Kinderopvang voor alleenstaande ouders tijdens de lockdown |
|
Paul van Meenen (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat kinderopvang en scholen op dit moment alleen maar geopend zijn voor ouders met cruciale beroepen of kinderen in kwetsbare situaties?
Ja, dat klopt.
Is er bij de afweging rekening gehouden met alleenstaande ouders?
Ja, dat is meegenomen in de afweging. Het is een uitdagende tijd voor alle ouders, nu kinderopvang en scholen gesloten zijn. Dit geldt in meerdere mate voor alleenstaande ouders, omdat zij er regelmatig alleen voor zullen staan. Mede daarom is de noodopvang in de kinderopvang en het primair onderwijs beschikbaar als één van de ouders in een cruciale beroepsgroep of vitale sector werkzaam is.
Erkent u dat er een extra groot beroep wordt gedaan op alleenstaande ouders met kinderen thuis?
Met de geldende maatregelen in deze lockdown wordt een groot beroep gedaan op álle ouders met kinderen en in het bijzonder op alleenstaande ouders met kinderen thuis. Voor alleenstaande ouders die zzp’er zijn of een eigen onderneming hebben zal dit een zware opgave zijn. We zitten in een uitzonderlijke situatie waarin veel van iedereen wordt gevraagd. Het doel van de sluiting van kinderopvang en scholen is om zoveel als mogelijk de contacten en niet-essentiële reisbewegingen van volwassenen terug te dringen, zodat het aantal besmettingen daalt en kinderopvang en onderwijs weer verantwoord open kunnen.
Het beroep op de noodopvang tijdens deze tweede sluiting is hoog, hoger dan tijdens de eerste sluiting in het voorjaar. Scholen geven al aan dat het geven van thuisonderwijs in het gedrang komt door het hoge aantal leerlingen in de noodopvang1. Het toevoegen van een extra doelgroep aan de noodopvang kan er toe leiden dat er teveel kinderen aanwezig zijn, waardoor er niet meer verantwoord noodopvang kan worden geboden. Daarom wil ik de uitgangspunten voor de noodopvang niet aanpassen zodat alleenstaande ouders hier ook een beroep op kunnen doen.
Erkent u dat dit voor zzp’ers/ondernemers die alleenstaande ouders zijn extra ingewikkeld is, omdat zij zowel de zorg van het kind en het runnen van een bedrijf moeten combineren, terwijl zij minder gebruik kunnen maken van oppas gezien de coronamaatregelen en de kwetsbaarheid van grootouders?
Zie antwoord vraag 3.
Wie maakt de uiteindelijke afweging of ouders hun kind naar de kinderopvang of school mogen brengen?
De rijksoverheid heeft in de Wet publieke gezondheid artikel 58r en in de Regeling tot wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 in verband met een verzwaring van de maatregelen artikel 6.11 de vereisten opgenomen over het gebruik van de noodopvang. De kinderopvangorganisatie of de school maakt, in overleg met de ouders, uiteindelijk de afweging welke kinderen van de noodopvang gebruik kunnen maken. De richtlijn is dat de noodopvang beschikbaar is voor reguliere klanten van het kinderdagverblijf, de buitenschoolse opvang of de gastouder voor kinderen van ouder(s) die werken in cruciale beroepen of vitale processen of leerlingen/kinderen in een kwetsbare positie. De kinderopvang of school kan in uitzonderlijke gevallen maatwerk bieden.
Mag de kinderopvang of de school noodopvang bieden aan alleenstaande ouders die geen cruciaal beroep hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u dat alleenstaande ouders, bijvoorbeeld vanwege hun onderneming, ook in aanmerking zouden moeten kunnen komen voor kinderopvang of opvang op school?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen uiterlijk woensdag 13 januari beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Een veroordeelde terrorist die werkzaam is bij de Israëlische organisatie Shurat Hadin |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het recente jaarcongres van NGO Monitor, waarvoor de directeur van de Israëlische organisatie Shurat Hadin als spreker was geprogrammeerd?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de onthulling door journalisten, gepubliceerd aan de vooravond van dit congres, dat bij Shurat Hadin een veroordeelde terrorist, die betrokken was bij aanslagen op Palestijnse burgers, in een hoge functie werkzaam is?2
Het kabinet heeft kennis genomen van het artikel.
Wat is uw reactie op deze onthulling, ook in het licht van de bekende en beruchte tactiek van zowel NGO Monitor als Shurat Hadin om Palestijnse NGO's te beschadigen en te ontwrichten met insinuaties en beschuldigingen dat zij gelieerd zouden zijn aan terroristen?
De positie van het kabinet inzake de werkwijze van NGO Monitor is uw Kamer bekend (zie antwoorden op Kamervragen met kenmerk 2019Z26067). Shurat Hadin heeft meermaals Palestijnse organisaties beschuldigd van banden met terrorisme. Onderhavige berichten roepen de vraag op in welke mate Shurat Hadin dezelfde maatstaven hanteert voor zichzelf.
Deelt u de mening dat het ronduit bizar is dat NGO Monitor onder de titel «Terror Leaders as Human Rights Activists: Exposing the Facade» een jaarcongres houdt en deze bijeenkomst aangrijpt om een podium te bieden aan een organisatie die dienst doet als dekmantel en vehikel van een veroordeelde terrorist? Zo neen, waarom niet?
De vrijheid van meningsuiting geldt onverkort, voor iedereen en zonder aanzien des persoons binnen de grenzen van de wet. Het staat organisaties zoals NGO Monitor derhalve vrij om van die vrijheid gebruik te maken, uiteraard binnen de wettelijke kaders die daarvoor gelden.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden, graag binnen de reguliere termijn?
Ja.
Het EMK-gifterrein in Krimpen aan den IJssel |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Vindt u het niet zorgwekkend dat de damwanden rondom het giftige EMK-gifterrein in Krimpen aan den IJssel slechts in «redelijke staat» verkeren, zoals blijkt uit uw eerdere beantwoording op Kamervragen over het gifterrein1? Zou een wand rond een zo ernstig vervuild terrein aan een rivier niet in excellente staat moeten verkeren?
Inspectie van de aannemer in 2019 geeft aan dat de damwanden in een redelijke tot goede staat verkeren. Er zijn geen substantiële beschadigingen vastgesteld. De damwanden in combinatie met de grondwateronttrekking, voldoen aan de functie om de verontreiniging te isoleren en om de milieuhygiënische risico’s en de risico’s voor verspreiding weg te nemen.
Met de herontwikkeling van het EMK-terrein als industrieterrein krijgt de damwandconstructie een extra functie. De damwandconstructie moet zodanig uitgevoerd worden dat het terrein als industrieterrein in gebruik kan worden genomen. In opdracht van de gemeente Krimpen aan den IJssel als toekomstig privaatrechtelijke eigenaar heeft adviesbureau Fugro in 2017 berekeningen uitgevoerd naar de stabiliteit van de damwandconstructie tijdens een ontgraving. Verder zijn berekeningen uitgevoerd om te bepalen aan welke technische eisen de damwandconstructie moet voldoen in relatie tot verschillende scenario’s van ruimtelijke ontwikkeling van het EMK-terrein als industrieterrein.
Uit deze berekeningen van Fugro kwam naar voren dat de damwanden niet meer voldoen aan de huidige, strengere, veiligheidsnormen voor damwanden. De kans op doorbuigen van de damwanden overschrijdt de veiligheidsrichtlijn.
De resultaten hebben geleid tot het opnemen van aanvullende eisen aan de damwandconstructie in de aanbesteding. De versteviging van de damwanden zal in combinatie met de komende werkzaamheden worden uitgevoerd.
Op basis van de berekeningen van Fugro heeft de DCMR in oktober 2017 de gemeente verzocht om de autosteiger buiten gebruik te stellen om de druk op de damwand te verminderen als voorzorgsmaatregel. Mogelijk is dat de reden dat in het lokale blad «Het Kontakt» in november 2017 de damwanden als «in een slechte staat» zijn gekwalificeerd. De kade was vanaf de oplevering van het EMK-terrein in 1994, op verzoek van de gemeente, ingericht als autosteiger voor schippers voor de beroepsvaart. In het verleden was de damwandconstructie hierop niet gedimensioneerd.
In 2019 is een verificatieonderzoek naar de kwaliteit van de damwanden uitgevoerd. Bij de inspecties zijn geen substantiële beschadigingen van de damwanddelen aangetroffen. Wel komen uit het verificatieonderzoek afwijkingen naar voren qua profiel, vormstabiliteit en dikte ten aanzien van het oorspronkelijke ontwerp en mogelijk de lengte. Deze afwijkingen op het oorspronkelijke ontwerp waren aanleiding voor de aannemer om de stabiliteitsberekeningen opnieuw te doen, die door het Ingenieursbureau van de gemeente Rotterdam onafhankelijk worden geverifieerd. Het verificatieonderzoek loopt nog.
Hoewel de damwanden mogelijk op onderdelen afwijken van het oorspronkelijke ontwerp en niet aan de huidige, strengere, veiligheidsnormen voor damwanden voldoen, blijkt uit de meetresultaten dat de damwanden in combinatie met de grondwateronttrekking, de verontreiniging voldoende isoleren om de milieuhygiënische risico’s en de risico’s voor verspreiding weg te nemen. Dit controle onderzoek wordt uitgevoerd door onafhankelijk bodemadviesbureau. De damwandconstructie zal in combinatie met de komende werkzaamheden aangepakt worden zodat na oplevering een minimale levensduur van 50 jaar voor de constructie gegarandeerd kan worden.
Kunt u definiëren wat voor u het verschil maakt tussen een «goede staat» en een «redelijke staat» van een damwand?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt de conclusie dat de damwand in «redelijke staat» verkeert zich tot het feit dat de autosteiger bij het EMK-gifterrein in 2017 moest sluiten omdat de «damwand in slechte staat» zou verkeren?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt de conclusie dat de damwand in «redelijke staat» verkeert zich tot het feit dat Fugro in 2017 concludeerde dat de huidige damwanden zelfs binnen een te lage risicoklasse niet voldoen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u garanderen dat de damwanden rondom het giftige EMK-terrein dusdanig sterk zijn dat de verontreinigde bodem geïsoleerd blijft en er geen giftige stoffen zullen weglekken? Zo ja, op basis waarvan trekt u die conclusie?
Uit de monitoring van de IBC-maatregelen blijkt dat de verontreiniging binnen het terrein blijft. De controle van waterstanden en de concentraties in het grondwater zowel binnen als buiten de IBC-maatregel maken onderdeel uit van het nazorgprogramma en worden conform het goedgekeurde nazorgsysteem jaarlijks gerapporteerd aan het bevoegde gezag (DCMR). Het controle onderzoek wordt uitgevoerd door een onafhankelijk bodemadviesbureau. Op dit moment zijn de damwanden voldoende sterk zodat de verontreinigde bodem geïsoleerd blijft. Daarnaast zal de damwandconstructie op korte termijn worden aangepakt om aan de eisen zoals opgenomen in de koopovereenkomst te voldoen. Onderdeel van deze eisen is het garanderen van een minimale levensduur van 50 jaar van de damwandconstructie.
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeente Krimpen aan den IJssel de damwand aan de Sliksloot op eigen kosten zou willen vervangen? Zo ja, wat vindt u daarvan en zou dit de diepere afgraving wel mogelijk maken?
Met de gemeente zijn in het koopcontract afspraken gemaakt over de oplevering van de damwandconstructie. Met de gemeente is de mogelijkheid besproken om de damwanden zwaarder uit te voeren ten behoeve van een zwaardere industriefunctie, indien de damwanden langs de Sliksloot vervangen moeten worden.
Klopt het dat het dat het grondwater vervuild is met PFAS en er niet uitgefilterd kan worden, zoals bleek tijdens de benen op tafel-sessie (BOT-sessie) van de gemeente Krimpen aan den IJssel?3 Zo ja, wat gebeurt er met het water dat daar nu afgepompt wordt? Wordt dat toch gewoon geloosd?
Op 16 december 2020 is door de gemeente een benen op tafel-sessie georganiseerd. Hierin is door de betrokken uitvoerende partijen en de opdrachtgever een toelichting gegeven op inhoudelijke vragen van de collegeleden en van omwonenden. Een vraag betrof de lozing van het grondwater en de aanwezigheid van PFAS.
Toen in 2019 duidelijk is geworden dat het grondwater verhoogde gehalten aan PFAS bevat zijn er aanvullende zuiveringsmaatregelen getroffen. Na zuivering wordt het water geloosd op de riolering. De kwaliteit van dit water voldoet aan de eisen van de lozingsvergunning.
Is het uit te sluiten dat de vervuiling buiten het huidige EMK-gifterrein terecht is gekomen? Zo ja, hoe kan het dat er in 1981 «EMK-gerelateerde stoffen» op zo’n 800 meter van het EMK-gifterrein werden aangetroffen? Zo nee, welke consequenties heeft dat?
Op voorhand is niet uit te sluiten dat op een of andere manier in het verleden EMK gerelateerde stoffen op een afstand van 800 meter zijn aangetroffen. Wel dient opgemerkt te worden dat vele componenten van de EMK-gerelateerde verontreinigende stoffen niet uniek zijn. De EMK-gerelateerde stoffen betreft voornamelijk een olie- en teerachtige verontreiniging. Dit type verontreiniging is veelvuldig in Nederland het verleden aangetroffen.
Veder geldt dat uit de bodemonderzoeken ter voorbereiding van de IBC-sanering zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen die hebben geleid tot maatregelen ten aanzien van deze constatering. Verder wordt sinds de aanleg in 1991 van het IBC-systeem het grondwater gecontroleerd. Hiervoor zijn peilbuizen geplaatst in zowel het freatische grondwater (ondiep) en het eerste watervoerende pakket (diep). Uit de resultaten blijkt dat er geen sprake is van een grondwaterverontreiniging buiten de IBC-maatregel die mogelijk als verontreinigingsbron heeft kunnen leiden tot deze constatering.
Het adviesbureau heeft navraag gedaan bij de DCMR en het bodemloket geraadpleegd. Dit onderzoek heeft niet geleidt tot informatie om uw constatering te duiden. Met bodemonderzoek is nooit iets geheel uit te sluiten. Wel is het mogelijk dat een constatering als onwaarschijnlijk kan worden beoordeeld. Mijn verzoek is om uw informatie met mijn ambtenaren te delen zodat uw constatering geverifieerd kan worden en ik u op dit punt specifiek kan antwoorden.
Kunt u garanderen dat een representatieve vertegenwoordiging van burgers en ondernemers deel uitmaakt van de speciale klankbordgroep die betrokken is bij het project Sanering en herontwikkeling Stormpolderdijk? Hoe beoordeelt u het dat deelnemers aan de klankbordgroep er naar verluidt van worden weerhouden om met lokale politieke fracties te praten?
De klankbordgroep, betrokken bij de herontwikkeling en hersanering van het EMK-terrein, bestaat uit een vertegenwoordiging van bewoners en lokale ondernemers. Een aantal leden van de klankbordgroep vertegenwoordigt de Stichting Belangen EMK-IJsselwijk. De vertegenwoordigers in de klankbordgroep hebben zich in het verleden vrijwillig aangemeld en georganiseerd. Het is nog steeds mogelijk dat andere belanghebbende bewoners en ondernemers deelnemen aan de klankbordgroep. Ik heb er geen weet van dat de leden van de klankbordgroep ervan worden weerhouden om met lokale politieke fracties te praten.
Kunt u toezeggen dat er voldoende inspraak is geregeld bij de heroriëntatie en deze open te stellen voor nieuwe betrokken partijen indien er sprake is van een sanering die niet binnen de huidige kaderstelling valt?
De besluitvorming over de heroriëntatie ligt bij de partners van de Bestuurlijke Overeenkomst voor het EMK-terrein: de provincie Zuid-Holland, de gemeente Krimpen aan den IJssel, het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Indien daar besloten wordt om de hersanering uit te voeren op een wijze die niet binnen de huidige goedkeuring van het raamsaneringsplan valt, zal de eigenaar van het terrein (de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat) een gewijzigd saneringsplan indienen bij het bevoegde gezag. Dat nieuwe saneringsplan vereist een nieuw besluit tot goedkeuring van het bevoegd gezag, waarop zoals gebruikelijk de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Belanghebbenden kunnen zienswijzen indienen en indien gewenst vervolgens ook bezwaar en beroep indienen.
Voorafgaand aan het indienen van een gewijzigd saneringsplan zal ik de leden van de speciale klankbordgroep en anderen vragen om input te leveren. Hiertoe zal een bijeenkomst door het projectteam Stormpolderdijk worden georganiseerd. Dit projectteam is verantwoordelijk voor de aansturing van de herontwikkeling en hersanering van het EMK-terrein namens de opdrachtgever.
Klopt het dat er in 2020 van circa 30% van het EMK-gifterrein asfalt is verwijderd, evenals de toplagen bestaande uit grond en slakken? Hoe staat u tegenover de wens van de gemeente Krimpen aan den IJssel om – voordat de daadwerkelijke bodemreiniging van de rest van het terrein plaats zou moeten vinden – al kavels in dit «bouwrijpe» deel uit te mogen geven?
In 2020 is circa 1,6 hectare van het EMK-terrein, dit is ongeveer 30% van het EMK-terrein, conform het vigerende functiegerichte saneringsplan, gesaneerd en is het terrein bouwrijp gemaakt. Hiertoe is het asfalt verwijderd en is de toplaag geschikt gemaakt voor industrieterrein.
In beginsel sta ik positief tegenover de wens van de gemeente Krimpen aan den IJssel om eerder kavels uit te geven. Hiermee kan een deel van het terrein sneller in maatschappelijk gebruik worden genomen.
In de koopovereenkomst en de oplevering van het EMK-terrein is bepaald dat de levering van EMK-terrein in zijn geheel plaatst vindt. Betrokken partijen van de koopovereenkomst voeren overleg of en hoe het mogelijk is om vooruitlopend op de oplevering van het gehele terrein al delen aan de gemeente te leveren.
Belangrijk is dat een deellevering de uitvoering van de hersanering niet belemmert. Daarnaast is instemming van het bevoegde gezag Wbb nodig op de uitvoering van de deelwerkzaamheden voordat aan de gemeente geleverd kan worden.
Wat zijn de totale kosten die gemaakt zijn voor onderzoek sinds 2008?
Sinds 2008 is circa € 3 miljoen uitgegeven aan onderzoek en aanbesteding van het project. Hiervoor zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, waaronder geohydrologisch onderzoek, onderzoek naar de damwanden, drijflaag onderzoek, bodemonderzoeken, saneringsonderzoeken, onderzoek naar de verwerking van de verontreinigde grond, onderzoek naar de aanwezigheid van puin in de ondergrond, onderzoeken naar de kansen voor herontwikkeling van het terrein en de voorbereiding van de aanbestedingen.
Wat zijn de totale geraamde kosten van deze hersanering in Krimpen aan den IJssel? Hoe groot zijn de stagnatiekosten?
De eerder geraamde kosten voor de hersanering en herontwikkeling bedragen circa € 30 miljoen. De huidige stagnatiekosten, inclusief kosten voor aanvullend onderzoek, bedragen circa € 2 miljoen.
Op dit moment vindt heroriëntatie plaats over het vervolg van de werkzaamheden inclusief de kosten. Stagnatiekosten zijn in dit geval helaas niet te vermijden, omdat een aantal niet voorspelbare en onvoorziene omstandigheden tijdens de voorbereiding van de hersaneringswerkzaamheden naar voren zijn gekomen die een heroriëntatie op het vervolg noodzakelijk maken. In mijn beantwoording van de Kamervragen van 3 november 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 683) ben ik hierop ingegaan.
Op basis waarvan concludeert u in uw beantwoording dat de extra kosten niet meer in verhouding staan tot de maatschappelijke opbrengsten? Deelt u de mening dat er sprake zou moeten zijn van een uitgebreide maatschappelijke kosten- en batenanalyse en dat het zo schoon mogelijk opleveren van dit stuk grond een inherente waarde heeft?
In de jaren tachtig is op grond van een afweging tussen multifunctioneel (volledig schoon) versus locatie specifieke eigenschappen (bijvoorbeeld bodemopbouw, omvang van verontreiniging, het kunnen wegnemen van de risico’s van de verontreiniging) een keuze voor een saneringsvariant gemaakt, conform het IBC-principe. De kosten voor een multifunctionele sanering werden toen ingeschat op meer dan 100 miljoen gulden. Aan de systematiek van de afweging multifunctioneel versus locatie specifieke eigenschappen ligt een maatschappelijke kosten batenanalyse ten grondslag.
In 2006 is de Wet bodembescherming gewijzigd en is het multifunctioneel saneren losgelaten. Vanaf dat moment werd het uitgangspunt dat het ambitieniveau van de sanering is gericht op geschikt maken voor de huidige of voor de beoogde functie (bij herontwikkeling).
Op basis van de heroverweging hebben de bestuurlijke partners in 2015 besloten onder voorwaarden over gaan tot een aanvullende sanering en herontwikkeling van het EMK-terrein. Beoogd werd het terrein weer een maatschappelijke functie te geven en de eeuwigdurende nazorg onnodig te maken. Het schoon opleveren van het terrein heeft een inherente waarde. Echter ook indien de hersanering en herontwikkeling conform deze afspraken zou worden uitgevoerd, zou het EMK-terrein niet volledig schoon worden. Alleen de mobiele componenten die gemakkelijk kunnen verspreiden zouden worden verwijderd om zo te komen tot een situatie waarbij geen actieve nazorg nodig is in de vorm van een grondwateronttrekking en grondwaterzuivering. Passieve nazorg zou blijven bestaan in de vorm van kadastrale registratie en gebruiksbeperkingen.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden vóór het algemeen overleg Leefomgeving op 11 februari 2021?
Helaas is het niet gelukt om de beantwoording gereed te hebben voor het AO leefomgeving van 11 februari.
De IHRA-definitie van antisemitisme |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over de status en rol van de IHRA-definitie bij de strafrechtelijke beoordeling of uitlatingen discriminatoir zijn?1
Ja.
Herinnert u zich uw positionering «oordeel Kamer» bij de motie die de regering verzoekt «te bevorderen dat deze [IHRA] definitie voortvarend en herkenbaar in uitvoering komt in de opsporing en vervolging van antisemitisme»?2
Ja.
Doet deze positionering «oordeel Kamer» in enige vorm afbreuk aan uw antwoorden op de Kamervragen vermeld onder vraag 1? Zo ja, op welke wijze?
Nee, ik zie niet in hoe mijn appreciatie van betreffende motie afbreuk zou kunnen doen aan mijn antwoord op vraag 1 van betreffende set Kamervragen.
Kunt u uitleggen hoe de IHRA-definitie «herkenbaar in uitvoering» zou kunnen komen in de opsporing en vervolging van antisemitisme, als die definitie juridisch niet bindend is en naast het geldende juridische beoordelingskader geen juridisch relevante rol speelt?
Dat zal uit de concrete casuïstiek moeten blijken. Ik verwijs in dit verband graag naar mijn antwoord op vraag 4 van de hierboven, in vraag 1, genoemde set Kamervragen.
Heeft u met het Openbaar Ministerie (OM) overleg gepleegd over de toepassing van de IHRA-definitie door het OM bij de beoordeling van de strafbaarheid van discriminatoire uitlatingen? Zo ja, wat is het standpunt van het OM betreffende de rol die de IHRA-definitie speelt, c.q. dient te spelen, bij deze strafrechtelijke beoordeling?
Ja, hierover is met het OM gesproken en gecorrespondeerd. Het OM stelt zich op het standpunt dat de definitie zelf en de indicatoren behorende bij de IHRA-definitie behulpzaam kunnen zijn om alert te zijn op feiten en omstandigheden die een indicatie zouden kunnen vormen van discriminerende uitingen of delicten met een discriminatie-aspect.
Of een uiting of handeling een strafbaar feit is, betreft een juridische beoordeling waarbij wordt getoetst aan het Wetboek van Strafrecht en relevante jurisprudentie. Een uiting of handeling wordt daarbij beoordeeld in het geheel van feiten en omstandigheden en in de context waarin deze is gedaan.
Overeenkomst met de lijst met uitingen en gedragingen van de IHRA-definitie zal nimmer automatisch leiden tot de conclusie dat sprake is van een strafbare discriminatoire/antisemitische uiting of gedraging.
Beschikt u over informatie dat het OM de IHRA-definitie intussen heeft gebruikt? Zo ja, welke informatie, en hoe heeft het OM de IHRA-definitie gewogen en ingezet?
De werkdefinitie kan gebruikt worden als mogelijke signalering voor discriminatie. Zoals ik uiteen heb gezet in de beantwoording van vragen 4 en 6 van de hierboven, in vraag 1, genoemde set Kamervragen, leidt dit niet tot een andere weging van het bepalen of een bepaalde uiting of gedraging als strafbaar moet worden beschouwd dan wel aanleiding vormt om een hogere straf te eisen. Dit betreft een strafrechtelijke juridische beoordeling. De werkdefinitie verandert niets aan het beoordelingskader of sprake is van een strafbaar feit zoals dat voortvloeit uit de wet en de jurisprudentie («wettige beoordelingskader») en de beleidsregels van het OM zoals bijvoorbeeld de Aanwijzing Discriminatie («beleidsmatige beoordelingskader»). In zoverre wordt de IHRA-definitie niet zelfstandig gebruikt bij de beoordeling van de strafbaarheid door het Openbaar Ministerie.
Heeft u kennisgenomen van het volgende standpunt van de European Commission against Racism and Intolerance (ECRI): «ECRI strongly emphasises that any attempts to misuse the [IHRA] Working Definition and its examples to stifle, or stigmatise as antisemitic, legitimate criticism of Israel and its policies, in particular towards the Palestinian people and in the context of the Israeli occupation of Palestinian territories, will jeopardise efforts to combat antisemitism and should therefore be rejected.»? Deelt u dit standpunt? Zo neen, waarom niet?3
Ja, dat standpunt deel ik. Israël-kritiek gelijkstellen aan antisemitisme heeft een averechts effect op de bestrijding van antisemitisme.
Herinnert u zich de volgende uitspraak van de VN-Speciaal rapporteur voor de Vrijheid van godsdienst of levensovertuiging: «Where public bodies use the [IHRA] definition in any regulatory context, due diligence must be exercised to ensure that freedom of expression within the law is protected for all»? Op welke wijze monitort en waarborgt u dat alle instanties in Nederland die de IHRA-definitie hanteren en/of daartoe door het kabinet zijn aangespoord, hun verplichting tot deze «due dilligence» nakomen? Kunt u uw antwoord toelichten?4
De VN-Speciaal Rapporteur plaatst haar opmerking in een context waarbij het gebruik van de IHRA-definitie gereguleerd is. Daar is in Nederland geen sprake van.
Wat is uw reactie op berichten dat de Amerikaanse regering overweegt om vooraanstaande internationale NGO's zoals Amnesty International, Human Rights Watch en Oxfam als «antisemitisch» te classificeren, op grond van hun werkzaamheden in Israël en Palestina, waarbij de IHRA-definitie volgens mediaberichten als maatstaf zou dienen?5
Zolang berichten zich niet vertalen in concreet beleid, acht ik het niet opportuun een inhoudelijke reactie te geven.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden, graag binnen de reguliere termijn?
Het is helaas niet gelukt om de vragen binnen de reguliere termijn te beantwoorden. Ik heb de vragen wel afzonderlijk beantwoord.
Het bericht 'Groot vuur, auto’s erin, dat is de Haagse traditie. Maar wij kunnen niet overal zijn' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het interview met de politiecommandant in Trouw van 29 december 2020?1
Ja.
Hebt u kennisgenomen van de volgende passage in het interview: «Wij zullen altijd gaan voor de veiligheid van mensen. Als er een vechtpartij is heeft dat prioriteit ten opzichte van tien jongeren die een feestje hebben. Bestuurders willen graag dat we alle illegale feesten ontmantelen, maar dat gaat niet. Het vuurwerkverbod handhaven en grote groepen op straat zijn niet onze grootste prioriteit»?
Ja
Betreft deze passage de persoonlijke opvatting van deze commandant, of is deze gebaseerd op door de driehoek van Den Haag, dan wel enige andere gemeente waar zij het commando voerde, vastgestelde beleidsuitgangspunten dan wel tolerantiegrenzen?
Deze passage is een gesubjectiveerde weergave van de beleidsuitgangspunten die de politie voor de jaarwisseling heeft opgesteld.
Kunt u uiteenzetten hoe voorafgaand aan de oudjaarsnacht de richtlijnen voor het politieoptreden vanuit de driehoek tot stand komen? Worden deze opgesteld door de politie en geaccordeerd door de burgemeester en de officier van justitie, of worden deze geformuleerd door de burgemeester en de officier van justitie en opgedragen aan de politie?
De politie heeft na overleg in de Nationale Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden (NSGBO) landelijk een advies geformuleerd ten aanzien van de beleidsuitgangspunten voor het optreden. De beleidsuitgangspunten en tolerantiegrenzen worden met inachtneming van het advies van de politie lokaal vastgesteld door de driehoek, op basis van de lokale omstandigheden en de actuele situatie.
Loopt dit proces overal in Nederland op identieke wijze? Zijn de richtlijnen/kaders binnen één politie-eenheid telkens dezelfde, of verschilt dat per gemeente of locatie? Is er sprake van landelijke afstemming? Welke betrokkenheid heeft u, al dan niet door tussenkomst van het Veiligheidsoverleg dan wel het Landelijk Overleg Politie en Veiligheid?
Zie het antwoord op vraag 4. Ik speel geen rol bij de formulering van de beleidsuitgangspunten.
Wat vindt u ervan dat enkele dagen voorafgaand aan de jaarwisseling in een kranteninterview van de zijde van de politie duidelijk wordt gemaakt dat «het vuurwerkverbod handhaven en grote groepen op straat» niet de grootste prioriteit van de politie zijn? Kunt u zich voorstellen dat dit signaal opgepakt wordt door calculerende burgers die hier hun handelen op afstemmen?
Het is belangrijk dat de politie beleidsuitgangspunten heeft. En het is belangrijk dat de burger weet dat de politie de hoogste prioriteit geeft aan de veiligheid van mensen. Het handhaven van het vuurwerkverbod en grote groepen op straat zijn eveneens prioriteit. Het is echter begrijpelijk dat voorrang gegeven wordt aan de veiligheid van mensen wanneer een keuze gemaakt zou moeten worden. Uit de rapportage van de politie over de incidenten tijdens de jaarwisseling die ik Uw Kamer op 11 januari 2020 toestuurde, blijkt dat de politie veelvuldig is opgetreden tegen incidenten met vuurwerk, overlast in de wijk en verstoringen van de openbare orde.
Is dit de functie van beleidsuitgangspunten dan wel tolerantiegrenzen, om het publiek op voorhand in kennis te stellen van het algemene beleid van de politie? Zijn dit soort prioriteringen niet veel meer bedoeld voor concrete, individuele situaties dat de politie daadwerkelijk vanwege capaciteitsgebrek keuzes in optreden moet maken? Of is er in de oudjaarsnacht standaard, hoe dan ook, waar dan ook, sprake van een situatie van krapte waardoor een groot deel van de handhaving per definitie komt te vervallen? Mag die nacht meer dan in andere nachten?
De functie van de beleidsuitgangspunten is eenheid te brengen in het optreden van de politie, zonder af te doen aan de mogelijkheden van het gezag om eigen keuzes te maken. Omdat de oudejaarsnacht veel vraagt van de politie is het verstandig voorbereid te zijn op de mogelijkheid dat op enig moment prioriteit moet worden gegeven aan het ene of het andere incident. In deze bijzondere jaarwisselingsnacht mocht er door het tijdelijk vuurwerkverbod juist minder dan in andere jaarwisselingsnachten.
Bent u bekend met het verloop van de oudjaarsnacht in de Haagse wijk Duindorp, waar in ruime mate vuurwerk werd afgestoken, op straat brandjes werden gestookt en de Corona-regels in ruime mate overtreden werden? Was dit, gegeven de gestelde prioriteiten in het optreden van de politie, een gewenst verloop van de oudjaarsnacht in deze wijk, conform beleid? Hoeveel aanhoudingen zijn in deze wijk verricht, hoeveel bekeuringen zijn er uitgedeeld en voor beide vragen voor welke strafbare feiten?
Een oudjaarsnacht met brandjes, vernielingen, verstoringen van de openbare orde en overtreding van de corona-regels is nooit wenselijk. Het is aan de lokale driehoek om te bepalen welke inzet van de politie in de gegeven omstandigheden nodig en wenselijk is. De burgemeester van ‘s-Gravenhage heeft mij in kennis gesteld van zijn brief aan de gemeenteraad2, waarin enige cijfers te vinden over de jaarwisseling in Den Haag.
Het bericht 'Zorgen om gokkende jeugd: ’Toto zoekt rand op’' |
|
Stieneke van der Graaf (CU) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgen om gokkende jeugd: «Toto zoekt rand op»»?1
Ja.
Vindt u het een overheidstaak om mensen aan te zetten tot gokken? Zo nee, waarom doet een staatsdeelneming dit?
Uitgangspunt van regulering van wervings- en reclameactiviteiten voor kansspelen is dat hieraan voldoende ruimte moet worden geboden om de consument te wijzen op het legale, betrouwbare en beschermde aanbod om zo spelers te kanaliseren van illegaal aanbod naar legaal en veilig aanbod. Met het oog op het voorkomen van kansspelverslaving en het beschermen van consumenten verbind ik strenge voorwaarden aan kansspelreclame. Zo is het vergunninghouders verboden hun reclame te richten op maatschappelijk kwetsbare groepen. Hieronder vallen, naast jongvolwassenen, ook spelers die kenmerken van risicovol spelgedrag vertonen en probleemspelers.2 Het is evenwel niet uitgesloten en ook niet uit te sluiten dat ongerichte reclame maatschappelijk kwetsbare groepen bereikt. De regels voor het maken van kansspelreclame gelden ook voor staatsdeelnemingen. Dus ook voor Nederlandse Loterij. De Kansspelautoriteit ziet toe op naleving van het reclamebeleid en handhaaft indien nodig.
Lotto B.V. (onderdeel van Nederlandse Loterij) is momenteel de enige legale aanbieder van (e-commerce) sportprijsvragen. Lotto B.V. blijft dit tot de opening van de markt van kansspelen op afstand. Echter kent het internet geen landgrenzen en er is massaal illegaal aanbod van en deelname aan illegale online kansspelen.3 Gegeven deze omstandigheden is reclame voor (e-commerce) sportprijsvragen noodzakelijk om de (kennelijke) spelersvraag te wijzen op het legale aanbod.
Uit het jaarverslag van Nederlandse Loterij maak ik op dat in het jaar 2019 51.233.000 euro uit is gegeven aan marketing. Onder marketing wordt onder andere reclame en uitingen verstaan. In het jaar 2018 bedroeg deze post 57.704.000 euro.4 Een uitsplitsing van marketingkosten naar type kansspel is op basis van dit jaarverslag niet mogelijk.
Lotto B.V. heeft mij laten weten dat alle reclame-uitingen, voordat deze worden gelanceerd, onderworpen worden aan een marktonderzoek waarin het campagne-concept wordt onderzocht onder een representatieve doelgroep van 24+ om te borgen dat deze doelgroep wordt bereikt. Daarnaast doet Lotto B.V. op bijvoorbeeld social media onderzoek naar de achterban van de door haar ingezette personen om er zeker van te zijn dat deze overwegend uit 24+ bestaat. Het is aan Lotto B.V. of ze de onderzoeksresultaten openbaar wil maken.
Is inzichtelijk hoeveel nieuwe gokkers Toto met zijn campagnes bereikt? Zo nee, hoe kan dan met zekerheid worden gezegd dat de reclames van Toto alleen een kanaliserende werking hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de verslavingsexpert in het artikel dat ook de huidige Toto reclame zich expliciet richt op jongeren door het gebruik van specifieke taal die jongeren aanspreekt?
Het is niet aan mij om te reageren op de uitspraak van de verslavingsexpert. Het is aan de Kansspelautoriteit om toe te zien op naleving van de reclameregels, indien nodig gaat zij over tot handhaving.
Vindt u het een overheidstaak om kwetsbare jongeren aan te sporen bij de Toto te gaan gokken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aantonen en uitsluiten dat de Toto reclame zich niet richt op jongeren onder de 24 jaar? Heeft de Toto hier onderzoek naar laten verrichten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Kamer inzage te geven in dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel geld besteedt de Toto aan reclame? Hoeveel geld besteedt de Nederlandse Loterij als geheel aan reclame? Wat vindt de regering proportioneel om aan reclames uit te geven?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een inzicht geven in de maatschappelijke kosten die gepaard gaan met gokverslaving?
Het is niet mogelijk om de maatschappelijke kosten van kansspelverslaving eenduidig in beeld te brengen. Dit komt onder andere omdat er geen recente cijfers zijn van het aantal mensen met een kansspelverslaving in behandeling in de verslavingszorg.
Instellingen voor verslavingszorg en de verslavingsreclassering leveren jaarlijks informatie over de cliëntpopulatie en de behandeling daarvan aan Stichting Informatievoorziening Zorg. Deze Stichting verwerkt deze gegevens vervolgens in het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem. Dit systeem is momenteel niet operationeel. Op dit moment kunnen de gegevens niet worden verwerkt omdat er een wettelijke grondslag voor de gegevensuitwisseling ontbreekt. Hierdoor zijn momenteel geen gegevens beschikbaar van na 2015. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport werkt aan een wetswijziging om de benodigde wettelijke grondslag op te nemen. Naar verwachting is het systeem weer operationeel rond de tweede helft van dit jaar en komen de cijfers met terugwerkende kracht vanaf 2015 beschikbaar. Daarmee zullen ook actuele behandelcijfers ten aanzien van kansspelverslaving beschikbaar zijn. Deze cijfers gaan over het aantal mensen in behandeling en geven evenwel geen direct inzicht in de totale maatschappelijke lasten van kansspelverslaving.
Deelt u de opvatting dat, conform artikel 6.2 B van het ontwerpbesluit Wet kansspelen op afstand, reclames zich niet mogen richten op jongeren van 24 jaar of jonger?
Ik deel met u de opvatting dat wervings- en reclameactiviteiten beperkt moeten worden om minderjarigen en jongvolwassenen te beschermen. Vergunninghouders mogen daarom hun reclame niet richten op minderjarigen.5 Voor vergunninghouders die risicovolle kansspelen aanbieden geldt bovendien al dat ze hun wervings- en reclameactiviteiten niet mogen richten op jongvolwassenen.6 Eerdere inwerkingtreding van artikel 6.2. onderdeel B van het ontwerpbesluit kansspelen op afstand is dus niet nodig.
Wanneer treedt dit onderdeel van het ontwerpbesluit in werking?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid dit onderdeel van het ontwerpbesluit, conform artikel 7.2, per direct in werking te laten treden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de opvatting van verslavingsdeskundigen dat niet alleen de in een reclame functionerende persoon, maar ook gebruikte muziek, teksten en algehele sfeer van een reclame-uiting bepalend is of deze wel of niet aansprekend is voor jongeren? Bent u het ermee eens dat dit hier het geval is?
Ik kan me voorstellen dat meerdere factoren, naast bijvoorbeeld het gebruik van een rolmodel voor wervings- en reclamedoeleinden, een rol kunnen spelen bij de beoordeling van de vraag of reclame is gericht op minderjarigen of volwassenen. Het is aan de Kansspelautoriteit om te beoordelen of er sprake is van reclame gericht is op minderjarigen of jongvolwassenen. Zij houdt toezicht op de kansspelmarkt.
Kunt u bevestigen dat momenteel, conform de per 1 november 2020 van kracht gegane gewijzigde Mediawet, geen gokreclames worden uitgezonden voor 21:00 uur ’s avonds?
De bepalingen over kansspelreclame in de Mediawet 2008 zijn op 1 november 2020 in werking getreden. Voor risicovolle kansspelen waarvoor op grond van de Wet op de kansspelen een vergunning is vereist, geldt dat het verboden is om hiervoor reclame uit te zenden op televisie tussen 06:00 en 21:00 uur. Voor overige kansspelen waarvoor op grond van de Wet op de kansspelen een vergunning is vereist, geldt dit verbod tussen 06:00 en 19:00 uur. Deze norm is zo veel als mogelijk van overeenkomstige toepassing op het overige media-aanbod van de publieke mediadiensten.
Het Commissariaat voor de Media laat mij weten dat het geen signalen heeft ontvangen dat voorgenoemde regel niet wordt nageleefd. Het oefent in verband met het censuurverbod geen voorafgaand toezicht uit op de inhoud van media-aanbod, waaronder reclame. Dit toezicht vindt altijd achteraf plaats. Het Commissariaat monitort steekproefsgewijs alleen vanuit Nederland uitgezonden kanalen. Daarnaast neemt het Commissariaat signalen van bijvoorbeeld belangenorganisaties of consumenten mee in zijn toezicht.
Kunt u aangeven waarom gokpartijen en de Kansspelautoriteit in de communicatie gebruik maakt van de term «verantwoord spelen» als het gaat om het voorkomen van gokverslaving? Wat wordt bedoeld met «verantwoord spelen»? Wordt niet eigenlijk bedoeld «voorkomen van gokverslaving»?2
Aan deelname aan kansspelen zijn risico’s verbonden, bijvoorbeeld het risico op kansspelverslaving. Doel van regulering van kansspelen is niet om deelname aan kansspelen te ontmoedigen maar om risico’s die gepaard (kunnen) gaan met deelname aan kansspelen te mitigeren zodat spelers verantwoord kunnen (blijven) deelnemen aan kansspelen.
«Verantwoord spelen» is breder dan «het voorkomen van kansspelverslaving». Onder «verantwoord spelen» wordt onder andere ook verstaan dat de speler in staat wordt gesteld een geïnformeerde keuze te maken om bijvoorbeeld wel of niet aan een bepaald kansspel deel te nemen of dat hij zijn eigen speellimiet kan instellen.
Waarom gaat de Kansspelautoriteit mee in het eufemistische taalgebruik van gokpartijen?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u bereid in gesprek te gaan met ervarings- en verslavingsdeskundigen om taal en communicatie op het gebied van kansspelpreventie niet aan te laten sluiten op wat de markt wil, maar op wat het beste werkt in het voorkomen van kansspelverslavingen?
In de Kamerbrief beheer staatsdeelnemingen is de Staatssecretaris van Fiscaliteit & Belastingdienst ingegaan op de ontwikkelingen op het terrein van kansspelen en ook, meer specifiek, op de uitvoering van de motie Ronnes.8
Hierin heeft hij aangeven dit thema periodiek met de staatsdeelnemingen te bespreken en hen opgeroepen een voorbeeldrol te vervullen inzake het uitdragen van het belang van verantwoord aanbieden. Ook doet hij een blijvend beroep op de maatschappelijke rol van beide organisaties.
In aanvulling hierop heeft de Staatssecretaris van Fiscaliteit & Belastingdienst in het Algemeen Overleg Staatdeelnemingen van 3 februari jl. aan de Kamer toegezegd nogmaals met Nederlandse Loterij in gesprek te gaan over de Koning TOTO-reclames. Over de uitkomsten van dat gesprek zal de Kamer door de Staatssecretaris van Fiscaliteit & Belastingdienst worden geïnformeerd.
Heeft u in navolging van de aangenomen motie van de leden Ronnes en Bruins gesproken met de staatsdeelnemingen over het naleven van het kansspelbeleid en hoe is dit gesprek verlopen? Is hierin specifiek aandacht geweest voor de bescherming van minderjarigen?3
Hulp aan onverzekerden |
|
René Peters (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Mani (30) beademde een verslaafde dakloze en zat met een strop van duizenden euro’s»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat geleden schade die ontstaan is door het bieden van hulp aan een onverzekerde dakloze, blijkbaar nergens verhaald kan worden?
Ja, dit is inderdaad ingewikkeld bij schade die ontstaat wanneer een omstander hulp biedt aan iemand die onverzekerd en dakloos is.
Deelt u de mening dat hulp bieden aan mensen die onwel zijn geworden niet bestraft zou moeten worden, of die mensen nu verzekerd zijn of niet?
Burgers die elkaar te hulp schieten, zijn altijd te prijzen. Voor burgerhulpverleners die zich hebben aangemeld als vrijwilliger, zoals de 225.000 burgerhulpverleners die zich hebben aangemeld via het oproepsysteem HartslagNu, is een waarborgfonds niet nodig.2 Zij zijn vaak verzekerd via de gemeentelijke collectieve vrijwilligersverzekering. Als bij een reddingsactie door een omstander spullen vernield of ontvreemd worden kan hier te allen tijde aangifte van worden gedaan bij de politie. Daarnaast kan iemand zijn of haar eigen verzekeraar aanspreken ten behoeve van een schadevergoeding. Valt de geleden schade onder de dekking, dan dient de verzekeraar uit te keren. Is dit niet het geval, dan kan de omstander ervoor kiezen de schade die bij de reddingsactie is ontstaan te verhalen op diegene die geholpen is dan wel op diegene die de schade heeft veroorzaakt. Bij Slachtofferhulp Nederland kan de hulpverlener terecht voor emotionele steun, voor ondersteuning in een eventueel strafproces en voor hulp om geleden schade vergoed te krijgen.
In dit geval kon de schade helaas niet worden verhaald op degene die geholpen is, omdat hij onverzekerd was. Het is een uitzonderlijk geval. Er zijn op dit moment geen vergelijkbare situaties bekend. Wanneer een burger die de schade niet kan verhalen een laag inkomen heeft, kan de bijzondere bijstand of de Stichting urgente noden, afhankelijk van de individuele situatie, uitkomst bieden. In dit specifieke geval is via crowdfunding geld opgebracht om de schade te vergoeden.
Gezien de verschillende mogelijkheden die er momenteel zijn om de geleden schade te compenseren, zie ik geen aanleiding om de mogelijkheden te onderzoeken om te komen tot een Waarborgfonds specifiek gericht op burgerhulpverleners met geleden schade.
Zijn er andere situaties bekend waarbij een hulpverlener geleden schade niet kan verhalen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid mogelijkheden te onderzoeken om te komen tot een waarborgfonds specifiek gericht op burgerhulpverleners met geleden schade die nergens verhaald kan worden?
Zie antwoord vraag 3.
Dividenduitkering van een Finse bank |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Finse bank daagt met dividenduitkering Frankfurt en eigen toezichthouder uit»?1
Ja.
Klopt het dat de Finse bank Alandsbanken 59 procent van de winst over 2019 uitkeert aan aandeelhouders?
Uit mediaberichtgeving maak ik op dat Alandsbanken hiertoe heeft besloten en hierover in gesprek zal gaan met de Finse toezichthouder. De voortgang of uitkomst van deze gesprekken is mij niet bekend.
Klopt het dat zowel de Europese Centrale Bank (ECB) als de Finse toezichthouder adviseert op dit moment geen dividenduitkeringen te doen?
De Europese Centrale Bank (ECB) heeft de grote banken die direct onder haar toezicht vallen opgeroepen om, gegeven de voortdurende onzekerheid over de impact van COVID-19, zich te onthouden van het uitkeren van dividend, of uitkering sterk te beperken tot 30 september 2021. Hierbij verzoekt de ECB om uitkering van dividend en het terugkopen van aandelen in ieder geval te beperken tot maximaal 15% van de winst over 2019–2020 en niet hoger dan 20 basispunten van het kernkapitaal (CET1). Indien banken toch dividend willen uitkeren moeten zij winstgevend zijn en een solide kapitaalbuffer in het vooruitzicht hebben. Van deze banken wordt verwacht dat zij in overleg treden met de toezichthouder voordat tot eventuele dividendbetaling wordt overgegaan. Zowel de Finse toezichthouder als DNB achten deze aanbeveling ook van toepassing op minder significante instellingen, die onder direct toezicht van de nationale toezichthouder vallen.
Is het toegestaan dat banken niet luisteren naar instructies of adviezen van de toezichthouder?
Het betreft een aanbeveling van de ECB met een dringend advies aan de bankensector. Toezichthouders verwachten dat instellingen het advies volgen, maar dit is niet juridisch afdwingbaar.
Bent u bereid deze kwestie tijdens de komende vergadering van de Eurogroep aan te kaarten?
De ECB heeft een duidelijke aanbeveling gedaan ten aanzien van dividenduitkeringen. Indien de bank dividend uit wil keren dient een bank in overleg te treden met de toezichthouder. Uit berichtgeving blijkt dat de toezichthouder met de bank om tafel zal gaan. De Finse toezichthouder onderschrijft de aanbeveling van de ECB en ik verwacht dan ook dat het voornemen van de Finse bank kritisch wordt getoetst door de Finse toezichthouder.
Bent u bereid te inventariseren welke aanpassingen in de (Europese) wetgeving er nodig zijn om dividendverboden dwingend op te kunnen leggen?
De toezichthouders kunnen onder bepaalde omstandigheden, waarin een instelling niet aan haar prudentiële (kapitaal) verplichtingen kan voldoen, een verbod opleggen aan individuele instellingen. Zij zijn ook het best in staat om de stand van banken te beoordelen.
Bent u het ermee eens dat dividenduitkeringen ten koste gaan van het kapitaal, waardoor banken eerder in de problemen kunnen komen en minder buffers hebben om tegenvallers op te vangen?
Gezien de onzekerheid over hoe de pandemie zich zal ontwikkelen en de risico’s die ontstaan op de bankbalansen acht ik het verstandig dat de toezichthouders oproepen tot het sterk beperken van dividenduitkering en van het terugkopen van aandelen. In de huidige context is het van belang dat kapitaal wordt ingezet waar dit de grootste bijdrage levert aan economisch herstel. Een gezonde kapitalisatie van banken is van groot belang om eventuele verliezen te kunnen opvangen en kredietverlening in stand te houden. Gezien de variëteit in de sector hoeft het echter niet verkeerd te zijn om enig maatwerk toe te passen voor gezonde banken die winstgevend zijn en een robuuste kapitaalontwikkeling hebben.
Bent u het ermee eens dat de economische toekomst onzeker is en een gezonde kapitalisatie van banken cruciaal is om additionele economische schade te voorkomen? Deelt u de opvatting dat dividendverboden op dit moment getuigen van verstandig macro-economisch beleid?
Zie antwoord vraag 7.
Erkent u dat een slecht gekapitaliseerde bank een grote doorwerking heeft op de reële economie, o.a. doordat ondernemers in kredieten kunnen worden afgeknepen in een toch al economisch moeilijke tijd?
Een slecht gekapitaliseerde bankensector is minder goed in staat om eventuele verliezen op te vangen en tegelijkertijd te voorzien in haar functie als kredietverlener. In de afgelopen jaren zijn belangrijke stappen gezet om ervoor te zorgen dat banken voldoende gekapitaliseerd zijn. Hierover informeerde ik de Kamer middels de risicoreductiebrief van 20 november jl.2 Banken kunnen hierdoor voorzien in hun belangrijke functie van kredietverlener, ook in deze economisch moeilijke tijd. Dit komt ook naar voren uit de cijfers van de NVB. Banken hebben sinds de coronacrisis ruim 42.000 nieuwe financieringen verstrekt aan bedrijven (ruim 29,9 miljard euro), waarvan circa 6500 financieringen met een overheidsgarantie. Uit deze data blijkt dat banken ook in een economisch moeilijke tijd in staat waren om bedrijven en consumenten te ondersteunen met extra financiering.3
Zijn er Nederlandse banken die overwegen zich niet aan de aanbevelingen van de ECB of De Nederlandsche Bank (DNB) te houden of daarmee dreigen? Zo ja, wat doet u om dat te voorkomen?
Ik heb geen signalen dat Nederlandse banken zich niet aan de aanbevelingen van de ECB of DNB houden.
Het bericht dat Afrika getroffen dreigt te worden door een tweede coronagolf |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Wat is uw mening over het bericht «Wordt Afrika nu toch getroffen in de tweede coronagolf?»?1
Het artikel geeft duidelijk de zorgen weer over de opleving van het aantal besmettingen in Afrika. Het kabinet deelt die zorg, evenals de zorg over de secundaire effecten van de corona-epidemie. De bestaande uitdagingen op het Afrikaanse continent op het terrein van gezondheid, onderwijs en economie zijn door de pandemie nog groter geworden. Het is dan ook belangrijk deze brede context bij de bestrijding van COVID-19 niet uit het oog te verliezen.
Bent u van plan om ook in de tweede golf extra geld vrij te maken voor de aanpak van de coronacrisis in ontwikkelingslanden, in aanvulling op de € 150 miljoen die Nederland tijdens de eerste golf extra vrij maakte hiervoor, nu ontwikkelingslanden hard dreigen te worden geraakt door de gevolgen van de crisis?
In 2020 zijn binnen de BHOS-begroting middelen vrij gemaakt voor de aanpak van de coronacrisis in ontwikkelingslanden. Daarnaast heeft het Kabinet aanvullend extra middelen beschikbaar gesteld n.a.v. het AIV advies (zie mijn Kamerbrief 33 625, nr. 320). Op 11 januari jl. is binnen mijn begroting voor 2021 ook nog EUR 25 miljoen vrijgemaakt voor een bijdrage aan COVAX AMC (zie Kamerbrief VWS 2021D01249). Naast deze bijdragen zijn – naast de reguliere inspanningen van BHOS zoals ook vastgesteld met de begroting 2021 – momenteel geen aanvullende middelen voorzien. Dit is ook mede ingegeven door de budgettaire krapte op mijn begroting en het streven bestaande programma’s van BHOS zoveel mogelijk uit te kunnen voeren zoals beoogd.
Hoeveel vaccins verwacht u dat er beschikbaar komen voor Afrikaanse landen via de vaccin-programma’s waaraan Nederland meebetaalt, gezien het feit dat vaccins ook in Afrika een essentieel onderdeel van de oplossing van de coronacrisis zijn, maar er maar weinig vaccins beschikbaar lijken te komen voor het continent? Hoe verhoudt dit zich tot de hoeveelheid vaccins die het continent nodig heeft om de pandemie effectief te beëindigen?
COVAX AMC, het multilaterale initiatief dat is opgericht om lage inkomenslanden te ondersteunen bij de inkoop en distributie van COVID-19 vaccins, heeft eind december 2020 reeds ca. 1.3 miljard doses COVID-19 vaccins voor 92 lage- en middeninkomenslanden zeker gesteld. Dit aantal is nodig om 20% van de bevolking van de 92 landen te vaccineren. Voor de allocatie van deze vaccins wordt het WHO Allocation Mechanism gevolgd, ook voor Afrikaanse landen. Verwachting is dat lage – en lage-middeninkomenslanden op deze manier binnen 3–4 maanden kunnen beginnen met vaccineren. Het hoofd van de Africa Centre for Disease Control (CDC) onderstreepte in december jl. dat met een gezamenlijke Afrikaanse strategie voor de financiering van de additionele vaccins, gestreefd wordt naar een vaccinatiegraad van 60%.
De WHO heeft samen met andere internationale partners een brief gestuurd over het financieringstekort voor vaccins, beschermende middelen, diagnostische tests en geneesmiddelen voor ontwikkelingslanden.
Op welke manier zal Nederland bijdragen aan de volgens Gavi benodigde USD 5 miljard extra in 2021 voor het COVAX AMC instrument om de nodige vaccins voor lage- en middensinkomenslanden te financieren?2
In mijn brief van 18 december jl. (25 295, nr. 902) heb ik reeds benadrukt dat een eerlijke verdeling van vaccins wereldwijd, de bestrijding van deze wereldwijde pandemie ten goede komt, en in die zin ook in het belang van Nederland is.
Daarom heb ik recentelijk besloten een extra bijdrage van EUR 25 mln. beschikbaar te stellen voor COVAX AMC, de pijler van COVAX die speciaal is ingericht voor lagere en middeninkomenslanden. Dat maakt dat de totale Nederlandse bijdrage aan de Access to Covid Tools Accelerator (ACT-A), het coördinatiemechanisme om lage- en middeninkomenslanden te voorzien van vaccins, beschermende middelen, diagnostische tests, geneesmiddelen nu EUR 85 mln. bedraagt. Nederland is hiermee de 11e publieke donor van ACT-A.
Zoals aangegeven in diezelfde Kamerbrief (25 295, nr. 902), zal daarnaast vanuit de VWS begroting EUR 25 mln. worden gereserveerd voor het in natura beschikbaar stellen van vaccins voor ontwikkelingslanden aan COVAX AMC of via EU kanalen in afstemming met COVAX AMC.
Deelt u de mening dat de patenten op COVID-vaccins niet in de weg mogen staan van snelle en goedkope productie van vaccins voor ontwikkelingslanden? Bent u bereid om u in internationaal en Europees verband in te zetten voor de opschorting van deze patenten?
Het systeem van intellectuele eigendom heeft in deze pandemie grootschalig en kostbaar onderzoek naar mogelijke vaccins gestimuleerd. Dat heeft geleid tot de snelste ontwikkeling van vaccins ooit, met inmiddels al twee vaccins die door Europees medicijnagentschap EMA goed zijn gekeurd. Dit toont aan dat het systeem van intellectuele eigendom, als stimulans om te investeren en te innoveren, zijn vruchten afwerpt. Nederland heeft vooralsnog geen indicaties dat octrooien een barrière vormen voor het opschalen van de productiecapaciteit of beschikbaarheid van vaccins voor ontwikkelingslanden. Het stelsel van octrooibescherming stelt bedrijven juist in staat hun innovaties te delen, kennis en gegevens uit te wisselen, licenties te verlenen en productie op grote schaal te waarborgen.
Het kabinet is van mening dat wel voortdurend goed gekeken moet worden naar mogelijke knelpunten op het gebied van intellectuele eigendom die opschaling van productie en betaalbaarheid van COVID-19-vaccins zouden kunnen belemmeren. In mijn brief van 18 december 2020 (Kamerstuk 25 295, nr. 902) heb ik de Kamer reeds geïnformeerd dat Nederland daarom binnen de EU en (via de Europese Commissie) in de Trade-Related Aspects of Intellectual Property Rights (TRIPS) Council van de WTO het belang van toegang tot veilige, efficiënte en betaalbare vaccins en medicijnen voor iedereen benadrukt, ook voor ontwikkelingslanden. Nederland steunt daartoe actief de inzet van de Commissie om zorgen hierover serieus te onderzoeken en te bekijken of er op onderdelen pragmatische stappen nodig zijn.
Het bericht 'HTM-directeur Bruno Bruins wordt commissaris bij vaccin-instituut' |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «HTM-directeur Bruno Bruins wordt commissaris bij vaccin-instituut»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht over de benoeming van de heer Bruins tot lid van de Raad van Commissarissen Intravacc BV.
Welke richtlijnen omtrent het voorkomen van belangenverstrengeling zijn hier gevolgd?
In het benoemingsproces zijn de Nederlandse Corporate Governance Code en de Circulaire lobbyverbod Bewindspersonen meegewogen.
Intravacc BV is een beleidsdeelneming, met de Staat als enig aandeelhouder. De heer Bruins is niet aangesteld als lobbyist, maar als commissaris bij Intravacc BV. Als commissaris van Intravacc BV zal de heer Bruins bij contacten met VWS de circulaire in acht nemen.
Voor de volledigheid wil ik benadrukken dat de heer Bruins geen betrokkenheid had bij het besluit Intravacc BV per 1-1-2021 operationeel te maken.
Hoe verhoudt zich dit met het lobbyverbod voor oud-bewindspersonen waarin is afgesproken dat zij zich tenminste gedurende twee jaren afzijdig houden van werkzaamheden op eigen terrein?2
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat het de geloofwaardigheid en het vertrouwen niet ten goede komt dat een Minister die zelf al plannen maakte voor de verzelfstandiging en privatisering van een instituut dat belangrijk vaccinonderzoek uitvoert, kort na zijn aftreden wordt benoemd tot lid van de raad van commissarissen van dit instituut nu de verzelfstandiging een feit is? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Ik begrijp dat u scherp let op benoemingen van oud-bewindspersonen in bestuursfuncties. De raad van commissarissen vervult een toezichthoudende rol op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de vennootschap. Deze rol staat los van de politieke besluitvorming over de toekomstige positionering van Intravacc.
De heer Bruins is benoemd vanwege zijn politieke en bestuurlijke ervaring en daarmee passend in het gezochte politiek-bestuurlijk profiel in de raad van commissarissen.
Deelt u de mening dat het plaatsen van een voormalig bewindspersoon, nog geen jaar na zijn vertrek uit het kabinet, op een belangrijke functie binnen een recent verzelfstandigd instituut dat actief is op hetzelfde beleidsterrein als dat van zijn politieke portefeuille, de schijn van belangenverstrengeling wekt? Waarom wel of niet?
Zie antwoord vraag 4.
Was het volgens u niet beter geweest als er een langere afkoelperiode voor de heer Bruins had gegolden alvorens hij deze functie ging bekleden, bijvoorbeeld een periode van tenminste twee jaar? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer is de heer Bruins voor deze functie benaderd en door wie? Is het Ministerie van VWS of van Financiën of de Minister op enigerlei wijze hierbij betrokken geweest? Zo ja, op welke wijze?
De heer Bruins is medio december 2020 voor deze functie benaderd door VWS in aanloop naar de omvorming van Intravacc als onderdeel van het kerndepartement naar beleidsdeelneming, waarbij het benoemen van de raad van commissarissen één van de te nemen stappen was. Omdat Intravacc BV een beleidsdeelneming betreft met het aandeelhouderschap bij VWS, en benoemingen door het Ministerie van VWS worden gedaan, is het Ministerie van Financiën niet betrokken geweest.
Hoeveel verdient de heer Bruins met deze functie?
De jaarlijkse toelage van een lid van de Raad van Commissarissen bedraagt
€ 27.500 per jaar exclusief onkosten vergoeding, conform de statuten van Intravacc BV.
De kamerbrief 'Aanpak personen met verward gedrag, street-triage, GGZ- triage en passend vervoer' |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Kelly Regterschot (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat in de kamerbrief «Aanpak personen met verward gedrag, streettriage, GGZ-triage en passend vervoer»1 wordt verwezen naar reeds lopende en/of afgeronde pilots en met deze invulling u de, met algemene stemmen aangenomen, motie (Kamerstuk 29 628, nr. 978) van de leden Yeşilgöz en Regterschot ziet als afgedaan? Kunt u dit toelichten?
In bovengenoemde brief heb ik de stand van zaken, uitkomsten en vervolgstappen beschreven omtrent de pilot Streettriage in Twente. Daarnaast heb ik aandacht besteed aan de vervoerspilots die uitgevoerd zijn in het kader van het actieprogramma lokale initiatieven voor mensen met verward gedrag van ZonMw. Mijn intentie was inderdaad om uw motie hiermee gestand te doen. Uit uw vragen maak ik op dat u een andere visie op de beantwoording voor ogen heeft. Hieronder ga ik op uw vervolgvragen in.
Herinnert u zich dat rond de indiening van deze motie is gesproken over het starten met pilots in de gemeenten waar de meeste meldingen rond mensen met verward gedrag voorkomen? Herinnert u zich voorts dat bij de oproep zowel in de eerste termijn als bij de motie is ingegaan op het belang van het zoveel mogelijk 24 uur per dag beschikbaar zijn? Zo ja, hoe rijmt dit zich met het noemen van de pilot waarbij sprake is van beschikbaarheid van 15.00 tot 23.00 uur in slechts één gemeente?
Ik herinner mij dat. Bij de pilots in Twente is 24-uursbeschikbaarheid van zorg inderdaad (nog) niet haalbaar gebleken. Dat laat onverlet dat ook uit de pilot in Twente al veel geleerd wordt over de (on)mogelijkheden van streettriage en over welke randvoorwaarden daarvoor nodig zijn.
Ik onderschrijf overigens het belang van de 24/7 beschikbaarheid van zorg respectievelijk triage.
Bent u het eens dat eerdere pilots met geïntegreerde teams reeds op kleine schaal hebben laten zien op welke wijze streettriageteams effectief kunnen werken? Zo nee, hoezo niet?
Ik zie dat eerdere initiatieven waarbij zorg en veiligheid intensief samenwerken van grote toegevoegde waarde kunnen zijn. Deze verbinding tussen zorg en veiligheid was eveneens een belangrijk punt bij een aantal van de in totaal 500 projecten die uitgevoerd zijn met ondersteuning vanuit het actieprogramma van ZonMw. Op dit moment onderzoekt de Erasmus Universiteit Rotterdam de effectiviteit van deze initiatieven. De bevindingen worden naar verwachting in oktober van dit jaar gepresenteerd.
Vooruitlopend hierop zet ik samen met de Staatssecretaris van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) alvast een vervolgstap. Binnen een nog nader uit te werken vervolgactieprogramma van ZonMW maken we ruimte voor pilots waarbij gefocust wordt op de versterking van de samenwerking tussen politie en zorg. Bij deze pilots zal ook expliciet worden onderzocht wat de mogelijkheden zijn om in het kader van de E33-meldingen rond de klok beschikbaarheid van triage en eventueel zorg te organiseren.
Deelt u de mening dat het feit dat de politie sinds 2014 een vijfde van haar tijd besteedt aan meldingen betreffende personen met verward gedrag zeer onwenselijk is en daar waar primair zorg nodig is, zorg aan de slag moet kunnen? Zo ja, bent u ook van mening dat u ideeën die deze werkwijze kunnen versterken omarmd en proactief opgepakt moeten worden?
Ik ben het met u eens dat deze personen zo snel mogelijk goede zorg moeten krijgen. De politie is er voor hulpverlening, handhaving en opsporing. Niet voor het verlenen van zorg. Mijn inzet is daarom onverminderd groot om te bezien op welke manier goede ideeën kunnen worden ondersteund en omarmd om te komen tot eerdere en betere zorg voor deze personen.
Kunt u toelichten op welke wijze u de inzet met betrekking tot het instellen van streettriageteams heeft aangescherpt na de met algemene stemmen aangenomen motie?
De motie vroeg om het starten van pilots in gemeenten waar de meeste meldingen van personen met verward gedrag voorkomen. Zoals hierboven aangegeven starten de staatsecretaris van VWS en ik in het vervolgactieprogramma van ZonMw extra pilots, om de mogelijkheden om 24/7 beschikbaarheid van de zorg te organiseren en te onderzoeken waar dit nog niet gebeurt. Dit doe ik mede naar aanleiding van de door u genoemde motie en op basis van afgeronde gesprekken met professionals uit het zorg- en veiligheidsdomein. Zoals ik in het notaoverleg Politie van 3 februari jl. aankondigde, hebben deze gesprekken ertoe geleid dat we in de komende periode samen met de gemeente Amsterdam vorm en inhoud geven aan een pilot waarbij politie, GGD-Amsterdam en ggz afspraken maken over de triage op straat bij acute meldingen. Zoals hierboven toegezegd en met uw Kamer gewisseld in voornoemd notaoverleg Politie wordt bij deze pilot ook gekeken naar de mogelijkheid om ook zorg naar aanleiding van triage rond de klok beschikbaar te stellen. Mijn inzet is om te bezien of op basis van de uitkomsten van deze pilot een dergelijke werkwijze uitgeprobeerd kan worden in andere gemeenten waar een groot aantal E33-meldingen wordt geregistreerd.
Hebben u, net als de indieners, vanuit verschillende kanten berichten van zorgprofessionals en politiemensen bereikt met de vraag waar zij zich konden melden voor de pilots? Zo ja, erkent u dat de behoefte voor meer samenwerking tussen politie en zorg groot is? Op welke wijze geeft u hier na de motie ruimte aan zodat deze professionals aan de pilot kunnen deelnemen? Zo nee, met welke mensen in het veld heeft u wel gesprekken gevoerd over deze behoefte?
In mijn eerdere gesprekken met zorgmedewerkers en politieagenten kwam duidelijk naar voren dat zij de behoefte voelen en de mogelijkheid zien om nog beter samen te werken. Concrete verzoeken zijn (nog) niet onder mijn aandacht gebracht, maar de actieve uitvraag onder enkele grote gemeenten laat zien dat de bereidheid om mee te denken aan manieren waarop dit kan worden vormgegeven aanwezig is.
Bent u bereid de aangenomen motie met betrekking tot het opzetten van straattriage teams alsnog adequaat uit te voeren en de Kamer uiterlijk in februari 2021 te infomeren over de voortgang?
Zoals hierboven beschreven, zet ik stappen naar een bredere aanpak die erop gericht is om een verdere impuls te geven aan de samenwerking tussen politie en zorg. Daarmee kom ik tegemoet aan de wensen in de motie, zoals ik heb onderschreven in voornoemd notaoverleg Politie. In dit traject trek ik samen op met de Staatssecretaris van VWS. Gezamenlijk informeren wij uw Kamer nog voor april van dit jaar over de wijze waarop we hier invulling aan geven. Dit doen we in de eerder toegezegde brief over de brede aanpak voor personen met verward gedrag, die de staatsecretaris uw Kamer reeds heeft toegezegd.
Signalen over problematiek samenhangend met de overgang van statushouders van een AZC naar de gemeente |
|
Bente Becker (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Op welke manier wordt een statushouder op dit moment overgedragen van een AZC naar de gemeente? Welke organisaties zijn daar (mogelijk) bij betrokken? Welke informatie wordt daarbij (mogelijk) gedeeld?
Het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) heeft afspraken met gemeenten om vergunninghouders zo goed mogelijk over te dragen. Als onderdeel daarvan deelt het COA, binnen de mogelijkheden van wet- en regelgeving, informatie over een vergunninghouder die voor een gemeente noodzakelijk is voor het huisvesten van de betreffende vergunninghouder, zowel digitaal als anderszins.
Digitale informatie-uitwisseling vindt plaats door het invullen van een klantprofiel in het Taakstelling Volg Systeem (TVS). Het betreft informatie over velerlei aspecten waaronder: het land van herkomst; de taal; de grootte van het gezin; bijzonderheden over de gezinshereniging; beperkingen bij huisvesting zoals noodzakelijke aanpassingen aan de woonruimte; de aanwezigheid van een inschrijfbewijs voor studie; opleiding; aanwezigheid van een arbeidscontract; werkervaring; medische bijzonderheden; (sociaal) netwerk en toekomstplannen. Tevens wordt informatie gedeeld over deelname aan de voorinburgering en andere activiteiten die het COA aanbiedt in het kader van vroege integratie en participatie.
Naast deze digitale informatie-uitwisseling biedt het COA ook een »warme overdracht» aan. Het gaat om persoonlijk contact over een vergunninghouder tussen het COA en de gemeente waar deze vergunninghouder aan gekoppeld is, met het doel dat de betreffende gemeente verduidelijkingsvragen kan stellen naar aanleiding van het profiel van de vergunninghouder.
Met welke factoren wordt op dit moment rekening gehouden bij het plaatsen van een statushouder in een gemeente en hoe gaat dit proces in zijn werk? Wordt daarbij ook gekeken naar de kans op werk en de behoefte aan zorg van statushouders?
Het Rijk bepaalt elk jaar het aantal vergunninghouders dat gemeenten moeten huisvesten, de zogeheten taakstelling huisvesting vergunninghouders. Dit gebeurt, conform de Huisvestingswet, via een vaste formule, gebaseerd op het inwoneraantal van gemeenten teneinde een evenredige spreiding over het land te verzekeren.
Binnen deze taakstelling bepaalt het COA door middel van «screening en matching» welke gemeente verantwoordelijk wordt voor de huisvesting van de betreffende vergunninghouder. Om de koppeling zo kansrijk mogelijk te laten zijn vanuit het perspectief van inburgering en integratie wordt een klantprofiel van de vergunninghouder opgesteld. Hierover vindt met een vergunninghouder een gesprek plaats.
Om het profiel op te stellen worden in een gesprek met de vergunninghouder zowel »harde» als »zachte» plaatsingscriteria uitgevraagd. Harde plaatsingscriteria hebben bijvoorbeeld betrekking op eerstegraadsfamilie in Nederland; gezinshereniging; medische behandeling; bestaand arbeidscontract of opleiding. Zachte plaatsingscriteria zijn werkervaring; opleidingsachtergrond; sociaal netwerk in Nederland en professionele ambities. Deze wijze van koppelen is in nauw overleg met medeoverheden, waaronder de VNG, tot stand gekomen.
Welke middelen ontvangen gemeenten voor het opnemen van een statushouder in hun gemeente anders dan geldt voor mensen die in zijn algemeenheid inwoner van een gemeente worden? Wordt daarbij rekening gehouden met specifieke kenmerken van een individuele statushouder, dan wel met algemene kenmerken die vaak voorkomen bij statushouders in het algemeen? Wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen jeugdigen en volwassenen?
Vanuit het Ministerie van SZW ontvangen gemeenten momenteel financiële middelen om maatschappelijke begeleiding te bieden aan meerderjarige vergunninghouders. Het gaat dan om een bedrag van EUR 2.370 per gehuisveste inburgeringsplichtige vergunninghouder voor de onderdelen maatschappelijke begeleiding en het participatieverklaringstraject.
Gemeenten ontvangen vanuit VWS geen specifieke middelen voor vergunninghouders. Het Rijk verstrekt verschillende uitkeringen aan gemeenten, deze uitkeringen worden meestal verdeeld op basis van objectieve criteria. Deze maatstaven zijn gebaseerd op demografische, sociaaleconomische, gezondheids- fysieke en geografische factoren.
Welke knelpunten ervaren gemeenten met betrekking tot het opnemen van statushouders in hun gemeente? Geven ze daarbij richting u aan dat statushouders in sommige gevallen beter in een andere gemeente hadden gepast of dat ze bepaalde ondersteuning moeten (kunnen) bieden die in die gemeente niet of niet goed voorhanden is?
Hoewel ik huiverig ben om namens gemeenten te spreken, heb ik van het COA en uit brieven van diverse bestuurders begrepen dat het tekort aan sociale huurwoningen in het algemeen als een belangrijk knelpunt wordt ervaren, dit omdat inwoners van de gemeente en andere doelgroepen dan vergunninghouders ook aanspraak op deze woningen maken.
Meer specifiek zijn er gemeenten die problemen ondervinden met het vinden van woningen voor grote gezinnen of voor grote groepen alleenstaanden of minderjarige alleenstaanden. Gemeenten kunnen onderling afspreken om de taakstelling te wijzigen of vergunninghouders tijdelijk over te nemen van andere gemeenten. Zo kan een gemeente met veel eenpersoonswoningen of onzelfstandige woonruimten bijvoorbeeld (tijdelijk) alleenstaanden van een andere gemeente overnemen.
Ik heb geen concrete signalen gekregen dat vergunninghouders in een andere gemeente gehuisvest hadden moeten worden. Overigens kan een gemeente zelf, indien zij meent dat in een andere gemeente betere zorgfaciliteiten zijn, het initiatief nemen om met een andere (buur)gemeente afspraken te maken om een vergunninghouder over te nemen. Wanneer beide gemeenten daar overeenstemming over hebben, zal het COA de vergunninghouder «omkoppelen» naar de andere gemeente.
In hoeverre geven gemeenten richting u aan dat ze informatie missen als het gaat om het opnemen van statushouders in hun gemeente? Zo ja, welke informatie missen zij?
Er zijn signalen van diverse gemeenten dat bij de koppeling het dossier nog niet volledig is. Dan gaat het met name over het ontbreken van een bankpas, een verblijfspas en/of een Burgerservicenummer (BSN). Dit hoeft het starten van het huisvestingsproces bij gemeenten echter niet in de weg te staan. De normtijd voor het zoeken naar passende huisvesting bedraagt tien weken. Tijdens deze periode kunnen gemeenten ontbrekende stukken aan het dossier toevoegen zodat dit compleet is bij de daadwerkelijke huisvesting.
Meer in het algemeen kan ik zeggen dat er continu aandacht is voor het verbeteren van de informatievoorziening richting gemeenten. Zo wordt op dit moment nog onderzocht, naar aanleiding van het incident in Bernheze, of en in welke mate het delen en duiden van informatie over de vergunninghouder tussen COA en gemeenten kan worden verbeterd. Uw Kamer wordt hierover op korte termijn geïnformeerd.
In de aanloop naar de inwerkingtreding van het nieuwe inburgeringsstelsel op 1 januari 2022 maken het COA, gemeenten en het Ministerie van SZW bovendien afspraken over de samenwerking die nodig is voor de regierol van gemeenten. Een goede informatieoverdracht maakt hier vanzelfsprekend onderdeel van uit.
Hoe is de zorg- en ondersteuningsbehoefte van statushouders vanuit de jeugdwet, WMO en participatiewet? Hoe verhoudt de behoefte aan zorg en ondersteuning van statushouders zich tot gemiddelde inwoners in een gemeente?
Voor het beoordelen van de ondersteuningsbehoefte van vergunninghouders op basis van de Jeugdwet, de Wmo 2015 en de Participatiewet gelden dezelfde criteria als voor andere ingezetenen. Dat neemt niet weg dat verschillende betrokken departementen (SZW, JenV, OCW en VWS) belang hechten aan het volgen van de daadwerkelijke zorg- en ondersteuningsbehoefte van vergunninghouders. Mede om die reden is het longitudinaal cohortonderzoek asielzoekers en statushouders uitgevoerd. Dit betreft een onderzoek dat de sociaaleconomische en sociaal-culturele integratie van vergunninghouders die vanaf 2014 naar Nederland zijn gekomen, monitort. Het onderzoek wordt uitgevoerd door het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC), het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). 1
Cijfers uit dit onderzoek tonen aan dat vergunninghouders in de eerste twee jaar na het verkrijgen van de verblijfsvergunning minder huisartskosten maken dan de totale Nederlandse bevolking: 81 procent versus 98 procent maakt kosten voor de huisarts. Na twee jaar ligt dit echter ongeveer op hetzelfde niveau als voor de totale Nederlandse bevolking (95 procent).
Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat het gebruik van jeugdzorg door vergunninghouders minder hoog is dan dat van Nederlandse jongeren. Van de jongeren die in 2014 of 2015 een verblijfsvergunning asiel verkregen maakte in 2016 3,5 procent gebruik van een vorm van jeugdzorg. Dit aandeel stijgt na één jaar tot 5 procent en na twee jaar naar 6 procent. Deze percentages liggen lager dan de 9 procent van de Nederlandse jongeren die jeugdhulp ontvangen.
Van de jongere vergunninghouders die hulp op basis van de Jeugdwet krijgen, ontvangen verreweg de meesten jeugdhulp. Slechts 0,3 procent krijgt in 2016 hulp van jeugdbescherming (bijvoorbeeld onder voogdij plaatsing van alleenstaande minderjarige vergunninghouders) en 1 procent heeft te maken met jeugdreclassering (begeleiding en controle voor jongeren die met de politie in aanraking zijn geweest en een proces-verbaal hebben gekregen). De stijging van het gebruik van jeugdzorg zit ook bijna volledig in het gebruik van jeugdhulp: dat stijgt van 3,3 procent in 2016 naar 5,5 procent in 2018.
Daarnaast geeft dit onderzoek ook inzicht in het aantal bijstandsgerechtigden. Anderhalf jaar na het verkrijgen van de verblijfsvergunning ontvangt 90 procent van de 18 tot 65-jarigen die in 2014 een vergunning hebben gekregen een bijstandsuitkering. Vier-en-een half jaar na het verkrijgen van een vergunning is dit percentage gedaald naar 51 procent. Dit kunnen ook vergunninghouders met een (deeltijd)baan zijn.
In het onderzoek zijn geen gegevens opgenomen over het gebruik van de Wmo 2015 door vergunninghouders. Dit betekent dat noch op landelijk niveau noch op gemeentelijk niveau gegevens beschikbaar zijn over de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning van (volwassen) vergunninghouders.
Deze in het onderzoek opgenomen gegevens zijn in kaart gebracht via registerbestanden, periodiek gehouden enquêtes en kwalitatief onderzoek. Gegevens op het niveau van afzonderlijke gemeenten zijn niet beschikbaar.
In hoeverre heeft u signalen ontvangen dat gemeenten worstelen met de zorgplicht die zij hebben over statushouders, inhoudelijk dan wel financieel? Indien u signalen heeft, wat is de inhoud van deze signalen? Is daarin nog onderscheid te maken tussen jeugdigen en volwassenen?
Het is bekend dat de doelgroep kwetsbare personen betreft, waarbij sprake kan zijn van meervoudige problematiek. Dat brengt voor gemeenten soms een lastige opdracht met zich mee waarbij de financiële kosten op kunnen lopen. Overigens geldt dat er ook bij andere rechthebbenden (op voorzieningen/ondersteuning) sprake kan zijn van meervoudige problematiek en de daarmee gepaard gaande kosten.
Verschillende gemeenten en de VNG hebben laten weten dat zich problemen voordoen bij de huisvesting en begeleiding van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) met een verblijfsstatus die achttien jaar worden. Voor veel amv’s verloopt de overgang naar meerderjarigheid met een verblijfsstatus moeizaam. Tot hun achttiende krijgen ze begeleiding vanuit Nidos en/of de COA-locatie. Na hun achttiende stopt deze begeleiding en kunnen ze aanspraak maken op de reguliere voorzieningen vanuit gemeenten.
De tijd voor amv’s om zich voor te bereiden op zelfstandigheid in een onbekende samenleving is vaak te kort. Ook de overgang van de begeleiding door Nidos naar gemeentenbiedt ruimte voor verbetering. Een deel van de amv’s krijgt te maken met financiële en psychische problemen. De Kamerleden Van Ojik en Van Toorenburg hebben hierover moties ingediend waarop op 24 november 2020 een reactie is gegeven2. Voor volwassen vergunninghouders zijn die signalen er zover bekend niet. Dit neemt niet weg dat het COA en gemeenten regelmatig overleg voeren over hoe de overgang van een azc naar gemeenten het beste kan plaatsvinden.
Onlangs hebben de Nationale ombudsman en Kinderombudsman laten weten dat zij een onderzoek zijn gestart om meer inzicht te krijgen in de ervaringen van amv’s rondom, en in de eerste jaren na, hun achttiende levensjaar. Het onderzoek moet een beeld geven van de wijze waarop de begeleiding door Nidos en gemeenten is vormgegeven en zo in kaart brengen in hoeverre de huidige werkwijze en de behoeften van amv’s op elkaar aansluiten en welke verbeteringen mogelijk zijn. De verwachting is dat het onderzoek in het najaar van 2021 zal worden afgerond. Uw Kamer zal over de resultaten worden geïnformeerd.
Bent u bereid bij de herziening van de jeugdzorg te bezien of statushouderschap een indicatie zou moeten zijn die tot extra gewicht leidt in de verdeelsleutel? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Voor alle kinderen die met hun ouders in een COA-locatie verblijven geldt dat gemeenten een aparte decentralisatie-uitkering ontvangen, ongeacht hun status. Voor vergunninghouders geldt dat met iedere gemeente is afgesproken dat zij hun aandeel van de opname van vergunninghouders op zich nemen. Het is derhalve niet opportuun dit mee te nemen in de herziening van de Jeugdwet.
De betrokkenheid van de minister-president bij de compensatieregeling voor gedupeerden van de toeslagenaffaire |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich dat u mij bij brief van de Staatssecretaris van 3 november 2020 liet weten dat de Minister-President weliswaar in een organogram over de crisisorganisatie Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) staat, maar dat de Staatssecretaris de enige bewindspersoon is in het strategisch crisisteam (SCT)?1
Ja dat herinner ik mij.
Waarom heeft u niet vermeld dat de gemelde structuur voor een Bewindsliedenoverleg (BWO) in het verleden wel bijeen is gekomen, in ieder geval als het gaat om de voorbereiding en de vormgeving van de compensatieregeling?2 3
In de beginfase zijn in februari en maart enkele overleggen op politiek niveau gevoerd in de aanloop naar de kabinetsreactie waarbij ook de Minister-President aanwezig was. Na verzending van de kabinetsreactie op 13 maart hebben deze niet meer plaatsgevonden en werd het verder indien noodzakelijk in de ministerraad besproken.
Hoe vaak is dit BWO bijeengekomen en wie waren daarbij aanwezig?
Dit BWO met als onderwerp «mogelijke scenario’s compensatieregeling» is driemaal bijeengekomen. Op 13 februari 2020 is dit BWO bijeengekomen in aanwezigheid van de Minister-President, de Minister van Financiën, de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane, de Staatssecretaris van SZW, en de Minister van M&W (portefeuille Minister BZK). De Minister van VWS was uitgenodigd maar niet aanwezig. Op 5 maart is dit BWO bijeengekomen in aanwezigheid van de Minister-President, de Minister van Financiën, de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane en de Minister van SZW. De Minister van BZK werd hoogambtelijk vervangen, de Minister van VWS was niet aanwezig. Op 10 maart is dit BWO bijeengekomen in aanwezigheid van de Minister van Financiën, de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane, de Staatssecretaris van SZW en de Minister van SZW. De Minister-President en de Minister van M&W werden hoogambtelijk vervangen. De aanwezige bewindspersonen werden alle keren ambtelijk ondersteund.
Kunt u van alle overleggen de voorbereidende notities, bespreeknotities, agenda’s en besluiten per ommegaande ongelakt naar de Kamer sturen?
In de bijlage4 treft u:
Er zijn geen agenda’s of besluitenlijsten aangetroffen. Indien er nog aanvullende stukken worden aangetroffen zal ik u deze doen toekomen bij een aankomende VGR Toeslagen. Tevens zullen deze stukken worden toegevoegd op http://informatiepuntkinderopvangtoeslag.rijksoverheid.nl. Namen van ambtenaren onder het niveau van directeur zijn hierbij niet zichtbaar gemaakt.
Waarom zijn bij het openbaar maken van documenten op 11 december 2020, naar aanleiding van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), aantekeningen van bewindspersonen en hele passages op de notities gelakt, telkens onder verwijzing naar artikel 11.1 van de Wob? Dit betreft toch voorbereiding op besluitvorming, waarmee het inroepen van de persoonlijke beleidsopvatting totaal ongepast is?
De Wet openbaarheid van bestuur geeft aan dat passages van documenten openbaar moeten worden gemaakt, tenzij er een uitzonderingrond voor is. Artikel 11, eerste lid, van de Wob bepaalt dat persoonlijke beleidsopvatting ten behoeve van intern beraad worden uitgezonderd van openbaarmaking. Het is Rijksbreed beleid op dat moment was om dat ook te toetsen met betrekking tot de aantekeningen van een bewindspersoon.
Kunt u aangeven wat de op 28 februari 2020 door u «gekozen lijn» is geweest?4
Op 28 februari heb ik bij een interne bespreking met ambtenaren aangegeven dat ik in het bewindsliedenoverleg van 5 maart 2020 een beleidslijn voor wilde leggen, waarover – onder voorbehoud van het rapport van de AUT – op 5 maart besluitvorming kon plaatsvinden. Deze beleidslijn staat beschreven in de notitie waar het lid Leijten in deze vraag naar verwijst (onder het kopje «Kern: voorgestelde beleidslijn»). De hoofdlijnen van deze beleidslijn waren:
Naast de financiële compensatie werd ook begeleiding voor ouders voorgesteld, om hen te helpen hun leven weer op de rit te krijgen.
Klopt het dat u beiden, alsmede de (andere) Staatssecretaris van Financiën die verantwoordelijk is voor de Belastingdienst, op 10 februari 2020 op de hoogte was dat er ook gedupeerden waren buiten de kinderopvangtoeslag? Zo ja, waarom is dit pas na de verhoren van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) gemeld aan de Kamer?5
Op dat moment was duidelijk dat er mogelijk ook gedupeerden buiten de kinderopvangtoeslag waren. In het eindadvies van de AUT van 12 maart 2020 is dit bevestigd. In de kabinetsreactie op het rapport van de ADR en AUT van 13 maart 2020 is melding gemaakt dat beide onderzoeken hebben geconstateerd dat bij CAF onderzoeken ook andere toeslagen waren betrokken. Bij brief van 25 mei 2020 heb ik u laten weten dat hier onderzoek naar gedaan werd, in de derde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag van 29 september is dat herhaald. Bij de vierde Voortgangsrapportage van 4 december 2020 heb ik naar aanleiding van dat onderzoek aangekondigd de compensatieregeling te verbreden.
Waarom is bij de inrichting van de UHT geen rekening gehouden met de getroffenen buiten de kinderopvangtoeslag; deze gedupeerden worden immers nog altijd met een kluitje in het riet gestuurd? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de vierde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag van 4 december 2020 heb ik aangegeven dat de institutioneel vooringenomen handelwijze door de Belastingdienst in de uitvoering van de kinderopvangtoeslag, ook heeft gespeeld in de uitvoering bij andere toeslagen. Inmiddels heb ik een beleidsbesluit gepubliceerd waarmee de noodvoorziening wordt opengesteld voor niet-KOT gedupeerden die nu al bekend zijn bij UHT. In de vijfde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag zal ik u hier nader over informeren. In het algemeen kan gesteld worden dat hiermee prioriteit is gegeven aan de gedupeerde ouders met kinderopvangtoeslag aangezien dit ook doorgaans om flink hogere bedragen gaat.
Waarom werd op 13 februari 2020 in het BWO besproken hoe precedentwerking moest worden voorkomen? Had de regering voor het beantwoorden van deze vraag niet juist advies gevraagd aan de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen (AUT) onder voorzitterschap van de heer Donner? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het onderwerp precedentwerking kwam naar voren als één van de generieke criteria bij het uitwerken van mogelijke opties ter compensatie, naast uitvoerbaarheid, financiële inpasbaarheid en proportionaliteit. In de bespreeknotitie (zie bijlage) wordt bij dit onderwerp juist verwezen naar de AUT, maar wordt ook de optie benoemd van maatregelen aanvullend op het advies van de AUT: «Waar mogelijk moeten precedentwerking en uitstralingseffect worden ingeperkt. Het volgen van de AUT biedt hiervoor de meeste houvast. Bij eventuele aanvullende maatregelen kan worden verwezen naar de unieke situatie, maar daarmee kan precedentwerking waarschijnlijk niet volledig worden weggenomen.»
Hoe valt te rijmen dat de Minister-President een traan laat bij een bijeenkomst met ouders, dat de Minister van Financiën zegt dat er gecompenseerd zal worden en dat er tegelijkertijd gesproken wordt over het vermijden van precedentwerking?
De Minister-President en de Minister van Financiën hebben naar aanleiding van de bijeenkomst in de Broodfabriek juist de opdracht gegeven om scenario’s uit te werken voor tegemoetkoming aan KOT-gedupeerden (en mogelijk ook gedupeerden van andere toeslagen) buiten de scope van de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen (AUT). Naar aanleiding daarvan is de scope van de opdracht aan de AUT ook uitgebreid.7 Tevens wil ik u erop wijzen dat het kabinet heeft besloten om gedupeerde ouders van de kinderopvangtoeslag ruimhartiger te compenseren dan het voorstel in het eindadvies van de AUT en later in 2020 ook heeft besloten gedupeerden van andere toeslagen voor compensatie in aanmerking te laten komen.
Kunt u aangeven welke adviezen u op 12 februari 2020 kreeg van de directeur van de Inspectie voor Rijksfinanciën ter voorbereiding op het BWO van 13 februari 2020?6 Kunt u de notitie ongelakt naar de Kamer sturen en daarbij aangeven waarom de adviezen bij de openbaarmaking daarvan onder 11.1 van de Wob zijn weggelakt?
De ongelakte versie van de notitie treft u aan als bijlage, deze is onderdeel van de documenten naar aanleiding van vraag 4. Wij hebben deze notitie niet eerder met uw ongelakt gedeeld aangezien hierin advies wordt gegeven over de mogelijke inbreng van de Minister tijdens het BWO. Verstrekken hiervan tast de eenheid van het regeringsbeleid aan. Vanwege de specifieke toezegging omtrent openbaarmaking stukken kinderopvangtoeslag delen wij deze notitie nu ongelakt met uw Kamer.
Zijn er in de aanloop naar het versturen van de Kamerbrief op 13 maart 2020 met de kabinetsreactie op het eindadvies van de AUT over de compensatie voor getroffen ouders in de kinderopvangtoeslagaffaire, afspraken gemaakt met coalitiepartijen over de vormgeving? Zo ja, welke afspraken en met wie?
Voor het versturen van de kabinetsreactie is over de inhoud veelvuldig gesproken met zowel leden van de coalitie als van de oppositie en daar is ook de vormgeving aan de orde geweest. Deze gesprekken en de interne besluitvorming hebben uiteindelijk geleid tot het besluit zoals dat op 13 maart aan uw Kamer is gemeld, waarmee niet volledig het advies van de AUT werd gevolgd maar ruimer werd besloten tot compensatie. De Wet hardheidsaanpassing Awir is daarna in de Kamer behandeld en eind juni vastgesteld.
Zijn er vragen gesteld over de reden van het hoge percentage aan uitvoeringskosten (meer dan 20%), dan wel het bedrag aan uitvoeringskosten van 110 miljoen euro, voor de compensatie aan gedupeerde ouders? Zo ja, door wie, en wanneer?
De hoogte van de uitvoeringskosten zijn uiteraard besproken maar speelde niet meer in de besluitvorming rondom het compenseren van de gedupeerde ouders. Uitvoeringskosten gaan overigens nooit ten koste van de compensatie en tegemoetkoming aan ouders. Zij ontvangen te allen tijde de bedragen waar zij conform de regelingen recht op hebben ter herstel van het hen aangedane leed. De heldere wens en opdracht was: zo snel mogelijk gedupeerde ouders helpen.
Waarom heeft de regering ervoor gekozen om getroffenen van het onrechtmatig opleggen van de kwalificatie «opzet grove schuld» volledig buiten de aanvankelijke compensatie te laten?
In 2019 is de invordering gepauzeerd en is nader uitgezocht wat de gevolgen en omvang van de kwalificatie «opzet grove schuld» zijn geweest. In het debat over de kabinetsreactie op het rapport van de Commissie AUT op 27 mei 2020 heb ik aangegeven dat we hier nog onderzoek naar deden maar wel het vermoeden hadden dat daar een regeling voor moest worden ontwikkeld. In aanloop naar het de debatten over de Wet hardheidsaanpassing Awir van juni 2019 is duidelijk geworden dat de kwalificatie opzet/grove schuld (O/GS) veelvuldig is gesteld voor ouders die niet als fraudeur mogen worden beschouwd en met alle gevolgen van dien niet in aanmerking kwamen voor een persoonlijke betalingsregeling. Daarom is in overleg met uw Kamer in de wet hardheidsaanpassing Awir per 1 juli 2019 een aparte regeling opgenomen voor ouders die hierdoor gedupeerd zijn.
Erkent u dat in de aanloop naar de definitieve notitie over Opzet/Grove Schuld, van 5 november 2020, meerdere mensen op het ministerie «de rillingen over de rug» hadden gehad? Zo ja, welke verklaring is er voor te geven dat de slachtoffers van het onterecht opleggen van de kwalificatie «opzet/grove schuld» niet betrokken zijn bij de compensatieregeling? Kunt u uw antwoord toelichten?7
Gedoeld wordt waarschijnlijk op de notitie van 5 november 2019 in plaats van 2020. Deze is op 16 juni 2020 met uw kamer gedeeld. Zie ook het antwoord op vraag 14. In het voorjaar was het beeld nog niet copmpleet, eind juni is de OGS regeling in het wetsvoorstel toegevoegd.
Heeft het BWO dat destijds bijeenkwam over de vormgeving van de compensatieregeling ook gesproken over het bekend worden van de Fraude Signalering Voorziening (FSV), ook wel de zwarte lijst?8 Zo nee, hoe is dat mogelijk? Zo ja, wat is er besproken; kunt u de Kamer hierover volledig informeren?
Nee, hier is in het BWO niet over gesproken.
Heeft de AUT op verzoek van de regering en/of het Ministerie van Financiën bepaalde zaken onderbelicht gelaten in het advies? Zijn er inhoudelijke wijzigingen geweest in de laatste fase van het advies? Zo ja, waarom?
Op meerdere momenten is er contact geweest tussen de Staatssecretaris en topambtenaren van Financiën enerzijds en leden van de commissie AUT anderzijds. Op ambtelijk niveau was er in die periode bijna dagelijks contact. De commissie heeft uiteindelijk haar eigen conclusies getrokken. Zie hiervoor ook de antwoorden op vraag 375 in de lijst van feitelijke vragen over het verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.
Klopt het dat de AUT verschillende aangeleverde documenten opnieuw heeft willen krijgen, voorzien van een nieuwe duiding? Zo ja, wie besloten dat en waarom? Waarom zijn er stukken herschreven en op welke vlakken is dat precies gebeurd?9
Door de AUT werden via de mail vragen voorgelegd aan het Ministerie van Financiën. Enkele keren bleek dat het aan de AUT gestuurde antwoord onvoldoende aansloot bij wat de AUT precies wilde weten. In die gevallen is na overleg een aangepast antwoord opgesteld.
Erkent u dat de adviescommissie Donner feitelijk niet nodig was voor politieke besluitvorming, maar een instrument was om «het boek te sluiten»? Zo nee, waarin is de commissie Donner dan evident doorslaggevend geweest voor inzichten rond de toeslagenaffaire?
Nee de commissie Donner heeft de grondslag gelegd voor de compensatie voor de ouders, zowel via haar interim--advies over CAF 11 in november 2019 als in het bredere eindrapport van maart 2020.
Kunt u aangeven waarom hele documenten bij het Wob-besluit over het archief van de AUT onder verwijzing naar artikel 11.1 niet verstrekt zijn?
Er zijn twee documenten integraal geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob bij het eerste deelbesluit inzake het Wob-verzoek over de Commissie AUT. Het betreft twee adviezen van de Landsadvocaat. Deze adviezen zijn te classificeren als persoonlijke beleidsopvattingen bestemd voor intern beraad. Dit is ook meerdere keren bevestigd door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Uit de kabinetsreactie op de POK volgt dat er nu besloten is om de adviezen van de Landsadvocaat die ter inzage zijn verstrekt aan de POK bij wijze van uitzondering ook openbaar te maken gelet op het uitzonderlijke karakter van de gebeurtenissen rondom de kinderopvangtoeslag en de ernst van deze zaak. Deze kunt u vinden op: Informatiepunt Kinderopvangtoeslag.Rijksoverheid.nl. Zie hiervoor ook de antwoorden op vragen 124 en 253 in de lijst van feitelijke vragen over het verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 15 januari 2021?
Nee dat is helaas niet gelukt.
De second opinion voor nabestaanden |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich nog de motie van het lid Van Nispen en de motie van het lid Van Toorenburg die aanleiding hebben gegeven tot de pilot met een second opinion bij het Openbaar Ministerie in Noord-Holland?1 2 3
Ja.
Wanneer kan de Kamer de evaluatie van die pilot tegemoetzien?
De pilot is zeer recent, op 31 december 2020, afgerond. De resultaten van de pilot worden nu nader geduid en besproken. Ik zal u over de resultaten van de pilot informeren in de volgende voortgangsbrief Slachtofferbeleid, die ik naar verwachting in het voorjaar 2021 aan de Tweede Kamer zal sturen.
Is de bejegening van nabestaanden bij het verkrijgen van een second opinion bij twijfel aan de doodsoorzaak de laatste jaren volgens u verbeterd? Zo ja, waar blijkt dat uit? Kent u de signalen dat deze bejegening van nabestaanden nog steeds te wensen overlaat?
Ik vind het van belang dat nabestaanden die vragen of twijfels hebben over de doodsoorzaak van hun familielid zoveel mogelijk antwoord op hun vragen krijgen. Het kan in zijn algemeenheid tot de taak van het Openbaar Ministerie worden gerekend om zo open mogelijk te zijn naar nabestaanden. Er is de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in het tijdig en adequaat informeren van nabestaanden bij overlijdensonderzoeken. Het Openbaar Ministerie heeft in 2018 een tweetal Aanwijzingen aangepast in die zin dat ruimhartig wordt omgegaan met verzoeken van nabestaanden tot inzage in het dossier. Daarnaast is op 1 september 2019 de pilot second opinion van start gegaan bij het Openbaar Ministerie in Noord-Holland. De pilot is er mede op gericht geweest om te bekijken op welke manier vragen van nabestaanden zoveel mogelijk beantwoord kunnen worden en twijfel over de conclusie van het Openbaar Ministerie over de doodsoorzaak zoveel als mogelijk kan worden weggenomen. Binnen de pilot is ook aandacht geweest voor de (wijze van) communicatie met nabestaanden en hun eventuele raadslieden.
De pilot wordt op dit moment geëvalueerd. Bij het beoordelen van resultaten van de pilot zal ook, waar opportuun, de slachtofferadvocatuur worden bevraagd op haar ervaringen ten aanzien van de bejegening van nabestaanden in de pilot.
Bent u ervan op de hoogte dat een tweede inzagemoment van het politiedossier door nabestaanden, hun raadspersoon en eventuele deskundigen geregeld verhinderd wordt, omdat daar vaak de noodzaak niet van in wordt gezien? Bent u ervan op de hoogte dat deskundigen niet namens de nabestaanden inzage krijgen in het politiedossier, met het argument dat niet uitgesloten zou kunnen worden dat deze deskundigen – al dan niet publiekelijk – (ongefundeerde) beschuldigingen zouden uiten? Wat vindt u daarvan?
Nabestaanden kunnen verzoeken om inzage in het dossier op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) als zij vragen of twijfels over de doodsoorzaak van een familielid hebben. Ook is inzage mogelijk ten behoeve van rouw- en traumaverwerking. Het Openbaar Ministerie gaat in beginsel ruimhartig om met verzoeken tot inzage van nabestaanden. Hierbij wordt wel rekening gehouden met de privacybelangen van derden in het dossier, de aanwezigheid van mogelijk schokkende afbeeldingen en andere (opsporings)belangen.
Ik vind het van belang dat nabestaanden voldoende gelegenheid krijgen om het dossier in te zien, ook als zij dat een tweede keer willen. Ik heb hier aandacht voor gevraagd bij het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie heeft daarop aangegeven dat een tweede inzagemoment in beginsel tot de mogelijkheden behoort.
Indien nabestaanden verzoeken om inzage van het dossier door een deskundige om andere redenen dan persoonlijke rouw- of traumaverwerking, bijvoorbeeld voor het laten verrichten van extern onderzoek door een deskundige, dan maakt de officier van justitie per geval een belangenafweging. Aan de ene kant is er het belang van de nabestaanden. Anderzijds wordt meegewogen of er risico’s verbonden zijn aan de inzage van de documenten uit het dossier. Het gaat hier om een beoordeling die per zaak moet worden gemaakt, waarbij de feiten en omstandigheden van de individuele zaak moeten worden afgewogen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze behandeling van nabestaanden verbeterd wordt, inclusief het recht op een second opinion en inzage in het politiedossier, niet alleen op papier maar vooral ook in de praktijk?
Ik heb het Openbaar Ministerie verzocht om de mogelijkheid tot een tweede inzagemoment en het beleid ten aanzien van de inzage door een deskundige intern onder de aandacht te brengen. Ten aanzien van de pilot second opinion wacht ik eerst de resultaten daarvan af, waarna ik de Kamer daarover zal informeren.
Het ophalen van ondersteuningsverklaringen voor nieuwe partijen |
|
Henk Krol (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er meerdere gemeenten zich niet aan de richtlijnen van het ministerie houden aangaande het afleggen van ondersteuningsverklaringen, zoals die beschreven zijn in de brief van 14 december jl. gericht aan alle burgemeesters, waarin u schrijft dat de gemeente de kiezer zonder afspraak de gelegenheid moet bieden de ondersteuningsverklaring af te leggen?
Bent u van mening dat gemeenten zich aan de geldende richtlijnen vanuit het ministerie dienen te houden?
Weet u dat, onder andere de gemeenten Woerden, Wijchen, Hollands Kroon, meerdere gemeenten in Limburg, Westerkwartier en Rijswijk, bij de aanvang van het verzamelen op 4 januari jl. zich niet aan de richtlijnen hielden?
Bent u van mening dat door deze gang van zaken het democratische proces wordt belemmerd voor nieuwe partijen die mee willen doen aan de Tweede Kamerverkiezingen?
Kunt u met onmiddellijke ingang ervoor zorgen dat alle gemeenten nogmaals worden aangeschreven zich wel aan de geldende richtlijnen te houden?
Bent u het eens dat door deze situatie de periode voor het verzamelen van de ondersteuningsverklaringen dient te worden verlengd?
De termijn voor het afleggen van ondersteuningsverklaringen is in de wet vastgelegd. In de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 is de periode voor het kunnen afleggen van de verklaringen verlengd van twee naar vier weken (van 4 januari tot en met de dag van kandidaatstelling op 1 februari en, in het kader van het herstel van eventuele verzuimen, op 3 en 4 februari). Die verlenging is juist doorgevoerd met het oog op de mogelijkheid dat beperkende maatregelen die tot doel hebben om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan (zoals beperkingen in de openingstijden van de gemeentelijke loketten) van invloed zijn op de mate waarin kiezers in staat zijn om tijdig de bedoelde verklaring af te leggen1. Zoals ik hiervoor heb opgemerkt, zijn alle gemeenten opnieuw gewezen op de regels en op het belang van een correcte naleving daarvan. Ik ga ervan uit dat alle gemeenten daarmee zullen zorgen voor een correct verloop van de procedure voor het afleggen van de ondersteuningsverklaringen. Een verdere verlenging van de termijn acht ik daarom niet nodig. Bovendien is de dag van kandidaatstelling (1 februari) het moment waarop de politieke partijen aan de voorwaarden voor deelname aan de verkiezing moeten voldoen; het heeft dus geen zin om het afleggen van ondersteuningsverklaringen te laten doorlopen tot na die dag.
Bent u bekend met de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland in de casus van een Accidental American tegen de Volksbank?1
Ja.
Hoe rijmt deze uitspraak van de rechter met het lopende onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) naar het weigeren van een basisbetaalrekening door banken alleen vanwege het ontbreken van een Tax Identification Number (TIN) en de strijdigheid hiervan met de Europese regelgeving?2
De uitspraak van de rechter gaat over de vraag of het handelen van de genoemde bank in dit individuele geval – betreffende de beëindiging van een bankrelatie, waaronder de opzegging van een reguliere bankrekening – al dan niet rechtmatig is. De AFM houdt toezicht op de naleving van de regels over de basisbetaalrekening 3. Op basis van signalen die zij heeft ontvangen over het sluiten en blokkeren van «reguliere» bankrekeningen van Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit is zij een verkennend onderzoek gestart. De AFM heeft aangegeven het FATCA-beleid van banken te onderzoeken en te monitoren en daarbij te kijken of banken de regels omtrent de basisbetaalrekeningen juist naleven. Naar het oordeel van de AFM kunnen banken niet weigeren om een basisbetaalrekening te openen, dan wel geopend te houden, vanwege het enkele feit dat een cliënt met ook de Amerikaanse nationaliteit geen TIN of Social Security Number (SSN) (heeft) verstrekt of een cliënt met «US indicia»4 geen formulier «Bepalen belastingstatus Verenigde Staten» aanlevert. De bank kan dit alleen doen als er sprake is van de weigerings- en beëindigingsgronden die wettelijk zijn verankerd.5 De bank moet dit per individueel geval beoordelen. De AFM heeft aangegeven dat dit standpunt niet in tegenspraak is met de rechterlijke uitspraak van 23 december 2020.6
Klopt het dat:
Voor het oordeel van de rechter in bovengenoemde zaak verwijs ik naar de betreffende uitspraak7.
Indien bovenstaande klopt, wat zegt dit over de route naar een definitieve oplossing voor de Accidental Americans? Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechter impliceert dat de geldende wetgeving de door het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot verbetering van de internationale naleving van de belastingplicht en tenuitvoerlegging van de Foreign Account Tax Compliance Act (FATCA-IGA Verdrag) geraakte Nederlanders onvoldoende bescherming biedt en het aan u als leden van het kabinet is om de wetgeving als zodanig te veranderen dat ook Nederlandse Accidental Americans kunnen uitgaan van een rechtvaardigde overheid, die bescherming biedt aan haar inwoners en rekening houdt met de menselijke maat? Bent u voornemens om, al dan niet unilateraal, wetgeving in gang te zetten die de Nederlandse Accidental Americans beschermd tegen de druk die de VS via bankinstellingen op hen uitoefent? Zo nee, waarom niet?
De belastingplicht voor Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit bestaat los van de FATCA Intergovernmental Agreement (IGA) en vloeit voort uit Amerikaanse belastingwetgeving. De rapportageplicht van financiële instellingen (FI’s) vloeit voort uit de (tevens) Amerikaanse FATCA-wetgeving. Internationaal opererende FI’s kunnen ook zonder de FATCA-IGA zich niet aan de rapportageplicht onttrekken. De FATCA IGA creëert deze verplichtingen dus niet maar is gesloten om te bewerkstelligen dat de verstrekking van de bankgegevens plaatsvindt volgens de vereisten van privacybescherming bij internationale informatie-uitwisseling. Om dat te garanderen moeten de FI’s de gegevens leveren aan de Belastingdienst die vervolgens de informatie aan de Amerikaanse belastingdienst doorgeeft.
De FATCA IGA is geïmplementeerd in de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB) en het uitvoeringsbesluit WIB (UB WIB). De in de FATCA IGA gemaakte afspraken met de VS kan Nederland niet unilateraal aanpassen door de WIB en UB WIB te wijzigen, omdat daarmee internationale afspraken zouden worden geschonden en het verdrag boven de nationale wet gaat. Maar zelfs als Nederland de IGA niet zou hebben gesloten en geïmplementeerd in de WIB, zou de rapportageverplichting voor de FI’s blijven bestaan. Het enige verschil zou zijn dat FI’s zelf voor de uitvoering daarvan zouden moeten zorgen. De consequentie hiervan zou zijn dat de Nederlandse overheid niet als tussenpersoon zou fungeren en de uitwisseling niet meer aan de vereisten voor de bescherming van persoonsgegevens zou voldoen.
Wat ik wel kan doen is zowel bilateraal als met de andere EU landen, de Amerikanen vragen of zij bereid zijn om uitzonderingen te maken voor onbedoelde Amerikanen. In EU verband zal ik dit doen in het gesprek waarbij de EU door de VS uitgenodigd in de brief van 20 maart jl. Ik wil hier echter wel de kanttekening bij maken dat ik dit in het verleden al eens bilateraal heb aangekaart en de VS toen niet bereid was dit te doen.
Verder wil ik nog benoemen dat de FATCA IGA en de Nederlandse wetgeving FI’s niet verplichten om bestaande rekeningen te sluiten bij slechts het missen van een TIN. De rekening wordt dan gerapporteerd zonder TIN. Dit brengt volgens de banken het risico met zich mee dat zij door de Amerikaanse autoriteiten aangemerkt worden als significant non-compliant met mogelijk hoge boetes als gevolg.
Daarom is in de leidraad FATCA/CRS verduidelijkt wanneer een FI non-compliant wordt bevonden. Er staat namelijk dat wanneer een FI een redelijke inspanning levert om ervoor te zorgen dat de klant een US TIN of Certificate of Loss of Nationality (CLN) aanlevert, dit door de VS als belangrijke wegingsfactor wordt meegenomen bij de bepaling of een FI eventuele sancties worden opgelegd.8 Hierbij verwijs ik bovendien naar mijn brief van 2 februari, waarin ik aangeef dat Nederland een FI compliant acht in de zin van de FATCA-regelgeving bij een redelijke inspanning van de FI om een US TIN of CLN te verkrijgen en Nederland dit ook aan de Verenigde Staten zal communiceren.
Daarnaast hebben de Minister en ik in het verleden meerdere malen aan de banken gecommuniceerd, en blijven wij communiceren, dat het onnodig is om bij slechts het ontbreken van een TIN rekeningen te sluiten en dat de Amerikanen dit zelf ook hebben aangegeven in hun brief van 12 maart 2020.
Ik vraag u met klem om de toezegging dat de Accidental American in kwestie, maar ook alle andere personen die met deze problematiek te maken hebben, een basisbetaalrekening tot hun beschikking blijven houden; kunt u dit toezeggen?
Graag verwijs ik hiervoor naar de Kamerbrief die ik op 2 februari naar uw Kamer heb gestuurd met de stand van zaken van de acties die ik heb ondernomen naar aanleiding van de toezeggingen gedaan tijdens het Algemeen Overleg Toeval-Amerikanen op 24 november 2020. In die brief geef ik aan dat de banken hebben toegezegd om in 2021 geen rekeningen te sluiten van Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit met als reden het enkel ontbreken van een US TIN of CLN. Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit die nog geen US TIN of CLN hebben, blijven in 2021 de beschikking houden over hun betaalrekening. Het kunnen beschikken over een basisbetaalrekening is derhalve in 2021 nog niet aan de orde voor deze groep, aangezien iemand pas een aanvraag voor een basisbetaalrekening in kan dienen als hij/zij geen «reguliere» rekening meer bezit.
Deze toezegging van de banken ziet niet op gevallen waarin zich ook andere omstandigheden voordoen die aanleiding kunnen zijn voor het sluiten van de rekening. Zoals ik in de beantwoording van eerdere Kamervragen9 heb aangegeven hebben personen die niet meer beschikken over een reguliere rekening de mogelijkheid om een basisbetaalrekening aan te vragen. In beginsel geldt dat burgers die rechtmatig in de EU verblijven recht hebben op een basisbetaalrekening als zij aan de daarvoor geldende voorwaarden voldoen10. Zo moet de aanvrager aantonen werkelijk belang te hebben bij een basisbetaalrekening en mag geen sprake zijn van veroordeling voor bepaalde financiële delicten. Ook moet de betreffende financiële instelling voldoen aan de eisen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft). Graag verwijs ik hiervoor ook naar de beantwoording van Kamervragen11 waar ik verder inga op het recht op een basisbetaalrekening. Overigens geldt dat als een klant niet in aanmerking komt voor een basisbetaalrekening, hij onder het Convenant Basisbankrekening een aanvraag voor een betaalrekening in kan dienen.12
Inmiddels vraagt de Kamer al enkele jaren, waarvan twee jaar zeer intensief, om tot een oplossing te komen voor deze Accidental Americans; welke stappen richting een oplossing zijn er in de afgelopen twee jaar gezet? Waarom krijgen de Verenigde Staten (VS) van de Nederlandse overheid nog steeds de gelegenheid tot het, via banken, onderdrukken van Nederlanders met toevallig de Amerikaanse nationaliteit met alle gevolgen van dien?
Er is de afgelopen jaren veel ondernomen om een oplossing te vinden voor de problemen van onbedoelde Amerikanen.13 In de brief over de terugkoppeling van de toezeggingen gedaan tijdens voornoemd AO onbedoelde Amerikanen ga ik in op de acties die ik de afgelopen tijd heb ondernomen en nog ga ondernemen om onbedoelde Amerikanen te helpen met de gevolgen van FATCA. Daarbij wil ik graag ook vermelden dat de sleutel voor de oplossing bij de Amerikaanse wet- en regelgeving ligt.
Is het FATCA-IGA Verdrag getoetst aan de Europese privacywetgeving? Zo ja, dan vragen wij graag een toelichting en specifiek op de vraag of het FATCA-IGA Verdrag dan ook daadwerkelijk in overeenstemming is met de Europese privacywetgeving? Zo nee, waarom niet en bent u bereid deze toets alsnog aan te gaan?
Op de informatie-uitwisseling in Nederland zijn de bepalingen in de WIB van toepassing. In de WIB zijn de richtlijnen van de Europese Unie geïmplementeerd, evenals andere regelingen van internationaal recht op het gebied van de wederzijdse bijstand. Er is dan ook geen verschil tussen het uitwisselen van FATCA-gegevens en gegevens op basis van richtlijnen en verdragen. De informatie-uitwisseling zoals afgesproken in de FATCA IGA is gebaseerd op de inlichtingenbepalingen in het bilaterale belastingverdrag tussen Nederland en de VS. Zowel het belastingverdrag met de VS als de WIB bieden waarborgen voor internationale (geautomatiseerde) informatie-uitwisseling.
Bij de totstandkoming van de FATCA IGA in 2013 is veel aandacht besteed aan de gegevensbescherming. Zo hebben bij het invoeren van de FATCA IGA de EU-lidstaten gezamenlijk advies gevraagd aan de «article 29 working party on Data Protection» (WP29) van de Europese Commissie. WP29 heeft aangegeven dat een wettelijke basis noodzakelijk is om de gegevens uit te wisselen en heeft aanbevolen de af te sluiten IGA ter toetsing voor te leggen aan de nationale autoriteit gegevensbescherming. Het College bescherming persoonsgegevens (nu de Autoriteit persoonsgegevens) heeft geoordeeld dat met de FATCA IGA de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) werd nageleefd. Inmiddels is de AVG van kracht maar die verschilt op dit punt inhoudelijk niet van de (ingetrokken) Wbp. In de memorie van toelichting bij de goedkeuringswet van de FATCA IGA14 is uitgebreid op deze materie ingegaan.
Ik vraag u ook in te gaan op de in eerdere schriftelijke vragen van het lid Lodders (VVD) gestelde, maar onbeantwoorde vraag, over in hoeverre u de reactie van de Volksbank deelt dat «cashbetalingen wettelijk niet zijn uitgesloten», op het argument dat er zonder basisbetaalrekening ook geen belasting betaald kan worden?3 Kunnen mensen met contant geld wettelijk gezien belasting betalen? Kunnen mensen met contant geld wettelijk gezien de zorgpremie betalen of pensioen ontvangen? Zo nee/ja, graag een uitgebreide toelichting.
Met mijn reactie op eerdere Kamervragen16 heb ik aan willen geven dat, uitgaande van de uitspraak van het Kifid, consumenten altijd kunnen beschikken over een basisbetaalrekening en daarmee inkomsten ontvangen en noodzakelijke betalingen kunnen verrichten, waaronder het betalen van belasting. Graag verwijs ik ook naar de beantwoording van vraag 5, waarin ik aangeef dat banken hebben toegezegd om in 2021 geen rekeningen te sluiten van Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit bij het enkel ontbreken van een US TIN. In 2021 zullen er dus geen rekeningen om die reden worden opgezegd en kunnen Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit hun inkomsten ontvangen en betalingen verrichten.
Zoals is beschreven in de Kamerbrief over de rol, gebruik en acceptatie van contant geld in Nederland17 staat het, naar Nederlands recht, partijen bij een overeenkomst in beginsel vrij om voor het aangaan van een transactie contant geld als betaalmiddel uit te sluiten, mits die uitsluiting niet onredelijk bezwarend is.18 Vooralsnog bestaat er geen algemene wettelijke verplichting tot acceptatie van contant geld. Nederland kent contractsvrijheid: binnen bepaalde (ruime) grenzen mogen partijen zelf beslissen hoe ze een overeenkomst vormgeven. Dit geldt ook voor de wijze van betaling. Het hangt er dus vanaf wat is opgenomen in de algemene (contract) voorwaarden van de desbetreffende zorgverzekeraar/pensioenfonds, waar de klant mee akkoord is gegaan, of de betaling alleen via een overschrijving kan geschieden. Naast de algemene beginselen zijn er ook nog specifieke regels over de acceptatie van contant geld door overheden. Een voorbeeld is artikel 4:89 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht dat bepaalt dat bestuursrechtelijke geldschulden zoals belastingen, premies en eigen bijdragen giraal moeten worden voldaan. Met contant geld belasting betalen is dan ook niet meer mogelijk. Er kan alleen van bankrekening naar bankrekening betaald worden of met een contante storting via een grenswisselkantoor.
Hoeveel personen van de groep van ruim 40.000 Nederlandse Accidental Americans hebben inmiddels een TIN aangevraagd en hoeveel personen hebben afstand gedaan van de Amerikaanse nationaliteit? Hoeveel personen van de groep Accidental Americans met een TIN betalen nu ook daadwerkelijk belasting in de VS? Wordt bij het berekenen van de Nederlandse belastingaangifte rekening gehouden met de belasting die deze groep betaalt in de VS? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier? Kunt u uitgebreid toelichten waarom u vindt dat de belastingheffing door de VS op Nederlanders met toevallig de Amerikaanse nationaliteit niet gezien kan worden als dubbele belastingheffing maar gevoelsmatig wel als zodanig voelt?4 Wat is volgens de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) de definitie van «dubbele belastingheffing»? Kunt u een uitputtende lijst delen van inkomen waar Nederland niet en de VS wel belasting over heft?
De Belastingdienst heeft in 2020 over het jaar 2019 over 39.499 rekeninghouders (natuurlijke personen) met een fiscale verplichting in de VS gerapporteerd aan de IRS, van 35.821 mensen is dat gebeurd met een US TIN. Niet al deze mensen zijn Accidental Americans. Dit kunnen bijvoorbeeld ook Amerikaanse expats zijn of Nederlanders met een Green Card.
Hoeveel mensen afstand hebben gedaan van hun Amerikaanse nationaliteit is mij niet bekend, het aantal gerapporteerde rekeningen aan de IRS is tamelijk stabiel, daaraan valt niet af te lezen hoeveel mensen afstand hebben gedaan. Ook is niet bekend hoeveel mensen met een TIN nu ook daadwerkelijk belasting betalen in de VS, we hebben geen inzage in de bestanden van de IRS. In hoeverre deze mensen bij het doen van aangifte in Nederland melding maken van in de VS betaalde belasting is ook niet bekend.
De OESO hanteert de volgende definitie van dubbele belastingheffing:
«Er is sprake van internationale dubbele belastingheffing wanneer aan dezelfde belastingplichtige in twee of meer landen vergelijkbare belastingen worden opgelegd met betrekking tot hetzelfde belastbare inkomen of vermogen, bijvoorbeeld wanneer het inkomen belastbaar is in het bronland en in het land waar de ontvanger van dat inkomen woont.»20
Nederland heeft met de VS een verdrag om dubbele belasting te voorkomen. In het verdrag zijn afspraken gemaakt over welk land mag heffen over welk inkomen en welk land vervolgens vrijstellingen en verrekeningen moet geven bij dubbele belasting. Het verdrag kan echter niet elke situatie voorkomen die mogelijk als dubbele belasting wordt gevoeld. Dit komt bijvoorbeeld doordat beide landen verschillende grondslagen hanteren. Zo kan het belastingverdrag niet voorkomen dat de VS over bepaalde bronnen van inkomen heffen waarover Nederland niet heft. Ik beschik niet over een uitputtende lijst van inkomen waarbij dit het geval is. Een bekend voorbeeld hiervan is echter de verkoopwinst van een huis. De VS heffen, boven een bepaalde drempel, over de verkoopwinst van een huis. Nederland heft hierover niet. Omdat Nederland niet heft ontstaat er strikt gezien geen dubbelebelasting en mag de VS heffen bij de eigen onderdanen. Dat kan voor Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit aanvoelen als dubbele belasting maar is dat juridisch gezien niet. Zolang de Amerikanen heffen op basis van nationaliteit is de enige manier waarop dit voorkomen kan worden het opzeggen van de Amerikaanse nationaliteit.
Als op basis van het verdrag belasting mag worden geheven door de VS op inkomen van een inwoner van Nederland dat in Nederland in de heffing wordt betrokken, wordt hier door Nederland rekening mee gehouden. Een belastingplichtige kan een beroep doen op het verdrag door in de belastingaangifte te verzoeken om voorkoming van dubbele belasting over die bron van inkomen. Nederland geeft dan vervolgens een vrijstelling of verrekening van de Amerikaanse belasting, afhankelijk van de soort belasting.21 Andersom kan, als op grond van het verdrag Nederland mag heffen, een onbedoelde Amerikaan de IRS verzoeken om de Amerikaanse belasting ongedaan te maken door middel van verrekening.
Bent u bekend met het bericht «Annie Brouwer uit Harkema is Amerikaan tegen wil en dank, maar moet daar nu ook belasting betalen»?5
Ja.
Wat vindt u van dit voorbeeld waarbij een ondernemer met een zakelijke rekening geraakt wordt door de Foreign Account Tax Compliance Act? Zijn er meer ondernemers met zakelijke rekeningen die getroffen worden door FATCA? Zo ja, hoeveel? Kunt u bevestigen dat mocht een zakelijke rekening zoals in dit voorbeeld opgeheven wordt een basisbetaalrekening gebruikt kan worden voor zakelijke transacties zoals het uitbetalen van salarissen? Zo nee, kunt u beschrijven hoe deze ondernemer daar mee om dient te gaan?
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn reactie op het zwartboek met ervaringen van Accidental Americans neem ik alle ervaringen van Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit serieus. Ik kan het gevoel van onmacht en onrechtvaardige behandeling van Accidental Americans en dus ook van deze ondernemer goed begrijpen.
Ik heb geen informatie over hoeveel ondernemers met zakelijke rekeningen onder de FATCA-wetgeving vallen. De FATCA-regelgeving maakt geen onderscheid tussen een natuurlijk persoon die een particuliere klant is en een natuurlijke persoon met een Inkomstenbelasting-onderneming (IB-onderneming). Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit die een IB-onderneming (o.a. eenmanszaak, deelname in een maatschap en vennootschap onder firma) hebben, moeten voor hun zakelijke rekening, net als voor hun reguliere betaalrekening, een US TIN of CLN aanleveren.
Het in de richtlijn betaalrekeningen opgenomen recht op een basisbetaalrekening is alleen van toepassing op consumenten die rechtmatig in de EU verblijven. De richtlijn en de Wft, waarin deze richtlijn is geïmplementeerd, sluiten niet uit dat een basisbetaalrekening ook voor zakelijke transacties gebruikt kan worden. Zoals ik eerder heb aangegeven roep ik Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit op om een US TIN of CLN aan te vragen. Dat geldt ook voor deze ondernemer.
Bent u bekend dat ook in dit voorbeeld sprake is van gebrekkige en geen eenduidige informatie en communicatie? Kunt u toelichten welke acties u het afgelopen half jaar heeft ingezet om de informatievoorziening en communicatie op een hoger niveau te brengen? Klopt het dat de informatievoorziening vanuit de Belastingdienst naar aanleiding van het laatste debat over FATCA nog niet gewijzigd is? Kunt u dat verklaren?
Het is van belang dat mensen die erachter komen dat ze (ook) Amerikaan zijn voldoende geïnformeerd worden. Voor deze mensen ben ik aan het bezien hoe de overheid op een actievere manier kan communiceren over de gevolgen van FATCA. Hoewel de afgelopen jaren veel informatie is verstrekt in brieven van de banken aan hun klanten, op de websites van de NVB en de Belastingdienst, in Kamerbrieven en in de beantwoording van Kamervragen zie ik ook het nut in om dit op een centrale, goed vindbare plek samen te brengen op rijksoverheid.nl. Ik zal u op de hoogte houden van de voortgang op dit gebied.
Wat vindt u van het feit dat deze ondernemer met een eigen zaak bij afkoop van de Amerikaanse nationaliteit belasting moet betalen in Nederland en in de VS? Heeft u zicht op de belastingclaim van de VS als mensen zoals in dit voorbeeld al jarenlang een eigen zaak hebben? Zo ja, op welke grondslagen wordt vanuit de VS belasting geheven waarbij er sprake zal zijn van dubbele belastingheffing? Vindt u dit een te verantwoorden belastingclaim?
Het klopt dat er bij het opzeggen van de nationaliteit aangifte moet worden gedaan in de VS over de afgelopen vijf jaar. Dat wil echter niet zeggen dat er ook een belastingschuld ontstaat. Hoewel ik over individuele gevallen geen uitspraken kan doen, zal dubbele belasting in de meeste gevallen worden voorkomen door het belastingverdrag. Mocht er door verschillende grondslagen en ondanks aftrekposten en drempels toch een belastingclaim ontstaan vanuit de VS, dan wordt met de versoepelde afstandsprocedure de belastingclaim alsnog kwijtgescholden als deze onder de 25.000 dollar is. Voor verdere uitleg verwijs ik naar mijn antwoord bij vraag 9.
Wat vindt u van de overweging van deze ondernemer om te stoppen met een zaak omdat deze belastingclaim en hoge kosten boven de markt hangen?
Ik vind het onwenselijk als mensen dit soort negatieve gevolgen zouden ondervinden door hun keuze om de Amerikaanse nationaliteit op te zeggen. Daarom ben ik in gesprek met de VS over o.a. het verlagen van kosten voor de afstandsprocedure voor onbedoelde Amerikanen.
Kunt u de vragen gelijktijdig met de, in het debat over de Accidental Americans op 24 november 2020, toegezegde brief in januari 2021 beantwoorden; een brief waar veel mensen en wij grote verwachtingen bij hebben?
Ja.
Journalist Julian Assange |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Britse rechter dat Wikileaks-oprichter Julian Assange niet mag worden uitgeleverd aan de Verenigde Staten vanwege het risico op suïcide? Deelt u de opvatting van Amnesty International dat het proces tegen Assange een politiek proces is tegen vrije pers en het vrije woord? Zo nee, hoe beoordeelt u de Amerikaanse aanklachten tegen deze klokkenluider?1
Ik heb kennisgenomen van de uitspraak van de Britse rechter waarin het verzoek van de Verenigde Staten tot uitwijzing van de heer Assange wordt afgewezen. Zoals bekend, heeft de VS aangekondigd tegen dat vonnis beroep aan te tekenen. De Nederlandse overheid heeft het volste vertrouwen in het onafhankelijke en onpartijdige karakter van de Britse rechtspraak waarin de bescherming van fundamentele rechten afdoende geborgd is.
Bent u nu wel bereid pal te staan voor Assange, ook al komt de vervolging van deze journalist van bondgenoot Verenigde Staten? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot uw woorden «Geen enkele journalist zou bang hoeven te zijn voor intimidatie, geweld of vervolging. Journalisten zijn de zuurstof van een vrije, inclusieve en diverse samenlevingen»? Geldt voor bondgenoten die journalisten intimideren, bedreigen of vervolgen een uitzondering op deze regel?2
Zoals eerder door mij is geantwoord op vragen van het lid Karabulut over de zaak Assange 3, is vrijheid van meningsuiting een voorwaarde voor een goed functionerende democratie en een vrije samenleving. Hetzelfde geldt voor persvrijheid. In veel landen -ook in Nederland- is het echter strafbaar om welbewust Staatsgeheime informatie te openbaren.
Wilt u er bij de Britten op aandringen Julian Assange nooit uit te leveren aan de Verenigde Staten en te pleiten voor zijn onmiddellijk vrijlating, vanwege de gevaarlijke precedentwerking van uitlevering en vervolging voor andere journalisten en de zeer zwakke gezondheid van Julian Assange?
Zie antwoord op vraag 1
Bent u bereid er bij de (nieuwe) Amerikaanse administratie en uw toekomstig ambtsgenoot op aan te dringen dat het aangekondige beroep op de uitspraak van de Britse rechter niet wordt doorgezet, omwille van de vrije pers?
De zaak is nog onder de rechter. Ook indien de Britse rechter in hoger beroep uitlevering in beginsel rechtmatig acht, is het aan de Britse regering hierover te beslissen. De Britse regering zal deze beslissing nemen op basis van een afweging van alle relevante omstandigheden. Hierin willen en kunnen wij niet treden.
Ziet u andere mogelijkheden om Assange – die belangrijke informatie heeft onthuld over oorlogsmisdaden van o.a. de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk in Irak en Afghanistan, waarvoor hem een gevangenisstraf van wel 175 jaar boven het hoofd hangt – te steunen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering beschikt niet over mogelijkheden de heer Assange, die de Australische nationaliteit heeft, te steunen.
Uitlevering van oorlogsmisdadiger en wapenhandelaar Kouwenhoven aan Nederland |
|
Sadet Karabulut , Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u de uitspraak van het Zuid-Afrikaanse gerechtshof gezien dat de in Nederland tot 19 jaar cel veroordeelde oorlogsmisdadiger en wapenhandelaar Kouwenhoven het land uitgezet mag worden en dat Zuid-Afrika heeft verzocht hem zo snel mogelijk op een vliegtuig naar Nederland te zetten teneinde zijn straf uit te zitten? Zo ja, hoe ziet deze procedure eruit? Zo nee, hoe verhoudt dat zich tot het uitleveringsverzoek van Nederland voor Kouwenhoven?1
Nederland heeft in 2017 bij de Zuid-Afrikaanse autoriteiten om de uitlevering van dhr. Kouwenhoven verzocht. De zaak is aldaar nu onder de rechter. In februari 2020 heeft de uitleveringsrechter in Kaapstad (Magistrate’s Court) de uitlevering van dhr. Kouwenhoven aan Nederland op juridische gronden niet toegestaan. Hiertegen is het Zuid-Afrikaanse OM in appel gegaan. Op 23 december 2020 heeft The High Court in Kaapstad uitspraak gedaan in hoger beroep. Ik heb kennis genomen van deze uitspraak. Uit deze uitspraak blijkt dat de rechter in hoger beroep de uitspraak van de eerste rechter heeft vernietigd («set aside») en de zaak heeft terugverwezen naar de eerste rechter.
Het is niet aan mij om verdere duiding te geven aan uitspraken van buitenlandse rechters, noch hoe de uitleveringsprocedure zich verhoudt tot eventuele andere procedures in relatie tot dhr. Kouwenhoven. De uitleveringsprocedure, en eventuele andere procedures, zullen naar het Zuid-Afrikaanse recht en door de Zuid-Afrikaanse autoriteiten moeten worden afgehandeld. Uiteraard volgt Nederland een en ander met grote aandacht en blijft Nederland inzetten op de uitlevering van dhr. Kouwenhoven. Ik benadruk hierbij graag dat de Nederlandse betrokken autoriteiten, waaronder mijn departement en het OM, voortdurend in nauw contact staan met de Zuid-Afrikaanse collega’s inzake de uitleveringsprocedure.
Lopen er in deze zaak nog andere (internationale) procedures? Zo ja, welke zijn dat en hoe verhouden deze zich tot het uitleveringsverzoek van Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat Kouwenhoven leeft als een Koning in Kaapstad? Loopt er onderzoek naar vordering van zijn bezittingen? Zo nee, bent u bereid hiertoe over te gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat uitgebreid toelichten?2
In de Nederlandse strafzaak van de heer Kouwenhoven is geen sprake van een door de rechter opgelegde ontnemingsmaatregel, geldboete of schadevergoedingsmaatregel. Een onderzoek naar de vermogenspositie van de heer Kouwenhoven is dan ook niet aan de orde.
Het artikel ‘Pollutionwatch: fine particles affect lungs of those near airports’ |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Pollutionwatch: fine particles affect lungs of those near airports»?1
Ja.
Was u bekend met de uitkomsten van het deelonderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) e.a. waar dit artikel op is gebaseerd? Was u ermee bekend dat de resultaten van dit onderzoek in augustus 2020 zijn gepubliceerd in een wetenschappelijk artikel?2
Ja.
Waarom zijn deze resultaten niet gedeeld met de Kamer?
Per brief van 27 juni 2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 30 175, nr. 337) heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat een tussenrapportage van het «RIVM-onderzoek ultrafijn stof Schiphol» aan de Kamer aangeboden. Die tussenrapportage bestaat uit vijf rapporten, waaronder het betreffende RIVM-rapport «Onderzoek naar de gezondheidseffecten van kortdurende blootstelling aan ultrafijn stof rond Schiphol». Het RIVM heeft op verzoek van uw Kamer op 4 september 2019 een technische briefing over de tussenrapportage verzorgd. De eindrapportages worden eind 2021 verwacht.
Hoe zou u de uitkomsten van dit onderzoek duiden? Welke consequenties verbindt u hier aan?
Zoals in bovengenoemde brief van 27 juni 2019 is aangegeven, belicht het rapport de gezondheidseffecten van kortdurende blootstelling aan ultrafijn stof. Uit het onderzoek blijkt dat nog niet duidelijk is wat de effecten van langdurige blootstelling aan ultrafijn stof zijn. De eindrapportages van het RIVM-onderzoekprogramma worden eind 2021 verwacht. Verder komt de Gezondheidsraad in 2021 met een advies over onderzoek dat nodig is om te komen tot beleid voor ultrafijn stof voor alle bronnen, waaronder luchtvaart.
Op basis van de publicaties van het RIVM en de Gezondheidsraad zal worden besloten over toekomstig beleid voor ultrafijn stof.
Hadden deze uitkomsten niet betrokken moeten worden bij de Luchtvaartnota? Welke conclusie trekt u nu hieruit met betrekking tot de effecten van de luchtvaart op de gezondheid?
De uitkomsten zijn betrokken bij de totstandkoming van de Luchtvaartnota. In paragraaf 4.3 van de Luchtvaartnota («Minder uitstoot van ultrafijnstof») wordt onder meer ingegaan op het betreffende RIVM-onderzoek en de bevindingen die uit het onderzoek voortvloeien.
Hoe staat het met de andere onderzoeken naar ultrafijnstof (UFP's) afkomstig van vliegtuigen? Gaan lopende onderzoeken door, nu door corona veel minder wordt gevlogen?
In mijn brief van 9 december 2020 (kst-961874) is ingegaan op de stand van zaken van de lopende onderzoeken mede in relatie tot de afname van het vliegverkeer als gevolg van COVID-19. In de brief is aangegeven dat de afname van het vliegverkeer weliswaar grote consequenties heeft voor de luchtvaart, maar inhoudelijk geen impact heeft op het RIVM-onderzoek. Dat onderzoek richt zich namelijk op de langetermijneffecten en daarbij wordt gebruik gemaakt van gegevens uit de periode 2003 tot en met 2018. Het gaat dus om gegevens die betrekking hebben op een periode vóór 2020.
Welke technische manieren zijn er, naast minder starts en landingen, om de emissies van ultrafijne deeltjes uit vliegtuigmotoren te voorkomen of zeer sterk te verminderen?
Ultrafijn stof komt vrij bij het verbrandingsproces in de vliegtuigmotor.
Als die motor zuiniger wordt, dus minder brandstof nodig heeft om een bepaalde afstand te overbruggen, dan leidt dat per saldo tot minder emissies van ultrafijn stof. Verder is ook de kwaliteit van het verbrandingsproces van belang. Als de verbranding van de brandstof in de motor beter (vollediger) plaatsvindt, zal dat ook leiden tot minder emissies van ultrafijn stof.
Het bericht ‘Medisch specialisten haken af door werkdruk: ‘het was structureel’ |
|
Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Medisch specialisten haken af door werkdruk: «het was structureel»»?1
Ja.
Hoeveel geld, dat wil zeggen de kosten voor de opleiding van een arts, gaat verloren doordat jonge artsen het vak verlaten vanwege de werkdruk?
In de ramingen van het Capaciteitsorgaan wordt er rekening mee gehouden dat circa 10% van de aios tijdens de opleiding uitvalt, verreweg het grootste deel in het eerste jaar van de opleiding. Dit percentage is al jaren ongeveer constant. Door zoveel mogelijk het advies van het Capaciteitsorgaan te volgen, wordt daar bij het beschikbaar stellen van opleidingsplaatsen rekening mee gehouden. De redenen voor de uitval worden niet onderzocht. Ook de enquête van De Jonge Specialist (DJS) geeft daar geen informatie over.
Wat is volgens u een acceptabele werkweek voor een arts?
Het aantal arbeidsuren voor artsen al dan niet in opleiding tot specialist (aios respectievelijk anios), is in de relevante cao’s opgenomen en is onderdeel van de arbeidsovereenkomst die arts en werkgever overeenkomen. Ik vind het daarnaast van belang dat jonge artsen met hun opleider of supervisor met enige regelmaat reflecteren op het opleidings- en werkklimaat en dat daarbij voldoende aandacht is voor werkdruk en overwerken.
Heeft u er een beeld van bij welke specialisaties de problemen met de werkdruk het grootst zijn? Zo ja, wilt u die delen? Zo nee, bent u bereid dat te onderzoeken?
De enquête van DJS is ingevuld door aios en anios werkzaam in algemene ziekenhuizen, universitair medische centra en ggz-instellingen. Daarbij zijn bijna alle specialisaties en regio’s vertegenwoordigd. Uit de resultaten van de enquête komt het beeld naar voren dat de werkdruk voor alle jonge artsen in het algemeen hoog is.
Kan de werkdruk worden teruggedrongen door meer artsen op te leiden? Zo ja, moeten er dan meer basisartsen worden opgeleid of meer plekken voor een vervolgopleiding beschikbaar komen? Of allebei? Zo nee, waarom niet?
Het aantal beschikbare opleidingsplekken is gebaseerd op de adviezen van het Capaciteitsorgaan. Uit diverse onderzoeken blijkt dat de ramingen van het Capaciteitsorgaan een goed houvast bieden bij het bepalen van de opleidingsaantallen.2 In de kabinetsreactie op het Capaciteitsplan 2021–2024 is aangegeven hoe invulling wordt gegeven aan de aanbevelingen van het Capaciteitsorgaan.3 Daar waar nodig worden aanvullende acties ingezet om het voorkeursadvies van het Capaciteitsorgaan zo goed mogelijk te kunnen volgen. Meer opleiden dan het Capaciteitsorgaan adviseert is niet nodig. Ook DJS geeft aan geen oplossing te zien in hogere opleidingsaantallen en wijst daarbij ook op een nadeel van hoge opleidingsaantallen, namelijk dat het voor jonge artsen na hun opleiding nog moeilijker wordt dan het nu soms al is om een vaste aanstelling te verwerven.
Voor de aanpak van het probleem van de werkdruk die jonge artsen ervaren tijdens de opleiding of in de periode dat zij anios zijn, is het van belang om te investeren in een goed en veilig werk- en leerklimaat waarin het gesprek over werkdruk en de oorzaken daarvan gevoerd kan worden. Dit moet vooral op de werkvloer gebeuren. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief over vernieuwend opleiden, zal ik dit ondersteunen door met de jonge artsen en ziekenhuizen te onderzoeken op welke wijze er meer aandacht kan komen voor werkdruk, zoals tijdige signalering van ongewenst oplopende mentale werkbelasting.4
Hoeveel extra artsen moeten worden opgeleid om deze problematiek met de werkdruk sterk terug te dringen? Hoeveel budget is daarvoor nodig?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u in samenspraak met het Capaciteitsorgaan een plan maken om meer artsen op te leiden en de werkdruk zo te verkleinen? Zo nee, welke acties bent u bereid te nemen om meer artsen op te leiden?
Zie antwoord vraag 5.