Het gebrek aan voortgang in Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de zorgen van de Veengroep uit Siddeburen?
Ja.
Herkent u dat er op tal van terreinen enorme vertragingen zijn en beloftes niet worden nagekomen?
De schadeafhandeling en de versterkingsoperatie waren jarenlang in handen van NAM. Onvoldoende voortgang in beide operaties was één van de redenen waarom het Rijk heeft besloten deze operaties van NAM over te nemen. Voor schadeafhandeling geldt dat er een versnelling heeft plaatsgevonden, inmiddels komen er rond de 1.000 schademeldingen per week binnen bij het IMG en wordt 71% procent van de meldingen binnen een half jaar afgehandeld. Naast de afhandeling van deze fysieke schade heeft het IMG ook voort gemaakt met de andere vormen van schade zoals schade door waardedaling. Voor de versterkingsoperatie geldt dat er belangrijke afspraken zijn gemaakt, maar er ook nog veel moet gebeuren om de belofte van duidelijkheid en perspectief van bewoners volledig in te lossen. Voor de aanleg van glasvezel in Siddeburen geldt dat de operatie langer duurt dan vooraf aan bewoners gecommuniceerd. Rodin Broadband Groningen BV (hierna Rodin), het bedrijf dat werkt aan dit project, heeft laten weten via de regionale media dat de bewoners in het buitengebied van Siddeburen nog dit jaar worden aangesloten.
Snapt u dat bij bewoners de moed steeds verder in de schoenen zakt? Waarom heeft u het zover laten komen?
De problematiek in Groningen kan van bewoners veel vragen, dit wordt ook geconstateerd in het laatste rapport van Gronings Perspectief. Het kabinet neemt deze zorgen serieus. Ik hecht er echter ook aan om te benadrukken dat er ook enkele lichtpuntjes zichtbaar zijn, bijvoorbeeld op het gebied van schadeafhandeling: bewoners die schade melden bij het IMG hebben na deze ervaring meer vertrouwen in de instanties in Groningen en de doorlooptijd van een schademelding is de afgelopen periode enorm afgenomen, inmiddels wordt ruim 71% van de schademeldingen binnen zes maanden afgehandeld. Dit sluit aan bij de positieve beoordeling die schademelders het IMG na afloop geven, gemiddeld een 7.9. Daarnaast is er met het bestuurlijk akkoord financiële ruimte gemaakt voor de noodzakelijke verbeteringen. Dit ziet onder andere toe op de mogelijkheid om kwetsbare bewoners meer te helpen. Er is budget vrijgemaakt voor sociale en emotionele ondersteuning en is er een budget van 50 mln. beschikbaar gesteld om schrijnende situaties snel aan te kunnen pakken.
Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat mensen schades niet meer melden en de problemen domweg negeren (met als risico dat deze alleen maar groter worden)?
Het is bekend dat de schadeafhandeling onder de NAM niet goed verliep en dat dat sporen heeft achtergelaten in het vertrouwen van Groningers met schade. Dat is mede de reden dat de schadeafhandeling in handen van de overheid is gekomen. Met de oprichting van het IMG is de schadeafhandeling verbeterd en versneld. Een stuwmeer aan meldingen is weggewerkt, langlopende complexe schades worden afgehandeld en het reguliere proces is zodanig ingericht dat het sneller en soepeler gaat. Dit werpt inmiddels zijn vruchten af: schademelders beoordelen het IMG gemiddeld met een 7.9. Dat neemt niet weg dat er bewoners blijven die schades wellicht niet (meer) melden. Om deze groep alsnog zo veel mogelijk te bereiken heeft het IMG maatregelen doorgevoerd, zoals het instellen van mobiele steunpunten. Om signalen vroegtijdig te signaleren is het IMG bovendien doorlopend in gesprek met de maatschappelijke organisaties, vangnetten (Stut & Steun, Commissie Bijzondere Situaties) en regionale overheden.
Klopt het dat de beloofde glasvezelaanleg jaren vertraging heeft opgelopen?
Het klopt inderdaad dat de aanleg van snel internet naar de circa 14.000 zogenaamde «witte adressen»1 in de dunbevolkte gebieden van de provincie Groningen binnen het project «Snel Internet Groningen» vertraging heeft opgelopen. Het project komt voort uit de gelijknamige subsidieregeling, waarvoor in 2017 door de provincie Groningen een tender was uitgeschreven. Voor de regeling hebben de provincie Groningen, de Nationaal Coördinator Groningen en de Economic Board Groningen samen 40 miljoen euro beschikbaar gesteld (30 miljoen lening en 10 miljoen subsidie). In de regeling waren diverse voorwaarden opgenomen, waaronder de eis dat alleen «witte adressen» deel uitmaken van het project en de gemeenten in het aardbevingsgebied als eerste van snel internet moesten worden voorzien. Verder moest het project binnen twee jaar worden voltooid. De tender is destijds gewonnen door het bedrijf Rodin. De aanpak van Rodin is erop gericht om de adressen in het buitengebied te voorzien van snel internet via glasvezel of een draadloze verbinding.
Aanvankelijk had de aanleg in 2019 moeten zijn afgerond, maar door diverse oorzaken heeft de aanleg vertraging opgelopen. Rodin heeft inmiddels via de regionale media laten weten dat de bewoners in het buitengebied van Siddeburen nog dit jaar worden aangesloten en er momenteel met man en macht aan wordt gewerkt om dat te realiseren2. Ook geeft het bedrijf aan contact te hebben met de doelgroep in het gebied. Volgens de planning op de website van Rodin moet het snelle internet in mei van dit jaar in Siddeburen, maar ook in de rest van de gemeenten in het Groningse aardbevingsgebied, zijn aangelegd3. De provincie Groningen heeft regelmatig contact met Rodin over de voortgang van het project.
Overigens zijn er in de afgelopen jaren ook andere partijen in de provincie Groningen actief geworden met de aanleg van snel internet (via glasvezel) in de buitengebieden van de provincie, waardoor bepaalde gebieden inmiddels zijn of worden voorzien van snel internet door deze partijen.
Wat is de oorzaak van die vertraging?
De provincie Groningen heeft laten weten dat de vertraging onder meer is veroorzaakt door krapte op de aanneemmarkt als gevolg van sterk gewijzigde marktomstandigheden. Aanvankelijk was Rodin van plan om grote aannemers te contracteren voor de aanleg van het snelle internet in de provincie Groningen. Echter, omdat meer in het algemeen grote marktpartijen weer volop zijn gaan investeren in de aanleg van glasvezel en daarbij gebruik maken van deze grote aannemers, ontstond er een tekort aan grote aannemers om te voorzien in de aanlegcapaciteit. Daarop heeft Rodin besloten het project uit te laten voeren door regionale aannemers die ieder een deel van de werkzaamheden uitvoeren. Dit heeft extra tijd gekost. Daarnaast heeft ook Covid-19 een vertragend effect gehad op de aanlegwerkzaamheden, onder meer als gevolg van beperkingen bij aansluitwerkzaamheden in woningen en de toegenomen complexiteit bij het op afstand doorlopen van een vergunningstraject met gemeenten. Voorgenoemde ontwikkelingen hebben ervoor gezorgd dat de aanleg van snel internet minder snel is gegaan dan verwacht en ook minder snel dan in een eerdere fase door betrokken organisaties is gecommuniceerd.
Vindt u niet dat bewoners in Groningen, en zeker die bewoners die in het aardbevingsgebied wonen, snel moeten profiteren van de economische stimuleringsmaatregelen, zoals de aanleg van snel internet? Waarom gebeurde dat nog niet? Dit duurt zo toch eindeloos en schaadt het vertrouwen?
Ik ben het eens met de stelling dat Groningers snel moeten profiteren van de economische stimuleringsmaatregelen. Voor een herstel van vertrouwen is het belangrijk dat dit zo spoedig mogelijk gebeurt.
Het terugtrekken van Nederlandse banken uit de BES-eilanden |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de ABN AMRO voornemens is om bestaande rekeningen van particulieren en bedrijven op de BES-eilanden stop te zetten?
Ja.
Kan u aangeven wat dit betekent voor de beschikbaarheid van bancaire diensten van Nederlandse banken voor de inwoners van de BES-eilanden?
Samen met de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties monitor ik doorlopend het aanbod van bancaire diensten in Caribisch Nederland. Ik acht het bestaan van een stabiel minimumaanbod voorwaardelijk voor economische ontwikkeling van Caribisch Nederland en de zelfontplooiing van de inwoners van de eilanden. Het in de vraag genoemde bericht gaat over het voornemen van ABN AMRO om eurorekeningen gehouden in Nederland van particulieren en bedrijven op Bonaire, Sint Eustatius en Saba stop te zetten of niet te openen omdat zij niet (langer) woonachtig zijn in Europees Nederland. In Caribisch Nederland (ook wel: BES-eilanden en officieel: de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba) is de dollar het officiële betaalmiddel. Het aan kunnen blijven houden van een euro-betaalrekening helpt om transacties in Europees Nederland eenvoudiger te laten verrichten. Het sluiten van deze betaalrekeningen bemoeilijkt de toegang tot bancaire dienstverlening met Europees Nederland. De inwoners zijn hierdoor afhankelijk van de dienstverlening van lokale banken die voor overboekingen in euro’s extra provisies per transactie rekenen, vergelijkbaar met de tarieven voor overboekingen buiten het SEPA gebied vanuit Europees Nederland.
In hoeverre vindt u het van belang dat de inwoners van de BES-eilanden toegang tot bancaire dienstverlening van een bank die betaalverkeer met Europees Nederland laagdrempelig maakt, bijvoorbeeld door een rekening in euro’s aan te bieden?
Zie antwoord onder vraag 8.
In hoeverre maken inwoners van de BES-eilanden aanspraak op het recht op een basisbetaalrekening, zoals voorzien in de Wet Financieel Toezicht en de Richtlijn 2014/92/EU van het Europees parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de vergelijkbaarheid van de in verband met betaalrekeningen aangerekende vergoedingen, het overstappen naar een andere betaalrekening en de toegang tot betaalrekeningen met basisfuncties?
Inwoners van de BES-eilanden, die de Nederlandse nationaliteit hebben, zijn Burgers van de Europese Unie. In artikel 16, eerste lid, van de richtlijn betaalrekeningen is bepaald dat de lidstaten ervoor zorgen dat alle kredietinstellingen of een voldoende aantal kredietinstellingen aan de consumenten betaalrekeningen met basisfuncties aanbieden zodat de toegang daartoe voor alle consumenten op hun grondgebied gewaarborgd is1. De openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, alsmede de andere landen van het Caribische deel van het Koninkrijk, hebben echter de status van Landen en Gebieden Overzee (LGO). Het derde deel van het VWEU, waarin de beleidsgebieden van de Unie staan beschreven, is niet van toepassing op LGO. De richtlijn betaalrekeningen is gebaseerd op dit derde deel. Inwoners van Caribisch Nederland hebben daarom op grond van de richtlijn geen recht op een basisbetaalrekening.
In hoeverre vallen inwoners van de BES-eilanden onder de definitie van «legaal in de Unie verblijvende consumenten», dat wil zeggen: een natuurlijke persoon die op grond van handelingen van de Unie of nationale wetten het recht heeft in een lidstaat te verblijven?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe interpreteert u, in het licht van de bovenstaande definitie, het recht van de inwoners van de BES-eilanden zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven, voortvloeiend uit het Europees Burgerschap?
Zie antwoord vraag 4.
Welke conclusies trekt u uit het antwoord op de vragen 5 en 6 voor het recht op een basisbetaalrekening voor de inwoners van de BES-eilanden?
Zie antwoord vraag 4.
Kan u aangeven hoe het Ministerie van Financiën in samenwerking met De Nederlandsche Bank in gesprek is getreden met de betaalvereniging Nederland en de vier grote banken en wat de uitkomsten van deze gesprekken waren?
Ik vind het belangrijk dat inwoners van Caribisch Nederland toegang hebben tot een minimumniveau van bancaire dienstverlening, waaronder het doen van transacties met Europees-Nederland. Dat niveau is momenteel aanwezig in Caribisch Nederland.2 Hierbij geldt wel de kanttekening zoals hierboven beschreven bij het antwoord op vraag 2 dat bankieren met Europees Nederland extra kosten met zich mee brengt voor inwoners van Caribisch Nederland als zij zijn aangewezen op de lokale banken.
Vorig jaar ben ik met de betrokken partijen in gesprek getreden om de drempels weg te nemen die het aanbieden van bancaire diensten in Caribisch Nederland door Nederlandse banken in de weg staan. Een van de belemmeringen voor Europees Nederlandse banken om eurorekeningen in Caribisch Nederland aan te bieden kwam voort uit de regelgeving die een specifieke vergunning op grond van de Wet financiële markten BES vereist voor het aanbieden van betaalrekeningen in Caribisch Nederland. Ik bereid daarom een wijziging van het Besluit financiële markten BES voor waardoor Europees Nederlandse banken betaalrekeningen in Caribisch Nederland mogen aanbieden zonder extra vergunning.
Uit de gesprekken met de banken bleek dat banken naast de wettelijke belemmering enkele praktische belemmeringen ervaren om eurobetaalrekeningen aan te bieden. Dit waren onder meer het ontbreken van postcodes en een BSN in Caribisch Nederland en het identificeren van cliënten op afstand. Een eerste inschatting van DNB en de Belastingdienst CN bood voldoende perspectief voor het wegnemen van deze praktische belemmeringen. Ondanks dat kwamen de banken tot de conclusie dat dienstverlening in Caribisch Nederland te kostbaar is of niet binnen het beleid van de bank past. Hierdoor wordt bankieren met Europees Nederland voor inwoners van Caribisch Nederland gecompliceerd. Naar aanleiding hiervan en van het in vraag 1 genoemde signaal hervat ik het gesprek met de banken over de ongewenste gevolgen van deze situatie voor inwoners van Caribisch Nederland. Daarbij zal ik onder meer wijzen op het feit dat de genoemde wettelijke belemmering zal worden weggenomen.
Het bericht 'Wat er met Ali, Samoal, Ibrahim gebeurde na hun uitzetting naar Soedan' |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wat er met Ali, Samoal, Ibrahim gebeurde na hun uitzetting naar Soedan» d.d. 22 januari jl.?1
Ja.
Hoeveel asielzoekers zijn er het afgelopen decennium teruggestuurd naar Soedan?
In de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2020 zijn er vanuit de caseload van de DT&V, afgerond op tientallen, in totaal 190 Soedanese vreemdelingen aantoonbaar vertrokken naar Soedan. In circa 160 gevallen betrof dit zelfstandig vertrek, in circa 30 gevallen betrof dit gedwongen vertrek.
Is het u bekend hoeveel daarvan bij aankomst zijn aangehouden en/of vastgezet door de Soedanese veiligheidsdienst NISS? Zo ja, wat is uw oordeel hierover? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend hoeveel asielzoekers zijn aangehouden dan wel vastgezet door de NISS na terugkeer omdat monitoring geen deel uitmaakt van het Nederlandse terugkeerbeleid. Op het moment dat een asielzoeker wordt uitgezet houdt dat in dat deze persoon geen recht op asielbescherming heeft in Nederland. Hij/zij heeft in dat geval de volledige asielprocedure doorlopen en heeft de mogelijkheid gehad om rechtsmiddelen in te stellen tegen een afwijzende beschikking. Indien de afwijzende beschikking in (hoger) beroep is vast komen te staan of niet in rechte is aangevochten, is het voorafgaand aan terugkeer aannemelijk dat hij/zij geen individueel risico loopt op ernstige schade of vervolging bij terugkeer. Nederland heeft op dat moment aan al haar verplichtingen voldaan in het kader van het (internationaal) vreemdelingenrecht. Er bestaat geen verplichting, internationaal of anderszins, om toe te zien op de situatie ná terugkeer. Het uitgangspunt is een goed doorlopen procedure en een zorgvuldige besluitvorming.
Daarnaast zal het in de regel niet mogelijk zijn om gebeurtenissen die zich mogelijk hebben voorgedaan na terugkeer in het land van herkomst in causaal verband te stellen met de in Nederland doorlopen asielprocedure. Ook om die reden zou monitoring geen waarde hebben.
Bovendien past monitoring door de Nederlandse overheid niet binnen het normale diplomatieke verkeer. Omgekeerd zou het ook niet passen wanneer autoriteiten van andere landen zouden monitoren hoe het Nederlanders in Nederland vergaat.
Welke rol hebben de waarschuwingen van mensenrechtenorganisaties over uitzettingen naar Soedan gespeeld bij de besluitvorming van de uitzetting?
Bij beleidsprocessen omtrent het asiel- en terugkeerbeleid wordt gebruik gemaakt van een ambtsbericht en van andere gezaghebbende bronnen ten aanzien van het betreffende land. Een ambtsbericht bundelt feitelijke en objectieve informatie; daarbij wordt gebruik gemaakt van zowel openbare bronnen als informatie verkregen uit vertrouwelijke bronnen. Hierbij wordt informatie zoveel mogelijk geverifieerd door een breed scala aan bronnen te gebruiken.
In het algemeen ambtsbericht Soedan d.d. oktober 2019 zijn de signalen van mensenrechtenorganisaties over uitzettingen naar Soedan expliciet benoemd. Uit de afweging van alle beschikbare informatie is echter gebleken dat de situatie in Soedan in algemene zin veilig genoeg is om tot uitzetting over te gaan en dat er geen reden is om aan te nemen dat Soedanezen die terugkeren naar hun land van herkomst enkel om deze reden in de bijzondere aandacht van de Soedanese autoriteiten staan.
Het nieuwe ambtsbericht wordt op korte termijn verwacht. Ook in dit ambtsbericht zal er aandacht besteed worden aan terugkeer vanuit het buitenland.
Op welke wijze en/of in samenwerking met wie of welke organisatie onderzoekt u hoe het teruggestuurde asielzoekers vergaat in de eerste periode na hun uitzetting?
Zie antwoord vraag 3.
Op basis van welke gegevens kwam u tot de conclusie dat het ondanks de conflicten veilig genoeg is in Soedan om asielzoekers uit te zetten?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de NISS een van de beruchtste veiligheidsdiensten van Afrika is en dat gedurende het bewind van president Omar al-Bashir Soedanese burgers met willekeurige arrestaties, intimidatie en bruut geweld geconfronteerd zijn? Zo ja, hoe komt u op basis hiervan tot de conclusie dat Soedan een veilig land is? En zo nee, waarom niet?
In zowel het Algemeen Ambtsbericht Soedan d.d. oktober 2019 als het Algemeen Ambtsbericht Soedan d.d. juni 2017 is opgenomen dat de NISS zich schuldig maakte aan intimidatie, arrestatie, (langdurige) detentie en geweld tegen, onder andere, ngo-medewerkers, journalisten, demonstranten, politiek activisten en mensenrechtenverdedigers. Tevens is bekend dat de NISS en andere veiligheidstroepen vrijwel onbeperkte immuniteit genoten gedurende het bewind van al-Bashir.
Zoals aangegeven in mijn antwoorden op vraag 4 en 6, is uit de afweging van alle beschikbare informatie echter gebleken dat Soedan in algemene zin veilig genoeg is om tot uitzetting over te gaan als na zorgvuldige toetsing van een individuele vrees niet is gebleken. Voorts is in bovengenoemde ambtsberichten opgenomen dat in het kader van terugkeer alleen mensen die door de Soedanese autoriteiten als een bedreiging worden beschouwd, mogelijk in de negatieve aandacht komen te staan van de autoriteiten en daardoor een risico lopen op mensenrechtenschendingen. Er is daarom geen reden geweest om aan te nemen dat alle Soedanezen die terugkeren naar hun land van herkomst enkel om deze reden in de bijzondere aandacht van de Soedanese autoriteiten staan.
Bent u van mening dat Soedan zich aan de afspraak gehouden heeft en meewerkt aan uitzettingen die plaatsvinden in omstandigheden van veiligheid en waardigheid en met volledige naleving van internationale mensenrechten? Zo ja, kunt u dit toelichten? En zo nee, welke gevolgen heeft het dat Soedan zich niet aan de afspraak gehouden heeft?
Met het sluiten van het Memorandum of Understanding between The Ministry of Foreign Affairs of the Republic of Sudan and The Repatriation and Departure Service of the Ministry of the Interior and Kingdom Relations in the Netherlands in 2011 werd een stap gezet naar verbetering van de operationele terugkeersamenwerking met Soedan. Nadien bleek dat sommige van de gemaakte afspraken niet altijd werden nagekomen. Dit betrof echter operationele punten zoals lange doorlooptijden bij verzoeken de nationaliteit van (vermeende) onderdanen vast te stellen en het vervolgens uitblijven van afgifte van laissez-passers voor gedwongen vertrek.
Ondanks de aangrijpende ervaringen die in het NRC artikel zijn beschreven, heb ik geen concrete en onderbouwde signalen ontvangen van ernstige onregelmatigheden die gerelateerd waren aan de uitzetting van Soedanese asielzoekers. Zo heb ik ook vermeld in eerdere antwoorden op Kamervragen over uitzettingen naar Soedan. Een signaal dat is ontvangen in dit verband is geverifieerd en bleek niet gefundeerd, in die zin dat van enig verband met de doorlopen asielprocedure of de uitzetting niet is gebleken.2 Tot op heden heb ik geen nieuwe concrete en onderbouwde signalen ontvangen.
Zoals ik in mijn antwoorden op vragen 4 en 6 heb aangegeven is er op basis van alle beschikbare informatie geen reden om aan te nemen dat Soedanezen enkel vanwege het feit dat zij terugkeren in de bijzondere aandacht van de Soedanese autoriteiten staan. In mijn antwoorden op vragen 3 en 5 heb ik daarnaast uiteengezet welke individuele waarborgen er bestaan voordat er wordt overgegaan tot de uitzetting van een asielzoeker. Om deze reden ben ik van mening dat de terugkeer naar Soedan omkleed is met voldoende waarborgen en zie daarom ook geen aanleiding om op dit moment de samenwerking met Soedan anders in te vullen.
Uiteraard blijf ik de situatie nauwlettend in de gaten houden en mochten er nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, zal ik beoordelen of dat grond is voor beleidsaanpassing.
Waarom is er doorgegaan met het aandringen op de afgifte van tijdelijke reisdocumenten voor uitzettingen, ondanks het feit dat er (internationaal) nieuwe getuigenissen van mishandeling naar buiten zijn gekomen?
In mijn beantwoording op vragen 4 en 6 heb ik reeds uiteengezet op welke wijze de signalen en getuigenissen over uitzettingen mee zijn gewogen bij de besluitvorming omtrent het terugkeerbeleid naar Soedan. Zoals daar is aangegeven is uit de afweging van de beschikbare informatie gebleken dat de situatie in Soedan in algemene zin veilig genoeg is om tot uitzetting over te gaan en dat er geen reden is om aan te nemen dat Soedanezen die terugkeren naar hun land van herkomst enkel om deze reden in de bijzondere aandacht van de Soedanese autoriteiten staan. In lijn daarmee geldt dat de DT&V streeft naar een goede terugkeersamenwerking met alle relevante herkomstlanden waarmee Nederland diplomatieke contacten onderhoudt en waar naartoe gedwongen terugkeer kan plaatsvinden. Dit geldt ook voor Soedan.
Voorts is het zo dat een asielzoeker niet eerder wordt uitgezet dan nadat diens asielmotieven individueel zijn beoordeeld. Indien de IND de asielaanvraag heeft afgewezen heeft de vreemdeling altijd de mogelijkheid om hiertegen rechtsmiddelen (beroep en hoger beroep) in te stellen. Is de asielaanvraag afgewezen en is deze afwijzing naar aanleiding van een (hoger) beroep bevestigd door de rechter, of niet in rechte aangevochten, dan kan de asielzoeker worden uitgezet.
Heeft u in 2017 contact opgenomen met de Belgische regering waar getuigenissen van zes uitgezette Soedanezen hebben geleid tot de oproep tot aftreden van de Staatssecretaris? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was het resultaat van dat contact?
Er is in 2017 inderdaad contact geweest met de Belgische regering. Zij was destijds in afwachting van een rapport van het Belgische Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS). De situatie in België was niet vergelijkbaar met de situatie in Nederland omdat de Soedanezen in kwestie geen asielaanvraag hadden ingediend. Over dit rapport en hoe dit zich verhoudt tot het Nederlandse beleid heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer eerder geïnformeerd. Kortheidshalve verwijs ik u naar deze reacties.3
Voorts heeft het CGVS in zijn rapport aangegeven dat zij geen absolute zekerheid of duidelijkheid heeft kunnen verkrijgen over de vraag of de feiten die worden genoemd in de getuigenissen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en dat een aantal belangrijke stukken uit de drie belangrijkste getuigenissen niet waarheidsgetrouw zijn, in die mate dat die vaststelling ernstige twijfel doet ontstaan bij de rest van de getuigenis.4
Vindt u een telefoongesprek via een slechte, regelmatig verbroken verbinding met een duur van 10–15 minuten voldoende om tot conclusies te kunnen komen? Zo ja, waarom?
Zoals u weet kan ik niet ingaan op individuele zaken. Wel kan ik u mededelen dat, daar waar conclusies worden getrokken, deze altijd zijn gebaseerd op alle op dat moment bekende feiten en omstandigheden.
Waarom kwam u tot het oordeel dat een beleidswijziging of vervolgonderzoek niet nodig was ondanks de resultaten van het onderzoek van zowel het Nederlandse instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) als het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) die tot de conclusie komen dat «mishandeling cq. marteling het meest waarschijnlijke criminalistische kader van causale toedracht (is)»?
Uit de onderzoeken die u aanhaalt is niet gebleken dat er een causaal verband bestaat tussen de in Nederland doorlopen asielprocedure en de bevindingen van deze onderzoeken. Om deze reden bestond er geen aanleiding om het beleid ten aanzien van Soedan te herzien. Over dit oordeel is uw Kamer uitgebreid geïnformeerd in een eerdere beantwoording op vragen van uw Kamer, kortheidshalve verwijs ik u naar deze beantwoording.5
Kunt u een overzicht geven van de informatie op basis waarvan u het afgelopen decennium heeft geoordeeld dat het in Soedan in algemene zin veilig genoeg is, en hoe definieert u «veilig genoeg» in het geval van Soedan?
In mijn beantwoording op vragen 4 en 6 heb ik uiteengezet op welke bronnen het asiel- en terugkeerbeleid voor specifieke landen in het algemeen wordt gebaseerd. Dit betreft hoofdzakelijk ambtsberichten alsmede andere gezaghebbende bronnen. Dit is het afgelopen decennium ook het geval geweest voor Soedan.
Ter verduidelijking wil ik benadrukken dat de situatie in Soedan het afgelopen decennium niet in algemene zin veilig werd geacht. Er bestaan wel degelijk individuen en bepaalde groepen die asielbescherming nodig hebben en in het verleden gold er ook een zogeheten «15c-situatie» voor delen van Soedan. Dit is ook altijd duidelijk uiteengezet in het asielbeleid met betrekking tot Soedan.
Soedan werd, en wordt, echter wel veilig genoeg geacht om personen terug te sturen indien zij, nadat zij de volledige asielprocedure hebben doorlopen en nadat de afwijzende beschikking in rechte vast is komen te staan, geen recht op asielbescherming hebben. In deze context wordt een land van herkomst veilig genoeg geacht indien er geen aanleiding is om te geloven dat een persoon enkel vanwege het feit dat hij terugkeert in de negatieve belangstelling van de autoriteiten van het land van herkomst zal staan.
Bent u bereid contact op te (laten) nemen met de uitgezette asielzoekers om te onderzoeken wat er met hen is gebeurd na de terugkomst in Soedan en hoe het hen nu vergaat? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoorden op vragen 3 en 5 heb ik reeds aangegeven en uiteengezet dat en waarom monitoring geen onderdeel uitmaakt van het Nederlandse terugkeerbeleid.
Het bericht dat studenten van de Erasmus Universiteit een tweede camera moeten gebruiken bij tentamens. |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Studenten moeten telefoon als tweede camera gebruiken bij proctoringtentamens»?1
Ja.
Klopt het dat de Erasmus Universiteit, naast de webcam van de laptop, nu ook nog een tweede camera verplicht stelt bij het maken van tentamens? Zo nee, hoe zit het dan?
Het College van Bestuur van Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) heeft besloten om bij bepaalde online gesurveilleerde tentamens een tweede camera in te zetten. Dit op basis van signalen dat de bestaande maatregelen in sommige gevallen niet toereikend zouden zijn. Er is een nieuwe vorm van mogelijkheid tot fraude opgekomen. Het gaat hier om het omzeilen van een beveiligingssysteem dat erop is gericht te voorkomen dat studenten tijdens het afleggen van een tentamen toegang hebben tot lesstof. De EUR heeft aan de leverancier van de proctoring software gevraagd om mee te denken over een manier om deze vorm van fraude verder tegen te gaan. Hierna heeft de EUR besloten een tweede camera in te zetten bij het maken van bepaalde tentamens. Overigens wordt bij het merendeel van tentamens geen proctoring gebruikt.
Via toevoeging van de tweede camera krijgt de surveillant een completer beeld van de tentamenomgeving en het beeldscherm van de student. De tweede camera registreert wat er op het scherm van de laptop gebeurt. Dit kan vanuit de frontcamera niet. Op deze manier wil de EUR de kwaliteit van het tentamineren waarborgen en daarmee de kwaliteit van het diploma.
Deelt u de mening dat de Erasmus Universiteit met deze buitenproportionele stap volkomen de verkeerde kant op beweegt? Zo nee, waarom niet?
Instellingen dienen zelf op basis van specifieke omstandigheden te bepalen welke maatregelen zij nodig achten om fraude bij tentamens te minimaliseren om zo de kwaliteit van tentamens en diploma’s te kunnen waarborgen. Daarbij dienen ze ook rekening te houden met de privacy van de student en de studievoortgang.
De EUR heeft voor de inzet van een tweede camera een risicoanalyse uitgevoerd en de belangen van verschillende stakeholders hierin meegenomen. De Functionaris Gegevensbescherming (FG) is betrokken geweest bij de risicoanalyse. Naar aanleiding van het advies stelt de FG vast dat er een zorgvuldige afweging heeft plaatsgevonden, conform de maatstaven van de AVG, naar aanleiding van de gebleken risico op fraude. De EUR heeft aangegeven dat de inzet van een tweede camera wordt gestaakt wanneer er een alternatieve toetsingsvorm beschikbaar is voor de betreffende tentamens.
Ten slotte heeft EUR aangegeven dat indien een student bezwaar heeft tegen het gebruik van proctoring, de EUR bereid is om aan de student een alternatief tentamen op locatie te bieden.
In hoeverre past deze werkwijze van de Erasmus Universiteit binnen de huidige privacywetgeving?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de Erasmus Universiteit terug te fluiten? Zo nee, waarom niet?
Ik roep onderwijsinstellingen op om terughoudend te zijn met de inzet van een tweede camera bij online tentaminering en alleen over te gaan op deze maatregel als het strikt noodzakelijk wordt geacht. Ik zal dit punt ook aankaarten in mijn gesprekken met de koepelorganisaties.
De EUR heeft naar aanleiding van gesprekken met de universiteitsraad toegezegd het afleggen van onlinetentamens met meekijksoftware tot een minimum te beperken. Ook heeft de EUR aangegeven dat zij blijven zoeken naar andere maatregelen die de kwaliteit van tentaminering kunnen waarborgen.
Deelt u de mening dat de inzet van meekijksoftware bij tentamens zo snel mogelijk moet stoppen? Zo nee, waarom niet?
Het is van groot belang dat studenten zo min mogelijk studievertraging oplopen in deze crisis. Het afnemen van tentamens in deze crisis blijft één van de grote uitdagingen voor de instellingen en docenten. Instellingen zetten daarom meer in op privacy-vriendelijke alternatieven zoals openboektentamens, mondelinge tentamens, inleveropdrachten en tentamens op locatie. In sommige gevallen zijn al deze alternatieven niet geschikt en wordt overgegaan op de inzet van proctoring software. Instellingen dienen op basis van de specifieke omstandigheden zelf te bepalen welke toetsingsvorm en eventuele maatregelen zij nodig achten.
Ik wil wel benadrukken dat indien een onderwijsinstelling een toets of tentamen op een veilige manier kan organiseren die minder inbreuk maakt op de privacy van de student, de instelling voor deze alternatieve toetsingsvorm moet kiezen. Dit komt overeen met de richtlijnen van de AP, SURF en de motie van Futselaar2.
Kunt u inzichtelijk maken hoe ver de verschillende onderwijsinstellingen op dit moment zijn met het zo snel mogelijk stoppen met de inzet van meekijksoftware?
Zoals ik al aangaf bij vraag 6, is het afnemen van tentamens een van de grote uitdagingen voor hoger onderwijsinstellingen. Om studievertraging te voorkomen, kan de inzet van proctoring en online surveillance noodzakelijk zijn. Instellingen die dergelijke software gebruiken, dienen zich daarbij wel aan de AVG te houden.
Indien een student bezwaar heeft tegen de verwerking van persoonsgegevens met proctoring en online surveillance kan de student de instelling verzoeken om een alternatief aan te bieden. Instellingen zijn welwillend om in deze gevallen een alternatieve vorm van toetsing aan te bieden, bijvoorbeeld een tentamen op locatie. Tegelijkertijd ontvang ik ook signalen van studenten die uit gezondheidsoverwegingen liever een online tentamen maken dan het tentamen op locatie afleggen. Denk hierbij aan studenten die in quarantaine moeten of tot de risicogroepen voor het coronavirus behoren. Voor deze studenten geldt dat proctoring en online surveillance juist een oplossing biedt. Ook internationale studenten, topsporters en studenten die mantelzorg verrichten, ervaren de meerwaarde van deze software. Het lijkt me daarom waardevol dat instellingen tijdens maar ook na de crisis, flexibele tentaminering (blijven) bieden aan de student.
Hoe gaat u de Erasmus Universiteit en andere onderwijsinstellingen helpen om zo snel mogelijk te stoppen met het inzetten van meekijksoftware?
Zie antwoord vraag 7.
Erkent u dat het in de praktijk – met de nodige aanpassingen – in principe nog steeds mogelijk is om veilige fysieke tentamens te organiseren? Zo nee, waarom niet?
Het is sinds de zomer van 2020 voor onderwijsinstellingen weer mogelijk om tentamens op locatie te organiseren, zolang zij de richtlijnen van het RIVM in acht nemen. Ook in de huidige lockdown mogen onderwijsinstellingen tentamens op locatie organiseren. Veel instellingen organiseren ook een deel van de tentamens op locatie.
Erkent u dat het in veel gevallen prima mogelijk is om tentamens op te stellen, waarbij afkijken geen zin heeft en er dus ook geen meekijksoftware geïnstalleerd hoeft te worden? Zo nee, waarom niet?
Ik erken dat in veel gevallen (andere)manieren van tentaminering mogelijk zijn waarbij de inzet van online surveillance of proctoring software niet noodzakelijk is. Denk hierbij aan openboektentamens, mondelinge toetsen, tentamens op locatie en inleveropdrachten. Veel instellingen gebruiken ook deze alternatieve vormen van tentaminering. Het is echter aan de instelling om zelf aan de hand van de specifieke omstandigheden te bepalen of deze alternatieve toetsingsvormen mogelijk zijn voor hetgeen ze willen toetsen.
Sommige toetsingsvormen, zoals kennisgerichte toetsen, zijn echter fraudegevoeliger. Bij deze toetsingsvormen geldt dat online surveillance en proctoring er voor zorgen dat de fraudemogelijkheden worden geminimaliseerd en de kwaliteit van de toetsing wordt geborgd. Het is aan de opleidingen, docenten en examencommissies om tentamens op te stellen en om te besluiten of én welke vorm van online surveillance daarbij nodig is. De onderwijsinstelling dient wel aan te tonen waarom het gebruik van proctoring software gerechtvaardigd is.
Indien de onderwijsinstelling niet kan aantonen dat de dwingende gerechtvaardigde belangen van de onderwijsinstelling zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de student, moet er een passende alternatieve vorm van toetsing worden aangeboden die de privacy-bezwaren van de student in voldoende mate wegneemt.
Het bericht 'Nieuwe radar in Wier maakt 's nachts te veel geluid' |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nieuwe radar in Wier maakt’s nachts te veel geluid»?1
Ja.
Waarom was het niet eerder bekend dat de nieuwe radar de omgeving meer zou belasten dan de oude radar? Is er vooraf geen onderzoek gedaan of niet laten doen naar de geluidsbelasting van de nieuwe radar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de resultaten van dat onderzoek?
Zie de antwoorden op vragen 2 en 3 van het Kamerlid Fritsma (PVV) d.d. 22 januari 2021.
Klopt het dat er eerder geen voorlichtingsavonden voor omwonenden hebben plaatsgevonden? Zo ja, waarom niet?
In Wier is de oude MPR vervangen door de nieuwe SMART-L radar. Het betreft een bouwproject dat past binnen het vigerende bestemmingsplan. Mede om deze reden was er voor de realisatie van de SMART-L radar destijds geen aanleiding om voorlichtingsavonden voor inwoners te organiseren. Wel is er met de gemeente Waadhoeke, waar Wier onder valt, gesproken over de vervanging van de bestaande radar.
Voor dit bouwproject is een omgevingsvergunning aangevraagd bij het bevoegd gezag, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). ILT heeft de aanvraag ter advies gestuurd aan gemeente Waadhoeke. De gemeente heeft vervolgens ingestemd met het verlenen van de aangevraagde vergunning. De aanvraag en de ontwerpbeschikking zijn ter inzage gelegd en gepubliceerd in de Staatscourant en in het lokale blad de «Bildtse post» om bewoners van de gemeente Waadhoeke te attenderen op deze aanvraag. Op de omgevingsvergunning zijn geen zienswijzen ingediend, waarna deze is verleend.
Destijds waren bij Defensie geen vragen van mensen uit de gemeente Waadhoeke bekend. Er was dan ook geen aanleiding om een voorlichtingsbijeenkomst te organiseren. Eind november 2020 bleek dat mensen in de omgeving van de radar in Wier vragen hadden over de nieuwe SMART-L radar. Defensie heeft in samenspraak met gemeente Waadhoeke daarom een digitale bijeenkomst georganiseerd op 20 januari 2021.
Op welke andere manieren wordt – door het nu ’s nachts uitzetten van de radar – het luchtruim in de gaten gehouden?
Het uitzetten van de radar ’s nachts heeft geen ongeplande consequenties. De nieuwe radar in Wier bevindt zich op dit moment nog in de testfase. De radar gaat pas een bijdrage leveren aan het bewaken van het luchtruim zodra de testfase is voltooid. Deze testfase neemt conform planning nog enkele weken in beslag.
Vanaf de sloop van de radar in Wier is er sprake van verminderde (radar)dekking. Een periode van verminderde dekking is daarmee voor de locatie Wier onvermijdelijk, maar voorzien. Dit komt, omdat de nieuwe radar op vrijwel dezelfde locatie als de oude radar is gebouwd en de aanwezigheid van de oude radar(toren) verstorend werkt op de nieuwe radar(toren), en vice versa. De sloop van de oude radar is daarom noodzakelijk om de nieuwe radar te kunnen testen en daarna in gebruik te nemen.
Om deze transitieperiode zo kort als mogelijk te houden is de sloop van de oude radar pas gestart nadat de nieuwe radar was geplaatst. Gedurende deze transitie maakt Defensie gebruik van de oude radar in Nieuw Milligen in combinatie met radarbeelden van NAVO-bondgenoten, waardoor het verlies aan radardekking gedeeltelijk wordt gecompenseerd. Tezamen is dit echter onvoldoende om aan de NAVO-eisen omtrent luchtruimbewaking te voldoen. Dit is daarmee geen oplossing voor de lange termijn.
De nieuwe radar is na de eerste fase van testen, als onderdeel van de site acceptance test (SAT), op 8 december 2020 aan Defensie overgedragen. Sinds de overdracht worden operationele testen uitgevoerd om de radar gereed te maken voor operationeel gebruik. Deze testfase neemt ongeveer vier maanden in beslag. De planning is dat de radar begin april operationeel in gebruik wordt genomen.
Op welke termijn verwacht u dat de problemen met de radar verholpen zullen zijn?
Zie het antwoord op vraag 4 van het Kamerlid Fritsma (PVV) d.d. 22 januari 2021.
Waarover wordt overleg gevoerd met Thales? Welke afspraken worden er gemaakt met Thales?
Met de fabrikant Thales wordt intensief samengewerkt om de oorzaak van de geluidsproblematiek en de verstoringen van de WiFi/TV-signalen en (buiten)lampen te onderzoeken. Aan de hand van de uitkomsten worden gezamenlijk oplossingen uitgewerkt en de noodzakelijke maatregelen genomen.
Waarom is ervoor gekozen de oude radar te verwijderen, terwijl de nieuwe radar nog in de testfase zit en niet operationeel is? Hoe verhoudt dit zich met het uitgangspunt dat voor bescherming van ons land de radar 7 dagen per week en 24 uur per dag moet draaien? Hoe lang was de geplande testfase?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat zijn de gevolgen van de ervaringen van de radar in Wier voor de (te verwachten) geluidsoverlast van de radar te Herwijnen alsook voor de besluitvorming daaromtrent?
Elke (omgevings)situatie is verschillend. Dat betekent dat er per locatie bekeken moet worden hoe de radar het beste kan worden ingepast in de omgeving. Wel zullen de ervaringen in Wier bijdragen aan de inpassing van de tweede radar, ongeacht de locatie. Omdat de oorzaak van het geluidsprobleem nog niet is vastgesteld, is nog onbekend wat de eventuele gevolgen zijn voor de beide radars. Eventuele geluidsbeperkende maatregelen zullen op beide radars worden doorgevoerd.
Het bericht ‘Zzp’ers verbaasd over minieme betalingskorting Belastingdienst’. |
|
Judith Tielen (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zzp’ers verbaasd over minieme betalingskorting Belastingdienst»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel mensen (zzp'ers en anderen) een voorlopige aanslag inkomstenbelasting 2021 hebben gekregen? En kunt u aangeven hoeveel mensen in 2018, 2019 en 2020 gebruik hebben gemaakt van de betalingskorting?
In 2018 hebben in totaal 1.584.497 mensen een voorlopige aanslag inkomstenbelasting met het aanbod van een betalingskorting gekregen. In 839.976 gevallen (53%) is hiervan gebruikgemaakt.
In 2019 hebben in totaal 1.581.391 mensen een voorlopige aanslag inkomstenbelasting met het aanbod van een betalingskorting gekregen. In 846.368 gevallen (54%) is hiervan gebruikgemaakt.
In 2020 hebben in totaal 1.549.163 een voorlopige aanslag inkomstenbelasting met het aanbod van een betalingskorting gekregen. In 885.365 gevallen (57%) is hiervan gebruikgemaakt.
In 2021 hebben tot nu toe 1.245.551 mensen een voorlopige aanslag inkomstenbelasting met het aanbod van een betalingskorting gekregen. Op dit moment is nog niet duidelijk in hoeveel gevallen hiervan gebruik wordt gemaakt.
Klopt het dat al deze Nederlanders de volgende passage in de brief «voorlopige aanslag 2021» hebben staan: «Betaling in één keer. Bij betaling in één keer van de totale aanslag krijgt u een betalingskorting van (PM). Deze korting mag u aftrekken van het te betalen bedrag volgens de aanslag. Maar alleen als u ons op tijd betaalt. Zorg er dus voor dat het te betalen bedrag min de korting op 28 februari 2021 op ons rekeningnummer staat.»?
Dat klopt, met uitzondering van het woord «ons» in de zin «Maar alleen als u ons op tijd betaalt». De berekening van het bedrag aan betalingskorting dat bij «PM» wordt ingevuld, volgt uit een berekening waar het percentage van de invorderingsrente deel van uitmaakt.
In de loop der jaren is de tekst op hoofdlijnen gelijk gebleven. Wel wordt er tegenwoordig meer uitgelegd. Sinds 2019 is de geciteerde passage opgenomen in de bijlage «betaalinformatie» bij de brief Voorlopige aanslag.
Klopt het dat de verlaging van de betalingskorting verband houdt met het verlagen van de invorderingsrente als een van de «coronamaatregelen»? Zo ja, waarom heeft u ervoor gekozen dit niet toe te lichten in de brief «voorlopige aanslag 2021»?
Het klopt dat de verlaging van de betalingskorting verband houdt met het verlagen van de invorderingsrente. Vanwege de COVID-19-crisis heeft het kabinet het rentepercentage van de in rekening te brengen invorderingsrente van 23 maart 2020 tot en met 31 december 2021 verlaagd naar 0,01%. Dit om uitstel van betaling van belastingschulden voor ondernemers mogelijk te maken zonder dat deze ondernemers hierbij worden geconfronteerd met hoge rentelasten. Het kabinet acht de maatregel van uitstel van betaling van belastingschulden en de daaraan gekoppelde verlaagde invorderingsrente van groot belang voor het tijdelijk wegnemen van extra lasten voor ondernemers.
Bij de brief «Voorlopige aanslag 2021» zit een bijsluiter waarin onder andere is aangegeven dat het wettelijk percentage van de betalingskorting door de maatregelen die ingevolge de COVID-19-crisis zijn genomen, is teruggebracht van 4% naar 0,01%. Dit is inherent aan het verlaagde percentage invorderingsrente (zie ook het antwoord op vraag 6). Voor meer informatie op dit punt verwijst de bijsluiter naar de website van de Belastingdienst.2 Daarmee is de verlaagde betalingskorting voor de ontvangers van de brief wel toegelicht, maar ik kan me voorstellen dat niet iedereen de bijsluiter van de brief leest, waardoor het lage bedrag aan betalingskorting verbazing heeft gewekt. Zeker in die gevallen waar de betalingskorting nog maar 1 euro betrof. Het was beter geweest meteen in de tekst, na de zin «Bij betaling in één keer van de totale aanslag krijgt u een betalingskorting van (PM)» aan te geven waarom de betalingskorting dit jaar lager is dan normaal. We nemen deze les mee bij volgende brieven over dit onderwerp. Meer in het algemeen geldt dat we blijven kijken hoe we (de communicatie rond) de voorlopige aanslag kunnen verbeteren.
Herkent u de signalen dat eerdergenoemde passage zonder nadere toelichting bij onder anderen ondernemers of gepensioneerden irritatie opwekt? Deelt u, achteraf bezien, de opvatting dat de Belastingdienst met een korte toelichting over de oorsprong van de betalingskorting al enige irritatie had kunnen wegnemen?
Ja, ik deel de opvatting dat een korte toelichting in de brief zelf, naast de bijsluiter, beter was geweest. Zie voor een verdere uitleg het antwoord op vraag 4.
Waarom wordt voor het berekenen van de betalingskorting het percentage gebruikt dat geldt voor de invorderingsrente? Is dit wettelijk vastgelegd? Zo ja, waarom en in welke wet? Zo nee, welke ruimte bestaat er voor de Belastingdienst om de berekeningsmethode van de betalingskorting los te koppelen van de berekeningsmethode van de invorderingsrente? Waarom wordt dit wel of niet wenselijk geacht? Welke stappen zijn nodig om de betalingskorting te verhogen naar een vergelijkbaar percentage als de vorige jaren?
Belastingschuldigen die een voorlopige aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting in termijnen mogen betalen maar kiezen voor betaling in één keer (vóór de eerste betaaldatum), hebben recht op een betalingskorting. De hoogte van de betalingskorting is gekoppeld aan het rentepercentage van de in rekening te brengen invorderingsrente. Deze koppeling is wettelijk geregeld in artikel 27a, derde lid, van de Invorderingswet 1990.
Omdat de koppeling tussen de betalingskorting en het percentage in rekening te brengen invorderingsrente wettelijk is vastgelegd, heeft de Belastingdienst geen ruimte om de berekeningsmethode van de betalingskorting hiervan los te koppelen. Bij het realiseren van de tijdelijke verlaging van de invorderingsrente naar 0,01% is in de memorie van toelichting gewezen op deze koppeling en de consequentie van het verlagen van de invorderingsrente voor de betalingskorting.3 Hierbij is erkend dat de verlaging van de invorderingsrente een ongunstig effect heeft voor het bedrag dat aan betalingskorting kan worden ontvangen. Uitvoeringstechnisch was het niet mogelijk het percentage betalingskorting níet te laten meebewegen met het percentage voor de te rekenen invorderingsrente. De huidige wijze van het berekenen van de betalingskorting is in de systemen opgenomen en aanpassing hiervan vergt dan ook een systeemwijziging. Een dergelijke systeemwijziging zou niet eerder mogelijk zijn dan per 1 januari 2023. Het belang om ondernemers in deze crisis in staat te stellen zonder hoge rentelasten gebruik te maken van de mogelijkheid van uitstel van betaling van belastingschulden werd door het kabinet dermate groot geacht dat tot de verlaging van het percentage invorderingsrente is overgegaan.
Vooralsnog is besloten dat per 1 januari 2022 het percentage invorderingsrente, en daarmee ook de betalingskorting, teruggaat naar 4%.
Wat is de reden dat het percentage betalingskorting gekoppeld is aan de invorderingsrente en niet aan de belastingrente? Wat zijn de (financiële) gevolgen als de betalingskorting inderdaad gekoppeld wordt aan de belastingrente? Welke voor- en nadelen heeft dit voor de Belastingdienst? Welke voor- en nadelen heeft dit voor de belastingbetaler?
Sinds de inwerkingtreding van de betalingskorting maakt men gebruik van de invorderingsrente voor het berekenen van de hoogte van de betalingskorting.4 De betalingskorting is een (door de Belastingdienst) uit te betalen bedrag dat direct kan worden verrekend met de te betalen belasting op de belastingaanslag waarop de korting betrekking heeft.5 De betalingskorting hangt dus, net als de invorderingsrente, samen met de inning (of «incasso») van belasting. De belastingrente daarentegen hangt samen met de heffing (of «het opleggen van aanslagen») van belasting. Gelet op het voorgaande ligt het voor de hand dat de betalingskorting aansluit bij het percentage voor de invorderingsrente en niet bij het percentage voor de belastingrente. Los van het voorgaande zal het ook uitvoeringstechnisch niet mogelijk zijn om de betalingskorting op korte termijn te koppelen aan het percentage belastingrente. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Het bericht ‘Wederom groot aantal geneesmiddelentekorten' |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de situatie zoals geschetst door de apothekersorganisatie over wederom een groot aantal geneesmiddelentekorten?1
Ja.
Wanneer bent u hiervan op de hoogte gebracht?
Geneesmiddelentekorten zijn al jarenlang een hardnekkig, wereldwijd probleem. De jaarcijfers 2020 van Farmanco zijn mij sinds 21 januari bekend. Het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten (hierna: het Meldpunt) heeft in januari gewerkt aan diens eindrapportage van 2020. Deze is inmiddels gedeeld met uw Kamer2.
In de afgelopen jaren zagen we ieder jaar een significante toename van het aantal meldingen. Dit jaar waren er door de coronacrisis aanvullende zorgen over de beschikbaarheid van geneesmiddelen, vanwege een wereldwijd toegenomen vraag naar bepaalde geneesmiddelen en onzekerheden over de geneesmiddelenvoorziening door signalen over lockdowns en verminderde productiecapaciteit. Desondanks zien we dit jaar een afvlakking van de groei van het aantal meldingen bij Farmanco en bij het Meldpunt.
Er wordt langs verschillende actielijnen gewerkt aan het aanpakken van tekorten. 3 Europese samenwerking is belangrijk om de complexe oorzaken van geneesmiddelentekorten te adresseren. Zo wordt door de Europese Commissie – mede op aandringen van Nederland – onderzoek gedaan naar de afhankelijkheden van Europa en de oorzaken van (toenemende) geneesmiddelentekorten. Deze resultaten worden september 2021 verwacht en bieden de basis voor maatregelen op Europees niveau. Nationaal werken we zoveel mogelijk aan het adresseren van de gevolgen van geneesmiddelentekorten, onder andere door de werkzaamheden van het in 2017 opgerichte Meldpunt en de samenwerking in de werkgroep geneesmiddelentekorten. Met de uitwerking van de ijzeren voorraad worden de voorraden in de keten verhoogd. Met meer voorraad kunnen problemen die ontstaan beter overbrugd worden.
Welke maatregelen heeft u genomen sinds u hiervan op de hoogte bent gebracht? Welke aanvullende maatregelen gaat u nog nemen en wanneer?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom zijn er nog geen significante stappen gezet richting het opzetten van een extra voorraad geneesmiddelen?
De uitwerking van de ijzeren voorraad kent verschillende vraagstukken die nadere uitwerking behoeven. Financiering is daar een van, maar niet de enige. Zo hebben zowel enkele veldpartijen als uw Kamer mij gevraagd om bij de uitwerking van de ijzeren voorraad rekening te houden met de Europese ontwikkelingen en maatwerk toe te passen (geen one-size-fits-all benadering voor alle geneesmiddelen).4 Ik breng daarom op dit moment in kaart op welke wijze andere Europese landen hun voorraadbeleid ingericht hebben. Maatwerk is nodig omdat sommige geneesmiddelen zich niet lenen voor een voorraad van vijf maanden, bijvoorbeeld door korte houdbaarheid.
Klopt de conclusie dat dit komt door gesteggel over prijzen?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft de aandacht voor de coronacrises inderdaad geleid tot minder aandacht voor tekorten aan geneesmiddelen en waarom is de Kamer hier niet actief over geïnformeerd?
Nee, er is juist sprake van verhoogde aandacht voor het voorkomen en opvangen van geneesmiddelentekorten. Deze aandacht is deels gericht geweest op mogelijke geneesmiddelentekorten als gevolg van de coronacrisis. Zowel het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten, de veldpartijen als de overheid zijn sinds het begin van de coronacrisis extra alert wegens een wereldwijd toegenomen vraag naar bepaalde geneesmiddelen (bijvoorbeeld de geneesmiddelen waarmee patiënten op de IC worden behandeld) en signalen over kwetsbaarheden van de keten door verminderde productiecapaciteit en lockdowns. Uw Kamer is meerdere malen geïnformeerd over de aanvullende maatregelen die zijn ingezet om geneesmiddelentekorten als gevolg van de covid-19 crisis zoveel als mogelijk te voorkomen.5 Hierdoor zijn grote problemen rondom de beschikbaarheid uitgebleven.
Zijn er signalen bekend over complicaties die zijn opgetreden bij patiënten door gebrek aan geneesmiddelen? Zo ja, over welke aantallen gaat dit dan?
Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen de meldingen die Farmanco en het Meldpunt ontvangen en een situatie waarin er sprake is van een tekort. In 99% van de gevallen is er gelukkig een oplossing voor de patiënt. In de meeste gevallen kan een patiënt overgezet worden op een geneesmiddel met dezelfde werkzame stof, bijvoorbeeld van een ander merk, of kunnen met toestemming van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd alternatieven uit het buitenland worden ingezet.
Alhoewel er geen calamiteiten zijn gemeld, kunnen geneesmiddelentekorten in sommige gevallen wel degelijk vervelende consequenties hebben voor patiënten. Denk hierbij aan het tekort in 2017 aan het geneesmiddel Thyrax (schildklierhormoon). In de uitzonderlijke gevallen waarbij geen alternatief kon worden gevonden is in nauw overleg met de beroepsgroep besloten wat de beste oplossing was. Dat is per geval verschillend.
Zo worden er bijvoorbeeld afspraken gemaakt om een geneesmiddel beperkt voor te schrijven, bijvoorbeeld alleen voor de patiënten die niet overgezet kunnen worden naar een ander middel. Er kan ook met apothekers afgesproken worden om tijdelijk kleinere hoeveelheden aan patiënten mee te geven. Sinds 2017 heeft het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen circa 13 keer een dergelijke maatregel gepubliceerd.
Het bericht ‘Geef slachtoffers toeslagenaffaire een nieuw en schoon BSN’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geef slachtoffers toeslagenaffaire een nieuw en schoon BSN»?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Klopt het dat de eerste ouders, bij wie de compensatie afgehandeld is, aanlopen tegen problemen omdat de ICT-systemen onvoldoende op elkaar zijn aangesloten en/of de informatie over het dossier niet of onvoldoende of te laat gedeeld is met andere overheidsorganisaties, zoals bijvoorbeeld DUO?
Voor het delen van gegevens met andere overheidsorganisaties gelden strikte regels. In de «Vijfde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag» die ik op 1 februari 2021 met uw Kamer heb gedeeld, licht ik toe welke afspraken we als Belastingdienst gemaakt hebben met publieke schuldeisers zoals DUO.2 Het zou zo kunnen zijn dat er ouders zijn met schulden bij deze partijen die in de tijd tussen bekendmaking van deze regelingen en de pauzering vanuit DUO, hun compensatie hebben ontvangen. Ik adviseer deze ouders om deze schulden nog niet af te betalen totdat zij bericht krijgen vanuit deze partijen, en waar nodig zelf contact op te nemen met de desbetreffende instantie. Op dit moment zijn dit soort schuldensituaties mij nog niet bekend.
Wat vindt u van de oproep om gedupeerden ouders van de toeslagenaffaire een nieuw burgerservicenummer te geven?
Hoewel het vervangen van het burgerservicenummer (BSN) sympathiek klinkt, is het niet zeker dat het alle problemen van verschillende registraties van de gedupeerde oplost, en is het zo’n ingrijpend middel dat het veel nadelen met zich mee kan brengen. De gedupeerden willen beginnen met een schone lei, en niet geconfronteerd worden met gevolgen van de onterechte registratie als fraudeur. Een nieuw BSN, komt in de plaats van het oude BSN, maar schoont het daaraan gekoppelde administratieve verleden echter niet op. Daarbij komt dat het niet denkbeeldig is, dat er juist fouten en complicaties op zullen treden in de communicatie tussen burger en overheid wanneer het BSN wordt gewijzigd. Het BSN is immers juist ingevoerd voor efficiënte, foutloze en privacybeschermende uitwisseling van gegevens tussen overheden en om communicatie tussen overheid en burger mogelijk te maken. Ook wordt het BSN gebruikt door dienstverleners in de zorg. Het speelt een sleutelrol in dienstverlening van de gehele overheid en van organisaties die gerechtigd zijn het BSN te gebruiken. Het is door het brede gebruik van het BSN onduidelijk welke gevolgen het vervangen van het BSN voor een burger allemaal heeft. Een aantal gevolgen is wel bekend, zo vervalt het reisdocument van de burger, en zal de burger bij veel instanties het nieuwe nummer zelf moeten doorgeven. Ook vele jaren na de wijziging kunnen er gevolgen zijn. Het BSN wordt bijvoorbeeld ook gebruikt in het administratief verleden van de burger ten behoeve van opgebouwde pensioenrechten en in medische dossiers.
Het BSN wordt alleen binnen de (semi-)overheid gebruikt. Het BSN veranderen, lost mogelijke problemen die gedupeerden ondervinden buiten de (semi-)overheid, zoals bij het afsluiten van leningen of abonnementen ook niet op.
Deelt u de mening dat een nieuw burgerservicenummer de gedupeerde ouders kan helpen om naast een nieuwe start ook een «schone start» te bieden door in het hele dossier «schoon schip» te maken en niet langer het risico te lopen dat er hier of daar een «vinkje» verkeerd staat?
Zoals ook bij vraag 3 wordt toegelicht, is het niet aannemelijk dat het verkrijgen van een nieuw BSN bijdraagt aan het maken van «schoon schip». Het nieuwe BSN komt in de plaats van het oude BSN, maar schoont het daaraan gekoppelde administratieve verleden niet op. Om «schoon schip» te maken is het vooral van belang dat alle onjuiste informatie wordt verwijderd uit de administraties van overheidsorganisaties. Het wijzigen van het BSN zorgt er niet voor dat «vinkjes» goed komen te staan. Dat het BSN wordt gewijzigd, zegt niets over wat met de rest van de gegevens gebeurt.
Deelt u de mening dat een nieuw burgerservicenummer eraan zal bijdragen dat ouders niet langer geconfronteerd worden met de gevolgen van het staan op «zwarte lijsten», ICT-systemen die niet of onvoldoende aan elkaar gekoppeld zijn waardoor de informatie over de afwikkeling van de schade niet overal in de dienst bekend is en dat de informatie-uitwisseling met andere (overheids)diensten zoals DUO, de banken of commerciële partijen veel beter zal verlopen?
Ik acht dat niet aannemelijk. Door het toekennen van een nieuw nummer wordt het administratieve verleden van de burger immers niet geschoond, zoals ook is aangegeven in het antwoord op vraag 3. Indien aan een burger een nieuw BSN is toegekend bestaat de mogelijkheid dat sommige vormen van informatie-uitwisseling tussen overheidspartijen en andere BSN-gerechtigde organisaties juist ingewikkelder wordt.» Zoals ook al bij vraag 3 is aangegeven speelt het BSN een sleutelrol in de communicatie tussen de overheid en de burger. Dat heeft tot gevolg dat het nieuwe BSN doorgevoerd moet worden in de werking van alle processen en applicaties van de BSN gerechtigde organisaties.
Bent u bereid om op korte termijn te onderzoeken of een nieuw burgerservicenummer kan bijdragen aan het oplossen van de problemen? Kunt u daarbij in kaart brengen wat de mogelijke negatieve consequenties zijn?
Het wijzigen van burgerservicenummers heeft veel onvoorziene en oncontroleerbare gevolgen, met name bij de (semi) overheid en de 40.000 zorgpartijen die niet zijn aangesloten op systematische verstrekkingen uit de Basisregistratie Personen (BRP). Ik ben echter bereid, samen met de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, te onderzoeken wat de consequenties van het wijzigen van een BSN zijn. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal het onderzoek leiden. Een oplossing zoeken voor de problemen van de gedupeerde ouders heeft echter prioriteit. Allereerst moet worden onderzocht in welke overheidsregistraties de gedupeerde ouders met onjuiste informatie staan geregistreerd en hoe deze onjuiste informatie zo snel mogelijk kan worden verwijderd.
Bent u bereid om zo snel mogelijk in kaart te brengen wat nodig is om de gedupeerde ouders bij de afwikkeling van de schade een nieuw burgerservicenummer te geven en welke termijn hiermee gemoeid is?
Het toekennen van een nieuw BSN in deze situatie vergt een wijziging van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer. Om te kunnen besluiten over een mogelijke wetswijziging, zouden in ieder geval eerst de consequenties van het op verzoek van de burger wijzigen van het BSN in kaart moeten worden gebracht. De Staatssecretaris van Binnenlandszaken Zaken en Koninkrijksrelaties zal, zoals in vraag 6 aangegeven, dit onderzoek leiden. Over de inhoud en tijdpad van dit onderzoek zal u later geïnformeerd worden. Indien de uitkomst is dat de baten opwegen tegen de negatieve consequenties, is het mogelijk om in kaart te gaan brengen wat er nodig is om dit uit te voeren.
Mocht uit dit onderzoek blijken dat een nieuw burgerservicenummer de gedupeerde ouders kan helpen met een «schone start» te beginnen, bent u bereid om dit zo snel mogelijk in de uitvoering mee te nemen?
Naast het beginnen met een «schone start» zullen er nog andere afwegingen moeten worden gemaakt om te kunnen bepalen of deze actie een wenselijk effect heeft voor deze gedupeerden. Daarnaast is het belangrijk dat deze oplossing uitvoerbaar is. Zodra alle aspecten tegen elkaar zijn afgewogen en als hieruit blijkt dat een nieuw burgerservicenummer voor deze groep gewenst is, zal ik mijn volledige ondersteuning bieden om dit tot stand te laten komen.
De evaluatie Gids Proportionaliteit |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de casebeschrijving van KWINK groep van 6 januari 2021?1
Ja, ik ben bekend met de casebeschrijving. KWINK groep voert in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat een evaluatie uit van het stelsel van wijziging van de Gids proportionaliteit. Het stelsel van wijziging van de Gids ziet op de gehele procedure tot wijziging (van adviesaanvraag vanuit EZK tot aan de daadwerkelijke wijziging van de Gids proportionaliteit). De evaluatie is toegezegd aan uw Kamer.2 De uitkomsten van dit onderzoek zullen tezamen met mijn eventuele beleidsvoornemens met uw Kamer gedeeld worden.
Klopt het dat KWINK-groep op dit moment het stelsel dat ten grondslag ligt aan wijziging van de Gids Proportionaliteit evalueert?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de evaluatieopdracht die u aan KWINK-groep gegeven heeft naar de Kamer sturen? Kunt u daarin ook de volgende onderdelen meenemen:
Ja, bijgevoegd treft u de offerte-aanvraag die ten grondslag ligt aan de evaluatie.3 De evaluatie richt zich op de doeltreffendheid van het stelsel van wijziging van de Gids proportionaliteit waarbij onder meer gekeken wordt naar de rol van de Adviescommissie Gids proportionaliteit (hierna: de Adviescommissie) en die van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) binnen het stelsel. Zoals gebruikelijk bij een evaluatie zal KWINK groep relevante stakeholders betrekken bij haar onderzoek. KWINK groep zal hiervoor een passende selectie maken. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 zal ik uw Kamer te zijner tijd informeren over de uitkomsten van het onderzoek.
Bent u bekend met de twee, volgens KWINK-groep, centrale onderzoeksvragen:
Ja, ik ben bekend met deze onderzoeksvragen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 staat de doeltreffendheid van het stelsel van wijziging van de Gids proportionaliteit centraal in de evaluatie. De huidige leden van de Adviescommissie zijn op grond van het instellingsbesluit benoemd voor de periode van 1 juni 2017 tot en met 1 juni 2021. De lessen en aanbevelingen van KWINK Groep beperken zich niet tot lessen en aanbevelingen enkel gericht op de (her)benoeming van leden van de Adviescommissie. Het stelstel van wijzigingen van de Gids ziet op de gehele procedure tot wijziging van de Gids: 1) adviesaanvraag vanuit EZK of ambtshalve advisering vanuit de Adviescommissie; 2) het uitbrengen van het advies door de Adviescommissie; 3) de verwerking van dit advies door EZK; 4) de voorhangprocedure bij beide Kamers; en 5) de daadwerkelijke wijziging van de Gids proportionaliteit. Ten aanzien van alle onderdelen van het stelsel van wijziging van de Gids kunnen lessen worden getrokken en aanbevelingen worden gedaan door het onderzoeksbureau.
Waarom zijn de lessen en aanbevelingen die uit de evaluatie worden getrokken enkel gericht op de herbenoeming van de leden van de adviescommissie en niet op alle onderdelen en procedures in het stelsel van wijziging?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u ook lessen en aanbevelingen uit de evaluatie laten trekken die gericht zijn op alle andere onderdelen en procedures in het stelsel van wijziging en niet enkel op de herbenoeming van de leden van de adviescommissie?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u mogelijk in de evaluatie ook de invloed van de rol van het ministerie als penvoerder meenemen, ten opzichte van de situatie van voor 2017?
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van eerdere vragen van het lid Bruins (ChristenUnie) over de Adviescommissie, is de evaluatie van de huidige werkwijze van de Adviescommissie toegezegd bij de instelling ervan in 2017.4 De evaluatie betreft derhalve de periode na 2017. De rol van het Ministerie van EZK maakt onderdeel uit van het stelsel van wijziging van de Gids proportionaliteit en wordt derhalve meegenomen in de evaluatie.
Bent u bereid om als consequentie van de evaluatie ook de optie te overwegen om de Gids Proportionaliteit weer onafhankelijk van het ministerie te laten functioneren, zoals oorspronkelijk door de Kamer werd bedoeld?
De Gids proportionaliteit is opgesteld door een schrijfgroep van aanbestedende diensten en ondernemers met het doel als handreiking voor aanbestedende diensten te dienen. Op verzoek van uw Kamer5 is het karakter van de Gids gewijzigd van handreiking naar verplicht te volgen richtsnoer. Hiertoe is de Gids proportionaliteit een wettelijk verankerd product geworden. Gelet op mijn verantwoordelijk voor het aanbestedingsbeleid en de -regelgeving ligt de verantwoordelijkheid voor het penvoerderschap van de Gids proportionaliteit bij mijn ministerie. Blijvende betrokkenheid van de praktijk is geborgd door middel van advisering van de Adviescommissie. Hiertoe is in overleg met uw Kamer de oorspronkelijke schrijfgroep omgevormd tot Adviescommissie. Daarnaast kunnen beide Kamers zich door middel van de voorhangprocedure (artikel 1.10, vijfde lid, van de Aanbestedingswet 2012) uitspreken over de voorgestelde wijzigingen van de Gids. De evaluatie ziet op het stelsel van wijziging van de Gids proportionaliteit en richt zich niet op de wettelijke verankering. Vooralsnog zie ik geen aanleiding om deze wettelijke status – en daarmee de rol van de Adviescommissie – aan te passen.
De MQ-9 Reaper drones en over vergunningen voor vliegbasis Leeuwarden. |
|
Eva van Esch (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Meer drones, meer oorlog» van Lauren Gould en Isa Zoetbrood van 27 december 2020?1 Kunt u een uitgebreide reactie geven op dit artikel?
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Het project MALE UAV, de MQ-9 Reaper, heeft als primaire focus het verder versterken van de inlichtingencapaciteit van Defensie. Deze behoefte, waarover uw Kamer is geïnformeerd met de A-brief (Kamerstuk 30 806, nr. 10) d.d. 14 december 2011, is tot op de dag van vandaag relevant en onveranderd. Zoals in de A-brief werd gesteld, zijn voor militair optreden actuele, gedetailleerde en gevalideerde inlichtingen nodig. Informatievergaring vanuit de lucht of de ruimte biedt de mogelijkheid een groot gebied te bekijken en vervolgens belangrijke objecten meer in detail te onderzoeken. De noodzaak tijdens operaties met grote precisie op te treden en nevenschade zoveel mogelijk te voorkomen, maakt informatievergaring vanuit de lucht belangrijk.
De capaciteit van de MQ-9 stelt Nederland ook in staat om – binnen de coalitie waarin Nederland op dat moment opereert – aan dit proces een hoogwaardige bijdrage te leveren. Deze investering kan tevens worden bezien in het licht van de motie-Stoffer c.s. (Kamerstuk 27 925, nr. 718) d.d. 14 mei 2020 over investeren in verbeterde samenwerking op informatie- en inlichtingenvlak met bondgenoten en in gedegen eigenstandige inlichtingenvergaring.
Op dit moment is het bewapenen van de MQ-9 nog niet opgenomen in de defensieplannen. Tegelijkertijd heeft uw Kamer met de motie van het lid Bosman c.s. (Kamerstuk 35 300 X, nr. 23) d.d. 7 november 2019 het kabinet verzocht de Kamer te informeren of de behoeftestelling aangepast dient te worden om de MQ-9 te bewapenen.
Zoals ik uw Kamer in mijn reactie (Kamerstuk 30 806, nr. 52) d.d. 21 januari 2020 op de voorgenoemde motie van lid-Bosman c.s. antwoordde, onderkent Defensie de operationele voordelen van het bewapenen van de MQ-9. Zo vergroot de combinatie van het langdurig kunnen inzetten van waarnemings- en aanvalsmiddelen op hetzelfde platform de snelheid en flexibiliteit van handelen van de krijgsmacht. Tegelijkertijd levert dit een krachtige capaciteit op het gebied van het beschermen van eigen of coalitietroepen. Daarbij is het van belang te vermelden dat wapeninzet vanaf een MQ-9 technisch gezien niet anders is dan van enig ander aanvalsplatform. Een MQ-9 is geen autonoom wapensysteem en in alle gevallen beslist gekwalificeerd personeel om tot inzet van het wapen over te gaan binnen de relevante wet- en regelgeving.
Daarbij wordt gehandeld conform de geldende rules of engagement en binnen de kaders van het humanitair oorlogsrecht, waaronder de eisen van proportionaliteit en onderscheid tussen militaire doelwitten enerzijds en burgers en burgerobjecten anderzijds.
De verschillende doorgroeimogelijkheden worden samen met de andere defensiebehoeften integraal afgewogen binnen het beschikbare budget. Als dit leidt tot een behoeftestelling voor de bewapening van de MQ-9, dan wordt u daarover geïnformeerd conform de afspraken met uw Kamer aangaande het Defensie materieelproces.
Erkent u dat moderne drone-technologie de illusie creëert van een nauwkeurige langeafstandsoorlog, maar feitelijk gepaard gaat met veel burgerlijk leed?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de zin «met technologie alleen zullen wij deze oorlog niet winnen, maar het zal ons wellicht verleiden tot een volgende»? Bent u bereid in dit licht, conform de oproep van de schrijvers van het artikel, de optie om de MQ-9 Reaper te bewapenen te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u het artikel «Defensie vraagt nieuwe vergunningen aan voor vliegbasis Leeuwarden» van 19 oktober 2020?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat er voor de militaire vliegbasis in Leeuwarden inmiddels een natuurvergunning en een omgevingsvergunning is aangevraagd?
Ja.
Kunt u aangeven of stikstofuitstoot en geluidsproductie door vliegbasis Leeuwarden, waaronder van de in de toekomst in te zetten MQ-9 Reaper drones, onderdeel uitmaken van de ontwerpvergunningen? Zo nee, waarom niet?3
De vergunningsaanvragen zijn in behandeling bij het Ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en de Inspectie Leefomgeving en Transport (IL&T) van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Bij de Wnb-aanvraag is rekening gehouden met de inzet van de MQ-9 Reaper. In de aangevraagde omgevingsvergunning voor de vliegbasis is dit nog niet gedaan. Dit omdat hiervoor meer aspecten moeten worden beschouwd dan stikstofdepositie en geluidsproductie. Als er voldoende zekerheid en duidelijkheid is over deze overige aspecten met betrekking tot de MQ-9 Reaper zal worden bezien of en hoe aanvullende toestemmingen worden aangevraagd.
Zal de informatie over stikstofuitstoot en geluidsproductie bij de terinzagelegging van de ontwerpvergunning voor de burger compleet raadpleegbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Het bevoegd gezag, LNV voor de Wnb-vergunning en IL&T voor de omgevings-vergunning, bepaalt welke informatie openbaar wordt gemaakt bij de terinzagelegging van de ontwerpvergunning. Hierbij geldt dat Defensie aangeeft hoe omgegaan dient te worden met door haar aangeleverde geclassificeerde informatie.
Als Defensie bij de vergunningsaanvraag stelt dat delen van de geleverde informatie geclassificeerd zijn, dan wordt door het bevoegd gezag in de beschikking een motivering opgenomen en worden die delen niet ter inzage gelegd. Zo is een deel van de gegevens over grondgebonden geluid (proefdraaien, installaties op de vliegbasis) en vlieggerelateerd geluid voor wat betreft prestatieprofielen geclassificeerd.
Van het niet-geclassificeerde vlieggerelateerd geluid worden jaarlijks openbare geluidbelastingrapportages via de Commissie Overleg en Voorlichting Milieu Leeuwarden verspreid en op de defensiewebsite gepubliceerd. Daarbij wordt informatie gedeeld via het geluidsmeetnet, ook bereikbaar via de defensiewebsite. Prestatieprofielen van militaire vliegtuigen zijn om operationele redenen niet openbaar (Artikel 34 Besluit Militaire Luchtvaart). Geclassificeerde gegevens worden indien nodig door Defensie beschikbaar gesteld aan het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) die deze verwerkt in scenario’s en geluidsmodellen. De uitkomsten van deze modellen zijn niet geclassificeerd en worden gebruikt in de ontwerpvergunningen ter onderbouwing. Indien het bevoegd gezag voor vergunningverlening geclassificeerde gegevens moet beoordelen kunnen deze op aanvraag door gescreende toezichthouders van LNV en IL&T ingezien worden.
Kunt u toezeggen dat alle onderzoeken in relatie tot de ontwerpvergunningaanvraag onverkort en integraal door de burger inzichtelijk en raadpleegbaar zullen zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat Defensie geen gestructureerde informatie over het geluid rondom vliegbasis Leeuwarden wil delen? Zo ja, hoe worden de geluidsrapporten, nodig voor het komen tot de ontwerpvergunningen, dan opgemaakt? Zo nee, hoe zit dit dan?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de stikstofuitstoot van vliegbasis Leeuwarden mogelijk een verslechterend effect heeft op de Natura 2000-gebieden de Waddenzee, de Alde Feanen en de Groote Wielen?
Nee, voor de onderbouwing van de Wnb-vergunningaanvraag heeft Defensie de stikstofdepositie onderzocht en zijn niet-geclassificeerde rapporten aangeleverd aan het bevoegd gezag. Hieruit blijkt dat er geen toename is van stikstofdepositie op stikstofgevoelige natuur in deze Natura 2000-gebieden.
Kunt u bevestigen dat vliegbasis Leeuwarden alleen een natuurvergunning kan krijgen wanneer vastligt dat en hoe deze natuurgebieden (op een andere manier) in een gunstige staat van instandhouding gebracht zullen worden? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
De Wet natuurbescherming vereist niet dat voor de verlening van een natuurvergunning de betrokken Natura 2000-gebieden in een gunstige staat van instandhouding zullen worden gebracht. Een natuurvergunning kan worden verleend indien blijkt dat het project de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied niet aantast, waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Op grond van objectieve gegevens moet kunnen worden uitgesloten dat het plan of project significante gevolgen heeft voor het Natura 2000-gebied. In de niet-geclassificeerde rapporten die deel uitmaken van de vergunningaanvraag wordt geconcludeerd dat er geen significante gevolgen zijn voor de desbetreffende Natura 2000-gebieden.
Het is de Minister van LNV, op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, die bevoegd is tot het verlenen van een vergunning. Het is dan ook aan de Minister van LNV om te beoordelen of een natuurvergunning verleend kan worden.
Kunt u toezeggen dat omwonenden actief door Defensie geïnformeerd worden over de plannen op vliegbasis Leeuwarden via bijvoorbeeld nieuwsbrieven en informatiebijeenkomsten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Ja. Dat gebeurt nu al en hierbij zoeken we continue naar mogelijkheden om dit te verbeteren. Met regelmaat informeert de vliegbasis omwonenden over nieuwe ontwikkelingen zoals bijzondere oefeningen via nieuwsberichten op defensie.nl, via social media en via de verspreiding van persberichten die op gemeentelijke websites worden gepubliceerd. Ook zijn omwonenden uitgenodigd om zich met een email naar vliegbasisleeuwarden@gmail.com aan te melden voor een maandelijkse digitale burenmailing. In vergaderingen van de Commissie Overleg en Voorlichting Milieu (COVM) worden zulke ontwikkelingen aangekondigd en toegelicht. Waar nodig worden ook informatiebijeenkomsten georganiseerd, bijvoorbeeld voorafgaand en tijdens grote internationale vliegoefeningen zoals Frisian Flag.
De disfunctionerende nieuwe radar te Wier. |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Nieuwe radar in Wier maakt ’s-nachts te veel geluid»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat Defensie een radar heeft geïnstalleerd die de omgeving veel meer belast dan werd verwacht en daardoor ook niet (volledig) kan worden ingezet?
De SMART-L radar vervangt de oude Medium Power Radar (MPR). Gedurende de ontwikkeling van de SMART-L radar zijn bij de fabrikant Thales te Hengelo geluidsmetingen uitgevoerd om te toetsen of de radar voldoet aan de geluidsnormen voor de omgevingsvergunning. De geluidsnormen zijn gebaseerd op de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (VROM, 1998). Op basis van deze metingen was de conclusie dat de SMART-L radar in Wier zou voldoen aan de grenswaarden in de vergunning en is de vergunning ook verleend door het bevoegd gezag (ILT).
In het notaoverleg van 11 juni 2020, het wetgevingsoverleg d.d. 30 november 2020 en de antwoorden op diverse vragen (Kamerstuk 31 936, nr. 739 van 20 april 2020; Kamerstuk 31 936, nr. 806 van 17 november 2020) is toegelicht dat gedurende de testfase ook op de definitieve locatie metingen zouden worden gedaan. Dit is gebruikelijk voor de operationele ingebruikname van nieuwe apparatuur.
Het is niet ongebruikelijk dat bij de realisatie van nieuw materieel nog technische tekortkomingen aan het licht komen. In de testperiode, als onderdeel van de realisatiefase, worden deze technische tekortkomingen waar mogelijk en nodig in overleg met de fabrikant opgelost, of er worden passende aanvullende maatregelen getroffen.
De testperiode kent verschillende fasen waarbij verschillende aspecten worden getoetst. Sommige testen worden bij de fabrikant uitgevoerd, andere testen moeten op locatie worden gedaan. Dit is juist om te zien of de radar – ook op locatie – aan alle normen en eisen voldoet voordat de radar daadwerkelijk in gebruik wordt genomen.
Tegen de verwachting in is uit de testen op locatie gebleken dat het geluid van de radar niet binnen de geldende geluidsnormering voor de nachtelijke uren valt. Overdag en ‘s avonds overschrijdt de radar de geldende geluidsnormen niet. Momenteel wordt onderzocht welke maatregelen kunnen worden genomen om de geluidsbelasting van de radar te verlagen.
Wat is hier misgegaan en hoe kan het dat dergelijke gebreken in materieel pas in een zeer laat stadium aan het licht komen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe en binnen welke termijn worden de problemen opgelost, zodat omwonenden geen overlast meer ervaren (die nu varieert van geluidsoverlast tot elektrische storingen)?
De oorzaak van de geluidsoverlast is nog onbekend. De afgelopen weken zijn diverse metingen en analyses uitgevoerd om de oorzaak van de geluidsoverlast te onderzoeken. Op grond van de nadere analyse daarvan bepalen we mogelijke oplossingen. Dit proces loopt nog enkele weken.
Defensie gaat samen met Thales vanaf 25 februari een maand lang testen uitvoeren om onder andere de geluidsoverlast en verstoring op elektrische apparatuur te onderzoeken. Defensie en Thales zijn dan ook in Wier aanwezig om zoveel mogelijk met de bewoners te inventariseren welke mogelijke effecten de radar heeft op elektrische apparaten in de buurt en om die op te lossen. De omwonenden ontvangen hierover een bewonersbrief met nadere informatie.
Dit proces wordt met de hoogste prioriteit uitgevoerd. Over de voortgang en worden de bewoners op de hoogte gehouden. Samen met Thales werkt Defensie aan het oplossen van het probleem, echter het is nu nog niet duidelijk wanneer welke oplossingen gerealiseerd zijn.
Klopt het dat er door de problemen met de radar sprake is van «verminderde bewaking van het luchtruim»?
Het uitzetten van de radar ’s nachts heeft geen ongeplande consequenties. De nieuwe radar in Wier bevindt zich op dit moment nog in de testfase. De radar gaat pas een bijdrage leveren aan het bewaken van het luchtruim zodra de testfase is voltooid. Deze testfase neemt conform planning nog enkele weken in beslag.
Vanaf de sloop van de radar in Wier is er sprake van verminderde (radar)dekking. Een periode van verminderde dekking is daarmee voor de locatie Wier onvermijdelijk, maar voorzien. Dit komt, omdat de nieuwe radar op vrijwel dezelfde locatie als de oude radar is gebouwd en de aanwezigheid van de oude radar(toren) verstorend werkt op de nieuwe radar(toren), en vice versa. De sloop van de oude radar is daarom noodzakelijk om de nieuwe radar te kunnen testen en daarna in gebruik te nemen.
Om deze transitieperiode zo kort als mogelijk te houden is de sloop van de oude radar pas gestart nadat de nieuwe radar was geplaatst. Gedurende deze transitie maakt Defensie gebruik van de oude radar in Nieuw Milligen in combinatie met radarbeelden van NAVO-bondgenoten, waardoor het verlies aan radardekking gedeeltelijk wordt gecompenseerd. Tezamen is dit echter onvoldoende om aan de NAVO-eisen omtrent luchtruimbewaking te voldoen. Dit is daarmee geen oplossing voor de lange termijn.
Realiseert u zich dat het doordrukken van een nieuwe radar in Herwijnen met als argument dat het belangrijk is om een goede luchtbewaking te hebben zeer ongepast is, nu blijkt dat die luchtbewaking juist door eigen falen van Defensie onder druk staat?
De radar bevindt zich in de geplande testfase die erop is gericht om tekortkomingen te constateren en op te lossen voordat de radar operationeel in gebruik wordt genomen. De recente inzichten uit de testfase van de radar in Wier omtrent geluid zijn onderdeel van de balans tussen het opleveren van een operationele capaciteit en een juiste inpassing in de leefomgeving. Dit doet niets af aan het feit dat de radar zo spoedig als mogelijk vervangen en ingepast moet worden en vervolgens in gebruik moet worden genomen. Met de radar vervult Defensie haar NAVO-verantwoordelijkheid in het bewaken van het Nederlandse luchtruim en het luchtruim boven de Noordzee.
Erkent u dat deze nieuwe blunder voor Defensie zeer beschamend is, temeer daar we bijvoorbeeld ook al geconfronteerd worden met JSF- vliegtuigen die niet kunnen vliegen tijdens onweer? Zo nee, waarom niet?
Nee. Bij de ontwikkeling van modern materieel, zoals een radar, is het gebruikelijk dat dit materieel wordt getest voordat het in gebruik wordt genomen. Dit gebeurt in de fabriek bij de fabrikant en later ook bij de inbedrijfstelling op locatie. In de testperiode wordt het materiaal verder verfijnd, zodat deze optimaal aansluit bij de operationele eisen en ook op de beste wijze wordt ingepast in de leefomgeving. In een testperiode kunnen (technische) aandachtspunten naar voren komen die verdere uitwerking behoeven en indien nodig tot aanpassingen leiden.
Bent u bereid deze vragen voor het notaoverleg Materieel Defensie van 3 februari 2021 te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
De periode tussen het aanleveren van de schriftelijke vragen op 22 januari 2021 en het notaoverleg van 3 februari 2021 was te kort om de vragen zorgvuldig te beantwoorden.
Het bericht 'Pensioenfondsen vrezen verlaging van pensioenen in de komende jaren' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pensioenfondsen vrezen verlaging van pensioenen in de komende jaren»?1
Ja.
Deelt u de vrees van de grote pensioenfondsen, voor verlaging van pensioenen na 2021? Zo nee, waarom niet?
Mijn belangrijkste uitgangspunt bij het transitie-ftk is de overstap naar het nieuwe pensioenstelsel. Dit betekent dat geen maatregelen genomen hoeven te worden als dat vanuit de overstap naar het nieuwe stelsel niet nodig is. Daartoe is mijn voornemen bijvoorbeeld om de huidige eisen aan het (minimaal) vereist eigen vermogen voor pensioenfondsen buiten werking te stellen. Heel concreet betekent dit bijvoorbeeld dat niet gekort hoeft te worden om een dekkingsgraad van 104% te realiseren.
Ik wil ook voorkomen dat het nieuwe stelsel belast wordt met een erfenis uit het huidige stelsel, waardoor het bijvoorbeeld lastiger kan worden het gewenste indexatieperspectief te realiseren. Als het voor de overstap naar het nieuwe stelsel nodig is maatregelen te nemen, moeten die daarom ook genomen worden. De financiële positie van veel pensioenfondsen is dusdanig dat niet uit te sluiten valt dat in de transitieperiode pensioenverlagingen nodig zijn om fit aan de start van het nieuwe stelsel te verschijnen.
Zoals ik in mijn brief van 16 december jl. aangaf, heb ik met de Pensioenakkoordpartijen afgesproken de gevolgen van het transitie-ftk op premie, opbouw en uitkeringen nader te bekijken in het licht van dit uitgangspunt en daarbij de inbreng uit de wetsconsultatie te betrekken.2
Is een scenario waarbij de pensioenen tot en met de invoering van het beoogde nieuwe pensioenstelsel elk jaar worden bevroren of verlaagd, een reëel scenario? Is het mogelijk dat dit gebeurt terwijl het totale pensioenkapitaal blijft toenemen, zoals in de periode 2010 – 2020? Is een dergelijk scenario voor het kabinet acceptabel?
Een dergelijke uitspraak kan in zijn algemeenheid niet worden gedaan. Net zoals de afgelopen jaren blijft de financieel-economische ontwikkeling en de financiële positie van pensioenfondsen leidend voor de vraag of pensioenen verlaagd moeten of verhoogd kunnen worden. Daarbij bestaan forse verschillen tussen pensioenfondsen. Ik kan wel bevestigen dat het verlichtende regime van het transitie-ftk ten opzichte van het reguliere ftk forse kortingen kan voorkomen en het indexatieperspectief de komende jaren al vergroot. Gelet op de verschillende uitgangsposities, fondsspecifieke keuzes en kenmerken zal dit per fonds verschillen. Voor de pensioenfondsen díe moeten korten, zullen de kortingen naar verwachting kleiner zijn. Het transitie-ftk biedt daarnaast een ruimere mogelijkheid om de pensioenen te verhogen. Door het transitie-ftk kan het pensioenfonds een evenwichtiger, uitlegbaarder en verantwoorder overstap uitvoeren.
Welke voorbeelden kunt u noemen van geïndustrialiseerde landen die een lagere rekenrente hanteren dan in Nederland het geval is?
De laatst beschikbare vergelijking is te vinden in het EIOPA Stress Test rapport uit 2019.3 Uit de vergelijking in figuur 2.3 op pagina 18 blijkt dat Denemarken een lagere rekenrente hanteert dan Nederland.
Welke voorbeelden kunt u noemen van geïndustrialiseerde landen met een groter collectief gespaard pensioenvermogen dan Nederland, uitgedrukt als percentage van het bruto binnenlands product (BBP)?
Er zijn mij geen landen bekend met een groter collectief gespaard pensioenvermogen dan Nederland.
Klopt het dat monetaire autoriteiten streven naar een hogere prijsinflatie dan thans het geval is? Erkent u dat de Nederlandse rekenregels voor pensioenfondsen dit streven rechtstreeks ondermijnen?
De ECB stelt haar monetaire beleid in onafhankelijkheid vast. Het klopt dat de Europese Centrale Bank (ECB) naar een hogere prijsinflatie streeft dan thans het geval is. Het Nederlandse toezichtkader voor pensioenfondsen is er niet op gericht het streven van de ECB naar een bepaalde prijsinflatie te ondersteunen.
Erkent u dat het gevoerde monetaire beleid de marktrente omlaag drukt terwijl de rendementen op het pensioenvermogen daar juist fors van profiteren?
Ik erken dat.
Waarom wordt het zuur van de gemanipuleerde rentestand wel volledig met gepensioneerden gedeeld maar het zoet van het extra rendement op het kapitaal totaal niet?
De financiële positie van veel pensioenfondsen is niet zodanig dat zij behaalde rendementen direct kunnen vertalen in pensioenverhogingen. Als die financiële positie wel zodanig was, zouden deelnemers en gepensioneerden ook directer profiteren van behaalde rendementen. Met het transitie-ftk heb ik met het zicht op en indachtig het nieuwe stelsel naar ruimte binnen het huidige ftk gezocht om de indexatiemogelijkheden te vergroten. Het transitie-ftk biedt daarom een ruimere mogelijkheid om de pensioenen te verhogen.
Waarom beschouwt u het structureel hanteren van een veel hogere rekenrente voor het vaststellen van de premies als noodzaak terwijl u tegelijkertijd een hogere rekenrente voor het vaststellen van de verplichtingen blijft afwijzen?
Het is aan decentrale sociale partners om te bepalen of zij de premie bij een fonds willen dempen met een wettelijk gemaximeerd rendement. Het is dus niet zo dat de wetgever dit als een noodzakelijke methode voor de premievaststelling voorschrijft. Er zijn ook fondsen waarbij de premie niet wordt gedempt en wordt vastgesteld op basis van de risicovrije rente. Een gedempte premie leidt op het moment van inkoop van nieuwe pensioenaanspraken tot een vergroting van een dekkingstekort. Een belangrijk verschil met een hogere rekenrente voor de vaststelling van de verplichtingen is echter dat die premie nog jarenlang belegd blijft worden binnen het fonds en daar in verwachting nog een rendement op gemaakt kan worden. Een hogere rekenrente voor de vaststelling van de verplichtingen, leidt er echter direct toe dat er meer geld het fonds uitstroomt. Over dat extra uitgekeerde geld kan geen beleggingsrendement meer worden gemaakt, waardoor een eventueel tekort voor de actieve deelnemers en slapers in het fonds met zekerheid verder wordt vergroot.
Erkent u dat zelfs de gedempte premiesystematiek eigenlijk al niet meer voldoet om de premies beperkt te houden? Zo ja, waarom beschouwt u dit dan niet als het failliet van de rekenrente systematiek volgens het geldende Financieel Toetsingskader (FTK)?
De lage rente betekent dat sparen voor later duur is. Zo blijkt ook uit het onderzoek van het CPB waarover ik u op 22 september jl. heb geïnformeerd.4 Dat zie je terug op diverse plekken in het pensioenstelsel, waaronder bij het vaststellen van de premie. Om de impact op de loonkosten te beperken, mag de premie gedempt worden. Sociale partners en pensioenfondsbesturen kozen hier de afgelopen jaren in toenemende mate voor. Een andere premiedempingssystematiek verandert niet dat bij de huidige premies een pensioenuitkering onder de «kostprijs» wordt toegezegd. In het nieuwe stelsel zijn premies per definitie kostendekkend, omdat geen aanspraken worden toegezegd.
Deelt u de mening dat gepensioneerden in Nederland een waardevolle economische motor kunnen zijn in moeilijke tijden, juist dankzij ons wereldwijd ongeëvenaarde pensioenkapitaal? Waarom gebruikt het kabinet de unieke kracht van ons pensioenstelsel niet om het consumentenvertrouwen en de economie te helpen stabiliseren? Beseft u dat u in feite het tegenovergestelde doet?
Gepensioneerden, maar ook andere huishoudens, zijn in Nederland een belangrijke motor voor de ontwikkeling van de economie. Te doen zoals de vraagsteller suggereert, betekent dat vermogen dat is gereserveerd voor een langetermijntoezegging op korte termijn wordt uitgekeerd. Het toezichtkader is er juist voor om te zorgen voor een adequaat pensioen voor alle generaties. Bij de huidige precaire financiële posities van de pensioenfondsen vind ik een dergelijke aanpassing extra kwetsbaar en juist ondermijnend voor het vertrouwen in het pensioenstelsel.
Klopt het dat het algehele rendement van pensioenfondsen in 2020 volgens de rekenregels van het beoogde nieuwe pensioenstelsel juist zou leiden tot een (gespreide) verhoging van de pensioenen?
Per saldo valt niet vast te stellen of de pensioenen in het nieuwe contract hoger of lager zouden zijn geweest dan in het huidige contract. Dat zal per fonds en per gekozen invulling van de toedelingsregels en rente-afdekkingsbeleid verschillend zijn. In algemene zin geldt dat in het nieuwe contract positieve overrendementen sneller aan de deelnemers en gepensioneerden ten goede komen, omdat geen buffers meer opgebouwd hoeven te worden. Hierdoor zullen pensioenen ook sneller naar beneden bijgesteld moeten worden bij tegenvallers. Datzelfde geldt voor fondsen waarbij sprake is van een tekortsituatie. Naar verwachting zal er vaker een positief overrendement worden behaald waarmee de pensioenen kunnen worden verhoogd.
Het bericht 'STAF: Provincie creëert zelf piekbelasters in stikstof' |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «STAF: Provincie creëert zelf piekbelasters in stikstof»?1
Ja.
Is het correct dat er nu tot het boerenerf stikstofgevoelige natuur wordt ingetekend in situaties waarbij de rand van het natuurgebied loopt tot aan het boerenerf en dat er vroeger sprake was van een bufferzone (natuur die niet stikstofgevoelig is) aan de buitenrand van een natuurgebied? Wordt het «stikstofprobleem» zo niet enorm vergroot op veel plaatsen, bijvoorbeeld bij de Rijntakken, waar het natuurgebied en het agrarische gebied gescheiden worden door een smalle doorgaande weg?
De rand van een natuurgebied is niet bepalend voor het in kaart brengen van stikstofgevoelig gebied. De bedoeling is dat alleen de feitelijke stikstofgevoeligheid daarvoor bepalend is. In de huidige versie van AERIUS zitten echter ook locaties waar stikstofgevoeligheid is aangenomen in afwachting van nader onderzoek.
\Er kan bij gebrek aan dat nadere onderzoek niet worden geconcludeerd dat van stikstofgevoeligheid geen sprake is. Tegelijk is het belangrijk dat dat nadere onderzoek wel spoedig plaatsvindt, om niet onnodig lang gebruik te hoeven maken van aannames, gezien de consequenties voor de vergunningverlening.
Dit is onderdeel van de uitvoering van de motie-Geurts/Harbers (Kamerstuk 35 600, nr. 31).
Van een bufferzone (natuur die niet stikstofgevoelig is) aan de buitenrand van een natuurgebied is overigens nooit sprake geweest. En daarmee ook niet van het vergroten van een probleem.
Waarom is er geen bufferzone meer aan de rand van het natuurgebied, zodat er in geval van het voorbeeld in vraag 2 enige afstand zit tussen een boerenerf en stikstofgevoelige natuur?
Als er feitelijk sprake is van stikstofgevoelige natuur vlakbij een boerenerf, dan is dat een gegeven waar bij vergunningverlening rekening mee moet worden gehouden. Het is niet mogelijk om binnen de begrenzing van een Natura 2000-gebied een zone aan te houden waar op voorhand niet wordt getoetst op stikstof.
Wat is de status van «zoekgebieden» binnen het stikstofbeleid? Zijn de nieuwe nog te realiseren stikstofgevoelige habitats op de randen van natuurgebieden in te zien in de zogeheten AERIUS-Monitor?
Nieuwe, nog te realiseren stikstofgevoelige habitats op de randen van natuurgebieden staan niet in AERIUS, omdat alleen de reeds aanwezige natuurwaarden in AERIUS zijn opgenomen. Pas als zich een habitat daadwerkelijk heeft ontwikkeld, wordt dat habitat gekarteerd en in AERIUS opgenomen. De zoekgebieden hebben hier geen betrekking op.
Onder zoekgebied wordt bij de habitatkaarten en in AERIUS verstaan: een locatie waarvan onduidelijk is of een bepaald habitattype of leefgebied daadwerkelijk aanwezig is of niet. De reden voor het onderscheiden van deze categorie is dat een habitat in principe in het hele gebied waar het voor is aangewezen beschermd is. Inperking van die bescherming kan alleen als zeker is dat het habitat in bepaalde delen van een gebied afwezig is. In de praktijk betekent dit dat in beeld wordt gebracht waar een habitat met zekerheid aanwezig is en met zekerheid afwezig is, met als restcategorie een zoekgebied. Bij habitattypen is het aandeel zoekgebied vrij klein, omdat de karteringen van vegetaties in het algemeen voldoende duidelijkheid bieden. Bij leefgebieden van soorten is dat aandeel groter, omdat daar gelet moet worden op zowel fysieke kenmerken (met name vegetatie) als op de aanwezigheid van een soort. Want leefgebied is pas relevant als een soort er ook daadwerkelijk gebruik van maakt. Bij het maken van de kaarten voor leefgebieden is geconcludeerd dat het lastig is om met zekerheid te stellen dat een geschikt leefgebied níet «bezet» is. Dat een soort recent niet is gezien op een locatie kán veroorzaakt zijn door een te geringe waarnemingsinspanning. Vandaar dat er een relatief groot areaal te boek staat als «mogelijk bezet leefgebied», wat in AERIUS wordt aangeduid als zoekgebied.
Is er een gedetailleerde kaart van de nieuw te realiseren natuur, zijnde stikstofgevoelige zoekgebieden, zichtbaar en eenvoudig toegankelijk voor het publiek?
Zoals uit het antwoord op vraag 4 blijkt, hebben zoekgebieden hier geen betrekking op en is er geen landelijk (via AERIUS ontsloten) kaartbestand beschikbaar waar beoogde habitats op staan ingetekend.
Waarom worden de kaarten waarop nieuwe natuur (stikstofgevoelige habitats) zichtbaar is, niet openbaar gemaakt in PDF met hoge resolutie?
Zie het antwoord op vraag 5 voor zover het gaat om nieuwe natuur. De locaties van de habitattypen en leefgebieden zijn in AERIUS gedetailleerd zichtbaar in een webapplicatie. Er is niet gekozen voor pdf's, onder andere omdat er soms meerdere habitats in één kaartvlak kunnen voorkomen (zogenoemde complexen). Dat is met een pdf niet goed zichtbaar te maken, maar wel met een webapplicatie waarin op habitat kan worden geselecteerd en ingezoomd.
Is de onderbouwing van de vegetatiekarteringen openbaar? Zo ja, waar kan de onderbouwing gevonden worden? Zo nee, waarom niet?
Vegetatiekarteringen zijn een bouwsteen voor de habitatkaarten op basis waarvan in AERIUS wordt geconcludeerd of er sprake is van (mogelijke) stikstofgevoeligheid. De onderbouwing kan worden opgevraagd bij de zogenoemde voortouwnemer per Natura 2000-gebied. Op de website https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/natura-2000-beheerplannen/ kan per gebied worden nagegaan welke organisatie voortouwnemer is (een provincie, het Ministerie van I&W of het Ministerie van Defensie) en welke contactpersoon kan worden geraadpleegd.
Kan de Minister aangeven wat de belangrijkste route is voor de aanvoer van stikstof in uiterwaarden (de rivier of depositie via de lucht), gelet op het feit dat er in de uiterwaarden van de rivieren (Rijntakken) op veel plekken nieuwe stikstofgevoelige zoekgebieden en leefgebieden zijn ingetekend, terwijl rivieren erom bekendstaan dat zij buiten hun oevers treden en veel nutriënten, waaronder stikstofverbindingen, aanvoeren, en uiterwaarden erom bekendstaan dat zij daarom voedselrijk zijn?
Op de vraag wat de belangrijkste route is, kan geen algemeen geldend antwoord worden gegeven, omdat het per locatie verschilt.
Het water dat door incidentele overstroming in de uiterwaarden komt, is als zodanig geen belangrijke bron van stikstof. Niet het stikstofgehalte van het water is belangrijk, maar de stikstofvracht die via slib op de bodem komt. De belangrijkste route hangt dus af van de locatie in de uiterwaarden. Op locaties waar voedselrijk slib kan bezinken na een overstroming, kan dat slib (aangevoerd door de rivier) een belangrijker bron zijn dan stikstofdepositie uit de lucht. Van nature relatief voedselarme locaties zijn betrekkelijk zeldzaam in de uiterwaarden, maar ze kunnen zelfs voorkomen op locaties die overstroomd worden, als er ter plekke maar geen slib achterblijft. In zulke situatie is stikstofdepositie uit de lucht (die het hele jaar door plaatsvindt) wél de belangrijkste bron van stikstof.
Is er een procedure voor het intekenen van nieuwe natuur (zijnde stikstofgevoelige habitats, leefgebieden en zoekgebieden)? Zo ja, waar is deze te vinden? Zo nee, lijkt het er dan niet op dat boeren zijn overgeleverd aan een vorm van willekeur?
Zie het antwoord op vraag 5 voor zover het gaat om nieuwe natuur. Over de algemene procedure voor het samenstellen van de kaarten in AERIUS, zie de op 23 november 2020 gegeven antwoorden op soortelijke vragen (met name: kenmerk 2020D47807). Kort gezegd komt het erop neer dat de voortouwnemers de relevante gegevens inwinnen, daar habitatkaarten van (laten) maken en die vaststellen en publiceren. Vervolgens worden die doorgeleverd aan BIJ12 voor verwerking in AERIUS, waar op basis van de habitatkaarten conclusies worden getrokken over stikstofgevoeligheid.
Klopt het dat bedrijven worden aangemerkt als «piekbelaster» op natuur die nog niet aantoonbaar aanwezig is en derhalve nog niet is gekarteerd?
Nee. Uit het antwoord op vraag 5 blijkt dat nog niet aanwezige natuur niet in AERIUS is opgenomen. Dus kan evenmin worden geconcludeerd dat een bedrijf een piekbelaster is voor locaties met nog niet aanwezige natuur.
Is de berekeningsmethode van de AERIUS-aankoopcalculator openbaar? Zo ja, waar is deze te vinden?
Een toelichting op de rekenmethodiek is te vinden op https://aankoopcalculator.aerius.nl.
Bent u zich ervan bewust dat het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof in juni 2020 uitgesproken heeft dat berekeningen op hexagoonniveau met AERIUS niet doelgeschikt zijn vanwege veel te grote onzekerheid? Waarom wordt stikstofbeleid gekoppeld aan een systeem dat niet doelgeschikt is?2
De adviezen van het college worden ter harte genomen, zie daarvoor de kabinetsreactie op het advies van het Adviescollege (Kamerstuk 35 334, nr. 132).
De aangifte tegen de voorzitter van SchuldenLabNL wegens witwaspraktijken. |
|
Mahir Alkaya , Renske Leijten (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Was u op de hoogte van het feit dat het Openbaar Ministerie onderzoek doet naar de rol van oud-minister van Financiën Zalm toen u besloot deze tot voorzitter van SchuldenLabNL te benoemen?1
Het SchuldenlabNL is een onafhankelijk stichting die is opgericht door de heer Zalm. Diverse private en publieke organisaties, waaronder gemeenten, uitvoeringsorganisaties, banken, verzekeraars en departementen werken samen om bewezen effectieve schuldenaanpakken landelijk op te schalen. Het kabinet heeft geen enkele bemoeienis met het benoemen van de heer Zalm als voorzitter alsmede met de benoeming van andere leden van het bestuur van SchuldenlabNL. Zij ontvangen geen vergoedingen van het Rijk. Ik heb begrepen dat het bestuur van SchuldenlabNL onbezoldigd is. Wel werkt Toeslagen samen met publieke en private partijen met expertise op het gebied van schuldhulpverlening, zoals SchuldenlabNL. Dit soort samenwerking is voor Toeslagen zeer waardevol.2
Zal een daadwerkelijke vervolging door het OM gevolgen hebben voor diens aanstelling?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kwam u bij het idee om een oud-bankdirecteur tot «boegbeeld» van de schuldhulpverlening te maken? Is het voor u bezwaarlijk geweest dat banken enkel en alleen bestaan om te verdienen aan schulden, gemaakt door burgers en bedrijven, en dat hun directeuren er dus baat bij hebben dat burgers schulden aangaan? Zo ja, waarom heeft u dan toch de keuze op hem laten vallen? Zo nee, welke criteria hanteert u dan voor het aanstellen van «boegbeelden» van maatschappelijk zeer grote problemen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke vergoedingen ontvangen de voorzitter en andere leden van SchuldenLabNL?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het geen pas geeft om de oud-minister van Financiën die de privatisering van talrijke overheidsorganisaties finaliseerde boegbeeld te maken van de schuldenindustrie, terwijl deze voormalige publieke organisaties de grootste schuldeisers van het land zijn?
Zoals ik hierboven al heb aangegeven, is SchuldenlabNL een onafhankelijke stichting.
Deelt u de mening dat u geen «oproep» aan deze schuldeisers hoefde te doen om soepel om te gaan met de schulden van gedupeerden in de toeslagenaffaire als deze privatisering nooit had plaatsgevonden? Zo ja, denkt u dat het aanstellen van Zalm als voorman van de schuldhulpverlening in het licht hiervan de meest voor de hand liggende is geweest?
Nee die mening deel ik niet. Op dit moment wordt alles in het werk gesteld om voor de ouders een oplossing te bewerkstelligen. Ik ben in gesprek met de publieke en private schuldeisers om te komen tot een oplossing.
Had de oproep aan private schuldeisers voorkomen kunnen worden als het neoliberale privatiseringsbeleid niet was gevoerd doordat de Nederlandse staat, net als bij de Belastingdienst, had kunnen besluiten schulden af te schrijven?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen op het moment dat private schuldeisers niet meewerken, of het nu om de toeslagen of om andere schulden gaat? Hoe gaat u in het bijzonder om met de rol van financiële instellingen als deze niet voldoen aan uw oproep, terwijl deze met miljarden staatssteun zijn geholpen en waardoor oud-minister Zalm een van zijn eerdere baantjes kreeg? Deelt u de mening dat er een grote kans is dat er sprake zal zijn van publieke lasten en private baten?
De ouders die geraakt zijn door de toeslagaffaire verdienen een schone lei, zodat zij zonder schulden en met geld uit de compensatie een nieuwe start kunnen verwezenlijken. Om ervoor te zorgen dat ouders na de herstelbetaling écht een nieuwe start kunnen maken en hierbij snelheid kan worden gemaakt, ben ik in overleg met publieke en private schuldeisers om tot een oplossing voor deze ouders te komen. Zie hiervoor ook de vijfde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag van 1 februari jl.3
Bent u bereid een meer geloofwaardig voorzitter voor SchuldenLabNL te zoeken?
Zie hiervoor ook de antwoorden op vragen 1 tot en met 4, het kabinet heeft geen rol in de benoeming van het bestuur van SchuldenLabNL.
De berichten ‘Drontergezin al jaren bedreigd vanwege geografische coördinaten’ en ‘Hoe boze demonstranten door Google en CIA bij deze onschuldige familie in Dronten terechtkomen’. |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Dronter gezin al jaren bedreigd vanwege geografische coördinaten» en «Hoe boze demonstranten door Google en CIA bij deze onschuldige familie in Dronten terechtkomen»?1 2
Ja, binnen mijn departement is kennis genomen van deze berichten.
Wat vindt u van deze berichten en wat heeft u naar aanleiding van deze berichten ondernomen om deze bedreigingen zo snel mogelijk te stoppen?
De berichten tonen aan dat de overheid niet langer afzijdig kan blijven bij het reguleren van het internet en dat zelfregulering niet volstaat om alle strafbare, onrechtmatige en ongewenste content en gedragingen tegen te gaan. Ik lees in de artikelen dat de politie in Dronten inmiddels op de hoogte is en optreedt tegen strafbare gedragingen -zoals bedreigingen. Ik zie daarbij niet de noodzaak voor aanvullende interventies vanuit mijn ministerie.
Wel heb ik mijn medewerking toegezegd bij het leggen van contacten met de instellingen die verantwoordelijk zijn voor het aanwijzen van de woning van de getroffen familie als «gemiddeld» fysiek adres achter een Nederlands IP-adres. Dat kan de betroffen familie ook helpen om de uit deze kwestie voortvloeiende schade via een civielrechtelijke procedure te verhalen.
Tegelijkertijd wordt binnen mijn ministerie en binnen de rijksoverheid als geheel wel gewerkt aan het tegengaan van strafbare, onrechtmatige en ongewenste content/gedragingen op het internet en laagdrempelige mogelijkheden om dit te melden. Zo zijn er diverse meldpunten en heb ik recentelijk de oprichting van een bestuursrechtelijke autoriteit aangekondigd om illegale content tegen te gaan, en heeft de Minister voor Rechtsbescherming de Kamer recentelijk een vijfstappenplan doen toekomen om te komen tot een laagdrempelige voorziening om onrechtmatige content verwijderd te krijgen.3
Bent u bekend met het feit dat dit gezin uit Dronten al jarenlang, jaarlijks wel 30 tot 50 keer via social media, post of fysiek bedreigd is omdat mogelijk een zoekmachine coördinaten aan een IP-adres koppelt en de woning van dit gezin gesitueerd is op de locatie van deze coördinaten (en toevallig ook het middelpunt van Nederland)?
Ja, vanuit de gemeente Dronten zijn mijn medewerkers hierover op hoofdlijnen geïnformeerd. Het is aan de politie en het OM om vast te stellen of sprake is van strafbare feiten en of strafrechtelijke vervolging aangewezen is.
Bent u bekend met het feit dat onder deze 30 tot 50 keer ook ernstige bedreigingen (fysiek en digitaal) en beschuldigen (aantijgingen van kidnapping en internetfraude) zitten? Wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat een onschuldig gezin al jarenlang bedreigd of geïntimideerd wordt, beticht van oplichting en meerdere keren per jaar onbekenden aan de deur krijgt die verhaal komen halen? Deelt u de mening dat deze situatie zo snel mogelijk opgelost moet worden omwille van de veiligheid van dit gezin?
Ja, die meningen deel ik.
Kunt u toelichten waarom het patroon van de afgelopen jaren waarbij de politie meerdere keren heeft moeten ingrijpen (met als een van de dieptepunten de vermeende ontvoering van een jong meisje waarbij drie forse mannen verhaal kwamen halen), dan wel op bezoek is geweest, er niet toe heeft geleid dat de politie actief naar een oplossing is gaan zoeken?
De politie is er om de openbare orde te handhaven en om strafbare feiten op te sporen. Het herleiden van een IP-adres naar bepaalde coördinaten is geen strafbaar feit; er ligt dus ook geen taak bij de politie om dit ongedaan te maken. Daar waar wel sprake is van strafbare gedragingen, zoals bedreiging, begrijp ik dat de politie reeds optreedt.
Bent u bereid om naar aanleiding van de recente situatie, waarbij de demonstranten die afgelopen zondag slaags zijn geraakt met de politie het nu op dit gezin gemunt hebben en het gezin bedreigen, de regie te nemen en deze hachelijke situatie voor dit gezin zo snel mogelijk op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Vanuit de gemeente Dronten heb ik inmiddels per brief het verzoek gekregen om ondersteuning te bieden om de ontstane situatie weer te normaliseren. Aan dat verzoek zal ik gehoor geven, door de benodigde (internationale) contacten te faciliteren en dit onderwerp te agenderen binnen de Amerikaanse overheid.
Bent u bereid om contact op te nemen met het National Geospatial Intelligence Agency (NGA), CIA World Factbook, Google ofwel enige andere organisatie om de automatische koppeling van het middelpunt van Nederland aan een zoekopdracht of zoekmachine te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er meer van dit soort situaties bekend?
In de recente brief over Horizontale Privacy van de Minister voor rechtsbescherming is een groot aantal voorbeelden opgenomen van online fenomenen die leiden tot schade bij individuen.4 Het is het streven van het kabinet om door middel van een 5-stappen-plan te komen tot een mogelijkheid om deze fenomenen te melden en ongedaan te (doen) maken.
Ook op Europees niveau zet ik mij in voor het meer inzichtelijk maken van deze fenomenen en worden partijen in toenemende mate aangesproken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Zo is het voorstel van een nieuwe Digital Services Act opgenomen dat tussenpersonen verplicht worden om jaarlijks een risicoanalyse te verrichten, waarbij wordt onderzocht voor welke systemische risico’s de diensten die zij aanbieden vatbaar zijn. Hierbij moet worden gedacht aan risico’s zoals beperking van de vrije uitoefening van fundamentele rechten door gebruikers, en opzettelijk misbruik door derden, door bijvoorbeeld de volksgezondheid of het democratisch (verkiezings)proces te schaden.
Bent u bereid om snel contact op te nemen met de burgemeester van de gemeente Dronten om deze bizarre situatie te bespreken?
Zie antwoord vraag 7.
De natuurvergunning van Groningen Airport Eelde |
|
Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat Groningen Airport Eelde een vergunning op basis van de Wet natuurbescherming heeft uit 2009? Is dit de momenteel geldende natuurvergunning?
Ja.
Kunt u bevestigen dat u het bevoegde gezag bent voor deze natuurvergunning?
Ja.
Kunt u bevestigen dat monitoringsplannen voor de omliggende natuurgebieden als voorwaarden zijn opgenomen in die vergunning?
Ja.
Kunt u bevestigen dat op basis van dat plan monitoringsrapporten opgesteld moeten worden? Bent u daar ook verantwoordelijk voor?
Ja, de monitoring diende overeenkomstig het goedgekeurde monitoringsplan opvolgend gedurende vijf jaren te worden uitgevoerd. Ik ben sinds 2010 het hierin bevoegde gezag en heb het monitoringsplan goedgekeurd. Ook de opvolgende monitoringsrapporten moesten aan mij worden toegezonden. Ik ga hier in mijn antwoord op de vragen 5 en 6 verder op in.
Kunt u bevestigen dat wanneer op grond van de genoemde monitoringsrapporten blijkt dat de betreffende vliegbewegingen de instandhoudingsdoelen van de omliggende Natura 2000-gebieden in gevaar brengen, er nadere voorschriften aan de natuurvergunning kunnen worden gesteld? Is hier reden toe geweest?
In de vergunning is als voorschrift opgenomen dat nadere voorschriften kunnen worden gesteld wanneer uit de monitoring blijkt dat de betreffende extra vliegbewegingen de instandhoudingsdoelen van de betrokken Natura 2000-gebieden in gevaar brengen. Er is evenwel geen reden geweest om nadere voorschriften te stellen. Ik licht dat hierna verder toe.
De vergunde bestaande situatie bij het verlenen van de vergunning is in 2011 met een T0-meting in kaart gebracht. In 2011 was de vergunde uitbreiding nog niet gerealiseerd. Het rapport heb ik bijgevoegd1.
De opvolgende monitoring, die zag op de uitbreiding, heeft echter uiteindelijk niet plaatsgevonden omdat de hoeveelheid vliegbewegingen na afgifte van de vergunning juist is afgenomen ten opzichte van de bestaande (vergunde) situatie. Die bestaande situatie is vastgelegd in bovengenoemde T0-meting. Hierdoor bleek het dan ook niet noodzakelijk om eventuele negatieve effecten van een toename te monitoren na afgifte van de vergunning uit 2009.
Kunt u de monitoringsrapporten die opgesteld zijn naar aanleiding van deze natuurvergunning met de Kamer delen, ook indien deze opgesteld zijn door de gedeputeerde staten van Drenthe of Groningen?
Zie antwoord vraag 5.
Vervuilende dieselauto’s |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u onderzoek laten doen naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit als gevolg van uw besluit om de regels rond de emissie-eisen van vervuilende dieselauto’s uit te hollen?
Voor het inschatten van het effect van aanpassing van de norm is een nadere analyse uitgevoerd van de resultaten van in het buitenland uitgevoerde veldtesten. In het bijzonder is daarbij gekeken naar het grootschalige meetonderzoek dat in 2019 door de Belgische organisatie GOCA1 is uitgevoerd.
Wat zijn de gevolgen voor de luchtkwaliteit van het met 400% verslappen van de deeltjesnorm?
Het verplichtstellen van de nieuwe APK-test leidt tot een structureel, lange termijn milieueffect van 121 duizend kg fijnstofreductie. Deze inschatting is 9 duizend kg (7%) lager dan de eerder gemaakte inschatting van 130 duizend kg fijnstofreductie voor de strengere afkeurnorm voor auto’s vanaf 2015. Het verschil tussen beide inschattingen is naar verhouding klein omdat door aanpassing van de norm alleen auto’s met een klein roetfilterdefect afvallen voor het milieueffect.
Wat zijn de gevolgen voor de luchtkwaliteit van langer uitstel gunnen aan voertuigen waarvan de uitstoot hoger is dan de wettelijke norm en het later invoeren van de apk-regels hiervoor?
Door verruiming van de overgangsregeling wordt aan meer auto’s uitstel geboden om aan de nieuwe APK-test te voldoen. Als gevolg hiervan ligt het milieueffect van de nieuwe APK-test tijdelijk lager. Het uiteindelijke milieueffect blijft gelijk. Het tijdelijke lagere effect als gevolg van de overgangsregeling wordt voor een deel gecompenseerd door het milieueffect van de MRB-toeslag voor dieselauto’s met een afgemeld roetfilter. Het half jaar uitstel van de invoering betekent dat het milieueffect een half jaar later in werking treedt.
Kunt u aangeven wat de gevolgen van deze maatregelen zijn voor de volksgezondheid? Heeft u onderzocht tot hoeveel extra ziekenhuisopnames en voortijdige sterfte dit gaat leiden, cumulatief voor de gehele periode dat deze voertuigen de lucht vervuilen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, was dit van belang voor dit besluit?
Met een structureel milieueffect van 121 duizend kg vermindering van de fijnstofuitstoot door verkeer bedragen de maatschappelijke baten van invoering van de nieuwe APK-test € 20,6 mln. Bij maatschappelijke baten door schonere lucht2 gaat het met name om vermeden kosten voor gezondheidszorg. Als gevolg van de meer soepele norm voor auto’s vanaf 2015 zijn deze baten € 1,5 mln. lager (7%) dan met de scherpere norm.
Het effect van de nieuwe APK-test voor de volksgezondheid wordt meegenomen in de tweejaarlijkse doorrekening van de gezondheidsindicator, die in het kader van het Schone Lucht Akkoord door het RIVM zal worden gedaan. Met deze doorrekening worden de gezondheidseffecten (vroegtijdige sterfte en gemiddelde levensduurverkorting) van het totale pakket aan maatregelen uit het Schone Lucht Akkoord in beeld gebracht.
Is de tragere en minder effectieve invoering van de apk-regels voor te vuile diesels in lijn met de EU-regels hiervoor?
Met de invoering per 1 juli 2022 van de nieuwe APK-test handelt Nederland in lijn met de EU-regels. De EU-regels staan toe dat een Europese APK-punt volgens een betere testmethode wordt gecontroleerd. De roetdeeltjesmeting is een veel effectievere controlemethode voor de uitlaatgassen van dieselauto’s dan de Europees aanbevolen roetmeting en uitlezing van het On-Board Diagnose (OBD) Systeem. Op Europees niveau wordt een deeltjestest voor controle van roetfilters vermoedelijk pas rond 2028 verplicht gesteld. Duitsland en België zijn nu ook al bezig met de invoering van deze nieuwe test.
Wat zijn de maatschappelijke kosten van de extra vervuiling die door dit besluit wordt gegenereerd?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u andere partijen uit het Schone Lucht Akkoord (SLA) geconsulteerd, voordat u dit besluit nam? Heeft u advies van de Gezondheidsraad of kennisinstituten ingewonnen?
In het Schone Lucht Akkoord is afgesproken dat de rijksoverheid voor dieselauto’s een nieuwe APK-roetfiltertest op basis van het aantal roetdeeltjes invoert. Met mijn besluit om de nieuwe APK-test op een aangepaste wijze in te voeren kom ik deze afspraak na en voer ik ook het verzoek van de Kamer uit om de test meer te focussen op (effecten vergelijkbaar met) verwijderde roetfilters. Met de invoering van de nieuwe test geef ik tevens invulling aan het advies van de Gezondheidsraad van 23 januari 20183 om prioriteit te geven aan het terugdringen van de fijnstofuitstoot door het wegverkeer, vooral afkomstig van dieselvoertuigen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het AO Leefomgeving van 11 februari 2021?
Ja.
Stemmen per brief |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Stemmen per brief kan voorkomen dat de verkiezingsdag zich ontpopt als superspread-event»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de meest recente inzichten en verwachtingen omtrent het coronavirus erop duiden dat de risico’s op besmettingen tijdens de verkiezingsdagen ook groter dreigen te worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het stemmen per brief voor kiezers van 70 jaar en ouder wordt geregeld in de wijziging van de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 (hierna: Tijdelijke wet). De Tijdelijke wet is op 17 december 2020 in de Tweede Kamer behandeld en aansluitend door de Tweede Kamer aangenomen.
In het debat over het wetsvoorstel is zeer uitvoerig stilgestaan bij de redenen die ten grondslag liggen aan de keuze om alleen kiezers van 70 jaar en ouder de mogelijkheid te geven per brief te stemmen. Ook in de memorie van toelichting en in de nota naar aanleiding van het verslag is daar uitleg over gegeven.
De regering heeft niet overwogen om briefstemmen voor alle kiesgerechtigden mogelijk te maken. Briefstemmen voor iedereen is naar de overtuiging van de regering onwenselijk. Briefstemmen kent immers de nodige nadelen. Zo zijn het stemgeheim en de stemvrijheid niet op dezelfde wijze te waarborgen als in het stemlokaal, net als dat het geval is bij het stemmen per volmacht, waarbij kiezers hun stemgeheim moeten prijsgeven aan de volmachtnemer. Net als bij de verhoging van het aantal volmachten van twee naar drie in de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 (hierna: Tijdelijke wet) is het bij het stemmen per brief zaak de risico’s af te wegen tegen het feit dat deze alternatieve manieren van stemmen (per brief of per volmacht) een vangnet zijn voor degenen die anders niet kunnen of willen stemmen in het stemlokaal.2 Omdat het stemgeheim en de stemvrijheid niet op dezelfde wijze zijn te waarborgen als in het stemlokaal, moet er een dringende noodzaak zijn om briefstemmen voor iedereen mogelijk te maken. Die dringende noodzaak ontbreekt naar de overtuiging van de regering.
Alleen de kiezers van 70 jaar en ouder zijn volgens het RIVM generiek extra kwetsbaar voor het coronavirus. Bij alle andere kiezers is niet voor de gemeenten te bepalen wie wel en wie niet tot de risicogroepen behoort. Zou dus de mogelijkheid worden gecreëerd om alle kiezers die extra kwetsbaar zijn per brief te laten stemmen dan betekent dat de facto dat alle kiezers per brief kunnen stemmen en die stap wil het kabinet om de hiervoor aangegeven redenen niet nemen.
Daar komt bij dat het mogelijk maken van briefstemmen voor alle kiezers niet haalbaar is binnen de huidige termijnen van de Kieswet. Bepalend voor wat binnen de huidige termijnen mogelijk is, is de tijd die zit tussen de dag dat de kandidatenlijsten onherroepelijk worden en de dag van de stemming.
Voor het stemmen in de stemlokalen zijn maatregelen getroffen in de Tijdelijke wet. Al die maatregelen zijn erop gericht dat het stemmen in de stemlokalen op een veilige manier kan verlopen. Kiezers lijken daar ook vertrouwen in te hebben, zoals blijkt uit het onderzoek dat I&O Research in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de afgelopen twee weken heeft gedaan. De uitkomsten van dat onderzoek heb ik 27 januari 2021 aan de Tweede Kamer gezonden.
Deelt u de mening dat het stemmen per brief niet alleen voor kwetsbare groepen maar voor alle kiezers het risico op besmetting bij de verkiezingen wegneemt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gezien de toenemende risico’s op besmetting uw eerdere bezwaren tegen het verruimen van de mogelijkheid tot briefstemmen voor kiezers beneden de 70 jaar in een ander perspectief zijn komen te staan? Zo ja, bent u dan alsnog van plan om briefstemmen voor grotere groepen van kiezers mogelijk te maken en voor wie dan? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het nieuws dat de kosten van het havengeld voor sommige binnenvaartschippers meer dan verdubbeld zijn |
|
Roy van Aalst (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte dat binnenvaartschippers in Twente in ernstige financiële problemen terecht zijn gekomen dankzij de nieuwe havenbelasting?1
Ja.
Bent u op de hoogte dat een deel van deze getroffen binnenvaartschippers betrokken is bij de logistiek van de medische sector en daarom in deze tijden juist hun werk moeten kunnen blijven uitvoeren?
Ja.
Deelt u de mening dat de binnenvaart al in zwaar weer verkeert en dat deze enorme kostenstijging zeer onwenselijk is?
Wat betreft de kostenstijging kan ik hier in algemene zin geen uitspraak over doen. De binnenvaart is divers van aard, en de economische positie van de verschillende ondernemers kan variëren. Daarnaast heb ik uit de beschikbare informatie begrepen dat ook de wijziging van de havengeldregeling voor sommige ondernemers gunstiger is dan voorheen en voor sommige ongunstiger.
Deelt u de mening dat enorme extra kosten voor de binnenvaart de door de regering gewenste modal shift juist onmogelijk maken?
Havengeld is slechts één van de factoren die de kostprijs van het vervoer bepalen. Bovendien is de prijs van vervoer niet het enige criterium bij de keuze voor binnenvaart. In het geval van het bulktransport zoals zout vormt bijvoorbeeld de schaalgrootte een belangrijkere reden om te blijven kiezen voor de binnenvaart.
Bent u bereid met de betreffende gemeenten in gesprek te gaan en ervoor te zorgen dat deze enorme kostenstijging van tafel gaat of wordt teruggedraaid?
Nee, de gemeenten zijn immers bevoegd om zelfstandig beleid te voeren. Daarnaast hebben de vijf gemeenten die onderdeel uitmaken van het Havenbedrijf Twente aangegeven de nieuwe regeling in het 2e kwartaal van dit jaar te evalueren.
Bent u bereid om te onderzoeken in welke andere gemeenten sprake is van zo’n enorme kostenstijging voor binnenvaartschippers?
Daar zie ik geen aanleiding toe.
De nieuwe Bob-campagne in België om rijden onder invloed tegen te gaan. |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Dronken automobilisten in België ontvangen sleutelhanger met naam doodgereden kind»?1
Ja.
Bent u het eens dat de in België ontwikkelde Bob-campagne, die we ook in Nederland hebben overgenomen, zeer succesvol is?
Ja, in 2019 heeft de BOB-Campagne de «Consistent Award» gewonnen voor beste langlopende campagne. Inmiddels weet 99% van de automobilisten dat de BOB nuchter blijft en vindt 84% dat je geen alcohol moet drinken als je nog moet autorijden.
Hoe kijkt u tegen deze nieuwe Belgische versie van de Bob-campagne aan?
Het is niet zozeer een nieuwe BOB-campagne want de reguliere BOB-campagne blijven ze in België gewoon voeren. De actie waar het hier om gaat is een initiatief van Ouders van Verongelukte Kinderen (OVK) en is een aanvulling op de reguliere BOB-campagne. Bij de reguliere campagne krijgen nuchtere bestuurders een BOB-sleutelhanger. Bij deze aanvullende actie ontvangen bestuurders die gedronken hebben een sleutelhanger in de vorm van de naam van een van de verongelukte kinderen. Deze kunnen zij bij het VIAS-Institute inruilen voor een sensibiliseringscursus waar ingezet wordt op risicobesef, eigen verantwoordelijkheid en gedragsverandering. Dit is een Belgisch kennisinstituut op het gebied van verkeersveiligheid die ook de BOB-licentie beheert en interventies aanbiedt. In hoeverre dit initiatief effectief is moet blijken uit de ervaringen uit België.
Kunt u bij uw Belgische collega navragen wanneer men in België zal komen met een evaluatie van deze nieuwe Bob-campagne?
Er is contact gelegd met OVK en met het VIAS. VIAS gaf aan dat er niet standaard een evaluatie komt omdat het een privaat initiatief is. Het is ook nog de vraag of het eenmalig was of herhaald gaat worden. Zodra wij de strategie bepalen voor een nieuwe verkeersveiligheidscampagne in Nederland zal ik zorgen dat wij bij VIAS vragen of zij informatie voor ons hebben die wij mee kunnen nemen bij de afwegingen.
Kunt u aangeven of deze nieuwe Belgische versie van de Bob-campagne in België ook gepaard gaat met extra handhaving door extra alcoholcontroles?
Ja, deze campagne is gelanceerd voor het «weekend zonder alcohol». Tijdens dat weekend voert de politie alcoholcontroles uit door het hele land en dat is een vast onderdeel tijdens de reguliere BOB-campagne.
Bent u bereid te onderzoeken of deze campagne ook overgenomen kan worden in Nederland en de Kamer hierover informeren?
Ik zal het idee en de evaluatie hiervan meenemen bij de strategiebepaling voor de komende versie van de BOB-Campagne om te kijken of het een goed idee is dit ook in Nederland te doen. Aangezien wij intensief samenwerken met onder andere Veilig Verkeer Nederland, politie, TeamAlert en de provincies zal ik het idee ook met hen bespreken. Ik zal uw Kamer hier na de zomer verder over informeren.
Bent u dan ook bereid te onderzoeken of deze campagne gekoppeld zou kunnen worden aan meer alcoholcontroles in Nederland, indien u bereid bent deze nieuwe Belgische Bob-campagne ook in Nederland uit te voeren?
In Nederland wordt al extra gecontroleerd op alcohol gedurende de campagneperioden. Dit vindt plaats met intensivering van informatie gestuurde controles, waarbij onder andere omgevingsfactoren, de tijd van het jaar, weersgesteldheid, evenementen of gebeurtenissen input zijn voor gerichte controles. Dit gebeurt dus al, ongeacht of wij de actie van OVK overnemen.