werk woont. Het kabinet werkt hard aan het zorgen voor meer (beschikbare) locaties voor de huisvesting van arbeidsmigranten, ook in lijn met het eerste advies van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten. Hiervoor wordt onder andere de € 50 mln. voor de huisvesting van kwetsbare groepen gebruikt. In dit concrete geval heeft uitzendbureau T&S mijn ministerie laten weten dat de huisvesting in Venlo een tijdelijke maatregel van circa 5 weken betreft, totdat er huisvesting op kortere afstand vanaf begin november beschikbaar is. In de tussentijd zouden uitzendkrachten volgens T&S één uur per dag extra betaald krijgen als tegemoetkoming voor de lange reistijd.
Wat vindt u ervan dat de kosten voor werkschoenen en shirts door T&S worden ingehouden op het salaris? Klopt het dat dit geld na onderhandelingen wordt terugbetaald?
Als in het werk beschermende kleding zoals werkschoenen nodig zijn, is de werkgever verplicht om die kosteloos (voor de werknemer) ter beschikking van de werknemer te stellen. Deze verplichting op grond van de Arbeidsomstandighedenwet geldt altijd. De vorm van het dienstverband of de achtergrond van de werknemers is niet van invloed op deze verplichting voor de werkgever.
Het is mij niet bekend wat er in de onderhandelingen is afgesproken over terugbetaling van de kosten die werknemers gemaakt hebben voor persoonlijke beschermingsmiddelen die ze in het werk nodig hebben. De werknemers behoren zelf geen kosten te hebben aan persoonlijke beschermingsmiddelen.
Begrijpt u dat er sprake is van een angstcultuur op het park, mede vanwege de dubbele pet van het uitzendbureau dat de facto werkgever en huisbaas is? Wanneer maakt u een eind aan de situatie dat werknemers/bewoners te pas en te onpas op straat worden gezet wanneer zij commentaar leveren op hun omstandigheden?
Het is zeer onwenselijk als arbeidsmigranten zich niet durven uit te spreken omdat ze anders de huisvesting en baan verliezen. Het Aanjaagteam heeft aanbevelingen gedaan om een dergelijke afhankelijkheidsrelatie van de werkgever te verminderen. Zij pleit voor meer woonbescherming van arbeidsmigranten, onder andere door hen een zelfstandig huurcontract aan te bieden. Op korte termijn zal het kabinet met een reactie op de adviezen komen. Het kabinet zet al in op meer gebruik van tijdelijke huurcontracten. Dit doet zij via gesprekken met werkgevers. Daarnaast bereidt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met de Minister voor Rechtsbescherming een wetswijziging voor die (tijdelijke) verlenging van tijdelijke huurcontracten mogelijk maakt.4 De voorgenomen mogelijkheid tot verlenging van tijdelijke huurcontracten biedt meer mogelijkheden voor werkgevers om van deze contractsvorm gebruik te maken.
De betreffende gemeente heeft mij laten weten te betreuren dat er een dergelijke cultuur is en te werken aan het verbeteren van informatievoorziening voor arbeidsmigranten, zodat zij beter op de hoogte zijn van regels en mogelijkheden om hulp te vragen en zo een sterkere positie te kunnen krijgen.
Hoe staat het met het toezicht op deze locaties? Erkent u dat deze locaties voor Nederlandse gasten nooit of te nimmer waren goedgekeurd?
De gemeente Waalwijk mij laten weten dat de situatie zoals die er is past in het huidige bestemmingsplan van de gemeente.
De betreffende huisvester is SNF-gecertificeerd. SNF neemt dit soort signalen mee in de (extra) controles. Ook de toezichthouders van de gemeente controleren de locatie en zullen de signalen meenemen.
Gaat de Inspectie SZW deze locaties onderzoeken? Zo nee, laat u de bewoners aan hun lot over?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor huisvesting. De Inspectie SZW is verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving van de arbeidswetten en zet o.a. in op de aanpak van arbeidsuitbuiting en malafide uitzendbureaus
Indien de Inspectie SZW signalen ontvangt dat sprake is van misstanden, bijvoorbeeld ten aan zien van slechte huisvesting, worden deze signalen gedeeld met de betreffende gemeenten.
Indien gemeenten een vermoeden hebben van arbeidsuitbuiting en/of ernstige benadeling van werknemers, kunnen zij dit melden bij de Inspectie SZW. De Inspectie SZW kan vervolgens besluiten om in het kader van haar risicogerichte aanpak een nader onderzoek in te stellen. De Inspectie SZW laat zich niet uit over de vraag of in specifieke gevallen onderzoek wordt gedaan.
Bent u bereid om met de FNV en ondergetekende een bezoek te brengen aan voormalig park Droomgaard en hotel Friends zodat u zelf een oordeel kunt vellen over de situatie? Zo nee, waarom niet?
Ik sta altijd open voor verzoeken voor een werkbezoek. Een werkbezoek acht ik, gelet op de huidige situatie rondom COVID-19, echter niet wenselijk op dit moment. Wel wil ik u graag verwijzen naar de adviezen van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten onder leiding van Emile Roemer, waarin voorstellen zullen worden gedaan voor structurele verbeteringen, onder andere met betrekking tot de huisvesting van arbeidsmigranten. Emile Roemer heeft als leider van het Aanjaagteam een breed scala aan partijen uit het veld gesproken, waaronder – niet in de laatste plaats – arbeidsmigranten zelf. Het onderzoek van de heer Roemer geeft een gedegen, bij tijd en wijlen verontrustend, beeld van de situatie in de praktijk.
Wanneer gaat u aan de slag met de aanbevelingen van het Aanjaagteam van Emile Roemer?
Het kabinet zal medio december op de aanbevelingen van het Aanjaagteam reageren waarbij ook de stand van zaken van de eerste aanbevelingen van het Aanjaagteam wordt aangegeven.
De onduidelijkheid die is ontstaan over het maximum aantal personen dat momenteel is toegestaan in culturele instellingen |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Popzalen in de wachtkamer: mogen concerten nu doorgaan of niet»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Bent u bekend met de oproep van de creatieve taskforce die vraagt om alle culturele gelegenheden vrijstelling te geven van de beperking om maximaal 30 personen tegelijk binnen te laten?2 Hoe oordeelt u over deze oproep?
Ja, ik ben bekend met deze oproep. Ik heb begrip voor deze oproep. Ik heb grote waardering voor de professionele wijze waarop de cultuursector zich inzet om de gezondheid van bezoekers en personeel te waarborgen. Ondanks alle inzet van zovelen moet het kabinet nu toch stevige maatregelen nemen om het aantal contacten terug te brengen en zo het virus onder controle te krijgen. Op 13 oktober heeft het kabinet deze maatregelen verder moeten aanscherpen. Hiermee is de mogelijkheid tot het verlenen van vrijstellingen door de Veiligheidsregio’s komen te vervallen. Voor alle theaters, podia, concertzalen en bioscopen en filmtheaters geldt nu een maximum van 30 bezoekers per ruimte. Hierover is de Tweede Kamer middels brief van 13 oktober van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geïnformeerd. Helaas raken deze maatregelen opnieuw ook de cultuursector hard.
Hoe vindt u het dat er zoveel onduidelijkheid is bij poppodia, concertzalen, bioscopen en andere culturele instellingen over de vraag of zij vanaf 29 september 18 uur meer dan 30 bezoekers mogen ontvangen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op Vraag 2.
Kunt u toelichten wat wordt verstaan onder «zalen van groot cultureel belang»? Welke criteria worden gehanteerd?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op Vraag 2.
Heeft het Rijk een handreiking verstrekt voor het creëeren van uitzonderingsmogelijkheden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de culturele sector, die keihard is geraakt door de coronacrisis, hierdoor onnodig in onzekerheid wordt gehouden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op Vraag 2.
Vindt u ook dat willekeur moet worden voorkomen en dat snel heldere richtlijnen nodig zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op Vraag 2.
Wordt er al gewerkt aan een additioneel steunpakket voor de culturele sector in verband met de nieuwe maatregelen?
De reeds beschikbaar gestelde 300 miljoen voor 2020 kunnen nu door de culturele instellingen worden ingezet. Ook is reeds 120 miljoen beschikbaar gesteld aan gemeenten om de lokale culturele infrastructuur te ondersteunen.
Daarbovenop is onlangs 482 miljoen euro beschikbaar gekomen ter ondersteuning van de culturele sector in de eerste helft van 2021. Op dit moment wordt bezien op welke wijze het Rijk deze middelen aan de sector kan doen toekomen.
Kunt u deze vragen voor 1 oktober 2020 beantwoorden, zodat de culturele sector zo snel mogelijk duidelijkheid krijgt?
Voor de beantwoording van deze Kamervragen heb ik de reguliere termijnen gevolgd.
Verzetzaken tegen coronaboetes en de drieslag voor boa’s |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de Kamervragen van 9 september 2020 over coronaboetes en de beoordeling van verzetschriften tegen die boetes?1
Ja.
Is u bekend dat op 28 september 2020 de eerste kantonzitting heeft plaatsgevonden waarop verzetschriften tegen zogeheten coronaboetes zijn behandeld?2
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het standpunt van het openbaar ministerie (OM) (en het oordeel van de kantonrechter) in deze zaken, dat de beleidsstukken van het OM geen blijk geven van een drieslag die buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's) verplicht of adviseert om burgers eerst aan te spreken en te waarschuwen en ze pas daarna te beboeten?3
Ja.
Deelt u de mening van het OM dat u het mis had toen u tijdens het plenair debat van 2 september 2020 aangaf dat het handhavingsbeleid gestoeld is (en altijd gestoeld is geweest) op een drieslag, te weten «eerst aanspreken, dan waarschuwen en dan pas beboeten»?4
Gezien het standpunt van het OM dat er geen sprake is van een drieslag, welke duiding moet er dan volgens u gegeven worden aan uw opmerking over de rol van de drieslag bij het beoordelen van processen-verbaal door het OM?5
Heeft u daarnaast kennisgenomen van het standpunt van het OM (en het vonnis van de kantonrechter), houdende dat de «intentionaliteit» van de overtreder of het «bewust plegen van de overtreding» geen rol speelt bij de beoordeling van de strafbaarheid van de overtreder?
Gezien dit standpunt en het onder vraag 3 genoemde standpunt van het OM, welke duiding moet er volgens u gegeven worden aan uw opmerking tijdens eerdergenoemd plenair debat over «intentioneel overtreden»?6
Berichten dat NAVO-lid Turkije moslimextremisten uit Syrië naar Azerbeidzjan stuurt en ook aan de strijd deelneemt |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat Turkije honderden, mogelijk duizenden moslimextremisten uit Syrië naar Azerbeidzjan stuurt?1 2
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie dat Turkije buitenlandse strijders naar Azerbeidzjan heeft overgebracht. Dergelijke berichten worden ontkend door Turkije en Azerbeidzjan. Het kabinet roept alle internationale actoren, dus ook Turkije, op om zich te onthouden van acties en retoriek die de-escalatie bemoeilijken. Mede dankzij Nederlandse inzet heeft de Europese Raad zich op 1 oktober jl. uitgesproken tegen elke externe inmenging.
De Europese Raad heeft tevens opgeroepen tot een direct staakt het vuren en een vreedzame beslechting van het geschil, waarbij geen plaats is voor een militaire oplossing en inmenging door andere landen. De Europese Raad sprak steun uit voor de OVSE Minsk Groep en verzocht de EU Hoge Vertegenwoordiger om verdere EU steun voor dit proces te onderzoeken.
In telefoongesprekken met mijn Armeense en Azeri ambtgenoten deze week heb ik aangedrongen op dialoog tussen beide landen. Dat is de enige weg naar een vreedzame en duurzame oplossing van het conflict.
Naar verwachting zal tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 12 oktober a.s. worden gesproken over wat de EU aanvullend kan doen om beide landen zo snel mogelijk tot een staakt-het-vuren te bewegen. Nederland zal daarbij aandringen op eensgezind EU optreden.
Klopt het dat er ook moslimextremisten tussen zitten, zoals van de Sultan Murad Brigade, die eerder nog door dit kabinet werden gesteund?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om Turkije op te roepen deze islamitische troepentransporten direct te stoppen of krijgt Turkije van u en andere lidstaten van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) wéér de vrije hand om dood en verderf te zaaien?
Zie antwoord vraag 1.
Welke «reguliere» militaire steun geeft Turkije aan Azerbeidzjan en is deze steun de afgelopen maanden opgevoerd? In hoeverre wordt de NAVO door Turkije over militaire steun aan Azerbeidzjan op de hoogte gesteld? Klopt het dat een Turkse F-16 straaljager een straaljager van Armenië heeft neergeschoten en daarbij is binnengedrongen in het luchtruim van Armenië?3
Het kabinet kan de berichten over militaire betrokkenheid van Turkije in dit conflict, alsook de berichten over het neerhalen van een Armeens straaljager op het moment van schrijven niet bevestigen. Zowel Turkije als Azerbeidzjan ontkennen de berichten.
Het kabinet is door Turkije, in NAVO verband of anderszins, niet op de hoogte gesteld van eventuele militaire steun aan Azerbeidzjan. Wel is bekend dat Azerbeidzjan en Turkije nauwe banden met elkaar onderhouden, waaronder samenwerking op militair terrein. Die samenwerking betreft onder andere gezamenlijke oefeningen en leveringen van militair materieel in de afgelopen jaren.
Deelt u de mening dat de Turkse agressie steeds meer conflicten negatief beïnvloedt/veroorzaakt en dit het gevolg is van de islamitische neo-Ottomaanse ideologie die Erdogan in alle facetten uitademt?
Berichtgeving dat Turkije militair betrokken is bij dit conflict kan vooralsnog niet worden bevestigd. Duidelijk is dat alle internationale actoren, dus ook Turkije, zich moeten onthouden van acties en retoriek die niet bijdragen aan de-escalatie in conflictsituaties.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat de christelijke bevolking in Armenië en de Nagorno-Karabach ten prooi valt aan het Azerbeidzjaanse leger en de moslimextremisten uit Syrië?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u eindelijk bereid te pleiten voor een NAVO-bondgenootschap zonder de islamitische agressor Turkije? Zo nee, waarom niet?
Turkije is een belangrijke bondgenoot, zowel vanwege zijn geografische positie als vanwege de grote bijdrage die Turkije levert aan missies. Het is niet in het Nederlands en NAVO-belang om Turkije uit de NAVO te zetten. De NAVO is bovendien een waardengemeenschap. Dat betekent dat bondgenoten elkaar kunnen aanspreken. Zij doen dat ook. Ten slotte voorziet het NAVO verdrag niet in de mogelijkheid van gedwongen uittreding.
Wilt u deze vragen uiterlijk 5 oktober 2020 beantwoorden?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Huisuitzettingen in de tweede coronagolf. |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA), Paul Smeulders (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht over zorgmedewerker Jean-Pierre die tijdens de tweede coronagolf op straat dreigt te worden gezet door verhuurder Staedion en antikraakbureau VPS?1 Wat is hierop uw reactie?
Een betaalbare woning is voor huurders een belangrijke basis om prettig te kunnen wonen. Zeker in deze tijden waarin mensen veel thuis zijn en veel mensen in onzekerheid verkeren over hun inkomen. Dat geldt ook voor mensen die antikraak wonen. Antikraak kan aan de ene kant een goed middel zijn om leegstand te voorkomen en aan de andere kant een tijdelijke oplossing voor woningzoekenden bieden. In de betreffende casus heeft Staedion gevorderde plannen om de woningen op te knappen en heeft VPS de bewoner vroegtijdig laten weten dat hij het pand moest verlaten. Staedion heeft mij desgevraagd ook laten weten dat leegstandbeheerder VPS in samenwerking met Staedion een andere woonruimte heeft gevonden die de betreffende bewoner aansluitend in gebruik heeft genomen. Merel heeft haar sleutels conform de afspraken ingeleverd.
Bent u bekend met het verhaal van de negentienjarige Merel die, net als Jean-Pierre, ook per 1 oktober dakloos dreigt te raken omdat voor haar geen vervangende woonruimte is geregeld door Staedion en antikraakbureau VPS?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat er zo snel mogelijk nieuwe wetgeving moet komen om deze en soortgelijke huisuitzettingen te voorkomen, gezien de beëindiging van de Tijdelijke wet Verlenging tijdelijke huurcontracten? Kunt u dit toelichten?
Zoals ik uw Kamer in bovenliggende Kamerbrief beschrijf, is in deze coronacrisis gebleken dat het wenselijk kan zijn om tijdelijke huurovereenkomsten van 2 jaar of 5 jaar tijdelijk te verlengen. Ik wil daarom de mogelijkheid creëren dat huurders en verhuurders in goed overleg tijdelijke huurovereenkomsten kunnen verlengen. Zo kunnen verhuurders en huurders hierover al op korte termijn afspraken maken over een tijdelijke verlenging wanneer dit gezien de coronacrisis gewenst is. Bij antikraak-constructies zijn de panden waar de antikraak bewoners verblijven, niet in eigendom van de leegstandbeheerder. Een eigenaar kan altijd weer de beschikking over zijn pand vragen. Hier is dan ook geen sprake van een huurovereenkomst, maar van een bruikleenovereenkomst. Mijn voornemen om de mogelijkheid te creëren om tijdelijke huurovereenkomsten te verlengen heeft geen betrekking op dergelijke bruikleenovereenkomsten.
Wat gaat u doen om huisuitzettingen tijdens de tweede coronagolf te stoppen?
De afspraken uit het voorjaar met verhuurdersorganisaties en brancheorganisaties om geen huisuitzettingen als gevolg van de coronacrisis tijdens de crisisperiode van de eerste «coronagolf» te laten plaatsvinden heb op opnieuw met partijen bekrachtigd voor deze tweede «coronagolf». Ditmaal is ook VNG bij de afspraken betrokken. Verhuurders en gemeenten spannen zich maximaal in om binnen hun mogelijkheden te zoeken naar maatwerkoplossingen voor hun huurders die in betalingsproblemen komen door het coronavirus.
Een algeheel verbod op huisuitzettingen acht het kabinet niet wenselijk. De mogelijkheid om iemand in het uiterste geval uit huis te zetten bij wanbetaling is een belangrijke stok achter de deur voor huurders om overlast te beëindigen, hun huur te betalen, of om ondersteuning bij het oplossen van problemen te accepteren. Het kabinet vindt het van belang dat huurders een laatste kans krijgen wanneer het hebben van schulden de hoofdoorzaak is van een dreigende huisuitzetting. In de praktijk is waar te nemen dat verhuurders daar ook veel inspanningen op inzetten. Een wettelijk verbod biedt geen oplossing voor maatwerk, omdat de omstandigheden van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Hiervoor is de rechter het aangewezen orgaan die per geval een afweging tussen het belang van de huurder en dat van de verhuurder kan maken en kan meewegen of een verhuurder in redelijkheid een oplopende betalingsachterstand kan blijven dragen.
Bent u voornemens een algeheel verbod op huisuitzettingen te realiseren om woonzekerheid voor iedereen te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om voor alle huurders een herhuisvestingsgarantie te regelen? Zo nee, waarom niet?
Bij het aangaan van een tijdelijke huurovereenkomst of een bruikleenovereenkomst is op voorhand bekend dat het gebruik van de ruimte tijdelijk is.
Aan een huisuitzetting gaat een vonnis van een rechter vooraf, die rekening houdt met alle omstandigheden van de individuele situatie. Hierbij worden de belangen van de huurder en van de verhuurder gewogen en op basis daarvan wordt de uitkomst bepaald. Het kabinet is van mening dat huisuitzettingen als gevolg van huurschulden zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Veel verhuurders zetten zich daar ook hard voor in. Wanneer huurders desondanks uit hun huis worden gezet en geen vervangende woonplek kunnen vinden, kunnen zij op grond van de Wmo 2015 in aanmerking komen voor maatschappelijke opvang. Met de brede aanpak van dak- en thuisloosheid «Een (t)huis, een toekomst» zet het kabinet in op preventie van dak- en thuisloosheid en het beperken van de periode in de opvang via doorstroom naar een woonplek met passende begeleiding. Als door tijdige begeleiding en ondersteuning dak- en of thuisloosheid kan worden voorkomen, dan zijn opvang of herhuisvesten overbodig.
Bent u bereid om in overleg te treden met de verschillende flexverhuurders, waaronder antikraakbureaus / vastgoedbeheerders als VPS, om afspraken met hen te maken over het stopzetten van ontruimingen?
De Vereniging Leegstandbeheerders Nederland (VLBN) heeft aangegeven dat het statement van de eerste coronagolf onverkort van kracht blijft om ook tijdens de tweede coronagolf zorgvuldig met opzeggingen om te gaan en extra aandacht te geven om samen met betrokken partijen vervangende woonruimte te zoeken. De VLBN maakt daarbij wel de opmerking dat er naast deze inspanningsverplichting van de bij de VLBN aangesloten leegstandbeheerders ook een verantwoordelijkheid moet zijn van de bewoners om mee te bewegen als er vervangende woonruimte wordt aangeboden. Ik ben eveneens in gesprek met de vertegenwoordiging van de verhuurders in de vrije sector.
Bent u bereid om in overleg te treden met vertegenwoordigers van de vrije huursector om afspraken te maken over het stopzetten van ontruimingen?
Zie antwoord vraag 7.
Worden de afspraken die zijn gemaakt met de verhuurdersorganisaties en brancheverenigingen tijdens de eerste coronagolf nu opnieuw van kracht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u dit realiseren?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'Amnesty legt activiteiten in India voorlopig stil na blokkade bankrekeningen' |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Amnesty legt activiteiten in India voorlopig stil na blokkade bankrekeningen»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over het toenemend aantal landen waar mensenrechtenorganisaties onder druk komen te staan?
Ja. Het kabinet deelt de zorgen over het toenemend aantal landen waar de maatschappelijke ruimte voor mensenrechtenorganisaties onder druk staat. De coronacrisis heeft mensenrechten wereldwijd verder onder druk gezet. Gesteld kan worden dat de coronacrisis de kwetsbaarheid van minderheden zoals vrouwen, meisjes, maar ook journalisten en mensenrechtenverdedigers heeft vergroot.
Wat is uw oordeel over het feit dat India het tweede land is waar Amnesty International zich genoodzaakt ziet de activiteiten te stoppen?
Nederland is bezorgd over het feit dat Amnesty International als gevolg van de regelgeving de facto genoodzaakt lijkt te zijn om de activiteiten in India te stoppen. Het werk van mensenrechtenorganisaties is van groot belang voor een vrije en pluriforme samenleving.
Is er volgens u een relatie tussen de kritiek op de mensenrechtenschendingen door Amnesty in de Indiase regio Jammu en Kashmir en bij het neerslaan van religieus gemotiveerde rellen in New Delhi afgelopen februari en de maatregelen die de Indiase overheid heeft genomen tegen Amnesty?
Het onderzoek naar Amnesty International is ingesteld omdat er volgens de Indiase autoriteiten aanwijzingen zijn dat de Indiase wet met betrekking tot het ontvangen en gebruiken van buitenlandse gelden zou zijn overtreden. Bevriezing van de bankrekeningen van de organisatie maakt hier deel van uit. Ik heb geen aanwijzingen om aan te nemen dat er nog andere redenen aan het onderzoek ten grondslag liggen.
Kunt u zich vinden in het oordeel van Amnesty International dat de Indiase regering bezig met een «onophoudelijke heksenjacht» tegen mensenrechtenorganisaties? Zo ja, heeft u de zorgen over deze ontwikkeling overgebracht aan de Indiase regering? Zo nee, waarom niet?
Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomst van enig onderzoek. Nederland monitort, samen met de andere EU partners, de ontwikkelingen nauwgezet.
Wat is uw oordeel over het gegeven dat de Indiase overheid het fondsenwervingsmodel van Amnesty afdoet als witwaspraktijk?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid contact op te nemen met uw Indiase collega over het onterecht bevriezen van de tegoeden van Amnesty per 10 september jongstleden? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nederland hecht grote waarde aan het werk van Amnesty International wereldwijd en hoopt dat de zaak spoedig en adequaat zal worden opgelost, zodat Amnesty zijn activiteiten in India kan voortzetten. Nederland heeft de kwestie gezamenlijk met EU-partners aan de orde gesteld bij diverse Indiase gesprekspartners in New Delhi en Brussel. Hierbij is bezorgdheid geuit. De kwestie is ook in bilateraal hoog ambtelijk contact met India opgebracht.
Het de postcoderoosregeling en de nieuwe subsidieregeling voor energiecoöperaties |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zorgen die leven bij onder andere energiecoöperaties over het gat dat dreigt te ontstaan nu de postcoderoosregeling spoedig afloopt en het inwerking treden van de door u aangekondigde nieuwe subsidieregeling voor energiecoöperaties (de postcoderoossubsidieregeling) nog op zich laat wachten?1
Ja, ik heb hier signalen over opgevangen. Overigens was een belangrijke zorg van de coöperaties ook dat het subsidietarief te laag zou zijn. Na publicatie van het eindadvies over de subsidiebedragen door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) is die zorg weggenomen. Ik heb hier positieve reacties op ontvangen van de sector.
Daarnaast zijn er zorgen geuit over de periode tussen stopzetten van de Postcoderoosregeling en start van de nieuwe subsidieregeling. In het Belastingplan 2021 is opgenomen dat de Postcoderoosregeling per 1 januari 2021 komt te vervallen voor nieuwe gevallen. De nieuwe subsidieregeling zal kort daarna gepubliceerd worden en gaat open op 1 april 2021. Daardoor is er tijdig zekerheid over de nieuwe subsidieregeling en hebben alle coöperaties de tijd om hun aanvraag gedegen voor te bereiden voordat de subsidieregeling opengaat. Overigens blijft de subsidieregeling open staan tot 1 december 2021. Er is dus ook na 1 april nog volop gelegenheid om subsidie aan te vragen.
Deelt u de mening dat deze situatie zorgt voor grote onzekerheid voor projecten die nu in de startblokken staan en dat de kans daarmee groot is dat er hierdoor geen nieuwe projecten van de grond zullen komen, ook gezien het feit dat het opzetten van een nieuwe energiecoöperatie al snel 9 tot 12 maanden kan duren? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Ik begrijp dat energiecoöperaties zo snel mogelijk zekerheid willen en ik zet me ervoor in om hen die zo snel mogelijk te bieden. Ik heb gemerkt dat de publicatie van het eindadvies voor de subsidiebedragen door het PBL al voor veel rust heeft gezorgd. Daarnaast bereid ik een internetconsultatie voor van de nieuwe subsidieregeling die eind oktober 2020 zal starten. Ik zal uw Kamer berichten over de start van de internetconsultatie. Bij de internetconsultatie worden de details van de beoogde subsidieregeling duidelijk. Dat geeft meer duidelijkheid over de werking van de regeling. Bovendien is de sector op hoofdlijnen al op de hoogte van de inhoud van de nieuwe subsidieregeling omdat ik de koepel van energiecoöperaties, EnergieSamen, tijdens het opstellen ervan betrokken heb. Ik verwacht de subsidieregeling kort na de jaarwisseling te kunnen publiceren. Coöperaties hebben vervolgens de kans om hun subsidieaanvragen goed voor te bereiden voordat de regeling opengaat. De eerste openstellingsronde van de nieuwe subsidieregeling zal van 1 april tot 1 december 2021 zijn. Met de hierboven beschreven processtappen verwacht ik de coöperaties de gewenste zekerheid te bieden en voldoende gelegenheid te geven om hun projecten goed voor te bereiden voordat ze subsidie aanvragen.
Welke mogelijkheden ziet u om het hierboven geschetste probleem zo spoedig mogelijk op te lossen en op welke termijn bent u in staat daartoe een voorstel naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het volgens de Belastingdienst vanaf 1 januari 2021 alleen nog voor leden van een energiecoöperatie die op 31 december 2020 al lid waren mogelijk is om gebruik te maken van de oude postcoderoosregeling, omdat deze wordt afgeschaft? Zo nee, waarom niet?
Ja dit is in overeenstemming met de huidige wettekst. Bij de introductie van de zogenaamde Postcoderoosregeling in 2014 is in de Wet belastingen op milieugrondslag een overgangsregeling opgenomen. Dit om deelnemers vooraf investeringszekerheid te bieden over de voorwaarden die zullen gaan gelden indien de Postcoderoosregeling op enig moment komt te vervallen. In het Belastingplan 2021 is voorgesteld dat de Postcoderoosregeling vervalt per 1 januari 2021. Gevolg van deze overgangsregeling zou dan inderdaad zijn dat per 1 januari 2021 alleen de op 31 december 2020 bestaande leden van een aangewezen coöperatie gedurende 15 jaren na het tijdstip waarop de coöperatie is aangewezen nog kunnen profiteren van het belastingvoordeel van de Postcoderoosregeling. Nieuwe leden (die toetreden vanaf 1 januari 2021) ontvangen dan geen belastingvoordeel, maar kunnen wel een deel van de opbrengsten ontvangen die de coöperatie behaalt met de verkoop van de door de coöperatie opgewekte elektriciteit. Over de consequentie van de regeling in deze vorm ben ik nog in gesprek binnen het kabinet.
Klopt het dat de energiecoöperatie zelf nog wel tot vijftien jaar na 31 december 2020 met de huidige regeling en voorwaarden kan blijven bestaan, maar dat eventuele na 31 december 2020 toegetreden nieuwe leden van die energiecoöperatie in dat geval geen recht meer hebben op de huidige postcoderoosregeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat er in oktober van dit jaar een nieuwe marktconsultatie plaats zal vinden, ditmaal van het eindadvies van het Planbureau voor de Leefomgeving over de postcoderoossubsidieregeling, en dat de nieuwe regeling postcoderoossubsidie pas op zijn vroegst in het eerste kwartaal van 2021 wordt verwacht? Zo nee, wanneer verwacht u de nieuwe postcoderoossubsidie dan wel in te kunnen laten gaan?2
Het klopt niet dat er een marktconsultatie komt van het eindadvies van het Planbureau voor de Leefomgeving. Het PBL heeft zijn berekeningen reeds geconsulteerd in juni 2020 en dat heeft tot het eindadvies geleid. Het eindadvies is definitief. Wel is er in oktober 2020 een internetconsultatie van de ministeriële regeling voorzien. Daarin zal het eindadvies van het PBL verwerkt zijn.
Ik verwacht rond de jaarwisseling de nieuwe subsidieregeling te publiceren. De beoogde datum van de start van de nieuwe regeling is 1 april 2021.
Onderschrijft u de constatering dat er naar alle waarschijnlijkheid op het moment dat de oude postcoderoosregeling ophoudt te bestaan nog geen alternatief in de vorm van een nieuwe regeling postcoderoossubsidie? Zo nee, waarom niet?
De oude Postcoderoosregeling stopt per 1 januari 2021. Rond dat moment verwacht ik de nieuwe subsidieregeling te publiceren. Dat geeft duidelijkheid aan energiecoöperaties. Om te zorgen dat alle partijen de gelegenheid krijgen om hun aanvraag goed voor te bereiden, kunnen aanvragen worden ingediend vanaf 1 april 2021.
Deelt u de mening dat dit onwenselijk is in het kader van de energietransitie en met name voor de participatie en draagvlak bij inwoners daarbij? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er is slechts een periode van 3 maanden tussen het einde van de oude postcoderoosregeling en de start van de nieuwe subsidieregeling. Doordat die nieuwe regeling dan al bekend is (begin van 2021 al), kunnen coöperaties gewoon door met de voorbereidingen van het project.
Kunt u de bovenstaande vragen zo spoedig mogelijk, in ieder geval voor het algemeen overleg Klimaat en Energie van 7 oktober 2020, beantwoorden?
Ja.
De tv uitzending ‘Kees van der Spek Oplichters Aangepakt’ |
|
Dion Graus (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de aflevering «Kees van der Spek Oplichters Aangepakt» van 29 september 2020?1
Ja.
Wat is u bekend over de fokindustrie van wilde katachtigen in Zuid-Afrika, waarbij ook onwetende toeristen worden betrokken middels «knuffelfarms» ter financiering van (illegale) handel in dieren of delen daarvan naar onder andere Azië om verwerkt te worden in «medicijnen» en/of mishandeling ten behoeve van (canned) trophyhunt?
In Zuid-Afrika worden grote katachtigen gefokt voor bijvoorbeeld toerisme en jacht. De Afrikaanse leeuw (Panthera leo) staat op bijlage II van CITES, waarbij gereguleerde handel is toegestaan. Deze legale handel is ingeperkt door CITES: botten, klauwen en tanden (en producten daarvan) afkomstig van dieren uit het wild mogen niet internationaal verhandeld worden. Daarnaast geldt dat Zuid-Afrika jaarlijks een quotum kan instellen voor het maximaal aantal internationaal commercieel te verhandelen botten, tanden, klauwen (en producten daarvan) afkomstig van gefokte dieren.
Er zijn helaas berichten over zogenoemde canned hunting waarbij gefokte dieren worden gebruikt voor jacht op grote omheinde ranches. De aard en omvang is mij niet bekend, maar mistanden met betrekking tot dierenwelzijn en illegale praktijken zijn altijd onacceptabel.
Klopt het dat Zuid-Afrika quota kent ten behoeve van deze misselijkmakende praktijken met toestemming van de Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (Cites)?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2. Dit quotum ziet toe op legale internationale handel van botten, klauwen en tanden of producten daarvan afkomstig van gefokte leeuwen. Echter, voor 2020 is er nog géén quotum ingesteld door Zuid-Afrika, waardoor deze internationale handel ook niet kan plaatsvinden.
Neemt u buiten de wilde leeuw ook de gefokte leeuw mee tijdens de Cites-conferenties, zonder dit af te doen met dooddoeners als «het betreft een interne aangelegenheid», aangezien u vorig jaar heeft toegezegd zich sterk te willen maken voor een betere bescherming van de leeuw in samenwerking met «Stichting SPOTS»?
In april 2019 is de motie Graus aangenomen: Verzoekt de regering, ervoor zorg te dragen dat de Afrikaanse leeuw wordt opgenomen in Bijlage I van Cites (Convention on International Trade in Endangered Species) voor een optimale beschermingsstatus en harde aanpak van illegale handel naar voornamelijk Aziatische landen. Ik heb daarop uw Kamer toegezegd alle mogelijkheden in EU-verband te benutten met het oog op de volgende CITES Conference of the Parties (CoP) (Kamerstuk 31 379, nr. 22 van 2 mei 2019). Nederland heeft de «uplisting» van de Afrikaanse leeuw in het EU CITES Managementcomité voorgedragen. Dit wordt nu wetenschappelijk uitgewerkt in samenwerking met de Nederlandse CITES Wetenschappelijke Autoriteit. Daarna wordt dit binnen de EU Scientific Review Group besproken conform het EU-proces. De eerstvolgende CoP is vooralsnog gepland in 2022. De doelstelling van CITES is de instandhouding van de soort in het wild. Nederland en de EU zetten zich binnen CITES naast de zogenaamde listing proposals ook altijd in voor onderwerpen als «captive breeding», «illegal trade» en «disposal of confiscated live specimen».
Heeft Zuid-Afrika binnen Cites toestemming gekregen om jaarlijks een quotum van 800 skeletten van gefokte leeuwen te exporteren naar Azië? Zo ja, wat gaat u doen om dit ongedaan te maken binnen Cites?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Wie controleert de vergunningen en quota? Worden er ook wilde leeuwen, cheetahs en tijgers onder het mom van «legale handel» geëxporteerd? Wat kan en gaat u doen ter controle en bestraffing bij overtredingen?
Het land van afgifte van de vergunning en het quotum controleert of de zending binnen het quotum valt en of er dus een exportvergunning afgegeven mag worden. Quotumgegevens dienen op de exportvergunning opgenomen te worden. Als het export betreft naar de EU moet er ook altijd een invoervergunning worden aangevraagd en wordt er een advies gevraagd van de Wetenschappelijke Autoriteit CITES. In EU-verband wordt bij twijfel de invoeraanvraag besproken. In CITES-verband worden gestelde quota en de omvang van internationale handel gemonitord.
De export van levende leeuwen, cheeta’s of tijgers is binnen CITES streng gereguleerd. In voorkomend geval vindt controle plaats bij export en import en wordt zo nodig gehandhaafd, ook op het gebied van dierenwelzijn (transport) en veterinaire regelgeving.
Welke gevolgen heeft de vraag naar delen van leeuwen voor het voortbestaan van de Koning der Dieren en voor de volksgezondheid?
De legale internationale handel wordt gereguleerd en gemonitord in CITES verband en zo nodig ingeperkt. Illegale handel in (delen of producten van) Afrikaanse leeuwen is onacceptabel en vormt een van de bedreigingen voor de instandhouding van de soort in het wild. De IUCN2 classificeert de Afrikaanse leeuw als «kwetsbaar», waarbij de aantallen afnemen in het wild. Daarbij moet wel aangemerkt worden dat er regionale verschillen zijn en human-wildlife conflict en habitatverlies ook grote bedreigingen vormen voor de instandhouding van de soort in het wild (bron: IUCN3 en WNF4).
Verder geldt ten algemene dat producten van dierlijke oorsprong risico’s met zich mee kunnen brengen voor de volks- en diergezondheid. Hierop vindt strenge controle plaats conform verordening EU 2017/625.
Bent u bereid niet alleen spoedig te handelen in het kader van dierenwelzijn maar ook van de volksgezondheid nu de huidige COVID-uitbraak direct te herleiden is naar (illegale) handel in wilde dieren? Zo neen, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 wordt er conform Europese regelgeving streng gecontroleerd op producten van dierlijke oorsprong. Er zijn geen aanwijzingen dat de huidige verspreiding van COVID-19 komt door de internationale handel in dieren en dierlijke producten, dat gaat van mens op mens. Onderzoekers hebben SARS-CoV-2 kunnen traceren tot een voedselmarkt in Wuhan, waar naast vis ook levende wilde dieren werden verhandeld. Het beeld is dat de besmetting van dier op mens lokaal heeft plaatsgevonden.
Zie ook de kamerbrieven «De dierlijke oorsprong van het nieuwe coronavirus en de falende aanpak van de handel in bedreigde diersoorten» (Kamerstuk 2019–2020 nr. 1625, 5 februari 2020) en «Een alomvattend aanvalsplan om het risico op toekomstige overspringende zoönotische infectieziekten drastisch te verkleinen» (Kamerstuk 2019–2020 Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3070, 4 juni 2020).
Wat heeft de Nederlandse regering ondernomen om de in- en doorvoer van trofeeën te stoppen?
Nederland geeft sinds mei 2016 geen importvergunningen meer af voor jachttrofeeën van diersoorten met de hoogste beschermingsstatus van CITES (soorten geplaatst op bijlage A bij verordening (EG) 338/97) en van de volgende soorten geplaatst op bijlage XIII bij verordening (EG) nr. 865/2006: Afrikaanse leeuw, Afrikaanse olifant, ijsbeer, moeflon, nijlpaard en witte neushoorn. Invoer van dergelijke trofeeën is hierdoor niet mogelijk. Dit zorgt er ook voor dat ruw ivoor – waarvoor een nationaal verkoopverbod geldt sinds 1 maart 2019 – niet op deze wijze Nederland ingevoerd kan worden.
Bent u bereid zich, al dan niet via Cites, in te zetten voor een internationaal verbod op de handel in trofeeën?
Indien in CITES-verband blijkt dat de handel in trofeeën van een specifieke soort de instandhouding van deze soort in het wild bedreigt in een bepaald gebied of populatie wordt dit in Europees- en in CITES-verband aangekaart en zal Nederland zich inzetten dat de juiste maatregelen worden genomen.
Bent u bereid om waarschuwingen inzake de gevaren van interacties met wilde dieren zoals katachtigen, olifanten, dolfijnen, primaten et cetera (dieren die zeer gewild zijn in toeristische attracties) te publiceren op voorlichtingsites van betrokken ministeries, reisorganisaties en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), gelet op het feit dat op de informatiepagina van het RIVM tal van artikelen te vinden zijn die ingaan op gevaren van contacten tussen mens en dier maar geen informatie over dit soort interacties? Zo neen, waarom niet?
Ik zal in overleg treden met andere departementen en met WNF om te bezien wat hiervan past in de reguliere voorlichtingstaak t.a.v. wet- en regelgeving.
Wat gaat u ondernemen om de leeuw voor uitsterving te behoeden?
Nederland zal zich altijd inzetten om iconische soorten te beschermen. In EU-verband is Nederland actief binnen onder meer het CITES en CMS5 verdrag. Daarnaast kijkt Nederland hoe er aanvullend bijgedragen kan worden. Een voorbeeld hiervan is de financiële steun van de Nederlandse overheid aan African Parks Network voor de duurzame herintroductie van leeuwen en cheeta’s in Malawi (2017–2019) waar deze soorten niet meer voorkwamen. Ook kijkt Nederland momenteel hoe de CITES Big Cat Taskforce – die zich onder meer richt op het adequaat aanpakken van de illegale handel in grote katachtigen – ondersteund kan worden.
Het tekort aan luchtverkeersleiders op Eindhoven Airport en Groningen Eelde Airport |
|
Jan Paternotte (D66), Eppo Bruins (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de platlegging van Eindhoven Airport door een tekort aan verkeersleiders bij het Commando Lucht Strijdkrachten (CLSK)?1 Zo ja, hoe beoordeelt u het feit dat de burgerluchtvaart op Eindhoven Airport regelmatig verstoord raakt door deze capaciteitsproblemen?
Ja. Ik heb begrepen dat de basis voor de verstoorde dienstverlening van Eindhoven Airport gelegen is in een tekort aan verkeersleiders bij CLSK op vliegbasis Eindhoven. Met de huidige tekorten kan uitval van verkeersleiders door bijvoorbeeld ziekte niet worden opgevangen, hetgeen leidt tot verstoringen van de civiele luchtvaart op vliegbasis Eindhoven.
Ziet u mogelijkheden om door middel van een versnelde integratie van civiele en militaire luchtverkeersleiding in één ATM/LVNL eraan bij te dragen dat dit probleem op Eindhoven Airport niet nog jaren voortduurt?
Een versnelling van de volledige integratie, die voorzien is in het derde kwartaal van 2023, is niet mogelijk gegeven de omvang en noodzakelijke zorgvuldigheid van het integratie proces. Er dient een aantal stappen te worden genomen om te zorgen voor een robuuste organisatie die op haar taken is voorbereid. Op de eerste plaats betreft dit het continu versterken en verbeteren van de gehele opleidingsketen, van werving tot plaatsing. Hierbij werken LVNL en CLSK actief samen, waarbij LVNL een essentieel deel van de werving en selectie heeft overgenomen. Ten tweede zullen de werkwijzen van LVNL en CLSK op elkaar moeten worden afgestemd. Pas na harmonisatie van werkwijzen is het mogelijk om personeel van beide organisaties uitwisselbaar te maken op de diverse posities. Aan deze stappen wordt nu gewerkt in het kader van het integratieproces.
Deelt u de mening dat al in de aanloop naar de volledige integratie wederzijds bij CLSK en LVNL ingesprongen zou moeten kunnen worden om capaciteitsproblemen te beperken?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, dient in het kader van de integratie eerst een aantal stappen doorlopen te worden alvorens personeel van LVNL en CLSK uitgewisseld kan worden en kan inspringen om capaciteitsproblemen te beperken.
Kunt u toelichten hoe het op dit moment staat met de capaciteitsproblematiek van de luchtverkeersleiding op Groningen Airport Eelde (GAE), Eindhoven Airport en Maastricht Aachen Airport?
Zoals ik in de beantwoording op vragen uit uw Kamer (vergaderjaar 2019–2020, nr. 3680) heb aangegeven, is bij Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) sprake van een krapte aan verkeersleiders op de luchthavens Groningen Airport Eelde (GAE) en Maastricht Aachen Airport (MAA). Op dit moment zit de krapte vooral in de reservecapaciteit. Dit betekent dat bij ziekte of calamiteiten zoals medische vluchten, LVNL genoodzaakt kan zijn maatregelen te nemen die effect kunnen hebben op de dienstverlening, waardoor het kan voorkomen dat deze kortstondig moet worden onderbroken. Veiligheid staat hierbij altijd voorop. LVNL heeft aangegeven altijd in overleg met GAE, MAA en betrokken partijen afspraken te maken over de dienstverlening op de luchthavens en in voorkomende gevallen een aanpassing hierop. Voor Eindhoven Airport geldt dat als gevolg van een lage bezetting en beschikbaarheid van gebrevetteerd operationeel personeel bij CLSK, de robuustheid van de dienstverlening voor Eindhoven Airport minimaal is. Uitval van een of meerdere verkeersleiders kan direct leiden tot issues met betrekking tot de dienstverlening.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over het tekort aan luchtverkeersleiders van 6 augustus 2020, waarin u aangeeft dat GAE nooit hoefde te sluiten vanwege een gebrek aan luchtverkeersleiders?2
Ja.
Kan het zijn dat GAE nooit «dicht moest» vanwege een tekort aan luchtverkeersleiders, maar wel preventief de openingstijden heeft moeten aanpassen en (dus) eerder moest sluiten dan gebruikelijk?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 heeft LVNL op deze luchthaven te maken met een krapte aan luchtverkeersleiders. Op enkele momenten zag LVNL zich daardoor genoodzaakt om de luchtverkeersleiding kortstondig te onderbreken. LVNL geeft aan dat in nauw overleg met de luchthaven is gekeken naar momenten die zo min mogelijk impact hadden voor de gebruikers. Hierop heeft GAE zelf besloten de openingstijden aan te passen.
Kunt u aangeven in welke gevallen GAE, MAA en Eindhoven Airport de reguliere openingstijden hebben moeten aanpassen, dan wel de capaciteit van de luchthaven moesten beperken, dan wel op enige andere wijze de normale operatie moesten beperken wegens een tekort aan luchtverkeersleiders?
Voor LVNL ging het op GAE en MAA in enkele gevallen om ziekte waardoor de dienstverlening kortstondig is onderbroken. Op GAE is door het uitvoeren van medische en donorvluchten op enkele momenten de dienstverlening van LVNL hierop aangepast, omdat deze vluchten buiten de openingstijden zijn uitgevoerd. Voor Eindhoven Airport geldt dat als gevolg van uitval van een of meerdere verkeersleiders de dienstverlening is onderbroken.
Kunt u, gelet op EU-verordening 2015/340, aangeven hoeveel luchtverkeersleiders en assistent-luchtverkeersleiders die thans werkzaam zijn op Lelystad Airport over een brevet beschikken of beschikten van een andere luchthaven?
Alle luchtverkeersleiders die werken op Lelystad Airport waren daarvoor al in bezit van een brevet als Toren verkeersleider voor een andere luchthaven. Dit was een eis om te kunnen deelnemen aan de opleiding voor luchtverkeersleider op deze luchthaven.
Kunt u aangeven hoe de twee luchtverkeersleiders en de assistent-luchtverkeersleider die zijn overgeplaatst van GAE naar Lelystad hun brevet voor Lelystad hebben verkregen? Kunt u daarbij specifiek aangeven hoeveel tijd het praktisch gezien heeft gekost voor hen om het benodigde brevet te verkrijgen om in plaats van op GAE op Lelystad te gaan werken?
Zoals ik heb geantwoord op de eerdere Kamervragen (vergaderjaar 2019–2020, nr. 3680) was er geen sprake van overplaatsing. De drie medewerkers hebben op eigen initiatief intern gesolliciteerd. Voor hen geldt dat ze, net als de andere luchtverkeersleiders en assistent-luchtverkeersleiders, een op Lelystad Airport gerichte fulltime opleiding hebben gevolgd van 12 maanden.
In het geval u één luchtverkeersleider tijdelijk zou willen verplaatsen van Lelystad naar GAE of een andere luchthaven, kunt u aangeven hoeveel tijd u verwacht dat het verkrijgen van het benodigde brevet kost, mede gelet op het feit dat twee luchtverkeersleiders op Lelystad reeds eerder een brevet voor GAE hebben gehad?
Indien er sprake zou zijn van een overschot aan luchtverkeersleiders op één van de vliegvelden, zou ik daarvoor een verzoek kunnen doen bij LVNL. Echter dat is niet het geval. Daarnaast is het zo dat, omdat de verkeersleider dan gaat werken op een andere luchtverkeersleidingseenheid, deze moet voldoen aan de «Vereisten voor opleidingen voor de eenheid» (EU verordening 2015/340). Concreet betekent dat een door de toezichthouder goedgekeurde opleiding wordt doorlopen. In Nederland ziet de Inspectie Leefomgeving en Transport hierop toe. Als een Torenverkeersleider niet eerder op de andere luchthaven heeft gewerkt, dan moet deze de fulltime opleiding volgen. De duur van deze opleiding hangt af van de complexiteit van het verkeer op betreffende luchthaven. In het geval dat een Torenverkeersleider in het verleden al op de luchthaven heeft gewerkt, zal deze omgeschoold moeten worden om er weer aan de slag te kunnen. De duur van de omscholing zal afhankelijk zijn van de tijd dat deze niet meer bevoegd is om op die luchthaven te werken en de operationele veranderingen die in die tijdsperiode zijn doorgevoerd, zoals gewijzigde procedures voor starts en landingen. LVNL laat op basis van een inschatting weten dat, bij de verplaatsing van een luchtverkeersleider die eerder een brevet had voor GAE, deze omscholing minimaal tussen de vier en acht weken zou duren. Dit is in het meest gunstige geval als er op die luchthaven op dat moment genoeg opleidingscapaciteit is. Het omscholen vergt immers capaciteit van de luchtverkeersleiders op de luchthaven waar al sprake is van krapte. Ook zal bij een tijdelijke verplaatsing de betreffende luchtverkeersleider weer de genoemde omscholing van minimaal vier tot acht weken moeten volgen om weer op het oorspronkelijke vliegveld te kunnen werken.
Klopt het dat voor het behalen van het brevet alleen een «conversion training' benodigd is, welke alleen nodig is wanneer de veiligheidsbeoordeling dit uitwijst? Zo nee, welke trainingen zijn nog meer nodig en onder welk artikel van het Europese of Nederlandse recht is dit te vinden?
Dat klopt niet. Zoals ik in de beantwoording op vraag 10 heb aangegeven, geldt voor luchtverkeersleiders en luchtverkeersleidingassistenten die op een andere luchthaven gaan werken de «Vereisten voor opleidingen voor de eenheid». Een conversion training volstaat derhalve niet. Voor luchtverkeersleiders is dit vastgelegd in de EU Verordening 2015/340. Voor de assistent luchtverkeersleiders verwijs ik u naar de «Regeling opleiding en handhaving vakbekwaamheid bedieners van luchtvaartstations en vluchtinformatieverstrekkers»
Kunt u, gelet op uw antwoord op vraag 5 van bovengenoemde Kamervragen, aangeven of het mogelijk is een luchtverkeersleider van Lelystad Airport het komende jaar in te zetten op een luchthaven met een capaciteitstekort, zoals Eindhoven Airport of GAE? Zo ja, bent u bereid dit te doen om zo het komende jaar capaciteitsproblemen te overbruggen? Indien dit volgens u niet mogelijk is, kunt u nauwkeurig aangeven wat dit onmogelijk maakt?
LVNL heeft me laten weten dat dit op korte termijn niet mogelijk is. Lelystad Airport is een gecontroleerde luchthaven sinds november 2019. Dit betekent dat er luchtverkeersdienstverlening moet zijn en dat alle General Aviation vluchten op deze luchthaven moeten worden afgehandeld door luchtverkeersleiders. Gezien het grote aantal GA-vliegbewegingen op de luchthaven zijn alle luchtverkeersleiders nodig om het verkeer in veilige en efficiënte banen te leiden. Buiten deze operationele diensten zijn zij ook in het kader van de inregelperiode betrokken bij de voorbereidende werkzaamheden die straks nodig zijn voor de luchtverkeersleiding aan het groothandelsverkeer.
Welke gevolgen heeft het feit dat luchtverkeersleiders op Lelystad gedurerende langere tijd geen groothandelsverkeer, maar enkel «general aviation», begeleiden voor hun brevet? Hoe lang mag een luchtverkeersleider een brevet houden voor het begeleiden van groothandelsverkeer zonder feitelijk op een luchthaven te werken die passagiersvluchten afhandelt?
Het brevet is niet afhankelijk van het soort luchtverkeer dat al dan niet wordt afgehandeld, het brevet is een vereiste om op die luchthaven te mogen werken. Zodra groot handelsverkeer op de luchthaven gaat vliegen is dat een zogenoemde wijziging in de operationele omgeving. Deze wijziging moet bij de toezichthouder worden aangemeld. LVNL is verplicht om voor deze wijziging een veiligheidsbeoordeling op te stellen die door de toezichthouder wordt beoordeeld. Mocht uit de veiligheidsbeoordeling naar voren komen dat er een conversion training nodig is voor het afhandelen van het groothandelsverkeer, zullen de luchtverkeerleiders deze doorlopen. Ook dit is vastgelegd in de EU verordening 2015/340 (onderdeel ATCO.D.085).
Kunt u aangeven wat de status is van het remote tower-project, waarmee op dit moment wordt gepoogd efficiëntiewinst te behalen door alle luchtverkeersleiders vanaf Schiphol Oost te laten opereren? Hoeveel fte verwacht u dat hiermee kan worden bespaard?
LVNL investeert in de ontwikkeling naar remote tower voor een veilige, efficiënte en innovatieve dienstverlening op de luchthavens GAE en MAA, wat op de lange termijn een kostenverlaging oplevert. Het project heeft echter niet tot doel fte’s te besparen. Op dit moment wordt de voorbereidende fase van het remote-towerproject afgerond. De volgende stap is de voorbereiding voor de bouw van cameramasten op de twee luchthavens. Vanaf eind 2021 verplaatst de fysieke verkeersleiding van GAE en MAA naar Schiphol-Oost.
Kunt u toelichten welke concrete projecten of veranderprojecten er op dit moment lopen om bij te dragen aan de continuïteit en gewenste verruiming van de dienstverlening? Kunt u per project aangeven hoeveel fte-besparing wordt beoogd?
Ik heb van LVNL vernomen dat er geen projecten lopen gericht op een besparing van fte’s bij de operationele functies. Om in de toekomst verzekerd te zijn van voldoende luchtverkeersleiders en dus een veilige afhandeling van het luchtverkeer, blijft LVNL juist investeren in het aantrekken en opleiden van nieuwe luchtverkeersleiders. Vooruitlopend op de toekomstige samenvoeging, werken LVNL en CLSK al samen bij het werven, selecteren en opleiden van de luchtverkeersleiders.
Verwacht u dat u met de veranderprojecten de efficiëntie gaat boeken die nodig is om tot een verdeling van luchtverkeersleiders te komen waarin luchthavens de openingstijden kunnen hanteren die zij nodig achten om goed te kunnen opereren, ook ingeval een verkeersleider zich onverhoopt ziek moet melden? Zo nee, waarom niet?
CLSK en LVNL is er alles aan gelegen om te zorgen dat zij voldoende luchtverkeersleiders hebben om aan hun wettelijke taken te voldoen. Voor de regionale luchthavens heeft LVNL een speciaal opleidingstraject dat erop is gericht meer luchtverkeersleiders hier te gaan plaatsen. LVNL laat weten dat de bezetting van alle operationele functies de hoogste prioriteit heeft.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ik heb alle vragen conform uw verzoek separaat beantwoord.
De onderbouwing voor de Nederlandse inzet voor de bescherming van honingbijen, hommels en wilde bijen in het bijenrichtsnoer |
|
William Moorlag (PvdA), Dion Graus (PVV), Tjeerd de Groot (D66), Frank Futselaar , Laura Bromet (GL), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u bevestigen dat u over de Nederlandse inzet voor het bijenrichtsnoer heeft gesteld dat «(j)uist de gekozen werkwijze voor het vaststellen van het beschermdoel (...) ervoor (zorgt) dat de omvang van een bijenkolonie binnen de natuurlijke variabiliteit blijft, waardoor verwacht kan worden dat de bestuivingsfunctie ook binnen de natuurlijke variabiliteit blijft»? Zo ja, kunt u de wetenschappelijke onderbouwing voor deze bewering met de Kamer delen?1
Ja. In de beschrijving van de vier opties die door de European Food Safety Authority (EFSA) zijn voorgelegd en waarover u bent geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1245) staat dat de werkwijze zoals beschreven in optie 2 ertoe leidt dat de omvang van een bijenkolonie binnen de natuurlijke variabiliteit blijft, waardoor verwacht kan worden dat de bestuivingsfunctie ook binnen de natuurlijke variabiliteit blijft. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) adviseerde positief over deze optie. Idealiter wordt het beschermdoel bepaald op het niveau van de ecosysteemdienst, in dit geval dus de bestuivingsfunctie van bijen. Dit is een van de door EFSA voorgestelde opties (optie 4) welke zijn besproken in de technische bijeenkomst op 30 juni. EFSA geeft aan dat hiervoor wetenschappelijke informatie ontbreekt en deze optie kan dus niet worden uitgevoerd zonder veel extra wetenschappelijk onderzoek dat vele jaren in beslag zal nemen. In het bijenrichtsnoer uit 2013 is door EFSA aangenomen dat met het beschermen van de kolonieomvang ook de bestuivingsfunctie zou worden beschermd en men heeft het beschermdoel toen vastgesteld op het niveau van de kolonieomvang. Dit uitgangspunt ligt ook onder de drie andere door EFSA voorgestelde opties, aangezien deze alle drie uitgaan van een beschermdoel op het niveau van de kolonieomvang (of populatieomvang in het geval van solitaire bijen).
Stelt u hiermee dat bijen met dit rekenmodel (BEEHAVE) in de praktijk goed beschermd zijn tegen landbouwgif? Zo ja, kunt u de wetenschappelijke onderbouwing daarvoor de Kamer doen toekomen?
Het BEEHAVE-model wordt gebruikt om de natuurlijke variabiliteit van een bijenkolonie te modelleren. Het daadwerkelijke beschermingsdoel dient nog te worden vastgesteld. Naar verwachting zal eind oktober hierover een technische bijeenkomst plaatsvinden tussen EFSA, de Commissie en de lidstaten. Wanneer ik meer informatie heb over de bijeenkomst zal ik uw Kamer hierover informeren.
Kunt u bevestigen dat begin oktober in een technisch overleg ter voorbereiding van een vergadering van het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) gesproken zal worden over een te kiezen «percentiel» in het BEEHAVE model, dat de facto het beschermingsniveau voor bijen zal bepalen?
Het is inderdaad de bedoeling dat een technische bijeenkomst wordt gepland tussen de Europese Commissie, EFSA en de lidstaten, waar onder andere gesproken zal worden over het daadwerkelijk te hanteren beschermdoel. De Europese Commissie heeft mij op 29 september laten weten dat deze technische bijeenkomst naar verwachting eind oktober zal plaatsvinden.
Wat is de Nederlandse inzet in deze discussie? Kunt u de wetenschappelijke stukken die ten grondslag liggen aan deze inzet delen met de Tweede Kamer?
EFSA en de Commissie zullen met voorstellen komen voor de te hanteren beschermingsdoelen binnen het bijenrichtsnoer. Ik wacht deze voorstellen af en laat mij hierop adviseren door het Ctgb. Ik zal uw Kamer voorafgaand aan deze bijeenkomst daarover informeren. Daarnaast heeft de Europese Commissie mij toegezegd dat alle stukken van de betreffende bijeenkomst vooraf openbaar worden gemaakt.
Kunt u eventuele test-runs die de European Food Safety Authority (EFSA) uitvoert met het BEEHAVE-model delen met de Kamer?
De Europese Commissie heeft mij toegezegd om alle stukken voorafgaand aan de technische bijeenkomst openbaar te maken, ook eventuele test-runs die EFSA met de lidstaten deelt.
Kunt u bij de Europese Commissie aandringen op het raadplegen van onafhankelijke bijenexperts en het Plant Protection Products and their Residues-panel van de EFSA betreffende goede beschermingsniveaus voor honingbijen, hommels en wilde bijen in het bijenrichtsnoer?
EFSA heeft het mandaat om het bijenrichtsnoer verder uit te werken, met een deadline van maart 2021. Het door u genoemde Panel on Plant Protection Products and Residues (PPR panel) van EFSA staat vermeld in het EFSA werkplan voor herziening van het bijenrichtsnoer als te consulteren panel. Het PPR panel heeft destijds (2015) het BEEHAVE-model beoordeeld. In het proces naar maart 2021 worden stakeholders nauw betrokken. Zo is een «stakeholder consultation group» actief waaraan diverse koepelorganisaties en ngo’s (waaronder PAN-Europe) deelnemen en zal er een publieke consultatie worden uitgevoerd voor het gehele bijenrichtsnoer. Ook onafhankelijke experts kunnen dan reageren. Vervolgens is het aan de Europese Commissie om het document aan de lidstaten voor te leggen voor uiteindelijke besluitvorming.
Kunt u bij de Europese Commissie aandringen op uitstel van de besluitvorming hierover zolang deze experts niet zijn geraadpleegd?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen en de onbeantwoorde vragen uit het schriftelijk overleg over de Landbouw- en Visserijraad van 21 en 22 september op uiterlijk 2 oktober 2020 beantwoorden, zodat de Kamer volledig is geïnformeerd voordat de discussie in Brussel plaatsvindt?
Ja. Ik informeer uw Kamer zo transparant en volledig mogelijk over de uitwerking van het bijenrichtsnoer door EFSA. De technische bijeenkomst zal naar verwachting eind oktober plaatsvinden. Ik zal uw Kamer hierover infomeren zodra de stukken beschikbaar zijn en het Ctgb mij hierop heeft geadviseerd.