De rechtsstaat in Polen en de gevolgen voor Nederland |
|
Maarten Groothuizen (D66), Chris van Dam (CDA), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichten «Pools mediabedrijf overgenomen door oliebedrijf in staatshanden»1 en «Vrije pers in Oost-Europa krijgt nieuwe klap met overname door staatsbedrijf»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie van de media in Polen voor wat betreft pluraliteit en de mogelijkheid voor journalisten om vrij en veilig hun werk te doen? Deelt u de zorgen die in bovengenoemde berichten worden geuit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Polen kent nog altijd vrije media met publieke en commerciële omroepen, en geschreven pers. Wel is er sprake van een sterk gepolariseerd medialandschap en deze tegenstellingen zijn de afgelopen jaren alleen maar versterkt. Met mediawetten heeft de regeringscoalitie meer invloed gekregen op publieke media terwijl commerciële media meestal meer oppositiegezind zijn. In het landenhoofdstuk over Polen in het Rechtsstaatrapport concludeert de Europese Commissie dat er een gebrek is aan wettelijke waarborgen die de politieke invloed op de mediakanalen in Polen beperken. Dergelijke waarborgen hebben betrekking op de regels inzake belangenconflicten tussen de eigenaren van de media en de regerende partijen, partijgebonden groepen of politici.
Op welke wijze monitoren Nederland en de Europese Unie (EU) de toestand van de media in Polen? Heeft de Europese Commissie voldoende middelen om problemen aan te pakken? Zo ja, welke? Welke rol kan het rechtsstaatmechanisme daarbij spelen?
Eén van de vier pijlers van het jaarlijkse Rechtsstaatrapport dat vorig jaar voor het eerst verscheen en waarin alle lidstaten, en dus ook Polen, langs de rechtsstatelijke meetlat worden gelegd, ziet op pluriformiteit en vrijheid van de media. De structurele dialoog hierover in de Raad biedt de mogelijkheid om eventuele ongewenste ontwikkelingen ook op dit terrein te bespreken. Daarnaast is er de zogenaamde Monitor voor mediapluriformiteit, die sinds 2013/2014 op regelmatige basis door het Centrum voor pluralisme van de media en mediavrijheid wordt bijgehouden en wordt medegefinancierd door de Europese Unie.
De nieuwe rechtsstaatconditionaliteit binnen de EU-begroting ziet op kernaspecten van rechtsstatelijkheid die in de verordening worden geëxpliciteerd, waaronder de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Mediavrijheid valt daar niet onder. Bovendien moet er in dit instrument een relatie zijn met de financiële belangen van de EU. Daarom is dit niet het geschikte instrument om de situatie van de media in Polen te adresseren.
Bent u bekend met incidenten, zoals rechtszaken tegen journalisten of het weigeren van journalisten bij persconferenties van de overheid? Zo ja, hoe beoordeelt u deze incidenten?
In Polen worden regelmatig zaken aangespannen tegen personen en organisaties op basis van laster. Deze zaken worden geïnitieerd door zowel de regering als oppositiegezinden. In dat verband zijn er ook zaken bekend van vervolging van mediabedrijven of journalisten, specifiek voor laster op basis van artikel 212 van de Poolse strafwet. De internationale journalistenvereniging Reporters without Borders heeft hier zorgen over geuit. Op laster staat een maximale gevangenisstraf van een jaar. Alhoewel rechters in deze zaken voornamelijk oordelen dat rectificatie moet plaatvinden en/of een kleine boete moet worden voldaan, kan de dreiging van vervolging leiden tot zelfcensuur.
Welke (juridische) instrumenten heeft de EU als het gaat om de inrichting van het Poolse medialandschap? Kunt u daarbij ook ingaan op de mogelijkheden die Europese mededingingsregels bieden, bijvoorbeeld op het gebied van markconcentratie? Zijn deze beschikbare juridische middelen afdoende? Zo ja, op welke wijze worden deze ingezet? Zo nee, welke hiaten ziet u en hoe kan daarin worden voorzien?
De EU heeft niet veel rechtstreekse bevoegdheden waar het gaat om media. In de Audiovisuele Mediadienstenrichtlijn is de regelgeving met betrekking tot onafhankelijkheid van nationale mediatoezichthouders versterkt. De EU waakt verder via de Media Pluralisme Monitor over de pluriformiteit van de sector. Mediapluriformiteit is ook één van de vier pijlers in het nieuwe jaarlijkse Rechtsstaatrapport dat vorig jaar september voor het eerst is gepubliceerd. Daarnaast stimuleert de EU de Europese mediasector door middel van financiële programma’s en ondersteuningsprogramma’s voor onder meer digitalisering, zoals blijkt uit het recentelijk gepubliceerde mededeling van de Europese Commissie Europe’s media in the Digital Decade. In de European Regulators Group for Audiovisual Media Services (ERGA) werken nationale mediatoezichthouders samen aan onafhankelijke en effectieve naleving van Europese regelgeving. ERGA heeft in het verleden verklaringen uitgebracht over de situatie in verschillende lidstaten, waaronder ook Polen. Ten aanzien van de Europese mededingingsregels geldt ten slotte dat deze specifiek zijn gericht op bescherming van de eerlijke concurrentie, en niet op andere publieke belangen zoals journalistieke vrijheid.
Klopt het dat er Poolse mediabedrijven zijn die zijn gevestigd in Nederland? Op welke wijze assisteert u deze bedrijven bij de problemen die zij ondervinden in Polen?
Er zijn in Nederland enkele aanbieders gevestigd die op de Poolse markt gerichte kanalen verzorgen en daarvoor een toestemming van het Commissariaat voor de Media hebben verkregen. Daarbij gaat het om Discovery Networks Benelux B.V. en ViacomCBS Networks International Benelux (voormalig Viacom International Media Networks Benelux) die zich op meer landen in de EU richten met gespecialiseerde kanalen. Buiten dergelijke pan-Europese mediabedrijven is het kabinet niet bekend met in Nederland gevestigde Poolse mediabedrijven.
Hoeveel asielaanvragen van Poolse burgers zijn er in 2020 in Nederland ingediend? Zijn daar asielaanvragen bij die verband houden met de zorgelijke ontwikkelingen over de rechtsstaat? Welke trend ziet u daarbij?
In 2020 zijn in totaal 10 aanvragen door vreemdelingen met de Poolse nationaliteit ingediend3. Allereerst is het goed te melden dat de IND niet gestructureerd registreert op het asielmotief in zijn informatiesysteem INDIGO en derhalve hierover geen informatie kan worden gegeneerd uit het informatiesysteem. Voorts kan het kabinet gelet op het zeer beperkte aantal aanvragen niet ingaan op de aard van de zaken omdat die informatie te herleiden zal zijn tot de individuele aanvragen. Ook is het niet mogelijk om daarbij van een specifieke trend te spreken, aangezien het aantal zaken daarvoor te beperkt is.
Hoe wordt momenteel omgegaan met asielaanvragen van Poolse burgers? Kunt u daarbij ingaan op de betekenis van het Aznar-protocol? Hoe weegt u de door de Europese Commissie gestarte inbreukprocedures bij het beoordelen van de vraag of er sprake is van de uitzonderingssituaties die dit protocol noemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aanvragen van vreemdelingen uit een EU-lidstaat worden in de regel behandeld in een snelle procedure, aangeduid als spoor 2. De EU-zaken worden behandeld conform het protocol 24 VWEU (Aznar-protocol) inzake asiel voor onderdanen van lidstaten van de Europese Unie. Ingevolge dit protocol beschouwen de EU-lidstaten elkaar als veilige landen van oorsprong. Dat betekent dat aanvragen van EU onderdanen in beginsel niet-ontvankelijk worden verklaard. Ik verwijs hiervoor ook naar de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld4 dat uit het Protocol volgt dat een lidstaat een asielaanvraag van een burger van de Unie uitsluitend inhoudelijk kan behandelen indien een van de daarin genoemde gevallen zich voordoet. Een dergelijk geval is het op gang brengen van de procedure genoemd in artikel 7(1) VEU. Tegen Polen is door de Europese Commissie op 20 december 2017 een dergelijke procedure ingeleid wegens de ernstige zorgen omtrent de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht, maar dit biedt op zichzelf geen aanleiding om vreemdelingen uit dat land internationale bescherming te bieden. Het protocol verplicht immers niet om de aanvraag ontvankelijk te verklaren indien één van de in het Protocol genoemde gevallen zich voordoet, maar biedt enkel de mogelijkheid daartoe. De lidstaten hebben derhalve de ruimte een asielaanvraag ook na aanvang van een artikel 7-procedure niet-ontvankelijk te verklaren. Enkel in uitzonderlijke gevallen kan een lopende artikel 7-procedure aanleiding geven om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Aan de hand van de in die zaak naar voren gebrachte omstandigheden wordt door de IND beoordeeld of sprake is van een dergelijk uitzonderlijk geval. Indien uit de in de zaak naar voren gebrachte feiten en omstandigheden blijkt dat de zaak zich niet leent voor afdoening in spoor 2, dan kan de asielaanvraag verder worden behandeld in spoor 4.
Beschikt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over voldoende relevante informatie over de situatie in Polen om deze asielaanvragen en eventueel het bestaan van uitzonderingsgronden onder het Aznar-protocol goed te kunnen beoordelen? Zo nee, hoe kunt u daarin voorzien?
Allereerst benadruk ik in algemene zin dat de verklaringen van de vreemdeling de basis vormen voor de beoordeling. Het is niet in alle gevallen noodzakelijk om landeninformatie te gebruiken voor een goede beoordeling. De IND beschikt over voldoende relevante informatie om asielaanvragen van Poolse vreemdelingen te beoordelen. Zo zijn er recente rapporten beschikbaar van bronnen als de Mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa en het State Department van de Verenigde Staten. Voorts is ook op de site van de Europese Commissie en het Hof van Justitie informatie te vinden over de inbreukprocedures die zijn gestart door de Europese Commissie.
Tegen welke problemen kunnen Poolse burgers die problemen hebben als gevolg van de rechtsstatelijke problemen in Polen aanlopen, indien zij gebruik maken van het vrij verkeer van Unieburgers om in Nederland te verblijven? Hoe kunt u deze problemen oplossen?
Als Unieburgers hebben Poolse staatsburgers en hun familieleden het recht vrij door de Unie te reizen en in andere lidstaten zoals Nederland te verblijven. Dit recht mag in beginsel niet worden beperkt. Het kabinet is er niet mee bekend dat Poolse burgers momenteel problemen ondervinden bij het uitoefenen van hun recht op vrij verkeer in Nederland.
Hoeveel Poolse verdachten en veroordeelden zitten momenteel in Nederland vast als gevolg van het opschorten van overleveringen door de Amsterdamse rechtshulp? Hoe denkt u hiermee om te gaan, indien de opschorting langer gaat duren of overlevering (helemaal) stil komen te liggen?
Het Europees Hof van Justitie heeft in zijn uitspraak van 17 december 2020 in de zaken C-354/20 en C-412/20 PPU geoordeeld dat door Polen uitgevaardigde EAB’s niet automatisch mogen worden geweigerd. De rechtbank Amsterdam zal zodoende met inachtneming van deze uitspraak in elk individueel geval een uitspraak moeten doen over de overlevering. Er bevinden zich in Nederland geen personen meer in overleveringsdetentie uitsluitend vanwege de omstandigheid dat de overleveringen naar Polen zijn opgeschort in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor 1 februari 2021 beantwoorden?
Containers overboord in Duitse deel van de Noordzee |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat 200 containers overboord geslagen zouden zijn in een Duitse deel Noordzee?1
Ja, dat bericht ken ik.
Klopt het dat van een schip dat in Duitse wateren voer meer dan 200 containers overboord geslagen zijn? Kunt u de Kamer spoedig meer informatie verstrekken over aard en omvang van dit ongeval en specifiek wat de gevolgen (kunnen) zijn voor de Nederlandse Waddeneilanden?
Nederlandse vissersschepen hebben op 8 december melding gemaakt bij de Nederlandse Kustwacht en via twitter, dat zij containers hebben waargenomen op de zeebodem in Duitse wateren. De vissers wijzen naar containerschip Munich Maersk als vermoedelijke oorsprong van het containerverlies. De Duitse Kustwacht heeft na onderzoek geen containers of drijvende lading aangetroffen. De reder van de Munich Maersk heeft aangegeven geen containers te zijn verloren. Er zijn dus geen gevolgen voor de Nederlandse Waddeneilanden.
Is reeds bekend wat de inhoud van de overboord geslagen containers is? Wilt u die informatie verstrekken zodra dat bekend is?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u navraag gedaan bij uw Duitse ambtsgenoot zodat afstemming van de aanpak van de ramp gecoördineerd kan plaatsvinden?
De Duitse Kustwacht heeft onderzoek uitgevoerd. De Nederlandse Kuswacht voerde een patrouillevlucht uit. Er is afstemming geweest tussen de Nederlandse en de Duitse Kustwacht.
Wordt de Nederlandse aanpak vanuit de betrokken veiligheidsregio gecoördineerd? Zo nee, waarom niet?
Nee, aangezien er geen containers zijn aangetroffen hoefde er geen aanpak te worden gecoördineerd. Wel heeft de Nederlandse Kustwacht de veiligheidsregio geïnformeerd over de melding van de vissers.
Is bekend welke vaarroute het betrokken schip gevaren heeft? Waren de Nederlandse autoriteiten op de hoogte van die route?
De Munich Maersk was op weg van Bremerhaven naar Göteborg. Het schip heeft daarbij niet in Nederlandse wateren gevaren.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor de vaarveiligheid van met name de beroepsvissers? Liggen de containers die opgemerkt zijn door vissers op de zeebodem in het Nederlandse deel van de Waddenzee? Zijn de coördinaten, als ze in het Duitse deel liggen, al voldoende bekend voor de vissers en de beroepsvaart? Gaat de samenwerking met Duitsland op dit gebied goed? Wanneer is een compleet beeld van alle containers op de zeebodem beschikbaar?
Er zijn geen gevolgen voor de vaarveiligheid.
Registratie geluidsoverlast. |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat in 2019 slechts acht mensen verantwoordelijk waren voor 75.000 van de klachten over Schiphol?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht. Bij de beantwoording van de onderhavige Kamervragen wordt gesproken over klachten in de gangbare, niet-juridische zin van het woord en daarmee niet in de betekenis die de Algemene wet bestuursrecht (Awb) er aan toekent.
Kunt u aangeven hoe meldingen van overlast van zowel vliegtuigen als van het spoor geregistreerd worden?
Meldingen en vragen als gevolg van overlast van het vliegverkeer op Schiphol kunnen door het meldpunt voor Schiphol, het Bewonersaanspreekpunt Schiphol (BAS), op een aantal manieren worden geregistreerd.
Ten eerste via de telefoon. Het meldpunt is zeven dagen per week bereikbaar van 9.00–17.00 uur. Ten tweede via de e-mail. Ook kan een melder zijn klacht registreren via het online registratiesysteem van het meldpunt nadat eenmalig een account is aangemaakt. Tot slot kunnen omwonenden via een brief of fax melding maken van de ervaren hinder van het vliegverkeer op Schiphol.
Voor de regionale luchthavens Rotterdam The Hague Airport, Maastricht Aachen Airport, Eindhoven Airport, Groningen Airport Eelde, Lelystad Airport zijn er lokaal meldpunten waar omwonenden terecht kunnen met klachten (meldingen en vragen) over de hinder die wordt veroorzaakt door het vliegverkeer op die regionale luchthavens. Deze zijn lokaal ingericht door de betrokken instanties (b.v. de Milieudienst Rijnmond voor Rotterdam). Ook bij het Ministerie van Defensie kunnen meldingen binnen komen als gevolg van hinder van militair vliegverkeer.
Het merendeel van de klachten over geluidshinder van treinen komt binnen bij ProRail, de beheerder van het spoor. ProRail registreert deze klachten in een overzicht waar vragen en klachten gebundeld worden. ProRail stuurt de indiener een antwoord. IenW ontvangt ook klachten over geluidshinder door treinen, maar veel minder dan ProRail. De klachten worden geregistreerd. Elke indiener van een klacht krijgt een antwoord en bij deze beantwoording wordt ook ProRail betrokken.
Wilt u daarbij aangeven welke instantie de meldingen registreert en wat vervolgens met de meldingen gedaan wordt?
Het Bewonersaanspreekpunt Schiphol (BAS) registreert, beantwoordt en analyseert klachten/meldingen en vragen van omwonenden die betrekking hebben op het vliegverkeer op Schiphol. BAS gebruikt de meldingen/klachten om de hinder nauwkeurig in kaart te brengen. BAS doet onderzoek op basis van de binnengekomen meldingen/klachten naar baan- en route gebruik, koppelt meldingen aan vliegbewegingen en maakt klachtenanalyses. Op basis hiervan maakt BAS periodiek rapportages en doet aanbevelingen richting Schiphol, Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. In deze rapportages kan BAS eventuele trends in de klachtenpatronen signaleren en aanduiden. Op die manier zorgt BAS voor verbinding tussen de omgeving van Schiphol en de luchtvaartsector. De BAS jaarrapportage wordt gepresenteerd in de Omgevingsraad Schiphol (ORS). De klachtenrapportages van de meldpunten voor de regionale luchthavens worden besproken in de betreffende Commissies Regionaal Overleg (CRO’s). De rapportages worden betrokken bij het uitwerken van hinder beperkende maatregelen.
Klachten van overlast van het spoor komen zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 overwegend binnen bij ProRail, de beheerder van het spoor. Daarnaast ontvangt ook IenW klachten. Beide organisaties registreren deze klachten in overzichten en sturen de indieners een antwoord.
Kunt u aangeven wat de afgesproken processen zijn bij registratie van klachten en wie verantwoordelijk zijn voor die processen?
Klachten/meldingen die bij BAS binnenkomen worden geregistreerd en zelfstandig afgehandeld door dit meldpunt zoals beschreven in antwoord 2 en 3. LVNL ontvangt van omwonenden ook meldingen/klachten of vragen over de afhandeling van het vliegverkeer. Verder komen er ook bij het Ministerie van IenW en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) vragen, klachten/meldingen over het vliegverkeer van omwonenden binnen. Deze worden zelfstandig door genoemde partijen afgehandeld, zo nodig in overleg met BAS en LVNL daar waar voor de beantwoording van de vragen nadere informatie nodig is op basis van bijvoorbeeld een analyse van radartracks. Klachten en meldingen die bij Schiphol binnenkomen worden doorgestuurd naar BAS.
Klachten over geluidshinder van treinen komen overwegend binnen bij ProRail en worden volgens vaste interne processen afgehandeld. Ook bij IenW komen klachten binnen. Voor de afhandeling van deze klachten zijn interne procesafspraken gemaakt. Het ministerie beantwoordt vragen of klachten over het gevoerde beleid en ProRail vragen en klachten over de uitvoering van dat beleid. Over de afhandeling vindt regelmatig afstemming plaats tussen ProRail en IenW. Zowel ProRail als IenW hechten aan een zorgvuldige klachtafhandeling. Beide organisaties besteden hier veel aandacht aan. De klachten worden door ProRail getoetst aan de kaders uit de wet- en regelgeving, zoals de Wet milieubeheer (geluidskaders) en de Spoorwegwet (veiligheidskaders).
Kunt u aangeven wat de rol is van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en wat de rol van het ministerie is?
Uitgangspunt van het Rijk is dat de luchthaven en/of andere regionale belanghebbenden de klachtenafhandeling organiseert. Zoals onder vraag 2 beantwoord, vindt de klachtenbehandeling voor Schiphol plaats door BAS. Bij de luchthavens van nationale betekenis zijn eigen meldpunten (klachtenbureaus), bijvoorbeeld DCMR bij Rotterdam. Het ministerie beantwoordt vragen die bij het ministerie zelf worden ingediend.
Die hebben vooral betrekking op het beleid dat door het ministerie is ontwikkeld voor de luchthaven Schiphol. De ILT krijgt vragen en meldingen die betrekking hebben op de handhaving van bijvoorbeeld vlieghoogtes en afwijkingen van vliegroutes. Deze vragen worden door de ILT beantwoord nadat de betreffende vluchten onderzocht zijn. Als sprake is van een overtreding, dan treedt de ILT handhavend op.
Het ministerie wordt vaak aangesproken door omwonenden van het spoor. Volgens werkafspraken die zijn gemaakt tussen ProRail en het ministerie beantwoordt het ministerie vragen of klachten over het gevoerde beleid en behandelt ProRail vragen en klachten over de uitvoering van dat beleid.
Bijvoorbeeld vragen over de uitvoering van het Meerjarenprogramma Geluidsanering (MJPG) op lokaal niveau worden beantwoord door ProRail.
De Inspectie Leefomgeving en Transport heeft een toezichthoudende en handhavende rol wat betreft de bestaande wet- en regelgeving. Ook bij de ILT komen meldingen binnen, vooral als beantwoording door ProRail of het ministerie niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd voor omwonenden. In dat geval gaat de ILT na of er juist is gehandeld door het ministerie en/of ProRail. Wanneer blijkt dat de wettelijke norm is overtreden, treedt de ILT handhavend op.
Kunt u aangeven wat de trend is van het aantal meldingen van overlast van zowel vliegtuigen als spoor?
Een overzicht van het aantal melders van klachten/meldingen over vliegtuiggeluid in de jaren 2010–2020 laat over de periode van 2015 t/m 2019 een stijgende trend in het aantal melders zien. In 2020 is het aantal melders substantieel lager. Meer informatie over melders en meldingen kunt u vinden in de BAS-jaarrapportages op www.bezoekbas.nl
Het aantal klachten dat binnen komt bij het ministerie, wordt gelabeld per onderwerp bijgehouden. Het aantal klachten over geluidhinder is de afgelopen vijf jaar geleidelijk afgenomen. Dit betreft zowel de vragen en klachten over het beleid, als die over de uitvoering van het beleid op lokaal niveau. Laatst genoemden worden overigens doorgestuurd naar ProRail. Bijgaande tabel geeft een indruk van het aantal klachten dat ProRail registreert.
In de grafiek hierboven staat niet weergegeven of één indiener wellicht verantwoordelijk is voor heel veel meldingen. De meldingen die binnenkomen bij ProRail en terecht komen in de getoonde grafiek, zijn enkel meldingen die alleen gaan over geluid. Klachten die gaan over meerdere onderwerpen, waaronder ook geluid, zijn niet zichtbaar in het aantal geluidmeldingen in de grafiek.
Meldingen over geluid bij ProRail gaan voornamelijk over onderwerpen als geluidsoverlast van rijdende treinen, geluidsoverlast door infrastructurele zaken (booggeluid, wissels, lassen, overwegbellen etc.) en geluidsoverlast door (al dan niet vooraf) aangekondigde werkzaamheden.
Kunt u een verklaring geven voor deze trend?
Uit de rapportages van BAS blijkt dat langdurige onderhoudswerkzaamheden aan de preferente start- en landingsbanen de grootste impact hebben op (de toename van) het aantal klachten/meldingen. Wanneer een preferente start- en landingsbaan buiten gebruik is wordt meer over bewoond gebied gevlogen.
Verder blijkt uit de grafiek een relatie tussen het aantal klachten/meldingen en het aantal vliegtuigbewegingen. In de periode 2010 t/m 2019 groeide het aantal vliegtuigbewegingen van 400.000 naar bijna 500.000 vliegbewegingen handelsverkeer. Het aantal klachten en meldingen stijgt dan ook in deze periode. Het totaal aantal vliegtuigbewegingen daalde in gebruiksjaar 2020 substantieel tot 272.588 als gevolg van de wereldwijde corona-pandemie. Het aantal melders in 2020 in de zogenoemde focusgroep daalde met -40% tot 7.314. Er is sprake van een vergelijkbare procentuele afname in het aantal vliegtuigbewegingen van -45%. Dit doorbreekt de stijgende lijn van het aantal melders sinds 2015.
Met de focusgroep wordt bedoeld alle melders die in een jaar niet meer dan 500 meldingen hebben ingediend. Dit jaar was dat 99,5% van alle melders. Dit is conform de aanbeveling van de Commissie Regionaal Overleg luchthaven Schiphol (voorheen CROS, huidig ORS) naar aanleiding van de meldingenanalyse 2006 om de meldingen van veelmelders en die van overige melders in de analyse te scheiden.
Wat betreft klachten over geluidshinder door treinen is een mogelijke verklaring van de afname de uitvoering van het geluidbeleid, zoals geformuleerd in hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer. In dit kader voert ProRail het Meerjarenprogramma Geluidsanering (MJPG) uit. De toepassing van raildempers is toegenomen (van 187 km eind 2014 naar 371 km eind 2019), hetzelfde geldt voor geluidschermen (van 506 km eind 2014 naar 571 km eind 2019). Ook andere stille technieken op of aan het spoor worden meer toegepast (zgn. voegloze wissels, betonnen dwarsliggers).
Daarnaast is er de afgelopen jaren een succesvol bronbeleid gevoerd, onder andere op het gebied van vervanging van ijzeren door kunststof remblokken bij goederentreinen. Dit voorkómt het ontstaan van verruwing van het wieloppervlak. Het zorgt voor 5 decibel minder geluidsproductie op alle sporen waar deze treinen rijden. ProRail voert op dit gebied in opdracht en met geld van het ministerie twee stimuleringsregelingen uit: Vervoerbedrijven die hun wagons laten ombouwen krijgen een bonus, een bepaald bedrag per gereden wagonkilometer. Vervoerders maken veel gebruik van deze regeling.
In 2015 was 45% van de in Nederland rijdende goederenwagons omgebouwd, op dit moment is het 60%. De verwachting is dat in 2025 95% van alle goederenwagens zal zijn omgebouwd2.
Niet alleen in Nederland worden lawaaiige goederentreinen omgebouwd, ook in Duitsland gebeurt dit. Zo heeft vervoerder DB Cargo recentelijk zo’n 63.000 wagons omgebouwd. Mensen die wonen langs het spoor in Nederland profiteren hier ook van, aangezien deze stillere wagons ook op Nederlands spoor rijden. Omdat goederenvervoer per spoor een internationale aangelegenheid is, heeft het ministerie zich in Brussel ingespannen om ook op EU-niveau stille(re) treinen te stimuleren, en dat is gelukt met de aanpassing van de zogeheten TSI Geluid in 2019 ((EU)2019/774 van 16 mei 2019, zoals toegelicht in de brief aan de Tweede Kamer van 28 maart 2019, Kamerstuk 32 404, nr. 91).
Zijn er andere belanghebbenden of betrokkenen die een rol hebben bij de behandeling van meldingen van overlast door vliegtuigen en spoor?
Zoals ook in antwoord op vraag 2 en 4 aangegeven hebben de meldpunten voor de diverse luchthavens een rol bij de behandeling van meldingen en klachten over overlast van vliegverkeer. Maar ook LVNL, de ILT, het Ministerie van IenW en het Ministerie van Defensie ontvangen meldingen.
ProRail is de beheerder; zowel ProRail, de ILT, als ook het ministerie vinden een juiste klachtafhandeling belangrijk. Ook verladers en vervoerders kunnen een rol spelen bij het voorkomen én het beantwoorden van klachten.
Kunt u aangeven hoe omgegaan wordt met het feit dat in 2019 acht mensen verantwoordelijk waren voor 75.000 klachten en dat 56 mensen in totaal bijna 150.000 meldingen van overlast van Schiphol indienden?
In overleg met alle betrokken partijen in de omgeving van Schiphol is afgesproken dat in de BAS jaarrapportage de focusgroep centraal staat. Dat zijn omwonenden die tussen 1 en 500 meldingen hebben ingediend. Om een vertekend beeld te voorkomen, worden «veelmelders», omwonenden die jaarlijks meer dan 500 meldingen indienen, in de jaarrapportages wel genoemd, maar in de analyses niet meegenomen. Deze worden wel meegenomen in de bijlage «Melders en meldingen per plaats». De rapportages zijn terug te vinden op de website van BAS-website, www.bezoekbas.nl. Een aantal van de veelmelders is destijds uitgenodigd voor de gesprekken die de CEO van Schiphol in 2020 tijdens «huiskamerbijeenkomsten» met omwonenden van de luchthaven voerde om te komen tot maatregelen om de geluidsoverlast flink terug te dringen.
Wat is het effect van het lopende programma meten, berekenen en beleven van het RIVM op het oplopende aantal klachten?
De «Programmatische aanpak meten vliegtuiggeluid» is gericht op het verbeteren van zowel berekeningen als metingen van vliegtuiggeluid en het onderling versterken van beide methodes. Ook wordt onderzocht hoe in beleid beter kan worden aangesloten bij door omwonenden van luchthavens ervaren hinder. Het is van belang om tot betrouwbare en herkenbare informatie te komen op basis waarvan burgers goed geïnformeerd worden en weloverwogen beleidskeuzes kunnen worden gemaakt.
Klachten/meldingen geven een goede indicatie van de belangrijkste oorzaken van hinder (bijvoorbeeld bepaalde vluchten, toestellen, vliegroutes, baangebruik op bepaalde momenten) en daarmee input voor hinderreductiemaatregelen.
Het aantal klachten/meldingen is echter geen betrouwbare maat voor het afleiden van de ervaren hinder waarmee in het beleid invulling kan worden gegeven aan de normen voor geluidhinder. Mensen kunnen gehinderd zijn en toch niet klagen.
Het is belangrijk hinder van vliegverkeer te beperken. Berekeningen worden gebruikt om normen, waarmee kan worden gestuurd op beperking en verlaging van geluidhinder, te toetsen en moeten daarom betrouwbaar zijn. Berekeningen die zijn gevalideerd met metingen zijn betrouwbaar, maar verminderen niet direct het aantal klachten.
Wat is de verklaring voor het hoge aantal meldingen door een specifieke kleine groep mensen?
Een deel van deze groep (zogenoemde veelmelders) maakt mogelijk gebruik van software die automatisch (continu) klachten/meldingen genereert. Deze worden vervolgens ingediend bij BAS. Deze groep ervaart veel hinder van het vliegverkeer op Schiphol en registreert dat als zodanig.
Wat is de relatie van het luchthavenverkeersbesluit LVB-1 en het juridisch verankeren van het Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel Schiphol (NNHS) met het aantal klachten geluidsoverlast?
Er is geen directe relatie tussen het aantal klachten/meldingen enerzijds en de juridische verankering van het Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel Schiphol (NNHS) anderzijds. In 2014 werd op Schiphol al volgens de regels voor strikt preferentieel baangebruik van het nieuwe stelsel gewerkt, dat formeel zal worden verankerd in het LVB-1. Deze regels zorgen ervoor dat zoveel mogelijk die start- en landingsbanen worden gebruikt die voor de omgeving de minste geluidoverlast veroorzaken. Dit alles neemt niet weg dat individuele omwonenden ernstige hinder blijven ondervinden van het vliegverkeer op Schiphol. Daarom heb ik aan Schiphol en LVNL gevraagd om een uitvoeringsplan hinderreductie op te stellen voor de voortdurende beperking van hinder die bewoners ervaren. Het gaat hierbij onder andere om maatregelen die betrekking hebben op het optimaliseren van vliegroutes en procedures, zowel overdag als in de nacht. Het betreft ook maatregelen om lawaaiige vliegtuigen te weren van Schiphol en schoner en stiller vliegen te stimuleren. Het hinderreductieplan bevat voorts maatregelen om te bevorderen dat onder allerlei omstandigheden de geluid preferente Polderbaan en Kaagbaan voor afhandeling van het vliegverkeer ingezet kunnen worden. Ik vind het belangrijk dat deze hinder beperkende maatregelen echt een verschil maken voor de leefbaarheid. Ik verwacht dit plan uiterlijk volgende maand van Schiphol en LVNL te ontvangen.
Wat is uw conclusie naar aanleiding van het bericht dat met name de vliegtuigen 747, 747-400 en A380 de grootste hoeveelheid klachten op te leveren?
Dit zijn zware vliegtuigen met grote motoren die in verhouding nog veel op Schiphol vliegen en daardoor ook de meeste geluidhinder geven.
Het hinderreductieplan van Schiphol en LVNL bevat maatregelen om luchtvaartmaatschappijen te ontmoedigen dergelijke lawaaiige vliegtuigen in te zetten op Schiphol. Vergelijkbare nieuwere vliegtuigtypes qua grootte en capaciteit zijn niet alleen economischer (lager brandstofgebruik), maar ook stiller en schoner. Zeker in de huidige situatie is dat een sterke prikkel voor luchtvaartmaatschappijen om oudere, zware vliegtuigen eerder dan gepland uit te faseren en te investeren in vlootvernieuwing. Zo kiezen veel luchtvaartmaatschappijen voor de Boeing 787 Dreamliner en de Airbus A350 in plaats van de Boeing 747 en A380.
De KLM heeft eind maart 2020, mede door de invloed van de coronacrisis, versneld afscheid genomen van haar oudste vliegtuigen, de laatste 747»s. Schiphol stimuleert luchtvaartmaatschappijen gebruik te maken van stillere en schonere vliegtuigen via de luchthaventarieven. Zo krijgen maatschappijen die met stillere en schonere vliegtuigen naar Schiphol komen een korting op de tarieven. Komen maatschappijen met lawaaiige en vervuilende vliegtuigen, dan betalen zij juist extra. Voor de oudere lawaaiige toestellen, de zogenaamde «marginaal conforme vliegtuigen», geldt dat ik nieuwe regelgeving voorbereid om ze te weren van Schiphol. In vervolg daarop wil ik me inspannen om in EU verband de definitie van «marginaal conforme vliegtuigen» verder aan te scherpen zodat ook vliegtuigen van recentere datum die relatief veel lawaai maken eronder gaan vallen.
Wat is uw visie op het feit dat de meeste meldingen worden ingediend over startende 747 cargovluchten in de late avond en nacht?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Aanslagen op drie Poolse winkels |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de drie aanslagen die kort na elkaar, op 8 en 9 december 2020, zijn gepleegd op Poolse winkels onder de naam Biedronka, in Aalsmeer, Heeswijk-Dinther en Beverwijk?1
Ja.
Kunt u uitsluiten dat deze drie bomaanslagen in verband met elkaar staan?
De recherche is onder leiding van het openbaar ministerie een uitgebreid opsporingsonderzoek gestart. Meerdere aspecten worden in dit onderzoek meegenomen. Naast een mogelijk verband tussen de zaken wordt uiteraard ook gekeken naar een mogelijk motief/de achtergrond van de aanslagen. Meerdere scenario’s worden in dat verband onderzocht. Vooralsnog zijn deze ontploffingen niet te duiden als vorm van terrorisme. Ook is nog niet te zeggen of deze aanslagen specifiek gericht waren op Poolse mensen in Nederland. Daarvoor is meer informatie nodig, onder andere wat betreft het motief van de aanslagen.
Zijn deze bomaanslagen volgens u te duiden als een vorm van terrorisme? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de politie de opdracht te geven hieraan de hoogste prioriteit te geven en alle middelen die nodig zijn ter beschikking te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke motieven kunnen er volgens u zijn bij de daders? Gaat het om afpersing, afgunst, of het willen uitschakelen van een concurrent? Of gaat het om een aanslag op etnisch ondernemerschap of anti-polonisme (discriminatie van mensen met een Poolse achtergrond)?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit soort bomaanslagen volstrekt onacceptabel is en de rechtsorde schokt en daarmee erger is dan «gewone» criminaliteit?
Als Minister van Justitie en Veiligheid maak ik mij sterk voor de bestrijding van alle vormen van criminaliteit, zeker ook als het gaat om dit soort aanslagen. Ik deel de mening dat die volstrekt onacceptabel zijn. Er bestaat niet zoiets als «gewone» criminaliteit. Wel kent het strafrecht verschillende gradaties van ernst van een delict. Een delict dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel kan vormen, zoals een aanslag als deze, is uiteraard als zeer ernstig te kwalificeren.
Deelt u de mening dat iedereen, ook in de uitoefening van bedrijf, of godsdienst, mag genieten van door de overheid gegarandeerde veiligheid?
Het zorgen voor een veilige samenleving is een kerntaak van de overheid. Daarnaast is veiligheid ook een gedeelde verantwoordelijkheid van alle burgers en organisaties in Nederland. Zij zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor hun veiligheid. Wanneer zij niet op eigen kracht voldoende weerstand kunnen bieden tegen de dreiging en het risico kan de overheid aanvullende beveiligingsmaatregelen treffen. Daarbij staat de veiligheid van de persoon of het object centraal. De overheid biedt hierin maatwerk, waarbij absolute veiligheid echter nooit te garanderen is.
Hoe kunt u er voor zorgen dat alle bedreigde gebedshuizen, winkels, restaurants en andere gebouwen op verzoek beveiliging van overheidswege kunnen krijgen?
Zie antwoord vraag 7.
De aanslag op de Iraanse atoomgeleerde |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de toedracht van de aanslag op de Iraanse atoomgeleerde Fakhrizadeh op 27 november 2020 en gaat ook u ervan uit dat de aanslag is gepleegd met behulp van een satellietverbinding?1 Zo nee, wat is dan uw informatie?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichten over de dood van de Iraanse atoomgeleerde de heer Fakhrizadeh. Het kabinet heeft geen informatie over de feitelijke toedracht.
Acht u het mogelijk dat een niet-staatgebonden entiteit een dergelijke aanslag met behulp van een satelliet kan uitvoeren? Is het mogelijk dat niet-staatgebonden identiteiten gebruik kunnen maken van een satellietverbinding?
Er doen verschillende berichten de ronde over de toedracht van dit incident. Het kabinet heeft niet voldoende geverifieerde informatie om een dergelijke beoordeling te kunnen maken.
Deelt u de observatie dat het hier om een staat moet gaan die bij de uitvoering van de aanval betrokken was? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe karakteriseert u de aanval als ervan wordt uitgegaan dat er een buitenlandse macht bij betrokken is? Een aanslag? Een terreuraanslag? Een buitengerechtelijke executie? Een vorm van buitenlandse interventie? Staatsterreur? Kunt u uw antwoord toelichten?
De liquidatie van een vooraanstaand nucleair wetenschapper in Iran baart het kabinet zorgen. Spanningen in de regio zijn reeds hoog opgelopen, en niemand is gebaat bij verdere escalatie richting gewapend conflict. Het kabinet roept daarom, in lijn met o.a. Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk («de E3») en de EU-Hoge Vertegenwoordiger, alle partijen op tot kalmte en de-escalatie van spanningen.
Kan een dergelijke daad als casus belli worden beoordeeld? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijke beoordeling is niet aan het kabinet.
Is het een novum in de geschiedenis van internationale betrekkingen en heeft dit ernstige gevolgen voor het internationale recht?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen onderneemt u om deze praktijk te doen stoppen?
Dit is niet de eerste keer dat een Iraanse nucleaire wetenschapper bij een aanslag om het leven komt. Tussen 2010 en 2012 zijn vier vooraanstaande Iraanse kernwetenschappers bij verschillende aanslagen gedood.
Zie tevens het antwoord op vraag 4.
Het bericht ‘Ministerie OCW heeft geen geld voor herkomstonderzoek naziroofkunst’ |
|
Zohair El Yassini (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat een woordvoerder van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft laten weten dat er op dit moment geen geld is om het onderzoek naar naziroofkunst te financieren?1
Ja.
Bent u het met de Raad voor Cultuur eens dat roofkunst een belangrijk symbool is geworden voor wat Joodse burgers tijdens de oorlog is afgenomen: niet alleen hun bezit, maar ook hun rechten als burger, hun waardigheid als mens en, in verreweg de meeste gevallen, hun leven en dat nu deze kunst een van de laatste tastbare kansen op rechtsherstel voor de oorspronkelijke eigenaren of hun erfgenamen betekent? Zo ja, hoe gaat u zich inzetten om onderzoek te laten doen naar de herkomst en restitutie van naziroofkunst?
De Tweede Wereldoorlog laat nog altijd haar sporen na in het heden. Onderdeel daarvan is dat niet alle kunstwerken die door de Nazi’s geroofd zijn, terug zijn gegaan naar de oorspronkelijke eigenaren of hun erfgenamen. Dit geeft de Staat een grote verantwoordelijkheid. De Staat beheert immers de kunst die na de oorlog door de geallieerden naar Nederland werd teruggebracht, de zogenaamde NK-collectie. Ik vind het belangrijk dat we hier eerlijk en rechtvaardig mee omgaan, want restitutie is meer dan alleen een teruggave van een kunstwerk. Het is erkenning van het onrecht dat de oorspronkelijke eigenaren is aangedaan.
Het restitutiebeleid maakt nu ruim twintig jaar de restitutie van geroofde cultuurgoederen in Nederland aan rechthebbenden mogelijk. Op 7 december 2020 heb ik van de Raad voor Cultuur het advies Streven naar Rechtvaardigheid ontvangen. Dit is een evaluatie van het restitutiebeleid. De commissie adviseert onder meer dat in aanvulling op het grootschalige herkomstonderzoek uitgevoerd door (project)Bureau Herkomst Gezocht tot 2007, het project Museale Verwervingen van de Museumvereniging en het herkomstonderzoek dat doorlopend wordt uitgevoerd naar aanleiding van restitutieverzoeken door het Expertisecentrum Tweede Wereldoorlog en Restitutieverzoeken onder het NIOD, extra onderzoek moet worden gedaan naar de NK-collectie.
Het klopt dat er momenteel geen extra geld gereserveerd is voor additioneel onderzoek naar de NK-collectie, in aanvulling op de structurele uitgaven op mijn begroting voor de Restitutiecommissie en het Expertisecentrum Tweede Wereldoorlog en Restitutieverzoeken. De begroting was immers al opgesteld voor de publicatie van het advies van de Raad voor Cultuur. Ik zal in mijn beleidsreactie op het advies ingaan op het voorstel van de Raad voor Cultuur en de financiële dekking ervan. U ontvangt mijn beleidsreactie hierover dit voorjaar.
Klopt het dat u, na in ontvangstneming van het rapport «Streven naar rechtvaardigheid», heeft gezegd dat «het geld geen probleem zal zijn»? Zo ja, waarom spreekt uw woordvoerder u dan tegen? Zo nee, wat heeft u dan hierover gezegd?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het bericht dat er momenteel geen geld is om het onderzoek naar naziroofkunst te financieren? Zo ja, hoe kan dat?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de rijksuitgaven voor het jaar 2021 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in totaal? Hoeveel daarvan wordt er vrijgemaakt voor het onderdeel Cultuur voor het jaar 2021?
De rijksuitgaven voor het jaar 2021 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zijn in totaal circa 43,7 miljard. Daarvan is ongeveer 1 miljard beschikbaar voor Cultuur (artikel 14).
Klopt het dat de geraamde kosten voor een herkomstonderzoek van naziroofkunst neerkomt op ongeveer 3 miljoen euro over vier jaar? Hoeveel is dat procentueel binnen de rijksbegroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2021?
Het klopt dat de Raad voor Cultuur een inschatting heeft gemaakt van de kosten voor herkomstonderzoek. Het gaat hier om extra herkomstonderzoek, bovenop de bestaande financiering van het Expertisecentrum Tweede Wereldoorlog en Restitutieverzoeken en van de rijksmusea, waarmee het beheer van de rijkscollectie (waar herkomstonderzoek onderdeel van is) gefinancierd wordt. Het geadviseerde extra onderzoek naar de NK-collectie kost naar inschatting van de commissie 3 miljoen over vier jaar, wat neerkomt op 0,75 miljoen per jaar. Dit betekent 3,72% van de geraamde uitgaven in het jaar 2021 aan subsidies voor het specifiek cultuurbeleid. Op deze post staan onder meer de uitgaven voor het al lopende herkomstonderzoek door het Expertisecentrum in het kader van het restitutiebeleid.
Klopt het dat er nu naar schatting 3750 door de nazi’s geroofde kunstwerken zich in Nederland bevinden? En dat daarvan ongeveer 167 werken met dubieuze herkomst zich zouden bevinden in museumcollecties? Als u daar geen antwoord op kunt geven, onderstreept dit niet de noodzaak van het onderzoek?
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is beheerder van de NK-collectie. Dit is een diverse collectie van ongeveer 4000 objecten, bestaande uit schilderijen, werken op papier en toegepaste kunst zoals meubelen en keramiek. De herkomstgeschiedenis van deze collectie is onderzocht door Bureau Herkomst Gezocht. Informatie over de collectie is te vinden op de website www.herkomstgezocht.nl, die in beheer is van het Expertisecentrum Tweede Wereldoorlog en Restitutieverzoeken. Het kan echter zijn dat er intussen nieuwe informatie beschikbaar is gekomen, waardoor een actualisatie van het toenmalige onderzoek mogelijk is.
Daarnaast zijn er in het project Museale verwervingen 173 objecten geïdentificeerd waarvan de herkomstgeschiedenis verwijst naar roof, confiscatie, gedwongen verkoop of naar andere verdachte omstandigheden die hebben plaatsgevonden vanaf 1933 tot en met het einde van de Tweede Wereldoorlog. Ook hier geldt dat de onderzoeksresultaten online zijn gepubliceerd, en wel op www.musealeverwervingen.nl, wat in sommige gevallen ook al tot restitutie heeft geleid.
Ziet u het als uw taak als Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om zo snel mogelijk een onderzoek in te stellen naar de 3750 door de nazi’s geroofde kunstwerken die zich in Nederland zouden bevinden, waarvan ongeveer 167 werken in museumcollecties? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad de taak van de Staat om onderzoek naar roofkunst mogelijk te maken. Daarom is de NK-collectie van 1999–2007 uitvoerig onderzocht door Bureau Herkomst Gezocht. Deze resultaten zijn online terug te vinden en in de publicatie Herkomst gezocht: eindrapportage. Daarnaast verricht het genoemde expertisecentrum herkomstonderzoek in het geval van een restitutieverzoek. Er zijn inmiddels nieuw onderzoek en nieuwe digitale technieken beschikbaar, die extra inzet op het herkomstonderzoek mogelijk maken. Vandaar ook de oproep het structurele herkomstonderzoek te hervatten.
Deelt u de mening dat er uiterst zorgvuldig te werk moet worden gegaan als het gaat om naziroofkunst, gezien de grote emotionele betrokkenheid van de restitutieverzoekers? En dat het dus van groot belang is dat het herkomstonderzoek voor naziroofkunst op korte termijn gaat plaatsvinden? Zo ja, hoe gaat u dat onderzoek vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Het leed dat door de Nazi’s vervolgde bevolkingsgroepen is aangedaan is onmenselijk groot. Dit geeft de Staat een grote verantwoordelijkheid om zorgvuldig om te gaan met mogelijke roofkunst in rijksbezit, zeker gezien de vaak emotionele betrokkenheid van mogelijke rechthebbenden. Ik ben de commissie-Kohnstamm en de Raad voor Cultuur erkentelijk voor de zeer waardevolle en kritische evaluatie van het restitutiebeleid. Ik kom terug op de invulling van het extra herkomstonderzoek in mijn beleidsreactie op het advies.
Gaat u er zorg voor dragen dat de gevraagde financiering voor het onderzoek naar naziroofkunst er komt? En op welke manier gaat u dit dekken binnen de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2021? Zo niet, waarom?
In mijn beleidsreactie op het advies van de Raad voor Cultuur zal ik ingaan op de uitvoering van het onderzoek en de financiële dekking ervan. U ontvangt mijn beleidsreactie hierover in het voorjaar.
Het artikel ‘Zonne-eilanden in IJsselmeer als mogelijke energiebron’ |
|
Laura Bromet (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zonne-eilanden in IJsselmeer als mogelijke energiebron»?1
Ja.
Herinnert u zich de aangenomen motie over een routekaart met kansen en risico’s van zonne-energie op water?2
Ja.
Wat heeft u tot nu toe gedaan om een routekaart op te stellen met de kansen en risico’s van zonne-energie op water in Nederland? In hoeverre zijn decentrale overheden, het bedrijfsleven en natuurorganisaties hierbij betrokken?
Het afgelopen jaar is door een interdepartementale werkgroep en met inbreng van de Topsector Energie en betrokkenheid van verschillende deskundigen, bedrijven, de Unie van Waterschappen en deelnemers van de provinciale werkgroep Shine een analyse gemaakt van de bestaande kennis en inzichten. Vervolgens is een opzet gemaakt voor de routekaart. Hierop is gereflecteerd door genoemde betrokkenen alsook vanuit de Vereniging van Nederlandse gemeenten, de Nederlandse Vereniging Duurzame Energie (NVDE), onderzoeksinstituten (Deltares, TNO, Universiteit Utrecht, Universiteit van Amsterdam), marktpartijen (HollandSolar, Oceans of Energy) en natuurorganisaties (Natuur- en milieufederaties, Coalitie Blauwe Hart Natuurlijk, Vogelbescherming Nederland). De Routekaart Zon op Water is op 2 februari 2021 verstuurd aan de Tweede Kamer (kenmerk 2021Z02130). Daarnaast is opdracht gegeven aan Rijkswaterstaat tot een pre-verkenning voor een pilot met drijvende zonnepanelen op het IJsselmeer. De uitkomsten daarvan worden medio 2021 verwacht.
Herinnert u zich de ondertekening van de Agenda IJsselmeergebied 2050 in 2018 door vijf ministeries, vier provincies, 32 gemeenten, zes waterschappen, belangenverenigingen en bedrijfsleven? Klopt het dat een belangrijk onderdeel van die agenda voorschrijft dat het IJsselmeergebied een significante bijdrage wil leveren aan de energietransitie van Nederland en dat onderzocht zal worden hoe de benodigde investeringen en maatregelen in duurzame energie kunnen worden gecombineerd met versterking van gebiedskwaliteiten en gebruiksfuncties? In hoeverre is daar tot nu toe aandacht aan besteed?
Ja, het klopt dat de agenda uitspreekt dat het IJsselmeergebied een significante bijdrage wil leveren aan de energietransitie. Samen met de ministers van IenW, LNV, BZK, OCW, medeoverheden en vele andere organisaties heeft mijn ambtsvoorganger in 2018 de Agenda IJsselmeergebied 2050 ondertekend. Gezamenlijk streven we naar een integrale benadering van de verschillende opgaven en gebruiksfuncties in het IJsselmeergebied. De energietransitie en de bijdrage van het IJsselmeergebied aan deze transitie is één van deze opgaven. Hiertoe zijn energieverkenningen uitgevoerd waarin de mogelijkheden voor duurzame energieproductie in het IJsselmeergebied zijn getoetst aan de ruimtelijke principes en de gebruiksruimte voor andere functies3.
Deze verkenningen en de inrichtingsprincipes uit de Gebiedsagenda zijn aangedragen als bouwstenen voor de invulling van de Regionale energiestrategieën (RES’en). Bij de invulling van de energieopgave spelen de RES’en een belangrijke rol. Ook in het IJsselmeergebied werken decentrale overheden in RES-regio’s met maatschappelijke partners, netbeheerders, het bedrijfsleven en inwoners regionaal gedragen keuzes uit voor de inpassing van duurzame energieopwekking door wind en zon. Op 30 oktober 2020 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van de RES’en (Kamerstuk 32 813, nr. 613). In het IJsselmeergebied, waar meerdere RES’en elkaar raken, is het van belang dat er afstemming plaatsvindt tussen de betreffende RES’en zodat er ook aandacht is voor het IJsselmeergebied als geheel.
In het kader van de Agenda IJsselmeergebied 2050 is afgesproken dat het Bestuurlijk Platform IJsselmeergebied (BPIJ) de afstemming tussen de RES’en in dit gebied zal bevorderen. Zo heeft het BPIJ n.a.v. de concept RES’en aanbevolen te streven naar terughoudendheid en zorgvuldigheid voor duurzame opwekking van elektriciteit (zon, wind) in het IJsselmeer en te zoeken naar ruimtelijke samenhang, ook interprovinciaal. Ook heeft het BPIJ in december 2020 in een «energiespecial» hier speciaal aandacht aan besteed.
Bent u op de hoogte van het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) project Wieringerhoek? Klopt het dat dit project Wieringerhoek een MIRT-verkenning is gestart zonder energieopwekking? Wat vindt u daarvan?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte en het klopt dat deze MIRT-verkenning is gestart zonder energieopwekking. Het project Wieringerhoek is onderdeel van de Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW) en verkent momenteel hoe de ecologische kwaliteit in de Noordwesthoek van het IJsselmeergebied te verbeteren.
Het doel is een meer divers zoetwater-leefgebied, een zoet-zout-overgang die het IJsselmeer en de Waddenzee verbindt voor vissen en bescherming van de zoetwatervoorraad van het IJsselmeer. De scope van dit PAGW-project is in afstemming met de regio vastgelegd door de ministers van IenW en LNV in de Startbeslissing Wieringerhoek (zie Kamerbrief d.d. 8 november 2019 over voorgenomen investeringen PAGW, vergaderjaar 2019–2020, Kamerstuk 27 625, nr. 488). Onderdeel van de verkenningsfase is het actief op zoek gaan naar de meekoppelkansen met andere opgaven in het gebied. Het ingebrachte initiatief voor zonne-atollen in de Wieringerhoek wordt in deze fase dan ook meegenomen als «initiatief van derden» en beoordeeld in het MER. Ik wil initiatieven vanuit een integraal perspectief benaderen, zodat win-winmogelijkheden optimaal benut worden en sectorale programma’s als PAGW hier flexibel op inspelen.4
Bent u bekend met het onafhankelijk onderzoek dat de provincie Noord-Holland en de gemeente Medemblik hebben laten doen naar de ecologische effecten van een plan dat voorziet in het opwekken van zonne-energie (circa 1,6 terawattuur) met zogenaamde zonne-atollen, waarbij tegelijkertijd circa 4.500 hectare nieuwe natuurontwikkelingen wordt aangelegd in het IJsselmeer (Wieringerhoek)? Wat vindt u van die studie?3
Ja, daar ben ik mee bekend. Ik vind dit een waardevol onderzoek dat aangeeft dat er kansen liggen om natuurontwikkeling te combineren met energieopwekking. Ik wil deze studie dan ook betrekken in de bovengenoemde MIRT-verkenning Wieringerhoek en streef naar het benutten van mogelijke win-winsituaties. Omdat een dergelijk zonne-atol nog nergens ter wereld is beproefd, adviseert bovengenoemd onderzoek om te beginnen met een pilot. Een stapsgewijze ontwikkeling met monitoring en bijsturingsmogelijkheden die meer uitwijst over de relatie tussen ecologie en energie ligt dan voor de hand. Voorwaarden zijn wel dat het moet passen binnen de (Europese) wettelijke kaders, de zoet- en drinkwatervoorziening, de ecologische doelen en bij andere beheer- en gebruiksfuncties zoals scheepvaart, visserij, recreatie en toerisme. Zo is er over de ecologische effecten van grootschalige zonnevelden op aquatische ecosystemen momenteel wereldwijd nog weinig bekend6. Ook de juridische procedure van een dergelijke ingreep in Natura 2000-gebied vereist een zorgvuldige en goed onderbouwde analyse. In de loop van 2021 zal meer duidelijkheid komen over de vraag of deze vraagstukken realisatie in de weg staan.
Wat vindt u van de oproep van de provincie Noord-Holland en de gemeenten Medemblik en Hollands Kroon om de doelstelling van het Rijksproject Wieringerhoek te verbreden en te combineren met (zonne-)energieopwekking?
Ik neem deze oproep ter harte. Zoals aangegeven wordt het zonne-atollenplan als «initiatief van derden» onderzocht in het de MIRT-verkenning Wieringerhoek en wil ik nagaan hoe hier – samen met de provincie Noord-Holland, de gemeente Medemblik, andere partijen die een rol spelen in de RES’en en met de betrokken ministeries – optimaal gevolg aan kan worden geven. Ik wil dit op zorgvuldige wijze doen en bezien of en hoe kan worden omgegaan met bovengenoemde vraagstukken en voorwaarden.
Kunt u op korte termijn de doelstelling van het Rijksproject Wieringerhoek verbreden zodat dit voorziet in natuurontwikkeling, verbetering van de waterkwaliteit en het opwekken van energie? Zo ja, op welke termijn kunt u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het PAGW-project Wieringerhoek heeft een natuurdoelstelling waarbij meekoppelkansen zoals energieopwekking meegenomen worden. Bij het besluit over het Voorkeursalternatief (VKA) wordt de scope van de volgende fase (de planuitwerkingsfase) vastgesteld. Dat is het logische moment om te bepalen of en hoe een plan met zonne-energie verder te brengen is en of eventueel de scope gewijzigd dient te worden (en hoe in financiering wordt voorzien). Daarbij worden ook de kennis die wordt opgedaan in de pre-verkenning voor een pilot met (drijvende) zonnepanelen op het IJsselmeer en het programma Opwek Energie op Rijksvastgoed (OER)7 betrokken. Binnen het programma OER werkt het kabinet momenteel aan het beschikbaar stellen van rijksgronden en het eigen vastgoed voor de opwek van duurzame energie (Kamerstuk 32 813, nr. 612). Of zonne-energie realiseerbaar is, is afhankelijk van verschillende factoren, zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4 en 6. Najaar 2021 verwacht ik meer duidelijkheid hierover.
ZZP-ers die nog steeds geweerd worden bij schuldhulpverlening |
|
Jasper van Dijk |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Schuldhulpverlening: «Belachelijk dat veel gemeenten hun plicht verzuimen»»?1
Ik vind dat ZZP’ers met schulden de hulp moeten krijgen die ze nodig hebben. Wij hebben daarom meerdere keren onderstreept dat gemeenten een brede toegang tot de schuldhulpverlening voor ZZP’ers met schulden moeten organiseren.
Herinnert u zich de aangenomen motie van het lid Jasper van Dijk die de regering verzoekt om er in overleg met gemeenten voor te zorgen dat groepen zoals zzp'ers, jongeren en studenten niet langer worden uitgesloten van gemeentelijke schuldhulpverlening en tevens de Kamer te rapporteren indien gemeenten nog wel dergelijke groepen uitsluiten?2
Ja. U bent over de uitvoering van uw motie geïnformeerd in de voortgangsbrief over de Brede Schuldenaanpak in 2019.3 Mede naar aanleiding van deze motie is de rechtspositie van mensen met schulden die hulp vragen aan de gemeente per 1 januari 2021 in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening verbeterd.4 Als een inwoner om hulp vraagt (mondeling of schriftelijk), geeft de gemeente een beschikking af met daarbij een plan van aanpak schuldhulpverlening. Toegang tot hulp kan alleen met een gemotiveerde beschikking worden geweigerd. Weigering moet een uitzondering zijn. Ook is geïnvesteerd in ondersteuning van gemeenten en de uitwisseling van best practices tussen gemeenten. Zo heeft het programma Schouders Eronder afgelopen december een werkwijzer voor gemeenten gepubliceerd.5
Hoe kan het dat er nog steeds gemeenten zijn die zzp'ers weren bij de schuldhulpverlening?
Het is de oorspronkelijke memorie van toelichting van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening uit 2010 die onduidelijkheid veroorzaakt over de toegang tot schuldhulpverlening aan zelfstandigen. Ik en mijn voorganger hebben meerdere keren verduidelijkt dat dit geen basis vormt om ZZP’ers als groep te weren.6 In de wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening wordt de onduidelijkheid in de oorspronkelijke toelichting op de Wgs uit 2010 over de toegang van zelfstandigen tot schuldhulpverlening rechtgezet.
Waarom is niet aan de Kamer gerapporteerd dat er nog steeds gemeenten zijn die dergelijke groepen uitsluiten?
Gemeenten zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. Over de lokale invulling en uitvoering van de schuldhulpverlening legt het college van burgemeester en Wethouders verantwoording af aan de gemeenteraad.
De Inspectie SZW heeft meerdere keren onderzoek gedaan naar de toegang tot en de kwaliteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening. U heeft deze rapporten ontvangen. Ook in het rapport «Op weg naar financiële redzaamheid. Rode draden inspectieonderzoeken schuldhulpverlening en aandachtspunten vervolgonderzoek» heeft de Inspectie aandacht voor ZZP’ers met schulden.7 U heeft dit rapport ontvangen als bijlage bij de Kamerbrief over de intensivering van de Armoede- en Schuldenaanpak.8 In deze Kamerbrief wordt daarnaast aangekondigd dat VNG-realisatie in 2021 met subsidie van SZW een impuls geeft aan de verbetering van dienstverlening aan zelfstandig ondernemers met Schulden.
Waar kunnen zzp'ers en andere groepen zich melden indien zij ten onrechte geweerd worden bij de gemeentelijke schuldhulpverlening?
Vanaf 1 januari 2021 geldt de gewijzigde Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. Deze wijziging geeft ZZP’ers een sterkere rechtspositie. In de wet staat duidelijk dat iedere persoon een beschikking moet ontvangen, ook als iemand hulp wordt geweigerd. Mensen die ten onrechte geweerd worden bij de gemeentelijke schuldhulpverlening kunnen in bezwaar – en zo nodig in beroep – gaan tegen deze beschikking.
Wat gaat u doen om te garanderen dat zzp'ers alsnog overal terecht kunnen bij de gemeentelijke schuldhulpverlening?
Zoals u kunt lezen in de bovenstaande antwoorden, zet ik alle beschikbare middelen in om te zorgen dat ZZP’ers overal terecht kunnen bij de gemeentelijke schuldhulpverlening. De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening is gewijzigd, meerdere subsidies zorgen dat gemeenten ondersteund worden bij het beter inrichten van de dienstverlening en ik communiceer actief richting gemeenten dat ze hiermee aan de slag moeten. Zo heeft de toenmalige staatssecretaris op 12 januari jl. een brief gestuurd aan alle verantwoordelijke wethouders met informatie over de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK), de uitstel van terugbetaling op de lening bedrijfskapitaal Tozo, de schuldhulpverlening aan ondernemers en de steun bij de heroriëntatie van zelfstandigen. U heeft een afschrift van deze brief ontvangen9
De genoemde wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening is daarnaast een impuls voor de vroegsignalering van schulden. Hierbij geven woningverhuurders, zorgverzekeraars en energie- en drinkwaterleveranciers betalingsachterstanden door op basis waarvan gemeenten gericht aan inwoners hulp aanbieden. De betreffende inwoners kunnen ook ondernemers met schulden zijn. In december heb ik nogmaals in het gemeentenieuws van SZW benadrukt dat ZZP’ers niet geweigerd kunnen worden. U heeft hier een afschrift van ontvangen.10
De landelijke campagne «Kom Jij Eruit?» is versneld en opgeschaald in verband met de coronacrisis.11 De focus van de campagne ligt dit najaar expliciet op het bereiken van nieuwe groepen zoals jongeren en ZZP’ers. Voor ondernemers getroffen door de coronacrisis heeft KVK daarnaast een digitaal en telefonisch informatie en adviesloket ingericht. Op www.kvk.nl/zwaar-weer is informatie te vinden over regelingen, financiering en stoppen of doorgaan. Voor een persoonlijk adviesgesprek is het telefoonnummer 0800 2117 geopend. In deze maatwerk gesprekken is ruimte voor zowel persoonlijke als zakelijke aspecten. Sommige ondernemers gaan zelf aan de slag en anderen worden doorverwezen naar een volgende partij die hulp kan bieden. KVK heeft met veel partijen samenwerkingsafspraken gemaakt.
Het artikel ‘Stukken bos kaalgekapt in Estland voor Nederlandse biomassacentrales’ |
|
Matthijs Sienot (D66), Lammert van Raan (PvdD), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Stukken bos kaalgekapt in Estland voor Nederlandse biomassacentrales»?1
Ja.
Herkent u de uitkomsten van dit onderzoek? Wat is uw reactie op de onderzoeksresultaten?
Ik herken het beeld dat het onderzoek schetst niet, maar dergelijke signalen worden zoals eerder aangegeven serieus genomen en onderzocht. Nederland stimuleert alleen duurzaam bosbeheer door middel van de duurzaamheidseisen verbonden aan de SDE++. De nationale eisen die in Nederland gelden voor de inzet van houtige biomassa behoren tot de strengste van de wereld. De houtpellets die in Nederland ingezet worden, komen in de praktijk veelal uit de reststromen van de reguliere productie van hout, bijvoorbeeld zaagsel uit houtzagerijen of tak en tophout uit het bos. Houtpellets worden ook gemaakt van (delen van) bomen, bijvoorbeeld (i) uit dunningshout (uit houtkap bedoeld om bomen in de directe omgeving ruimte, licht en lucht te gunnen om beter te kunnen groeien) of (ii) bomen waarvan het hout niet geschikt is voor het produceren van planken, bijvoorbeeld door ziekte of kromheid. In alle gevallen geldt dat het onttrekken van hout uit het bos, zij het van hele bomen of takresten, niet ten koste mag gaan van de ecologische kwaliteit van het bos, zoals biodiversiteit en bodemkwaliteit.
Bent u nu bereid om te erkennen dat er wel degelijk hele bomen verdwijnen in Nederlandse energiecentrales en dat het romantische beeld van louter overblijvend resthout en zaagsel de open haard in kan?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat het funest is voor de CO2-balans als gezonde bomen van zeventig jaar oud worden gekapt en verbrand, terwijl nieuwe bomen en bossen nauwelijks de kans krijgen om aan te groeien, zoals we na het journalistieke speurwerk ook weten? Zo nee, waarom niet?
In Estland neemt de hoeveelheid bos toe, wat te zien is in de LULUCF-rapportage van Estland uit 20192. Volgens de huidige cijfers is het oppervlakte bos in Estland in de afgelopen 70 jaar 1,5 keer groter geworden. Estland heeft een grote bosbouwsector. Er wordt dus weliswaar bos gekapt voor de houtindustrie, maar meer bij geplant.
De bosbouwsector, inclusief de bosbeheerstrategie van herplanting, herstel en natuurbescherming, wordt gereguleerd in Estse wet- en regelgeving. Het beeld dat nieuwe bomen en bos nauwelijks kans krijgen om aan te groeien herken ik dan ook niet.
Als controle ter plekke niet kan, overweegt u dan alleen hout uit locaties toe te staan waar controle wel kan, of alleen te kiezen voor biomassa uit eigen land?
Alle biomassa die naar Nederland komt, moet gecontroleerd zijn door een conformiteitsbeoordelingsinstantie (CBI). Een CBI kan op twee manieren actief controleren:
door te certificeren: Nederland kent goedgekeurde certificeringsschema’s, bijvoorbeeld FSC. CBI’s bezoeken de leverancier voor certificeringsaudits. Daarmee is de duurzaamheid van toekomstige leveringen geborgd;
door te verifiëren. Hierbij controleert een CBI een specifieke lading biomassa op de Nederlandse eisen door een verificatie.
Hoe garandeert u, na deze journalistieke onthullingen, dat het klimaat iets opschiet met de huidige verbranding van houtige biomassa?
Het gebruik van biogrondstoffen is gedurende de transitie een nuttig en noodzakelijk alternatief voor het gebruik van fossiele brandstoffen. Het uitgangspunt van het kabinet is dat alleen duurzame biomassa werkelijk bijdraagt aan het tegengaan van klimaatverandering. Duurzame biomassa is klimaatneutraal vanwege de kringloop waarbij in de groeifase CO2 uit de lucht wordt opgenomen, waarna diezelfde hoeveelheid CO2 weer vrijkomt bij energieopwekking en er weer nieuwe vegetatie wordt aangeplant. Daarbij wil ik benadrukken dat biomassa een transitiebrandstof is als het gaat om elektriciteit- en warmteproductie.
Gaat u na dit journalistieke onderzoek ook zelf controleren of honderden miljoenen Nederlands belastinggeld echt besteed worden aan duurzame biomassa, bijvoorbeeld met spontane bezoeken van mystery guests? Zo nee, waarom niet?
Ik wil dit signaal verder onderzoeken en in gesprek gaan met de opstellers van het rapport «De duistere kant van de houtpellet». Ook zal ik hierover in gesprek gaan met mijn ambtsgenoot in Estland, mogelijk in het kader van een bezoek aan Estland.
Wel wil ik benadrukken dat om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie onder de SDE++ gelden voor de inzet van houtpellets strenge duurzaamheidseisen. Er wordt gecontroleerd door onafhankelijke certificerende instanties (CBI’s) of de bossen waar deze houtpellets vandaan komen voldoen aan deze eisen. Of de CBI’s hun werk goed uitvoeren wordt weer gecontroleerd door onafhankelijke accreditatie-instanties, zoals in Nederland de Raad voor Accreditatie. Ten slotte is er ook nog publiek toezicht van de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) die een CBI kan controleren. Indien voor een levering biomassa niet voldaan blijkt te zijn aan de criteria, dan zal ik de subsidie terugvorderen.
Kunt u toezeggen dat de wetenschappelijke commissie duurzame biomassa snel aan de slag zal gaan, gezien het feit dat u onlangs heeft toegezegd om in internationaal verband te werken aan een wetenschappelijke commissie die de consensus vaststelt over wat duurzame biomassa is?
Ik heb uw Kamer toegezegd te bezien «hoe de internationale commissie die de SER adviseert zich verhoudt tot andere internationale commissies en gremia». Ik zal de Kamer hierover separaat informeren.
Ziet u deze journalistieke onthulling ook als een belangrijke aansporing om de echt duurzame technieken (zoals aardwarmte, warmte uit oppervlaktewater en warmtepompen) snel verder te stimuleren? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Een extra aansporing is daarvoor niet nodig: het kabinet zet ook in op duurzame alternatieven zoals genoemd. Er lopen diverse trajecten om deze alternatieven te bevorderen, niet in de laatste plaats stimulering via de SDE+. Biogrondstoffen zijn nodig als transitiebrandstof, zoals ook aangegeven in het duurzaamheidskader biogrondstoffen (Kamerstuk 32 813, nr. 617).
Het kabinet kiest conform het SER-advies3 voor een verantwoorde inzet van biogrondstoffen met een voortvarende aanpak voor tijdige afbouw van de stimulering van laagwaardige toepassingen zoals elektriciteit en warmte, voor transitiegerichte toepassing in sectoren waar op middellange termijn geen alternatieven beschikbaar zijn zoals lucht- en scheepvaart, en voor opschaling van hoogwaardige toepassingen zoals de chemie. Het kabinet streeft daarmee naar een afgewogen en zo hoogwaardig mogelijk gebruik en naar de zorgvuldige realisatie van de doelen en afspraken uit het Klimaatakkoord en het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie.
De uitvoering van de compensatieregeling eHerkenning |
|
Helma Lodders (VVD), Jan Middendorp (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de brief van 12 juni 2020 over «Kosteloos inlogmiddel voor de belastingaangifte in het bedrijvendomein» (Kamerstuk 34 972 nr. 47)?
Ja.
Herinnert u zich dat u aangaf dat de compensatieregeling zo simpel mogelijk gehouden moet worden en dat er een specifiek «eHerkenning Belastingdienst» inlogmiddel zou komen waarmee de ondernemer «alleen belastingaangifte kan doen en online de bijpassende compensatie kan aanvragen» (Kamerstuk 34 972 nr. 47)?
Ja.
Kunt u stap voor stap toelichten hoe ondernemers die vóór de introductie van het specifieke «eHerkenning Belastingdienst» inlogmiddel op 12 juni 2020 al eHerkenning hadden aangeschaft toch hun recht op compensatie kunnen benutten?
Het specifieke «eHerkenning Belastingdienst» inlogmiddel is op 18 februari 2020 als eerste op de markt gebracht door Digidentity. Kort na de brief van 12 juni zijn de andere vijf leveranciers gevolgd. Vanaf het moment dat het specifieke Belastingdienst EH3 inlogmiddel beschikbaar kwam (dus vanaf 18 februari 2020), konden organisaties kiezen voor zo’n specifiek inlogmiddel.
Er zijn zes erkende leveranciers, die in concurrentie met elkaar de inlogmiddelen aanbieden. De leveranciers hanteren hierbij verschillende voorwaarden en prijzen. Bij vijf van de zes leveranciers kan een volwaardig EH3 inlogmiddel dat is aangeschaft voor 12 juni 2020 kosteloos worden omgezet naar een Belastingdienst EH3 inlogmiddel (een zogenaamde «downgrade»). Bij Digidentity is dit niet van toepassing, omdat deze leverancier al vanaf 18 februari 2020 het beperkte Belastingdienst-inlogmiddel levert. Als eerste stap ruilt de ondernemer bij de bestaande leverancier het normale eHerkenning inlogmiddel om voor het specifieke «eHerkenning Belastingdienst» inlogmiddel. Als tweede stap vraagt de ondernemer met dit specifieke «eHerkenning Belastingdienst» inlogmiddel bij RVO de compensatie aan.
Met het specifieke Belastingdienst EH3 inlogmiddel kan sinds 30 november bij RVO de compensatie worden aangevraagd. Zie ook:
Kunt u een stand van zaken geven met betrekking tot de uitvoering van de compensatieregeling eHerkenning? Per wanneer konden ondernemers de compensatie bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) aanvragen? Hoeveel ondernemers hebben dit reeds gedaan en kunt u daarbij een splitsing maken tussen ondernemers die direct het «eHerkenning Belastingdienst» inlogmiddel hebben aangevraagd en de ondernemers die hun eerder aangevraagde eHerkenningssysteem moesten «downgraden» om de compensatie te kunnen aanvragen? Hoe werkt de «downgrade» precies, vanaf wanneer was dit mogelijk, en hoe kunnen ondernemers hun eHerkenningsmiddel ook weer «upgraden»? Welke kosten gaan gepaard met een «downgrade» en later weer een «upgrading»? Welke eisen stelt de RVO aan een aanvraag tot compensatie eHerkenning en waarom?
De regeling is op 30 november 2020 door RVO open gesteld. De maximale beschikkingsstermijn is 8 weken. In veel gevallen staat de EUR 24,20 echter binnen twee dagen op de rekening. Tot en met 25 januari 2021 zijn 1014 aanvragen ingediend en uitbetaald. RVO kan bij het inloggen met het specifieke «eHerkenning Belastingdienst» middel niet zien of dit eerst een generiek te gebruiken eH3 inlogmiddel is geweest. Een uitsplitsing is dus helaas niet te geven.
Bij vijf van de zes leveranciers is een «downgrade» mogelijk. In die gevallen wordt zo’n downgrade kosteloos verzorgd bij de betreffende leverancier. Voor een «upgrade» gaat de klant naar zijn bestaande leverancier. Dit is echter niet kosteloos, omdat wordt overgestapt op een uitgebreidere dienstverlening met een andere prijs. De exacte prijs is afhankelijk van de leverancier en het gewenste dienstenpakket. Bij het «downgraden van een normaal EH3 inlogmiddel en het later weer «upgraden», is de eerste handeling kosteloos en moet voor de tweede handeling een meerprijs worden betaald.
RVO vraagt:
Een inlog met het speciale «eHerkenning Belastingdienst» waarmee het recht op compensatie bewezen wordt, en gegevens uit het Handelsregister opgehaald worden
Een IBAN-nummer (en bij buitenlandse rekeningnummers een BIC) voor het uitbetalen van de compensatie
Een e-mailadres voor het toezenden van de beschikking
Een vinkje als bevestiging voor het indienen van de aanvraag
Wij krijgen signalen dat alleen ondernemers die het vanaf augustus 2020 beschikbare speciale «eHerkenning Belastingdienst» inlogmiddel hebben aangeschaft direct in aanmerking komen voor compensatie en dat ondernemers die voor augustus eHerkenning hebben aangevraagd tegen kosten of een voucher het aanvraagmiddel kunnen «downgraden» en dan pas compensatie kunnen aanvragen; kunt u hierop reflecteren? Klopt het dat deze ondernemers dus om compensatie eHerkenning te krijgen een «downgrade» moeten aanvragen welke gepaard gaat met kosten die zij niet financieel gecompenseerd krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat dit voor ondernemers die voor augustus 2020 eHerkenning hebben aangevraagd onrechtvaardig voelt? Waarom is hiertoe besloten en wat is het marginale bedrag van 24 euro, maar bovenal het uiterst onwenselijke idee dat ondernemers moeten betalen voor het doen van belastingaangifte, waard wanneer de ondernemer door de «downgrade» toch extra kosten moet maken?
Het specifieke Belastingdienst EH3 inlogmiddel is sinds 18 februari 2020 verkrijgbaar bij Digidentity en medio juni ook bij de overige leveranciers. Iedereen die het speciale Belastingdienst EH3 inlogmiddel heeft aangeschaft of kosteloos omgeruild, kan zonder verdere kosten compensatie aanvragen bij RVO. De signalen die u heeft ontvangen hebben er mogelijk mee te maken dat er mensen zijn die met hun normale eHerkenning inlogmiddel bij RVO hebben geprobeerd de compensatie aan te vragen. Deze aanvragers hebben toen een foutmelding ontvangen bij het inloggen. Daarom wordt er nu nog nadrukkelijker op gewezen dat deze aanvragers eerst hun middel moeten «downgraden». De voucher is van toepassing bij aanbieder Reconi. Deze geeft klanten bij het downgraden een voucher ter waarde van het prijsverschil tussen het normale eHerkenning inlogmiddel en het speciale «eHerkenning Belastingdienst» inlogmiddel. Deze klanten kunnen hun middel dus kosteloos omzetten en krijgen daarnaast een voucher voor een langere looptijd van het specifieke Belastingdienstmiddel.
Herinnert u zich de opmerking dat «de uitwerking en het online aanvragen van de compensatie in augustus 2020 gereed zou kunnen zijn» (Kamerstuk 34 972, nr. 47)? Klopt het dat ondernemers die in september 2020 eHerkenning hebben aangevraagd, in tegenstelling tot genoemde maand onder vraag vijf, niet altijd het speciale «eHerkenning Belastingdienst» inlogmiddel ontvingen en dus ook een «downgrade» moesten aanvragen tegen een machtiging die kan oplopen tot vijftien euro? Zo ja, graag een toelichting op de datum en de genoemde kosten. Zo nee, waarom niet?
Ja, dat herinner ik mij. Het klopt niet dat ondernemers in september 2020 niet altijd het speciale «eHerkenning Belastingdienst» inlogmiddel ontvingen. Iedereen kon in september 2020 kiezen voor een volwaardig EH3 inlogmiddel of het speciale Belastingdienst EH3 inlogmiddel. Alle organisaties die dit laatste middel hebben aangevraagd, hebben dit ook geleverd gekregen. Er is mij wel één geval bekend waarbij de leverancier een fout had gemaakt, maar dit is inmiddels door de leverancier gecorrigeerd.
In uw Kamerbrief noemde u een groep van ongeveer 350 rechtspersonen die wel aangifteplichtig zijn in de loonheffing en vennootschapsbelasting (Vpb), maar zich niet kunnen inschrijven in het Handelsregister (Kamerstuk 34 972, nr. 47); hoeveel organisaties heeft de Belastingdienst aangeschreven? Hoeveel organisaties hebben een bedrag met een maximum van 450 euro gefactureerd bij de Belastingdienst, het maximumbedrag wat de Belastingdienst vergoedt aan organisaties die zich niet in het Handelsregister kunnen inschrijven en commerciële aangiftesoftware of een fiscaal dienstverlener moeten gebruiken voor het doen van aangifte loonheffing of Vpb? Heeft u zicht op het definitieve aantal rechtspersonen welke zich niet kunnen inschrijven in het Handelsregister, maar wel aangifteplichtig zijn?
De Belastingdienst heeft ongeveer 540 organisaties benaderd die zich niet kunnen inschrijven in het Handelsregister en hen gewezen op de mogelijkheid gebruik te maken van commerciële aangiftesoftware of een fiscaal dienstverlener. Zoals de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst en ik aan uw Kamer aankondigden1, heeft de Belastingdienst een compensatieregeling geïmplementeerd om rechtspersonen die aangifte loonheffing en vennootschapsbelasting moeten doen, maar hiertoe geen eHerkenning kunnen aanvragen, te compenseren voor het gebruik van commerciële aangiftesoftware of een fiscaal dienstverlener. Eind september is deze regeling in de Staatscourant gepubliceerd (Stcr 2020, 50702). Na bekendmaking van de regeling heeft de Belastingdienst nieuwsberichten geplaatst op de website van de Belastingdienst, het Forum Fiscaal Dienstverleners en op socialmediakanalen.
Er zijn 113 verzoeken tot compensatie ingediend (peildatum 4 januari 2021). Uiterlijk in maart 2021 zal de Belastingdienst alle organisaties aanschrijven die zij in beeld heeft als organisaties die vallen onder de reikwijdte van de beleidsregel en die op dat moment nog geen aanvraag voor compensatie hebben ingediend over kalenderjaar 2020. De organisaties kunnen tot eind 2021 hun aanvraag voor compensatie over kalenderjaar 2020 indienen.
Het definitieve aantal rechtspersonen dat zich niet kan inschrijven in het Handelsregister, maar wel verplicht is aangifte loonheffing en vennootschapsbelasting te doen staat niet vast. Dit komt allereerst doordat er rechtspersonen kunnen zijn of opgericht kunnen worden die aangifte moeten doen, maar dit nog niet eerder gedaan hebben en daarom niet bekend zijn bij de Belastingdienst. Daarnaast kunnen rechtspersonen opgeheven worden, als gevolg waarvan op enig moment geen aangifteplicht meer zal bestaan.
Klopt het dat de identificatie voor aanvraag eHerkenning fysiek moet plaatsvinden bij een erkende leverancier? Zo ja, deelt u de mening dat het digitaal aanleveren van gegevens ook mogelijk moet zijn gezien de huidige COVID-19 omstandigheden? Zo nee, kunt u toelichten hoe het dan wel zit en op welke manier een ondernemer naast de fysieke identificatie ook op andere manieren eHerkenning aan kan vragen?
Indien een organisatie eHerkenning aanvraagt, is identificatie een onderdeel van het controleproces van de leverancier. Een bevoegd vertegenwoordiger kan kiezen tussen een fysieke identificatie of online identificatie door gebruik te maken van een Identity Verificatie app. Het is dus niet zo dat identificatie uitsluitend fysiek mogelijk is. Indien gekozen wordt voor fysieke identificatie, dan gebeurt dit op een verantwoorde COVID-proof wijze. De controleurs die de personen fysiek identificeren moeten strikte COVID-protocollen volgen en fysiek contact is uitgesloten.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘5 things to know about Post-Brexit aviation’ |
|
Jan Paternotte (D66), Achraf Bouali (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «5 things to know about Post-Brexit aviation»?1
Ja.
Kunt u nauwkeurig toelichten wat er verandert voor passagiersvluchten vanaf 1 januari a.s. in het geval van een no-dealbrexit?
Bij een no-deal Brexit maakt het VK per 1 januari 2021 geen deel meer uit de van de interne markt voor de luchtvaart van de EU. Deze interne markt biedt luchtvaartmaatschappijen uit de lidstaten de vrijheid intra-Europese luchtvervoersdiensten te leveren op basis van gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtvervoerdiensten. Als er niets zou gebeuren zou bij een no-deal per 1 januari 2021 de wettelijke basis ontbreken voor het leveren van luchtvervoerdiensten tussen het VK en de EU-lidstaten. Daarmee zouden de luchtvervoersverbindingen tussen het VK en de EU-lidstaten stil kunnen vallen.
Heeft u reeds afspraken gemaakt over terugvalopties om het vliegverkeer te kunnen continueren in geval van een no-dealbrexit?
De Europese Commissie heeft op 10 december jl. een noodmaatregel gepresenteerd die de basisconnectiviteit in het luchtvervoer tussen het VK en de EU-lidstaten moet waarborgen in het geval van een no-deal Brexit. Als deze gemeenschappelijke noodmaatregel wordt vastgesteld is deze maatregel de terugvaloptie.
Herkent u het beeld dat het Verenigd Koninkrijk in de woorden van transportminister Shapps zich het recht voorbehoudt op sensible additional flexibilities ten aanzien van de contingency measures ten aanzien van het vliegverkeer? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Het is niet precies duidelijk wat Minister Shapps met zijn opmerking over «sensible additional flexibilities» bedoelt en ik wil daar in dit stadium ook niet op vooruitlopen.
Klopt het dat, in het geval van een no-dealbrexit, Britse maatschappijen op de domeinen vracht, charter en zakenvluchten (general aviation) voor elke vliegbeweging een vergunning aangevraagd moeten hebben?
Met betrekking tot routevergunningen geldt dat voor alle commerciële geregelde en ongeregelde vluchten altijd een vergunning moet worden aangevraagd. Deze verplichting geldt niet voor private en zakenvluchten, tenzij het vliegtuig zwaarder is dan 45 ton of meer dan 19 passagiers kan vervoeren. Voor de luchtvaartveiligheid geldt dat bij een no-deal alle VK-maatschappijen die naar Nederland willen vliegen een EASA Third Country Operator (TCO) autorisatie dienen te hebben.
Zijn er afspraken gemaakt over terugvalopties voor de continuering van vrachtverkeer, chartervluchten en general aviation?
Voor vrachtverkeer, charters en general aviation geldt hetzelfde als voor geregeld passagiersvervoer, zie antwoord 3.
Kunnen in het geval van een no-dealbrexit Britse reizigers op Schiphol op 1 januari a.s. gebruik maken van de automatische paspoortcontrole (eGates)? Kunt u dit toelichten?
VK burgers van 16 jaar en ouder kunnen na 1 januari a.s. bij vertrek vanaf Schiphol als third country national (TCN) van automatische grenspassage gebruik maken ongeacht de uitkomst van de Brexit onderhandelingen. Deze optie wordt nu ook al geboden aan geselecteerde derde landen en het VK wordt aan deze doelgroep toegevoegd. Bij aankomst is het gebruik van de geautomatiseerde grenspassage voor VK burgers na 1 januari a.s. echter niet meer mogelijk, hiervoor moet eerst het RTP-NL Programma (Registered Traveller Programme) worden ingericht wat naar verwachting medio 2021 zal worden geïmplementeerd op alle aankomst grensfilters.
Heeft u bezwaar tegen het herintreden van het Verenigd Koninkrijk in de European Common Aviation Area (ECAA)? Zo ja, welke?
Het is op dit moment te vroeg om over herintreding van het VK in de European Common Aviation Area (ECAA) te speculeren.
Kunt u aangeven waar de bezwaren van Spanje ten aanzien van het vliegveld van Gibraltar uit bestaan en hoe u deze beoordeelt?
De discussie rond de territoriale status van het vliegveld van Gibraltar is lange tijd een punt geweest dat o.a. het afsluiten van brede EU-luchtvaartverdragen heeft tegengehouden. Een spoedige oplossing van de kwestie zou ik verwelkomen.
Heeft u nog de beschikking over het meest recente bilaterale luchtvaartverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk uit 1946, en bent u voorbereid op het weer in werking treden ervan?
Ja. Zie antwoord 3, de gemeenschappelijke noodmaatregel is de terugvaloptie en maakt dat het terugvallen op een bilateraal luchtvaartakkoord op dit moment niet aan de orde is.
Bovendien, het oude verdrag uit 1946 voldoet niet meer aan de eisen van deze tijd en zou, wanneer de noodmaatregel niet van kracht wordt, vervangen moeten worden door een nieuw verdrag waarin alle eisen die gesteld worden op grond van EU wet- en regelgeving opgenomen zullen moeten zijn. Indien nodig zouden, voorafgaand aan het sluiten van een nieuw bilateraal verdrag, op korte termijn ad-hoc afspraken gemaakt kunnen worden op bilaterale basis waarin de continuïteit van het luchtvervoer tussen beide landen gegarandeerd wordt. Nu naar verwachting kan worden teruggevallen op de noodmaatregel is een bilateraal luchtvaartakkoord op dit moment niet aan de orde.
Kunt u in verband met de snel naderende brexitdeadline deze vragen beantwoorden voor het AO Luchtvaart van 16 december a.s.?
Ja, het AO vindt nu plaats op 4 februari a.s.
Het gebruik van vervuilde grond voor de aanleg van de Perkpolder |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de situatie rondom de vervuilde zeedijk bij Perkpolder?1
Ja
Klopt het dat Rijkswaterstaat verantwoordelijk is voor de grond die is gebruikt in de dijk?
Ja, Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor de aanleg van de dijk Perkpolder.
Het beheer en onderhoud van de dijk Perkpolder is in december 2015 overgedragen aan het waterschap Scheldestromen. De verantwoordelijkheid voor mogelijke milieugevolgen van de aanwezige thermisch gereinigde grond (TGG) ligt bij Rijkswaterstaat.
Klopt het dat uit de monsters die zijn genomen van de dijk is gebleken dat hierin stoffen aanwezig zijn die niet aanwezig zouden mogen zijn bij thermisch gereinigde grond?
Ja, dat klopt. In het onderzoek van Deltares van 2017 en 2018 in de dijk Perkpolder, uitgevoerd in opdracht van Rijkswaterstaat, is de kwaliteit van de toegepaste TGG gecontroleerd.
In dit onderzoek werden bij een aantal monsters van de TGG stoffen aangetroffen in gehalten hoger dan de normen die gelden voor een grootschalige toepassing (zoals een dijk). Deze normen zijn vastgelegd in het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit en hebben betrekking op de gemiddelde kwaliteit van een partij grond.
Het gaat hier om een aantal zware metalen, tolueen en fenol. Fenol en tolueen zijn vluchtige en brandbare stoffen die als gevolg van het reinigingsproces (verbranden) niet meer verwacht zouden worden.
Weet u wat de oorsprong was van de grond die is gebruikt voor de dijk voordat deze thermisch gereinigd werd? Zo ja, kunt u deze oorsprong delen? Zo nee, bent u bereid deze oorsprong alsnog te achterhalen en dit met de Kamer te delen?
Het gaat erom dat TGG na de reiniging aan alle normen voldoet wanneer deze wordt toegepast.
Om dit te verduidelijken een korte toelichting bij het reinigingsproces.
De oorsprong van de TGG in zijn algemeenheid is verontreinigde grond die in combinatie met teerhoudend asfalt granulaat (TAG) wordt gereinigd door verhitting. De reiniging wordt uitgevoerd door een gecertificeerd en erkend reinigingsbedrijf (volgens SIKB BRL 7500 en bijbehorend protocol 7510). Het samenvoegen van de verschillende materiaalstromen voor reiniging is toegestaan, en hiermee wordt het reinigingsproces geoptimaliseerd.
Bij acceptatie wordt getoetst of de grond geschikt is voor reiniging. Er moet een bewijsmiddel van de kwaliteit worden aangeleverd. Voor het TAG geldt dit niet omdat dit een relatief homogene materiaalstroom is.
Voor aflevering wordt onderzocht of het materiaal geschikt is voor toepassing (volgens protocol 9335–2).
Oftewel, er is sprake van een continu proces waarbij verontreinigde grond en TAG wordt aangeleverd voor reiniging, materiaal wordt gemengd en gereinigd en vervolgens wordt gereinigd materiaal vanuit een (de)centrale opslag geleverd aan de diverse afnemers. Het herleiden van een specifieke overschrijding in de Perkpolderdijk naar een partij materiaal die voor reiniging is aangeboden, is daardoor naar mijn verwachting niet mogelijk.
Kunt u aangeven in hoeverre nog te achterhalen valt of de aangeleverde thermisch gereinigde grond volledig gereinigd is? Wordt dit proces door u nog nader onderzocht?
Zoals ik al heb aangegeven bij vraag 3 blijkt uit onderzoek van Deltares bij Perkpolder dat er daar in de TGG vluchtige stoffen (waaronder tolueen en fenol) worden aangetroffen, die er na thermische reiniging niet in verwacht werden.
De ILT heeft naar aanleiding van een andere constatering van afwijkende kwaliteit van TGG (de Westdijk in Bunschoten-Spakenburg) in 2017 en 2018 onderzoek uitgevoerd naar het thermisch reinigen van verontreinigde grond. Daarbij is getoetst aan de SIKB BRL 7500 en de protocollen 7510 en 9335–2. Dit was aanleiding voor het opleggen van lasten onder dwangsom. Deze lasten zijn in januari 2019 opgeheven nadat het bedrijf zijn bedrijfsprocessen had aangepast.
Aansluitend is onder begeleiding van de ILT in 2019 verificatieonderzoek uitgevoerd waarbij de kwaliteit van de toenmalige voorraden TGG nogmaals is vastgesteld en is bepaald wat de toepassingsmogelijkheden van deze TGG zijn.
Hierover is uw kamer geïnformeerd bij brief van 14 april 2020.
Kunt u toelichten waarom gekozen is om de Westdijk te Bunschoten-Spakenburg te saneren en de dijk bij Perkpolder niet?
Bij de besluitvorming over de aanpak wordt rekening gehouden met de specifieke lokale situatie en wat redelijkerwijs mogelijk en noodzakelijk is. De toepassing van thermisch gereinigde grond en effecten daarvan op de omgeving zijn per situatie anders.
Het besluitvormingstraject inzake maatregelen voor de dijk Perkpolder zal nog enige tijd in beslag nemen. Onderzoek door het RIVM naar de dijk Perkpolder heeft uitgewezen dat er op dit moment geen sprake is van onaanvaardbare milieu hygiënische risico’s als gevolg van de toepassing van TGG.
Het onderzoek (monitoring van de bodem- en waterkwaliteit) wordt voortgezet, om zeker te stellen dat ook in de toekomst geen sprake is van onaanvaardbare milieu hygiënische risico’s. Een definitief besluit over te nemen maatregelen zal mede worden gebaseerd op de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken en monitoringsresultaten.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Door de benodigde afstemming is de beantwoording helaas vertraagd.
Het rücksichtsloos afsluiten van energie in een seniorenwoning |
|
Jasper van Dijk |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Geen licht, geen tv, je doucht met koud water»?1
In het algemeen merk ik op dat in het onderstaande de naam van de betreffende bewoner uit het krantenartikel omwille van de privacy bewust is weggelaten. Ook andere tot de persoon herleidbare gegevens zijn om die reden weggelaten.
Iedere afsluiting van gas- en elektriciteit wegens achterstallige betalingen is een situatie die treurig is voor de afgeslotene en is een situatie die door mij en ook door leveranciers en netbeheerders bij voorkeur wordt voorkomen. Afsluiten van energie mag dan ook niet zomaar. In iedere situatie met een betalingsachterstand moet door leveranciers en de netbeheerders het afsluitbeleid worden gevolgd2. Hierin staat ook de verplichting om degene met een betalingsachterstand voorafgaand aan het afsluiten te wijzen op schuldhulpverlening3. In deze betreurenswaardige situatie is de bewoner verschillende malen erop gewezen dat de energierekening volledig moest worden betaald. De gehele periode vanaf het niet betalen van de energierekening en het uiteindelijke afsluiten heeft gelopen van 2018 tot begin 2020, na ook tussenkomst van de rechter. In deze periode is de bewoner ook gewezen op de mogelijkheid van schuldhulpverlening4.
De wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening5, die op 1 januari 2021 in werking is getreden, zal energieafsluitingen verder verminderen door het vroeg signaleren van schulden. De wetswijziging regelt dat gemeenten betalingsachterstanden van onder meer energieleveranciers mogen ontvangen om de inwoners actief schuldhulpverlening aan te bieden. Hiermee is nu expliciet wettelijk geregeld dat het tot de wettelijke taken van gemeenten behoort om op basis van signalen van schuldeisers actief aan inwoners schuldhulpverlening aan te bieden en dat gemeenten bevoegd zijn daartoe persoonsgegevens te verwerken.
Afsluitingen zijn ernstige ingrepen en ik heb mij er daarom van vergewist dat het afsluitbeleid is gevolgd en dat de nodige waarschuwingen aan de bewoner zijn uitgebracht. In de specifieke situatie die wordt genoemd in het krantenbericht waaraan in de vragen wordt gerefereerd hebben zowel de energieleverancier (Eneco) als de netbeheerder (Stedin) meerdere pogingen ondernomen om contact te krijgen met de bewoner, maar hier is niet op gereageerd door de bewoner6.
De bewoner heeft nu een nieuw energiecontract. De bewoner is voorafgaand aan het beëindigen van het leveringscontract door Eneco gewezen op de mogelijkheid van schuldhulpverlening. Eneco heeft laten weten tevens de melding bij de gemeente te hebben gedaan. Ook Stedin heeft meerder malen gewaarschuwd dat bij het niet volledig betalen van de energierekening er afsluiting zou volgen.
De betreurenswaardige situatie, die heeft geleid tot het afsluiten van energie wegens het niet volledig betalen van de energierekeningen, is begonnen in 2018 en uiteindelijk is er begin 2020 afgesloten. In deze tijd zijn er zowel door de energieleverancier als door de netbeheerder verschillende pogingen gedaan om hierover in contact te treden met de bewoner. Dat er «rücksichtslos» zou zijn afgesloten, vind ik daarom te stellig. Dit neemt niet weg dat ik vind dat energieafsluitingen verder verminderd moeten worden. Met de eerder genoemde recente wijziging van de Wet gemeentelijk schuldhulpverlening en het naar aanleiding daarvan gesloten Landelijk Convenant Vroegsignalering, waaraan ook de energiesector deelneemt, zijn concrete stappen gezet om energieafsluitingen vanaf dit jaar zoveel mogelijk te voorkomen.
Het landelijke Convenant Vroegsignalering vergemakkelijkt de samenwerking tussen leveranciers en gemeenten. De leveranciers geven zorgelijke betalingsachterstanden op de vaste lasten huur, energie, water en de zorgverzekering door aan de gemeenten. Per 1 januari 2021 is wettelijk geregeld dat gemeenten vervolgens contact opnemen met de betrokkenen om samen zo snel mogelijk aan een oplossing te gaan werken. Het convenant is op 10 november 2020 ondertekend door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de branchevereniging voor schuldhulpverlening (NVVK), de landelijke brancheorganisatie van woningcorporaties (Aedes), Energie Nederland, de Vereniging van drinkwaterbedrijven in Nederland (VEWIN) en Zorgverzekeraars Nederland.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is dat Stedin de energie heeft afgesloten bij het betreffende seniorenflatje, in plaats van de meneer te benaderen om de rekeningen toe te lichten en een schappelijke regeling te treffen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat meneer in de seniorenwoning een half jaar bleef afgesloten van energie, zonder dat een nieuwe aansluiting geregeld werd?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft Stedin de zorgplicht en de zorgvuldigheidseisen overschreden, mede gezien het feit dat het een seniorenwoning betreft?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Stedin om te voorkomen dat mensen zo bruusk worden afgesloten van energie?
De samenwerking tussen energiebedrijven, waaronder ook Stedin, en gemeenten bij het vroeg signaleren van schulden zal verder beschermen tegen energieafsluitingen. De recente wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening en het landelijke Convenant Vroegsignalering geven een impuls aan het vroeg signaleren van schulden. Aanvullend overleg is daarom niet nodig.
Bent u bereid de regelgeving zo aan te scherpen dat energiemaatschappijen mensen niet rücksichtloos afsluiten, maar contact opnemen en overgaan tot het treffen van een regeling dan wel schuldhulpverlening?
Zie antwoord vraag 1.
De handhaving van het vuurwerkverbod door gemeentelijke handhavers (domein 1) boa’s. |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de regeling van de Staatsecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 4 september 2020, nr. IENW/BSK-2020/162203 tot wijziging van de Regeling aanwijzing consumenten- en theatervuurwerk in verband met het niet langer als consumentenvuurwerk aanwijzen van enkele typen vuurwerk?1
Ja.
Deelt u mijn waarneming dat met deze regeling een deel van het (F2 en F3) vuurwerk dat tijdens eerdere jaarwisselingen in Nederland was toegestaan, niet langer als toegestaan consumentenvuurwerk gekwalificeerd kan worden en daarmee valt onder de categorie illegaal vuurwerk?
Met de regeling2 wordt categorie F3 vuurwerk, enkelschotsbuizen, knalvuurwerk (inclusief knalstrengen) en vuurpijlen verboden voor consumenten. Hierdoor zijn de regels voor consumentenvuurwerk voor dit vuurwerk niet meer van toepassing en is het illegaal voor consumenten om dit vuurwerk af te steken, te vervoeren of in bezit te hebben. Ook mag dit vuurwerk vanaf 1 december 2020 niet meer aanwezig zijn bij opslaglocaties voor consumentenvuurwerk3.
Bent u bekend met de inhoud van uw brief d.d. 13 november 20202 over het kabinetsbesluit tot een tijdelijk vuurwerkverbod?2
Ja.
Deelt u mijn waarneming dat, in ieder geval voor de jaarwisseling 2020/2021, met de uitwerking van het in deze brief beschreven beleid de categorie toegestaan consumentenvuurwerk kleiner zal worden en de categorie illegaal vuurwerk (aanmerkelijk) uitgebreid zal worden?
Met het tijdelijke en eenmalige verbod op eindejaarsvuurwerk voor de jaarwisseling 2020/2021 mogen consumenten vuurwerk in de categorie F2 niet afsteken, in bezit hebben5, en/of vervoeren. Fop- en schertsvuurwerk, dat het gehele jaar verkrijgbaar is en mag worden afgestoken, blijft wel toegestaan. Dit is een inperking van het consumentenvuurwerk ten opzichte van de jaarwisseling 2019/2020.
Klopt het dat gemeentelijke handhavers domein 1 (boa’s) uitsluitend bevoegd zijn op het handhaven van consumentenvuurwerk en niet mogen handhaven op illegaal vuurwerk? Zit er qua bevoegdheden van boa’s een verschil tussen het handhavend optreden bij het tot ontbranding brengen van vuurwerk dan wel het vervoeren van vuurwerk? Mogen handhavers personen die (knal)vuurwerk afsteken staande houden tot de politie arriveert? Mag alleen de politie handhaven op illegaal vuurwerk?
Buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) Domein I (Openbare ruimte) zijn bevoegd voor de strafrechtelijke handhaving van het tot ontbranding brengen van vuurwerk buiten de toegestane afsteektijden. De komende jaarwisseling mag er vanwege het tijdelijk vuurwerkverbod geen vuurwerk worden afgestoken. Boa’s blijven bevoegd voor de strafrechtelijke handhaving van het tot ontbranding brengen van vuurwerk. Boa’s domein I kunnen niet strafrechtelijk handhaven op het bezit en vervoeren van vuurwerk (het voorhanden hebben). Zij mogen dus bij personen die vuurwerk afsteken verbaliserend optreden. Voor het handhaven op bezit en vervoer en inbeslagname kunnen boa’s mensen staande houden tot de politie arriveert.
Kunt u beschrijven hoe de wettelijke bevoegdheid van boa’s in relatie tot het handhaven van de vuurwerkwetgeving (in brede zin) geregeld is? Kunt u hierin betrekken welke betekenis aan het begrip «vuurwerk» in artikel 2.3.6 Vuurwerkbesluit moet worden toegekend: consumentenvuurwerk, illegaal vuurwerk, of beide? Hoe verhoudt zich dit tot de feitcode die het Openbaar Ministerie voor dit strafbare feit hanteert («consumentenvuurwerk»)? Kunt u hierin betrekken lijst 1 van de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar?3
Boa’s zijn belast met de opsporing van de strafbare feiten in hun domein, zoals vastgelegd in de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar. Artikel 2.3.6 Vuurwerkbesluit is opgenomen in Domeinlijst I. Op het tot ontbranding brengen van vuurwerk kunnen dus de boa’s in domein I handhavend optreden. Zoals genoemd in het antwoord op vraag 5, betreft het hier al het vuurwerk, behalve fop- en schertsvuurwerk.
Boa’s kunnen zelfstandig handhaven op het afsteken van vuurwerk. Onder andere vanwege de veiligheid zijn boa’s niet belast met het determineren van het afgestoken vuurwerk en het afvoeren van vuurwerk. Boa’s kunnen dus bij het horen van een knal of zien van een vuurpijl een proces-verbaal schrijven op feitcode H171.
Deelt u mijn mening dat het beslist onwenselijk is als uitsluitend de politie handhavend kan optreden bij illegaal afgestoken vuurwerk? Legt dit niet onevenredig veel druk bij de toch al overbelaste politie?
Buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) Domein I (Openbare ruimte) zijn bevoegd voor de strafrechtelijke handhaving van het tot ontbranding brengen van vuurwerk buiten de toegestane afsteektijden. Boa’s en politie opereren complementair en versterken elkaar. Boa’s zijn de ogen en oren op straat en kunnen daar ingrijpen waar de leefbaarheid wordt aangetast. De politie is primair aan zet wanneer het gaat om het handhaven van de openbare orde en de veiligheid. In situaties waar sprake is van verhoogd risico, treden boa’s in principe niet op. Dat heeft te maken met het leefbaarheidscriterium dat volgt uit de Beleidsregels buitengewoon opsporingsambtenaar.7 Daarin is opgenomen dat boa’s niet optreden wanneer er sprake is van een te verwachten gevaarlijke of gewelddadige setting. Wanneer de boa dergelijke situaties tegenkomt, zal hij een beroep doen op de politie. Hierover dienen lokale afspraken gemaakt te worden.
Bent u voornemens te regelen dat ook gemeentelijke handhavers domein 1 kunnen handhaven op illegaal (verboden) vuurwerk, zeker tijdens de dagen en nachten rond de komende jaarwisseling? Kloppen berichten dat deze handhavers nu al uit diensten worden uitgeroosterd, omdat ze simpelweg geen bevoegdheid hebben om op te treden? Op welke wijze kan dit «juridische gat» op zo kort mogelijke termijn gedicht worden?
Boa’s domein I (Openbare Ruimte) zijn reeds bevoegd voor de strafrechtelijke handhaving van het tot ontbranding brengen van vuurwerk buiten de toegestane afsteektijden. Aangezien deze handhavers onder andere werkgevers, zoals gemeenten, vallen, kan ik geen uitspraken doen over hun dienstroosters. Zoals ik heb geantwoord bij vraag 7, treden boa’s Domein I niet op wanneer er sprake is van een te verwachten gevaarlijke of gewelddadige setting. Dat is geen juridisch gat, maar een bewuste en verantwoorde keuze. Er dienen lokale afspraken gemaakt te worden over de dagen en tijden waarop boa’s worden ingezet evenals de manier van samenwerking met de politie indien zij op zaken stuiten die hun bevoegdheid overstijgt, daarbij het leefbaarheidscriterium in acht nemend.
Bent u bereid, gelet op de urgentie van het onderwerp, deze vragen op zo kort mogelijke termijn, doch uiterlijk vóór 28 december 2020 te beantwoorden?
Ja.
Bezuinigingen op kinderen in armoede |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bezuinig niet op kinderen in armoede»?1
Ja.
Deelt u de mening dat ieder kind volwaardig moet kunnen meedoen, waaronder sporten bij een sportclub, of het volgen van muziekles, en dat financiële problemen van ouders nooit een belemmering mogen zijn?
Ja. Het kabinet onderschrijft het belang van de aanpak van kinderarmoede. In de Kamerbrief over de ambities kinderarmoede van 1 april 20192 heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd over de vier ambities kinderarmoede die invulling geven aan de reductiedoelstelling. Deze ambities zijn kwantitatief en kwalitatief van aard en richten zich op het gemeentelijke armoedebeleid en het rijksbeleid.
Gemeenten krijgen vanaf 2017 structureel € 85 miljoen extra per jaar om alle kinderen kansrijk te laten opgroeien. Het kabinet stelt daarnaast sinds 2017 jaarlijks € 10 miljoen beschikbaar aan het samenwerkingsverband Sam&, bestaande uit Nationaal Fonds Kinderhulp, Jeugdfonds Sport & Cultuur, Stichting Leergeld en Stichting Jarige Job. De vier stichtingen zetten zich lokaal en landelijk in voor kinderen die onder de armoedegrens leven. Ook heeft dit kabinet incidenteel € 80 miljoen beschikbaar gesteld voor het voorkomen van schulden en de bestrijding van armoede – in het bijzonder onder kinderen.3 Zo zorgen het kabinet, de gemeenten en maatschappelijke organisaties er gezamenlijk voor dat nog meer kinderen kunnen sporten, muziek maken en hun verjaardag vieren.
Klopt het dat het CPB verwacht dat het aantal mensen in armoede de komende jaren met 25% zal toenemen, 250.000 mensen, waaronder 60.000 kinderen, een voetbalstadion vol?
Armoede onder kinderen is extra schrijnend omdat kinderen geen invloed kunnen hebben op hun gezinssituatie, de oorzaken en oplossingen van armoede. Het kabinet heeft de bestrijding van kinderarmoede hoog op de agenda staan en voert hier actief beleid op. In de bijlage van de Kamerbrief Intensivering armoede- en schuldenaanpak van 28 september 20204 ga ik in op het basispad uit het rapport «Kansrijk Armoedebeleid» van het SCP en het CPB5 waar deze cijfers vandaan komen. In dit basispad -waarin de aanname is dat staand beleid wordt gecontinueerd – neemt de armoede de komende jaren met ruim een kwart toe. Een maatregel die veel invloed heeft op het basispad is de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon. De tweejaarlijkse verhoging van de bijstandsnormen (door de koppeling met het wettelijk minimumloon) wordt door de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting getemperd. Omdat dit reeds ingezet beleid betreft, veronderstellen het CPB en SCP in het basispad dat de dubbele algemene heffingskorting volledig is afgebouwd in 2021. Dit resulteert in een stijging van de armoedecijfers. In werkelijkheid zal dit effect over een langere periode (tot en met 2035) worden gespreid en beziet het kabinet jaarlijks in augustus of het beleid leidt tot een evenwichtige inkomensverdeling. De afgelopen jaren zijn de negatieve gevolgen van het afbouwen van de dubbele algemene heffingskorting tegengegaan met verhogingen van de algemene heffingskorting (voor iedereen). Voor een uitgebreide reactie op deze cijfers verwijs ik u graag naar bovengenoemde Kamerbrief.
Waarom voert u geen beleid om deze onaanvaardbare toename van het aantal mensen in armoede te keren?
Het kabinet voert actief beleid om armoede en schulden te voorkomen. De verwachting is dat armoede- en schuldenproblematiek zullen toenemen als gevolg van de huidige coronacrisis, want deze crisis raakt iedereen in Nederland. In het derde steun- en herstelpakket heeft het kabinet daarom extra middelen met een totaalbedrag van € 146 miljoen vrijgemaakt voor het tegengaan van armoede en problematische schulden, zoals uitgelegd in de Kamerbrief van 28 september 20206, naast de € 80 miljoen die het kabinet al voor armoede en schulden had vrijgemaakt. Tevens dragen de regelingen TOZO, NOW en TONK bij aan het voorkomen van armoede en schulden. Ook wordt het kindgebonden budget vanaf 2021 met € 150 miljoen geïntensiveerd, door middel van verhoging van het kindbedrag vanaf het derde kind. Die maatregel wordt in «Kansrijk Armoedebeleid» benoemd als een effectieve manier om het risico op armoede onder kinderen te reduceren
Klopt het dat de gemeente Súdwest-Fryslân 100.000 euro wil bezuinigen op het budget voor de bestrijding van armoede onder kinderen? Wat vindt u ervan dat de gemeente het budget hiervoor met een kwart verlaagt, terwijl een grote toename van het aantal mensen en kinderen in armoede wordt verwacht?
Ik heb signalen ontvangen van de lokale afdeling van de PvdA uit de gemeente Súdwest-Fryslân over deze bezuiniging. Het past het kabinet niet om verantwoording te vragen van individuele gemeenten over de besteding van de middelen. Gemeenten rapporteren aan de gemeenteraad over de inzet van middelen, instrumenten en behaalde resultaten. Ik zal, conform de bestuurlijke afspraken die gemaakt zijn met de VNG, de signalen van deze gemeente aan de VNG doorgeven in het kader van voortgang en evaluatie.
Klopt het dat het Rijk in de vorige kabinetsperiode in totaal 400.000 euro extra ter beschikking heeft gesteld aan deze gemeente om armoede onder kinderen te bestrijden? Kunt u ingaan op de precieze inhoud van de bestuurlijke afspraken die het Rijk heeft gemaakt met gemeenten over de besteding van de in toaal 100 miljoen euro voor kinderen in armoede?
In de meicirculaire van het Gemeentefonds van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties staat jaarlijks uitgebreid toegelicht per gemeente welke bedragen in het Gemeentefonds ter beschikking zijn gesteld voor de armoedebestrijding onder kinderen. Het bedrag dat hierboven is genoemd komt inderdaad neer op de extra middelen die de gemeente Súdwest-Fryslân krijgt. Uw Kamer is op 5 november 2016 geïnformeerd over de inhoud van de bestuurlijke afspraken met de VNG.7 In deze afspraken staat vermeld dat het Rijk en de gemeenten vinden dat het van groot belang is dat alle kinderen kansrijk kunnen opgroeien. Centraal staat dat gemeenten de regie hebben. Zij rapporteren aan de gemeenteraad over de inzet van middelen, instrumenten en behaalde resultaten. Voor verdere details over de bestuurlijke afspraken verwijs ik u graag naar dit document.
Bent u het met de mening eens dat geld dat bedoeld is voor kinderen in armoede, ook aan hen moet worden besteed? Zo ja, hoe verklaart u dat de gemeente Súdwest-Fryslân bezuinigt op dit budget?
Het heeft mijn voorkeur dat geld dat bedoeld is voor kinderen in armoede, ook naar deze doelgroep gaat, maar gemeenten hebben de regie in het armoede- en schuldenbeleid en daarin beleids- en bestedingsvrijheid. Uit de extra tussentijdse evaluatie naar aanleiding van de motie Bruins c.s.8 bleek dat bijna negen op de tien gemeenten de extra middelen in 2019 (in ieder geval deels) heeft ingezet voor kinderarmoedebeleid. De gemeenten die de extra middelen hebben ingezet voor kinderarmoedebeleid, hebben vrijwel alle ingezet op voortzetting of intensivering van bestaande kindvoorzieningen in natura.9 Het is, in lijn met de decentralisaties in het sociaal domein, aan de gemeenteraad om te oordelen over de inzet van de beschikbare middelen, maar ook over de resultaten die daarmee gehaald worden. Ik wil benadrukken dat het kabinet bij de inzet van de middelen kinderarmoede hecht aan een zorgvuldige evaluatie (in nauwe samenwerking met de VNG) om daarmee de doeltreffende inzet van de middelen te beoordelen. Dit past bij de stelselverantwoordelijkheid die ik draag en rijksbrede afspraken over evaluatie van beleid. Momenteel wordt gewerkt aan evaluerend onderzoek naar de ondersteuning die gemeenten en fondsen bieden aan kinderen in armoede. Over de uitkomsten van dit onderzoek informeer ik uw Kamer in het eerste kwartaal van 2021.
Kunt u bevestigen dat de gemeente Súdwest-Fryslân tegelijkertijd plannen presenteert om het aantal ambtenaren in de gemeente uit te breiden? Wat vindt u ervan dat geld dat bedoeld is voor kinderen in armoede wordt besteed aan uitbreiding van het gemeente-apparaat?
Voor het antwoord op deze vraag, verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 5.
Hoe geeft u uitvoering aan de aangenomen motie van de leden Van Dijk en Bruins, waarin van gemeenten verlangd wordt dat zij verantwoorden hoe de besteding van de extra middelen daadwerkelijk bijdraagt aan het bestrijden van armoede?2
Over de invulling van de motie van de leden van Dijk en Bruins is uw Kamer door mijn voorganger geïnformeerd op 6 april 202011. In deze brief stond vermeld dat het niet past als het kabinet in het licht van bovenstaande motie verantwoording zou vragen van individuele gemeenten over de besteding van de middelen. Daarnaast verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7, waar het evaluerend onderzoek wordt genoemd.
Bent u bereid extra middelen vrij te maken om armoede onder kinderen te bestrijden, zodat elk kind volwaardig kan meedoen?
Het kabinet heeft, zoals vermeld onder vraag 4, extra middelen vrijgemaakt die tevens ten goede komen aan het bestrijden van kinderarmoede. Daarnaast heeft uw Kamer het amendement Renkema aanvaard over extra middelen (2 miljoen in 2021) voor armoedepartijen verenigd onder SAM& om nog meer kinderen, ook onder nieuwe doelgroepen, te bereiken en ondersteunen. Over de uitvoering van dit amendement ga ik met SAM& in gesprek.
Wat zegt u tegen kinderen die zich buitengesloten voelen op school, niet kunnen sporten bij een sportclub, niet mee kunnen op schoolreisje? Welk perspectief biedt u deze kinderen en hun ouders?
Ik vind het heel belangrijk dat ieder kind kan meedoen. We moeten voorkomen dat kinderen zich buitengesloten voelen doordat ouders sport of de schoolreis niet kunnen betalen. Hiervoor stelt het kabinet jaarlijks € 10 miljoen beschikbaar aan de landelijke armoedepartijen verenigd onder Sam&, die zich hier voor inzetten. In 2021 wordt er extra € 2 miljoen beschikbaar gemaakt voor Sam& om meer kinderen te bereiken en te kunnen ondersteunen. Tevens is er in het derde steun- en herstelpakket extra € 146 miljoen uitgetrokken om armoede en schuldenproblematiek tegen te gaan. Een deel van deze middelen wordt besteed aan het versterken van de signaalfunctie van scholen op armoede onder kinderen.
Nog lang niet alle ouders maken gebruik van de mogelijkheden die er zijn. Tegen hen wil ik zeggen dat zij een kijkje kunnen nemen op Samenvoorallekinderen.nl en kunnen informeren bij hun gemeente op welke voorzieningen zij recht hebben.
Het bericht dat er losgeld is gevraagd om gehackte gemeentedata terug te krijgen |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u het eens met de weigering van de burgemeester om losgeld te betalen om gehackte gemeentedata weer terug te krijgen? Zo nee, waarom niet?1
Ja. Het betalen van losgeld is zeer onwenselijk, omdat dit het crimineel verdienmodel ondersteunt. De politie ziet bovendien dat losgeld door criminelen direct wordt geïnvesteerd in nieuwe ransomware-aanvallen. Het advies is daarom om altijd aangifte te doen bij de politie en geen losgeld te betalen.
Is dit vaker voorgekomen bij publieke instellingen? In hoeveel gevallen is er eventueel losgeld betaald? Kunt u hier een overzicht van geven?
De politie registreert niet apart of er sprake is van een publieke instelling. Daarom is het, zoals is aangegeven bij de beantwoording op schriftelijke Kamervragen over de ransomware-aanval op de Universiteit Maastricht, bij meldingen en aangiften op korte termijn niet te zeggen of er sprake is van een publieke instelling.2 Uit een analyse van de politie blijkt dat in de jaren 2018, 2019 en 2020 (tot half december) er respectievelijk 180, 188 en 186 meldingen en aangiften van ransomware-aanvallen bij de politie zijn gedaan. In zijn algemeenheid is bekend dat bij cybercrimedelicten de aangifte- of meldingsbereidheid laag is. Dit geldt ook voor aangiften van ransomware. Er is geen volledig beeld van gevallen waarbij er door publieke instellingen losgeld is betaald.
Hoe wordt voorkomen dat andere gemeenten slachtoffer worden van dit soort afpersing? Worden door u extra maatregelen getroffen naar aanleiding van deze zaak?
Gemeenten werken aan constante verbetering van de digitale weerbaarheid, waarbij de Informatiebeveiligingsdienst (IBD) alle gemeenten ondersteunt als Computer Emergency Response Team (CERT). Daarmee wordt de kans op een succesvolle aanval verminderd.
De IBD heeft de rol van CERT in het kader van de Wet Beveiliging Netwerk- en Informatiesystemen (Wet BNI) en vormt de verbindende schakel tussen het Nationaal Cybersecurity Centrum (NCSC) en gemeenten. Vanuit deze rol ondersteunt de IBD de gemeente Hof van Twente en informeert waar nodig andere gemeenten.
Verder biedt de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde gemeentelijke Agenda Digitale Veiligheid 2020–20243 handelingsperspectief aan alle gemeenten. De hoofdonderwerpen van deze agenda zijn: bewustwording, governance, risicogericht handelen en werken als één overheid. De Agenda biedt ook handvatten bij het voorkomen en oplossen van cyberincidenten.
Gemeenten gebruiken voor hun informatiebeveiliging de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO), welke geldt als basisnormenkader voor informatiebeveiliging bij de gehele overheid. Het Ministerie van BZK voert onderhoud op de BIO4 in samenspraak met de bestuurslagen Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen.
Om alle overheden ook te laten oefenen met cybersecurity-incidenten, organiseert het Ministerie van BZK sinds 2019 een Overheidsbrede Cyberoefening5 welke jaarlijks plaatsvindt, met in het programma een prominente plek voor een gesimuleerde hackaanval. Het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen oefenen aan de hand van een zo realistisch mogelijk scenario. Tijdens de Overheidsbrede Cyberoefening van 2021 zal het thema ransomware prominent op de agenda staan en worden de geleerde lessen overheidsbreed gedeeld. Dit naar aanleiding van de gebeurtenis bij de gemeente Hof van Twente.
Verder is met subsidie vanuit het Ministerie van BZK begin 2020 een drietal gemeentelijke cyberoefenpakketten6 ontwikkeld en gratis beschikbaar gesteld aan alle gemeenten. De cyberoefenpakketten zijn tot stand gekomen in nauwe samenwerking met het Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement (het COT). De cyberoefenpakketten bieden alle gemeenten op diverse niveaus van de organisatie handelingsperspectief ten aanzien van crisismanagement.
De bovengenoemde activiteiten leveren een bijdrage aan een verhoogde digitale weerbaarheid bij de overheid. Zodoende worden er geen extra maatregelen getroffen naar aanleiding van de gebeurtenis bij de gemeente Hof van Twente, met uitzondering van het delen van de geleerde lessen tijdens de Overheidsbrede Cyberoefening 2021. Cybersecurity-incidenten zijn lastig te voorspellen en te voorkomen. Het permanent oefenen is van groot belang voor het overheidsbrede samenspel met relevante private partijen. Op die manier kan er al aan de voorkant beter op elkaar worden ingespeeld.
Hoeveel afpersers van soortgelijke gevallen (publiek of privaat) zijn er in de afgelopen tien jaar veroordeeld? Hoe gaat u de pakkans van deze criminelen vergroten?
Ransomware is geen apart delict en wordt niet als zodanig geregistreerd door het OM en de Rechtspraak. De tenlastelegging van ransomware bestaat uit een combinatie van verschillende strafbare feiten, zoals computervredebreuk en afpersing. Per zaak kan de samenstelling van deze strafbare feiten verschillen. Het is daarom niet bekend hoeveel veroordelingen voor ransomware hebben plaatsgevonden. Wel blijkt dat er sinds 2015 in Nederland enkele zaken zijn geweest met een veroordeling voor een combinatie van afpersing (317 Sr) met computervredebreuk (138ab Sr), het gebruik van een technisch hulpmiddel (139d Sr) of opzettelijke computersabotage (350a Sr), dan wel poging daartoe. Het gaat hierbij om veroordelingen in eerste aanleg. De wetsartikelen 138a, 139d en 350a zijn in 2015 in hun huidige vorm in werking getreden.
De opsporing in het digitale domein kent verschillende uitdagingen. De grenzeloosheid van het internet zorgt dat daders vaak zelf niet in het land aanwezig zijn waar zij slachtoffers maken, of dat het land van waaruit de dader zijn activiteiten uitvoert zeer lastig te achterhalen is. Ransomware wordt gepleegd door verschillende typen daders. Zware cybercriminele organisaties richten ransomware-aanvallen op grote bedrijven en organisaties. Daarnaast zijn er individuele daders die ransomware-as-a-service van criminele dienstverleners afnemen en meer ongericht middelgrote tot kleine organisaties aanvallen. Al deze dadercategorieën kennen een sterke internationale component.
De investeringen in de politie en de strafrechtketen uit het Regeerakkoord hebben een versterking van de capaciteit voor de aanpak van cybercrime mogelijk gemaakt. Zo beschikt elke regionale eenheid inmiddels over een cybercrimeteam. Daarnaast bestrijdt het Team High Tech Crime (THTC) ransomware in het segment van zware, georganiseerde cybercrime met een internationale component. In het kader van de EU en de Raad van Europa wordt gewerkt aan het verbeteren van de internationale mogelijkheden voor de opsporing. Tot slot is het van belang preventieve maatregelen te nemen, zoals het verhogen van de digitale weerbaarheid. Hierbij is het van belang dat organisaties basismaatregelen nemen, zoals het patchen van systemen.
Opnieuw containers in de Waddenzee |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Containers slaan 100 mijl boven Schiermonnikoog van boord in Duits deel Waddenzee»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Klopt het dat er mogelijk 200 containers, ditmaal van het megacontainerschip Munch Maersk, in de Waddenzee zijn beland?
Nederlandse vissersschepen hebben op 8 december melding gemaakt bij de Nederlandse Kustwacht en via twitter, dat zij containers hebben waargenomen op de zeebodem in Duitse wateren. De vissers wijzen naar containerschip Munich Maersk als vermoedelijke oorsprong van het containerverlies. De Munich Maersk was op weg van Bremerhaven naar Göteborg. De Duitse Kustwacht heeft na onderzoek geen containers of drijvende lading aangetroffen. De reder van de Munich Maersk heeft aangegeven geen containers te zijn verloren.
Wat was de route van dit schip? Wat is de inhoud van de containers die overboord zijn geslagen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Munich Maersk een recordaantal containers en gewicht op het schip heeft geladen?2
Aangezien het schip niet in Nederlandse wateren heeft gevaren, heb ik geen informatie over de belading van het schip.
Welk risico bestaat er dat de inhoud van de containers opnieuw op de stranden van de Waddeneilanden belanden?
Er was geen reden voor het informeren van de Kustwacht en er was geen risico voor de Waddeneilanden. Zie ook het antwoord op vraag 2 en 3.
Is de Kustwacht door de rederij geïnformeerd over het verlies van containers?
Zie antwoord vraag 5.
Is er al contact geweest met de Duitse autoriteiten, vanwege het feit dat naar alle waarschijnlijkheid het overgrote deel van de containers in het Duitse deel van de Waddenzee ligt?
Na melding door Nederlandse vissersschepen bij de Nederlandse Kustwacht, heeft laatstgenoemde direct contact opgenomen met de Duitse Kustwacht.
Heeft u bovendien contact gezocht met de burgemeesters van de Waddeneilanden, en dan specifiek Schiermonnikoog, om klaar te staan indien er spullen van de containers op de stranden aanspoelen?
De Kustwacht heeft via de veiligheidsregio de bestuurders geïnformeerd over de melding van de vissers. Daarnaast heeft Rijkswaterstaat rechtstreeks contact opgenomen met de bestuurders.
Is er tevens al een waarschuwing aan de vissers, die in deze omgeving vissen, uitgestuurd, vanwege het gevaar dat zij tegen een container opvaren of een container opvissen?
Ja, de Duitse Kustwacht heeft op 8 december een Bericht aan Zeevarenden uitgedaan om de scheepvaart en visserij voor gevaar te waarschuwen.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden, zodat Waddenbewoners niet in onzekerheid hoeven te zitten wat hen te wachten staat en dat zij bovendien voorbereidingen kunnen treffen indien er opnieuw spullen op de stranden aanspoelen?
Met deze beantwoording heb ik aan uw verzoek voldaan.
Het artikel van mr dr F.H. Kistenkas 'Door het invoeren van één milieuwet zullen waarden als natuur en biodiversiteit als eerste sneuvelen' |
|
Henk van Gerven |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het artikel van F.H. Kistenkas in de Volkskrant en de wetenschappelijke borging daarvan in de rechtsvergelijkende studie van F.H. Kistenkas et al., Implementing sustainable development into one integrated domestic environmental legislative act. A law comparison between two frontrunners: New Zealand and The Netherlands, European Energy and Environmental Law Review (EELR) 2020, Vol. 29, Issue 6, p. 240–244?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de 25 jaar ervaringen van Nieuw-Zeeland met een soortgelijke wet als de Omgevingswet? Zo ja, op welke wijze zijn deze ervaringen alsmede het wetsevaluatierapport New directions for resource management in New Zealand (Ministry for the Environment 2020) meegenomen bij de ontwikkeling van de Omgevingswet? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid alsnog te onderzoeken of de Omgevingswet, met de ervaringen van Nieuw-Zeeland, kan worden verbeterd?
Ja, ik heb kennisgenomen van de Nieuw-Zeelandse wetsevaluatie uit juli 2020. Die recente evaluatie is niet meegenomen bij de Omgevingswet, die is aangenomen in maart 2016 en afgerond met de in 2020 aangenomen Invoeringswet Omgevingswet en vier Aanvullingswetten. Rechtsstelsels worden mede bepaald door de staatsinrichting, geschiedenis en politieke cultuur van een land, waardoor veel elementen uniek zijn. Zo is de Māori-cultuur een belangrijk element in de Nieuw-Zeelandse wetgeving. Ik vind het belangrijk om ook die aspecten mee te nemen bij de vergelijking met wetgeving uit andere landen. Ik zal de buitenlandse ervaringen uiteraard betrekken bij de verdere ontwikkeling van het wettelijk stelsel.
Graag merk ik nog op dat het artikel in de Volkskrant stelt dat het reviewpanel adviseert de wet in te trekken en te vervangen door «verschillende sectorale milieuwetjes». Dat stemt niet overeen met de strekking van het Nieuw-Zeelandse evaluatierapport. Het reviewpanel stelt juist voor vast te houden aan een geïntegreerde wet voor de bescherming van natuur, milieu en erfgoed, de Natural and Built Environments Act. Daarnaast zou een Strategic Planning Act moeten zorgen voor een samenhangend stelsel van planvorming voor het fysieke domein, met inbegrip van onderwerpen als het klimaat.2
Deelt u de zorg dat de integraliteit van de Omgevingswet nadelig zal kunnen uitpakken voor gezondheid, milieu, natuur, biodiversiteit en waterkwaliteit?
Die zorg deel ik niet. De Omgevingswet integreert wetgeving over de fysieke leefomgeving, onder andere op het gebied van natuur en milieu, met behoud van de sectorale toetsingskaders voor activiteiten. De thematische breedte van de Omgevingswet leidt daarom niet tot versoepeling van de normering. Anders dan de huidige Nieuw-Zeelandse Resource Management Act kent de Omgevingswet niet de mogelijkheid dat het bevoegd gezag een algemeen beginsel plaatst boven de concrete toetsingskaders. Het beschermingsniveau dat de rijksregelgeving onder de Omgevingswet biedt, is gelijkwaardig aan het beschermingsniveau van de huidige regelgeving.3 De normering is voor een aanzienlijk deel beleidsneutraal overgenomen uit de huidige wetgeving.4 Dit geldt bijvoorbeeld voor de beoordelingsregels voor omgevingsvergunningen, die dwingend voorschrijven welke belangen mogen worden meegewogen bij het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning. In de beoordelingsregel voor een Natura 2000-activiteit staat bijvoorbeeld dat de omgevingsvergunning alleen mag worden verleend als uit een passende beoordeling zekerheid is verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Op onderwerpen als luchtkwaliteit, natuur, biodiversiteit en waterkwaliteit is er bovendien geen ruimte voor versoepeling omdat Nederland op die terreinen gebonden is aan Europees recht, zoals de richtlijn luchtkwaliteit, de richtlijn industriële emissies, de habitatrichtlijn, de vogelrichtlijn en de kaderrichtlijn water. Deze richtlijnen zijn met de integratie van de huidige wetgeving in de Omgevingswet ook geïmplementeerd.
Kunt u aangeven op welke wijze in de Omgevingswet de integrale afweging van belangen geborgd wordt en hoe wordt voorkomen dat waarden als gezondheid, biodiversiteit en lucht- of waterkwaliteit worden uitgeruild tegen economische of andere belangen?
De Omgevingswet bevordert de samenhang in het beleid door niet langer verschillende visiedocumenten voor ruimtelijke ordening, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer te verlangen van bestuursorganen, maar één geïntegreerde omgevingsvisie. Dat helpt om te komen tot een integrale afweging. Bij afwegingen over concrete activiteiten en projecten is de integrale belangenafweging verder geborgd door te bepalen dat bestuursorganen hun taken en bevoegdheden uitoefenen met het oog op de doelen van de wet. Een brede afweging over het toestaan van activiteiten in de fysieke leefomgeving vindt bijvoorbeeld plaats door de gemeenteraad bij het vaststellen van het omgevingsplan. Dit instrument heeft als reikwijdte de gehele fysieke leefomgeving, waardoor de gemeenteraad een samenhangende afweging kan maken over alle belangen die in de fysieke leefomgeving spelen. Die afweging is echter begrensd door rijksregels. Daardoor kan bij een belangenafweging niet voorbijgegaan worden aan de belangen die de vraagsteller noemt (zie hierover ook de antwoorden op de vragen 3, 9 en 10). Voor biodiversiteit, luchtkwaliteit en waterkwaliteit kent het stelsel van de Omgevingswet harde, aan het Europees recht ontleende, normering. Ook voor andere factoren die de gezondheid en het milieu beïnvloeden, zoals geluid en trillingen, zijn in het Besluit kwaliteit leefomgeving normen op rijksniveau gesteld. Binnen de grenzen van die normering maakt een bestuursorgaan een belangenafweging over het toestaan van activiteiten in de fysieke leefomgeving.
Aangezien uw eigen Nationale Omgevingsvisie (NOVI) als het Nieuw-Zeelandse evaluatierapport meer rijksregie bepleiten, kunt u aangeven hoe wordt voorkomen dat door de invoering van de Omgevingswet gemeenten en provincies een te ruime interpretatie geven aan hun planologische bevoegdheid?
De Omgevingswet bevat de instrumenten voor overheden om regie te nemen op de inrichting van de fysieke leefomgeving. Het is aan het bestuur om daar in concrete gevallen vorm aan te geven. Welke overheid de regie heeft en hoe die overheid de instrumenten gebruikt, kan verschillen per opgave en tijdsperiode. Met de NOVI neemt het Rijk nu regie op de inrichting van de leefomgeving. Dat gebeurt met een toekomstperspectief op de leefomgeving, door afwegingsprincipes, nationale belangen en prioriteiten te benoemen, door voorkeursvolgordes aan te geven en door aan te geven welke keuzes het Rijk maakt. En door in de samenwerkingsafspraken met provincies, gemeenten en waterschappen de ambities, opgaven, nationale belangen, afwegingsprincipes en voorkeursvolgordes van de NOVI te delen.
Waar nodig geeft het Rijk ook wettelijke kaders aan voor het gebruik van bevoegdheden door decentrale overheden. Bijvoorbeeld via instructieregels voor het vaststellen van het omgevingsplan voor de bescherming van werelderfgoed en de ladder van duurzame verstedelijking. Of door het stellen van wettelijke normen bijvoorbeeld voor geluid, waterkwaliteit, externe veiligheid bodemkwaliteit en luchtkwaliteit. Ook kan dat door een instructiebesluit te nemen voor een concreet gebied, bijvoorbeeld een beschermd stadsgezicht. Binnen de wettelijke kaders hebben decentrale overheden afwegingsruimte om – daar waar een lokale verantwoordelijkheid ligt – de instrumenten van de Omgevingswet te gebruiken om de leefomgeving in te richten. Op deze wijze geeft het Rijk nu met de NOVI en de instrumenten van de Omgevingswet richting, maar doen we ook recht aan de verschillen tussen gebieden en lokale keuzes.
Kunt u aangeven hoe het preventief en repressief overheidstoezicht op ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Omgevingswet, en op welk moment de rijksoverheid, in voorkomende gevallen, de regie naar zich toe trekt?
Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, neemt het Rijk met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) nu regie op de inrichting van Nederland. Regie betekent het geven van richting op grote opgaven en het regisseren van een goed samenspel. Dit samenspel organiseren we met samenwerkingsafspraken en door gebiedsgericht als één overheid te werken. Door opgaven en aanpak van de verschillende overheden in de regio met Omgevingsagenda’s, NOVI-gebieden en verstedelijkingsstrategieën bij elkaar te brengen creëren we samenhang. Mochten nationale belangen toch in het geding komen en wederzijdse afspraken niet nagekomen worden, dan kan het Rijk via de Omgevingswet juridische instrumenten gebruiken om de regie verder kracht bij te zetten
Deelt u de zorgen als het gaat om het overlaten van complexe zaken als milieurecht aan gemeenten? Kunt u aangeven op welke wijze gemeenten hierbij worden ondersteund en hoe het toezicht hierop is geregeld?
Ik deel de geschetste zorgen niet. Net als onder het huidige recht blijft het Rijk onder de Omgevingswet milieuregels stellen voor bedrijven vanwege de bescherming van het milieu. Dat gebeurt in het Besluit activiteiten leefomgeving. Daarbij blijft ook onder de Omgevingswet de uitvoering van de vergunningverlening en het toezicht op de naleving van deze milieuregels – en de bijhorende handhavingstaken – verplicht belegd bij de omgevingsdiensten als onderdeel van het basistakenpakket. In de meeste gevallen is en blijft de gemeente het bevoegd gezag. Het interbestuurlijke toezicht op de uitvoering van deze VTH-milieutaken waarvoor de gemeente bevoegd gezag is, blijft belegd bij de provincie. Voor de meest risicovolle bedrijven (zoals chemische industrie of bedrijven met opslag van veel gevaarlijke stoffen) is het bevoegd gezag de provincie. De uitvoering van deze complexe VTH-taken vraagt om specifieke kennis en kunde, waarvoor zes Brzo-omgevingsdiensten zijn aangewezen. Daarmee blijft de kwaliteit van de uitvoering van deze VTH-taken voor milieu ook onder de Omgevingswet gewaarborgd. Ook op het onderdeel natuur behouden provincies en het Rijk overigens hun bestaande verantwoordelijkheid voor de juiste uitvoering van de regelgeving en toepassing van de toetsingskaders voor vergunningverlening.
Om de bevoegde gezagen te ondersteunen bij de invoering van de Omgevingswet is een uitgebreid ondersteuningsaanbod beschikbaar vanuit het interbestuurlijke programma »Aan de slag». Veel informatie is online te vinden via www.aandeslagmetdeomgevingswet.nl. Milieuregels en VTH-taken komen daarbij ruim aan bod, bijvoorbeeld in het aanbod van webcolleges. Om verder de kennis over milieu in de Omgevingswet bij de omgevingsdiensten te vergroten organiseert de ODNL Academie samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het programma Aan de slag met de Omgevingswet een train de trainer-project.
Is, gezien de toenemende behoefte aan meer rijksregie, herinvoering van het instrument van de Planologische Kernbeslissing (PKB) en de goedkeuring van gemeentelijke bestemmings- en omgevingsplannen niet weer geboden? Kunt u dit toelichten?
Om de rijksregie te versterken is het niet nodig om oude instrumenten die de vraagsteller noemt nieuw leven in te blazen. Met de nieuwe Wet ruimtelijke ordening is in 2008 immers een nieuw effectief stelsel geïntroduceerd voor de verticale doorwerking van het ruimtelijke beleid van het Rijk, en ook de provincies. Daarbij is een helder onderscheid gemaakt tussen de structuurvisie als beleidsinstrument en het juridische instrumentarium voor de bindende doorwerking van het beleid van Rijk en provincies. Zowel door het stellen van instructieregels (bij amvb of provinciale verordening) als door het geven van (proactieve) aanwijzingen, kunnen het Rijk en de provincies directe invloed uitoefenen op de inhoud van bestemmingsplannen. Daarnaast is er het controle-instrument van de reactieve aanwijzing, waarmee de inwerkingtreding van ruimtelijke besluiten zoals bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen kan worden voorkomen. Dit basisinstrumentarium van instructieregels en instructiebesluiten komt in de kern ongewijzigd terug in de Omgevingswet. Ook het controle-instrument van de reactieve interventie komt voor provincies terug. Daarnaast kunnen de generieke interbestuurlijke toezichtsinstrumenten schorsing en vernietiging en indeplaatsstelling worden toegepast. Zowel het Rijk als de provincies beschikken hiermee over een uitgebreid instrumentarium dat kan worden ingezet om regie te nemen op de inrichting van de fysieke leefomgeving.
Kunt u aangeven op welke wijze in de Omgevingswet juridisch bindend wordt geborgd dat gebiedsontwikkelingen ook duurzaam zijn? En als dit niet rechtens geborgd is, waarom niet?
Duurzame ontwikkeling heeft in de Omgevingswet – anders dan in de huidige Nederlandse wetgeving – een expliciete plaats in de regelgeving. In de Omgevingswet is bepaald dat bestuursorganen hun taken en bevoegdheden uitoefenen met het oog op de doelen van de wet, waar duurzame ontwikkeling een centraal onderdeel van vormt (artikel 2.1, eerste lid, in samenhang met artikel 1.3). In de wet is de definitie van duurzame ontwikkeling van de Commissie-Brundtland overgenomen: «ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen». Duurzame ontwikkeling vormt daardoor steeds onderdeel van de belangenafweging die een bestuursorgaan moet maken. Daarbinnen kan de afweging soms meer uitgaan naar maatschappelijke behoeften – bijvoorbeeld nieuwe woningen – en soms meer uitgaan naar de omgevingskwaliteit – bijvoorbeeld behoud van open ruimte.
Verder merk ik op dat duurzaamheid een breed begrip is, zoals ook uit de in de wet opgenomen definitie blijkt. In een concreet project kan bijvoorbeeld de nadruk liggen op natuurinclusief bouwen, op energieneutraliteit of op klimaatadaptie. De Omgevingswet bevat de instrumenten en biedt de ruimte aan het bevoegde gezag om af te wegen op welke manier duurzaamheid wordt meegenomen bij het toestaan van activiteiten.
Kunt u bevestigen dat in de Omgevingswet volksgezondheid, duurzaamheid, landschap en milieu als doorslaggevende belangen worden getoetst bij gebiedsontwikkelingen? Zo nee, waarom niet?
Anders dan onder de huidige Wet ruimtelijke ordening zijn genoemde belangen expliciet verankerd in de wet. Daarmee vormen ze een expliciet onderdeel van de belangenafweging die het bevoegd gezag maakt bij een besluit over een gebiedsontwikkeling, zoals het wijzigen van een omgevingsplan of een projectbesluit. Gezondheid is naar aanleiding van het aangenomen amendement-Smaling c.s.5 expliciet genoemd in artikel 2.1, vierde lid, van de wet. Dit artikel vereist dat bij gebiedsontwikkelingen rekening moet worden gehouden met de gezondheid. Duurzaamheid is zoals beschreven in het antwoord op vraag 9 expliciet genoemd in artikel 1.3 van de wet. Het landschap en de verschillende milieuaspecten zijn in artikel 1.2 van de wet benoemd.
Het is niet op voorhand te zeggen welke belangen zwaarder wegen. Naast de genoemde belangen weegt het bevoegd gezag immers ook andere belangen, zoals voldoende woongelegenheid. Ook kunnen de genoemde aspecten onderling een afweging vergen, bijvoorbeeld tussen het plaatsen van windturbines met het oog op duurzaamheid en het behoud van landschappelijke waarden. Binnen de grenzen die het Rijk en provincie daaraan stellen maakt het bevoegd gezag een afweging of een gebiedsontwikkeling evenwichtig is.
Wilt u de vragen één voor één beantwoorden?
Zoals gevraagd zijn de vragen afzonderlijk beantwoord.
Gebruik van remdesivir bij de behandeling van patiënten besmet met het covid-19 virus. |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat het advies over het gebruik van remdesivir in Nederland niet is aangepast nu de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) gebruik afraadt?1
Op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten stelt de Stichting Werkgroep Antibioticabeleid (SWAB) behandeladviezen op, die de leidraad vormen voor medisch specialisten bij het behandelen van coronapatiënten. Ik heb kennisgenomen van het standpunt van de SWAB en de Federatie Medisch Specialisten dat zij in het advies van de WHO geen reden zien om hun behandeladvies voor remdesivir bij te stellen, maar nog steeds aanleiding zien om remdesivir aan te merken als een behandeloptie bij covid-19 patiënten op de verpleegafdeling. Men is niet tegen het gebruik van remdesivir bij patiënten die op de verpleegafdeling liggen en ademhalingsproblemen hebben zolang nog onzeker is of de opnameduur wel of niet verkort kan worden. De SWAB blijft het gebruik van remdesivir vooralsnog beschouwen als een optie in deze patiëntengroep. (link: https://swab.nl/nl/covid-19#to_8).
Ik heb geen oordeel over dit standpunt omdat het een medisch-inhoudelijke kwestie betreft die wat mij betreft goed op zijn plaats is bij de professionals.
Hoeveel patiënten krijgen op dit moment nog remdesivir? Wat is de omzet van remdesivir in Nederland?
Sinds medio juni 2020 hebben inmiddels tussen de 4,5 en 5 duizend patiënten in Nederland een kuur remdesivir voorgeschreven gekregen. Deze kuren zijn door het RIVM uitgeleverd aan de ziekenhuizen. Sinds de WHO in november haar standpunt heeft uitgebracht, is de vraag naar remdesivir vanuit de ziekenhuizen sterk afgenomen. In december werden wekelijks gemiddeld circa 85 kuren remdesivir door ziekenhuizen afgenomen van het RIVM.
Hoeveel publiek geld heeft Nederland bijgedragen aan de inkoop van remdesivir?
In eerste instantie heeft Nederland een hoeveelheid remdesivir gedoneerd gekregen van de fabrikant. Daarna verliep de toebedeling van remdesivir vanuit de Europese Commissie (EC) via het zgn. Emergency Support Instrument (ESI-programma) van de EU. Vervolgens heeft de EC via een zogenaamde Joint Procurement procedure een overeenkomst gesloten met de fabrikant Gilead. Nederland heeft in het kader van die procedure een landspecifiek contract met de fabrikant afgesloten. In verband met een geheimhoudingsverplichting binnen deze overeenkomst kan ik geen financiële mededelingen doen.
De kosten voor het leveren van remdesivir aan ziekenhuizen via het RIVM worden doorberekend aan de afnemende ziekenhuizen. Het Ministerie van VWS heeft hiervoor voorfinanciering beschikbaar gesteld aan het RIVM, die is gedekt in de 4e Incidentele Suppletoire begroting.
Wat vindt u ervan dat remdesivir niet tot lagere sterfcijfers leidt, geen opname op de IC voorkomt en dat sneller herstel evenmin is waargenomen? Wanneer zijn de resultaten slecht genoeg om gebruik af te raden?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 1.
Wat is thans het oordeel van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG), respectievelijk het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) over de werkzaamheid en het nut van remdesivir bij de behandeling van coronapatiënten?
De Europese Commissie (EC) heeft eind december een wijziging gemaakt ten aanzien van de patiëntengroep die voor remdesivir in aanmerking komt. Met deze wijziging stelt de EC dat remdesivir is geïndiceerd voor de behandeling van covid-19 bij volwassenen en jongeren (vanaf 12 jaar die minstens 40 kg wegen) met pneumonie die aanvullende zuurstof nodig hebben.
Met deze wijziging is het gebruik van remdesivir bij covid-19 patiënten die bij aanvang van de behandeling invasieve beademing krijgen niet langer aangewezen.
Het advies van de EMA komt overeen met het behandeladvies van de SWAB in Nederland.
Onderschrijft u de conclusies van Hill et al dat de kostprijs voor een behandeling met remdesivir 0,93 dollar per dag bedraagt?2
Ik voel me niet oordeelkundig of geroepen om de bevindingen van Hill et al te toetsen en kan de conclusies derhalve noch onderschrijven noch in twijfel trekken.
Wat zou, hiervan uitgaande, een eerlijke prijs zijn, zijnde de kostprijs en een redelijke winstmarge?
Er is in Nederland geen systeem van winstregulering m.b.t. de prijsstelling van geneesmiddelen. Prijsstellingen zijn m.i. overigens niet per se alleen een functie van kostprijzen en een redelijke winstmarge, maar dienen ook beoordeeld te worden in het licht van gezondheid economische waarde van het middel en inspanningen en risico’s die de fabrikant op zich heeft genomen. Dit alles neemt niet weg dat we als samenleving mogen verwachten dat de industrie geen buitensporige prijzen vraagt.
Is het juist dat de kosten voor behandeling in Nederland circa 2.000 euro bedragen?
Ja, dit komt grofweg overeen met de lijstprijs van de fabrikant in Nederland.
Hoe verhoudt deze prijs zich tot een eerlijke prijs?
Zie mijn antwoorden op vragen 6 en 7.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat een behandeling met remdesivir 2.000 euro kost terwijl het minder dan tien euro kost om het te produceren?
Ik deel met u de mening dat de prijsststelling, in elk geval achteraf, vraagtekens oproept, indien wordt aangenomen dat de publicaties over de vermeende kostprijs correct zijn. Tegelijk is het zo dat Gilead destijds de prijs klaarblijkelijk heeft gemotiveerd op gezondheids-economische gronden in de zin dat op dat moment de verwachting was dat er ligdagen in het ziekenhuis zouden worden voorkomen. Eerder hebben Amerikaanse economen becijferd dat de prijs in dat opzicht niet onredelijk zou zijn. Het hanteren van gezondheids-economische argumenten voor de onderbouwing van een prijsstelling door fabrikanten is gebruikelijk bij de introductie van nieuwe geneesmiddelen.
Wegen de kosten (behandeling van 2.000 euro) volgens u op tegen de baten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat is nog niet vast te stellen omdat het nog onvoldoende inzichtelijk is of en in hoeverre er in de praktijk sprake is van een vermindering van het aantal ligdagen op de verpleegafdeling dan wel de intensive care.
Welke informatie heeft u die erop lijkt te wijzen dat farmaceut Gilead Sciences, Inc. enorme winsten boekt dankzij remdesivir?
Ik heb dezelfde openbare informatie als u en zie dat Gilead in het derde kwartaal van 2020 900 mln. USD zou hebben omgezet. Ik heb geen inzicht in de winstmarge die daarmee gemoeid is. Die gerealiseerde omzet is echter zeker aanzienlijk te noemen en vind een kritische opstelling daarover begrijpelijk, zeker als er inderdaad sprake is van een relatief lage kostprijs.
Tegelijk moet ook gezegd worden dat op het moment dat remdesivir beschikbaar kwam en de prijstelling werd bepaald het bedrijf ook geen zekerheid had in welke hoeveelheden het middel verkocht zou worden en hoe lang er vraag naar het middel zou blijven. De markt voor covid-behandelingen is immers met grote dynamiek omgeven waarin behandelingen in korte tijd obsoleet kunnen raken door een afnemende vraag, nieuwe wetenschappelijke inzichten of de komst van andere middelen. Dergelijke risico’s zijn ook een realiteit waar bedrijven mee te maken hebben bij een marktintroductie en die van invloed kunnen zijn op de (initiële) prijsstelling.
Heeft u deze signalen doorgegeven aan de Europese Commissie en zo ja, wat was de reactie?
De inkoop van remdesivir verloopt via de Joint Procurement procedure van de Europese Commissie. Er is op deze wijze een inkoopovereenkomst afgesloten voor de duur van zes maanden die telkens zes maanden kan worden verlengd. Nederland heeft bij de Joint Procurement Steering Committee erop aangedrongen om bij een eventuele verlenging een prijsverlaging te bedingen en zal dat verzoek indien nodig herhalen. Die prijsverlaging is m.i. gerechtvaardigd in het licht dat het bedrijf inmiddels aanzienlijke inkomsten heeft gerealiseerd voor het middel, de effecten van het middel onzeker zijn en het middel in meerdere opzichten de baten heeft gehad van een voorspoedige markttoelating en markttoegang.
Op welke wijze is uw mening gewijzigd sinds de beantwoording van Kamervragen over de goedkeuring van remdesivir?3
Zie de antwoorden op de eerdere vragen.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja
Het bericht 'We gaan niet de hele dag meekijken' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «We gaan niet de hele dag meekijken»?1
Ja.
Kunt u – op hoofdlijnen – aangeven op welke wijze politiemedewerkers met toegang tot de politiesystemen gecontroleerd gaan worden om te zien of ze geen vreemd zoekgedrag vertonen? Kunt u daarbij duiden op welke wijze opvolging wordt gegeven aan afwijkende signalen en op welke wijze «het gesprek met de medewerker» ingebed is in de vervolgaanpak?
Burgers mogen ervan uitgaan dat informatie die bij de politie bekend is uiterst zorgvuldig wordt behandeld en beschermd. Het lekken van informatie brengt naast de inbreuk op de privacy van de betrokkene mogelijk ook de veiligheid van operaties en mensen in gevaar. De politie gaat daarom oneigenlijk gebruik van de politiesystemen sneller detecteren met de bedoeling deze eerder te stoppen. Recente corruptiezaken onderstrepen het belang van verscherpte aandacht voor de aanpak van het lekken van informatie.
Daartoe is een systeem en werkwijze in ontwikkeling met als doel om in een vroegtijdig stadium mogelijk misbruik door gericht binnendringen van de politiesystemen (hacken) en lekken van informatie van binnenuit te detecteren en voorkomen. Het systeem geeft een indicatie of mogelijk sprake is van afwijkend zoekgedrag op basis van een groot aantal indicatoren, waaronder het historische patroon van bevraging en een vergelijking met het gemiddelde bevragingspatroon van collega’s. Deze indicatoren zijn gebaseerd op input en ervaringen van experts binnen de politieorganisatie plus de analyse van casuïstiek. Een voorbeeld van een indicator is het doen van bevragingen met betrekking tot een onderzoek waar de betreffende functionaris geen rol in heeft. Het is belangrijk om op te merken dat «afwijkend zoekgedrag» niet perse «fout gedrag» hoeft te betekenen.
Om te zorgen dat er geen sprake is van automatische besluitvorming en er altijd een mens meekijkt en beslist, wordt een indicatie door specialisten geanalyseerd en gewogen. Als er vervolgens aanleiding is tot verdere actie wordt de indicatie besproken met de leidinggevende die een nadere afweging maakt voor het vervolg. In de gevallen dat sprake is van een harde verdenking van bijvoorbeeld corruptie in relatie tot georganiseerde criminaliteit wordt uiteraard een passende aanpak gekozen.
De gehele aanpak is op dit moment nog in ontwikkeling en het perspectief van medewerkers speelt daarbij een belangrijke rol. De medezeggenschap is akkoord gegaan met de ontwikkelingsfase, neemt vanaf de start deel aan de begeleidingsgroep en stuurgroep en zal bij de landelijke inrichting en uitrol om instemming worden gevraagd. Het ondersteunen van alle integere politiemedewerkers en het belang van hun vertrouwen wordt nadrukkelijk onderkend.
Wat zijn atypische signalen waarop vreemd zoekgedrag geconstateerd gaat worden precies? Kunt u dit nader duiden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitleggen hoe het juridisch raamwerk van dit systeem precies in elkaar zit? Is het een werkgever toegestaan om het zoekgedrag van medewerkers op deze manier te monitoren?
De verwerking van informatie door de politie wordt uitgevoerd binnen de wettelijke kaders van de Wet politiegegevens (WPG). Artikel 3 WPG vereist dat politiegegevens slechts worden verwerkt voor zover dit behoorlijk en rechtmatig is. Door middel van het actief loggen van de verwerking van politiegegevens kan de rechtmatigheid van de verwerking worden gecontroleerd. Het bijhouden en beoordelen daarvan volgt daarnaast uit artikel 4a WPG. Daarin is geregeld dat de politie passende technische en organisatorische maatregelen moet treffen om een passend beveiligingsniveau te waarborgen. Deze zogenaamde verplichting tot informatiebeveiliging vereist dat «logbestanden van gebeurtenissen die gebruikersactiviteiten, uitzonderingen en informatiebeveiligingsgebeurtenissen registreren, behoren te worden gemaakt, bewaard en regelmatig worden beoordeeld». De Autoriteit Persoonsgegevens heeft daarbij duidelijk aangegeven, dat deze (impliciete) monitoringsverplichting niet alleen achteraf geldt. Ook moeten de logbestanden proactief gecontroleerd worden op indicaties van onrechtmatige toegang of onregelmatig gebruik van politiegegevens. Om logbestanden te kunnen monitoren of beoordelen is het nodig om vooraf indicaties vast te stellen waarop deze beoordeling kan plaatsvinden.
In de WPG is tevens een expliciete verplichting voor de politie opgenomen om langs elektronische weg een aantal verwerkingen van politiegegevens in geautomatiseerde systemen vast te leggen (artikel 32a WPG). Deze verplichting tot logging vloeit voort uit EU richtlijn 2016/680 betreffende de gegevensbescherming inzake opsporing en vervolging. De logbestanden mogen uitsluitend worden gebruikt om te controleren of de gegevensverwerking rechtmatig is, om interne controle uit te oefenen, om de integriteit en de beveiliging van de gegevens te garanderen en om strafrechtelijke procedures te waarborgen. Hierbij omvat interne controle mede het voeren van interne tuchtprocedures.
Op basis van het gegevensbeschermingsrecht is het dus toegestaan, en zelfs verplicht dat dergelijke handelingen van politiemedewerkers worden gelogd en gemonitord.
De verplichting tot logging van artikel 32a WPG is nog niet in werking getreden. De EU richtlijn biedt de mogelijkheid tot uitstel van inwerkingtreding tot 2023. Dit geeft de politie ruimte en tijd om de ICT-systemen geleidelijk aan te passen.
Klopt het dat de MEOS-applicatie (Mobiel Effectier Op Straat) voor iedere operationele politieman beschikbaar is, inclusief aspiranten van politie vanaf hun eerste werkdag? Klopt het dat MEOS voor iedere individuele politieman 24 uur per dag beschikbaar is, 365 dagen per jaar? Klopt het dat MEOS door iedere politieman overal ter wereld (waar een internetaansluiting is) te raadplegen is?
De MEOS-applicatie is voor operationele doeleinden altijd en overal beschikbaar voor alle medewerkers in de operatie; hieronder vallen ook aspiranten die immers als onderdeel van hun opleiding ook ingezet worden op straat en daartoe worden toegerust met onder andere de MEOS-applicatie en zo de noodzakelijke ervaring hiermee opdoen. In het nieuwe politieonderwijs (PO 21) zijn aspiranten in het eerste jaar meer op school en zullen zij door middel van een speciale oefenomgeving -die op dit moment ontwikkeld wordt- zich bekwamen in het gebruik van het MEOS-systeem. Technisch bestaat de mogelijkheid MEOS te raadplegen in het buitenland, maar dit is uiteraard alleen geoorloofd als het om het operationeel belang gaat. Het is niet toegestaan politie informatie voor andere doeleinden dan de operationele taak te gebruiken.
Op welke wijze kan een politieman die zich oprecht zorgen maakt over een omstandigheid op de grens van werk en privé op een fatsoenlijke en rechtmatige wijze gebruik maken van informatie uit politiesystemen? Kunt u de beantwoording van deze casus toespitsen op 2 specifieke situaties: (1) er komen nieuwe buren waarbij de betrokken politieambtenaar in ernstige mate twijfelt of het aangaan van een normale burenrelatie zich verhoudt tot een integere beroepsuitoefening en (2) een familielid van de politieambtenaar gaat een relatie aan met een persoon die in zijn gedrag tekenen van een actieve criminele loopbaan laat zien?
Zoals ik hiervoor al heb aangegeven is het niet toegestaan politie informatie voor andere doeleinden dan de operationele taak te gebruiken. Als een politiefunctionaris in persoon, via een familielid of een andere nauwe relatie betrokken is bij een bepaalde situatie die op zichzelf aanleiding geeft tot het raadplegen van politiesystemen, dan moet deze functionaris die situatie bespreken met zijn leidinggevende. In veel van dergelijke situaties bestaat overigens per definitie de noodzaak om het eventuele veiligheidsrisico te melden bij de leidinggevende.