Het afwijzen van gesprekken over de SUP-richtlijn op grond van artikel 5, derde lid van het WHO-kaderverdrag |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief van uw ministerie1 over het afwijzen van gesprekken over de Europese richtlijn voor minder wegwerpplastic in zee (hierna: SUP-richtlijn) op grond van artikel 5, derde lid van het Kaderverdrag van de World Health Organization (hierna: WHO-kaderverdrag)?
Ja, in deze brief is het standpunt van het ministerie aangaande contacten met de tabaksindustrie kenbaar gemaakt.2
Wat is volgens u het beoogde doel van artikel 5, derde lid van het WHO-kaderverdrag?
Het doel van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging is om huidige en toekomstige generaties te beschermen tegen de, zoals in het verdrag beschreven, verwoestende gezondheidseffecten en sociale, milieukundige en economische gevolgen van tabaksconsumptie en blootstelling aan tabaksrook. Dit verdrag beoogt een kader te bieden voor maatregelen ten behoeve van tabaksontmoediging die door de verdragspartijen op internationaal, nationaal en regionaal niveau moeten worden uitgevoerd om tabaksgebruik en blootstelling aan tabaksrook permanent en substantieel te verminderen. Tabaksontmoedigingsbeleid is van evident belang.
Artikel 5, derde lid, van het WHO-Kaderverdrag bepaalt dat overheden bij vaststelling en uitvoering van hun beleid zich niet laten beïnvloeden door de commerciële en andere gevestigde belangen van de tabaksindustrie. Op grond van artikel 5, derde lid, van het WHO-Kaderverdrag, is de Nederlandse overheid en daarmee het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zeer terughoudend in contacten met de tabaksindustrie. Dit om te voorkomen dat de tabaksindustrie invloed kan uitoefenen op het beleid. Voor alle soorten van contacten tussen de (Rijks)overheid en de tabaksindustrie die wel nodig zijn staan transparantie en zakelijkheid voorop.
Wat is de juridische onderbouwing voor het weigeren van gesprekken met betreffende organisaties over de uitvoeringstechnische implementatie van de SUP-richtlijn op grond van artikel 5, derde lid van het WHO-kaderverdrag, terwijl het geen volksgezondheidsbeleid betreft?
De onderbouwing volgt uit artikel 5, derde lid, van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging. Voor Nederland is dit verdrag op 27 april 2005 in werking getreden. Het betreffende artikel heeft betrekking op al het beleid dat overheden voeren t.a.v. tabak. Nederland heeft een verduidelijking van de invulling van artikel 5, derde lid, van het WHO-Kaderverdrag opgesteld die van toepassing is op het gehele overheidsbeleid.3 Deze verduidelijking is ook van toepassing op het voorliggende onderwerp. En in dit geval is er ook een duidelijk verband met het tabaksontmoedigingsbeleid van de overheid, zie verder het antwoord op vraag 4.
Deelt u de opvatting dat het voeren van gesprekken met betreffende organisaties over uitvoeringstechnische kwesties is toegestaan op grond van het Nederlandse artikel 5 lid 3 protocol? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom bent u niet in gesprek gegaan?
Sigarettenfilters komen veel voor in het zwerfafval en bevatten plastics en andere schadelijke stoffen. De Single-Use-Plastic-richtlijn verplicht daarom om voor filters van tabaksproducten o.a. een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) in te voeren die de kosten dekt van o.a. het opruimen en een specifieke inzamelstructuur voor de openbare ruimte. Deze UPV wordt vormgegeven via een ministeriële regeling die uiterlijk 5 januari 2022 wordt gepubliceerd en volgens de richtlijn op 5 januari 2023 in werking moet treden. Deze ministeriële regeling wordt in nauwe afstemming met VWS opgesteld, teneinde de conformiteit met het tabaksontmoedigingsbeleid te waarborgen. Indien er na het opstellen van de ministeriële regeling uitvoeringskwesties zijn waarvoor contacten met de sector noodzakelijk zijn, dan zullen die gesprekken te zijner tijd worden gevoerd binnen de genoemde kaders van zakelijkheid en transparantie.
Deelt u de opvatting dat voor een juiste implementatie van de SUP-richtlijn met alle relevante partijen de benodigde informatie moet worden uitgewisseld om organisaties de kans te bieden om aan de wet- en regelgeving te kunnen voldoen die voortvloeit uit de SUP-richtlijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid om alsnog in gesprek te gaan met de betreffende organisaties?
De tabaksindustrie is, in lijn met het WHO-kaderverdrag inzake tabaksontmoediging, een uitzondering op deze regel.
Hoe waarborgt u de juiste implementatie van de SUP-richtlijn als het gaat om sigarettenfilters, indien u niet bereid bent om gesprekken te voeren met de betreffende organisaties?
De UPV wordt vormgegeven via een ministeriële regeling die uiterlijk 5 januari 2022 wordt gepubliceerd en volgens de richtlijn op 5 januari 2023 in werking moet treden. Deze ministeriële regeling zal ook ter consultatie worden voorgelegd. Het staat de tabaksindustrie dan vrij een reactie in te sturen. Zie in aanvulling het antwoord op vraag 4.
Hoe gaat u de vragen beantwoorden van de betreffende organisaties die noodzakelijk zijn voor een juiste uitvoering van wet- en regelgeving die voortvloeit uit de SUP-richtlijn?
Indien er na het opstellen van de ministeriële regeling uitvoeringskwesties zijn waarvoor contacten met de sector noodzakelijk zijn, dan zullen die gesprekken t.z.t. worden gevoerd binnen de genoemde kaders van zakelijkheid en transparantie.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Bij deze heb ik aan uw verzoek voldaan.
De berichten dat steeds minder boeren de overstap naar biologische landbouw maken |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Biologische boer worden in Nederland? Het wordt steeds minder populair' en «Boer steeds huiveriger voor overstap naar biologisch, maar hulp is in aantocht»?1 2
Ja.
Klopt het dat steeds minder boeren de overstap naar biologische landbouw maken en wat is uw reactie op de in de artikelen gegeven verklaring dat dit komt doordat boeren minder perspectief zien in deze manier van bedrijfsvoering?
Het klopt dat minder boeren de overstap maken naar biologische landbouw. Het is niet precies duidelijk wat de oorzaken hiervan zijn. In algemene zin zie ik dat veel boeren op dit moment perspectief missen en mijn beleid is erop gericht om voor boeren dit perspectief te vergroten en om ondernemerschap te stimuleren in de transitie naar een duurzamere bedrijfsvoering (zie de agrarische ondernemerschapsagenda3). Dit doe ik bijvoorbeeld met het omschakelprogramma, waarmee ik ondernemers wil stimuleren en ondersteunen om versneld om te schakelen naar stikstofarme(re) en meer duurzame agrarische bedrijfsvoering, waaronder biologische landbouw.
Deelt u de mening dat dit een zorgwekkende ontwikkeling is?
Ja, want door omschakeling naar biologische landbouw wordt een concrete bijdrage geleverd aan zowel de transitie naar kringlooplandbouw als aan de Europese ambitie «tenminste 25% van het landbouwareaal van de EU biologisch in 2030».
Zal Nederland met deze dalende trend de Europese ambities om tot gemiddeld 25 procent biologisch landbouwareaal in 2030 te groeien, kunnen halen?
De doelstelling voor 25% biologisch landbouwareaal heeft betrekking op de EU in haar geheel en de lidstaten zullen gezamenlijk bijdragen aan deze gemeenschappelijke doelstelling. Gelet op het huidige areaal van ca 3.8% is de doelstelling van de EU voor Nederland ambitieus. Daarbij zet het kabinet in op een transitie naar kringlooplandbouw en de omschakeling naar biologische landbouw is daar een onderdeel van. Vanzelfsprekend volg ik nauwgezet de uitwerking van de «Boer tot Bord» ambities in een «Biologisch Actieprogramma» (Organic Action Plan), dat de EC naar verwachting eind maart zal presenteren. Ik zal bekijken wat deze plannen voor Nederland kunnen betekenen. Uw Kamer zal hierover langs de gebruikelijke weg via een BNC-fiche geïnformeerd worden.
Welke mogelijkheden ziet u om biologische boeren extra te ondersteunen vanuit het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid voor hun inspanningen op het gebied van bodembeheer en biodiversiteit?
Het nieuwe GLB biedt volop mogelijkheden biologische boeren extra te steunen voor hun inspanningen op het gebied van bodembeheer en biodiversiteit. Een groot deel van de biologische boeren neemt nu al deel aan het agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Bij de invulling van de ecoregelingen is het aan de lidstaat om er voor te kiezen om biologische landbouwers of landbouwers die de overstap willen maken, extra te steunen. Dit kan bijvoorbeeld door activiteiten in de ecoregelingen te laten aansluiten op activiteiten in de biologische landbouw. Mijn inzet is ook dat het mogelijk wordt om biologische bedrijven te vrijwaren van specifieke verplichtingen, bijvoorbeeld voor onderdelen van de uitgebreide conditionaliteit of bij ecoregelingen. Het SKAL-certificaat is dan het bewijs dat het bedrijf voldoet aan de duurzaamheidseisen. Deze mogelijkheid behoort nog wel bevestigd te worden in de nog vast te stellen Europese verordeningen. Daarnaast is het mogelijk om steun voor investeringen, kennisprojecten en samenwerkingsprojecten specifiek te richten op landbouwers die volgens de biologische productiemethode boeren of dat willen gaan doen. Welke keuzes Nederland in het Nationaal Strategisch Plan gaat maken, zal in de loop van dit jaar worden beslist en worden besproken met de biologische sector.
Welke mogelijkheden ziet u om boeren vanuit de overheid meer perspectief te bieden voor biologische bedrijfsvoering?
Vanuit de overheid is breed ingezet op de omslag naar kringlooplandbouw als vorm van duurzame landbouw, waar biologisch een voorbeeld van is. Deze omslag wordt op allerlei verschillende wijzen ondersteund, bijvoorbeeld via het GLB, het Omschakelprogramma duurzame landbouw en aandacht voor duurzame voeding (zie diverse voorbeelden in de antwoorden op vraag 5, 8 en 9, 10 en 11). Verder volg ik de ontwikkeling van het Biologische Actieprogramma van de Europese Commissie nauwlettend en onderzoek ik wat dit voor Nederland kan betekenen.
Welke mogelijkheden ziet u om de regeldruk te verlagen voor boeren die willen omschakelen naar biologische bedrijfsvoering?
Boeren die omschakelen van gangbare landbouw naar biologische landbouw, mogen pas het biologisch keurmerk voeren als aan alle Europese voorschriften voor biologische landbouw wordt voldaan. Dit is gedetailleerd beschreven in verordening (EG) nr. 834/2007, waar per landbouwproduct, voor alle stadia van productie, bereiding en distributie, is aangegeven waaraan moet worden voldaan om het biologisch keurmerk te mogen voeren. Dit is mede van belang ter waarborging van het consumentenvertrouwen.
Vanwege deze waarborgen wil ik goed kijken naar wat de mogelijkheden zijn om de regeldruk te beperken en/of te verminderen voor biologische boeren die aan bovenstaande regels moeten voldoen, bijvoorbeeld bij de uitwerking van instrumenten, zoals het GLB en het omschakelprogramma.
Welke mogelijkheden ziet u om in de omschakelperiode naar biologische bedrijfsvoering boeren tegemoet te komen voor de extra lasten die zij al wel dragen, maar nog niet terug kunnen verdienen?
Er zijn regelingen om agrariërs te helpen om de omslag te maken. Zo kan de Borgstelling MKB-landbouwkredieten worden gebruikt voor een omschakelkrediet. Dit betekent dat de ondernemer over een werkkapitaalkrediet kan beschikken tijdens de omschakelperiode. Met dit krediet kan de ondernemer steeds over liquide middelen beschikken in de periode dat er sprake is van een hogere kostprijs van biologische productie, maar er nog niet de hogere prijs van biologische producten wordt ontvangen.
Ook werk ik aan het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw, waarvan het «Investeringsfonds Omschakeling» naar verwachting in de loop van het voorjaar van start zal gaan (zie ook antwoord vraag 6). Met dit programma wil ik ook omschakelaars naar biologische landbouw een steun in de rug bieden bij de financiering die zij daarvoor nodig hebben. Daarmee beoog ik meer ondersteuning te geven met de omschakelfinanciering dan alleen met de reguliere borgstellingsregeling nu mogelijk is.
Welke mogelijkheden ziet u om de marktpartijen te stimuleren om meer perspectief te bieden voor biologische bedrijfsvoering, bijvoorbeeld door supermarkten aan te moedigen biologische producten een prominente plek te geven in het schap en erop te wijzen dat het prijsverschil verwaarloosbaar is?
Om het perspectief voor een biologische bedrijfsvoering te verbeteren, is het van belang dat de vraag naar biologisch voedsel toeneemt. Ik juich pilots waarin bijvoorbeeld wordt geëxperimenteerd met de plek in het schap van harte toe, zoals nu wordt gedaan in de provincie Gelderland. Deze pilots laten in de praktijk zien dat het consumentengedrag hiermee beïnvloed kan worden. Om navolging door anderen te stimuleren is het van belang de uitkomsten van zulke pilots breed uit te dragen. Daarnaast blijft het belangrijk om de consument onafhankelijke informatie en voorlichting te bieden, zoals gebeurt via de Keurmerkenwijzer van Milieu Centraal en de website van het Voedingscentrum.
Hoe kunt u maatschappelijke initiatieven zoals platform «Aardpeer», die grond aankopen en onder pachtprijs verpachten aan biologische boeren, verder stimuleren?
Allereerst wil ik aangeven dat ik dit soort regionale particuliere initiatieven zoals Aardpeer, maar ook vele andere, van harte verwelkom. Dit soort initiatieven geven de maatschappelijke steun voor kringlooplandbouw een praktische invulling. Hiermee kan ook de zekerheid aan biologische boeren worden gegeven die ze nodig hebben. Een boer zal niet investeren in een biologisch certificaat voor een pachtperceel zonder zekerheid over de langlopende beschikbaarheid van deze pachtgronden. Het zou goed zijn als alle verpachters biologische boeren hierbij zoveel mogelijk tegemoet willen te komen. Zoals ik in de hoofdlijnenbrief «herziening pachtbeleid»4 heb aangegeven, is het mijn inzet om het pachtbeleid aan te passen om langlopende pachtcontracten de standaard te maken en daarbij ook meer duurzaamheidseisen mogelijk te maken. Besluitvorming en invulling over de herziening van het pachtbeleid laat ik aan een volgend kabinet.
Naar aanleiding van de motie Bisschop5 wordt een onderzoek gestart naar wat lokale landcoöperaties, zoals Aardpeer, kunnen betekenen voor de transitie naar duurzame bedrijfsvoeringssystemen. De uitkomsten van dit onderzoek zullen met de Kamer worden gedeeld, op dat moment kan ook met u besproken worden of en welke ondersteuning van dergelijke initiatieven past bij de beoogde ontwikkeling van de land- en tuinbouw.
Welke mogelijkheden ziet u om het gebruik van biologische producten te stimuleren in alle publiek gefinancierde maaltijden, zoals in Denemarken gebeurt?
In Nederland wordt op dit moment bij overheden de vraag naar voedsel, dat op een duurzamere manier is geproduceerd, gestimuleerd via de criteria van Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI) voor catering. Op deze manier wordt de inkoopkracht van overheden benut voor een duurzame transitie van Nederland. In de tool MVI-criteria voor catering staan verschillende eisen en gunningscriteria op het gebied van ecologie, waarbij wordt verwezen naar topkeurmerken zoals het Europees keurmerk voor biologische producten. Veel overheden hebben het Manifest MVI ondertekend, waarin ambities zijn vastgelegd die verder gaan dan het toepassen van minimumeisen. Overheden bepalen zelf hun ambities en doelstellingen. Bij de rijksoverheid worden de MVI-criteria standaard toegepast.
De EC heeft aangegeven om ook in het kader van het aangekondigde «Organic Action Plan» aanbevelingen op dit terrein te doen. Het is mijn inzet om de landbouw verder te verduurzamen en ik zal in beeld brengen wat deze aanbevelingen voor het nationale beleid kunnen betekenen.
Het bericht 'DNB slaat negatief advies over renteverlaging in de wind' |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «DNB slaat negatief advies over renteverlaging in de wind»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Heeft u, zoals PensioenPro meldt, aan De Nederlandsche Bank (DNB) gevraagd de rente in deze scenariosets aan te passen? Zo ja, wanneer heeft u dit aan DNB gevraagd?
Mijn ministerie heeft vorig jaar signalen ontvangen van verschillende pensioenuitvoerders (zie verder vraag2 over de toepasselijkheid van de scenariosets. Deze signalen heb ik op 30 september 2020 onder de aandacht gebracht bij DNB. Daarbij heb ik aan DNB gevraagd zo nodig maatregelen te nemen binnen de bevoegdheden die DNB daarvoor heeft, waarbij als uitgangspunt het advies van de Commissie Parameters 2019 geldt. De aanpassing van de scenarioset is geen verzoek geweest van mij als Minister. DNB heeft als onafhankelijk toezichthouder het besluit genomen dat het een gepaste maatregel is, na beoordeling van de praktijksignalen.
Welke signalen uit de pensioensector heeft u gekregen die aanleiding waren voor het verlagen van de rente in de scenariosets?
Het betreffen signalen van verschillende pensioenuitvoerders dat de (gemiddelde) rente op lange termijn in de uniforme scenario-set te hoog lag, met als gevolg dat voor communicatie over verwachte pensioenuitkomsten naar deelnemers en voor de haalbaarheidstoets te optimistische verwachte pensioenuitkomsten kunnen ontstaan.
Was u ervan op de hoogte dat de drie genoemde hoogleraren negatief geadviseerd hebben over deze aanpassing? Zo ja, wanneer bent u hiervan op de hoogte gesteld?
Ik heb aan DNB bovengenoemde signalen onder de aandacht gebracht. Het is vervolgens aan DNB om, binnen de bevoegdheden die DNB daarvoor heeft, eventueel commentaar af te wegen en indien nodig maatregelen te nemen. Ik ben door DNB in kennis gesteld van het voorgenomen besluit en de afwegingen die daaraan ten grondslag hebben gelegen.
Wat zijn de precieze gevolgen van de aanpassingen in de scenariosets voor het Uniform Pensioenoverzicht van een deelnemer van 25 jaar, 35 jaar, 45 jaar, 55 jaar, 65 jaar en 75 jaar?
Het neerwaarts effect op de URM-uitkomsten van de aanpassing van de scenarioset per 1 januari 2021 is grofweg van vergelijkbare omvang als het opwaartse effect op de URM-uitkomsten van de aanpassing per 1 januari 2020 van de scenario-set door het advies van de Commissie Parameters 2019. De effecten verschillen echter per pensioenuitvoerder en per persoon. Bij een vergelijking van URM-uitkomsten met een jaar geleden spelen natuurlijk ook andere factoren een rol, zoals de ontwikkeling van de dekkingsgraad en de rente.
Welke gevolgen heeft de aanpassing in de scenariosets voor het beleggings- en risicobeleid van fondsen?
De uniforme scenarioset wordt gepubliceerd ten behoeve van de wettelijk verplichte communicatie over verwachte pensioenuitkomsten naar deelnemers (URM) en voor de wettelijk verplichte haalbaarheidstoets. De scenarioset is gebaseerd op het KNW-model. Dit model is niet ontworpen voor het bepalen van de invulling van het beleggingsbeleid. Hiervoor blijven eigen, fondsspecifieke ALM-analyses noodzakelijk. De aanpassing heeft daarom geen directe gevolgen voor het beleggings- en risicobeleid van pensioenfondsen.
Welk probleem wordt door de aanpassing in de scenariosets opgelost? Bent u van mening dat dit probleem zo urgent is dat het noodzakelijk is een negatief wetenschappelijk advies te negeren en een tijdelijke maatregel te treffen?
Aanleiding voor de aanpassing van de scenarioset waren signalen van verschillende pensioenuitvoerders dat de (gemiddelde) rente op lange termijn in de uniforme scenario-set te hoog lag, met als gevolg dat voor communicatie over verwachte pensioenuitkomsten naar deelnemers en voor de haalbaarheidstoets te optimistische verwachte pensioenuitkomsten kunnen ontstaan. Na het ontvangen van deze signalen heb ik deze signalen bij DNB onder de aandacht gebracht, waarbij ik heb gevraagd zo nodig maatregelen te nemen binnen de bevoegdheden die DNB daarvoor heeft.
DNB heeft als onafhankelijk toezichthouder besloten dat ingrijpen nodig was, na beoordeling van de praktijksignalen en het inwinnen van wetenschappelijk advies. Ik ben door DNB in kennis gesteld van het voorgenomen besluit en de afwegingen die daaraan ten grondslag hebben gelegen. Op basis daarvan is mijn indruk dat aan het besluit van DNB een gedegen proces ten grondslag heeft gelegen. Zo heb ik begrepen dat DNB de input van verschillende pensioenuitvoerders heeft meegewogen.
Van DNB heb ik hierover vernomen dat DNB de grote waarde van het wetenschappelijk commentaar ziet. Echter, DNB geeft aan dat de aandachtspunten van de wetenschappers niet zo zeer betrekking hebben op de huidige aanpassing als wel op keuzes gemaakt door de Commissie Parameters. Ze wijzen op het mogelijke risico dat de door DNB voorgestelde aanpassing ook een rol gaat spelen bij de stelselwijziging. DNB geeft aan dat dit niet het geval is, aangezien de door DNB voorgestelde aanpassing daar los van staat. Vanwege signalen uit de sector en het belang van representatieve pensioencommunicatie heeft DNB gekozen voor doorvoeren van de aanpassing, waarbij DNB expliciet benadrukt dat de aanpassing bedoeld is als tijdelijke oplossing en dat deze scenarioset niet ontworpen is om er conclusies aan te verbinden met betrekking tot het voorgenomen nieuwe pensioenstelsel.
Kunt u uitsluiten dat de voorgestelde aanpassing doorwerkt in de scenario’s (Q-set) die gebruikt worden bij de overgang naar het nieuwe stelsel? Zo nee, hoe zijn deze effecten in beeld gebracht?
De aanpassing heeft alleen betrekking op de scenario-set die met ingang van 1 januari 2021 gehanteerd wordt in het huidige pensioenstelsel (bij de communicatie over verwachte pensioenuitkomsten en voor de haalbaarheidstoets). Hier speelt een Q-set geen rol.
Bent u bekend met het advies van prof. dr. Bas Werker die verwacht dat de aanpassing aanzienlijke effecten heeft op de netto profijt berekeningen en de compensatie van werkenden voor de afschaffing van de doorsneepremie? Wat is de omvang van dit effect?
Ja, het advies dat door de wetenschappers uitgebracht is aan DNB is mij bekend. Zoals te lezen in het antwoord op vraag 8, heeft de aanpassing betrekking op de scenario-set in het huidige pensioenstelsel. Hier speelt netto profijt en compensatie geen rol.
Bent u ervan op de hoogte dat alle betrokken hoogleraren aanbevelen om de wijziging in deze vorm en zonder nader onderzoek niet door te voeren? Waarom is deze aanpassing toch doorgezet?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe verhoudt deze aanpassing zich tot het «onafhankelijk, technisch advies» over de scenariosets dat u in uw brief van 16 december 2020 heeft aangekondigd?2
De aanpassing is niet ontworpen om er conclusies aan te verbinden met betrekking tot het voorgenomen nieuwe pensioenstelsel. Op basis van het onderzoek van DNB naar de aanpassing en het daarbij ingewonnen commentaar uit de wetenschap concludeert DNB dat voor een oplossing voor de langere termijn een grondig onderzoek naar het optimale model en daarbij behorende modelparameters voor de uniforme scenarioset gewenst is. Dit onderzoek zal uitgevoerd worden, zoals aangekondigd in mijn kamerbrief d.d. 16 december 2020.
Wanneer is het in vraag 11 bedoelde onafhankelijk, technisch advies naar de scenariosets afgerond?
Gegeven de rol die de scenariosets gaan spelen in het nieuwe stelsel en de transitie daarnaartoe, alsmede in het daarbij behorende arbeidsvoorwaardelijke proces, streven wij ernaar dat de scenariosets beschikbaar zijn uiterlijk op het moment dat het transitieproces start.
De afgebroken CAO-onderhandelingen bij de supermarkten |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Overleg supermarkt-cao weer afgebroken: «Geld klotst tegen de plinten»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht. Het is jammer dat cao-partijen bij de supermarkt-cao nog niet tot overeenstemming zijn gekomen. Het proces van onderhandelingen verloopt soms vlot, maar heeft soms ook wat meer tijd nodig om tot een goed einde te worden gebracht. Ik hoop dat partijen er uiteindelijk samen uit gaan komen en een evenwichtig onderhandelingsresultaat weten te bereiken.
Deelt u de mening dat supermarkten in 2020 een recordomzet hebben geboekt van 45 miljard euro, een stijging van 11 procent ten opzichte van 2019?
Uit het aangehaalde artikel begrijp ik dat uit onderzoek van marktonderzoeker IRI volgt dat supermarkten 45 miljard euro hebben omgezet in 2020, hetgeen een stijging van 11 procent zou betekenen ten opzichte van 2019. Dat is inderdaad fors.
Hebt u gezien dat in het nieuwe jaar de klinkende cijfers gewoon doorzetten, met in de eerste week van 2021 alweer een groei van negen procent?
In hetzelfde artikel heb ik gelezen dat in de eerste week van 2021 sprake zou zijn van een groei van 9 procent.
Bent u het eens met de stelling dat deze cijfers een loonsverhoging rechtvaardigen voor de circa 300.000 supermarktmedewerkers, in lijn met de eis van de vakbonden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben mij ervan bewust dat de coronacrisis veel vraagt van Nederland en dat ook supermarktmedewerkers hard hebben gewerkt om de supermarkten draaiende te houden. Het is echter niet aan mij om me te mengen in de cao-onderhandelingen in een specifieke sector en te oordelen over de rechtvaardiging van een structurele en/of incidentele loonsverhoging. Het is aan de betrokken werkgevers(organisaties) en werknemersorganisaties om te onderhandelen over de arbeidsvoorwaarden en een cao af te sluiten. Cao-partijen weten bovendien het beste welke afspraken in een specifieke sector passend zijn.
Is een (extra) loonsverhoging ook niet logisch vanwege de hoge werkdruk als gevolg van corona?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid een moreel appel te doen op de werkgevers vanwege het feit «dat het geld tegen de plinten klotst»? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd is het aan werkgevers(organisaties) en werknemersorganisaties om over de arbeidsvoorwaarden te onderhandelen en een cao af te sluiten. Het onderhandelingsproces in een specifieke sector is dan ook geen zaak waar ik mij in kan mengen.
Hebt u gezien dat een Kamermeerderheid voorstander is van een hoger minimumloon? Bent u bereid het minimumloon met tien procent te verhogen als een eerste stap richting 14 euro per uur? Zo nee, waarom niet?
Ik ben ervan op de hoogte dat meerdere partijen voor een hoger wettelijk minimumloon (WML) pleiten in hun verkiezingsprogramma’s. De wijze waarop partijen dit invullen is echter verschillend. Zoals eerder aangegeven in mijn brief van januari vorig jaar,2 ben ik niet voornemens het WML in de resterende kabinetsperiode te verhogen. Overigens is het WML niet het enige dat bepalend is voor het inkomen van werknemers. Ook het bredere stelsel van inkomensondersteuning via de fiscaliteit en toeslagen speelt een rol. Goede weging van een verhoging van het WML dient dan ook in een bredere samenhang met deze instrumenten te worden bezien.
Een opgepakte journalist in Marokko en gedetineerde Rif-activisten |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de actie van Amnesty International naar aanleiding van de arrestatie in Marokko van mensenrechtenverdediger en journalist Maati Monjib, waarin opgeroepen wordt tot zijn directe vrijlating?1
Ja ik ben bekend met de actie van Amnesty International.
Bent u het eens met de mensenrechtenorganisatie dat Monjib vrijgelaten moet worden? Zo nee, waarom niet?
Als onderdeel van het mensenrechtenbeleid volgen Nederlandse ambassades wereldwijd ontwikkelingen rondom persvrijheid, de positie van journalisten, als ook ontwikkelingen rondom eerlijke rechtsgang volgens internationale standaarden. In dit licht spreekt de Nederlandse ambassade in Rabat wanneer opportuun ook met Marokko over deze onderwerpen, waar mogelijk ook in EU-verband De ambassade heeft de processen in de zaak Monjib gevolgd en wanneer mogelijk zittingen bijgewoond. Het is aan de Marokkaanse autoriteiten om een zorgvuldige rechtsgang te borgen.
Bent u bereid contact op te nemen met de Marokkaanse autoriteiten om te pleiten voor de vrijlating van Monjib? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het bericht en kunt u bevestigen dat gedetineerde Rif-activisten zijn verdeeld over verschillende gevangenissen?2
Het is aan de Marokkaanse autoriteiten om toe te zien op de situatie en naleving van regels in hun gevangenissen en zo ook de verdeling van gedetineerden over verschillende gevangenissen.
Volgens mijn laatste informatie zijn de gevangenen weer terug in de gevangenis in Tanger.
Deelt u de lezing in het artikel dat deze verdeling vooral een onnodige strafmaatregel is?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid contact op te nemen met de Marokkaanse autoriteiten om vrijlating te bepleiten voor de politieke gevangenen uit de Rif? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in reactie op uw eerdere vragen over dit onderwerp zijn de Marokkaanse autoriteiten voldoende op de hoogte van de eerdere Nederlandse reactie (referte ook aan ons Kamerdebat, Kamerstuk 34 775 V, nr. 87 en Kamerstuk 32 735, nr. 208). Daarnaast loopt er nog een verzoek tot cassatie.
Het bericht dat de Friese bodem niet meer terugveert na ondergrondse zoutwinning |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Friese bodem veert niet meer op na ondergrondse zoutwinning»?1
Ja.
Welke voorwaarden zijn er destijds gesteld bij het afgeven van een vergunning voor het winnen van steenzout uit de ondergrond in Fryslân?
Frisia heeft voor de winning van steenzout in Friesland een vergunning verkregen, op basis waarvan zij op een tweetal locaties op land steenzout mocht winnen. Dit betreft de winning uit Barradeel I en Barradeel II. De winning uit Barradeel I, het eerste winningsgebied van Frisia, is gestopt. De winning uit Barradeel II is nog gaande. De belangrijkste voorwaarde die gesteld is bij afgifte van de vergunning voor Barradeel II is dat de winning direct wordt beëindigd als de bodemdaling boven de cavernes groter is dan 30 cm of ergens in het winningsgebied Barradeel groter is dan 35 cm.
Klopt het dat door verkeerde aannames werd verwacht dat stroperig zout uit de omgeving zou toestromen om de ontstane holtes te vullen en permanente bodemdaling te voorkomen? Zo ja, wanneer is dit bij u bekend geworden?
Het klopt niet dat er van een verkeerde aanname is uitgegaan. Het staat vast dat in de diepe ondergrond aanwezig zout – vanwege zijn natuurlijke «stroperige» eigenschappen – vanzelf stroomt in de richting van de holtes (cavernes), die door de oplosmijnbouw zijn gecreëerd. Dat dit in de praktijk ook is gebeurd, blijkt uit het feit dat het totale volume van het aan de ondergrond onttrokken zout veel groter is dan het volume van de ondergrondse caverne.
Het verschil tussen het volume van het gewonnen zout en het volume van de holte wordt het convergentievolume genoemd. Dit volume manifesteert zich aan het oppervlak als bodemdaling. Zolang de winning voortduurt, blijft de bodemdaling toenemen. Zodra de winning wordt gestaakt en de druk in de cavernes wordt verhoogd, stopt de bodemdaling. Dit is ook waargenomen met de GPS-meting op de Barradeel I locatie alwaar de winning is gestopt.
Mogelijk zal het centrum van de bodemdalingskom na enige tijd iets omhoog komen. Of dit ook daadwerkelijk zal gebeuren – en in welk tempo – is onderwerp van voortgaande analyse van de monitoring gegevens. Dit mogelijke «terugveer»-effect is geen onderdeel van de in de vergunning gestelde eisen omtrent de maximale bodemdaling. Dat betekent dat er bij de berekening van de maximaal toegestane bodemdaling geen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat de bodem terugveert en de bodemdaling daardoor op termijn zou kunnen verminderen.
Heeft een permanent verlaagde bodem gevolgen voor de gebouwen in Fryslân of gevolgen voor natuur en/of milieu?
Een permanent verlaagde bodem kan gevolgen hebben voor gebouwen en/of natuur en milieu. Het antwoord op de vraag of er sprake is van impact van deze mogelijke gevolgen is beschreven in het in 2018 door SodM gepubliceerde rapport «Staat van de sector Zout»2. Het SodM geeft aan dat een geleidelijke bodemdaling ook een geleidelijk verloop heeft in tijd en ruimte waardoor er geen directe schade aan gebouwen zal optreden. Wel komt het aardoppervlak iets lager te liggen waardoor er twee indirecte schade veroorzakende effecten kunnen plaatsvinden. Deze mogelijke effecten zijn gerelateerd aan de eventuele aanpassing van het waterpeilbeheer en zijn sterk afhankelijk van de lokale situatie. Een verandering van de waterhuishouding kan leiden tot schade aan gebouwen, natuur en milieu en mogelijk ook verzilting.
Wat betreft het winningsgebied Barradeel heeft in 2010 een gebiedscommissie, bestaande uit de betrokken partijen3, een gebiedsplan opgesteld waarbij ook is gekeken naar maatschappelijke aspecten zoals leefbaarheid, landschap en natuur. In het desbetreffende gebied zijn maatregelen genomen om de effecten van de zout- en gaswinning te compenseren en daarmee schade te voorkomen.
Mocht er schade ontstaan door een lagere bodem als gevolg van de steenzoutwinning, waar kunnen claimanten dan terecht? Hebben zij te allen tijde recht op vergoeding?
Artikel 177, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een mijnbouwonderneming aansprakelijk is voor schade als gevolg van bodembeweging door zijn mijnbouwactiviteiten. Schade kan op dit moment gemeld worden bij de mijnbouwonderneming. Sinds medio 2020 is de onafhankelijke Commissie Mijnbouwschade ingericht. Op korte termijn zal de Commissie Mijnbouwschade de mogelijke schadegevallen ten gevolge van de zoutwinning gaan behandelen. De Commissie Mijnbouwschade zal op basis van de melding onderzoeken of er inderdaad sprake is van schade door bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten en stelt, als hier sprake van is, vast wat de hoogte van de vergoeding voor deze schade zou moeten zijn die door de mijnbouwonderneming moet worden betaald aan de gedupeerde. Daarbij is het uitgangspunt dat burgers die schade hebben als gevolg van bodembeweging door mijnbouwactiviteiten daar niet mee blijven zitten.
Wat voor gevolgen heeft een lagere bodem door ondergrondse zoutwinning voor de waterhuishouding van Fryslân?
Bodemdaling kan leiden tot aanpassingen van het waterpeilbeheer. Wetterskip Fryslân beheert het waterpeil. In het desbetreffende gebied is de peilverlaging tot een minimum beperkt teneinde de verzilting niet te versterken. Het Wetterskip Fryslân heeft daarom gekozen voor waterhuishoudkundige maatregelen zoals: het aanleggen van waterbergingen, overloopgebieden, drainage, en de vernieuwing van gemalen. De maatregelen komen grotendeels voort uit het eerder genoemde gebiedsplan. Deze maatregelen zorgen ervoor dat schade wordt voorkomen en dat de effecten van de gas- en zoutwinning worden gecompenseerd.
De kosten voor deze maatregelen zijn mede door Frisia en Vermilion betaald. In het antwoord op vraag 4 ben ik ingegaan op mogelijke effecten van het aanpassen van het peilwaterbeheer.
Kunt u aangeven wat de gevolgen van een veranderende waterhuishouding zijn voor de inwoners van Fryslân?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn deze nieuwe inzichten voor u aanleiding om de zoutwinning die nog plaatsvindt te heroverwegen en de negatieve neveneffecten in kaart te brengen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de berichtgeving4 geeft mij geen nieuw inzicht en ook geen aanleiding voor een heroverweging. De conclusies in het bericht komen niet overeen met het wetenschappelijke feit dat zout in de diepe ondergrond (onder invloed van druk en temperatuur) vloeit. In de vergunningverlening is rekening gehouden met de mogelijke effecten en risico’s. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 7 zijn schadebeperkende maatregelen genomen om de mogelijk effecten te compenseren.
Bent u bereid om stappen te nemen om de mogelijke schade beter in kaart te brengen en de inwoners van Friesland op de hoogte te stellen van de mogelijke gevolgen?
Ik wil niet dat bewoners blijven zitten met schade ten gevolge van bodembeweging door mijnbouw. Bewoners die menen dat zij schade hebben kunnen zich op dit moment melden bij de mijnbouwonderneming. Zij kunnen ook de Technische commissie bodembeweging vragen om een advies over de oorzaak van de schade en het schadebedrag. Op korte termijn zal de Commissie Mijnbouwschade meldingen over schade door zoutwinning gaan behandelen. De gesprekken hierover met de mijnbouwondernemingen zijn in een vergevorderd stadium.
Wat betreft de zoutwinning onder de Waddenzee (winningsvergunning Havenmond) hebben Frisia, Stichting Bescherming Historisch Harlingen (SBHH), de gemeente Harlingen en de provincie Fryslân op 18 maart 2019 een overeenkomst gesloten. Hierin zijn afspraken gemaakt over het aanleggen van een aanvullend meetnet in de binnenstad van Harlingen in combinatie met een «Early Warning System». Onder de titel «Pilot Harlingen»5 wordt de Samenwerkingsovereenkomst de komende jaren verder uitgewerkt en uitgevoerd. Via deze pilot worden de eventuele gevolgen van de zoutwinning nauwgezet in kaart gebracht en worden ook inwoners geïnformeerd.
Het schrappen van artikel 8b uit het Besluit gebruik meststoffen ter uitvoering van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn |
|
Helma Lodders (VVD), Barry Madlener (PVV), Wybren van Haga (FVD), Jaco Geurts (CDA), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Is het u bekend dat vanwege de geldende coronamaatregelen de fysieke bijeenkomsten van de Tweede Kamer beperkt zijn en de gelegenheid om moties in te dienen momenteel tot een minimum beperkt is?
Ja.
Bent u bereid om een verzoek van de VVD, CDA, SGP, PVV en FvD om artikel 8b uit het Besluit gebruik meststoffen te schrappen, vooruitlopend op het indienen van een motie waarbij u opgeroepen wordt dit artikel te schrappen (dit artikel is op 29 december 2020 toegevoegd en op 6 januari 2021 gepubliceerd), in te willigen? Bent u het ermee eens dat dit artikel een geïntegreerde teelt in de weg staat, omdat bijvoorbeeld de mechanische onkruidbestrijding onmogelijk wordt gemaakt (terwijl dit juist een van de doelstellingen is in de geïntegreerde teelt) en de selectie van pootgoed, ook met mechanische ondersteuning bij de teelt van pootaardappelen onmogelijk wordt? Hoe verhoudt dit zich tot uw beantwoording van de schriftelijke vragen van VVD en CDA op 30 september 2020, waarin u heeft verwezen naar de milieueffectrapportage van maatregelen in het kader van het 6e actieprogramma Nitraatrichtlijn van Wageningen Environmental Research, waarin aangegeven staat dat er een aantal kennishiaten zijn, zoals dat bijvoorbeeld enkel experimenteel onderzoek heeft plaatsgevonden in een niet representatief gebied voor Nederland, namelijk alleen in hellende, erosiegevoelige gebieden, en dat er daarnaast geen gegevens bekend zijn voor de Nederlandse situatie met vlakke percelen? Kunt u dit verder toelichten, aangezien in dit rapport tevens staat dat verondersteld wordt dat de maatregel niet effectief is voor kleigronden, waarmee deze maatregel in de praktijk niet bijdraagt aan de doelen van de Nitraatrichtlijn, maar wel zorgt voor het verhogen van de regeldruk, het stimuleren van chemische onkruidbestrijding en het ontstaan van onwerkbare situaties?1
In mijn beantwoording van de schriftelijke vragen, gesteld door de leden Lodders (VVD) en Geurts (CDA) (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 242), heb ik toegelicht dat de optie van het aanleggen van drempeltjes is gewijzigd naar aanleiding van de reacties die op de consultatieversie van het ontwerpbesluit zijn uitgebracht.
Het voorstel van LTO is overgenomen om tijdens of na het aanleggen van de ruggen mechanisch kleine drempeltjes te maken tot een afstand van maximaal 2 meter. Bij pootaardappelen is deze maatregel inderdaad lastiger toepasbaar, daarom is in het ontwerpbesluit voorzien in meerdere opties voor de landbouwer.
De optie van het frezen van een opvanggreppel is daarom verbreed waarbij een landbouwer afwaterende greppels of infiltratiesleuven aanlegt die bij normale weersomstandigheden het afstromende water opvangen en niet afwateren op de watergang. Hierdoor kan de landbouwer de voor zijn perceel meest passende greppel of infiltratiesleuf aanleggen. Ook is een derde optie toegevoegd, namelijk het verbreden van de teeltvrije zone langs watergangen. Dat houdt in dat langs de het betreffende perceel grenzende watergang aan onbeteelde en onbemeste zone wordt aangelegd van minimaal 3 meter breed. Boeren hebben dus de keuze de mogelijkheid te kiezen die op het eigen perceel en in de eigen bedrijfsvoering het beste uitvoerbaar is.
Het rapport «Milieueffectrapportage van maatregelen zesde Actieprogramma Nitraatrichtlijn» maakt deel uit van de verplichte plan-milieueffectrapportage die in het kader van de totstandkoming van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn in 2017 is doorlopen. In 2020 is door Wageningen Universiteit & Research als vervolg hierop veldonderzoek2 uitgevoerd naar het effect van drempels in percelen met aardappels geteeld in ruggen op vlakke percelen in Noord- en Zuid-Limburg. In dit onderzoek zijn een ruggenteelt met een drempel, een ruggenteelt zonder drempel en een teelt met een ruwe rug (aangelegd door een gitter-roller) met elkaar vergeleken.
De eerste onderzoeksresultaten laten zien dat in de ruggenteelt met drempels een duidelijk effect op het volume oppervlakkig afstromend water werd gemeten. Met de vermindering van de oppervlakkige afstroming spoelde ook minder sediment af. Ook bij de ruw aangelegde ruggen werd minder oppervlakkige afstroming gemeten, zij het minder geprononceerd. Het blokkerende effect nam lopende het seizoen af. Op de percelen waar in de loop van 2020 hevige neerslag optrad, zijn drempels weggespoeld. Analyse van de concentraties in het opgevangen afgestroomde water en sediment wordt nog uitgevoerd. Komend jaar zal verder onderzoek plaatsvinden waarnaar publicatie zal plaatsvinden in de tweede helft van 2022.
Hierbij is het goed op te merken nutriënten die niet afspoelen kunnen worden benut door de teelt en dat is in het voordeel van de landbouwer. Door de drempeltjes filtreert het water in het gehele perceel in en stroomt het niet af naar een lager gedeelte binnen het perceel, waardoor schade wordt voorkomen. Bij een langere periode van droogte wordt regen beter benut.
Het niet invoeren van deze maatregel betekent dat het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn niet volledig wordt uitgevoerd en dus niet volledig wordt voldaan aan de voorschriften van de Nitraatrichtlijn. Een meerderheid van uw Kamer verzoekt mij nu echter deze maatregel te schrappen. Aan dit verzoek zal ik als volgt gehoor geven. Omdat het besluit reeds gepubliceerd is, is het op dit moment niet mogelijk het besluit aan te passen en dus ook niet mogelijk een artikel te schrappen. De enig mogelijke stap is om, na afloop van de nahang, per koninklijk besluit tot gedifferentieerde inwerkingtreding over te gaan. Dat betekent dat ik in het koninklijk besluit tot inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit zoals dat – na afloop van de nahang die op 6 januari jl. is gestart (Kamerstuk 33 037, nr. 382) – zal worden vastgesteld, artikel 8b van het Besluit gebruik meststoffen niet in werking zal laten treden. Dit betekent dat landbouwers op klei en löss niet verplicht zijn drempels tussen ruggen, of één van de andere opties daarvoor, toe te passen om afspoeling van meststoffen te voorkomen.
Deze maatregel was voorzien in het kader van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn. Het nemen van maatregelen om afspoeling van nutriënten te beperken blijft onverkort van belang. Ik zal dit dan ook opnieuw bezien bij het opstellen van het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn ten behoeve van de verantwoordelijkheden in het kader van de waterkwaliteit. Het zou met het oog op de invulling van het zevende Nitraatactieprogramma behulpzaam zijn als de sector hiervoor het komende groeiseizoen zelf vrijwillig maatregelen treft. Hierbij kunnen landbouwers gebruik maken van reeds opgedane kennis en ervaring via bijvoorbeeld het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer.
Het bericht 'Bouwen met hout? Dat is niet duurzaam, zegt de norm' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bouwen met hout? Dat is niet duurzaam, zegt de norm»?1
Ja.
Klopt volgens u de analyse dat de huidige milieunorm (MilieuPrestatie Gebouwen, MPG) het gebruik van hout ontmoedigt, omdat hout niet als CO2-opslag wordt gezien?
Ik deel de analyse dat opslag van CO2 in hout en andere biobased bouwproducten niet tot uitdrukking komt in de huidige berekening van de milieuprestatie van bouwwerken. De reden hiervoor is dat in de berekening conform de Europese norm EN15804 ermee wordt gerekend dat de opgenomen CO2 in de afvalfase van de biobased bouwproducten weer vrijkomt. Ik verwijs u voor een uitgebreidere toelichting hierop naar mijn antwoorden op vragen van het lid Van Eijs.2
Dat betekent niet dat de huidige Bepalingsmethode Milieuprestatie Bouwwerken het gebruik van hout ontmoedigt. Bouwwerken waarin veel biobased materialen worden toegepast, hebben gemiddeld een goede score voor de milieuprestatie.
Bent u bekend met het recente onderzoek van TNO,waaruit blijkt dat houtbouw positief is voor het klimaat, mits het hout afkomstig is uit goed beheerde bossen?2
Ja.
Deelt u het inzicht dat CO2 opgeslagen in hout dat wordt gebruikt in de bouw in ieder geval de komende decennia opgeslagen zal blijven, zelfs al wordt het hout verbrand? Deelt u de conclusie dat hierdoor op z’n minst tijd wordt gewonnen om de klimaatcrisis aan te pakken?
Ik deel dit inzicht en de conclusie met enkele kanttekeningen. De klimaateffecten van bouwmaterialen dienen over de hele levenscyclus te worden beschouwd. Hout in de bouw kent verschillende toepassingen met verschillen in levensduur en verwerking bij einde levensduur. Hout toegepast voor bijvoorbeeld aftimmering, of kozijnen en gevels heeft een levensduur tot zo’n 20 jaar. Dergelijke toepassingen leveren naar mijn verwachting geen of slechts een beperkte bijdrage aan de klimaatambities. Hout toegepast voor constructies heeft in potentie een veel langere levensduur. In sommige gevallen kan dit ook nog worden hergebruikt als constructiehout. Dergelijke toepassingen kunnen in mijn ogen zeker een bijdrage leveren aan de klimaatambities. Voor die lange levensduur en eventueel hergebruik moet dan wel voldoende onderbouwing zijn. Die onderbouwing dient plaats te vinden binnen een gelijk speelveld voor alle bouwmaterialen en moet zorgvuldig worden uitgewerkt om te voorkomen dat CO2-emissie wordt afgewenteld op toekomstige generaties. Daarnaast heeft de toepassing van hout meer milieueffecten dan alleen CO2-emissie. Dit is deels het gevolg van het productieproces van hout en deels het gevolg van de manier waarop het hout wordt verwerkt in gebouwen.4 Ook dit zal zorgvuldig moeten worden uitgezocht zodat er geen ongewenste milieueffecten ontstaan. Overigens gelden deze kanttekeningen niet alleen voor hout maar voor alle materialen toegepast in de bouw.
Deelt u het inzicht dat, gezien de doelen die zijn gesteld rondom de circulaire economie het in principe niet zou moeten voorkomen dat over een aantal decennia hout gebruikt in de bouw, nutteloos wordt verbrand?
Ja.
Deelt u de mening dat het gebruik van hout in de bouw, uiteraard bij goed bosbeheer, een belangrijk middel kan zijn in het halen van onze klimaatdoelen?
Ja, als rekening wordt gehouden met de uitgangspunten die ik heb gegeven in mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bekend met de Franse norm waardoor vanaf 2022 50% van de materialen van publiek gefinancierde gebouwen moet bestaan uit biobased materialen, waaronder hout?3 Bent u bereid te onderzoeken of deze norm in Nederland ook ingevoerd kan worden?
Ja, en ik ben bereid te onderzoeken of een dergelijke norm in Nederland ingevoerd kan worden. Ik zal dit doen in het kader van de ambitie van de rijksopdrachtgevers zoals Rijksvastgoedbedrijf en Rijkswaterstaat om vanaf 2030 al hun opdrachten circulair te gaan aanbesteden.6 Dit betekent dat volgens circulaire principes wordt uitgevraagd. Een van die circulaire principes is ontwerpen met lagere milieu impact door het toepassen van biobased materialen, zoals hout.
Welke actie gaat uw ministerie ondernemen om de MPG en de MKI (Milieu Kosten Indicator) aan te passen, zodat houtbouw wordt gestimuleerd?
In mijn antwoord op vragen van lid van Eijs heb ik toegezegd te bepalen hoe de waardering van de milieueffecten van de opslag van CO2 in biobased materialen, waaronder hout, kan worden opgenomen in onze nationale systematiek. Ik hanteer daarbij als uitgangspunten dat een daaruit volgende aanpassing zal plaatsvinden binnen de ruimte die de Europese kaders daarvoor bieden en zonder afwenteling van milieueffecten, bijvoorbeeld op komende generaties.
Kunt u een reactie geven op het manifest «Een eerlijk speelveld voor een duurzamer Nederland»?4
Ik ben positief over het manifest. Ik waardeer het dat partijen uit de bouw zelf het initiatief nemen om duurzamer te willen bouwen en daarmee mede invulling geven aan mijn beleidsvoornemens. Uit het grote aantal ondertekenaars van het manifest en het feit dat de ondertekenaars uit de hele bouwketen komen (leveranciers, architecten, adviseurs, bouwers, ontwikkelaars, kennisinstituten, opdrachtgevers, een financiële instelling) maak ik op dat het draagvlak groot en breed is. Ook vind ik het positief dat de partijen in het manifest stellen dat hun doel is een eerlijk speelveld waarin elk materiaal adequaat wordt gewaardeerd in de specifieke toepassing in een gebouw. Dat sluit aan bij mijn beleid om alle maatregelen op een gelijke manier te waarderen op het niveau van het bouwwerk zodat partijen in elke situatie vrij zijn om te kiezen voor het optimale pakket aan maatregelen.
Op welke manier wordt de motie Van der Lee5 over het bevorderen van het gebruik van duurzaam hout in de bouw uitgevoerd?
De motie is uitgevoerd met de huidige uitvraag in de proeftuinen aardgasvrije wijken naar de inzet van hoogwaardig hergebruik en hernieuwbare grondstoffen9 en met het laten opstellen van het rapport «Ruimte voor Biobased Bouwen».10 In het kader van de Strategische Verkenning Biobased Bouwen wordt op de Innovatie Expo op 8 april 2021 de Challenge Verstedelijking gelanceerd, om met alliantiepartners de realisatie van biobased bouwen in de praktijk te versnellen.11
Het bericht ‘Sensorfabrikant Photonis inzet van Nederlands-Franse strijd’ |
|
Albert van den Bosch (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Sensorfabrikant Photonis inzet van Nederlands-Franse strijd»?1
Ja.
Klopt het dat Teledyne bereid was aan de voorwaarden te voldoen die de Franse overheid aanvankelijk stelde aan verkoop van Photonis aan dit bedrijf?
Ja. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en het Ministerie van Defensie recent door het management van Photonis Roden op de hoogte gesteld van de bereidheid van het Amerikaanse technologiebedrijf Teledyne in te stemmen met de voorwaarden die de Franse overheid aanvankelijk stelde aan de verkoop van Photonis aan het bedrijf.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Franse overheid vervolgens alsnog een andere koers is ingeslagen en alles op alles stelt om Photonis door Franse bedrijven te laten overnemen?
De voorgenomen overname door het Amerikaanse Teledyne is door de Franse overheid getoetst onder het geldende Foreign Direct Investment-screeningsregime in Frankrijk. Dit geeft de Franse staat de mogelijkheid voorwaarden te verbinden aan een overname, dan wel deze te doorkruisen. Bij het uitblijven van een succesvolle overname ontstaat een risico op onderinvestering, met name ook in de kennis en R&D. Om de strategische belangen van de Franse overheid én van Photonis International ook op de lange termijn te borgen, geeft de Franse Minister van Defensie aan dat het Franse Ministerie van Defensie nu een optie met enkel Franse bedrijven verkent. In het door haar uitgegeven communiqué als toelichting op de Franse koers, spreekt zij haar vertrouwen uit in Teledyne als belangrijke partner, maar ook dat een overname niet in lijn is met de strategische doelen van de Franse overheid. Ook in deze nieuwe situatie blijft de inzet van Nederland onverminderd toezien op het behartigen van de Nederlandse belangen en het kabinet is van mening dat deze het beste geborgd zijn bij een succesvolle overname.
Deelt u de conclusie dat dit op termijn banen en innovatie bij Photonis Nederland, maar ook breder gezien de samenwerking met de Rijksuniversiteit Groningen, in gevaar kan brengen?
Het kabinet heeft nadrukkelijk oog voor de hoogwaardige kennisontwikkeling en werkgelegenheid in Drenthe en Groningen. Het ecosysteem rond de Rijksuniversiteit Groningen speelt hierbij een belangrijke rol en heeft in deze context uitdrukkelijk mijn aandacht. Hier zal het kabinet zich vanzelfsprekend voor inzetten. De innovatie en werkgelegenheid bij Photonis Nederland zijn op de middellange en lange termijn naar verwachting beter geborgd bij een verkoop door de huidige eigenaar. Dit is ook de boodschap die ik heb overgebracht aan de Franse Minister van Economie en Financiën Bruno Le Maire. De Franse optie die nu verkend wordt, zal hier ook blijk van moeten geven. Ik zal dit proces dan ook nauwlettend blijven volgen.
Bent u van mening dat Europese strategische soevereiniteit samen moet gaan met blijvende openheid voor de instroom van kennis en kapitaal van buiten de EU, zeker als het gaat om vertrouwde en gelijkgezinde landen, zoals de Verenigde Staten, op defensiegebied?
Wat het kabinet betreft moet gestreefd worden naar een weerbare economie, en openheid voor en verwevenheid met derde landen is en blijft een belangrijke voorwaarde voor een weerbare economie. Wel moet goed gekeken worden dat deze openheid geen afbreuk doet aan het kunnen borgen van onze nationale en Europese publieke belangen, bijvoorbeeld op het gebied van nationale veiligheid. Risico’s die voortvloeien uit openheid en verwevenheid met derde landen worden in toenemende mate proactief in kaart gebracht om te zorgen dat geen afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid om de publieke belangen te borgen. Om dergelijke risico’s te ondervangen heeft het kabinet al een breed scala aan instrumenten tot haar beschikking.
In lijn hiermee heeft Nederland op defensiegebied ook strategische partners buiten de EU, zoals de VS en Noorwegen binnen het NAVO-bondgenootschap. In algemene zin wil Nederland de samenwerking met derde (partner-)landen binnen Europese programma’s mogelijk houden en maken, uitgaande van de meerwaarde die partnerlanden met hun kennis, kunde en capaciteiten oplevert. Dit is eveneens in lijn met de recentelijk uitgebrachte Defensievisie 2035 (Kamerstuk 34 919, nr. 71).
Hoe beoordeelt u in dat kader de eerder door de Franse overheid gestelde voorwaarden aan de verkoop van Photonis aan Teledyne?
In de contacten tussen mijn ministerie en het Franse Ministerie van Economie en Financiën is meermaals bevestigd dat zowel gedurende de toetsing als bij het opleggen van mitigerende voorwaarden het Nederlandse belang zorgvuldig is meegenomen in de afweging. Dit Nederlandse belang heeft betrekking op het borgen van de ontwikkeling van hoogwaardige kennis en R&D op beide locaties, de internationale concurrentiepositie van het bedrijf, wereldwijde markttoegang en de hier mee gemoeide werkgelegenheid.
Deelt u de conclusie dat Teledyne vanwege onder meer de kennis die zij zou inbrengen een zeer geschikte eigenaar en partner voor Photonis zou zijn?
Of Teledyne een geschikte koper van Photonis International zou zijn, is in de eerste plaats ter beoordeling aan de huidige eigenaar Ardian en het bestuur van Photonis International. Op basis van de informatie die door Photonis Nederland aan ons verstrekt is, had in het eerdere scenario – toen nog geen sprake was van de Franse optie – het de nadrukkelijke voorkeur van zowel de Nederlandse vestiging als de Franse aandeelhouder om in zee te gaan met Teledyne, vanwege de complementariteit op het gebied van kennisontwikkeling en productielijnen.
Of er nu sprake is van een Amerikaanse of Franse overname, binnen de context van het trans-Atlantische bondgenootschap, blijven onze aandachtspunten – de borging van eerder genoemde belangen – ongewijzigd.
Welke mogelijkheden heeft de Nederlandse overheid om voorwaarden te verbinden aan een eventuele verkoop van Photonis?
Op dit moment beschikt het kabinet over een aantal middelen om voorwaarden te verbinden aan overnames of investeringen. Alleen in uitzonderlijke gevallen, wanneer bepaalde publieke belangen aanzienlijk geschaad worden is overheidsingrijpen bij een overname gerechtvaardigd. Over het beschikbare instrumentarium hiervoor is uw Kamer op 2 juli 2020 geïnformeerd met de brief over de beschikbare wet- en regelgeving ter borging van de economie, het innovatievermogen en de werkgelegenheid bij ongewenste overnames en investeringen in Nederland (Kamerstuk 30 821, nr. 115).
In aanvulling op bestaande maatregelen die individuele bedrijven zelf kunnen nemen – mits dit vooraf ingeregeld is – werkt het kabinet aan de uitbreiding van het stelsel van investeringstoetsing. Dit betreft een generieke wet voor investeringstoetsing op risico’s voor de nationale veiligheid bij overnames en investeringen, die toeziet op de vitale processen en technologie die raakt aan de nationale veiligheid. Het kabinet is voornemens deze wet met terugwerkende kracht in werking te laten treden, met als peildatum 2 juni 2020. Hierover is uw Kamer geïnformeerd op 2 juni 2020 (Kamerstuk 30 821, nr. 113). Vanwege de terugwerkende kracht heeft het kabinet de mogelijkheid – zodra en indien de wet in werking is getreden – mitigerende voorwaarden op te leggen wanneer de bescherming van onze nationale veiligheid hier aanleiding toe geeft.
Aansluitend op dit generieke wetsvoorstel heeft het kabinet een aanvullende, sectorspecifieke investeringstoets voor de defensie-industrie in voorbereiding. Hierover is uw Kamer in juni 2020 geïnformeerd met de brief Voortgang wetgevingstraject sectorale investeringstoets defensie-industrie (Kamerstuk 31 125, nr. 113).
Bent u bereid om met de Franse regering contact op te nemen om duidelijk te maken dat de overname van een defensiebedrijf door een andere partij uit een vertrouwd (en bondgenootschappelijk) partnerland onder de juiste voorwaarden een goede manier kan zijn om zowel de Europese strategische soevereiniteit als de toegang tot kennis en kapitaal te borgen?
Het kabinet blijft de ontwikkelingen rondom Photonis nauwlettend volgen, waarbij onze inzet onverminderd toeziet op de Nederlandse veiligheidsbelangen, het borgen van de ontwikkeling van hoogwaardige kennis en R&D op beide locaties, internationale concurrentiepositie van het bedrijf en wereldwijde markttoegang. Tegelijkertijd is het van groot belang de weg die de Franse overheid is ingeslagen met de verkenning van mogelijke Franse kopers voldoende tijd en ruimte te geven om tot resultaten te leiden, waarmee ook de Nederlandse belangen worden behartigd. Daarbij wil ik benadrukken dat de contacten tussen onze overheden goed en frequent zijn.
De verhuizing van een huisartsenpost naar Roosendaal |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tholen geschokt ook de huisartsenpost verhuist naar Roosendaal»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Ik begrijp dat wijzigingen in het zorgaanbod van acute zorg tot zorgen leidt bij mensen en dat het voorgenomen besluit om de huisartsenpost in Bergen op Zoom naar Roosendaal te verplaatsen onrust veroorzaakt bij de bewoners die gebruik maken van deze huisartsenpost. Daarnaast onderken ik het belang van een goede fysieke bereikbaarheid van acute zorg. Ik acht het daarom van belang dat besluitvorming over wijzigingen in het zorgaanbod van acute zorg op een goede manier verloopt en dat voor het nemen van een definitief besluit een aantal processtappen zorgvuldig worden doorlopen, waaronder vroegtijdige consultatie van bewoners, gemeenten, zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Ik heb van de stichting Huisartsenposten West-Brabant vernomen dat er inmiddels met de meeste externe stakeholders gesprekken hebben plaatsgevonden. Gesprekken met inwoners van de verzorgingsgebieden van de huisartsenposten in Bergen op Zoom en Roosendaal zijn vanwege Covid-19 uitgesteld, maar zullen alsnog plaatsvinden voordat er een definitief besluit wordt genomen. Het is uiteindelijk aan de stichting Huisartsenposten West-Brabant en de huisartsen in de regio, in samenspraak met de betreffende zorgverzekeraar(s) en binnen de normen gesteld voor toegankelijkheid en bereikbaarheid, om na het volgen van een zorgvuldig besluitvormingsproces keuzes te maken met betrekking tot hun zorgaanbod in de avond-, nacht-, en weekenduren.
Wat vindt u ervan dat uw ambtsvoorganger in het debat van 13 juni 2018 stelde dat er vroeg in het besluitvormingsproces en voor er een definitief besluit genomen wordt, alle partijen betrokken moeten worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de handelwijze van Huisartsenkring West Brabant zich tot artikel 8a.4 van de algemene maatregel van bestuur (AMvB) acute zorg?
Ik heb van de IGJ vernomen dat er nog geen melding is gemaakt van de voorgenomen verhuizing van de huisartsenpost in Bergen op Zoom naar Roosendaal, maar dat de casus hen wel bekend is. Gezien de voorgenomen verhuizing pas in 2025 zal plaatsvinden en ik van de stichting Huisartsenposten West-Brabant heb vernomen dat zij zullen handelen naar de concept AMvB acute zorg, ga ik ervanuit dat de instelling aan zijn verplichtingen uit de concept AMvB gaat voldoen.
Kunt u uiteen zetten welke partijen tot dusverre bij de besluitvorming over de verhuizing van de huisartsenpost naar Roosendaal betrokken zijn?
Van de stichting Huisartsenposten West-Brabant heb ik vernomen dat vóór het definitieve besluit over het verhuizen van de huisartsenpost in Bergen op Zoom naar Roosendaal gesprekken worden aangegaan met diverse externe stakeholders. Burgemeesters en wethouders van Bergen op Zoom, Tholen, Hoogerheide/Woensdrecht, en Steenbergen zijn in januari 2020 reeds geïnformeerd, en ook de zorgverzekeraars en de belangrijkste samenwerkingspartners in de regio zijn vroegtijdig geïnformeerd. Onder de te betrekken stakeholders vallen ook (vertegenwoordigers van) bewoners van het werkgebied van de huisartsenposten in Bergen op Zoom en Roosendaal, waarbij ook de inwoners van Tholen zullen worden meegenomen. Vanwege Covid-19 is besloten om de gesprekken met de bewoners van het werkgebied van de huisartsenposten in Bergen op Zoom en Roosendaal, die gepland stonden voor afgelopen zomer, uit te stellen. Deze zullen op een later moment alsnog plaatsvinden.
Zijn of worden de inwoners van Tholen gezien als een «betrokken partij»?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn de inwoners van Tholen voldoende meegenomen in de besluitvorming om de huisartsenpost te verhuizen naar Roosendaal? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is er in het besluitvormingsproces voldoende meegewogen wat de consequenties zijn als men ‘s avonds of in het weekend naar de huisartsenpost in Roosendaal moet gaan?
Ik heb van de stichting Huisartsenposten West-Brabant vernomen dat responstijden en bereikbaarheidstijden worden meegewogen in het besluitvormingsproces. Ik heb daarnaast van de NZa vernomen dat er door het RIVM een bereikbaarheidsanalyse is uitgevoerd. Hieruit blijkt dat, in de mogelijke toekomstige situatie, 97,8% van de inwoners van het verzorgingsgebied van de huidige huisartsenposten in Bergen op Zoom en Roosendaal binnen 30 minuten rijtijd per personenauto de post kan bereiken. De gehanteerde norm dat 90% van de inwoners van het verzorgingsgebied binnen 30 minuten met eigen auto een huisartsenpost moet kunnen bereiken wordt dus in de huidige en in de mogelijke toekomstige situatie gehaald. Specifiek voor de inwoners van Tholen geldt dat de reistijd vanaf Tholen in de mogelijke toekomstige situatie met 2 minuten wordt verlengd.
Is er overleg geweest met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) over de verhuizing van de huisartsenpost naar Roosendaal en bereikbaarheid en aanrijtijden?
Zie antwoord vraag 8.
Valt de aanrijtijd voor auto’s nog binnen de 30 minuten-norm zoals beschreven op de website www.volksgezonheidenzorg.info?2
Zie antwoord vraag 8.
Is dit besluit dat de huisartsenkring West Brabant nu genomen heeft, definitief? Waarom wel? Waarom niet?
Ik heb van de stichting Huisartsenposten West-Brabant vernomen dat er vooralsnog sprake is van een voorgenomen besluit en dat het definitieve besluit formeel genomen wordt nadat alle gesprekken met de diverse externe stakeholders hebben plaatsgevonden, waaronder de uitgestelde gesprekken met de (vertegenwoordigers van) bewoners binnen het werkgebied van de huisartsenposten in Bergen op Zoom en Roosendaal.
Wat vindt u van de argumentatie van de Huisartsencoöperatie West-Brabant dat de verhuizing nodig is om de beste zorg te kunnen garanderen, gezien uit de statistieken blijkt dat huisartsenposten vier miljoen keer acute zorg verlenen los van de zorg die een Spoedeisende Hulp (SEH)-post levert?3
Binnen de normen gesteld voor toegankelijkheid en bereikbaarheid is het aan de stichting Huisartsenposten West-Brabant en de huisartsen in de regio, in samenspraak met de betreffende zorgverzekeraar(s) om keuzes te maken met betrekking tot hun zorgaanbod in de avond-, nacht-, en weekenduren en om de veiligheid en kwaliteit van de geleverde zorg te borgen. Ik vind het echter van belang dat besluitvormingsprocessen die raken aan de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de acute zorg zorgvuldig verlopen en dat betrokken partijen in de regio op een goede manier worden geïnformeerd en meegenomen in de overwegingen op basis waarvan besluiten worden genomen.
Het verdwijnen van Vietnamese alleenstaande kinderen uit de COA-opvang |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat twee van de kinderen onder de 39 mensen die op 23 oktober 2019 in Essex dood werden aangetroffen in de koelcontainer van een mensensmokkelaar, vijf maanden lang in de Nederlandse beschermde opvang hebben verbleven?
De gebeurtenis in Essex is een uiterst ernstige zaak met een hartverscheurende afloop. Na een grootschalig Europees onderzoek zijn er in de Essex-zaak veroordelingen geweest voor mensensmokkel.
In Nederland zal gereflecteerd worden op deze zaak en zal worden bezien welke mogelijke lessen hier uit getrokken kunnen worden.
De problematiek van minderjarige Vietnamese vreemdelingen die verdwijnen uit de opvang is al langer in de migratieketen bekend. Zoals aan uw Kamer gemeld per brief van 23 maart 2020 worden amv’s bij wie op voorhand een risico op verdwijning bestaat, vanwege bijvoorbeeld een reëel vermoeden dat zij slachtoffer zijn van mensenhandelaren, in de beschermde opvang geplaatst. Vietnamese minderjarigen worden in Nederland standaard in de beschermde opvang geplaatst. In de beschermde opvang vinden extra maatregelen en toezicht plaats om de amv’s binnen de opvang te beschermen tegen personen met kwade bedoelingen. Tevens wordt in de beschermde opvang gebruik gemaakt van een multidisciplinaire risicoanalyse van de kwetsbaarheden van de betreffende amv’s. De beschermde opvang is echter een besloten en niet een gesloten opvangvorm. Ondanks de inzet die door medewerkers wordt gepleegd om dit te voorkomen, kan een amv uit de beschermde opvang vertrekken.
Conform deze standaardwerkwijze zijn ook de twee genoemde jongens in de beschermde opvang geplaatst. Het klopt dat zij hier ongeveer vijf maanden hebben verbleven. Het klopt ook dat de twee door de politie zijn gevolgd toen zij de opvang verlieten. Naar aanleiding van een verdenking mensensmokkel is ervoor gekozen om een observatieteam (OT) van de politie in te zetten om zicht te krijgen op de bewegingen van de jongens en op degenen die zich daarbij mogelijk schuldig zouden maken aan mensensmokkel. Het OT is de jongens in het kader van de grensoverschrijdende observatie, gevolgd tot een adres in België. Op basis van de standaardprocedure grensoverschrijding is hiervoor contact opgenomen met de Belgische autoriteiten. De verdenking mensensmokkel was gericht tegen een niet bekend persoon (NN01) en gebaseerd op signalen van mensensmokkel zoals het feit dat één van de jongens eerder deel uitmaakte van een groep gesmokkelde personen die werd aangetroffen in Hoek van Holland en de veronderstelling dat het aannemelijk was dat na eventueel vertrek uit de beschermde opvang hij hulp zou krijgen van een ander of anderen. De Belgische politie liet weten dat het adres in België niet bekend stond als mensensmokkeladres of anderszins. Een concrete verdenking tegen een persoon is niet ontstaan. Omdat er op dat moment geen concrete wetenschap van mensensmokkel was, is er volgens de politie en het OM geen sprake geweest van doorlaten (ex artikel 126ff Sv). Daarnaast zijn de jongens steeds onder controle gehouden/geweest van het Nederlandse observatieteam waarna in afstemming het initiatief is overgedragen aan de Belgische autoriteiten.
Klopt het dat de betreffende twee kinderen door de politie zijn gevolgd nadat zij de opvang hadden verlaten, maar dat de politie uiteindelijk niet heeft ingegrepen om de taxi van de twee kinderen te stoppen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u verklaren waarom de politie niet heeft aangenomen dat het hier om strafbare mensenhandel ging, waarop het juridische doorlaatverbod van toepassing is?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat voor een verdenking van mensenhandel in het geval van minderjarigen het waarnemen van dwang geen vereiste is?
In algemene zin geldt inderdaad dat voor mensenhandel jegens een minderjarige niet is vereist dat door de dader dwang is toegepast (artikel 273f, eerste lid, onderdeel 2⁰, van het Wetboek van Strafrecht). In dat geval is wel vereist dat de dader de bedoeling heeft gehad om een ander uit te buiten of door een derde te laten uitbuiten. Bij vervolging ter zake van mensenhandel is het aan de rechter om te beoordelen of mensenhandel in het gegeven geval wettig en overtuigend is bewezen.
Wordt bij het doen van aangifte van mensensmokkel door een minderjarige automatisch uitgegaan van mensenhandel, op basis waarvan een B8-vergunning kan worden verstrekt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Mensensmokkel en mensenhandel zijn twee verschillende delicten, al kunnen ze in combinatie voorkomen. Mensensmokkel is het helpen van mensen waardoor zij zich illegaal toegang tot of doorreis door een land kunnen verschaffen. Migranten kiezen en betalen hier doorgaans zelf voor. Mensensmokkel is een misdaad tegen de staat. Mensenhandelis het werven, vervoeren, overbrengen, opnemen of huisvesten van mensen, met gebruik van dwang (in brede zin) en met het doel die mensen uit te buiten. Dat hoeft niet grensoverschrijdend te gebeuren. De (beoogde) uitbuiting is de kern van mensenhandel. Het is daarmee een misdaad tegen de persoon.
Bij de geringste aanwijzing dat sprake is van mensenhandel biedt de politie of KMar aan het vermoedelijke slachtoffer bedenktijd aan in de zin van paragraaf B8/3 van de Vreemdelingencirculaire, waarna het slachtoffer de mogelijkheid krijgt om aangifte te doen van mensenhandel. Wanneer aangifte wordt gedaan van mensenhandel stuurt de politie of KMar de kennisgeving hiervan door aan de IND, de IND merkt deze kennisgeving ambtshalve aan als een aanvraag tot het verlenen van een B8-vergunning.
Hoe vaak is sinds de door u nieuw ingevoerde werkinstructies inzake Vietnamese AMV’s (alleenstaande minderjarige vreemdelingen) het vertrek van een AMV door een voogd als vertrek met bekende bestemming aangemerkt, waardoor de politie stopt met onderzoeken? Erkent u dat hierdoor mogelijk onderzoeken worden stopgezet die van groot belang kunnen zijn voor het oprollen van mensenhandel? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit herken ik niet. De nieuwe werkafspraken tussen politie/AVIM, COA, Nidos en de DT&V, waar uw Kamer bij brief van 23 maart 2020 over is geïnformeerd, hebben tot doel om vast te leggen, wie, wat, wanneer moet doen als geconstateerd wordt dat een minderjarige is vertrokken uit de opvang, waaronder de beschermde opvang. Ze zien niet specifiek op Vietnamese amv’s. In de werkafspraken is de mogelijkheid opgenomen dat een amv, naast vertrokken met onbekende bestemming, ook kan worden aangemerkt als vertrokken naar een bekende bestemming. Hier is sprake van indien de amv afwezig is uit zijn of haar gebruikelijke omgeving, maar de verblijfplaats bekend is bij de voogd en er bij de voogd vertrouwen is dat het goed gaat met de pupil en de zorg is overgenomen door ouders of derden (bijv. een instelling). Dit gebeurt enkele keren per jaar. Amv’s ten aanzien van wie twijfels bestaan over zijn of haar veiligheid zullen niet worden aangemerkt als met bekende bestemming vertrokken.
Wordt bij een vermoeden dat een Vietnamese AMV op korte termijn mogelijk de beschermde opvang wil verlaten direct de politie geïnformeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, onderneemt de politie hierop meteen actie door de opvang in de gaten te houden en AMV’s te volgen? Zo nee, waarom niet?
Medewerkers van de beschermde opvang zijn alert op signalen die kunnen duiden op het voornemen van een amv om de beschermde opvang te verlaten. De beschermde opvang heeft korte lijnen met de politie en signalen die mogelijk duiden op een verdwijning worden met de politie gedeeld.
Afhankelijk van de melding, kan de politie bepalen waartoe ze gemachtigd is om actie te ondernemen. Niet elk plotseling vertrek hoeft te maken te hebben met mensensmokkel of -handel. Als er concrete indicaties zijn die onderzocht kunnen worden op het gebied van mensensmokkel, dan wel mensenhandel, zal respectievelijk de KMar, dan wel de politie nader onderzoek doen en bezien welke maatregelen kunnen worden ingezet.
Bent u bekend met het feit dat de op 23 oktober 2019 dood aangetroffen mensen in de koelcontainer van een vrachtwagen hadden betaald voor wat door de mensenhandelaren als «VIP-reis» werd verkocht? Bent u het er mee eens dat alle mogelijke inspanningen moeten worden verricht om dit soort schurken in de gevangenis te krijgen? Zo ja, welke concrete stappen heeft u hierin gezet, of gaat u nog zetten?
Hetgeen gebeurd is, is zeer ernstig met een verschrikkelijke afloop. Er is door betrokken instanties hard gewerkt, zowel nationaal als internationaal, om deze zaak te onderzoeken en de daders te vervolgen.
Direct nadat het Essex-drama bekend werd, heeft het Nederlandse Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM) onderzocht of, en zo ja in welke mate, er linken zijn met Nederland. Het EMM heeft de informatievragen vanuit het buitenland (en dus ook het Verenigd Koninkrijk) beantwoord en ook ongevraagd andere informatie gedeeld welke mogelijk van waarde was voor het ESSEX onderzoek. Nederland heeft geen zitting genomen in het Joint Investigation Team (JIT) omdat er geen sprake was van zicht op medeverdachten of strafbare feiten ten aanzien van het feit gepleegd in Nederland.
Inmiddels heeft de Britse justitie veroordelingen uitgesproken met betrekking tot mensensmokkel tegen meerdere verdachten waaronder een aantal personen waarover Nederland informatie heeft gedeeld met het Verenigd Koninkrijk.
Heeft u in de nieuwe werkinstructies rondom Vietnamese AMV’s expliciet geregeld dat Vietnamese AMV’s proactief en met oog voor de psychische gesteldheid van de kinderen moeten worden benaderd om ze uit te leggen welke bescherming ze in Nederland kunnen krijgen? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Nee, hier is al oog voor in de begeleiding binnen de beschermde opvang.
In de beschermde opvang gelden beschermingsmaatregelen die tot doel hebben om verdwijningen zoveel mogelijk tegen te gaan. De vrijheidsbeperkende beschermingsmaatregelen van de amv worden gedurende het verblijf gefaseerd verruimd. Ondertussen krijgen amv’s intensieve begeleiding om hun weerbaarheid te vergroten. Ook krijgen zij voorlichting over mensenhandel en/of mensensmokkel.
Zoals in het antwoord op vraag 6 aangegeven zien de werkafspraken niet specifiek op Vietnamezen en niet op de begeleiding van amv’s in de opvang.
Op welke manier wordt samengewerkt met de regering en opsporingsdiensten van het Verenigd Koninkrijk om het mensenhandelnetwerk rond Vietnamese AMV’s op te rollen? Tot welke resultaten heeft dit tot nu toe geleid?
In algemene zin wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid met de collega’s in het Verenigd Koninkrijk op beleidsniveau samengewerkt op het gebied van mensenhandel.
De problematiek van de fenomenen mensensmokkel en mensenhandel is groter dan alleen Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Vandaar ook dat samenwerking en informatie-uitwisseling bij de bestrijding van de mogelijke internationaal opererende criminele netwerken op Europees niveau plaatsvindt in het kader van EMPACT, ondersteund door Europol. Binnen EMPACT THB is er ook een nieuw programma dat zich richt op het onderwerp Vietnamese THB. Nederland is samen met Duitsland en Spanje projectleider van dit programma. Op operationeel niveau vindt ook samenwerking plaats, indien hier aanleiding voor is (zoals bijv. de zaak Essex), vanuit onder andere de politie en de KMar.
Zie verder ook het antwoord onder 8.
De dwang op commerciële advocatuur om gesubsidieerde rechtsbijstand te gaan verlenen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoeveel waardering heeft u voor sociaal advocaten, die al jaren gedwongen worden voor een te lage vergoeding hun belangrijke werk te doen?
Ik meen dat sociaal advocaten belangrijk werk verrichten met grote maatschappelijke waarde. Daarom is een van de hoofddoelen van de stelselvernieuwing om betere vergoedingen te bewerkstelligen voor advocaten en mediators die in het stelsel werkzaam zijn.
Was uw uitspraak tijdens het algemeen overleg over de gesubsidieerde rechtsbijstand op 20 januari jl. om de commerciële advocatuur te dwingen gesubsidieerde rechtsbijstand te gaan verlenen een doordacht plan of heeft u dat ter plekke als idee opgeworpen?1
Dit is niet iets nieuws. In de contourennota van 9 november 2018 heb ik reeds aangegeven dat de strikte waterscheiding in de advocatuur tussen sociaal advocaten en commerciële advocatenkantoren onwenselijk is en in het verleden ook anders was. Daarbij heb ik ook vermeld dat ik in gesprek ga met commerciële kantoren om te bezien op welke wijze zij bij kunnen dragen aan de ontwikkeling van een meer duurzaam stelsel voor rechtsbijstand. Het uitgangspunt daarbij was en is een grotere solidariteit binnen de beroepsgroep en het in gezamenlijkheid invulling geven aan de toegang tot het recht van minder bedeelden. Hoewel op enkele plaatsen initiatieven zijn ontstaan, is een echte structurele toenadering tot nu toe uitgebleven. Dan is het niet vreemd dat ik een minder vrijblijvende aanpak ga verkennen.
Hoe duidt u de kritiek op die uitspraak van u, in het bijzonder in het licht van het uitblijven van forse structurele investeringen in de gesubsidieerde rechtsbijstand?2 3 4
Uit mijn antwoord op vraag 2 blijkt dat ik vooral voor ogen heb dat de gehele advocatuur een bijdrage levert aan het stelsel. Ik wil met een minder vrijblijvende aanpak commerciële advocatenkantoren op de bestaande sociale advocatuur een aanvullende bijdrage laten leveren ten behoeve van een meer solidair stelsel. In mijn antwoord op vraag 4 ga ik nader in op wat die bijdrage kan behelzen.
Waarom denkt u zelf dat de commerciële advocatuur tot nu toe niet in de gesubsidieerde rechtsbijstand inspringt en wat heeft u daar de afgelopen jaren aan gedaan?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2, zijn er al de nodige initiatieven ontstaan waarbij de commerciële advocatuur een bijdrage levert aan het stelsel. Zoals het samenwerkingsverband tussen Houthoff en Meesters aan de Maas waarbij stagiaires van Houthoff een bijdrage leveren aan de rechtsbijstand die wordt verleend door de toegevoegde advocaten van Meesters aan de Maas.
Daarnaast gaat de Raad voor Rechtsbijstand (Raad) met de innovatievoorziening van zesmaal € 1 mln. – waarvan € 2 mln. al is uitgetrokken voor de jonge aanwasregeling – innovatieve ideeën voor de samenwerking tussen commerciële kantoren en sociale advocatuur stimuleren. De Raad werkt hierbij samen met de NOvA, VSAN, commerciële kantoren, universiteiten en hbo’s.
De NOvA heeft oud-deken Walter Hendriks als kwartiermaker aangesteld die het komende jaar samen met commerciële kantoren de reeds ontstane initiatieven verder gaat uitbouwen en intensiveren.
Graag zou ik dergelijke initiatieven – die nu te sporadisch en op louter vrijwillige basis plaatsvinden – een steviger fundament willen geven ten behoeve van een meer solidair stelsel. De bijdrage vanuit de commerciële advocatenkantoren kan op meerdere manieren worden geleverd. Ik denk bijvoorbeeld aan een bijdrage in de infrastructuur van kantoren zoals het delen van kennis over bedrijfsvoering, het ter beschikking stellen van expertise, kennisdeling (o.a. door stages) of de inzet van innovatieve (ICT) systemen. Ook sluit ik niet uit dat een bijdrage in financiële vorm geleverd kan worden via bijvoorbeeld het oprichten van een fonds. Daarbij wil ik ook kijken hoe het in de landen om ons heen is georganiseerd. In België bijvoorbeeld is deelname aan de gesubsidieerde rechtsbijstand een verplicht onderdeel van de beroepsopleiding. Dit zou in een behoefte kunnen voorzien, aangezien advocaat-stagiaires van commerciële kantoren zo procedeerervaring kunnen opdoen en het meer solidariteit creëert binnen de beroepsgroep.
Hoe zou dwang of stimulans dat probleem oplossen?
Het probleem dat ik zie is dat de bijdrage vanuit de commerciële advocatuur aan het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand momenteel te vrijwillig en sporadisch wordt vormgegeven. Met een minder vrijblijvende aanpak wil ik bewerkstelligen dat commerciële advocaten meer dan nu het geval is hun steentje gaan bijdragen ten behoeve van de rechtshulp aan minder draagkrachtige en vaak ook kwetsbare rechtzoekenden.
In hoeverre denkt u überhaupt dat de expertise van de commerciële advocatuur aansluit op de behoeften van rechtszoekenden die aanspraak kunnen maken op de gesubsidieerde rechtsbijstand?
Ik wil niets afdoen aan het goede en belangrijke werk dat sociaal advocaten verrichten. Ik onderken dat het verlenen van rechtsbijstand aan de doelgroep van de Wet op de rechtsbijstand om andere kwaliteiten en vaardigheden vraagt dan advisering in een fusietraject of omtrent een merkenrechtelijk geschil. Dat neemt niet weg dat commerciële advocatenkantoren een waardevolle aanvulling kunnen leveren op de bestaande sociale advocatuur. Dit kan bijvoorbeeld door best practices en innovaties vanuit de commerciële praktijk te delen. Uit de enquête van de Raad voor Rechtsbijstand onder sociaal advocaten is ook gebleken dat sociaal advocaten bepaalde digitale kennissystemen niet gebruiken, onder meer vanwege hoge kosten. Door het ter beschikking stellen van dergelijke systemen door commerciële kantoren kan dit bijdragen aan de kwaliteit van de dienstverlening door sociaal advocaten. Desalniettemin voorziet ook het inzetten van stagiaires van commerciële kantoren in een wederzijdse behoefte, zoals blijkt uit het voorbeeld van Houthoff en Meesters aan de Maas genoemd in het antwoord op vraag 4.
Weet u eigenlijk na al die jaren wel wat het werk van sociaal advocaten inhoudt?
Ik meen dat ik me de afgelopen jaren een goed beeld heb kunnen vormen van het werk van sociaal advocaten.
Deelt u de mening dat de krimpende groep sociaal advocaten die al ervaring hebben met gesubsidieerde rechtsbijstand beter in staat zijn om rechtszoekenden die recht hebben op gesubsidieerde rechtsbijstand bij te staan dan commerciële advocaten die deze ervaringen missen? Op welke wijze wordt de kwaliteit van de geleverde gesubsidieerde rechtsbijstand hier beter van?
Ik verwijs naar de antwoorden op de vragen 2 en 6.
Wie wordt er nu uiteindelijk beter van dit plan, is dat de rechtszoekende (die mogelijk te maken krijgt met minder kwaliteit en specialisatie), is dat de sociaal advocaat (waarvoor nog minder zaken overblijven en de vergoeding onverminderd laag blijft) of is dat de commercieel advocaat (die hier kennelijk ook niet op zit te wachten)?
Mijns inziens alle drie, maar bovenal de rechtzoekende.
Moet de conclusie niet zijn dat helemaal niemand hier beter van wordt? Bent u bereid dit plan diep weg te stoppen en hier niet meer mee aan de slag te gaan?
Neen
Het ’s nachts uitschakelen van de SMART-L-radar in Wier. |
|
Sadet Karabulut |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Op welke afstand staat de radar in Wier van de bebouwde kom?1
De bebouwde kom van Wier ligt op ruim 600 meter van de nieuwe radartoren.
Wat waren de doorslaggevende argumenten om de radar ’s nachts uit te zetten?
De doorslaggevende argumenten om de radar in Wier gedurende de testfase tijdelijk ’s nachts stil te zetten zijn dat de radar alleen ’s nachts de geluidsnormen overschrijdt en het niet noodzakelijk is om gedurende de gehele testperiode 24 uur per dag te testen. Daarnaast is de verwachting dat het slechts een tijdelijk probleem is en dat dit kan worden opgelost.
Klopt het dat de klachten in Wier overeenkomen met de klachten van de bevolking van Herwijnen met de radarstraling van de KNMI-radar en de radarstraling van het scheepsverkeer? Zo nee, wat is het verschil?
De bewoners in Wier maken melding van verstoringen op televisies, Wi-Fi signalen en (buiten)lampen en het geluid dat de SMART-L radar produceert. Vanuit beide regio’s komen vragen over radarstraling en gezondheid, waarbij in Herwijnen specifiek ook de koppeling met de KNMI-radar en radars van scheepsverkeer aan de orde is.
Deelt u de opvatting dat afzien van de bouw van SMART-L-radar in Herwijnen gepast is en dat de bewaking van het luchtruim met andere middelen kan worden opgelost? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Kamerbrief (Kamerstuk 27 830, nr. 139) van 29 oktober 2014 en de antwoorden op vragen naar aanleiding van onder andere het alternatieve locaties onderzoek van 20 april 2020 (Kamerstuk 31 936, nr. 739) is toegelicht dat er ten minste twee radars noodzakelijk zijn voor structurele luchtruimbewaking onder verantwoordelijkheid van Nederland. Het opvangen van de weggevallen radardekking met tijdelijke en beperkte alternatieven is geen structurele borging van luchtruimbewaking.
Kunt u aangeven wat de vorderingen zijn bij het zoeken van een andere locatie voor de zuidelijke radar dan Herwijnen?
Zoals bekend is er door het Rijksvastgoedbedrijf een alternatieve locaties onderzoek verricht dat op 6 februari 2020 (Kamerstuk 31 936, nr. 718) met uw Kamer is gedeeld.
Daarnaast is in de Kamerbrief Uitvoering moties met betrekking tot de SMART-L radar te Herwijnen (Kamerstuk 35 570 X, nrs. 24 en 29) aangegeven dat een nieuw onderzoek naar alternatieve locaties wordt gestart, waarbij, om tot een nieuw zoekgebied te komen, ook de hoogte van de radar zal worden meegenomen.
Het bericht 'Proef met sneltesten voor studenten in Groningen op Zernike' |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Proef met sneltesten voor studenten in Groningen op Zernike»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht van het Dagblad van het Noorden.
Welk type sneltesten gaan gebruikt worden bij de pilot?
In de pilot op de Zernike Campus te Groningen wordt gebruik gemaakt van antigeensneltesten. Het gaat om de Abbott PANBIO COVID-19 Ag test. Gebaseerd op de huidige operationele snelteststraat kunnen er per dag maximaal 450 sneltesten worden afgenomen uitgaande van standaard openstelling tussen 09:00–16:30. Over de inrichting van alle pilots bent u reeds geïnformeerd in de bijlage «pilotoverzicht sneltesten in het mbo en ho» bij de Kamerbrief Stand van zaken COVID-19 van 23 februari jl2.
Hoeveel testen zullen er naar schatting per dag afgenomen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u meer details geven over hoe de pilot zal worden ingericht en uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van het RIVM dat de PCR-test op dit moment de «gouden standaard» is met een technische/analytische sensitiviteit van 96–99,5%?
De PCR-test is tot op heden de meest betrouwbare test om de aanwezigheid van het SARS-CoV-2 virus aan te tonen.
Wat is de technische/analytische sensitiviteit van de te gebruiken sneltesten?
De sensitiviteit van de Abbott PANBIO COVID-19 Ag test is 91,4% (94,1% voor monsters met Ct-waarde < 33). De specificiteit van de test is 99,8%3.
Uitgaand van de technische/analytische sensitiviteit van de sneltesten en het geplande aantal af te nemen testen per dag, hoeveel vals-positieve en vals-negatieve testuitslagen worden verwacht bij deze pilot?
Uitgaande van een geschatte dagelijkse testcapaciteit van 450 zal het geschatte aantal personen met een vals-negatieve testuitslag 0,22 per dag en het geschatte aantal personen met een vals-positieve testuitslagen 0,85 per dag zijn.
Wat is de consequentie als iemand positief test? Worden deze studenten dan fysiek uitgesloten van het maken van het tentamen?
Als een student een positieve sneltestuitslag ontvangt, wordt deze verwezen naar de GGD. Hen wordt dringend geadviseerd zich via een PCR-test laten testen op de aanwezigheid van het coronavirus. In deze groep kan (in beperkte gevallen) een vals-positieve sneltestuitslag zijn gegeven. Blijkt de PCR-test ook positief, dan gelden vanzelfsprekend de quarantaineregels die vanuit het kabinet worden opgelegd. Heeft de student of medewerker voorafgaand aan de onderwijsactiviteiten een negatieve PCR-test, kan zij hieraan fysiek deelnemen. Is de uitslag van de PCR-test niet tijdig bekend, is deze ook positief, of laat deze student of medewerker zich niet testen via de GGD, geldt dat er alternatieven beschikbaar zijn voor het fysieke tentamen. Deze kan op een later tijdstip of online worden gedaan. De onderwijsinstellingen zorgen ervoor dat de student geen last ondervindt van een positieve sneltest en treffen waar mogelijk voorzorgsmaatregelen.
Wanneer een student fysiek wordt uitgesloten van het maken van het tentamen, wordt er dan rekening mee gehouden dat deze student digitaal kan meedoen aan het tentamen, inclusief wellicht eventuele reistijd van de terugreis?
Zie antwoord vraag 8.
Welke concrete maatregelen worden genomen om fysieke besmetting als gevolg van vals-negatieve uitslagen te voorkomen?
In de pilots wordt er gewerkt binnen de geldende veiligheidsregels. Dit betekent ook dat de anderhalve meter maatregel in de pilots blijft gelden, behalve op plaatsen waar hiervoor reeds een uitzondering geldt (zoals: praktijkonderwijs voor contactberoepen). Daarnaast wordt er enkel gebruik gemaakt van gevalideerde (snel)testen of methodieken die door experts zijn opgezet, aangevuld met bestaande brancheprotocollen met daarin aanvullende maatregelen (zoals looproutes, spatschermen en mondkapjes). Op deze wijze blijft de veiligheid van iedere student en medewerker gewaarborgd en kan onder gecontroleerde omstandigheden geëxperimenteerd worden met sneltesten in het mbo, hbo en wo.
Bent u bereid de Kamer op de hoogte houden van tussentijdse bevindingen van het onderzoek door de Aletta Jacobs School of Public Health over de veiligheid en uitvoering tijdens tentamens, de verspreiding van het coronavirus, het gedrag en de juridische, technische en logistieke aspecten van de pilot?
Zoals aangegeven in de brief van 23 februari worden alle pilotregio’s gevraagd om op 1 mei resultaten op te leveren. De Tweede Kamer zal daarom in de loop van het tweede kwartaal nader worden geïnformeerd over de kennis die is opgedaan.
Wilt u deze vragen een voor een beantwoorden?
De-rubricering bilaterale verdragen van Nederland en de VS over plaatsing van kernwapens in Nederland. |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de publicatie van een negentiental documenten door het National Security Archive over de bilaterale betrekkingen over atoomwapenpolitiek tussen Nederland en de Verenigde Staten?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom u deze documenten niet zelf wenste te openbaren?
Wat is de politieke relevantie van deze geheimhouding nu belangrijke kerndocumenten bevestigen wat algemeen bekend werd verondersteld, namelijk dat Nederland gedetailleerde afspraken over Amerikaanse kernwapens in ons land heeft gemaakt?
Zijn er behalve deze negentien documenten nog meer documenten die u naar aanleiding van deze publicatie inmiddels bereid bent te publiceren dan wel te de-rubriceren? Zo ja, wanneer? Indien nee, waarom niet?
Waarom hebt u in dat licht wel een aantal documenten vrijgegeven op 15 juli 2020 en was u niet bereid documenten die over hetzelfde onderwerp gaan en in dezelfde periode speelden niet openbaar te maken? Kunt u uw antwoorden toelichten?2
Op grond van overwegingen van staatsveiligheid kunnen geen mededelingen worden gedaan over geheime verdragen tussen Nederland en andere landen. Geheimhouding van verdragen is aan de orde, wanneer verdragen door openbaarmaking hun reden van bestaan verliezen. In hoeverre het noodzakelijk is het geheime karakter van een verdrag in stand te houden, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Een verdrag komt in aanmerking voor derubricering wanneer openbaarmaking van een verdrag niet langer de reden van het bestaan van dat verdrag aantast. Instemming van de andere verdragspartij(en) met openbaarmaking is een voorwaarde.
De vrijgave van documenten op 15 juli 2020 betreft de publicatie van de Technische en de Veiligheidsbijlage bij de Overeenkomst tussen Staten die partij zijn bij het Noordatlantisch Verdrag, tot samenwerking inzake atoomgegevens (Parijs, 18 juni 1964) en het Protocol tot wijziging van de Veiligheidsbijlage bij de Overeenkomst (Brussel, 2 juni 1998). Uit onderzoek was gebleken dat de NAVO de twee bijlagen reeds gederubriceerd had, waarmee ook het Protocol openbaar gemaakt kon worden. In de brief aan uw Kamer dd. 15 juli 2020 [Kamerstuk 34 958, nr. 9] heeft de Minister van Buitenlandse Zaken toegezegd in het eigen departement en ook bij de andere verantwoordelijke departementen periodiek de mogelijkheid tot derubricering van vertrouwelijke en geheime verdragen onder de aandacht te blijven brengen.
Deelt u de opvatting dat naar aanleiding van de langdurige strijd van onderzoekers die uiteindelijk leidde tot publicatie op 15 januari 2021 er geen reden is verdere de-rubricering tegen te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de memoranda van Overeenstemming (MoU’s) over kernwapens die deel uit maken van het op 2 juli 2018 afgesloten bilaterale raamverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten vrij te geven? Zo nee, waarom niet?3
Middels het raamverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten wordt voorzien in standaardbepalingen voor toekomstige bilaterale MoU’s voor defensiesamenwerking. Op grond van overwegingen van staatsveiligheid en/of bondgenootschappelijke en juridisch bindende afspraken kunnen geen mededelingen worden gedaan over eventuele separate bilaterale of multilaterale overeenkomsten die verband houden met de kernwapentaak van Nederland in het kader van de bondgenootschappelijke verdediging.
Hoe verhouden deze geheime bilaterale afspraken zich tot het transparantiebeleid dat Nederland en de NAVO hebben vastgesteld met betrekking tot kernwapens in Nederland?
Het kabinet heeft de afgelopen jaren meermaals aangegeven dat het, net als de Kamer, voorstander is van transparantie. In gesprekken met bondgenoten heeft het kabinet ook regelmatig gepleit voor (meer) transparantie, maar kreeg daar geen steun voor. Nederland is gebonden aan verdragsrechtelijke geheimhouding ten aanzien van bondgenootschappelijke afspraken. Daar liggen veiligheidsoverwegingen aan ten grondslag.
Deelt u de opvatting dat het in het licht van de ratificatie van het VN-Verdrag tot afschaffing van kernwapens een logische tussenstap op weg naar ratificatie is om deze verdragen openbaar te maken? Zo ja, kunt u deze bij de antwoorden op deze vragen voegen? Zo nee, wanneer verwacht u het wel te kunnen openbaren?
Nederland heeft deelgenomen aan de onderhandelingen over het verdrag voor het verbod van kernwapens (TPNW), maar heeft het verdrag niet ondertekend. Hierover is uw Kamer onder meer geïnformeerd middels de Kamerbrief van 14 juli 2017 [Kamerstuk 33 783 nr. 26]. De inwerkingtreding van het verdrag of resultaten van een recente peiling zijn voor het kabinet geen aanleiding de positie ten aanzien van het TPNW te veranderen.
Is het draagvlak onder de Nederlandse bevolking voor u relevant om tot ondertekening van het VN-Verdrag over te gaan? Deelt u de opvatting dat u veel draagvlak heeft om het Verdrag te tekenen, omdat een grote meerderheid van de bevolking zo’n stap steunt? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 9.
Ongeregeldheden in Urk |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het gezamenlijk persbericht van de gemeente Urk, politie en openbaar ministerie «Zeer verontwaardigd zijn we over de gebeurtenissen»1 en het bericht «Brandstichting bij testlocatie Urk «grote schok» voor GGD»2 en herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorgangers op vragen van het lid Marcouch (PvdA) van alweer tien jaar geleden over rellen en vernielingen in Urk?3
Ja.
Deelt ook u de mening dat hetgeen in Urk is voorgevallen, niet alleen strafbaar is, maar ook blijk geeft van een verwerpelijke minachting van de inzet en opofferingen van professionals en burgers in de strijd tegen de corona-pandemie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat dit gewelddadig gedrag, de vernielzucht en de brandstichting onacceptabel zijn. En ik vind het betreurenswaardig dat mensen met hun gedrag het risico van verdere verspreiding van het virus vergroten. Bovendien zijn professionals hard nodig voor de strijd tegen corona en dienen zij dit ongehinderd te kunnen doen. Geweld tegen wie dan ook, en in het bijzonder tegen mensen met een publieke taak, is volstrekt onacceptabel.
Hoe komt het dat, nadat er ook recent al ongeregeldheden in Urk waren, en ondanks de aanwezigheid van extra politie en de Mobiele Eenheid, het toch zo uit de hand kon lopen?
De burgemeester is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Het is niet aan mij als Minister om daar in te treden.
Naar aanleiding van de ongeregeldheden heeft de gemeenteraad van Urk onderling gesproken over zijn eigen rol ten aanzien van openbare orde en veiligheid. De mogelijke oorzaak van de ongeregeldheden kwam daar (nog) niet aan de orde. De raad heeft zijn vertrouwen uitgesproken in de aanpak van de burgemeester en het college.
Heeft u contact opgenomen met de burgemeester van Urk over hetgeen voorgevallen is en wat er moet gebeuren om herhaling te voorkomen? Kunt u hem met raad en daad bijstaan? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en gaat u dat alsnog doen?
Wanneer burgemeesters behoefte hebben aan ondersteuning of advies rond de bestuurlijke aanpak bij maatschappelijke onrust of vragen over hun persoonlijke veiligheid, kunnen zij terecht bij de Minister van BZK. In gevallen van intimidatie of bedreiging van een burgemeester wordt altijd persoonlijk contact met hem of haar opgenomen, zo ook met de burgemeester van Urk. Op 1 februari jl. heeft de Minister van BZK daarnaast een kort bezoek gebracht aan Urk en heeft zij gesproken met onder meer de burgemeester en de politie over de gebeurtenissen van de afgelopen dagen en de betrokkenheid van ouders bij het inperken van onrust. Naar aanleiding van de ongeregeldheden heb ook ik meermaals contact gehad met de burgemeester van Urk. Op 4 februari jl. is daarnaast gesproken met de burgemeester van Urk en een aantal andere burgemeesters over geleerde lessen en mogelijk handelingsperspectief bij maatschappelijke onrust.
Tegelijkertijd is het van belang dat op basis van de urgente behoeften bezien wordt wie daarvoor het beste de benodigde expertise en advies kan leveren. Voor advies over crisisbeheersing kan een burgemeester zich bijvoorbeeld ook wenden tot het Nederlands Genootschap van Burgemeesters worden. Daarnaast kan het Ondersteuningsnetwerk maatschappelijke onrust gevraagd worden voor advies. In dit netwerk zijn, onder coördinatie van het Ministerie van BZK, tevens de Ministeries van JenV, SZW en de VNG vertegenwoordigd.
Zijn er afdoende politiemensen of andere ordehandhavers in Urk om herhaling te voorkomen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, hoe gaat u voor versterking zorgen?
Het is aan de burgemeester om te beoordelen of er voldoende politiemensen of andere ordehandhavers op Urk aanwezig zijn om herhaling te voorkomen. Indien dat niet het geval is kan deze om extra politieondersteuning vanuit de eenheid of bijstand vanuit andere eenheden vragen, zoals in dit geval ook is gebeurd.
Ik heb vernomen van de burgemeester dat al geruime tijd op Urk stevig wordt ingezet op handhaving door de politie, boa’s en gemeentelijk toezichthouders. Boa’s en gemeentelijk toezichthouders worden ingezet met specifieke aandacht voor de handhaving van de coronamaatregelen. De inzet van boa’s en gemeentelijk toezichthouders wordt afgestemd met de politie. Als de situatie ergens onrustig wordt, neemt de politie het over. Per maandag 25 januari kunnen boa’s domein I, onder voorwaarden, handhaven op de avondklok.
Echter, volgens de burgemeester is het mobiliseren van de samenleving het grootste goed en dat lijkt op Urk te slagen. Door de eigen inzet van de inwoners ontstaat er meer draagvlak in de samenleving om ongeregeldheden te voorkomen. Het exces van 23 januari lijkt niet exemplarisch.
In het weekend van 28 en 29 januari was het, mede door de inzet van politie maar zeker de inwoners voorop, zeer rustig.
Een oud-ambassadeur van Soedan die in verband is gebracht met een ernstig terreurplan |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
In hoeverre bent u op de hoogte van het feit dat de oud-ambassadeur van Soedan in Nederland, gelinkt wordt aan een terreurzaak in de VS?1 2
Hiervan ben ik op de hoogte.
Klopt het dat de oud-ambassadeur, de heer Sirajuddin Hamid Yousif, van 2010 tot en met 2013 ambassadeur was in Den Haag? Wat was de reden voor zijn vertrek in 2013?
Dit klopt. De ambassadeur vertrok in 2013 omdat zijn termijn afliep.
Waren er bij het aantreden van de heer Sirajuddin Hamid Yousif in 2010 al aanwijzingen bij Nederland bekend voor zijn betrokkenheid bij het plan om het VN-hoofdkantoor op te blazen?
De benoeming van een ambassadeur gebeurt door de zendstaat, maar de beoogd ambassadeur kan pas beginnen als het gastland met deze benoeming ingestemd heeft, door het verlenen van agrément. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoekt voorafgaand aan de agrémentsverlening of er zwaarwegende redenen zijn om geen agrément te verlenen.
Vanwege de waarde die wordt gehecht aan vertrouwelijkheid in de bilaterale relatie met landen kan ik echter alleen in algemene zin de procedure uiteenzetten die gevolgd wordt bij agrémentaanvragen. Ik kan niet op individuele casus ingaan. Immers, het verlenen dan wel weigeren van agrément betekent een oordeel over de mogelijkheid van een persoon om geloofwaardig als ambassadeur te functioneren. Dat is een zware beslissing, waar in het geval van weigering bijna per definitie verschil van mening met de zendstaat over ontstaat. Om dergelijke discussies effectief te kunnen voeren, is het belangrijk dat landen er van op aan kunnen dat deze discussie in vertrouwen tussen beide landen gevoerd wordt en niet in de openbaarheid komt.
Hebben de Nederlandse inlichtingendiensten deze man wel gescreend voordat hem toestemming werd verleend hier als ambassadeur te werken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft de screening gefaald?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de oud-ambassadeur – die een genocideplegend regime vertegenwoordigde – zelf onderzocht voor het moment van aantreden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan het dat iemand die al in 1993 betrokken was bij terreur, en als een haas uit de VS vertrok toen het hem te heet onder de voeten werd, jaren later de diplomatieke status kreeg in Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Is Nederland door de VS over de terreurplannen en betrokkenheid van de oud-ambassadeur geïnformeerd en is er bewijs gedeeld? Zo ja, kunt u dan exact aangeven op welke momenten?
In verband met de vertrouwelijkheid in de bilaterale relatie met landen kan ik geen mededeling doen over mogelijke informatie die is verkregen van andere landen.
Deelt u de mening dat de screening van deze oud-ambassadeur destijds hopeloos heeft gefaald temeer uit openbare bronnen al bekend was van zijn betrokkenheid bij de Soedanese terreurplannen?3
Die mening deel ik niet. Als gesteld in het antwoord op vraag drie tot en met zes, voorafgaand aan de agrémentverlening wordt door het Ministerie van Buitenlandse Zaken nagegaan of er zwaarwegende redenen zijn om geen agrément te verlenen. Als die zwaarwegende redenen er niet zijn, dan wordt agrément verleend. Over de overwegingen om in individuele gevallen al of niet agrément te verlenen worden geen mededelingen gedaan.
Klopt het dat de oud-ambassadeur is geridderd tot de Orde van Oranje-Nassau of anderszins is onderscheiden? Zo ja, kunt u dit onmiddellijk ongedaan maken en hem op de nationale terrorismelijst plaatsen?
De oud-ambassadeur is destijds benoemd in de Orde van Oranje-Nassau.
Een benoeming ongedaan maken is slechts onder één voorwaarde mogelijk. Volgens de Wet instelling van de orde van Oranje-Nassau, artikel 11 lid 2, vervalt een onderscheiding indien degene aan wie de onderscheiding is verleend, onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf van ten minste een jaar. Dit is niet het geval.
Plaatsing op de nationale sanctielijst terrorisme is niet aan de orde. De toepassing van een nationale bevriezingsmaatregel is territoriaal beperkt en wordt buiten het grondgebied van Nederland alleen toegepast op Nederlanders en Nederlandse rechtspersonen. Vanwege deze beperking gaat de Minister van Buitenlandse Zaken slechts over tot een «nationale» bevriezingsmaatregel indien sprake is van aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde, meer in het bijzonder indien aanwijzingen bestaan dat een organisatie of persoon in of vanuit Nederland (een poging tot) terroristische activiteiten ontplooit of betrokken is bij het faciliteren daarvan. Voor de oud-ambassadeur ontbreken dergelijke aanknopingspunten.
Kunt u daarnaast uitleggen met welke motivatie de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken de oud-ambassadeur c.q. terrorist heeft voorgedragen voor een onderscheiding?
Het decoreren van ambassadeurs is een instrument dat tussen landen wereldwijd wordt gebruikt in het kader van diplomatiek verkeer. Om in aanmerking te komen voor een decoratie bij vertrek uit Nederland moet een ambassadeur aan de volgende voorwaarden voldoen:
Er moet reciprociteit zijn met het land waartoe de vertrekkende ambassadeur behoort. Met andere woorden: de Nederlandse ambassadeur ontvangt bij vertrek uit het desbetreffende land ook een onderscheiding.
De ambassade moet te ’s-Gravenhage zijn gevestigd.
De ambassadeur moet tenminste drie volle jaren in Nederland geaccrediteerd zijn geweest en gedurende deze periode zijn woonplaats te ’s-Gravenhage of omliggende gemeenten hebben gehad.
De oud-ambassadeur voldeed aan deze voorwaarden.
Waarom is de Kamer niet eerder geïnformeerd over deze ernstige terreurverdenking en falende screening?
Zie het antwoord op de vragen 3 t/m 8.
Kunt u ervoor zorgen dat de oud-ambassadeur nooit meer voet zet op Nederlandse bodem en hij direct opgepakt en uitgezet wordt als hij hier toch verschijnt?
Zoals uw Kamer bekend is, ga ik niet in op individuele zaken. In het algemeen geldt dat toegang tot en verblijf in Nederland wordt geweigerd aan personen die een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Dit geldt ook voor personen die ten behoeve van weigering gesignaleerd staan in het Schengen Information System of nationale opsporingsregisters. Gevaar voor de openbare orde blijkt doorgaans uit strafrechtelijke veroordelingen; gevaar voor de nationale veiligheid kan worden gebaseerd op informatie van veiligheidsdiensten of andere gezaghebbende bronnen. Of dit aan de orde is, wordt individueel getoetst aan de hand van alle relevante feiten en omstandigheden uit het betrokken dossier en kan niet op voorhand vastgesteld worden.
Bent u bereid de huidige diplomaten van Soedan aan een extra screening te onderwerpen?
Naar mijn mening zal een extra screening geen toegevoegde waarde hebben. Overigens wordt, conform het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer, slechts een beperkt aantal beoogde benoemingen, waaronder die van ambassadeur, van tevoren aan de gaststaat voorgelegd.
Het bericht ‘Schrikbarend veel misbruik van ADHD-medicatie onder Nederlandse studenten’. |
|
Harry van der Molen (CDA), Anne Kuik (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schrikbarend veel misbruik van ADHD-medicatie onder Nederlandse studenten»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Bent u ook geschrokken van deze conclusies? Bent u, in tegenstelling tot de resultaten uit het eerdere onderzoek van de Universiteit van Amsterdam, het wel eens met de resultaten uit dit onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen, oftewel dat studenten medicatie gebruiken om de academische prestaties te verbeteren, zonder daarvoor een medische indicatie te hebben? Indien u zich geen zorgen maakt over deze conclusies of het niet eens bent met deze resultaten, vernemen deze leden ook wat voor u een grens is waarna u zich wel zorgen gaat maken en erkent dat er een probleem is?
In antwoord op eerdere Kamervragen over de berichten «Prestatiedruk in het hoger onderwijs leidt tot misbruik ADHD-medicatie’en «Braindrug modafinil is populair onder studenten»2 heeft mijn voorganger vooral gewezen op de representativiteit van het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam voor de studenten in de rest van Nederland. Ook heeft mijn voorganger gewezen op de monitor van het Trimbos Instituut naar de mentale gezondheid en het middelengebruik onder studenten. De monitor moet meer inzicht geven in de aard en omvang van het (oneigenlijk) gebruik van deze zogenoemde prestatie verhogende (recept-)geneesmiddelen. De resultaten van de monitor komen medio 2021 beschikbaar. Tegelijkertijd ontvang ik signalen vanuit het veld over de groeiende groep die deze middelen om de verkeerde redenen gebruikt. Ik wil deze signalen niet naast me neerleggen en ga hier in de komende maanden goed naar kijken. Ik betrek hierbij de resultaten van de monitor van het Trimbos Instituut. Als de uitkomst geen geruststellend beeld oplevert, ben ik bereid over te gaan tot actie om de ongewenste ontwikkeling af te remmen.
Wat zijn de conclusies met betrekking tot middelengebruik uit het onderzoek naar mentale gezondheid opgezet door Het Trimbos Instituut en GGD GHOR Nederland, in samenwerking met het RIVM? In hoeverre hebben deze resultaten al geleid tot aanvullende maatregelen met betrekking tot oneigenlijk middelengebruik onder studenten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u naar aanleiding van deze resultaten alsnog bereid stappen te zetten, zodat studenten zelf goede voorlichting krijgen over de gevaren van zogenaamde «studiedrugs», aangezien het zelfs tot psychoses en een plotselinge dood kan leiden? Zo ja, wat gaat u concreet doen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Maakt u zich ook zorgen dat illegale aanbieders van medicatie websites in het buitenland registeren, zodat ze tussen de mazen van de wet vallen en Inspectie Gezondheidszorg en Jeugdhier geen zeggenschap over heeft? In welke landen worden deze websites met name geregistreerd? Hoe verlopen de bilaterale contacten met het desbetreffende land om ervoor te zorgen dat die websites alsnog offline gehaald worden? Welke andere mogelijkheden zijn er om dit soort websites offline te kunnen halen?
Illegale aanbieders kunnen overal ter wereld hun domeinnaam registeren. Ook kunnen ze kiezen om de inhoud van hun website overal ter wereld bij een dienstverlener op een server onder te brengen. In een dergelijk geval heeft IGJ hier geen zeggenschap over en beschikt zij dus niet over formele mogelijkheden om op te treden tegen de houder van de website. Het is mij niet bekend in welke landen geneesmiddelenwebsites met name worden geregistreerd. De IGJ onderhoudt op dit moment geen reguliere contacten met toezichthouders in andere landen over dit soort websites. IGJ neemt al jaren deel aan een jaarlijkse wereldwijde actie tegen illegale handel in geneesmiddelen in Interpol-verband (Operatie PANGEA). In het kader daarvan informeren autoriteiten elkaar over websites met illegaal aanbod van geneesmiddelen. Dit leidde tot inbeslagnemingen en arrestaties en op basis daarvan werden meerdere websites geblokkeerd. De jaarlijkse publiciteit over deze campagne droeg bij aan bewustwording over de risico’s van illegale aanbod en handel. In 2020 heeft IGJ zich gericht op de illegale aanbod en handel in Covid-19 gerelateerde geneesmiddelen.
Het voorstel van de gemeente Amsterdam tot het plaatsen van windturbines in het IJmeer, op korte afstand van de woonwijk IJburg. |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de plannen van de gemeente Amsterdam om windturbines te plaatsen in het IJmeer?1
Ja.
Kunt u aangeven of het klopt dat binnen dit plan ook wordt gedacht aan afstanden tussen de 350 en 500 meter van een bestaande woonwijk?
Mij is bekend dat binnen de plannen aan deze afstanden gedacht wordt, waarbij het van belang is om te melden dat het nog een zoekgebied betreft en de plannen nog niet definitief zijn.
Lopen de omwonenden hierdoor niet extra risico op gezondheids- en welzijnsschade vanwege de zeer korte afstand waarop de windturbines worden geplaatst ten opzichte van de woonwijk? Kunt u dit toelichten mede ook vanuit het voorzorgsbeginsel?2
Windturbines mogen in de omgeving van woningen worden gebouwd. Wel gelden er regels om eventuele geluidsoverlast en last van slagschaduw te beperken. Deze milieunormen gelden ook in dit geval. Dit draagt ertoe bij dat risico’s op gezondheids- en welzijnsschade tot het aanvaardbare minimum zijn beperkt. In het wetenschappelijk onderzoek dat tot nu toe is gedaan zijn geen duidelijke aanwijzingen gevonden voor een direct verband tussen windturbinegeluid en gezondheidseffecten, anders dan hinder en mogelijk slaapverstoring. Aangezien de huidige geluidsnormering al gericht is op het beperken van hinder en slaapverstoring, zie ik geen noodzaak om uit voorzorg strengere normen te hanteren.
Kunt u aangeven of er op meer locaties in ons land wordt gewerkt met afstandscriteria vanaf 350 meter?
Er zijn geen specifieke afstandscriteria. Wel kunnen op grond van de normering voor veiligheid, ten behoeve van het beperken van het plaatsgebonden risico, minimale afstanden worden bepaald tussen een windturbine en bewoning. Daarnaast zijn er normen voor geluid en slagschaduw. De bevoegde gezagen dienen die normen bij de planvorming in acht te nemen. Binnen die normen wordt de plaatsing van windturbines overwogen.
Indien kan worden voldaan aan de gestelde geluidsnorm en de norm voor slagschaduw is een afstand van 350 meter mogelijk. Vooraf dient een geluidsonderzoek plaats te vinden, waarbij de geluidsbelasting wordt berekend op basis van de geluidproductie van de windturbine, in combinatie met gegevens over de windsnelheden gedurende het jaar. Daarbij moet worden aangetoond dat het geluid van de windmolens nabij woningen binnen de grenswaarden blijft. Als blijkt dat een windpark te veel geluid maakt, moet de ontwikkelaar voor technische aanpassingen zorgen, bijvoorbeeld een lagere maximum draaifrequentie of een kleiner vermogen. Slagschaduw kan hinder veroorzaken als de turbine dicht bij een woning of ander kwetsbaar object staat. Hier zijn normen voor om de hinder te beperken. Een gevel met ramen mag bijvoorbeeld niet meer slagschaduw ontvangen dan 17 dagen per jaar en niet meer dan 20 minuten per dag. Dit kan worden bereikt door (op zonnige dagen) de windturbine tijdelijk stil te zetten op het moment dat betreffende gevel met ramen geconfronteerd wordt met te veel slagschaduw.
Een initiatiefnemer van een windmolen is verplicht op basis van jaarlijkse draaigegevens aan te kunnen tonen dat wordt voldaan aan de wettelijke geluidnormen en deze gegevens minimaal vijf jaar te bewaren. Zo kan de overheid zien of een exploitant zich houdt aan de geluidsnormen. Als de geluidsnormen worden overschreden, kan de overheid een dwangsom opleggen of de windmolen laten stilzetten.
Of, wanneer en hoe lang een windturbine moet worden stilgezet valt niet in algemene zin aan te geven, dit is per specifieke situatie verschillend, mede afhankelijk van het aantal woningen of andere kwetsbare objecten in de omgeving.
Kunt u aangeven of het klopt dat deze afstand is toegestaan in Nederland, zolang voldaan wordt aan de gestelde gemiddelde geluidsnormen en normen voor slagschaduw? Zo ja, wat betekent dit voor de tijd dat een turbine daardoor moet worden stilgezet, het businessplan, en op welke wijze wordt dit gecontroleerd en hoe wordt hierop gehandhaafd? Zo nee, welke afstandsnormen gelden er in Nederland, welke consequenties hebben deze normen voor plannen die deze normen overschrijden en op welke wijze wordt hierop gecontroleerd en gehandhaafd?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitleggen wat precies de functie en het doel van participatie en inspraak van omwonenden is, welke reikwijdte deze hebben en wanneer deze gevolgen heeft voor plannen waarop zij betrekking hebben?
In algemene zin heb ik in mijn brief van 22 maart jl. over de versterking en vernieuwing van de democratie3 aangegeven dat participatie van inwoners belangrijk is voor de kwaliteit en draagvlak van besluitvorming en beleid in het lokale bestuur. Een belangrijk uitgangspunt voor succesvolle participatie is dat burgers, ondernemers en maatschappelijke partijen ook daadwerkelijk invloed kunnen uitoefenen. Het programma Democratie in Actie (DiA) ondersteunt gemeenten bij versterking en vernieuwing van democratie en bestuur. Daarbij zijn ook instrumenten ontwikkeld en ondersteuning beschikbaar voor gemeenten om werk te maken van participatie, bijvoorbeeld met burgerfora en het uitdaagrecht.
Bij het realiseren van hernieuwbare energieprojecten hebben zowel het bevoegd gezag als de initiatiefnemer een rol en verantwoordelijkheid waar het gaat om het betrekken van de omgeving en het verkrijgen van draagvlak. Het gaat hierbij zowel om het betrekken van de omgeving bij de besluitvorming en het ontwerp van het project, als het maken van afspraken met de omgeving over financiële participatie, conform de afspraak hierover in het Klimaatakkoord.
Er zijn voorbeelden te noemen van projecten waar projecten zijn aangepast in overleg met de omgeving. Het is belangrijk om hierbij te noemen dat «op acceptabele wijze» subjectief is: wat voor de één «acceptabel» is, hoeft niet acceptabel te zijn voor een ander. Bij windpark Nij Hiddum-Houw is in overleg met de rondom het park ingestelde Omgevingsadviesraad (OAR) gekozen voor negen grotere turbines in plaats van 18 kleinere, is de positie van één van de turbines verschoven en zijn er diverse geluidsbeperkingen afgesproken. Andere voorbeelden van participatie bij projecten rondom windenergie op land zijn onder andere te vinden op https://www.energieparticipatie.nl/community/praktijkverhalen.
Ook bij het opstellen van de Regionale Energiestrategieën (RES’en) wordt momenteel een belangrijke basis gelegd voor de discussie over de wenselijkheid van ontwikkelingen. Iedere RES-regio organiseert participatie van inwoners op een manier die past bij de kenmerken en plannen van de regio. Dit kan ook gaan om financiële participatie of maatschappelijke initiatieven. Daarmee kunnen ideeën opgehaald worden en kan een beeld verkregen worden van het draagvlak voor windenergie; zowel voor wat betreft de landschappelijke inpassing van potentiële locaties als het beoogde vermogen. Op basis daarvan kunnen overheden randvoorwaarden stellen aan de locatiekeuze en invulling van windprojecten. Daarbij nemen overheden niet alleen draagvlak in beschouwing, maar bijvoorbeeld ook impact op het landschap, netinfrastructuur en energieopbrengst.
Kunt u voorbeelden geven van projecten rond windenergie op land, waarbij de participatie en inspraak er voor heeft gezorgd dat de plannen niet doorgingen, dan wel op voor de participerende omwonenden op acceptabele wijze werden aangepast?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uitleggen waarom Nederland niet kiest voor het model in Beieren, waar de norm geldt dat de afstand tot windturbines wordt bepaald door de tiphoogte van de turbine x 10?
In Nederland is niet gekozen voor afstandsnormen, maar voor geluidsnormen en normen voor veiligheid en slagschaduw omdat die een meer gerichte op de specifieke situatie afgestemde afweging mogelijk maken.
Elk land kan in de daar geldende systematiek een methode van afweging kiezen. De omstandigheden binnen een land spelen ook een rol bij de keuze van instrumenten.
Bent u van mening dat Beieren (of andere landen) deze norm ten onrechte heeft gesteld? Zo ja, wat is hiervan de onderliggende argumentatie?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u bevestigen dat bij het vaststellen van de geluidsnormen en de afstand tussen windturbines en de bebouwde kom, geen andere belangen zijn meegewogen dan de gezondheid en het welzijn van omwonenden? Zo nee, welke andere belangen spelen hierbij een rol en in welke mate gaan deze ten koste van de gezondheid en het welzijn van omwonenden?
Bij de vaststelling van geluidsnormen is er expliciet op toegezien dat de normstelling qua verwachte hinder in lijn is met de normstelling voor andere geluidbronnen (zie Nota van Toelichting bij wijziging milieuregels windturbines (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2010-749.html)). Net zoals bij andere geluidbronnen wordt een beperkte kans op hinder als aanvaardbaar beschouwd. Voor de geluidsnormering, en daarmee voor de afstand tot bebouwing, speelt het bieden van een voldoende mate van bescherming tegen hinder en slaapverstoring een doorslaggevende rol.
Kunt u aangeven hoeveel en op welke schaal (hoe vaak, op welk moment en de hoogte van de overschrijding) de huidige windturbines op land de gestelde geluidsnormen en normen voor slagschaduw het afgelopen jaar (vastgesteld) hebben overtreden, welke handhavingsmaatregelen hierop zijn getroffen en in welke verhouding de overtredingen staan ten opzichte van het aantal ontvangen klachten van omwonenden? Zo nee, bent bereid dit te onderzoeken?
De handhaving van de geluidsnormen en normen voor slagschaduw ligt bij decentrale bevoegde gezagen (omgevingsdiensten, in opdracht van gemeenten). In geval van twijfel kan in de praktijk worden gecontroleerd of een windturbine voldoet aan het geaccrediteerde geluidproductieniveau en kan hierop worden gehandhaafd. Bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) bestaat geen landelijk overzicht van overtredingen, handhavingsmaatregelen en klachten van omwonenden met betrekking tot windturbines op land in het afgelopen jaar. Het ligt ook niet in de rede dat een andere instantie dan het bevoegd gezag dat er over gaat een dergelijk overzicht bijhoudt. Bij windturbines is er sprake van lokaal maatwerk, waarbij er naast de regels uit het Activiteitenbesluit vaak ook nog maatwerkvoorschriften worden gesteld. In antwoord op een eerdere Kamervraag zijn voorbeelden genoemd van gevallen waarin een dwangsom was opgelegd wegens overtreding van maatwerkvoorschriften voor geluid van windturbines (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 952, antwoord op vraag 4).
Het gebrek aan voortgang in Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de zorgen van de Veengroep uit Siddeburen?
Ja.
Herkent u dat er op tal van terreinen enorme vertragingen zijn en beloftes niet worden nagekomen?
De schadeafhandeling en de versterkingsoperatie waren jarenlang in handen van NAM. Onvoldoende voortgang in beide operaties was één van de redenen waarom het Rijk heeft besloten deze operaties van NAM over te nemen. Voor schadeafhandeling geldt dat er een versnelling heeft plaatsgevonden, inmiddels komen er rond de 1.000 schademeldingen per week binnen bij het IMG en wordt 71% procent van de meldingen binnen een half jaar afgehandeld. Naast de afhandeling van deze fysieke schade heeft het IMG ook voort gemaakt met de andere vormen van schade zoals schade door waardedaling. Voor de versterkingsoperatie geldt dat er belangrijke afspraken zijn gemaakt, maar er ook nog veel moet gebeuren om de belofte van duidelijkheid en perspectief van bewoners volledig in te lossen. Voor de aanleg van glasvezel in Siddeburen geldt dat de operatie langer duurt dan vooraf aan bewoners gecommuniceerd. Rodin Broadband Groningen BV (hierna Rodin), het bedrijf dat werkt aan dit project, heeft laten weten via de regionale media dat de bewoners in het buitengebied van Siddeburen nog dit jaar worden aangesloten.
Snapt u dat bij bewoners de moed steeds verder in de schoenen zakt? Waarom heeft u het zover laten komen?
De problematiek in Groningen kan van bewoners veel vragen, dit wordt ook geconstateerd in het laatste rapport van Gronings Perspectief. Het kabinet neemt deze zorgen serieus. Ik hecht er echter ook aan om te benadrukken dat er ook enkele lichtpuntjes zichtbaar zijn, bijvoorbeeld op het gebied van schadeafhandeling: bewoners die schade melden bij het IMG hebben na deze ervaring meer vertrouwen in de instanties in Groningen en de doorlooptijd van een schademelding is de afgelopen periode enorm afgenomen, inmiddels wordt ruim 71% van de schademeldingen binnen zes maanden afgehandeld. Dit sluit aan bij de positieve beoordeling die schademelders het IMG na afloop geven, gemiddeld een 7.9. Daarnaast is er met het bestuurlijk akkoord financiële ruimte gemaakt voor de noodzakelijke verbeteringen. Dit ziet onder andere toe op de mogelijkheid om kwetsbare bewoners meer te helpen. Er is budget vrijgemaakt voor sociale en emotionele ondersteuning en is er een budget van 50 mln. beschikbaar gesteld om schrijnende situaties snel aan te kunnen pakken.
Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat mensen schades niet meer melden en de problemen domweg negeren (met als risico dat deze alleen maar groter worden)?
Het is bekend dat de schadeafhandeling onder de NAM niet goed verliep en dat dat sporen heeft achtergelaten in het vertrouwen van Groningers met schade. Dat is mede de reden dat de schadeafhandeling in handen van de overheid is gekomen. Met de oprichting van het IMG is de schadeafhandeling verbeterd en versneld. Een stuwmeer aan meldingen is weggewerkt, langlopende complexe schades worden afgehandeld en het reguliere proces is zodanig ingericht dat het sneller en soepeler gaat. Dit werpt inmiddels zijn vruchten af: schademelders beoordelen het IMG gemiddeld met een 7.9. Dat neemt niet weg dat er bewoners blijven die schades wellicht niet (meer) melden. Om deze groep alsnog zo veel mogelijk te bereiken heeft het IMG maatregelen doorgevoerd, zoals het instellen van mobiele steunpunten. Om signalen vroegtijdig te signaleren is het IMG bovendien doorlopend in gesprek met de maatschappelijke organisaties, vangnetten (Stut & Steun, Commissie Bijzondere Situaties) en regionale overheden.
Klopt het dat de beloofde glasvezelaanleg jaren vertraging heeft opgelopen?
Het klopt inderdaad dat de aanleg van snel internet naar de circa 14.000 zogenaamde «witte adressen»1 in de dunbevolkte gebieden van de provincie Groningen binnen het project «Snel Internet Groningen» vertraging heeft opgelopen. Het project komt voort uit de gelijknamige subsidieregeling, waarvoor in 2017 door de provincie Groningen een tender was uitgeschreven. Voor de regeling hebben de provincie Groningen, de Nationaal Coördinator Groningen en de Economic Board Groningen samen 40 miljoen euro beschikbaar gesteld (30 miljoen lening en 10 miljoen subsidie). In de regeling waren diverse voorwaarden opgenomen, waaronder de eis dat alleen «witte adressen» deel uitmaken van het project en de gemeenten in het aardbevingsgebied als eerste van snel internet moesten worden voorzien. Verder moest het project binnen twee jaar worden voltooid. De tender is destijds gewonnen door het bedrijf Rodin. De aanpak van Rodin is erop gericht om de adressen in het buitengebied te voorzien van snel internet via glasvezel of een draadloze verbinding.
Aanvankelijk had de aanleg in 2019 moeten zijn afgerond, maar door diverse oorzaken heeft de aanleg vertraging opgelopen. Rodin heeft inmiddels via de regionale media laten weten dat de bewoners in het buitengebied van Siddeburen nog dit jaar worden aangesloten en er momenteel met man en macht aan wordt gewerkt om dat te realiseren2. Ook geeft het bedrijf aan contact te hebben met de doelgroep in het gebied. Volgens de planning op de website van Rodin moet het snelle internet in mei van dit jaar in Siddeburen, maar ook in de rest van de gemeenten in het Groningse aardbevingsgebied, zijn aangelegd3. De provincie Groningen heeft regelmatig contact met Rodin over de voortgang van het project.
Overigens zijn er in de afgelopen jaren ook andere partijen in de provincie Groningen actief geworden met de aanleg van snel internet (via glasvezel) in de buitengebieden van de provincie, waardoor bepaalde gebieden inmiddels zijn of worden voorzien van snel internet door deze partijen.
Wat is de oorzaak van die vertraging?
De provincie Groningen heeft laten weten dat de vertraging onder meer is veroorzaakt door krapte op de aanneemmarkt als gevolg van sterk gewijzigde marktomstandigheden. Aanvankelijk was Rodin van plan om grote aannemers te contracteren voor de aanleg van het snelle internet in de provincie Groningen. Echter, omdat meer in het algemeen grote marktpartijen weer volop zijn gaan investeren in de aanleg van glasvezel en daarbij gebruik maken van deze grote aannemers, ontstond er een tekort aan grote aannemers om te voorzien in de aanlegcapaciteit. Daarop heeft Rodin besloten het project uit te laten voeren door regionale aannemers die ieder een deel van de werkzaamheden uitvoeren. Dit heeft extra tijd gekost. Daarnaast heeft ook Covid-19 een vertragend effect gehad op de aanlegwerkzaamheden, onder meer als gevolg van beperkingen bij aansluitwerkzaamheden in woningen en de toegenomen complexiteit bij het op afstand doorlopen van een vergunningstraject met gemeenten. Voorgenoemde ontwikkelingen hebben ervoor gezorgd dat de aanleg van snel internet minder snel is gegaan dan verwacht en ook minder snel dan in een eerdere fase door betrokken organisaties is gecommuniceerd.
Vindt u niet dat bewoners in Groningen, en zeker die bewoners die in het aardbevingsgebied wonen, snel moeten profiteren van de economische stimuleringsmaatregelen, zoals de aanleg van snel internet? Waarom gebeurde dat nog niet? Dit duurt zo toch eindeloos en schaadt het vertrouwen?
Ik ben het eens met de stelling dat Groningers snel moeten profiteren van de economische stimuleringsmaatregelen. Voor een herstel van vertrouwen is het belangrijk dat dit zo spoedig mogelijk gebeurt.