Het seksueel misbruik van jongeren in de gehandicaptenzorg |
|
Attje Kuiken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Seksueel misbruik verstandelijk gehandicapten wordt nauwelijks aangepakt»?1
Ja.
Welke concrete maatregelen zijn getroffen in de afgelopen jaren om misbruik van mensen met een verstandelijke beperking te voorkomen?
De gehandicaptensector is erg actief in het bespreekbaar maken en het voorkómen van seksueel geweld en grensoverschrijdend gedrag bij cliënten. Zowel door de brancheorganisatie, de individuele instellingen als het platform van ouderorganisaties is en wordt de laatste tien jaar hiertoe materiaal ontwikkeld.
Op verzoek van de Minister voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport is door de Universiteit van Maastricht een «Wegwijzer» gemaakt om ouders, zorgprofessionals en cliënten inzicht te geven in het beschikbare materiaal. Deze Wegwijzer verwijst in elke stap in de keten (preventie-signalering-aanpak-nazorg) naar bruikbaar materiaal dan wel naar materiaal dat minimaal gebaseerd is op relevante praktijkervaringen. Het gaat daarbij om materiaal ten behoeve van mensen met een verstandelijke beperking (met onderscheid naar licht, matig en ernstig). Daarbij wordt aangegeven voor wie het materiaal bestemd is (slachtoffers, plegers, ouders/verwanten, zorgprofessionals).
Voorts is er in opdracht van VWS materiaal ontwikkeld om de loverboy-problematiek onder jongeren (jongens en meisjes) met een lichte verstandelijke beperking aan te pakken. Hiertoe zijn de producten van de Commissie «Aanpak meisjesslachtoffers loverboys/mensenhandel» (Commissie Azough) toepasbaar gemaakt naar jongeren met een lichte verstandelijke beperking (en jongeren met psychische problematiek).
Heeft u zicht op hoe vaak misbruik in de gehandicaptenzorg voorkomt? Worden meldingen en signalen op een plek bijgehouden om eventuele patronen te ontdekken?
Situaties waarbij sprake is van geweld binnen een zorgrelatie, waaronder seksueel grensoverschrijdend gedrag, moeten zorgaanbieders verplicht melden bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: inspectie) op grond van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz). De inspectie heeft zicht op het aantal meldingen dat wordt gedaan. In 2019 heeft de inspectie in totaal 90 meldingen ontvangen die betrekking hebben op (het vermoeden van) seksueel grensoverschrijdend gedrag binnen de gehandicaptenzorg.
Daarnaast beschikt elke zorgaanbieder in de Gehandicaptenzorg over een intern meldingssysteem waarin incidenten waarbij cliënten betrokken zijn worden geregistreerd. Het doel van een dergelijk systeem is om op basis van analyse de kwaliteit en veiligheid van de zorg te verbeteren. Dit betreft ook incidenten op het gebied van seksueel misbruik en seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Is het mogelijk voor medewerkers uit de gehandicaptenzorg om elders in de zorg aan het werk te gaan nadat er melding is gedaan van (vermeend) misbruik?
Helaas kunnen we nooit helemaal uitsluiten dat zich een situatie voordoet waarin iemand elders in de zorg aan de slag gaat, nadat er misbruik heeft plaatsgevonden. Het is van groot belang dat er altijd aangifte wordt gedaan wanneer er misbruik wordt geconstateerd. Werkgevers in de zorg hebben daarnaast een grote verantwoordelijkheid om de kans dat dit zich voordoet zo klein mogelijk te maken: zij moeten zorgen voor een veilige zorgrelatie.
Daartoe hebben zij een aantal instrumenten in handen:
Een zorgaanbieder die een medewerker ontslaat wegens geweld in de zorgrelatie moet dit ook verplicht melden bij de inspectie als een melding ontslag wegens ernstig disfunctioneren. De inspectie kan vervolgens besluiten deze melding te onderzoeken en doet dat doorgaans ook als er voldoende harde feiten zijn, een veroordeling of overtuigende feiten vanuit onderzoek van de zorgaanbieder.
Dit onderzoek door de inspectie dient om te bepalen of er sprake is van een situatie die voor de veiligheid van cliënten of de zorg een ernstig bedreiging kan betekenen (art. 25 Wkkgz). Wanneer de inspectie besluit dat daarvan sprake is kan zij de zorgverlener registreren (een aantekening plaatsen). Werkgevers kunnen navraag doen bij de inspectie of een zorgverlener voorkomt in dit register. Dit is echter geen verplichting.
Wordt er naar uw mening voldoende gedaan om personen met een verstandelijke beperking te beschermen tegen medebewoners die een verleden hebben als dader van seksueel misbruik? Speelt privacy dan daders hierin een belemmerende rol?
Cliënten moeten worden begeleid op alle levensgebieden, dus ook op het gebied van seksualiteit c.q. seksuele opvoeding. Seksualiteit is dan ook altijd onderwerp bij bespreking van het zorgplan. Het gaat dan zowel om het bevorderen van weerbaarheid, als om het voorkomen van grensoverschrijdend gedrag. Binnen de sector is hier veel materiaal voor ontwikkeld, zowel gericht op plegers als op slachtoffers en op de zorgprofessionals die de cliënten begeleiden. Voorts wordt in het kwaliteitskader (in de uitvraag kerngegevens zorgaanbieders) gevraagd of er per cliënt een risico-inventarisatie in het kader van veiligheid is gedaan.
Herkent u de signalen dat er te weinig meldingen worden gedaan bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd waardoor seksueel misbruik in instellingen onderbelicht blijft en er geen onafhankelijke onderzoeken op volgen?
De inspectie houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg. In dat kader ontvangt de inspectie meldingen waarbij sprake is van geweld in de zorgrelatie, waaronder seksueel grensoverschrijdend gedrag. De inspectie is afhankelijk van de meldingsbereidheid van bestuurders. Ik herken overigens genoemde signalen over een lage meldingsbereidheid niet. Maar als hier sprake van zou zijn, dan baart dat zorgen.
Kwetsbare mensen in de gehandicaptenzorg die hun leven lang en voor alle levensterreinen afhankelijk zijn van de zorg en ondersteuning, hebben recht op veilige zorg. Wanneer er sprake is van risico’s en incidenten dan dienen bestuurders zich optimaal in te zetten om veiligheid te waarborgen. Dat begint in ieder geval met het zorgen voor een open cultuur waar men bereid is signalen te bespreken en zaken te melden en te onderzoeken. De inspectie ziet in haar toezicht dat veel zorgaanbieders beleid en protocollen hebben op dit gebied, maar signaleert ook dat deze, bijvoorbeeld via scholing, meer aandacht zouden kunnen krijgen.
Baart het u zorgen dat er sprake lijkt te zijn van lage meldingsbereidheid, zeker in vergelijking tot andere landen? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te zetten om de meldingsbereidheid te verhogen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'Geniepig stikstofgevoelige natuur bijgeplust in Aerius' en het Stichting Agri Facts onderzoek 'Veel stikstofgevoelige natuur bijgetekend in rekenmodel Aerius (2017-2020)' |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Geniepig stikstofgevoelige natuur bijgeplust in Aerius» en het onderzoek van Stichting AgriFacts «Veel stikstofgevoelige natuur bijgetekend in rekenmodel Aerius (2017–2020)»?1 2
Ja.
Klopt de constatering uit het onderzoek dat er in de afgelopen vijf jaar zo’n 80.000 hectares met stikstofgevoelige natuur zijn bijgetekend in de Natura 2000-gebieden en dat dit gebeurde buiten het zicht van belanghebbenden rondom die natuurgebieden? Zo nee, waarom niet?
In de versie van 2020 zit niet meer stikstofgevoelige natuur dan die in de versie van 2019, maar wel meer dan in de versie van 2016. De conclusies over meer stikstofgevoelige natuur in het rapport van Agrifacts gaan over het verschil tussen de AERIUS-versies van 2016 en 2017 (tussen 2017 en 2020 zijn de verschillen gering, zo blijkt ook uit het rapport).
Op 1 september 2017 is namelijk een nieuwe versie van AERIUS in gebruik genomen (versie-16L) waarin voor het eerst stikstofgevoelig leefgebied is verwerkt. Het oppervlak stikstofgevoelig leefgebied bedroeg toen 83.942 ha.
Deze toevoeging is op transparante wijze gebeurd door op 1 september 2017 o.a. het volgende bericht te plaatsen op de AERIUS-website: «Toevoeging leefgebieden: AERIUS 2016L bevat een aanvulling voor leefgebiedenkaarten. Dit betekent dat er meer hexagonen zijn waarop binnen het PAS de impact van stikstofdepositie berekend en getoetst wordt.» De resultaten zijn verwerkt in alle relevante PAS-gebiedsanalyses, waarin steeds afzonderlijk is ingegaan op de leefgebieden. Deze documenten zijn actief openbaar gemaakt en door belanghebbenden veelvuldig gebruikt. Ook bij de terinzagelegging van de partiële herziening van het Programma Aanpak Stikstof (zomer 2017) is expliciet gewezen op het feit dat naast habitattypen ook leefgebieden van soorten relevant waren geworden. Daar zijn ook inspraakreacties op gekomen, waarin door de insprekers werd gewezen op de gevolgen voor de vergunningverlening.
De betreffende leefgebieden van soorten waren overigens ook al eerder dan in 2017 stikstofgevoelig, maar de kartering daarvan liep achter op die van de habitattypen. Oorzaak daarvan was dat pas in 2012 een indeling in aanvullende stikstofgevoelige leefgebieden beschikbaar was, met bijbehorende kritische depositiewaarden (het bekende rapport van Van Dobben e.a.). Vervolgens moesten die typen nog in kaart worden gebracht en per gebied gekoppeld aan de verschillende soorten die ervan gebruik maken. Dat is met name in de jaren 2016–2017 gebeurd. Het resultaat is ten slotte in 2017 verwerkt in AERIUS.
Kunt u aangeven wat de (bestuurlijke) procedure is voor het aanwijzen van stikstofgevoelige natuur in AERIUS? Welk gezag is bevoegd natuur aan te merken als «leefgebied» en is hier een aanwijzingsprocedure voor nodig?
Terreinbeherende of andere natuurorganisaties zijn niet verantwoordelijk voor het opstellen, actualiseren en verbeteren van habitatkaarten – dat zijn de provincies, Rijkswaterstaat (namens I&W, voor de grote wateren) en – voor één gebied – het Ministerie van Defensie. Deze bevoegde gezagen maken gebruik van informatie van onafhankelijke ecologische bureaus, met name vegetatiekarteringen. De opdrachten voor de karteringen worden vaak verleend door de terreinbeherende organisaties en andere eigenaren van natuurterreinen, die subsidie krijgen voor beheer en monitoring (waar ook kartering onder valt). De vertaling en bewerking van die vegetatiekarteringen naar habitatkaarten vindt in het algemeen plaats in opdracht van de bevoegde gezagen zelf, die ook altijd verantwoordelijk zijn voor de controle op juistheid van de habitatkaarten. Daarnaast vindt nog een onafhankelijke, grondige validatie van habitattypenkaarten plaats door experts, in opdracht van de gezamenlijke bevoegde gezagen.
Een habitatkaart maakt alleen zichtbaar waar de habitattypen en (overige, stikstofgevoelige) leefgebieden, die op grond van het aanwijzingsbesluit zijn beschermd, zich concreet bevinden – en waar niet. Dat gebeurt op een objectieve, wetenschappelijk-technische manier. Het is dus geen juridische of beleidsmatige beslissing, maar een weergave van de feitelijke situatie. De openbaarmaking van habitatkaarten kent dan ook geen aanwijzingsprocedure. Overal waar een reeds aangewezen habitat voorkomt, is dat al beschermd via het aanwijzingsbesluit, met bijbehorende inspraak- en beroepsprocedure. Uiteraard kan een ieder het bevoegde gezag wijzen op mogelijke fouten op een habitatkaart. Daarnaast is het mogelijk om hierop te wijzen in een bezwaar- en beroepsprocedure waar van de kaart gebruik wordt gemaakt, zoals bij vergunningverlening in het kader van de Wet natuurbescherming.
De habitatkaart die in AERIUS wordt gebruikt, is een compilatie van alle afzonderlijke gebiedskaarten. Per gebied is de voortouwnemer van de bevoegde gezagen verantwoordelijk voor aanlevering van het bronbestand (habitattypenkaart en leefgebiedenkaart) aan de provinciale uitvoeringsorganisatie BIJ12, die elk bronbestand verifieert op technische juistheid en de aangeleverde data verwerkt tot één landelijke dataset. De gezamenlijke bevoegde gezagen voor Natura 2000 zijn bestuurlijk verantwoordelijk voor de habitatkaart in AERIUS.
De openbaarmaking van de kaart betreft geen aanwijzing, omdat het gaat om een verduidelijking – op basis van objectieve gegevens – van het voorkomen van waarden die op, grond van aanwijzingsbesluiten, in beginsel overal in de Natura 2000-gebieden zijn beschermd.
Klopt het dat provincies en terreinbeherende organisaties, buiten de aanwijzingsprocedures van Natura 2000-gebieden om, de mogelijkheid hebben om de natuurkaart in AERIUS te actualiseren en hierbij stikstofgevoelige natuur toe te voegen aan de hexagonen? Zo ja, kunt u aangeven op welke wijze dit proces plaatsvindt? Is dit proces openbaar en is het voor belanghebbenden mogelijk een zienswijze dan wel bezwaar in te dienen?
Zie antwoord vraag 3.
Op basis van welke gegevens, en verstrekt door wie, worden er wijzigingen aangebracht in de hoeveelheid stikstofgevoelige natuur per hexagoon? Hoe vaak worden dit soort wijzigingen doorgevoerd?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt er een toets plaats op de aanpassingen in de hoeveelheid stikstofgevoelige natuur per hexagoon in AERIUS? Zo ja, aan welke criteria moet hierbij worden voldaan? Zo nee, waarom niet?
Het opnemen van stikstofgevoelige leefgebieden wordt eerst ecologisch getoetst en vervolgens onder bestuurlijke verantwoordelijkheid van Rijk en provincies doorgevoerd in AERIUS. Zie verder de antwoorden op vraag 3 t/m 5.
Kunt u een overzicht geven van de hoeveelheid stikstofgevoelige natuur in AERIUS, uitgesplitst in voortvloeiend uit de officiële aanwijzingsbesluiten en later toegevoegd door (terreinbeherende) organisaties. Zo nee, waarom niet?
De totale hoeveelheid betreft in de versie-2020 van AERIUS 173.878 ha. Deze hoeveelheid stikstofgevoelige natuur is geheel bepaald binnen de kaders van de aanwijzingsbesluiten. Er is geen stikstofgevoelige natuur later toegevoegd door (terreinbeherende) organisaties.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de plenaire behandeling van de Stikstofwet?
Ja.
De mogelijke sluiting van de Spoedeisende Hulp in Gorinchem |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Petitie moet sluiting spoedeisende hulp in Beatrixziekenhuis tegen gaan»?1
Ja.
Wat vindt u van de mogelijke sluiting van de spoedeisende hulp (SEH) in Gorinchem, waardoor mensen die spoedzorg nodig hebben veel verder moeten rijden?
Ik heb me, naar aanleiding van de berichtgeving, over de situatie in het Beatrixziekenhuis laten informeren door de Raad van Bestuur van het ziekenhuis. Er blijkt geen sprake (van de noodzaak) van het sluiten van de spoedeisende hulp (SEH). Ook in het verleden is dit niet aan de orde geweest.
In het artikel waarnaar in de eerste vraag wordt verwezen wordt een relatie gelegd met de houtskoolschets acute zorg.
Ik onderschrijf dat toegankelijkheid tot de acute zorg van groot belang is.
De houtskoolschets acute zorg beschrijft een perspectief op een nieuwe inrichting en bekostiging van het acutezorglandschap. Het is bedoeld als een richtinggevend discussiedocument. De houtskoolschets bouwt op zes pijlers: het voorkomen van acute zorg, regionale zorgmeldkamers voor niet levensbedreigende acute zorg, meer acute zorg thuis, integrale spoedposten, hoogcomplexe of levensbedreigende acute zorg en traumacentra. Ik vind het van groot belang dat de uiteindelijke inrichting en bekostiging van het acutezorglandschap kan rekenen op draagvlak bij betrokkenen. Daarom is er een consultatietraject gestart. Alle betrokkenen en belangstellenden kunnen tot 1 januari aanstaande reageren. Nadat ik de reacties heb ontvangen zal ik die reacties bundelen, samenvatten en aanbieden aan uw Kamer. Ik streef ernaar dit voor het verkiezingsreces te doen. Daarna zal een aantal onderwerpen uit de houtskoolschets nader moeten worden verkend, onderbouwd en uitgewerkt. Daarbij valt te denken aan bijvoorbeeld spoedposten. Dit zal samen met partijen gedaan worden die zijn betrokken bij de acute zorg. Definitieve besluitvorming is aan het nieuwe kabinet.
Bent u bereid de sluiting van de SEH van het Beatrixziekenhuis tegen te houden? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van (de noodzaak tot) een sluiting van de SEH in het Beatrixziekenhuis.
Kunt u garanderen dat inwoners van Gorinchem en omgeving altijd en op tijd toegang houden tot spoedeisende hulp? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen?
Een sluiting van de SEH in Gorinchem is niet aan de orde.
Bij verder voornemen van een sluiting van een SEH moet de concept algemene maatregel van bestuur over de beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg worden gevolgd. Hierin staat dat bij het voornemen om een SEH te sluiten aan een aantal voorwaarden voldaan moet worden. Eén daarvan is dat het RIVM een bereikbaarheidsanalyse moet maken, waarin het RIVM beoordeeld of de bereikbaarheidsnormen in gevaar komen en of andere zorgaanbieders gevoelig worden voor die normen. De zorgaanbieder kan het aanbieden van acute zorg op een bepaalde locatie slechts geheel of gedeeltelijk beëindigen of opschorten als de zorgaanbieder een plan heeft opgesteld waarin wordt omschreven hoe, gezien de concrete omstandigheden en de bereikbaarheidsanalyse, op zorgvuldige wijze de continuïteit van zorg voor cliënten wordt geborgd.
Deelt u de mening dat elke Nederlander binnen vijftien minuten toegang moet hebben tot spoedzorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe is dat te garanderen bij een mogelijke sluiting van de SEH in Gorinchem?
Voor de spreiding van SEH’s en acute verloskunde hanteren we in Nederland de 45-minutennorm. Zorgverzekeraars hebben vanuit hun zorgplicht een bijzondere verantwoordelijkheid om een voor de 45-minutennorm «gevoelige» SEH of afdeling acute verloskunde open te houden.
Daarnaast dient de Regionale Ambulancevoorziening ervoor te zorgen dat onder normale omstandigheden in ten minste 95% van de A1-meldingen een ambulance binnen 15 minuten na aanname van de melding ter plaatse is.
Bent u bereid contact op te nemen met de indieners van de petitie om hun bezwaren te horen?
Ik wil de initiatiefnemers van de petitie graag uitnodigen hun standpunt kenbaar te maken in het kader van de consultatie van de houtskoolschets acute zorg.
Het bericht 'Gratis lenen bij DUO' |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gratis lenen bij DUO' op de Instagrampagina van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)?1
Een bericht met de tekst «Gratis lenen bij DUO» heeft niet op de Instagrampagina van DUO gestaan. Ik ben wel bekend met het bericht van DUO op Instagram van vrijdag 6 november, waarin zij aangeven dat het rentepercentage voor 2021 is vastgesteld op 0%.
Bent u het met de mening eens dat DUO in het oorspronkelijke bericht geld lenen promootte? Vindt u dit ook onwenselijk?
In het eerdere bericht van DUO stond de tekst «Misschien is dit een goed moment om nog eens goed te bekijken hoeveel studiefinanciering je nodig hebt. Bereken het hier: duo.nl/rekenhulp.». Deze tekst is na enkele uren aangepast naar «Weet wat je leent! Wat je naast je basis- en aanvullende beurs leent, moet je altijd terugbetalen. Met de rekenhulp op duo.nl/rekenhulp kun je berekenen wat je nodig hebt en zie wat je na je studie gaat aflossen.».
Ik ben van mening dat de originele tekst ongelukkig is gekozen, maar geld lenen niet promoot. Om verwarring over de intentie weg te nemen, heeft DUO zelf dus direct actie ondernomen en de teksten vrijdag al aangepast.
Kunt u aangeven op welke plekken studenten die geld (willen gaan) lenen bij DUO gewezen worden op het gegeven dat geld lenen geld kost? Kunt u daarbij tevens aangeven op welke wijze studenten hierop geattendeerd worden?
Studenten worden op verschillende plekken en momenten gewezen op het feit dat zij een lening aangaan en dat dit geld kost. Zo is hier op verschillende plekken op de website van DUO informatie over te vinden, waaronder bij het formulier om de lening aan te vragen. Hierin staat aangegeven dat de lening moet worden terugbetaald en dat er rente wordt berekend over de lening, vanaf de eerste maand na uitbetaling. Daarnaast wordt er jaarlijks een bericht gestuurd naar alle studenten met informatie over hun studiefinanciering.
DUO kijkt daarnaast continu naar mogelijkheden om studenten bewuster te maken over wat lenen betekent. Hiervoor doen zij ook verschillende onderzoeken en experimenten. Zo loopt er een proef met specifieke mails aan studenten met een lening om hen te stimuleren naar hun eigen leengedrag te kijken. Naar aanleiding van een eerder experiment is ook het invullen van het leenbedrag gewijzigd. Waar hier eerst automatisch het maximumbedrag stond, staat hier nu niets voor ingevuld.
DUO kijkt daarnaast ook samen met haar Jongerenraad waar in communicatie meer aandacht voor zou kunnen zijn. Door de Jongerenraad is geadviseerd om meer aandacht te besteden aan de rentepercentages en de impact van die rentepercentages. Eerdere soortgelijke berichten over dit onderwerp zijn aan de Jongerenraad getoond en kregen positieve feedback.
Bent u bereid om via de social media kanalen op korte termijn aandacht te besteden aan hoe studenten verantwoord geld kunnen lenen en wat de gevolgen van een studieschuld zijn, bijvoorbeeld ook door (oud-)studenten aan het woord te laten?
DUO communiceert veelvuldig via onder andere haar sociale media kanalen. Zoals hiervoor benoemd is DUO voortdurend bezig om studenten bewuster te maken over wat lenen betekent. Dit doen zij ook door communicatie uitingen richting (oud) studenten continue te wijzigen. Deze wijzigingen zijn gebaseerd op klantsignalen en klantonderzoek, zoals het nudge onderzoek naar bewust lenen waar u eerder over bent geïnformeerd2. Deze wijzigingen worden in alle communicatiekanalen aangepast, waaronder op sociale media. Voor dit onderwerp heeft DUO tevens een specifieke werkgroep ingericht. Deze werkgroep kijkt onder andere naar aanpassingen van de website, toevoegen van kennischecks in Mijn DUO en het delen van ervaringen van (oud) studenten.
Het bericht 'Kerngroep ‘verbaasd, teleurgesteld en bezorgd’ over sluiting huisartsenpost Venray' |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Kerngroep «verbaasd, teleurgesteld en bezorgd» over sluiting huisartsenpost Venray»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht. Het zorglandschap is in beweging als gevolg van allerlei ontwikkelingen, zoals demografische en maatschappelijke ontwikkelingen en uitdagingen op de arbeidsmarkt. Mijn voorgangers en ik hebben daar uitgebreid met uw Kamer over gesproken. Daarbij vind ik het belangrijk dat de continuïteit en kwaliteit van zorg wordt geborgd. In het huidige zorgstelsel zijn de huisartsen samen met de zorgverzekeraars primair verantwoordelijk voor de organisatie van de huisartsenzorg in de avond-, nacht- en weekenduren. Op maandag 9 november is bekend gemaakt dat er een voorgenomen besluit ligt om de huisartsenpost te sluiten. Cohesie is nu conform AMvB in een proces van zorgvuldige afstemming met partijen. Na dit proces wordt er een definitief besluit genomen.
Erkent u dat één centrale spoedpost in Noord-Limburg de zorg in de regio verschraalt en minder toegankelijk maakt?
Ik begrijp het dat mensen zich zorgen maken over de beschikbaarheid van zorg, vooral als dit acute zorg betreft. Ik vind het belangrijk dat acute zorg toegankelijk en van goede kwaliteit is. De norm voor toegankelijkheid is ingevuld door het veld met responstijden en bereikbaarheidstijden. De bereikbaarheidsnorm is dat 90% van de inwoners van het verzorgingsgebied binnen 30 minuten met eigen auto een spoedpost moet kunnen bereiken. Het RIVM heeft op verzoek van Cohesie een bereikbaarheidsanalyse gemaakt voor de HAP in Noord-Limburg. Zij hebben onderzocht of in de mogelijke toekomstige situatie voldaan wordt aan deze bereikbaarheidsnorm voor de Huisartsenposten. Het RIVM heeft geconcludeerd dat, in de mogelijke toekomstige situatie, 99,9% van de inwoners van het samengenomen verzorgingsgebied binnen 30 minuten rijtijd per personenauto de huisartsenpost Venlo kan bereiken. Daarnaast geeft Cohesie aan dat deze sluiting de kwaliteit ten goede kan komen. Zo ontstaat er voor Cohesie onder andere ruimte om een extra regiearts aan te nemen in Venray.
Is het besluit een voorsortering op het verdwijnen van het VieCuri Venray?
Nee, VieCuri Venray is niet bezig met een sluiting en het voorgenomen besluit van Cohesie stuurt hier niet op aan. Er is een voornemen tot sluiting van de HAP in Venray omdat een meerderheid van de bij Cohesie betrokken huisartsen vindt dat de kwaliteit, beschikbaarheid en patiëntveiligheid het meest wordt gediend door de spoedzorg te integreren met de huisartsenpost in Venlo. De voorgenomen sluiting heeft geen consequenties voor het ziekenhuis. VieCuri heeft mij laten weten dat er geen sprake is van sluiting van het ziekenhuis in Venray. Zij geven aan dat ze op dit moment juist vergevorderde plannen hebben om in de toekomst te investeren, in de vorm van een nieuwe ziekenhuisvoorziening voor poliklinische zorg en diagnostiek. Daarnaast geeft VieCuri aan dat zij sinds vijftien jaar geen (tweedelijns) spoedeisende hulp meer aanbiedt in Venray. Daarnaast blijft de spoedeisende hulp van het ziekenhuis in Venlo open, zo heeft VieCuri mij laten weten. De NZa en IGJ hebben laten weten niet bekend te zijn met (een dreiging tot) sluiting van ziekenhuis of eerstehulppost.
Hoe vindt u dit besluit uit te leggen nadat het ziekenhuis ook al is uitgekleed en er is gedreigd met het sluiten van de eerstehulppost?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op zorgen over zorgmijding, aangezien de huisartsenpost in Venlo niet met het openbaar vervoer te bereiken is in de late avond en nacht, en er geen taxi’s meer rijden in Venray?
Ook in de huidige situatie zijn er verschillen in reistijd binnen de regio. Cohesie heeft mij laten weten dat de 105 huisartsen in de regio geen signalen hebben waaruit blijkt dat patiënten met meer reistijd bovengemiddeld vaak zorg mijden. Zij verwachten ook niet dat dit zal toenemen als de huisartsenpost in Venray zal sluiten. Bij telefonische triage wordt altijd rekening gehouden met de situatie van de patiënt qua afstand, zorgvraag en reismogelijkheden. Afhankelijk hiervan bestaat de mogelijkheid om langs te gaan met een visite-auto of kan de ambulance worden ingeschakeld.
Wat is uw boodschap aan patiënten die juist naar het Maasziekenhuis Pantein gaan maar door het sluiten van de huisartsenpost in Venray praktisch worden gedwongen te kiezen voor het VieCuri Venlo omdat dit ernaast ligt en de reistijd naar Boxmeer langer wordt als ze niet in Venray naar de huisartsenpost kunnen?
Overal in Nederland is het zo georganiseerd dat mensen terecht kunnen bij de huisartsenpost waarbij hun eigen huisarts is aangesloten. Uiteraard is daar ook inzage in het eigen dossier mogelijk. Als een patiënt vervolgens naar het ziekenhuis wordt doorverwezen voor een geplande opname dan is het mogelijk om zelf een ziekenhuis te kiezen, zoals bijvoorbeeld het Maasziekenhuis Pantein. Er geldt in Nederland immers vrije artsenkeuze. Als een patiënt met spoed moet worden doorverwezen (geen geplande opname) ligt het meer voor de hand om zich door het dichtstbijzijnde ziekenhuis te laten helpen.
Mocht de patiënt na een spoedbehandeling in het ziekenhuis alsnog voor langere tijd opgenomen moeten worden kan de patiënt weer overgeplaatst worden naar een ander ziekenhuis.
Want vindt u ervan dat dit de keuzevrijheid van patiënten verder onder druk zet, aangezien ze niet zomaar naar de huisartsenpost in Boxmeer of Deurne kunnen gaan omdat men daar niet over hun gegevens beschikt?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op het feit dat de gemeente Horst aan de Maas zich ook tegen de sluiting heeft uitgesproken vanwege de lange reistijd naar Venlo vanuit verschillende dorpen?2
Naar het inzicht van een meerderheid van de betrokken huisartsen die aangesloten zijn bij Cohesie is de kwaliteit en patiëntveiligheid het meeste gebaat bij het integreren van de eerstelijns spoedzorg in Venray met de huisartsenpost in Venlo. Op dit moment is Cohesie bezig met een afstemmingsproces waarbij zij zorgen van verschillende partijen, waaronder gemeentes, in kaart brengen. Cohesie neemt, conform de concept AMvB, de reacties en adviezen mee wanneer er een definitief besluit wordt genomen.
Hoe gaat u de centrale regie, waar u sinds de coronacrisis voor pleit, aanwenden om de toegankelijkheid van zorg in Venray te bewaken?
De NZa houdt landelijk toezicht op de toegankelijkheid van zorg. Zij hebben op dit moment geen signalen dat de toegankelijkheid van zorg in Venray in het geding is. Zij komen in actie wanneer dit nodig is.
Het bericht dat een lesbische asielzoekster dreigt teruggestuurd te worden naar Nigeria |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Staatssecretaris wil Happy, de met kokend water overgoten lesbienne uitzetten naar Nigeria»?1
Ja.
Klopt het dat in Nigeria via de media bekend is geworden dat de in het bericht genoemde asielzoekster in Nederland is aangevallen omdat zij lesbienne is? Zo nee, wat klopt er dan niet?
Dit is mij niet bekend.
Deelt u de mening dat iemand die in Nigeria bekend staat als lhbti gevaar loopt? Zo ja, welke gevolgen heeft dat voor het asielbeleid van Nederland ten aanzien van Nigeria? Zo nee, waaruit blijkt dat er geen sprake is van dergelijk gevaar?
Ik ben het met u eens dat de situatie voor lhbt personen in Nigeria zorgelijk is. Om deze reden zijn lhbt’s in het landgebonden asielbeleid voor Nigeria dan ook aangemerkt als een risicogroep. Dit betekent dat, indien er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, een vreemdeling met geringe indicaties aannemelijk kan maken dat problemen die verband houden met diens lhbt-schap leiden tot een gegronde vrees voor vervolging.
Is het waar dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in besluitvorming rondom de beoordeling van een asielaanvraag waarbij de homoseksuele gerichtheid een rol speelt «het proces van de ontwikkeling van de gerichtheid» laat meewegen? Zo ja, waarom?
Bij de beoordeling van een asielaanvraag waarbij een beroep wordt gedaan op homoseksuele gerichtheid, maakt de IND gebruik van werkinstructie 2019/17. In deze werkinstructie ligt het zwaartepunt op de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid en wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend. De vreemdeling wordt gevraagd toe te lichten hoe hij zich realiseerde dat hij lhbt was, hoe hij dat persoonlijk heeft beleefd, en hoe (en of) de omgeving gereageerd heeft.
Dit is echter anders dan het «bewustwordingsproces» zoals dit voorheen in de oude werkinstructie opgenomen stond. Het betekent namelijk niet dat de IND als uitgangspunt hanteert dat in alle gevallen een proces of een interne worsteling moet hebben plaatsgevonden voordat de vreemdeling zijn lhbt-gerichtheid heeft geaccepteerd. Echter, er mag wel verwacht mag worden dat bij een vreemdeling die afkomstig is uit een land waar men lhbt-gerichtheid niet accepteert en waar dit mogelijk strafbaar is gesteld, sprake zal zijn van een (denk)proces waarin de vreemdeling zich onder andere voor de vraag gesteld ziet wat het betekent om anders te zijn dan hetgeen de maatschappij (en de wet) verwacht/verlangt en op welke wijze hij daaraan invulling wil en kan geven.
Zoals ook uit de werkinstructie blijkt, zal de IND hier vragen over stellen en de verklaringen van de vreemdeling hierover meewegen bij de beoordeling of het lhbti-schap geloofwaardig wordt geacht. Deze verklaringen moeten, integraal gezien, een authentiek verhaal vormen.
Ik herken niet het beeld dat er nog steeds wordt getoetst aan een «bewustwordingsproces». Zoals gezegd ligt de nadruk op de eigen ervaringen van de vreemdeling en de persoonlijke beleving van de seksuele gerichtheid.
Deelt u de mening dat er tussen de woorden «het proces van de ontwikkeling van de gerichtheid» en «bewustwordingsproces» geen relevant inhoudelijk verschil zit? Zo ja, waarom wordt «het proces van de ontwikkeling van de gerichtheid» dan toch gebruikt? Wat gaat u alsnog doen om ervoor te zorgen dat de IND dit, zoals eerder is afgesproken, niet meer mee laat wegen? Zo nee, waaruit bestaat het verschil dan wel?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voornemens om, mede naar aanleiding van de bevindingen van LGTB Asylum Support, een extern onafhankelijk onderzoek te laten houden naar de wijze waarop de IND sinds de nieuwe werkinstructie uit 2018 asielaanvragen met een lhbti-achtergrond beoordeelt? Zo ja, op welke termijn gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie geen aanleiding om naar aanleiding van de bevindingen van LGBT Asylum Support een extern onafhankelijk onderzoek te starten. Momenteel is het WODC bezig met een evaluatie van de geloofwaardigheidsbeoordeling, aan de hand van de nieuwe werkinstructies, van lhbt- en bekeringszaken door de IND. Zodra dit onderzoek is afgerond zal ik uw Kamer hierover informeren.
Het niet vergoeden van het middel Orkambi voor een patiënt met cystic fibrosis |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat ondanks ondersteuning van artsen, onderzoekers, wetenschappelijke publicaties en een arrest van het Hoge Raad de zorgverzekeraar weigert het middel Orkambi te vergoeden?1
Wat vindt u ervan dat de geschillencommissie van de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ), ondanks een arrest van de Hoge Raad, volhoudt dat de patiënt geen recht heeft op het middel?
Hoe is het mogelijk dat de geschillencommissie van de SKGZ het ontbreken van wetenschappelijk bewijs voor de werkzaamheid gebruikt als basis om vergoeding van het middel niet te verplichten, terwijl in het arrest van de Hoge Raad dit bewijs ook ontbrak en toch gesteld werd dat de patiënt recht op vergoeding had?
Hoe kan het dat hier geen precedentwerking gold en de SKGZ het arrest naast zich neer kan leggen?
Wat vindt u ervan dat de zorgverzekeraar geen experts heeft aangedragen en zich beklaagt over de objectiviteit van de longarts die stelt dat de patiënt wel degelijk baat heeft bij Orkambi?
Wat vindt u ervan dat de zorgverzekeraar suggereert dat de patiënt en de arts onderdeel zijn van de lobby voor het peperdure medicijn?
Het geneesmiddel lumacaftor/ivacaftor (Orkambi) mag thans uit hoofde van de zorgverzekering vergoed worden voor cystische fibrose (CF) patiënten van twee jaar of ouder die homozygoot zijn voor de F508del-mutatie in het CFTR-gen (Regeling zorgverzekering, bijlage 2, onderdeel 114). De vergoeding is beperkt tot deze groep patiënten omdat de werking van Orkambi alleen bij hen volgens de geldende regels is bewezen. De opname van Orkambi in het basispakket en de voorwaarden voor vergoeding zijn gestoeld op onafhankelijke advisering van het Zorginstituut Nederland. Ik vind deze onafhankelijke advisering door het Zorginstituut belangrijk en ook de Tweede Kamer heeft dit bevestigd.2
De zorgverzekeraar is verantwoordelijk voor een rechtmatige uitvoering van de Zorgverzekeringswet en de zorgverzekering. Indien een verzekerde het niet eens is met een beslissing over vergoeding van zijn zorgverzekeraar, kan hij/zij zich wenden tot de onafhankelijke SKGZ of de civiele rechter.
In dit geval heeft de verzekerde, die niet homozygoot is voor de F508del-mutatie, het geschil met zijn zorgverzekeraar over de vergoeding van Orkambi aanhangig gemaakt bij de SKGZ. De zorgverzekeraar had vergoeding afgewezen. De SKGZ heeft over dit geschil op 23 maart 2020 een advies uitgebracht dat voor beide partijen bindend is. In dit advies geeft de SKGZ aan dat de zorgverzekeraar terecht heeft gehandeld met de afwijzing van de vergoeding van Orkambi en dat de patiënt niet voor vergoeding van het geneesmiddel in aanmerking komt.
Wat vindt u ervan dat de zorgverzekeraar krantenartikelen aanvoert als bewijs en dus niet aan haar eigen eis van wetenschappelijke literatuur voor onderbouwing voldoet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke conclusies trekt u in meer algemene zin uit deze casus indien u de analyse van de patiënt deelt? Komen dan andere patiënten in vergelijkbare omstandigheden ook in aanmerking als bij hen individueel de werking van Orkambi is aangetoond?
Het is niet aan mij om in individuele gevallen een oordeel te vellen over de beslissing van een zorgverzekeraar en over de procedure en de uitspraak van de SKGZ, met inbegrip van de standpunten die daarbij zijn ingenomen door partijen.
Ik hecht veel waarde aan het principe in de Zorgverzekeringswet dat alleen zorg die op populatieniveau bewezen effectief is, wordt vergoed via het basispakket van de zorgverzekering. Het oordeel van het Zorginstituut is daarbij leidend. Verder is het van belang dat, indien blijkt dat er inderdaad nieuwe indicaties of omstandigheden zijn waarvoor Orkambi voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk, een procedure voor opname in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) kan worden gestart. Hiermee kan immers vergoeding voor patiënten geregeld worden die tot dan toe niet in aanmerking kwamen voor vergoeding. Ik vind het van belang om te melden dat sinds de initiële opname in het basispakket in 2017 de indicatie waarvoor Orkambi uit hoofde van de zorgverzekering wordt vergoed reeds tweemaal is uitgebreid (Stcrt. 2017, 65346, Stcrt. 2018, 25340 en Stcrt. 2019). Door deze uitbreiding is het geneesmiddel Orkambi voor een grotere groep patiënten beschikbaar geworden.
Het sluiten van zwembaden en het stoppen van zwemlessen voor kinderen |
|
Michiel van Nispen |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de oproep vanuit de zwembranche, de petitie en de brandbrieven die inmiddels zijn gestuurd over het sluiten van zwembaden en het stoppen van zwemlessen voor kinderen?
Ja.
Klopt het dat kort na de persconferentie van 3 november 2020 aanvankelijk het bericht luidde dat zwembaden alleen nog de deuren geopend mochten houden voor zwemlessen aan kinderen tot en met 12 jaar, maar dat bijna een dag later het bericht kwam dat de zwembaden toch volledig moesten sluiten? Wat is er misgegaan met deze communicatie? Wat is hier precies gebeurd?
Ik wil vooropstellen dat het besluit van het kabinet was dat er een tijdelijk verbod was op de openstelling van voor publiek toegankelijke gebouwen zoals zwembaden. Dit is ook, inclusief uitzonderingen, in de brief aan uw kamer van 4 november (Kamerstuk 25 295, nr. 688) bericht.
Direct na de persconferentie van 3 november is op rijksoverheid.nl dan ook een tekst geplaatst waarin stond dat zwembaden dicht zijn. Op enkele onderliggende pagina’s stond dat zwemlessen wel mochten plaatsvinden. In de ochtend daarna is geconstateerd dat dit in tegenspraak was en aangepast. Daarbij is helaas één pagina over het hoofd gezien. In het begin van de avond van 4 november is dit geconstateerd en vervolgens is de pagina meteen aangepast.
Zijn de gevolgen voor het zwemonderwijs en kinderen van dit gewijzigde besluit in kaart gebracht voor hiertoe is besloten?
Het kabinet heeft voor de getroffen tijdelijke maatregelen aansluiting gezocht bij de genomen maatregelen in maart, die gebaseerd waren op een advies van het OMT, voor zover deze effectief waren. De hoofdzaak van wat het kabinet wilde bereiken met de tijdelijke maatregelen is minder reisbewegingen, minder contactmomenten en minder bewegingen in het algemeen. De tijdelijke sluiting van zwembaden moet dan ook in samenhang met alle maatregelen worden bezien en niet in afzondering worden beoordeeld. De specifieke gevolgen van de sluiting van zwembaden zijn niet in kaart gebracht. Hierbij is het belangrijk om in ogenschouw te nemen dat deze maatregelen voor de beperkte periode van twee weken golden.
Onderschrijft u dat zwemmen, net als andere vormen van sport en bewegen, een bijdrage levert aan de fysieke en mentale gezondheid van mensen, en dat zwemmen aanvullend een onmisbare bijdrage levert aan de zwemveiligheid van kinderen en voor kwetsbare doelgroepen een laagdrempelige of zelfs enige mogelijkheid van bewegen is?
Jazeker. We weten dat zwemmen de vierde sport is in termen van wekelijkse deelname. Voor groepen die niet vanzelfsprekend bewegen (zoals bijvoorbeeld ouderen en mensen met een beperking) is zwemmen zelfs de tweede sport.
Waarom wordt zwemmen dan anders beoordeeld dan andere sporten en bewegen en zijn de zwembaden gesloten en de zwemlessen voor kinderen gestopt?
Zwemmen als zodanig wordt niet anders beoordeeld dan andere sporten. In het antwoord op vraag 3 is uiteengezet wat de reden is dat de zwembaden tijdelijk gesloten waren.
Wat zijn hier nu precies de redenen voor en welke onderzoeken liggen daaraan ten grondslag? Zijn er aanwijzingen dat de omstandigheden in zwembaden bijgedragen hebben aan de verspreiding van het virus? Waaruit blijkt dit? Hoe beoordeelt u de onderzoeken en de meest recente wetenschappelijke inzichten die juist het tegenovergestelde lijken te onderbouwen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3.
Is de zwembranche er naar uw mening de afgelopen periode in geslaagd om een veilige omgeving te bieden in zwembaden? Zo nee, op welke punten was men in gebreke?
De protocollen van de zwembranche sluiten aan bij de sportbrede protocollen van NOC*NSF en zijn van goede kwaliteit waardoor in zwembaden een veilige omgeving geboden is.
Wat zijn de gevolgen voor de zwemveiligheid onder kinderen als erkend wordt dat leren zwemmen een basisbehoefte en noodzaak is in een waterrijk land als Nederland? Is het dan niet vreemd dat zwemlessen niet door mogen gaan terwijl andere sporten voor kinderen wel door kunnen gaan?
(Kunnen) zwemmen is in Nederland een basisbehoefte en noodzaak. Ik hoop dan ook dat door de openstelling van de zwembaden het zwemlestraject zo snel mogelijk weer opgepakt kan worden.
Wat is uw reactie op het pleidooi, zoals geuit in de brieven, om de Nederlandse zwembaden zo spoedig mogelijk te heropenen en in ieder geval de zwemlessen voor kinderen doorgang te laten vinden?
Ook het kabinet wil vanzelfsprekend dat alle getroffen maatregelen zo spoedig als mogelijk is, beëindigd kunnen worden. Ik ben dan ook blij te kunnen melden dat het kabinet heeft besloten dat na deze periode van twee weken de zwembaden met ingang van 19 november weer open kunnen voor groepen van maximaal 30 personen per ruimte. Dit is gecommuniceerd in de persconferentie en Kamerbrief (Kamerstuk 25 295, nr. 659) van 17 november.
Bent u bereid deze vragen met de grootst mogelijke spoed te beantwoorden?
Ja.
De uitzending van Nieuwsuur van maandag 5 oktober 2020 |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur van maandag 5 oktober 2020, aflevering 272?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat het schoolbestuur van Adelante heeft afgesproken met het samenwerkingsverband dat gebruik wordt gemaakt van een terugbetalingsconstruct, waarbij categorie hoog (voorheen 3) wordt vermeld bij de afgave van een toelaatbaarheidsverklaring, waardoor Maasgouw extra zorggelden ontvangt voor leerlingen met een ernstige meervoudige beperking (EMB) en begeleiding? Zo ja, bent u ook op de hoogte dat het verschil tussen categorie hoog (3) en laag (1) vervolgens wordt terugbetaald richting het samenwerkingsverband, waarbij opengevallen budget moet worden aangevuld via zorgmiddelen?
Graag verwijs ik u voor een uitgebreid antwoord op uw vragen naar mijn reactie op uw commissiebrief over de vermeende TLV-fraude op Tyltylschool De Maasgouw in Zuid-Limburg en uitzending Reporter Radio. Zoals ik al eerder heb aangegeven ben ik op de hoogte van de situatie op de Maasgouw. Mijn ambtenaren zijn nauw betrokken bij de casus. Ook weet ik dat het verschil tussen categorie hoog en laag door de school wordt terugbetaald aan het samenwerkingsverband. Hierbij moet ik voor de volledigheid opmerken dat de school aanvullende bekostiging ontvangt vanuit het samenwerkingsverband waardoor het bedrag iets hoger uitkomt dan een tlv laag. Echter kan niet worden gezegd dat het opengevallen ondersteuningsbudget wordt aangevuld met zorgmiddelen. De school moet eerst inzichtelijk maken wat de zorg- en ondersteuningsbehoefte is van elke leerling. Pas wanneer dit is gebeurd wordt duidelijk of de school voldoende middelen ontvangt van het samenwerkingsverband om passende onderwijsondersteuning te bieden. Wanneer dit niet het geval is zal het samenwerkingsverband in deze middelen moeten voorzien. De middelen vanuit passend onderwijs zijn bedoeld voor onderwijsondersteuning. Van de zorg kan niet gevraagd worden om in de onderwijsondersteuning te voorzien. Voor de zorg aan de leerling geldt dat in principe hiervoor zorggeld, uit de zorgwetten en/of uit de emb-regeling, gebruikt moet worden. Hoe hoog die inzet is wordt bepaald door de benodigde zorg, niet zijnde onderwijsondersteuning, van de leerlingen. Wat niet mag is het meenemen van zorggeld in de keuze voor de bekostigingscategorie van de leerling.
Hoe beoordeelt u dat ouders vervolgens wordt gevraagd om dit «gat» te dichten om het onderwijs te kunnen bekostigen en dat dus leerlingen eerst in een hoge bekostigingscategorie worden geplaatst, en nadat het EMB-geld binnen is, zij worden teruggeplaatst in een lage categorie, waardoor geld terecht komt bij het samenwerkingsverband?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van deze constructie en is hier toestemming voor gegeven door u?
Hiervoor hoeft geen toestemming gevraagd te worden. Voor scholen geldt dat zij de ontvangen bekostiging ook op een andere school of samenwerkingsverband mogen inzetten voor het doel waarvoor de middelen zijn verstrekt. Hiermee is het wettelijk mogelijk om middelen van de school over te dragen naar het samenwerkingsverband. Deze ruimte in de regelgeving maakt het mogelijk om meer bekostiging op maat te realiseren.
In hoeveel gevallen is gebruik gemaakt van deze constructie en om hoeveel geld gaat het hier?
Ik weet alleen dat deze constructie wordt toegepast bij de Maasgouw. Omdat de ondersteunings- en zorgbehoefte van leerlingen op deze school nog niet in kaart is gebracht weet ik niet om hoeveel geld het gaat.
Herkent u het signaal dat vanaf 2014 leerlingen vaak thuis zitten na hun achttiende jaar, ondanks dat zij nog steeds recht hebben op speciaal onderwijs?
Nee dat signaal herken ik niet, uit de cijfers blijkt dit ook niet. Het aantal jongeren dat op hun 18e het onderwijs verlaat en alleen een uitkering heeft is redelijk stabiel. Dat betekent overigens niet dat zij dan thuis zitten. Het kan ook zijn dat zij in een vorm van dagbesteding zitten. Bij het besluit over een voortgezet verblijf van een leerling ouder dan 18 jaar in het vso is het ontwikkelingsperspectief leidend. Ik heb een brief aan de samenwerkingsverbanden gestuurd waarin wordt benadrukt dat in de Wet op de expertisecentra is geregeld dat leerlingen in het vso mogen blijven tot het einde van het schooljaar waarin zij 20 worden. Dat is echter geen absolute leeftijdsgrens. Een leerling mag het vso eerder verlaten of met een ontheffing van de inspectie langer blijven. Per leerling moet er een zorgvuldige afweging worden gemaakt wat het beste bij zijn of haar ontwikkeling past: een voortgezet verblijf in het onderwijs of de overstap naar een vervolgbestemming, zoals dagbesteding. Die afweging dient te zijn gebaseerd op het ontwikkelingsperspectief van de leerling dat in overeenstemming met de ouders is vastgesteld.
Hoe beoordeelt u de uitspraak in Nieuwsuur dat maar een derde van de scholen in het voorgezet speciaal onderwijs op hun site zet dat hun school ook bedoeld is voor leerlingen boven de 18 jaar?
Scholen zijn niet verplicht op hun website te vermelden dat hun school ook bedoeld is voor leerlingen ouder dan 18. De meeste reguliere vo-scholen zullen dat ook niet doen en daar is ook, met uitzondering van het praktijkonderwijs, geen sprake van een eindleeftijd.
Deelt u de mening dat kinderen ook na hun achttiende levensjaar nog door kunnen ontwikkelen en dat het een negatieve ontwikkeling is dat het aantal leerlingen die ouder zijn dan 18 jaar in het voorgezet speciaal onderwijs afneemt?2 Zo ja, welke actie gaat u ondernemen om deze trend tegen te gaan?
Ja die mening deel ik. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Bent u van mening dat samenwerkingsverbanden niet zouden moeten oordelen over tot welke leeftijd leerlingen worden toegelaten tot het voorgezet speciaal onderwijs?
Sommige samenwerkingsverbanden hebben de regel dat toelaatbaarheidsverklaringen aflopen op een vaste leeftijd, op 16 of 18 jaar. Dat is niet erg als dat niet betekent dat alle leerlingen op die leeftijd moeten uitstromen. Wel kan het als moment gebruikt worden om te kijken wat het beste vervolg voor de individuele leerling binnen het onderwijs of daarbuiten is. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat de behoefte van een kind centraal dient te staan en niet het financiële belang van schoolbesturen?
Ja, dit heb ik ook meerdere malen met u gedeeld.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het notaoverleg inzake passend onderwijs van 16 november 2020?
Ja.
Het bericht ‘De renovatie van de Afsluitdijk loopt flinke vertraging op door problemen met spuisluizen’ |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De renovatie van de Afsluitdijk loopt flinke vertraging op door problemen met spuisluizen»?1
Ja.
Kunt u toelichten wanneer het gehele project nu afgerond kan worden, begin of eind 2025?
Het eerste beeld is dat het project in 2025 kan worden afgerond. Wat de exacte planning wordt, moet de komende tijd duidelijk worden.
Betekent de vertraging dat ook het fietspad gedurende die gehele periode afgesloten blijft?
Over de gehele Afsluitdijk fietsen en wandelen is helaas niet mogelijk tot het project gereed is. De fietsbruggen over de bestaande spuisluizen vormen hierbij de grootste belemmering. Deze zijn nu verwijderd en er kunnen pas nieuwe fietsbruggen worden geplaatst na de renovatie van de spuisluizen. En juist deze werkzaamheden lopen het langst door. Fietsers en wandelaars kunnen gebruik blijven maken van de fietsbus. Zodra er weer over delen van de Afsluitdijk kan worden gefietst zullen die delen van het fietspad worden opengesteld.
Bestaat de mogelijkheid de fietsbruggen in de nieuwe situatie breder te maken dan nu is voorzien, gelijk aan de wens van belangenorganisaties? Zo nee, waarom niet?
Mede naar aanleiding van gesprekken met belangenorganisaties is verkend of er bredere fietsbruggen kunnen worden geplaatst. De conclusie is dat ze niet breder kunnen worden omdat dan onder extreme omstandigheden nog grotere krachten op de fietsbruggen ontstaan. Bredere fietsbruggen zouden ingrijpende wijzigingen aan o.a. de bestaande spuisluizen, het ontwerp van de nieuwe spuisluizen en de technische ruimtes tot gevolg hebben, wat resulteert in aanvullende vertraging en een aanzienlijke verhoging van de kosten. De fietsbruggen worden net zo breed als ze waren.
Kunt u verklaren waarom de randvoorwaarden niet eerder in het ontwerp zijn opgenomen?
In de reeksen van combinaties van waterstanden en golfhoogten die kunnen optreden waren bepaalde reeksen niet meegenomen. Bij de nadere uitwerking van de ontwerpen kwam dit aan het licht. Het ging om relatief lage waterstanden waarbij toch vrij hoge golven kunnen optreden vanuit de IJsselmeerzijde. Hoewel voor het opstellen van de hydraulische randvoorwaarden een zorgvuldig proces is gevolgd waarbij ook diverse externe deskundigen zijn betrokken, ontbrak deze combinatie die voor het ontwerp onmisbaar bleek te zijn.
Bent u het eens met de raming van 200 miljoen euro aan extra kosten? Kunt u een inschatting geven van de extra kosten en welk bedrag hiervoor uit het Deltafonds gebruikt gaat worden om het projectbudget aan te vullen?
Zoals ik u in mijn brief van 4 november jl. voor het Wetgevingsoverleg Water meldde, had ik gehoopt uw Kamer al meer te kunnen laten weten over de benodigde budgetaanvulling voor dit project. Helaas is dat op dit moment nog niet mogelijk, omdat we hier nog over in gesprek zijn met de aannemer. Naar verwachting kan ik u hierover komend voorjaar meer duidelijkheid geven.
Wat zijn de verwachte gevolgen voor het auto- en vrachtverkeer, nu de renovatie drie jaar langer gaat duren?
Het autoverkeer zal langer hinder ondervinden. Op de sluizen zal ook tussen 2023 en 2025 veelal één rijstrook per richting beschikbaar zijn. Dat leidt op drukke momenten tot extra reistijd. In een situatie waarbij er maar een brug beschikbaar is kan dit in geval van een storing tot extra hinder voor wegverkeer en/of scheepvaart leiden omdat er dan geen omleidingsmogelijkheden zijn.
De versterking van het dijklichaam zelf en de vernieuwing van de A7 worden naar verwachting uiterlijk 2023 afgerond. De lange wegversmallingen die op dit moment nodig zijn voor de vernieuwing van de A7 zullen daarna verleden tijd zijn. Voor vrachtverkeer blijft de breedte beperkt tot 3 m, waardoor exceptionele transporten over de Afsluitdijk voor langere tijd niet mogelijk zijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het nota-overleg MIRT van 7 december 2020?
Ja.
De waardedalingsregeling |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte dat meer dan 25% van de aanvragen voor compensatie van waardedaling van huizen in het aardbevingsgebied wordt afgewezen? Wat is daarop uw reactie?1
Het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) heeft tot nu toe 6.212 aanvragen afgewezen, dat is 22% van alle aanvragen. De redenen voor afwijzing zijn divers. Een grond voor een afwijzing is bijvoorbeeld dat een woning later aangeschaft is en er geen waardedaling meer heeft plaatsgevonden vanaf het moment dat de eigenaar de woning in bezit kreeg. Een andere reden voor afwijzing van aanvragen is als er rechtstreeks bij de NAM al een vergoeding verkregen is, of als er nog een procedure loopt tegen NAM. In deze gevallen volgt een afwijzing omdat het IMG op grond van de Tijdelijke Wet Groningen niet bevoegd is om in die gevallen een vergoeding van schade door waardedaling toe te kennen. In de gevallen dat tot sloop/nieuwbouw is of wordt overgegaan in het kader van het versterkingsprogramma van de NCG wijst het IMG de aanvraag af omdat er volgens het IMG geen sprake is van schade wegens waardedaling.
Waarom zijn bezitters van een huis dat in aanmerking komt of is gekomen voor sloop/nieuwbouw uitgesloten van deze compensatie, terwijl dat eerder niet als uitsluitingsgrond in de voorwaarden stond? Wie heeft deze aanpassing wanneer toegevoegd en waarom?
Schade door waardedaling veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning is volgens het Burgerlijk Wetboek schade die moet worden vergoed. Daarmee zijn ook eigenaren van huizen die nieuw zijn gebouwd niet ten principale uitgesloten van vergoeding van eventuele schade door waardedaling. Echter, volgens het IMG is er bij nieuw gebouwde huizen in de regel geen sprake van schade door waardedaling, maar van waardestijging. Daarom vallen deze woningen niet onder de geautomatiseerde toekenning.
Het IMG bekijkt zo nodig per geval of de nieuwbouw tot een waardevermeerdering heeft geleid die groter is dan de vergoeding van schade door waardedaling. Als er op het moment van het besluit door het IMG nog geen WOZ-beschikking voor die (toekomstige) nieuwe woning is, is een beoordeling niet mogelijk. Dan wordt voor dit moment de aanvraag afgewezen en kan een bewoner, wanneer de nieuwe WOZ-beschikking wel beschikbaar is, opnieuw een aanvraag indienen bij het IMG. Het IMG communiceert via zijn website over de wijze waarop het de waardedalingsregeling uitvoert.2 Het IMG betrekt sinds de start van de waardedalingsregeling informatie over sloop/nieuwbouw in de beoordeling van de aanvragen. Het IMG heeft hierover ook sinds de start van de afhandeling van schade door waardedaling op 1 september jl., via zijn website over gecommuniceerd.3 Sindsdien is de informatie over dit onderwerp op de website van het IMG uitgebreid, naar aanleiding van de vragen die hierover zijn gesteld bij het IMG. Het IMG heeft per 1 november jl. de vragenlijst in de aanvraagprocedure voor de vergoeding van schade door waardedaling uitgebreid met een extra vraag, waarin het IMG bewoners zelf vraagt om aan te geven of er sprake is van sloop/nieuwbouw. Op deze manier is voor bewoners waarbij sprake is van sloop/nieuwbouw in het kader van de versterking al bij de aanvraagprocedure duidelijk een vergoeding van schade door waardedaling niet vanzelfsprekend is.
Hoe legt u uit dat bewoners, die inmiddels al een nieuwe woning hebben door middel van sloop-nieuwbouw, wel deze compensatie hebben ontvangen terwijl de bewoners die nu in het traject zitten niet in aanmerking komen?
Het IMG beoordeelt aanvragen om vergoeding van schade door waardedaling op basis van de informatie die het IMG op dit moment tot zijn beschikking heeft. Zowel bij woningen waar sloop/nieuwbouw heeft plaatsgevonden als bij woningen waar deze nog plaats moet vinden, bekijkt het IMG in hoeverre er nog sprake is van waardedaling. Nieuwbouwhuizen door sloop/nieuwbouw in het kader van de versterkingsoperatie, hebben volgens het IMG vrijwel altijd een hogere waarde dan de oude woning. Deze bewoners krijgen daarom over het algemeen geen vergoeding van schade door waardedaling. De sloop/nieuwbouw-adressenlijst, die de NCG en het IMG hebben gehanteerd en door het IMG betrokken is bij de besluiten omtrent waardedaling, was onvolledig. Op 88 adressen is hierdoor een vergissing gemaakt en vergoeding toegekend waar dat niet moest. Ik ben van mening dat het de betreffende bewoners niet aangerekend kan worden dat zij onterecht een vergoeding van het IMG ontvangen hebben. Ik heb daarom het IMG gevraagd of het voor deze geïsoleerde groep niet tot terugvordering zou willen overgaan. Het IMG heeft inmiddels via zijn website gecommuniceerd dat vergoedingen voor waardedaling die ten onrechte zijn toegekend bij 88 adressen waar sloop en nieuwbouw plaatsvindt of -vond, niet worden teruggevorderd door het IMG.
Het IMG heeft, ter voorkoming van onterechte toekenning van schadevergoedingen in de toekomst, in de aanvraagprocedure voor schade door waardedaling als voorzorgsmaatregel een extra vraag ingebouwd, waarin het IMG bewoners zelf vraagt om aan te geven of er sprake is van sloop/nieuwbouw. Wanneer er sprake is van sloop/nieuwbouw, zal het IMG deze aanvraag afwijzen. Er zal daarom geen sprake zijn van terugvordering bij deze aanvragen.
Wat betekent dit voor bewoners die nu wel een compensatie hebben ontvangen en straks nog in sloop-nieuwbouw traject komen? Moeten zij deze compensatie na herbouw weer inleveren?
Het IMG beoordeelt aanvragen om vergoeding van schade door waardedaling op basis van informatie die het IMG op het moment van het besluit tot zijn beschikking heeft. Het IMG houdt dus wel rekening met sloop/nieuwbouw wanneer informatie hierover bekend is. Het IMG kan geen rekening houden met gevallen waarbij in de toekomst mogelijk alsnog besloten wordt tot sloop/nieuwbouw. Momenteel wordt door EZK en BZK bezien hoe met deze gevallen om te gaan.
Hoeveel meer is de toegevoegde waarde van een nieuw gebouwd huis dan de toegevoegde waarde van een opgeknapt en versterkt huis? Waarom krijgt de een wel compensatie voor de waardedaling en de ander niet?
De Adviescommissie waardedaling heeft geadviseerd over een geschikte systematiek om schade door waardedaling af te handelen. Het IMG heeft besloten om het advies van de Adviescommissie waardedaling te volgen. Er heeft door de Adviescommissie een analyse van de reeds versterkte woningen plaatsgevonden. Volgens de Adviescommissie kunnen er geen wetenschappelijk onderbouwde uitspraken gedaan worden over de waardedaling of waardestijging bij versterkte woningen. Bij sloop/nieuwbouw is deze waardestijging wel duidelijk aanwezig. Het IMG houdt bij de uitvoering van de waardedalingsregeling daarom geen rekening met reguliere versterkingsmaatregelen aan een bestaande woning, maar wel met sloop/nieuwbouw.
Hoe staat het uitsluiten van groepen in verhouding tot de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in het hoger beroep van Stichting Waardevermindering door Aardbevingen Groningen (WAG)?1
Het IMG kent – als voldoende aannemelijk is dat er sprake is van schade door waardedaling en het mogelijk is om de schade abstract te begroten – een schadevergoeding toe ongeacht of de woning verkocht is. Hiermee volgt het IMG de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in de zaak Stichting WAG tegen NAM. NAM is niet in cassatie gegaan tegen deze uitspraak. In de gevallen waarin het IMG aanvragen om vergoeding van schade door waardedaling afwijst, is naar het oordeel van het IMG niet aannemelijk dat er sprake is van schade door waardedaling. Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 gaat het dan bijvoorbeeld om gevallen waarin de waarde van de woning sinds de aankoop niet is veranderd, er voor de betreffende schade al een vergoeding is uitgekeerd en het IMG niet bevoegd is om de aanvraag op grond van de Tijdelijk wet Groningen in behandeling te nemen of gevallen waarbij er naar verwachting als gevolg van sloop/nieuwbouw geen sprake meer is van schade door waardedaling. Van het uitsluiten van groepen is derhalve geen sprake.
Welke invloed heeft de stijging van de WOZ-waarde in Groningen ten opzichte van de stijging van de WOZ-waarde in de rest van Nederland op de bepaling van de waardevermindering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het IMG heeft op advies van de Adviescommissie waardedaling een methode vastgesteld waarmee op een redelijke en doelmatige wijze schade door de waardedaling van niet-verkochte woningen kan worden vastgesteld. Een onderdeel van die methode is het gebruik van de WOZ-waarde met peildatum 1 januari 2019 als grondslag voor de berekening. De waardedalingspercentages die het IMG toepast, behelzen de totale waardedaling in de periode 2012 tot 1 januari 2019. Veranderingen in de WOZ-waarde na de peildatum worden op dit moment niet meegenomen door het IMG.
Wat wordt er precies bedoeld met de opmerking: «(w)e begrijpen wel dat mensen het invullen en toch proberen. Maar uiteindelijk zit je aanvragen af te wijzen die niet logisch zijn, omdat we ze wettelijk gezien niet mogen behandelen»? Denkt u dat gedupeerden beter willen worden van deze regeling?
Zie het antwoord op vraag 9.
Waarom mogen deze aanvragen wettelijk niet behandeld worden?
In vraag 8 wordt gerefereerd aan een quote van het IMG uit berichtgeving op RTV Noord (3 november jl.). Deze quote ziet op gevallen waarin al een vergoeding van schade door waardedaling is toegekend of waarvoor al een procedure aanhangig is bij de burgerlijke rechter en waarin door de aanvrager toch een aanvraag om vergoeding van deze vorm van schade wordt ingediend bij het IMG. In de Tijdelijke wet Groningen is vastgelegd dat het IMG in deze gevallen niet bevoegd is om deze aanvragen af te handelen. Dergelijke aanvragen leiden daarom tot een afwijzing. Het IMG vindt het van belang hier transparant over te communiceren en doet dat onder andere via telefonische informatie, zijn website en de huis-aan-huis brochure die bewoners ontvangen. Uiteindelijk ligt de eindafweging voor het indienen van een aanvraag bij de bewoner.
Bent u van mening dat wanneer men een nieuwbouwwoning krijgt, omdat het oude gesloopt moest worden doordat het door menselijk toedoen onveilig was geworden, al gecompenseerd is of wordt voor de waardedaling? Kunt u aangeven waar die compensatie dan in zit?
Het IMG geeft aan dat het bij de afhandeling van schade door waardedaling van woningen betrekt in hoeverre er in het kader van de versterkingsoperatie sloop/nieuwbouw heeft plaatsgevonden of nog plaatsvindt. Hiermee wordt de waardedaling die een gevolg is van de ligging in het aardbevingsgebied weggenomen. Deze nieuwbouwhuizen hebben volgens het IMG immers vrijwel altijd een hogere waarde dan de oude woning. Het IMG moet hiermee rekening houden, omdat het op grond van het schadevergoedingsrecht alleen een vergoeding mag uitkeren wanneer er sprake is van schade. Wanneer er sloop/nieuwbouw plaatsvindt, is niet voldaan aan het vereiste van schade omdat de schade is of op korte termijn wordt weggenomen. Mocht vast komen te staan dat de meerwaarde van de sloop/nieuwbouw woning niet meer is dan de waardedaling die in de betreffende postcode optreedt, dan zal het restant alsnog worden vergoed door het IMG. Dit is op voorhand echter zeer onwaarschijnlijk omdat een nieuwe woning tot een zeer grote meerwaarde leidt. Als op een later moment blijkt dat er alsnog sprake is van schade door waardedaling, dan kan de aanvrager hiervoor opnieuw een aanvraag indienen bij het IMG.
Waarom blijft u bij uw besluit dat mensen die in het verleden te weinig compensatie hebben gekregen van de Nederlandse Aardolie Maatschappij N.V. (NAM) geen recht hebben op een nieuwe beoordeling?
In het WGO op 12 november jl. en tijdens het Vragenuur op 24 november jl. heb ik met uw Kamer gesproken over schade door waardedaling en signalen van bewoners die ontevreden zijn met de vergoeding van NAM nu de regeling van het IMG bekend is. Ik heb uw Kamer daarom verzocht om concrete voorbeelden en ik heb toegezegd dat ik mij wil verdiepen in de vraag of deze bewoners recht is gedaan. Inmiddels heb ik voldoende signalen ontvangen over dit onderwerp. Ik heb uw Kamer inmiddels meegedeeld (Kamerstuk 33 529, nr. 832) dat ik, om een goed onderbouwd antwoord te kunnen geven op de vraag of bewoners recht is gedaan, een onafhankelijk oordeel zal vragen op basis van onderzoek door een externe partij. Het streven is dat de uitkomsten van het onderzoek in maart 2021 gereed zijn. Vervolgens zal ik uw Kamer informeren over deze uitkomsten en over eventuele benodigde vervolgacties.
Wanneer gaat u het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) toch de bevoegdheid geven om deze zaken opnieuw te beoordelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1 en 11. Het IMG is niet bevoegd om zaken die eerder beoordeeld en afgehandeld zijn door NAM, in behandeling te nemen. Los daarvan heb ik uw Kamer toegezegd om de door uw Kamer gedeelde signalen te onderzoeken.
Waarom krijgen mensen met toegekende gaswinningsschade die buiten het postcodegebied wonen geen compensatie van waardedaling? Waarom worden deze mensen uitgesloten?
Het IMG heeft de aanbevelingen van de Adviescommissie Waardedaling overgenomen. Deze adviseert de gebiedsafbakening uit de methode van Atlas voor Gemeenten te gebruiken en dit toepassingsgebied zekerheidshalve ruim vast te stellen. Het gebied waar sprake is van waardedaling, is vastgesteld aan de hand van een vergelijking van de verkoopprijzen van 45.000 woningen in het aardbevingsgebied met woningen in de rest van Nederland. Uit deze grootschalige vergelijking komt naar voren dat in postcodegebieden vanaf 40% toegekende schademeldingen significant sprake is van waardedaling. Bewoners in postcodegebieden met 20–40% toegekende schademeldingen komen echter ook voor schadevergoeding in aanmerking, omdat waardedaling daar niet uitgesloten kan worden. In postcodegebieden met minder dan 20% toegekende schademeldingen is sprake van een tegenovergesteld effect: de prijsontwikkeling is daar gunstiger dan in vergelijkbare delen van Nederland. Het enkele feit dat er fysieke aardbevingsschade aan die woningen is ontstaan, betekent volgens de Adviescommissie niet dat die woningen ook in waarde zijn gedaald door de ligging in het aardbevingsgebied.
Vindt u het rechtvaardig dat in bijvoorbeeld Scheemda de ene helft van de straat wel in aanmerking komt voor de compensatie, maar de andere helft niet omdat die een andere postcode heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven aangegeven, heeft het IMG op basis van de aanbevelingen van de Adviescommissie Waardedaling besloten het toepassingsgebied zekerheidshalve ruim af te bakenen. Zie ook het antwoord op vraag 13.
Komt zo’n verdeeldheid in onder andere straten vaker voor? Wordt hier een inventarisatie van gemaakt? Zo nee, bent u bereid naar deze ongelijkheid te kijken en in die gevallen de regeling aan te passen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is inherent aan een regeling zoals de waardedalingsregeling, dat deze begrensd wordt. Zoals in antwoord op vraag 13 toegelicht, heeft het IMG het toepassingsgebied zekerheidshalve ruim vastgesteld.
Bent u ook bekend met het feit dat aanvragers van schadevergoeding door waardedaling van hun huis in het Groninger gasbevingsgebied, een brief krijgen waarin staat dat het besluit niet binnen gestelde termijn kan worden genomen en zonder reden van opgaaf met twaalf weken wordt verlengd? Wat is daarop uw reactie?
Zie het antwoord op vraag 17.
In hoeveel procent van de aanvragen kan een besluit niet tijdig genomen worden? Welke oorzaak ligt hieraan ten grondslag?
Het IMG heeft tot nu toe bijna 58.000 aanvragen ontvangen. Het IMG heeft inmiddels ruim 26.000 aanvragen afgehandeld en in totaal 156 miljoen euro aan schadevergoeding toegekend. Het IMG geeft aan dat ruim 97% procent daarvan binnen de gestelde termijn van 8 weken is afgehandeld. In 3 procent van de gevallen is deze termijn niet gehaald en zijn de betreffende bewoners hierover per brief geïnformeerd. Deze termijn is volgens het IMG om verschillende redenen niet gehaald: Het IMG heeft voor een aantal adressen nadere informatie moeten opvragen bij de NAM of er al een vaststellingsovereenkomst was gesloten met de NAM. Deze informatie is nu bekend en de aanvragen worden momenteel afgehandeld. Bij objecten die naast een woonbestemming ook een andere bestemming hebben, moet ook een individuele beoordeling plaatsvinden. Hiervoor is enkele weken extra tijd nodig. In situaties waar erfrecht van toepassing is, heeft het IMG waar nodig aanvullende documentatie bij de aanvrager opgevraagd. Daarnaast is er sprake van situaties waarin op de woningen een zogenaamd (beperkt) zakelijk recht rust (bijvoorbeeld situaties waarbij sprake is van erfpacht, beklemrecht, opstalrecht). Ook deze worden individueel bekeken om te bezien of men aanspraak kan maken op de waardedalingsregeling.
Welke gevolgen heeft deze vertraging?
Sommige aanvragers moeten langer dan 8 weken moeten wachten op het besluit van het IMG, gezien de bijzondere omstandigheden van het specifieke geval.
Wordt de planning voor schadevergoeding bij waardedaling aangepast? Wanneer is iedereen gecompenseerd voor de waardedaling?
Nee. De afhandeling van schade door waardedaling wordt gefaseerd uitgevoerd. Op 1 september jl. is gestart met de eigenaren van woningen in de gemeenten Loppersum en Appingedam. Op 1 november volgden de eigenaren van woningen in de gemeenten Groningen en Het Hogeland. Op 1 januari 2021 kunnen de eigenaren van woningen in de andere gemeenten een aanvraag indienen bij het IMG. Wanneer iedereen voor waardedaling gecompenseerd is, valt niet te zeggen. Het staat bewoners namelijk, ondanks de groepsgewijze aanpak, altijd vrij een moment te kiezen waarop zij een aanvraag indienen.
Waarom kiest u er opnieuw niet voor om alle inwoners van het gebied actief uit te nodigen om deze compensatie aan te vragen en daarbij direct een steunpunt aan te geven?
Bewoners worden door middel van een huis-aan-huis brochure door het IMG actief geïnformeerd over wanneer zij een aanvraag kunnen indienen. Verder heeft het IMG steunpunten geopend in alle gemeenten (Loppersum, Appingedam, Groningen en het Hogeland) waar een aanvraag voor schadevergoeding als gevolg van waardedaling van woningen kan worden ingediend. In andere gemeenten worden binnenkort steunpunten geopend.
Wat gaat u doen voor de groep mensen met een eigen huis die niet is staat zijn om de compensatie voor waardedaling aan te vragen?
De aanvraagprocedure is door het IMG laagdrempelig ingericht. Het IMG heeft steunpunten geopend waar bewoners terecht kunnen voor vragen over het indienen van een aanvraag voor waardedaling. Daarnaast kunnen bewoners te allen tijde bij het serviceloket van het IMG terecht.
Hebben erfgenamen van mensen, die woonden in een huis waarop de waardedalingsregeling van toepassing is, recht op deze waardedaling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het IMG geeft aan dat als de eigenaar van een woning is overleden, er een vergoeding van schade door waardedaling kan worden aangevraagd door de erfgenaam.
Klopt het dat er bij de aanvraag van de compensatie een bedrag in beeld komt waar je recht op hebt? Is dat dan ook het bedrag dat uitgekeerd wordt? Zo nee, waaraan ligt dat dan?
De doelstelling van het IMG is om een laagdrempelige en transparante aanvraagprocedure vorm te geven. Uit het oogpunt van transparantie wordt bij het indienen van een aanvraag, voor zover bekend, door het IT-systeem van het IMG een inschatting van de schadevergoeding gegeven. Het gaat om een inschatting waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Dit wordt bij de aanvraag aan de aanvrager kenbaar gemaakt.
Klopt het beeld dat er dingen op de site van het IMG worden toegevoegd, met andere woorden, worden de kaders en/of de spelregels tijdens het proces aangepast? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het IMG past het schadevergoedingsrecht uit het Burgerlijk Wetboek toe, ook bij de afhandeling van schade door waardedaling. De wijze waarop het IMG deze regels toepast, is in de loop van de uitvoering van de waardedalingsregeling niet gewijzigd. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 betrekt het IMG vanaf de start van de waardedalingsregeling sloop/nieuwbouw bij de beoordeling van schade van waardedaling bij deze woningen. Wel is met het oog op goede informatievoorziening voor de bewoners de informatie op de website tussentijds uitgebreid. Zo is onder andere extra informatie aan de site toegevoegd over sloop/nieuwbouw en over de uitleg van de methode die het IMG hanteert bij het vaststellen van de waardedaling. Daarnaast is, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, de vragenlijst in de aanvraagprocedure voor de vergoeding van schade door waardedaling uitgebreid met een extra vraag, waarin het IMG bewoners zelf vraagt om aan te geven of er sprake is van sloop/nieuwbouw. Het IMG geeft aan dat gezien de omvang van deze regeling, met potentieel meer dan 120.000 aanvragen, het niet mogelijk is om vooraf alle uitzonderingsgevallen te hebben beschreven. Echter is vanaf de start van de regeling op 1 september jl. wel gecommuniceerd over sloop/nieuwbouw.
Deelt u de mening dat het te bizar voor woorden is dat de NAM binnen afzienbare tijd een voorschot van 90 miljoen euro ter compensatie krijgt en dat inwoners ook deze compensatie weer moeten bevechten? Hoe verklaart u deze verschillen? Hoe gaat u uw invloed gebruiken om het voor Groninger gedupeerden net zo makkelijk te laten verlopen, als het voor de NAM is gegaan?
Er is geen sprake van dat bewoners de vergoeding moeten bevechten. Het IMG heeft een laagdrempelige procedure voor bewoners ingericht met het oog op een zorgvuldige en voortvarende afhandeling van schade door waardedaling. Zoals ook in het antwoord op vraag 17 is beschreven, heeft het IMG in een korte periode, vanaf 1 september jl. ruim 26.000 besluiten genomen en 156 miljoen euro aan schadevergoeding toegekend. In 97% van de aanvragen is een besluit binnen de beslistermijn van 8 weken genomen.
Het artikel 'Konijn en haas op rode lijst met bedreigde zoogdieren, otter en zeehond eraf' |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Is er bij de aanbesteding van de opdracht «Basisrapport Rode Lijst Zoogdieren 2020» naast de Zoogdiervereniging interesse geweest van andere partijen, zoals de Wageningen University & Research (WUR)?1
De opdracht voor het actualiseren van een rode lijst wordt in principe gegund aan de partij die de voorgaande rode lijsten voor de betreffende soortgroep heeft verzorgd. Dit is om maximaal te kunnen aansluiten bij de kennis die bij de vorige rode lijst is vergaard en om zo tot een zuiver vergelijk van de data te kunnen komen. Bij de totstandkoming van het basisrapport voor de Rode Lijst Zoogdieren zijn wel onderzoekers van Wageningen University & Research (WEnR) betrokken geweest.
Denkt u dat het beter zou zijn om voor onafhankelijke partijen te kiezen?
Bij het adviseren over de Rode Lijst-status van soorten is het belangrijk dat de best beschikbare kennis over soorten wordt benut. Daarbij is het gebruikelijk dat de hoofdauteurs niet alleen een goed beeld hebben van alle soorten van een bepaalde soortgroep op een landelijk niveau, maar vooral een belangrijke rol hebben in het netwerk van soortenexperts. Ook bij deze rode lijst hebben experts van andere organisaties, zoals bijvoorbeeld WEnR, de Radboud Universiteit Nijmegen, Staatsbosbeheer, Bureau Stadsnatuur Rotterdam en diverse soortenexperts op het gebied van vleermuizen en hoefdieren, een bijdrage geleverd.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft bij de totstandkoming van het basisrapport de rol om te zorgen voor de kwaliteitsborging van de data en trends die worden gebruikt. Ook is er een vertegenwoordiger van de International Union voor de Conservation of Nature (IUCN) die meedenkt over de juiste toepassing van de IUCN-criteria.
Hoe waarborgt u de objectiviteit van de samenstellers, zeker als het private partijen zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Welke criteria zijn er gebruikt bij het samenstellen van de begeleidingscommissie van het basisrapport en was het de bedoeling dat daar ook belanghebbenden in plaatsnamen?
Het criterium is dat de deelnemers aan de begeleidingscommissie deskundig zijn op het terrein van de betreffende soortgroep of van de methodische kant van data en het toepassen van criteria. Daarnaast is er, gezien de beleidsverantwoordelijkheid, een vertegenwoordiger van de provincies aanwezig.
Is er bij het externe commentaar op pagina 11 van het basisrapport ook terugkoppeling gevraagd van belanghebbenden? Zo nee, waarom niet?
Op pagina 11 van het basisrapport staat de leeswijzer en verantwoording over het tot stand komen van de Rode Lijst. Er is geen sprake van een externe commentaarronde.
Was het voor belanghebbenden mogelijk om te reageren op het basisrapport? Zo ja, hoe heeft u dit georganiseerd? Zo nee, waarom niet?
Ik beschouw het basisrapport als een onafhankelijk wetenschappelijk advies aan mij, op basis waarvan ik de Rode Lijst vaststel. Het advies is tot stand gekomen op basis van de best beschikbare data en expertkennis. Het was niet mogelijk voor belanghebbenden om daar op te reageren.
Kunt u verantwoorden waarom het rapport 1950 als basisjaar hanteert voor het vaststellen van de trend?
Bij het in de jaren negentig vaststellen van de criteria voor Rode Lijsten (door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) is 1950 als referentiejaar gekozen. Dat had twee redenen. Ten eerste: het is belangrijk om te werken met een vast referentiejaar, om te voorkomen dat het probleem van de «shifting baseline» optreedt. Dat is het probleem dat er gewenning en acceptatie optreedt ten aanzien van kleiner wordende populaties. Als het referentiejaar opschuift, terwijl de populatie van een soort steeds verder afneemt, wordt een kleinere afname vastgesteld dan als een vast referentiejaar wordt gehanteerd. Het resultaat zou zijn dat een soort in een minder zware categorie van de Rode Lijst zou vallen. Ten tweede: de keuze voor het jaar 1950 werd ingegeven door de, onder ecologen, breed levende overtuiging dat de grote afname van biodiversiteit pas na 1950 heeft plaatsgevonden. Verder teruggaan zou niet echt nodig zijn en problemen opleveren met de beschikbaarheid van gegevens (hoe verder terug in de tijd, hoe minder gegevens). Een later jaartal kiezen, zou leiden tot het hierboven geschetste probleem van het accepteren van een reeds ingezette afname.
Waarom wijkt de Nederlandse Rode Lijst voor wat betreft het vaststellen van de trend af van de criteria van de International Union for Conservation of Nature and Natural Resources (IUCN) die kijken naar een trend op basis van de afgelopen tien jaar of drie generaties?
Bij het ontwikkelen van criteria voor de Nederlandse rode lijsten is in de jaren negentig aangesloten bij de ontwikkeling van criteria die internationaal bij de IUCN plaatsvond. Toen de criteria in Nederland al waren vastgesteld heeft de IUCN voor een iets andere benadering gekozen. De zeggingskracht van beide rode lijsten is daardoor anders. De Nederlandse Rode Lijst brengt de ontwikkeling in de status van soorten vanaf 1950 in beeld en «pikt» daardoor ook een langzame/gestage achteruitgang van soorten op. De IUCN, zoals u ook aangeeft, alleen die van de afgelopen tien jaar of drie generaties waardoor enkel hele sterke, korte termijn achteruitgang van soorten wordt gesignaleerd. De IUCN rode lijst kan daardoor vooral goed gebruikt worden als een «early warning» systeem voor soorten waar het de laatste tien jaar slechter mee gaat, terwijl de Nederlandse aanpak een gestage langetermijnachteruitgang signaleert. Beide Rode Lijsten vullen elkaar daardoor goed aan.
Zou er, als er gekeken wordt naar een trend op basis van de afgelopen tien jaar of drie generaties om ook de populatietrend op langere termijn te kunnen beoordelen, dan niet gecorrigeerd moeten worden voor permanente veranderingen in het landschap?
De trend van de laatste tien jaar wordt niet gebruikt om de langere trend te beoordelen. U stipt terecht aan dat bij langere trends ook de meer permanente veranderingen in het landschap zichtbaar worden. In plaats van hiervoor te corrigeren zorgt de Nederlandse Rode Lijst er juist voor dat het effect van veranderingen in het landschap zichtbaar wordt. Dit is ook nodig om de juiste beleidskeuzes te kunnen maken. Een belangrijk probleem bij de achteruitgang van soorten is immers de afname of verandering van het leefgebied. Bovendien is de achteruitgang van het oppervlak aan (geschikt) leefgebied, wat wordt weerspiegeld in de verspreiding van soorten, één van de twee hoofdcriteria waarop de status van de Nederlandse Rode Lijst wordt gebaseerd.
Is er voor permanente ruimtelijke veranderingen gecorrigeerd in de trendberekeningen? Zo nee, in hoeverre geeft die trend dan een reëel beeld van de populaties in dit rapport?
Nee. Zie voor een toelichting het antwoord op vraag 9.
Welke gevolgen heeft het voor het vaststellen van de Rode Lijst dat er gebruik wordt gemaakt van gegevens uit het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) waarvan bekend is dat dit geen landelijk dekkend netwerk heeft?
Er zijn in het NEM twee meetprogramma’s voor hazen en konijnen: het meetnet Dagactieve Zoogdieren en het Duinkonijnenmeetnet. Het meetnet Dagactieve Zoogdieren heeft met enkele duizenden meetpunten een landelijke dekking. Aangevuld met de data uit de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) geven de meetprogramma’s, op basis van een representatieve steekproef, voldoende gegevens om tot betrouwbare trends te komen. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft deze trends ook als betrouwbaar beoordeeld.
In hoeverre denkt u dat «dag-actieve zoogdieren»-monitoring de meest ideale vorm van monitoren is?
De trends voor haas en konijn uit het meetprogramma Dagactieve Zoogdieren worden door het CBS al jarenlang als betrouwbaar beoordeeld. Andere vormen van monitoring zijn mogelijk, maar elke monitoringswerkwijze heeft voor- en nadelen.
Is het in het geval van zoogdieren als de haas en het konijn mogelijk om een monitoringsprogramma te gebruiken dat specifiek gericht is op het monitoren van deze soorten? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat is mogelijk. De huidige tellingen vinden plaats onder het NEM Meetprogramma Dagactieve Zoogdieren (DAZ) en het meetprogramma duinkonijnen. DAZ wordt uitgevoerd door tellers die ook broedvogels tellen, volgens een gestandaardiseerd telprotocol. De daarmee voor haas, konijn, vos, ree, eekhoorn en egel berekende landelijke populatietrends worden door het CBS als betrouwbaar beoordeeld. Het meetprogramma Duinkonijnen is speciaal gericht op deze soort om voor dit habitat gedetailleerder informatie te verkrijgen.
Het is mogelijk om voor haas en konijn (extra) aparte meetnetten te ontwikkelen. De huidige NEM Meetprogramma’s voor deze soorten leveren echter al betrouwbare en door het CBS gevalideerde trenddata op. Om deze reden acht ik het niet nodig om extra meetnetten te ontwikkelen, wel wil ik bezien of het mogelijk is de huidige meetnetten in de toekomst aan te vullen met de tellingen van de Faunabeheereenheden (zie ook het antwoord op vraag 14).
Waarom is in het basisrapport in 2020 geen gebruik gemaakt van de informatie en tellingen van en door Wildbeheereenheden (WBE)?
Voor dit basisrapport is gebruik gemaakt van door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gevalideerde telgegevens en informatie. Het CBS heeft in 2013 telgegevens van WBE’s geanalyseerd. Hieruit bleek dat de kwaliteit van de gegevens om trends te kunnen maken (op een landelijk niveau) niet voldoende was, doordat tellingen niet volgens een vaststaand en gevalideerd protocol werden uitgevoerd en telgebieden per tellingen in grootte/omvang konden variëren en geen representatieve steekproef vormden. Daarnaast ontbreekt sinds 2013 een gezamenlijke landelijke inzamelstructuur, waardoor data niet of hooguit op provinciaal niveau beschikbaar zijn. Het is daarbij onduidelijk hoe vergelijkbaar de data van en tussen de WBE’s zijn, waardoor het nu niet mogelijk is om op basis van deze data trends te berekenen.
Het is niet bekend of de WBE tellingen inmiddels wel plaatsvinden volgens een gevalideerd en geüniformeerd landelijk telprotocol met validatie van telgegevens en een standaard voor het omwerken van telgegevens naar trendinformatie.
Omdat het wenselijk is om deze tellingen in de toekomst ook te kunnen gebruiken, roep ik de Faunabeheereenheden op om, in samenwerking met de Zoogdiervereniging en het NDFF, te gaan kijken hoe het telprotocol en de inzameling van de gegevens kunnen worden verbeterd.
Denkt u niet dat het relevant is, gezien het gebruik van de WBE-data in de provincies, om deze data ook te gebruiken bij het vaststellen van de nationale Rode Lijst? Zo ja, gaat u dit in de nabije toekomst aanpassen?
Ik ga bekijken of dit in de toekomst mogelijk is. Het is daarvoor van belang dat de tellingen van de WBE’s worden gestandaardiseerd en gevalideerd. Wanneer de data volgens een geschikt protocol zijn verzameld en de data gevalideerd en toegankelijk zijn, kunnen deze worden meegenomen. De Zoogdiervereniging heeft al aangeboden om hier samen met de Jagersvereniging aan te werken. Inmiddels is hierover ook overleg gestart met de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging.
Bent u op de hoogte van de reactie van de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging waarin wordt aangegeven dat er vanuit de WBE-data een ander beeld ontstaat over de trend van de haas en wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben bekend met de reactie van de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging. In het antwoord op vraag 14 ben ik ingegaan op de reden waarom er geen gebruik is gemaakt van de data van de WBE’s.
Bent u ervan op de hoogte dat wanneer men rekent met de WBE-data en gebruik maakt van de trend op basis van de laatste tien jaar, de haas en het konijn niet geclassificeerd hoeven te worden als «gevoelig» en wat is uw reactie hierop?
Ik kan hier geen mening over vormen, omdat de juistheid van deze bewering niet gecontroleerd kan worden omdat de telprotocollen en data en analyses niet gevalideerd zijn. In het basisrapport zijn ook de 10-jaarstrends van haas en konijn beoordeeld volgens de IUCN-criteria. Hieruit blijkt dat haas niet en konijn wel een IUCN red list status krijgt.
Bent u het licht van het transitieplan van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) voornemens om een landelijke autoriteit aan te wijzen voor faunagegevens?
Nee. Als de WBE-tellingen volgens de NEM-standaarden en met de kwaliteitsborging door het CBS plaatsvinden dan is er geen landelijke autoriteit nodig.
Kunt u beloven dat er een transparant proces komt voor validatie van gegevens in de NDFF?
In mijn optiek is er al sprake van een transparant proces. Er zijn afspraken over de validatie van gegevens die in de NDFF komen, ook publiceert de NDFF de gestandaardiseerde telprotocollen op de website. Alle gegevens worden gevalideerd alvorens ze in de NDFF komen. Dit proces wordt toegelicht op de website van de NDFF (https://www.ndff.nl/overdendff/validatie/). Ik zie nu geen aanleiding om dit proces aan te passen.
Waarom blijven predatoren zoals vos, ooievaar, kraai, marters et cetera buiten beeld in het rapport voor wat betreft predatie die een negatieve invloed hebben op de populatie van hazen en konijnen, terwijl wel gesteld wordt dat predatie door gedomesticeerde katten een negatieve invloed heeft op de populatie van hazen en konijnen?
In het basisrapport van de Rode Lijst wordt op pagina 66 erop gewezen dat het ontbreken van allerlei landschapselementen een sterkere predatiedruk oplevert en dat er aanwijzingen zijn dat gedomesticeerde katten een negatieve invloed hebben op de populatie. Er is geen specifiek onderzoek bekend naar het effect van wilde predatoren op haas en konijn.
Kan de bewering in het rapport dat konijnen te lijden hebben onder de hoge stikstofdispositie verder worden onderbouwd?
In het basisrapport van de Rode Lijst staat hierover op pagina 69 een toelichting: «de hoge stikstofdepositie in de duinen zorgt voor verruiging en dichtgroeien van open duin, waarbij de resulterende vegetatie door konijnen minder goed verteerbaar is». Dit kan herstel van de populatie bemoeilijken. Deze problematiek is onderwerp van lopend onderzoek van het Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit (OBN) (Drees et al. in voorbereiding).
De beveiliging van Joodse gemeenschappen in Nederland |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Oostenrijk verdrievoudigt de uitgaven aan de bescherming van de Joodse gemeenschap»?1
Ja.
Erkent u dat de Joodse gemeenschap in Nederland te maken heeft met een verhoogd dreigingsniveau voor terreur?2
Het dreigingsniveau staat in Nederland op 3 («aanzienlijk») op een schaal van 5. Nederland kent geen specifieke dreigingsniveaus voor personen, organisaties en objecten. Joodse instellingen zijn een potentieel doelwit voor geweld zowel uit rechts-extremistische als uit radicaal-islamistische hoek. Wat jihadistisch-terroristische aanslagen betreft, was in de periode 2004–2018 minder dan 5% van de 112 aanslagen in het Westen gericht tegen een doelwit met een joods signatuur.4 Daarmee is er sprake van een veiligheidsrisico voor de joodse gemeenschap. Binnen dat kader zijn de beveiligingsmaatregelen die eventueel getroffen zijn, passend.
Erkent u dat de niet-aflatende dreiging uit radicaal-islamitische hoek richting de Joodse gemeenschap in Nederland een veiligheidsrisico vormt voor Joodse publieke plaatsen en instellingen, zoals bijvoorbeeld scholen, synagogen, winkels en culturele centra?3
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Crisiscentrum vraagt om extra waakzaamheid voor joodse gemeenschap in Antwerpen»?4 Kunt u aangeven of wat u betreft dezelfde waakzaamheid geboden is voor de Joodse gemeenschap in Nederland?
Ik heb kennisgenomen van het artikel. Door inlichtingen- en veiligheidsdiensten wordt de veiligheidssituatie ten aanzien van joodse gemeenschap scherp gemonitord. Indien dreiging en risico daar aanleiding toe geven kunnen de lokale autoriteiten passende maatregelen treffen. Na de aanslagen heeft de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) erop gewezen dat alertheid geboden blijft omdat het actuele dreigingsniveau in Nederland uitdrukt dat ook hier een aanslag voorstelbaar blijft.
Kunt u toelichten welke speciale maatregelen of financiële middelen reeds worden ingezet door de rijksoverheid of door lokale overheden ter bescherming van potentiële Joodse doelwitten in Nederland? Welk gedeelte van de kosten wordt door overheidsinstellingen gedragen en welk gedeelte door de Joodse gemeenschap?
Over welke beveiligingsmaatregelen getroffen worden, kan ik zoals bij uw Kamer bekend geen uitspraken doen. Naar aanleiding van de aanslag op een joods museum in Brussel is in 2014 is door de Nederlandse rijksoverheid een bedrag van 1,5 miljoen euro vrijgemaakt om het weerstandsniveau bij joodse instellingen te verhogen; deze bijdrage is destijds is aangevuld door betrokken gemeenten. Met deze bijdragen zijn de locaties van de joodse gemeenschap in de gelegenheid gesteld om een basisweerstandsniveau te behalen. Deze uitzonderlijke bijdrage is in 2017 beëindigd. De getroffen maatregelen en de eerder verstrekte financiering voor de joodse instellingen passen bij de aard van de dreiging en risico. Uitgangspunt is dat personen en organisaties in eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor hun veiligheid. Wanneer organisaties niet op eigen kracht voldoende weerstand kunnen bieden kan de overheid aanvullende beveiligingsmaatregelen treffen. De verantwoordelijkheid voor de beveiliging van joodse instellingen en de financiering daarvan is decentraal belegd. Ik zie op dit moment geen aanleiding om de mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming opnieuw te verkennen.
Voor religieuze instellingen is het handboek religieuze instellingen beschikbaar. In dit «Handboek Veiligheid religieuze instellingen» is aandacht besteed aan dreigingen en incidenten waarmee religieuze instellingen geconfronteerd kunnen worden. Het doel van dit handboek is om veiligheidsbewustzijn te creëren en handvatten aan te reiken om, in het kader van preventie, te kijken naar de veiligheid binnen religieuze instellingen.
Bent u bereid om net zoals Oostenrijk voortaan de volledige kosten van de bescherming van Joodse instellingen te vergoeden?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u duidelijk uw redenering toelichten waarom u al dan niet wenst over te gaan tot het beter beveiligen van de Joodse gemeenschap in Nederland?
Gelet op de dreiging richting joodse instellingen in Nederland heeft de rijksoverheid samen met de lokaal bevoegde gezagen structureel aandacht voor de beveiliging van de joodse gemeenschappen in Nederland. De getroffen maatregelen passen bij de dreiging en het risico. Een wijziging in het dreigingsbeeld kan ertoe leiden dat er door de lokale autoriteiten andere maatregelen getroffen worden.
Het bericht 'Onderwijsminister Slob: Pluryn in de fout bij overdragen leerlingen Hoenderloo College' |
|
Peter Kwint (SP), Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Onderwijsminister Slob: Pluryn in de fout bij overdragen leerlingen Hoenderloo College»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat op 10 augustus 2020 in de voortgangsbrief aan de Kamer namens Pluryn wordt aangegeven dat voor «alle locaties waar jongeren naartoe verhuizen voorzien is in onderwijs» en nu blijkt dat een aantal kinderen nog niet op een school was ingeschreven?2
Pluryn had op 5 augustus 2020 laten weten dat alle locaties waar jongeren naartoe verhuizen voorzien in onderwijs. Op basis van deze mededeling had de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport n.a.v. motie van lid Westerveld (GL) in de brief van 10 augustus mede namens MBVOM aan de Kamer laten weten dat er voor alle leerlingen een vervolgplek was gevonden die ook voorziet in onderwijs. Na de zomervakantie bleek dat een deel van de leerlingen toch nog niet was ingeschreven bij een nieuwe school. De leerlingen die vallen onder JeugdzorgPlus hadden wel allemaal een vervolgplek.
De Raad van Bestuur van Pluryn heeft aangegeven dat zij volledig de verantwoordelijkheid draagt voor hetgeen is voorgevallen. Terugkijkend op hetgeen gepasseerd is, erkent de Raad van Bestuur dat zaken niet zijn gelopen, zoals redelijkerwijs verwacht had mogen worden. Het bestuur heeft toegezegd zich tot het uiterste in te spannen om de ontstane problemen tot een oplossing te brengen. Dit heeft er toe geleid dat inmiddels alle leerlingen van het voormalige Hoenderloo College alsnog op een andere school zijn ingeschreven.
Waarom wordt de Kamer hier pas in november over geïnformeerd, terwijl de Inspectie van het Onderwijs wekelijks een update kreeg van de overdracht van de jongeren?3 Hoe rijmt u dit met de aangenomen motie-Westerveld c.s. die vraagt de Kamer in het reces door middel van een tweewekelijkse brief op de hoogte te houden van de sluiting van de Hoenderloo Groep?4 Waarom is de Kamer niet in augustus geïnformeerd over het ontbreken van een passende onderwijsplek voor deze leerlingen?
Zoals bij vraag 2 al vermeld is, meldde Pluryn dat er voor alle leerlingen een plek was gevonden die ook in onderwijs voorziet. Er is toen besloten om geen tweewekelijkse update meer te versturen aangezien alle jongeren die naar een nieuwe locatie moesten verhuizen een plek hadden.
Uit de gesprekken die de IvhO vanaf 24 augustus jl. met Pluryn voerde en de leerlingenoverzichten die Pluryn op verzoek van de IvhO toestuurde, bleek dat ondanks daartoe gedane toezeggingen een aantal leerlingen van het Hoenderloo College nog niet op een andere school was ingeschreven.
Daarop is direct actie ondernomen door de Inspectie van het Onderwijs, die zeer intensief heeft toegezien op zo spoedig mogelijke plaatsing in het onderwijs van alle leerlingen. Ook mijn beleidsambtenaren zijn hier intensief op aangesloten. Op 10 september kwam het verzoek «stand van zaken onderwijsaanbod Hoenderloo College» van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De Kamer is op 6 november geïnformeerd middels de beantwoording van het verzoek van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Wanneer wist u dat het niet zou lukken om voor alle jongeren een passende onderwijsplek te regelen? Wat heeft u gedaan om Pluryn te houden aan de gedane belofte?
Uit de gesprekken die de IvhO vanaf 24 augustus jl. met Pluryn voerde en de leerlingenoverzichten die Pluryn op verzoek van de IvhO toestuurde, bleek dat ondanks daartoe gedane toezeggingen een aantal leerlingen van het Hoenderloo College nog niet op een andere school was ingeschreven. Hiervan had het bestuur de IvhO niet op de hoogte gesteld. De IvhO heeft in de periode na 24 augustus 2020 intensief contact gehad met Pluryn (meerdere keren per week) om het proces van plaatsing te versnellen. De IvhO heeft het bestuur de (herstel)opdracht gegeven om ervoor te zorgen dat de leerlingen met spoed alsnog een passende vervolgonderwijsplek krijgen. In een brief van 28 september 2020 heeft de IvhO deze herstelopdracht nogmaals formeel kenbaar gemaakt aan het bestuur. De IvhO heeft een format opgesteld waarin Pluryn gedetailleerde leerlinggegevens op moest nemen. Pluryn leverde dit overzicht vervolgens wekelijks aan bij de inspectie, zodat de inspectie de vinger aan de pols kon houden. Ook heeft de IvhO Pluryn de opdracht gegeven om ook het samenwerkingsverband en leerplicht te betrekken bij het vinden van een vervolg onderwijsplek. Het bestuur heeft zijn verantwoordelijkheid genomen. Dit heeft ertoe geleid dat op 16 oktober 2020 de laatste jongere een vervolg onderwijsplek heeft gekregen.
Wat zijn de gevolgen wanneer een bestuur zich niet houdt aan de wet en de principes van verantwoordelijkheid, betrouwbaarheid en transparantie, zoals die in zowel de Code Goed Bestuur in het primair onderwijs als in de Code Goed Onderwijsbestuur voortgezet onderwijs zijn opgenomen?
De wet schrijft voor waar het bestuur van een school zich ten minste over moet verantwoorden. Artikel 157 van de Wet op de expertisecentra geeft aan dat in het bestuursverslag ten minste verantwoording wordt afgelegd over de afwijkingen van de door het bestuur gehanteerde code voor goed bestuur en dat die code ten minste bepalingen bevat over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan:
Op het moment dat de IvhO een wettelijke tekortkoming constateert bij een bestuur geeft de IvhO daarover een herstelopdracht om het bestuur de mogelijkheid te geven de tekortkoming te herstellen. Daarnaast kunnen het intern toezicht en stakeholders het bestuur ook aanspreken wanneer het zich niet houdt aan de wet en de codes.
Welke mogelijkheden heeft de Inspectie van het Onderwijs om in te grijpen wanneer bestuurlijke codes en de wet worden overtreden?
Bij het niet naleven van wettelijke bepalingen en bestuurlijke codes geeft de IvhO het bestuur de opdracht om dit te herstellen. Niet-nakomen van wettelijke bepalingen kan leiden tot een bekostigingssanctie. Deze interventie heeft als doel het opvolgen van de opdracht af te dwingen. De inspectie schort dan een deel van de bekostiging op of houdt deze zelfs in. Ook kan ten onrechte ontvangen bekostiging worden teruggevorderd.
Niet-naleving van de Code Goed Onderwijsbestuur in het PO kan niet leiden tot een bekostigingssanctie. Naleving van de code is waar de leden van de PO-Raad zich aan hebben verbonden. Zij hebben zich er daarbij tevens aan verbonden om daar waar zij menen niet te kunnen voldoen aan de bepalingen, aan hun belanghebbenden en aan het bestuur van de PO-Raad in het jaarverslag kenbaar te maken in hoeverre niet voldaan is aan de code en wat de reden daarvan is.
Als het interventierepertoire van de inspectie niet toereikend blijkt en een zodanig zware vervolginterventie moet worden ingezet dat de Minister hierover moet besluiten, wordt de casus door de inspectie bij mij gemeld met een advies over de te nemen vervolgmaatregelen. Vervolgens kan ik zo nodig een aanwijzing geven als er sprake is van wanbeheer.
Wat gebeurt er wanneer onvoldoende voortgang wordt geboekt in de herstelopdracht? Welke mogelijkheden heeft de Inspectie van het Onderwijs dan?
Zie het antwoord op vraag 6.
Is er inmiddels wel een passende onderwijsplek voor alle jongeren die voorheen op het Hoenderloo College les kregen? Wat is de definitie van passend? Zijn alle ouders nu tevreden en van mening dat hun kind een passende onderwijsplek heeft?
Alle leerlingen van het voormalige Hoenderloo College zijn inmiddels op een andere school ingeschreven. De IvhO zal bij de besturen van scholen voor voortgezet (speciaal) onderwijs en het mbo waar leerlingen van het voormalige Hoenderloo College zijn ingeschreven steekproefsgewijs nagaan of zij daar goed op hun plek zijn en het aanbod passend is bij wat de leerlingen aan onderwijs- en ondersteuningsbehoeften hebben, gerelateerd aan hun uitstroomperspectief. Bij een aantal besturen waar relatief veel leerlingen zijn geplaatst is dat al gebeurd. De IvhO heeft in september geconstateerd dat deze scholen zich inspannen om allereerst de leerling zo goed mogelijk te leren kennen om vervolgens te evalueren of het aanbod passend is.
Alle ouders/verzorgers hebben ingestemd met de vervolgplek. Vervolgens is het aan het bestuur en de scholen van de vervolgplek om samen met ouders/verzorgers te monitoren en evalueren of de leerling op zijn plek zit en het aanbod passend is. Met passend bedoelen we dat de vervolgplek aansluit bij de onderwijs- en ondersteuningsbehoeften van de leerling, gerelateerd aan het uitstroomperspectief.
Bij hoeveel jongeren is er sprake geweest van een onderbroken schoolloopbaan? Hoe lang hebben zij geen onderwijs kunnen volgen? Welke gevolgen heeft dit op zowel het welzijn als de schoolloopbaan van de jongeren?
Op 7 september 2020 ontving de IvhO een overzicht van het bestuur waarop zichtbaar was dat er 49 leerlingen geen onderwijs genoten en er dus sprake was van een onderbroken schoolloopbaan. Een week later waren het 23 leerlingen. Dit aantal is per week geslonken totdat op 16 oktober 2020 de laatste jongere een vervolg onderwijsplek heeft gekregen. De leerlingen hebben ongeveer twee tot zes weken geen onderwijs gevolgd. Het is lastig vast te stellen wat de gevolgen hiervan zijn voor het welzijn en de schoolloopbaan van leerlingen. Van de scholen die de leerlingen nu bezoeken mogen we verwachten dat ze hierop inspelen.
Is er nazorg geweest? Zo ja, door wie? Hoe gaat het nu met deze jongeren?
Pluryn heeft een medewerker van het Hoenderloo College in dienst gehouden om de nazorg uit te voeren.
Ook gaat de IvhO in november en december 2020 steekproefsgewijs bij de schoolbesturen na of de leerlingen op hun plek zitten en het de besturen en scholen lukt om een aanbod te realiseren dat aansluit bij de onderwijs- en ondersteuningsbehoeften van de leerling gerelateerd aan het uitstroomperspectief.
Hoe houdt de Inspectie van het Onderwijs toezicht op zowel de kwaliteit van het onderwijs als het welzijn van de jongeren? Wanneer is het volgende inspectiebezoek? Bent u bereid om de Kamer op de hoogte te stellen van de resultaten?
Tijdens de eerdere vierjaarlijkse onderzoeken bij de verschillende onderwijsstichtingen van Pluryn zijn tekortkomingen geconstateerd op het niveau van het bestuur en op het niveau van de scholen. Over deze tekortkomingen heeft de IvhO herstelopdrachten gegeven in de verschillende rapporten van bevindingen bij elk van de onderzoeken.
Tijdens het herstelonderzoek dat op 2 oktober heeft plaatsgevonden heeft de IvhO getoetst of het bestuur aan de herstelopdrachten heeft voldaan. Dat is nog niet het geval. De uitkomsten van het herstelonderzoek geven aanleiding voor intensief vervolgtoezicht. Tijdens de periode van intensief toezicht (oktober 2020 t/m juni 2021) wordt van het bestuur verwacht dat het werkt aan de verbetering van de bestuurlijke kwaliteitszorg.
In december 2020 en maart 2021 voert de IvhO met het bestuur voortgangsgesprekken. In juni 2021 voert de IvhO een herstelonderzoek uit. Het bestuur is verantwoordelijk voor de voortgang van het verbetertraject. Afgesproken is dat het bestuur de IvhO direct op de hoogte stelt van eventuele vertragingen in het traject. Wanneer het rapport naar aanleiding van het herstelonderzoek in juni 2021 openbaar is, zal ik het delen met de Kamer.
Waarom heeft u niet, conform de motie-Kwint c.s. over de speciale functie van het huidige Hoenderloo college in de vorm van een school voor speciaal onderwijs behouden, gezorgd dat dat deze specifieke functie van de school behouden blijft? Op basis waarvan bent u tot de conclusie gekomen dat het Hoenderloo College kan verdwijnen?5
Onafhankelijke toetsing wees uit dat een doorstart van de zorg van de Hoenderloo Groep wel op andere locaties van Pluryn, maar niet op de locaties van de Hoenderloo Groep, mogelijk is. Daarmee moesten de zorglocaties Hoenderloo en Kop van Deelen worden gesloten en was ook het stoppen van het Hoenderloo College onafwendbaar.
De afgelopen periode heeft mijn ministerie in kaart gebracht in hoeverre een regio-overstijgende specialistische school zoals het Hoenderloo College een bijdrage kan leveren aan een eventuele behoefte aan extra aanbod. Daarvoor zijn gesprekken gevoerd met de gemeente Apeldoorn, het samenwerkingsverband VO Apeldoorn en samenwerkingsverband VO Gelderse Vallei. De gemeente Apeldoorn geeft aan geen verzoeken ontvangen te hebben en dat zij ook niet op de hoogte is van interesse van aanbieders voor het voortzetten van het Hoenderloo College. De genoemde samenwerkingsverbanden hebben de vraag voorgelegd aan hun scholen. Ook daar werd er aangegeven dat er geen behoefte bestaat. Tot slot is aan de diverse aanbieders van (voortgezet) speciaal onderwijs uit de twee samenwerkingsverbanden gevraagd of men de functie van het Hoenderloo College wenst te behouden en welke aanbieder daar invulling aan kan geven. Geen van de aanbieders heeft daar positief op gereageerd.
De verder verslechterde financiële positie van jeugdzorginstelling Elker |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Mogelijk ontslagen bij jeugdzorgorganisatie Elker: miljoenentekort verder opgelopen»?1
Ja.
Is het acceptabel dat een jeugdzorginstelling waar het ziekteverzuim kennelijk hoog ligt, waarvan te hoge werkdruk wellicht een belangrijke factor is, gedwongen ontslagen dreigen door de penibele financiële situatie van de instelling?
Jeugdzorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering en de borging van de kwaliteit van zorg. Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor een toereikend aanbod van jeugdhulp. De Raad van Bestuur van Elker Jeugdhulp & Onderwijs (hierna: Elker) werkt samen met de betrokken gemeenten en de Ondernemingsraad, aan een gedragen inzet voor de richting en benodigde maatregelen tot herstel.
Bent u van mening dat het van belang is dat Elker niet failliet gaat, niet vanwege de instelling zelf maar vanwege de zorg continuïteit en de jeugdzorgmedewerkers die hun best doen goede zorg te leveren?
De continuïteit van zorg voor jongeren moet altijd voorop staan. De financiële situatie bij Elker is op dit moment precair. Een mogelijk faillissement zie ik als een risico voor jongeren en medewerkers. Elker en de gemeenten Groningen en Drenthe geven aan dat zij samen staan voor een kwalitatief goede complexe gesloten jeugdzorg, maar dat de middelen hiervoor onder druk staan. Het is daarom goed om te constateren dat Elker, betreffende gemeenten en de Jeugdautoriteit in gesprek zijn over de borging van zorgcontinuïteit.
Verder hebben Elker en de betrokken gemeenten overeenstemming bereikt over de transformatie van de gesloten jeugdhulp: ontwikkeling van zoveel mogelijk thuisalternatieven en de ontwikkeling naar meer kleinschalige, gezinsgerichte en minder gesloten woonvormen. Hierbij zet gemeente Groningen – voor wat betreft het vastgoed – de middelen in van de specifieke uitkering vastgoedtransitie gesloten jeugdhulp. Elker en de betrokken gemeenten zijn in gesprek over de financiële implicaties op de lange termijn.
Bent u tevens van mening dat het recente omvallen van andere instellingen het belang van doorzettingsmacht heeft bewezen?
Signalen rond de financiële ontwikkelingen van jeugdhulpaanbieders neem ik, vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke, zeer serieus. Zorgcontinuïteit staat hierbij altijd voorop. Er zijn duidelijke afspraken tussen gemeenten, OZJ, Jeugdautoriteit en de ministeries van VWS en JenV over wie wanneer welke verantwoordelijkheid heeft, zoals toegelicht in mijn brief van 15 januari 20202. Ik heb recent verdere stappen gezet om continuïteitsproblemen eerder te signaleren, sneller aan te kunnen pakken en daarmee de zorgcontinuïteit te kunnen borgen. Zo zijn de taken van de Jeugdautoriteit vastgelegd in het Instellingsbesluit, en werk ik aan het wetsvoorstel «verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen», waarbij toezicht een belangrijk onderdeel is.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 zijn Elker, gemeenten en de Jeugdautoriteit in gesprek over de borging van zorgcontinuïteit. De komende tijd zal Elker, met haar stakeholders, ook verder werken aan maatregelen om de organisatie op lange termijn gezond en toekomstbestendig te maken.
In uiterste gevallen kunnen jeugdzorgaanbieders een aanvraag indienen voor tijdelijke liquiditeitssteun op basis van de subsidieregeling «Continuïteit cruciale jeugdzorg»3. Met deze regeling kan worden gewaarborgd dat cruciale jeugdzorg gecontinueerd kan worden in gevallen waarin acute liquiditeitsproblemen zijn ontstaan. Aan een dergelijke subsidie zijn strenge voorwaarden verbonden, waaronder het hebben van een degelijk en gedragen verbeterplan.
Heeft u doorzettingsmacht? Zo ja, hoe ziet die eruit in een casus zoals deze?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden heeft u om deze instelling financieel te helpen een faillissement te voorkomen? Bent u bereid die in het uiterste geval te gebruiken om te voorkomen dat de meest kwetsbare kinderen in de regio zonder zorg komen te zitten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in contact te treden met deze jeugdzorginstelling om te verkennen welke rol uw ministerie kan spelen in het voorkomen van een faillissement van deze instelling?
Vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke zie ik toe op de continuïteit van zorg voor de jongeren die bij Elker in behandeling zijn. De jeugdzorginstelling, betrokken gemeenten en de Jeugdautoriteit zijn in gesprek. De Jeugdautoriteit is betrokken. In het uiterste geval kan de Jeugdautoriteit escaleren naar mij.
Het bericht ‘Cameraploeg PowNed belaagd door leerling Emmauscollege in Rotterdam’ |
|
Zohair El Yassini (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Cameraploeg PowNed belaagd door leerling Emmauscollege in Rotterdam»?1
Ja.
Wat heeft zich precies afgespeeld op het Emmauscollege? Hoe beoordeelt u deze situatie?
In verband met een mishandeling is een verdachte aangehouden. Het strafrechtelijk onderzoek loopt nog, waardoor ik over deze zaak nog geen uitspraak kan doen.
Kloppen de signalen dat ten tijde van het incident beveiliging aanwezig was op het schoolplein en niet heeft ingegrepen bij de aanval op de cameraploeg van PowNed? Zo ja, wat is de reden geweest dat de journalisten niet zijn beschermd?
Er was geen professionele beveiliging aanwezig op de plaats van het incident. Binnen het schoolterrein was wel een dubbele bezetting van medewerkers van de school aanwezig om toezicht te houden. Een conciërge is vanaf het schoolterrein naar het incident gesneld. De conciërge heeft het incident niet kunnen voorkomen, maar heeft wel ingegrepen.
Welke sancties heeft het Emmauscollege inmiddels genomen tegen de leerling die de journalisten heeft belaagd?
De verdachte is een minderjarige leerling. De school biedt passende ondersteuning, sancties en begeleiding. De directie van het Emmauscollege heeft meteen contact gezocht met de ouders van de jongen. Diens vader heeft inmiddels zijn excuses aangeboden voor het gedrag van zijn zoon.
Is er inmiddels aangifte of melding bij de politie gedaan door het Emmauscollege over het incident?
Er is door de verslaggever zelf meteen aangifte gedaan van het incident. De politie startte daarop een onderzoek. Zaterdag 7 november werd de verdachte aangehouden en gehoord. De school heeft zelf geen aangifte gedaan, omdat het incident buiten het schoolterrein plaatsvond.
Deelt u de mening dat we pal achter onze journalisten moeten staan en dat het onacceptabel is dat ze lastig gevallen worden tijdens het uitoefenen van hun werkzaamheden?
Het belagen van journalisten en verslaggevers omdat zij hun werk uitvoeren, is onacceptabel. Het staat mensen vrij om aan te geven dat ze het ergens mee oneens zijn of ergens niet van gediend zijn, maar dat mag nooit met bedreiging, agressie of geweld gepaard gaan.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg inzake OCW-begroting, onderdeel Media, dat is gepland op 30 november 2020?
Ja.
Het bericht 'Renovatie Afsluitdijk duurt door fout zeker 3 jaar langer, valt duurder uit' |
|
Aukje de Vries (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Renovatie Afsluitdijk duurt door fout zeker 3 jaar langer, valt duurder uit»?1
Ja.
Kunt u al iets meer zeggen, dan in de brief van 4 november 2020 aan de Tweede Kamer staat, over de oorzaak van deze fout bij het project Afsluitdijk?2
In de reeksen van combinaties van waterstanden en golfhoogten die kunnen optreden waren bepaalde reeksen niet meegenomen. Het ging om relatief lage waterstanden waarbij toch vrij hoge golven kunnen optreden vanuit de IJsselmeerzijde. Hoewel voor het opstellen van de hydraulische randvoorwaarden een zorgvuldig proces is gevolgd waarbij ook diverse externe deskundigen zijn betrokken, ontbrak deze combinatie die voor het ontwerp onmisbaar bleek te zijn.
Wat zijn de gevolgen van het langer duren van de renovatie van de Afsluitdijk voor het autoverkeer, vrachtverkeer en fietsverkeer?
Het autoverkeer zal langer enige hinder ondervinden. Op de sluizen zal veelal één rijstrook per richting beschikbaar zijn. Dat leidt alleen op drukke momenten tot extra reistijd. De versterking van het dijklichaam zelf en de vernieuwing van de A7 worden naar verwachting uiterlijk 2023 afgerond. De lange wegversmallingen die op dit moment nodig zijn voor de vernieuwing van de A7 zullen daarna verleden tijd zijn. Voor vrachtverkeer blijft de breedte beperkt tot 3 m, waardoor exceptionele transporten over de Afsluitdijk voor langere tijd niet mogelijk zijn.
Het fietspad zal als gevolg van de vertraging langer dicht moeten blijven. Fietsers en wandelaars kunnen gebruik blijven maken van de fietsbus.
Deelt u de mening dat de hinder door eventuele uitloop van de werkzaamheden zo beperkt mogelijk moet blijven en zoveel mogelijk moet worden beperkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat realiseren?
Bij de uitloop van werkzaamheden streef ik, net als bij de werkzaamheden die nu worden uitgevoerd, naar zo min mogelijk hinder voor gebruikers van de weg, de vaarweg en voor de omgeving. Rijkswaterstaat en de opdrachtnemer overleggen met tal van belanghebbenden hoe de hinder voor hen zo goed mogelijk kan worden beperkt, bijvoorbeeld door noodzakelijke volledige wegafsluitingen zoveel mogelijk op rustige momenten of in de nacht te plannen.
Kan al een indicatie gegeven worden van de extra kosten? Ten koste van welke andere projecten gaat dit, aangezien de kosten ten laste van het Deltafonds gebracht worden?
Zoals ik u in mijn brief van 4 november jl. voor het Wetgevingsoverleg Water meldde, had ik gehoopt uw Kamer al meer te kunnen laten weten over de benodigde budgetaanvulling voor dit project. Helaas is dat op dit moment nog niet mogelijk, omdat we hier nog over in gesprek zijn met de aannemer. Naar verwachting kan ik u hierover komend voorjaar meer duidelijkheid geven. Vooralsnog is er geen sprake van dat dit ten koste gaat van andere projecten die worden bekostigd uit het Deltafonds.
Kunt u deze vragen schriftelijk beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Water van 11 november 2020 dan wel deze vragen mondeling beantwoorden in het wetgevingsoverleg Water?
Ja.
Het artikel 'Kabinet gaat noodtoestand gebruiken voor avondklok' |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kabinet gaat noodtoestand gebruiken voor avondklok»?1
Ja
Is het waar dat u in verband met het mogelijk instellen van een avondklok in het kader van de coronamaatregelen de Wet Buitengewone Bevoegdheden Burgerlijk Gezag wilt activeren?
Nee
Hoe verhoudt een en ander zich tot de door u tijdens de persconferentie van afgelopen maandag gewekte indruk dat, als al sprake zou zijn van een avondklok, deze «vrijwillig» zou zijn?
Ik heb tijdens de persconferentie niet gesproken van een vrijwillige avondklok.
Is in het kader van genoemde Wet Buitengewone Bevoegdheden Burgerlijk Gezag, zoals in het artikel aangegeven, sprake van besluitvorming «buiten het parlement om»? Zo nee, hoe gaat besluitvorming dan plaatsvinden? Zo ja, vindt u dat in lijn met hetgeen vanuit het parlement bij de behandeling van de onlangs aangenomen Tijdelijke Wet Maatregelen COVID-19 is aangegeven en uiteindelijk in de vorm van een amendement ook in die wet is neergelegd, namelijk dat in voorkomende gevallen sprake dient te zijn van een toetsende rol van het parlement?
Het activeren van noodbevoegdheden geschiedt bij koninklijk besluit. Artikel 1, tweede lid, van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag bepaalt dat onverwijld na het nemen van dat besluit een voorstel van wet aan de Tweede Kamer wordt gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij het besluit in werking gestelde bepalingen.
Bent u bereid elke mogelijke besluitvorming in dezen te doen plaatsvinden conform het in de Tijdelijke Wet Maatregelen COVID-19 bepaalde omtrent de rol van het parlement?
Indien onverhoopt binnen de huidige crisis het instellen van een avondklok noodzakelijk wordt geacht, en de bevoegdheid daartoe dus bij koninklijk besluit moet worden geactiveerd, zal van het voornemen daartoe mededeling worden gedaan aan de Staten-Generaal, zodat daarover desgewenst tussen regering en Staten-Generaal van gedachten kan worden gewisseld, tenzij de vereiste spoed zich daartegen zou verzetten.
Wilt u deze vragen per ommegaande beantwoorden?
Als gevolg van de met de afstemming van de beantwoording gemoeide tijd is het niet gelukt de vragen per ommegaande te beantwoorden.
Het bericht ‘Verdachte fatale mishandeling Jan (73) uit Arnhem sloeg ook oud-dominee (68) in elkaar: ‘Hij haalde vol uit’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u deze berichten?1 2
Ja.
Klopt het dat de minderjarige moordenaar van de 73-jarige man uit Arnhem eerder ook een 68-jarige dominee zwaar heeft mishandeld?
Het klopt dat één van de verdachten van de fatale mishandeling van een 73-jarige man in Arnhem eerder verdachte is geweest in een zaak waarin een 68-jarige oud-dominee is mishandeld. Deze zaak is destijds geseponeerd.
Waarom is er pas na 7 weken een agent naar het slachtoffer gegaan?
Direct na de melding is er contact geweest tussen de politie en het slachtoffer. Ook in de weken daarna is er meerdere keren contact geweest tussen de politie en het slachtoffer.
Bent u het ermee eens dat, als het Openbaar Ministerie gewoon zijn werk had gedaan, namelijk deze crimineel vervolgen, de 73-jarige man uit Arnhem die vorige week vermoord is nog had geleefd? Zo nee, waarom niet?
Als Minister past mij terughoudendheid bij de beantwoording van Kamervragen die een individuele zaak betreffen. De politie heeft uitvoerig onderzoek gedaan naar de aangifte van mishandeling. Op basis van de resultaten van dit onderzoek, heeft het OM de zaak geseponeerd.
Waarom heeft het openbaar ministerie deze zaak geseponeerd? En bent u het ermee eens dat deze gigantische blunder van het openbaar ministerie een extra klap is in het gezicht van alle slachtoffers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om deze schade (voor zover mogelijk) richting het slachtoffer en de nabestaanden te herstellen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat, zolang het Openbaar Ministerie zit te slapen, en criminelen gewoon rond laat lopen, de samenleving steeds onveiliger wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat dit soort schandalige blunders van het openbaar ministerie, namelijk het niet vervolgen van gevaarlijke criminelen, eens ophoudt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid het jeugdstrafrecht voor ernstige geweldsmisdrijven, zoals zware mishandelingen met de dood als gevolg, voor minderjarigen af te schaffen en tevens zware minimumstraffen voor dit soort misdrijven in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Dergelijke voornemens zijn er niet. Met de bestaande sancties in het jeugdstrafrecht en de mogelijkheid in voorkomende gevallen het gewone strafrecht voor volwassenen toe te passen, is het stelsel voldoende toegerust om een passende reactie te kunnen geven op zeer ernstige delicten. Het kabinet ziet dan ook geen aanleiding om dit stelsel anders in te richten en de rechterlijke straftoemetingsvrijheid met behulp van minimumstraffen te beknotten.
Het opnemen van de haas en het konijn op de lijst bedreigde zoogdieren, terwijl beide nog steeds bejaagd worden |
|
Dion Graus (PVV), Laura Bromet (GL), Frank Futselaar (SP), Esther Ouwehand (PvdD), William Moorlag (PvdA), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Het gaat niet goed met de haas en het konijn: ze staan voor het eerst op de Rode Lijst»?1
Ja.
Waar wordt de teruggang van deze soorten door veroorzaakt?
De oorzaken van de teruggang van deze soorten wordt in het basisrapport van de zoogdiervereniging2 uitgebreid beschreven. Kort samengevat ondervindt de haas nadelige invloeden van veranderingen van zijn leefgebied: het boerenland. Hierdoor wordt de haas ook gevoeliger voor predatie door vossen en (verwilderde) huiskatten. Het konijn heeft regelmatig last van (nieuwe) virussen maar vertoont daarna ook weer tekenen van herstel. Ook lijden zij onder de impact van stikstofdepositie en predatie door andere soorten zoals vossen en (verwilderde) huiskatten.
Is het juist dat de jacht op de haas en het konijn gewoon door mag blijven gaan, omdat deze bedreigde soorten nog steeds op de lijst van vrij bejaagbare soorten staan?
Allereerst merk ik op dat in de Rode Lijst Zoogdieren de haas en het konijn niet vermeld staan als bedreigd, maar als gevoelig. De haas en het konijn staan op de lijst van te bejagen soorten (wildlijst), Art 3.20 lid 1 van de Wet natuurbescherming. De jachthouder mag, gedurende de tijden waarop de jacht is geopend, op de soorten van de wildlijst jagen. De jachthouder heeft daarbij wel de verantwoordelijkheid om in zijn jachtveld een redelijke stand van het aanwezige jachtwild te handhaven dan wel te bereiken (Art 3.20 lid 2).
Bent u bereid de haas en het konijn met spoed van de lijst met vrij bejaagbare soorten te halen? Zo nee, waarom niet?
Het jachtseizoen voor de haas is al beëindigd. Dat voor het konijn eindigt eind januari. Er wordt dan dus niet meer gejaagd op die soorten, behoudens de vrijstellingen voor konijn in het kader van schadebestrijding. Het komende jaar zal ik verder onderzoek laten uitvoeren naar de afname van deze soorten. Hierbij zal nader bekeken worden of voortzetting van de jacht nadelig zal zijn voor de instandhouding van de soort en of hier regionaal ook verschillen waar te nemen zijn. Op basis van deze onderzoeken zal dan bekeken worden wat dit betekent voor het al dan niet plaatsen van de haas en het konijn op de lijst met bejaagbare soorten.
Zoals ik ook heb geantwoord op vragen van het lid Bromet (Groenlinks) over de jacht op de wilde eend (kenmerk 2020Z16051), wordt ook in internationaal verband gesproken over de ontwikkelingen van populaties van soorten in relatie tot de bejaagbaarheid van deze soorten. Deze internationale ontwikkelingen zal ik ook betrekken in het bovengenoemde onderzoek.
Wat gaat u doen om de haas en het konijn zodanig te beschermen dat ze weer van de Rode Lijst van bedreigde dieren af kunnen?
Haas en konijn staan in de Rode Lijst Zoogdieren vermeld als «gevoelig» (zie ook antwoord op vraag 3). In overleg met provincies laat ik momenteel onderzoek doen naar de populatieontwikkeling van haas en konijn. Daarbij zullen ook mogelijke regionale verschillen in beeld worden gebracht. Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek zal ik met provincies bekijken of er aanvullende beschermingsmaatregelen voor haas en konijn noodzakelijk zijn.