De zorgbonus die pas in 2023 wordt uitgekeerd |
|
John Kerstens (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «FNV: Zorgbonus soms pas in 2023 uitgekeerd»1?
Ja.
Hoe vindt u het dat sommige zorgmedewerkers hun coronabonus van 1.000 euro voorlopig niet krijgen uitbetaald en mogelijk zelfs moeten wachten tot 2023 voordat zij het bedrag op hun rekening zullen ontvangen?
Ik vind het zeer onverstandig dat zorgaanbieders, die op basis van de Subsidieregeling subsidie hebben aangevraagd, de keuze maken om de zorgbonus misschien pas in 2023 uit te betalen. Het is binnen de voorwaarden en verplichtingen van de Subsidieregeling ook niet mogelijk om zo lang te wachten. Een van de verplichtingen uit de Subsidieregeling is namelijk dat de zorgbonus binnen vijf maanden na subsidieverlening door de zorgaanbieder aan de zorgprofessionals wordt overgemaakt. Indien bij de vaststelling blijkt dat de ontvangen subsidie niet binnen deze termijn van vijf maanden is benut om de zorgbonus uit te betalen aan de zorgprofessionals, wordt door de zorgaanbieder niet aan de subsidieverplichtingen voldaan. Hierdoor kan recht op de subsidie vervallen, waarna de zorgaanbieder de bij voorschot ontvangen subsidie terug dient te betalen aan VWS. Overigens berust er op grond van de Subsidieregeling een meldingsplicht bij de zorgaanbieder, op het moment dat er niet aan de verplichte uitbetaling binnen 5 maanden wordt voldaan.
Tenzij de aanvrager weet dat de subsidieverlening niet correct is, is er geen reden om na ontvangst van een positieve beschikking en de daarmee bij voorschot verleende subsidie, te wachten met het uitbetalen van de zorgbonus aan de zorgprofessionals. Bij twijfel kan de zorgaanbieder contact opnemen met de uitvoerder van de Subsidieregeling (DUS-I). VWS en DUS-I beoordelen niet of de zorgprofessionals waarvoor is aangevraagd, een uitzonderlijke prestatie hebben verleend. De verantwoordelijkheid van deze beoordeling ligt bij de zorgaanbieder.
Hoe komt het dat bij kleinschalige zorgorganisaties nog altijd veel onduidelijkheid bestaat of medewerkers überhaupt in aanmerking komen voor de zorgbonus? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat er bij zorgaanbieders, die een verzoek tot subsidie op basis van de Subsidieregeling hebben ingediend, nog onduidelijkheid bestaat kan ik niet helemaal plaatsen. Mijn inzet is er steeds op gericht geweest om zorgaanbieders zo goed mogelijk te betrekken en te informeren. De (koepels) van werkgevers zijn betrokken geweest bij het opstellen van de regeling voor de zorgbonus. Ook is al ruim voor het openstellen van het loket gecommuniceerd over de inhoud van de regeling. Er is een handreiking gepubliceerd voor werkgevers ten behoeve van de subsidieaanvraag. Met vragen daarover konden werkgevers bij DUS-I terecht. De subsidievoorwaarden en -verplichtingen zijn opgenomen in de Subsidieregeling die in september gepubliceerd is en voor iedereen raadpleegbaar is. Daarmee is mijns inziens een zorgvuldig informatietraject doorlopen voor de zorgaanbieders.
Vindt u het ook schandalig dat deze onduidelijkheid ertoe leidt dat sommige zorgorganisaties van hun zorgmedewerkers vragen een formulier te ondertekenen waarin zij toezeggen de bonus terug te betalen wanneer blijkt dat zij hier volgens het ministerie niet voor in aanmerking komen?
Het getuigt wat mij betreft niet van goed werkgeverschap en het is ook niet de bedoeling dat het risico van het niet voldoen aan de subsidievoorwaarden en -verplichtingen wordt afgewenteld op de zorgprofessional. De zorgaanbieder draagt de verantwoordelijkheid voor het aanvragen van de subsidie voor de zorgbonus. Daarbij past niet dat zorgmedewerkers een formulier dienen te ondertekenen waarin zij toezeggen de zorgbonus terug te betalen wanneer blijkt dat de zorgaanbieder geen recht had op de ontvangen subsidie. Dit is niet in lijn met het doel en de voorwaarden van de Subsidieregeling. Ik heb naar aanleiding van deze berichten reeds richting werkgevers aangegeven wat de bedoeling is en hen verzocht in lijn met het doel, de voorwaarden en de verplichtingen van de Subsidieregeling te handelen. Zorgprofessionals die worden gevraagd een dergelijke verklaring te ondertekenen, raad ik aan hiervan melding te maken bijeen daartoe geschikt orgaan bij de werkgever, zoals de ondernemingsraad. De ondernemingsraad heeft de mogelijkheden om de onwenselijkheid van deze werkwijze bij de zorgaanbieder te adresseren.
Wat onderneemt u om de onduidelijkheid omtrent de zorgbonus weg te nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ook van mening dat zorgmedewerkers nu eindelijk duidelijkheid moeten krijgen over de toekenning van de zorgbonus? Zo ja, wat onderneemt u om dit te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Er is in het najaar een grote inspanning gepleegd om de subsidieaanvragen zo snel mogelijk te beoordelen, het overgrote deel van de aangevraagde subsidies is inmiddels uitgekeerd aan de zorgaanbieders. Zorgprofessionals kunnen bij hun werkgever of opdrachtgever terecht voor informatie over de vraag of voor hen een zorgbonus is aangevraagd en wanneer zij deze tegemoet kunnen zien. Mocht bij zorgaanbieders nog onduidelijkheid bestaan over de status van de subsidieaanvraag, dan kunnen zij daarover contact opnemen met de uitvoerder van de regeling, DUS-I.
Kunt u deze vragen voor 3 februari 2021 beantwoorden?
Het is niet gelukt deze vragen voor 3 februari 2021 te beantwoorden.
De ING als huisbankier van de overheid |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoord van 30 september 2020 op onze vragen over investeringen in de plasticindustrie, waarin u stelde; «Bij de aanbestedingen betalingsverkeer spelen meerdere aspecten een rol, waaronder maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Op het gebied van MVO wordt onder andere gevraagd naar duurzaamheidscriteria. Deze worden voor zover mogelijk en proportioneel toegepast in de aanbestedingen betalingsverkeer waarbij het Ministerie van Financiën de aanbestedende dienst is. Zo vraagt het Ministerie van Financiën bij grote aanbestedingen betalingsverkeer of de financiële instellingen die zich inschrijven voldoen aan een hoge score op de duurzaamheidsindices zoals de Robeco-SAM index, de ISS-Oekom rating, of de Sustainalytics-rating. Daarnaast vraagt het Ministerie van Financiën de instellingen toe te lichten in welke mate zij bijdragen aan het behalen van de doelstelling van het Klimaatakkoord zoals op 28 juni 2019 door de Nederlandse regering is gepresenteerd. Een onderdeel hiervan is een toelichting op het financierings- en beleggingsbeleid ten aanzien van: Voor de aanbestedingen op het gebied van het betalingsverkeer is de beste prijskwaliteitverhouding van doorslaggevend belang. Kwaliteit wordt hierbij deels ingevuld aan de hand van MVO-criteria. Het MVO-beleid wordt hierbij vanaf nu bovendien zwaarder meegewogen dan voorheen.»?1
De inschrijving is conform mijn antwoord op uw Kamervragen op het gebied van MVO van 30 september 2020 verlopen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 239). Zoals ik in mijn brief van 22 januari j.l. naar aanleiding van de gunning van de opdracht van het giraal betalingsverkeer van het Rijk heb aangegeven heeft Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) zwaar meegewogen bij de beoordeling van de inschrijvingen. Van de 793 punten die potentieel op de 7 thema’s behaald konden worden, hadden 192 punten (24,2%) betrekking op wensen uit het thema MVO2. Voorheen bedroeg dit 10%. Daarnaast zijn er ook harde eisen geformuleerd op het gebied van MVO, zoals bv op het terrein van clustermunitie.
Binnen het thema MVO waren er 80 punten te behalen met betrekking tot wensen rondom het onderwerp «Duurzaamheid». Andere onderwerpen binnen het thema MVO waren «Beloningsbeleid» (40 punten), de wijze waarop «social return» toegepast wordt (20 punten) en de waarde van social return als percentage van de totale opdrachtwaarde (52 punten). In de wens «Duurzaamheid» komen de onderwerpen waar ik in mijn antwoord van 30 september aan refereerde onverkort terug.
Volledigheidshalve geef ik hieronder de wens «Duurzaamheid» in zijn geheel weer:
De beoordeling van de inschrijvingen heeft plaatsgevonden op basis van het gunningscriterium beste prijs-kwaliteitsverhouding. De beoordeling van de verschillende thema’s waaronder MVO leverde per inschrijver een totaal aantal kwaliteitspunten op. Voor de beoordeling van de beste prijs-kwaliteitsverhouding is de geoffreerde prijs gedeeld op het aantal behaalde kwaliteitspunten.
De inschrijver met de laagste prijs per kwaliteitspunt heeft de beste prijs-kwaliteitsverhouding en krijgt de opdracht gegund. Het signaal dat ik hiermee afgeef aan burger en bedrijven is dat ik de opdracht aan de inschrijver met de beste prijs-kwaliteitsverhouding heb gegund.
Kunt u toelichten op welke wijze de aanbestedingsprocedure, die heeft geleid tot de keuze voor ING, is verlopen overeenkomstig bovenstaand antwoord?
Zie antwoord vraag 1.
Indien uw aanbestedingsprocedure conform uw antwoord is verlopen, hoe kan het dan dat u kiest voor ING, dat volgens het recente rapport van Global Witness van december 2020 «failed to do meaningful due diligence on their exposure tot this deforestation and continue backing the companies today despite many warnings of their failures», volgens Sustainalitics een medium risico vormt voor environmental, social and corporate governance (ESG)2, een ESG-score van de SAM heeft van 64 zonder onderscheidingen,3 ook volgens de Eerlijke Bankwijzer4 één van de slechts scorende banken is op het gebied van MVO, volgens BankTrack betrokken is bij verschillende «Dodgy Deals»,5 vaak betrokken is bij ernstige misstanden,6 en bijvoorbeeld blijft investeren in hoog-risicobedrijven in de keten van rundvlees- en sojaproductie waarmee ING bijdraagt aan de ontbossing van de Amazone en de Cerrado-savanne,7 en dat het Ministerie van Buitenlandse zaken laat zien dat er sinds januari 2020 een melding in behandeling is bij het Nederlands Nationaal Contactpunt (NCP) van Friends of the Earth tegen de ING over het investeren in palmoliebedrijven8? Heeft u (het gebrek aan) aanpak van ING van concrete mensenrechtenschendingen en milieuschade door bedrijven die ING financiert, meegewogen in de aanbestedingsprocedure? Zo niet, waarom niet?
In het thema «MVO» gelden er eisen ten aanzien van het ondertekenen van de verklaring omtrent het verbod op clustermunitie en de verklaring omtrent de beleidsverplichting aangaande het respecteren van mensenrechten, het meewerken aan de realisatie van social return en de rating van de inschrijver op duurzaamheid. Specifiek ten aanzien van de objectieve beoordeling van de duurzaamheid heb ik als eis gesteld:
ING heeft verklaard aan deze gestelde duurzaamheidseis te voldoen. De duurzaamheidsratings van ING zijn via de volgende link publiek toegankelijk: https://www.ing.com/Sustainability/The-world-around-us-1/Ratings.htm. Elke aanbieder van een rating heeft een eigen methodiek ontwikkeld, maar het beeld dat deze ratings louter naar gepubliceerd beleid kijken deel ik niet.
De methodologie van Sustainalytics bijvoorbeeld, waarnaar in de vraag wordt gerefereerd, beoordeelt de risicoblootstelling van een onderneming aan duurzaamheidsaspecten en de wijze waarop dit risico wordt beheerst. Controverses/incidenten worden in de methodologie meegewogen als een indicatie dat het risico onvoldoende wordt beheerst. De relatieve score van ING volgens de Sustainalytics methodologie is dat ING tot de top 20% van beoordeelde banken (positie 164 van 1016 banken) behoort, als absolute score krijgt ING de score «medium risk».
Bent u ermee bekend dat ING tientallen Russische energiehandelaren hielp met belastingontwijking door te bankieren voor klanten met offshoreconstructies,9 en kent u het onderzoek van Greenpeace en Eerlijke Bankwijzer waaruit blijkt dat ING de afgelopen jaren miljarden heeft geleend aan Lukoil, Norilsk Mining en Gazprom,10 bedrijven die nauw verbonden zijn aan de entourage van Russische president Poetin, terwijl er in Rusland mensen in de gevangenis belanden omdat zij zich uitspreken voor democratie? Is er in de beoordeling van het MVO gehalte van ING rekening gehouden met dit aspect van zaken doen met bedrijven die innig verbonden zijn met autoritaire regimes?
Ik ben bekend met de bronnen waaraan gerefereerd wordt in deze vraag. Het genoemde FD-artikel uit 2018 ziet onder andere op risico’s op corruptie en witwassen in specifieke sectoren en regio’s. Mede naar aanleiding van de conclusie van De Nederlandsche Bank in dat jaar dat financiële instellingen hun verantwoordelijkheid op dat terrein nog onvoldoende adequaat oppakten (Kamerstuk 31 477, nr. 27), bevat het plan van aanpak witwassen een reeks maatregelen om het voorkomen en bestrijden van witwassen te intensiveren (Kamerstuk 31 477, nr. 41). Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven die internationaal opereren, waaronder financiële instellingen zoals ING, dat zij ook de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en United Nations Guiding Principles (UNGPs) on Business and Human Rights naleven. Dit houdt in dat zij voor hun bedrijfsprocessen risico’s op misstanden voor mens en milieu in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen, te verminderen en/of aan te pakken, de aanpak hiervan monitoren en hierover rapporteren. In het onderdeel MVO zijn eisen en wensen ten aanzien van clustermunitie, de beleidsverplichting van het respecteren van mensenrechten, beloningsbeleid, duurzaamheid en social return gesteld. Onderdeel hiervan is de eis om de verklaring naleving mensenrechten te ondertekenen, waarin expliciet opgenomen staat dat de ondertekenaar de OESO-richtlijnen en UNGP’s naleeft.
Bent u bereid om te laten zien hoe ING, als huisbankier van de overheid, concreet heeft laten zien hoe de bank concrete, langjarige misstanden op het gebied van mensenrechten, milieu en dierenwelzijn onder zakelijke bankklanten heeft helpen mitigeren en voorkomen, hoe de bank dat nog beter gaat doen dan dat de bank nu doet en welke concrete afrekenbare targets ze zichzelf heeft gesteld? Zo nee, waarom niet?
Bij deze aanbesteding zijn eisen gesteld aan het tekenen van een verklaring omtrent het verbod op clustermunitie en beleidsverplichtingen aangaande het respecteren van mensenrechten. Daarnaast zijn er eisen en wensen gesteld aan het beloningsbeleid, duurzaamheid en social return. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3, 10 en 16.
Daarnaast moet een inschrijver tenminste 60% van het totaal te behalen kwaliteitspunten op de verschillende thema’s behalen om in de eindbeoordeling van prijs/kwaliteitsverhouding te mogen meedingen.
Voor MVO waren 24% van de totaal aantal kwaliteitspunten te halen. Naarmate een inschrijver minder kwaliteitspunten op MVO behaalt, wordt het lastiger het minimum van 60% van het totaal aantal punten te behalen.
In een aanbesteding heeft de informatie die de inschrijvers bieden en de beoordeling hiervan een vertrouwelijk karakter. In het beschrijvend document van deze aanbesteding is dan ook aangegeven: «Wij gaan vertrouwelijk om met uw gegevens. Wij geven uw gegevens niet aan anderen. Ook niet als wij de Opdracht niet aan u gunnen«. Het exacte aantal behaalde kwaliteitspunten door ING op het gebied van MVO kan ik daarom niet verstrekken.
Erkent u dat ING zijn inzet beperkt tot «alignment of [it’s] lending portfolio with the well-below 2°C goal of the Paris Agreement», dat ING zich hierbij beperkt tot inzet gericht op een deel van de leningenportefeuille (bijvoorbeeld oliehandelaars niet), dat het beleggingen voor eigen rekening in het kader van vermogensbeheer niet meeneemt in zijn klimaatbeleid,11 en dat de inzet van ING ten aanzien van de fossiele energiesector een afname is van financiering hiervan met 1% per jaar in de komende twintig jaar,12 terwijl de Kamer zich in 2016 al expliciet uitsprak dat «financiële instellingen bijdragen aan de doelstelling van 1,5°C zoals afgesproken in Parijs»,13 de initiatiefnota van de leden Snels (GroenLinks), Sneller (D66), Bruins (ChristenUnie) en Slootweg (CDA) «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector» zich uitspreekt over het belang van inzet op een maximale temperatuurstijging van 1,5°C, en dat Verenigde Naties (VN)-rapporten in 2020 en de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties benadrukken: «The science is crystal clear: to limit temperature rise to 1.5-degrees Celsius above pre-industrial levels, the world needs to decrease fossil fuel production by roughly 6 per cent every year between now and 2030.14»?
ING presenteert in haar Terra voortgangsrapportages welke stappen zij onderneemt om haar leningenportefeuille in lijn te brengen met de doelen van Parijs. In het Terra voortgangsrapport van 2020 staat dat ING deze portefeuille in lijn wil brengen met de ruim onder de 2°C-doelstelling van het Parijsakkoord.16
Ik moedig niet alleen ING, maar de volledige financiële sector aan om scherpe duurzaamheidsambities te stellen.
De middelen die banken, verzekeraars, pensioenfondsen en andere vermogensbeheerders beheren en investeren vormen namelijk een belangrijk bouwsteen in de duurzame transitie.
In het kader van het klimaatakkoord heeft de financiële sector zich gecommitteerd aan het leveren van een bijdrage aan de uitvoering van het Parijsakkoord. Zij hebben toegezegd om vanaf boekjaar 2020 de klimaatimpact van de relevante onderdelen van hun portefeuille in kaart te brengen en vanaf 2022 actieplannen op te stellen hoe ze deze impact willen terugdringen. Ik heb u in het najaar van 2020 in een brief over de voortgang van het klimaatcommitment geïnformeerd.17
Zoals ik ook in de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector» aangaf verwelkom ik inspanningen van financiële instellingen om in het kader van het klimaatcommitment, waar mogelijk, scherpere reductiedoelstellingen te stellen.18
Bent u, gezien het belang van een maximale temperatuurstijging van 1,5°C zoals de Verenigde Naties en de Kamer zelf recentelijk nog hebben uitgesproken, bereid om uw relatie met de huisbankier van de overheid te benutten om ING aan te sporen klimaatbeleid aan te scherpen naar inzet op maximaal 1,5°C graad temperatuurstijging, opname van nu nog missende investeringscategorieën en bedrijfssectoren in klimaatbeleid, en afname van financiering van alle fossiele energie met tenminste zes procent per jaar? Zo ja, hoe? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Indien de aanbestedingsprocedure niet conform uw antwoord is verlopen, waarom is de aanbestedingsprocedure niet verlopen zoals u de Kamer heeft medegedeeld in uw antwoord?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier achtte u de door ING getekende verklaring omtrent het verbod op clustermunitie en het respecteren van mensenrechten geloofwaardig, met het oog op de in vraag drie genoemde scores en voorbeelden van misstanden? Waarop is deze verklaring gebaseerd?
De verklaring die wordt geëist ten aanzien van de clustermunitie is gebaseerd op de verklaring van Dublin. In de verklaring staat dat ING:
De mensenrechtenverklaring is gebaseerd op naleving van de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en komen overeen met de eerder gemaakte afspraken in het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) convenant voor de bancaire sector, waar ING overigens ook ondertekenaar van was. Bij ondertekening van de mensenrechtenverklaring, verklaart de partij onder andere dat zij de OESO-richtlijnen en UNGP’s onderschrijven, due diligence toepassen ten aanzien van mensenrechten, sectoraal en/of thematisch beleid hebben, transparant zijn over uitsluitingen, een klachten- en klokkenluidersmechanisme hebben en bereid zijn om met maatschappelijke actoren in overleg te treden over verdere verbeteringen en eventuele aanpassingen aan haar mensenrechtenbeleid.
Kunt u toelichten waarom ING als inschrijver tot de top 25% meest duurzame financiële instellingen behoort volgens u? Erkent u dat internationale benchmarks, zoals de Dow Jowns Sustanability Index (DJSI), waarin Nederlandse banken zoals ING het goed doen in vergelijking met andere banken, vooral kijken naar gepubliceerd beleid en de publieke commitments van banken, en niet naar hoeveel banken in welke soorten bedrijven of sectoren investeren?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de ING sinds 2019 de klimaatimpact van een deel van z’n leningen meet in lijn met de tweegradendoelstelling van Parijs en niet de 1,5°C-doelstelling?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid na te gaan of ING weigert deze 1,5°C-doelstelling te hanteren? Zo, nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel procent van de kwaliteitspunten haalde ING bij het aandeel MVO en hoeveel bij de andere aandelen? Wat was het gevolg geweest wanneer beide inschrijvers niet aan 24% van de kwaliteitspunten konden komen?
Zie antwoord vraag 5.
Welke weging heeft u aan de selectiecriteria toegekend? Hoe is de toekenning van het aantal punten voor maatschappelijk verantwoord ondernemen opgebouwd? Welke weging heeft er binnen dit aandeel plaatsgevonden? Wie heeft het kwaliteitspuntensysteem voor MVO ontwikkeld?
Zie antwoord vraag 1.
Indien u in de aanbestedingsprocedure niet de criteria heeft gebruikt zoals u de Kamer heeft voorgehouden, bent u dan bereid om de overeenkomst niet te tekenen of te ontbinden?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat ING naar uw maatstaven, goed genoeg scoort om het goede voorbeeld te geven op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen, inclusief duurzaamheid?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zich herinneren dat u in uw reactie van 21 januari 2021 op onze vragen over belemmeringen voor de verduurzaming van de financiële sector niet heeft aangegeven bereid te zijn om financiële instellingen aan te sporen om misstanden aan te pakken?15 Geldt dit ook voor uw huisbankier? Waarom wilt u wel of niet de huisbankier van de overheid aansporen om misstanden aan te pakken?
In mijn antwoord op de vragen van het lid Van Raan over belemmeringen voor verduurzaming van de financiële sector van 21 januari geef ik aan continu met de financiële sector in gesprek te zijn over hun duurzaamheidsambities en mogelijkheden om deze aan te scherpen. Zoals ik ook in mijn eerdere beantwoording aangaf, spreken in het kader van de Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment (CFSK) ambtenaren van de ministeries van Economische Zaken en Klimaat en Financiën met de sector over hoe zij invulling kan geven aan het klimaatcommitment. Naar aanleiding van de eerste voortgangsrapportage van het klimaatcommitment heb ik hier ook tijdens een ronde tafel met de sector over doorgesproken. Ik zal dit blijven doen.
Indien u de ING wel wil aansporen om misstanden aan te pakken, hoe gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 17.
Erkent u dat door het aangaan van dit contract met ING, u het signaal afgeeft aan burgers en bedrijven dat ING een maatschappelijk verantwoorde bank is?
Zie antwoord vraag 1.
Wat was de rol van ING in de toeslagenaffaire? Wat doet ING nu ten aanzien van de gevolgen voor de gedupeerde ouders uit de toeslagenaffaire, bijv. op het gebied van schuldenafhandeling?
ING verzorgt als huisbankier van de Belastingdienst het betalingsverkeer van de Belastingdienst. Dit geldt ook voor het betalingsverkeer met betrekking tot de maandelijkse uitbetaling van miljoenen toeslagen die worden betaald vanuit de Belastingdienst. De rol van ING als huisbankier ten aanzien van de gevolgen voor de gedupeerde ouders uit de toeslagenaffaire beperkt zich dan ook tot het betalingsverkeer dat voortvloeit uit de hersteloperatie. Het gaat dan om het betalingsverkeer dat in opdracht van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) door het onderdeel van de Belastingdienst dat verantwoordelijk is voor Inning & Betalingsverkeer via de ING als huisbankier wordt uitbetaald.
Voor de private schuldafhandeling van gedupeerden in relatie tot banken vinden constructieve gesprekken plaats met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB)». Hierover zal uw Kamer afzonderlijk worden geïnformeerd in het kader van de hersteloperatie Toeslagen.
Erkent u dat transparantie eraan kan bijdragen dat burgers en bedrijven verantwoorde keuzes kunnen maken over waar zij bankieren? Waarom wel of niet?
Zoals ik in de beantwoording van Kamervragen van het lid Van Raan (PvdD) van 21 januari 202121 heb aangegeven, is er meer informatie nodig over de impact op het klimaat en biodiversiteit in alle schakels van de financiële keten: voor investeerders gaat het om informatie over de bedrijven waarin zij investeren, voor klanten om informatie over hun beleggingen en hun financiële dienstverlener(s), en voor toezichthouders om informatie van de onder toezicht staande financiële instellingen. Dit geldt ook voor andere ESG-thema’s.
De afgelopen jaren zijn er al belangrijke stappen gezet op het gebied van transparantie. Een belangrijke ontwikkeling is de Europese taxonomie.
De taxonomie bepaalt welke investeringen en activiteiten duurzaam zijn en zorgt daarmee voor een gemeenschappelijke taal tussen investeerders, bedrijven en beleidsmakers op het gebied van groene investeringen en beleggingen. In het bestuursverslag dienen – kort gezegd – banken, verzekeraars en beursondernemingen te rapporteren over hoe zij zich tot de taxonomie verhouden.
Daarnaast wordt de EU-richtlijn niet-financiële informatie (RNFI) momenteel herzien. De RNFI verplicht banken, verzekeraars en beursondernemingen om in het bestuursverslag informatie op te nemen over hoe de onderneming omgaat met sociale en ecologische uitdagingen. Dit helpt consumenten en andere belanghebbenden om de niet-financiële prestaties van deze ondernemingen te evalueren en mee te nemen in hun beslissingen, bijvoorbeeld bij de keuze waar te bankieren. Bij de herziening kijkt de Europese Commissie onder andere naar het uitbreiden van de reikwijdte van ondernemingen die onder de richtlijn vallen. Daarnaast wordt gekeken of het wenselijk is om één (meer gedetailleerde) rapportagestandaard te ontwikkelen voor niet-financiële informatie, zoals al geldt voor financiële informatie.
Mede gelet op bovenstaande ontwikkelingen op het terrein van transparantie over duurzaamheid zie ik geen aanleiding om banken te verplichten om in alle reclame-uitingen een waarschuwingszin en -symbool op te laten nemen met een duurzaamheidsscore, analoog aan de kredietwaarschuwing «Let op! Geld lenen kost geld». Hierbij geldt tevens dat uit een rapport van de AFM22 blijkt dat de kredietwaarschuwing geen directe invloed heeft op leenbeslissingen en op hoe mensen denken over lenen. Ook uit bestaande wetenschappelijke studies23 en onderzoeken van de AFM24 komt geen bewijs voor de effectiviteit van waarschuwen op beslissingen van mensen naar voren. In mijn Kamerbrief van 8 januari 2020 ga ik hier verder op in.25
Erkent u dat een waarschuwing in alle reclame-uitingen van banken, die bestaat uit een waarschuwingszin en een waarschuwingssymbool over hoe zij scoren op het gebied van duurzaamheid – analoog aan de kredietwaarschuwing «Let op! Geld lenen kost geld» – kan bijdragen aan transparantie op het gebied van duurzaamheid richting hun (potentiële) klanten? Waarom wel of niet? Bent u bereid om banken in het algemeen hiertoe te verplichten en bent u in ieder geval bereid om dit met ING af te spreken, omdat ING zal gaan profiteren van een soort overheidsgoedkeuring? Waarom wel of niet? Zo niet, hoe verhoudt dit zich tot uw reactie van 3 juli 2020 op de initiatiefnota van de leden Snels (GroenLinks), Sneller (D66), Bruins (ChristenUnie) en Slootweg (CDA): «van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector», waarin u stelt dat het kabinet zich inzet voor de bevordering van transparantie, en tot de verkenning naar de markt voor groene financiering waarin u gedeeld hebt dat u van mening bent dat meer inzichtelijkheid en transparantie kan bijdragen aan het beter inzichtelijk maken van duurzaamheidsrisico’s16?
Zie antwoord vraag 21.
Het openbaar maken van de adressen van PAS-melders |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van Raad van State inzake het openbaar maken van de locatiegegevens van PAS-melders?1
Ja.
Welke vervolgstappen heeft u voor ogen?
Ik hecht belang aan het opvolgen van de uitspraak van de Raad van State door de gevraagde locatiegegevens openbaar te maken. De noodzakelijke stappen hiertoe vergen een doorlooptijd van enkele weken: ik verwacht de gegevens in de loop van maart openbaar te kunnen maken en ik heb de PAS-melders hierover per brief geïnformeerd. Tegelijkertijd zet ik onverminderde actie op het legaliseren van de meldingen. Als het parlement het wetsvoorstel stikstofreductie en natuurverbetering aanneemt, krijgt het kabinet de opdracht een legaliseringsprogramma in te richten. Daarmee hebben initiatiefnemers nog meer zekerheid dat hun activiteit wordt gelegaliseerd en de problematiek wordt opgelost.
Hoe gaat u zorgen voor voldoende bescherming van de privacy en de veiligheid van de PAS-melders en hun gezinnen?
Op grond van de uitspraak worden enkel de locatiegegevens van de bedrijven openbaar gemaakt. De persoonsgegevens van de initiatiefnemers blijven gelakt. Daarmee is de bescherming van de privacy binnen de kaders van de wet maximaal vormgegeven.
Ziet u mogelijkheden om alleen kaartbeelden te verstrekken en niet een lijst met namen en adressen?
Ja. Op grond van de uitspraak worden alleen de locatiegegevens van de PAS-meldingen, dat wil zeggen kaartbeelden, openbaar gemaakt. De naam en adresgegevens van de PAS melders worden niet openbaar gemaakt.
Het IMVB-convenant Pensioenfondsen |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de Eerste Voortgangsmeting Monitoringscommissie IMVB Convenant Pensioenfondsen?
Ja.
Wat is uw reactie op de Voortgangsmeting? Deelt u de mening dat het uitermate zorgelijk is dat de monitoringscommissie constateert dat de implementatie van het Convenant op alle hoofdindicatoren achterblijft bij de tussentijdse doelstellingen?
In de appreciatie door de stuurgroep van het IMVB-convenant Pensioenfondsen (hierna: convenant) concludeert de stuurgroep dat terwijl de eerste stappen zijn gezet, de implementatie van het convenant voor alle hoofdindicatoren achterblijft bij de doelstellingen. Deze voortgangsmeting over 2019 geeft weer dat er nog extra stappen moeten worden gezet om de convenantdoelstelling te behalen. Hoewel de monitoringscommissie concludeert dat er nagenoeg op alle subindicatoren van hoofdindicator »Beleid» voortgang is geboekt, blijkt uit het monitoringsrapport ook dat nog geen enkel pensioenfonds op alle subindicatoren positief scoort. Dit is een punt van aandacht, omdat de convenantdoelstelling voor eind 2020 was dat alle pensioenfondsen positief scoren op hoofdindicator «Beleid». De voortgangsmeting over 2020 wordt in het vierde kwartaal van 2021 verwacht.
Niet alle effecten van de convenantsactiviteiten zijn meegenomen in deze monitoring. Zo is vlak voor de peildatum van deze voortgangsmeting onder andere het instrumentarium gepubliceerd.1 Dit instrumentarium is een hulpmiddel voor de pensioenfondsen om de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) te implementeren. Ook zijn er verschillende webinars en een kennissessie over de implementatie van de OESO-richtlijnen en UNGP’s georganiseerd, waarin het instrumentarium bij pensioenfondsen onder de aandacht is gebracht. Aangezien de implementatie van de OESO-richtlijnen in het beleggingsbeleid de basis vormt voor de verdere due diligence stappen, is het belangrijk dat de pensioenfondsen het beleid zo snel mogelijk op orde krijgen conform afspraken in het convenant. In de stuurgroep en verschillende werkgroepen wordt momenteel een actieplan hiervoor opgesteld.
Hoe kan het dat geen enkele van de deelnemende pensioenfondsen alle subindicatoren voor «Beleid» volledig heeft kunnen realiseren? Hoe verklaart u dat slechts vijf procent van de pensioenfondsen alle stappen van due diligence doorlopen? Hoe verklaart u dat 39 deelnemende pensioenfondsen nog altijd niet het instrumentarium hebben toegepast, hoewel dit slechts gaat om het opnemen van (gesuggereerde) teksten in beleid, contracten en monitoring? Heeft u zicht op waarom de tussendoelstellingen over de gehele breedte gemist zijn?
De «Eerste Voortgangsmeting Monitoringscommissie IMVB Convenant Pensioenfondsen» gaat over eerste jaar (2019) van het convenant. Voor de hoofdindicator «Beleid» is in het convenant vastgelegd dat alle deelnemende pensioenfondsen hieraan moeten voldoen aan het einde van jaar twee.
Het is voor veel deelnemende pensioenfondsen, die bijvoorbeeld kleiner van omvang zijn, een veelomvattende taak om alle stappen van due diligence te doorlopen en om te beschrijven hoe dit ingevuld en verankerd wordt in beleid, contracten en monitoring. Daarom werd van hen verwacht dat zij dit aan het einde van het tweede jaar van het convenant op orde zouden hebben. In de aanstaande monitoring over 2020 zal blijken of de deelnemende pensioenfondsen deze doelstelling hebben behaald. Voor een groot deel van de fondsen is het instrumentarium een noodzakelijk hulpmiddel hierbij. Dit instrumentarium werd aan het einde van het eerste jaar (december 2019) opgeleverd. Dit verklaart mede waarom een deel van de pensioenfondsen dit instrumentarium nog niet volledig heeft kunnen toepassen. Dit heeft bijgedragen aan een lagere realisatie op de tussendoelstellingen voor 2019 dan eerder werd verwacht.
Wat zegt volgens u de gebrekkige voortgang van de implementatie van het Convenant over de mate waarin pensioenfondsen hun duurzaamheidsrisico’s, zoals fysieke risico’s als waterschaarste, gedegen beheersen?
Bij de implementatie van het convenant draaide het voor de deelnemende pensioenfondsen in het eerste jaar om het starten met het vastleggen van de OESO-richtlijnen in hun beleid voor uitbesteding, monitoring en rapportage (stap één van gepaste zorgvuldigheid onder de OESO-richtlijnen). In lijn met de OESO-richtlijnen is het maken van een risicoanalyse de tweede stap van due diligence. Deze stap moet gezamenlijk met de andere stappen op basis van de afspraken in het convenant aan het einde van jaar twee vastgelegd zijn in het beleid van de pensioenfondsen. Veel pensioenfondsen beleggen wereldwijd en zijn met hun beleggingsportefeuille aan verschillende duurzaamheidsrisico’s blootgesteld. Volgens de OESO-richtlijnen moeten ondernemingen de meest urgente risico’s prioriteren en deze mitigeren of voorkomen. De afspraken in het convenant zien op de implementatie van de zes de stappen voor gepaste zorgvuldigheid. De pensioenfondsen kunnen daarmee op termijn hun duurzaamheidsrisico’s beter gaan beheersen. In de monitoring wordt gekeken of pensioenfondsen de OESO-richtlijnen hebben geïmplementeerd in hun beleid. Op basis van de huidige voortgang van de implementatie kan ik geen conclusies trekken over de beheersing van specifieke duurzaamheidsrisico’s, omdat deze geen onderdeel van de monitoring binnen het convenant vormen.
Deelt u de mening dat aan de geloofwaardigheid van intenties ten aanzien van engagement afbreuk wordt gedaan, nu blijkt dat pensioenfondsen zeer matig scoren op de mate waarin ze invloed aanwenden om de negatieve impact van beleggingen te voorkomen of te mitigeren (indicator 2c)?
Subindicator 2c is onderdeel van de hoofdindicator «Uitbesteding». In het convenant is afgesproken dat de deelnemende pensioenfondsen voor zover dat nog niet het geval is, de afspraken voor uitbesteding zo snel mogelijk, doch uiterlijk binnen drie jaar na inwerkingtreding van het convenant in rapportagevereisten met externe dienstverleners opnemen. Zoals gezegd in het antwoord op vraag 3 is de naleving van de OESO-richtlijnen een veelomvattende taak voor veel pensioenfondsen. Er is bij het vastleggen van de afspraken daarom bewust voor drie jaar gekozen om de deelnemende pensioenfondsen de tijd te geven de uitbesteding goed in te richten. Ik vind het voorbarig om na één van de drie jaren al de geloofwaardigheid van de intenties hierop in twijfel te trekken.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Waterroof: mede mogelijk gemaakt met ons pensioengeld» dat 19 januari jl. op Follow the Money verscheen?
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat het in de vorige vraag genoemde artikel laat zien dat verscheidene Nederlandse pensioenfondsen medefinancier zijn van gezondheids- en milieurampen in ten minste de Verenigde Staten en Mexico?
Het beleggingsbeleid van pensioenfondsen, met inachtneming van de toepassing van de OESO-richtlijnen, is een verantwoordelijkheid van pensioenfondsbesturen. Het kabinet vindt het belangrijk dat het beleggingsbeleid van pensioenfondsen en de toepassing hiervan verantwoord is en vindt daarbij de fondsen zelf aan zijn zijde. Daarom heeft de overheid samen met pensioenfondsen, vakbonden en maatschappelijke organisaties het IMVB-convenant Pensioenfondsen gesloten. Het convenant richt zich op de inbedding van de OESO-richtlijnen en UNGP’s in het beleid en due diligence van pensioenfondsen.
Wat zegt het volgens u dat er door verschillende Nederlandse pensioenfondsen geen engagement toegepast wordt op een bedrijf als Coca Cola Femsa?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 7 is het beleggingsbeleid van pensioenfondsen een verantwoordelijkheid van pensioenfondsbesturen zelf. Hieronder vallen ook besluiten over met welke bedrijven een pensioenfonds (of de uitvoeringsorganisatie) een engagementtraject start. Vanuit de afspraken in het convenant is de verwachting dat pensioenfondsen conform de OESO-richtlijnen een risicoanalyse maken en prioriteren welke risico’s zij in hun beleggingsportefeuille willen aanpakken en met welke vorm van beïnvloeding. Dit kan op verschillende manieren, onder andere via stemmen op aandeelhoudersvergaderingen. Een engagementtraject is een andere manier van beïnvloeding en vraagt vaak een lange adem en meer middelen. Pensioenfondsen maken hierin zelf de afweging. Het kabinet kan geen oordeel geven over het al dan niet voeren van engagement met individuele bedrijven door één of meerdere pensioenfondsen.
Vindt u ook dat vanuit het Convenant een verplichting voortkomt voor pensioenfondsen om investeringen individueel te beoordelen en niet slechts via een benchmark?
In het convenant zijn afspraken vastgelegd volgens de stappen van gepaste zorgvuldigheid die de OESO-richtlijnen voorschrijven. Deze richtlijnen en specifiek het OESO-richtsnoer voor institutionele beleggers dat als leidraad wordt gebruikt door pensioenfondsen schrijft niet voor hoe om te gaan met directe beleggingen ten opzichte van het beleggen via een benchmark of index. Uit het convenant volgt geen verplichting voor het individueel beoordelen van investeringen. Wel wordt van pensioenfondsen verwacht dat zij, waar mogelijk, hun invloed aanwenden wanneer negatieve effecten worden vastgesteld bij bedrijven waarin zij investeren. Dit kan eventueel in een gesprek met de index-samensteller.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat de monitoringscommissie constateert dat veel deelnemende pensioenfondsen due diligence niet van toepassing verklaren op passieve beleggingen? Hoe kijkt u er met terugwerkende kracht op terug dat de inzet ten aanzien van passieve beleggingen in de tekst van het Convenant niet geëxpliciteerd is?
Uit de monitoringsrapportage komt naar voren dat veel pensioenfondsen in de hoor- en wederhoor met de monitoringscommissie hebben aangegeven gepaste zorgvuldigheid (due diligence) niet van toepassing te verklaren op passief beleggen. De appreciatie van de stuurgroep van het convenant is niet specifiek op dit punt ingegaan, maar neemt wel de aanbeveling over van de monitoringscommissie dat het eerder opgestelde instrumentarium geoptimaliseerd en beter toepasbaar gemaakt moet worden. De werkgroep Monitoring werkt momenteel een actieplan uit dat invulling geeft aan de verschillende aanbevelingen.
De convenantafspraken hebben betrekking op doelstelling, inzet en reikwijdte van het convenant. Zij zijn de uitkomst van een langdurige onderhandeling met alle betrokken partijen bij het convenant. Passieve beleggingen zijn daarin niet geëxpliciteerd, maar het huidige instrumentarium benoemt al dat er rekening wordt gehouden met de karakteristieken en beïnvloedingsmogelijkheden van verschillende pensioenfondsen. Te denken valt aan de grootte, de beleggingsstrategieën en de verschillende beleggingscategorieën. Met de voorgestelde optimalisatie van het instrumentarium kan pensioenfondsen een verdere handreiking worden geboden met betrekking tot hun handelingsperspectief voor wat betreft gepaste zorgvuldigheid.
Zet u zich er onverkort voor in dat passieve beleggingen daar, waar het gaat om het uitsluiten van sociale en milieugerelateerde misstanden, aan precies dezelfde doelstellingen onderworpen worden als actieve beleggingen?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 10 zijn passieve beleggingen niet geëxpliciteerd in het convenant. Desalniettemin verwacht het kabinet dat pensioenfondsen voor al hun beleggingen (actief en passief) de stappen van gepaste zorgvuldigheid implementeren in hun beleggingsbeleid en gaan toepassen. Wanneer sociale- en milieu gerelateerde misstanden worden geconstateerd en pensioenfondsen hieraan gelinkt zijn, wordt vanuit de OESO-richtlijnen verwacht dat zij hun invloed aanwenden om deze te mitigeren of waar mogelijk te stoppen en in de toekomst te voorkomen. Hoe pensioenfondsen hun invloed aanwenden en in welke mate kan verschillen bij actieve en passieve beleggingen. Het OESO-richtsnoer voor institutionele beleggers2 geeft aan dat de mate van invloed onder andere bepaald wordt door de karakteristieken van de institutionele belegger, de beleggingsstrategie (actief of passief), en geldende wet- en regelgeving. Ook bij passieve beleggingen heeft een pensioenfonds een aantal opties om invloed aan te wenden om betrokkenheid bij misstanden te mitigeren en/of voorkomen.
Deelt u de mening dat er een verband bestaat tussen het gebrekkige optreden van Nederlandse pensioenfondsen in specifieke casussen, zoals uiteengezet in het Follow the Money-artikel, en de gebrekkige voortgang van de implementatie van het convenant? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het FTM-artikel spreekt over de vijf grootste pensioenfondsen en heeft van vier reacties opgenomen (ABP, PFZW, PMT en PME). Daarbij kan opgemerkt worden dat het FTM-artikel ook vermeldt dat bijvoorbeeld PMT en PME één van de genoemde bedrijven uitsluiten. De voortgang van individuele pensioenfondsen in naleving van het convenant is enkel inzichtelijk voor de leden van de monitoringscommissie en het SER-secretariaat dat de commissie ondersteunt bij de verwerking van alle antwoorden die aangeleverd worden in de monitoringtool. Op basis van de geaggregeerde voortgangsrapportage kan daarom niet geconcludeerd worden welke voortgang de vijf grootste pensioenfondsen hebben geboekt in het eerste jaar van het convenant.
Komen de resultaten van de monitoringscommissie voor u als een verrassing? Op welke momenten in het afgelopen jaar heeft u met pensioenfondsen over de voortgang van het Convenant gesproken? Heeft u op enig moment voor de verschijning van de publicatie van de voortgangsrapportage signalen gehad dat de voortgang van de implementatie zeer gebrekkig is? Wat heeft u met deze signalen gedaan?
Binnen de stuurgroep en de verschillende werkgroepen wordt continu het gesprek gevoerd met de Pensioenfederatie en dat deel van de pensioenfondsen dat deelneemt aan de stuurgroep en werkgroepen. In deze gesprekken gaat het over hoe de pensioenfondsen ondersteund kunnen worden bij het implementeren van de OESO-richtlijnen en welke producten er ontwikkeld kunnen worden om dit voor elkaar te krijgen. De monitoringcommissie monitort jaarlijks de voortgang die de partijen boeken op de convenantafspraken en houdt toezicht op de kwaliteit en de kwantiteit van de input van de partijen. Pas uit het jaarlijkse monitoringsrapport wordt daarom volledig inzichtelijk wat de voortgang is van het convenant ten opzichte van de afspraken. Deze eerste voortgangsmeting laat zien dat er nog extra stappen moeten worden gezet om de convenantdoelstelling te behalen.
Deelt u de zienswijze van de monitoringscommissie dat de vertraging op de hoofdindicator beleid consequenties heeft voor de voortgang op de andere hoofdindicatoren?
De achterblijvende voortgang op de hoofdindicator «Beleid» vormt een risico voor de voortgang op de andere hoofdindicatoren, omdat het vastleggen van de due diligence stappen in het beleid volgens de due diligence methodiek een voorwaarde vormt voor de verdere uitrol hiervan in uitbesteding, monitoring en rapportage. Deze eerste voortgangsrapportage laat echter ook zien dat een deel van de pensioenfondsen in de praktijk al meer voortgang heeft geboekt op de andere hoofindicatoren, terwijl nog niet alle subindicatoren onder de hoofdindicator «Beleid» zijn behaald.
Betekent de gebrekkige voortgang van de implementatie van het Convenant dat het dit kabinet onvoldoende gelukt is via het postennetwerk en economische diplomatie de partijen in het convenant te ondersteunen bij het implementeren van hun IMVB-beleid? Zo nee, waar baseert u dit op? Wat is er op dit punt het afgelopen jaar goed gegaan, en wat kan er beter?
Volgens afspraak hebben het postennetwerk en de economische diplomatie het convenant ondersteund, primair in het zogenaamde «diepe spoor» van het convenant waarin de partijen samenwerken aan engagementcasussen. Zoals toegelicht bij de beantwoording van vraag 3 betreft dit de voortgang van het eerste jaar van het convenant. Hierin zijn volgens afspraak de eerste twee casussen gestart, te weten een mijnbouwcasus in Peru en een casus in de palmolieketen in Indonesië en Liberia. Vanaf het begin zijn de posten in de desbetreffende landen en/of landenmedewerkers op het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag betrokken bij de casussen om duiding te geven aan de lokale context van de sector in het land of andere specifieke vragen die uit het samenwerkingsverband kwamen te beantwoorden.
In het afgelopen jaar, het tweede jaar van het convenant, is dat voortgezet en is er onder andere in de mijnbouwcasus een geslaagd virtueel veldbezoek georganiseerd in samenwerking met de ambassade in Lima. De ambassade heeft zijn netwerk van lokale contacten ingezet, hierdoor hebben meerdere bijeenkomsten tijdens het veldbezoek voor de casuswerkgroep plaatsgehad. De post heeft ook aangeboden om, indien gewenst door de werkgroep, een vervolgbezoek te organiseren voor organisaties waarmee tijdens dit eerste bezoek niet gesproken is.
Heeft u er, wijzende op het gegeven dat de resterende tijd voor realisatie van het convenant afneemt en er meer voortgang gemaakt moet worden dan als de tussendoelstellingen gehaald zijn, nog wel vertrouwen in dat de doelstellingen van het convenant gehaald gaan worden? Zo ja, waarop baseert u dat vertrouwen?
Ja. Deze voortgangsrapportage betreft het eerste jaar van de looptijd van dit convenant. De in het convenant vastgelegde afspraken voor het eerste jaar zijn behaald. Zo is er onder andere een monitoringstool ontwikkeld. Deze wordt door de pensioenfondsen als zeer gebruiksvriendelijk ervaren. Ook is het instrumentarium ontwikkeld en gepubliceerd en zijn de eerste twee casussen geselecteerd en gestart. Hierover is onder andere gecommuniceerd via nieuwsbrieven en een jaarbijeenkomst. De tussendoelstellingen voor de hoofdindicatoren zijn, zoals eerder benoemd in het antwoord van vraag 1, geen vastgelegde afspraak in het convenant, maar opgesteld om de voortgang op de hoofdindicatoren te volgen. De deelnemende pensioenfondsen hebben de eerste stappen gezet. De implementatie van het convenant voor alle hoofdindicatoren blijft echter achter bij de tussendoelstellingen. Het is daarom voor alle betrokken partijen duidelijk dat er nog extra stappen gezet moeten worden om de gemaakte afspraken in het convenant waar te maken. Als deze gezet worden acht het kabinet, samen met de andere partijen bij het convenant, de volledige implementatie van het convenant nog steeds haalbaar.
Wat zou de juridische consequentie zijn als het scenario zich materialiseert waarin de Pensioenfondsen de doelstellingen van het Convenant niet halen, gegeven dat het behalen van deze doelstellingen een verplichting is?
De bestuurlijke opzet van het convenant beschikt over een stuurgroep waarin alle geledingen zitting hebben. Wanneer de afspraken uit het convenant niet gehaald worden of er onvoldoende voortgang is, dan is de stuurgroep het aangewezen orgaan om een actieplan op te stellen of deelnemende pensioenfondsen aan te spreken op de verplichtingen die voortvloeien uit de ondertekening van het convenant. Dit kan zelfs bij een compleet doorlopen geschillenprocedure die niet succesvol is leiden tot het opzeggen van het convenant jegens de tekortschietende partij. De IMVO-convenanten zijn een vrijwillig instrument binnen het IMVO-beleid van het kabinet. Het niet halen van vastgelegde afspraken heeft geen juridische consequenties.
Op 16 oktober 2020 heeft het kabinet de nieuwe IMVO-beleidsnota (Kamerstuk 26 485, nr. 337) gedeeld met de Tweede Kamer. In de nota geeft het kabinet aan in te zetten op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting naast vrijwillige instrumenten, zoals de huidige convenanten en toekomstige sectorale samenwerking. Hierbij heeft het kabinet de voorkeur voor een verplichting op Europees niveau.
Hoe verhoudt zich de constatering dat pensioenfondsen in toenemende mate hun eigen ESG-beleid formuleren, met de noodzaak tot harmonisatie van ESG-doelstellingen en -methoden zoals geëxpliciteerd in de duurzame financieringsstrategie van het kabinet? Vraagt de noodzaak tot harmonisatie te komen om een actievere, meer interveniërende rol van de ministeries op dit specifieke punt? Hoe gaat u daar invulling aan geven?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen, waaronder financiële instellingen, dat zij de OESO-richtlijnen en UNGP’s naleven. Binnen het convenant zijn er verschillende afspraken opgenomen over de naleving van de OESO-richtlijnen. De aan het convenant gecommitteerde pensioenfondsen moeten onder meer inzichtelijk maken hoe hun ESG-beleid wordt meegenomen bij beleggingsbeslissingen en dienen te rapporteren over de resultaten van het ESG-beleid. Van pensioenfondsen wordt verwacht dat dat zij ESG-beleid opstellen volgens de OESO-richtlijnen. De daadwerkelijke invulling van het ESG-beleid is aan de pensioenfondsen zelf.
De noodzaak tot harmonisatie waaraan gerefereerd wordt in de duurzame financieringsstrategie heeft betrekking op harmonisatie van rapportagestandaarden. Om voortgang te kunnen vergelijken en de beschikbaarheid van data te verhogen is het belangrijk dat bedrijven op een uniforme wijze rapporteren, bij voorkeur op een Europese uniforme wijze. Dit is ook de inzet van het kabinet zoals beschreven in de consultatiereacties op de Europese Commissie consultaties van de Hernieuwde Duurzame Financieringsstrategie en de herziening van de richtlijn niet-financiële rapportage.
Ziet u vanuit uw inzet voor gedegen rapportages over ESG-impact en -risico’s, zoals geëxpliciteerd in de duurzame financieringsstrategie van het kabinet, een speciale verantwoordelijkheid om u er actief tegenaan te bemoeien dat pensioenfondsen beter over voorgenoemde zaken gaan rapporteren, gegeven de slechte resultaten op de vierde hoofdindicator? Op welke manier gaat u hier invulling aan geven?
Rapporteren en transparantie bieden over de genomen beslissingen is een belangrijk onderdeel van de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid volgens de OESO-richtlijnen. Ook in het convenant zijn verschillende afspraken opgenomen over transparantie en rapportage. Zo wordt er van de deelnemende pensioenfondsen verwacht dat aan het eind van het vierde jaar het convenant verwerkt is in de rapportages. De monitoringscommissie observeert in het monitoringsrapport over 2019 dat er over het algemeen voortgang is geboekt op deze doelstelling, maar dat daar ook meer tijd voor is vergeleken met de andere doelstellingen, conform het convenant.
Om ervoor te zorgen dat pensioenfondsen aan het einde van het vierde jaar voldoen aan de afspraken, is er in het tweede jaar van het convenant al een brede kennissessie georganiseerd waarin rapportage ook aan bod kwam als één van de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid. Voor het komende jaar worden er aanvullende webinars georganiseerd; gepland wordt dat daarin ook de verwachtingen op rapportage en transparantie behandeld zullen worden als onderdeel van het actieplan om de implementatie te versnellen.
Deelt u de mening van de monitoringscommissie dat een versnelling van de implementatie meer bestuurlijke aandacht, tijd en middelen vraagt? Wat is de implicatie daarvan voor uw rol?
Ja. De stuurgroep van het convenant, waar alle partijen zitting in hebben, heeft een appreciatie opgesteld van de voortgangsrapportage van de monitoringscommissie. Deze appreciatie onderschrijft de noodzaak van een versnelling. De stuurgroep deelt de mening van de monitoringscommissie dat de implementatie in de toekomst bij de pensioenfondsen meer bestuurlijke aandacht, en waar mogelijk tijd en middelen vergt. De overheid zal, als partij in het convenant, de pensioenfondsen hierin ondersteunen door naast haar inzet in de werkgroepen, expertise beschikbaar te stellen voor kennissessies en webinars. Ook heeft de overheid als partij deelgenomen aan een directeurenoverleg op 4 februari jl. gericht op de noodzakelijke vervolgacties voor deze versnelling.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en binnen drie weken retour zenden aan de Kamer?
De vragen zijn één voor één beantwoord. Gezien het voorjaarreces was het niet mogelijk de beantwoording binnen drie weken retour te zenden aan uw Kamer.
Het bericht 'Ondernemers beschermen zaak tegen relschoppers en krijgen boete' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ondernemers beschermen zaak tegen relschoppers en krijgen boete»?1
Ja.
Deelt u de mening dat boetes voor ondernemers die hun zaken verdedigen tegen relschoppers onrechtvaardig zijn? Wat gaat u eraan doen om de opgelegde boetes kwijt te schelden?
In de Tijdelijke regeling landelijke avondklok covid-19 is bepaald dat er een uitzondering geldt voor degene die zich in een noodsituatie bevindt. Het gaat hierbij om onvoorziene omstandigheden die tot een situatie leiden waarin men plotseling om een dringende serieuze reden buiten moet zijn. Dit moet per geval worden beoordeeld. Zoals ik recent in het debat over de rellen heb aangegeven, zou in het geval van ondernemers die naar hun bedrijfspand zijn gegaan in verband met de rellen sprake kunnen zijn van een dergelijke noodsituatie. Of daar in een concreet geval ook sprake van is, is aan de beoordeling van de handhaver.
Het OM beoordeelt alle door politie en BOA’s uitgeschreven processen-verbaal en weegt in elk individueel geval zorgvuldig of de zich voorgedane situatie aanleiding geeft tot het opleggen van een boete vanwege overtreding van de coronamaatregelen. Voorafgaand aan het opleggen van een boete wordt vastgesteld of er een strafbaar feit is gepleegd en wordt de schuld vastgesteld.
Indien mensen het niet eens zijn met de uitgevaardigde strafbeschikking kan men verzet aantekenen bij de kantonrechter. Vervolgens is het eerst aan de officier van justitie en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of de strafbeschikking rechtmatig is opgelegd, waarbij rekening zal worden gehouden met de omstandigheden van het geval.
Het is niet aan mij als Minister om in individuele zaken te treden.
Reisbeperkingen |
|
Lammert van Raan (PvdD), Cem Laçin , Suzanne Kröger (GL), Corrie van Brenk (PvdA), Chris Stoffer (SGP), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van de internationale reisbeperkingen per land en van andere Europese landen die zij ingesteld hebben om influx van nieuwe coronavarianten te bestrijden?
In de bijlage treft u een overzicht.
Kunt u uitleggen hoe de reisbeperking van niet-noodzakelijke reizen van bijvoorbeeld Finland en België is vastgelegd en zich verhoudt tot de Europese regelgeving?
In Finland en België zijn respectievelijk tot 25 februari 2021 en 1 maart 2021 in- en uitreisbeperkingen binnen EU- en Schengengebied van kracht. Beide landen hebben hier een aantal groepen reizigers, zoals zorg- en transportpersoneel en dringend familiebezoek, op uitgezonderd. Daarnaast hebben Finland en België binnengrenscontroles ingesteld om iedere reiziger individueel te kunnen controleren. Met deze controles hebben de lidstaten meer handvatten om te controleren of een persoon een noodzakelijke reis maakt. Zij mogen echter niet, louter op basis van de niet-noodzakelijkheid van een reis, personen die onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen de toegang weigeren. Er moet individueel worden beoordeeld of iemand een gevaar vormt voor de volksgezondheid. Daarnaast kan een Europese lidstaat op basis van de Schengengrenscode niet zonder meer (tijdelijk) binnengrenscontroles invoeren, hiervoor gelden strikte voorwaarden. België en Finland hebben het invoeren van binnengrenscontroles conform Europese procedures gemeld aan de Europese Commissie (EC) en Europese lidstaten.
Kunt u uitleggen hoe reisbeperkingen van niet-noodzakelijke reizen binnen het Schengengebied gerealiseerd kunnen worden binnen de Nederlandse juridische kaders? Bent u bereid dergelijke beperkingen in te voeren?
Het kabinet heeft verschillende maatregelen getroffen om de verspreiding van COVID-19 via buitenlandse reisbewegingen te beperken. Het kabinet heeft daarnaast nog een aantal maatregelen in voorbereiding, zoals de verplichte quarantaine en een negatieve testuitslag voor inreizende automobilisten. Het aantal niet-noodzakelijke reisbewegingen is mede daardoor reeds sterk gereduceerd. Uw Kamer is op 13 januari jl. geïnformeerd over het feit dat het invoeren van een noodzakelijkheidsverklaring voor vertrek juridisch zeer complex is. Een dergelijke voorwaarde behelst een enorme inperking van de individuele vrijheid van burgers en is voor vervoerders praktisch onuitvoerbaar te controleren.1
Het kabinet stelt zich voorts op het standpunt dat het herinvoeren van de binnengrenscontroles, op grond van de Schengengrenscode naar voorbeeld van België en Finland, eveneens een te ingrijpend middel is met grote gevolgen voor het vrije verkeer van personen en goederen. Daarnaast hebben de Europese regeringsleiders eind januari ook besloten dat een verbod op niet-noodzakelijke reizen binnen de EU onwenselijk is, maar dat deze reizen wel dringend moeten worden ontmoedigd. Hier sluit de Nederlandse aanpak op aan.
Het enkel herinvoeren van grenscontroles betekent daarnaast niet dat er daarmee ook een grondslag ontstaat voor toegangsweigering van EU-burgers. Die grondslag zou kunnen worden gezocht in het Vreemdelingenbesluit, maar alleen als iemand een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of volksgezondheid. De beoordeling hiervan zal altijd individueel gemotiveerd moeten worden. De bepaling van de noodzakelijkheid van de reis staat hier verder los van. Het kabinet acht het derhalve op dit moment niet proportioneel, juridisch kwetsbaar en moeilijk uitvoerbaar om niet-noodzakelijke reizen te verbieden.
Kunt u het OMT om een breed advies vragen over verdere maatregelen om de risico’s van verspreiding van de verschillende coronavarianten te beperken en dit met de Kamer delen voor het algemeen overleg Luchtvaart op 4 februari a.s.?
Het OMT is eind januari gevraagd om advies of er aanvullende maatregelen nodig zijn, zoals extra vliegverboden. In haar 97e advies (deel II) heeft het OMT aangegeven dit niet noodzakelijk te achten, gezien de overige maatregelen die voor reizigers van kracht zijn geworden, zoals de dubbele negatieve testverplichting. Het kabinet neemt op dit moment dan ook geen aanvullende maatregelen voor reizigers uit hoogrisicogebieden, naast de al aangekondigde maatregelen zoals het verplichten van de quarantaine, een verplichte registratie en een negatieve PCR-testuitslag voor inreizende automobilisten.2
Land
Extra maatregelen i.v.m. mutaties
België
Sinds 25/01 moeten alle personen die vanuit het Verenigd Koninkrijk, Zuid-Afrika en Zuid-Amerika naar België reizen verplicht 10 dagen in zelfquarantaine. Dit moet met een verplichte PCR-test op dag 1 en dag 7 na aankomst in België. Deze maatregel is aanvullend op de geldende inreisbeperkingen.
Niet-noodzakelijke reizen van en naar België zijn van 27/01 tot 01/03 verboden. Strikt noodzakelijke reizen zijn mogelijk onder strenge voorwaarden en in bezit van «verklaring op eer». O.a. grensarbeiders en zakenreizigers blijven uitgezonderd.
Personen die geen hoofdverblijfplaats in België hebben dienen over een negatief testresultaat te beschikken, niet ouder dan 72 uur voor vertrek. Reizigers die niet via een vervoerder naar België komen en voor maximaal 48 uur in België blijven zijn uitgezonderd, dit geld ook voor luchttransfers.
Duitsland
Per 30/01 tot 17/02 geldt een inreisverbod voor vliegtuig/bus/trein/schip voor het VK, Ierland, Portugal, Brazilië en Zuid-Afrika.
Er geldt een testverplichting voor alle reizigers, niet ouder dan 48 uur voor vertrek. Op Länderniveau gelden verschillende regels. Zo maakt Noordrijn-Westfalen een uitzondering voor grensverkeer dat niet langer dan 24 uur in het land verblijft.
Sinds 14 februari zijn de Duitse grenzen met Tsjechië en Tirol (Oostenrijk) gesloten, vanwege de aanwezigheid van de Zuid-Afrikaanse variant aldaar. Forenzen uit Tsjechië en Tirol (Oostenrijk), die werken in cruciale sectoren, mogen Duitsland wel inreizen. Daarnaast zijn noodzakelijke reizen – waaronder goederenvervoer -uitgezonderd, mits zij hun reis vooraf aanmelden, men een negatieve testverklaring kan overleggen en in quarantaine gaat.
Finland
In Finland zijn tot 25 februari 2021 in- en uitreisbeperkingen van kracht voor zowel Finse ingezetenen als EU/Schengenburgers. Op deze in-en uitreis beperkingen zijn een aantal essentiële reizen gedefinieerd, zoals zorg- en transportpersoneel en voor reizen familiebezoek, die uitgezonderd zijn.
Er geldt geen testverplichting, maar een advies voor reizigers om zich te laten testen.
Frankrijk
Per 31/01 geldt een reisverbod voor niet-noodzakelijke (vlieg)reizen van en naar Frankrijk en de Franse overzeese gebieden. Dit verbod geldt voor alle landen, met uitzondering van lidstaten van de Europese Unie, Andorra, IJsland, Liechtenstein, Monaco, Noorwegen, San Marino, Zwitserland en Vaticaanstad. Daarnaast geldt er een uitzondering voor personen woonachtig in Frankrijk, mits zij vóór 31/01 jl. zijn vertrokken uit Frankrijk.
Reizigers die een dergelijke reis willen maken, dienen in het bezit te zijn van een noodzakelijkheidsverklaring en de benodigde bewijsstukken. Deze reizigers dienen na aankomst 7 dagen in quarantaine te gaan en zich na deze periode te laten testen.
Er geldt een algemene testverplichting voor alle reizigers, ongeacht modaliteit. Alle reizigers moeten beschikken over een PCR-testuitslag, die niet ouder is dan 72 uur voor vertrek.
* De informatie in deze tabel is aan (dagelijkse) verandering onderhevig.
Het bericht ‘Huren van de corporatie terwijl je 59 panden bezit’ |
|
Julius Terpstra (CDA), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Huren van de corporatie terwijl je 59 panden bezit»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het is ongewenst als een huurder een sociale huurwoning van de woningcorporatie «bezet houdt», als hij niet op die woning is aangewezen om te voorzien in zijn woonbehoefte vanwege het bezit van één of meer koopwoningen. Sociale huurwoningen zijn bedoeld voor mensen met een smallere beurs, die op de woningmarkt niet zelfstandig kunnen voorzien in betaalbare en kwalitatief goede huisvesting. Het is van belang de situatie goed te bezien en daarbij oog te houden voor de verschillende omstandigheden van het geval. Ik ga nader onderzoeken wat de omvang van het probleem precies is, en in hoeverre de problematiek de sociale verhuur door woningcorporaties betreft.
Is het waar dat er ruim duizend sociale huurwoningen worden verhuurd aan mensen die twee of meer koopwoningen bezitten?
Uit onderzoek van het Kadaster is naar voren gekomen dat 1.055 personen een woning bij een woningcorporatie huren en tegelijk twee of meer koopwoningen in eigendom hebben. Het Kadaster heeft niet onderzocht hoeveel mensen met één koopwoning in een corporatiewoning wonen, omdat hier veel tijdelijke situaties tussen zitten zoals mensen die doorstromen naar de koopsector of andersom, of bijvoorbeeld situaties van mensen in een scheiding. Uiteraard kan ook het hebben van één koopwoning een indicatie zijn dat een sociale huurwoning niet noodzakelijk is om te kunnen voorzien in woonruimte.
In het onderzoek van het Kadaster is geen uitsplitsing gemaakt naar eigenaars van woningen die een corporatiewoning huren in de sociale woningvoorraad, of een duurdere corporatiewoning in de vrije sector.
Hoeveel sociale huurwoningen worden verhuurd aan mensen die één of meer koopwoningen bezitten? Kunt u dit uitsplitsen naar het aantal koopwoningen dat een huurder van een sociale huurwoning bezit?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u ook een overzicht van mensen die één of meer koopwoningen in het buitenland bezitten?
Het Kadaster heeft geen overzicht van eigendommen in het buitenland.
Deelt u de mening dat sociale huurwoningen niet bedoeld zijn voor mensen die een koopwoning bezitten? Zo ja, wat zijn de mogelijkheden dit aan te pakken binnen de huidige wet- en regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Het stelsel van sociale verhuur is bedoeld om te voorzien in betaalbare en kwalitatief goede woningen voor de mensen met een smallere beurs. Dit is moeilijk te rijmen met de beschreven situatie. Het is onwenselijk wanneer sociale huurwoningen onterecht «bezet» worden door mensen die niet tot de doelgroep behoren of door mensen die intussen voordeel behalen uit gelijktijdig bezit van één of meer koopwoningen.
Deze problematiek hangt samen met de wijze waarop sociale huurwoningen worden toegewezen en hoe de corporatie gedurende de huurperiode zicht houdt op de financiële positie van de huurder. Bij de toewijzing van sociale huurwoningen wordt op basis van de wet- en regelgeving het huishoudinkomen getoetst om te bepalen of iemand tot de doelgroep behoort en welk soort woning zou moeten worden toegewezen. De inkomenstoets behelst het inkomen inclusief het «inkomen uit sparen en beleggen» uit box 3. Het vermogen telt dus bij de toewijzing van de sociale huurwoning indirect mee. Tijdens de looptijd van het huurcontract vindt geen toets op inkomen meer plaats, behalve voor het kunnen toepassen van het instrument inkomensafhankelijke hogere huurverhoging. Wanneer een huurder inkomen verwerft uit de eigendom van woningen en het huishoudinkomen (mede) daardoor stijgt tot boven de daarvoor geldende inkomensgrens, kan de woningcorporatie een hogere huurverhoging doorvoeren. Op deze manier kan de woningcorporatie ook na de woningtoewijzing een prikkel toepassen voor doorstroming zodat de huurwoning beschikbaar komt voor een volgende huurder.
Huurders van sociale huurwoningen genieten – net als iedere huurder – huurbescherming. Opzegging van het huurcontract door de verhuurder is alleen mogelijk in die gevallen die de wet expliciet noemt.2 In het geval dat de huurder in de sociale huurwoning woont, zijn huur betaalt en geen overlast veroorzaakt voor de omgeving, voldoet de huurder aan zijn huurcontract en kan de verhuurder de huur niet opzeggen.
Binnen de huidige regelgeving zou opzegging in beginsel mogelijk zijn indien:
Als de huurder niet met de huuropzegging instemt, kan alleen de rechter de huur beëindigen. De rechter zal in dat geval het belang van de verhuurder om de huur te beëindigen afwegen tegen het belang van de huurder om de huur voort te zetten.
Welke mogelijkheden zijn er nu om mensen uit een sociale huurwoning te zetten die bijvoorbeeld, zoals in het artikel wordt genoemd, 59 koopwoningen bezitten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid te onderzoeken of corporaties de mogelijkheid gegeven kan worden om een vermogenstoets uit te voeren bij de toewijzing van een sociale huurwoning? Bent u bereid corporaties ook de mogelijkheid te geven die vermogenstoets uit te voeren gedurende een huurcontract?
Ik vind het belangrijk om te onderzoeken hoe groot de problematiek is die in het eerdergenoemde artikel is geagendeerd en welke mogelijkheden er zijn om dit aan te pakken. Als de problematiek goed in beeld is kan ik de mogelijke oplossingen beoordelen.
Welke oplossingen ziet u om sociale huurders op te sporen die één of meer koopwoningen bezitten die volledig zijn gefinancierd? Bent u bereid met Aedes om tafel te gaan om deze huurders aan te pakken?
Ik heb naar aanleiding van het eerdergenoemde artikel met Aedes afgesproken om hier samen naar te kijken. Zoals in antwoord op vraag 6 en 7 beschreven is inzicht nodig in de omvang van het probleem voordat hiervoor oplossingen bedacht kunnen worden.
Herkent u de oproep van diverse lokale bestuurders en corporaties dat zij meer mogelijkheden nodig hebben om tegen misbruik van sociale huurwoningen op te treden? Zo ja, hoe wilt u deze mogelijkheden verruimen? Zo nee, bent u bereid zo snel mogelijk met hen contact op te nemen?
Ik ben bekend met de oproep van lokale bestuurders en corporaties. Om deze lokale bestuurders en woningcorporaties tegemoet te komen werk ik samen met de VNG en Aedes om te kijken welke obstakels bestaan voor de aanpak van woonfraude en hoe we die kunnen wegnemen. Het overleg hierover zet ik voort en ik zal bezien hoe dit in verband kan worden gebracht met de problematiek die in dit artikel naar voren is gebracht.
Bent u bekend met de pilot die corporatie TIWOS uit Tilburg met de politie wil draaien om wietplantages in sociale huurwoningen op te sporen? Wat doet u om ervoor te zorgen dat corporaties en politie informatie kunnen uitwisselen om criminele activiteiten in sociale huurwoningen tegen te gaan?
Woningcorporatie Tiwos heeft mij laten weten dat er geen specifieke pilot is, maar dat de jarenlange aanpak van wietproblematiek in Tilburg plaatsvindt volgens het lokale Hennepconvenant. De problematiek zoals in het krantenartikel beschreven valt binnen een afspraak uit het Convenant Wonen Tilburg 2020–2025 dat woningcorporaties en de gemeente met elkaar opstellen. Daarin is opgenomen dat gemeente en woningcorporaties samen zoeken naar juridische mogelijkheden om onrechtmatig gebruik van sociale huurwoningen tegen te gaan.
Een woningcorporatie kan (vermoedens van) strafbare activiteiten die een huurder in de woning begaat melden bij de politie. Ik voer momenteel gesprekken met Aedes en andere partijen óf – en zo ja in hoeverre – er aanvullende mogelijkheden wenselijk zijn om informatie-uitwisseling tussen corporaties en politie mogelijk te maken.
Ziet u andere mogelijkheden voor corporaties om sociale huurders op te sporen die één of meer koopwoningen hebben, en hen geen sociale huurwoning toe te wijzen of een huurcontract te ontbinden?
Zie mijn antwoorden op vraag 6 tot en met 9.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Waar de vraagstelling gerelateerde onderwerpen betreft heb ik de beantwoording van de vragen samengenomen.
De betrokkenheid van Defensie bij de bestrijding van de pandemie |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel op Defensie Platform: «Verstandig Bestuur»?1
Ja.
In hoeverre kunt u zich voorstellen dat militairen van Defensie een grotere rol voor zichzelf zien weggelegd in de planning, organisatie en uitvoering van het vaccinatieprogramma en bestrijding van het coronavirus?
In het algemeen zijn veel militairen en burgermedewerkers van Defensie werkzaam bij de bestrijding van de gevolgen van de COVID-19-crisis. Defensie wordt breed ingezet bij, onder andere, het ondersteunen van de zorg, het handhaven van de openbare orde, de grensbewaking en het ondersteunen van de voedselbanken, zowel in Nederland als in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Ik spreek mijn waardering uit voor al die militairen en burgers die de maatschappij hebben ondersteund en dat nog steeds doen.
De civiele autoriteiten zijn verantwoordelijk voor het vaccinactieprogramma. De civiele autoriteiten hebben een beroep op Defensie gedaan om de uitvoering van dit programma te ondersteunen. Defensie doet dat op meerdere manieren: zo ondersteunt Defensie de planning en coördinatie met enkele specialisten en staan 1.000 militairen paraat om de daadwerkelijke vaccinatie te ondersteunen in de vaccinatiestraten. Daarnaast levert de Koninklijke Marechaussee bijstand bij de beveiliging van de centrale opslaglocatie van de vaccins.
Ten aanzien van de bestrijding van het COVID-19-virus in het algemeen en de gevolgen van de pandemie, wordt er breed een beroep op Defensie gedaan. In mijn brief «Inzet defensiepersoneel ter ondersteuning van het zorgpersoneel» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020-2021, nr. 1473, d.d. 28 januari 2021) ga ik hier nader op in.
Een actueel beeld van de ondersteuning van Defensie in Nederland en het Caribisch deel van het Koninkrijk vindt u op www.defensie.nl.
Bent u het met de crisisexpert eens dat de krijgsmacht als geen ander weet om te gaan met onzekerheden en gewend is om in scenario's te denken en dat Defensie deze logistieke operatie met militaire precisie kan uitvoeren?2
Defensie is een organisatie die in staat is om met onzekerheden om te gaan en waar scenarioplanning gemeengoed is. Defensie ondersteunt reeds de civiele autoriteiten met plannings- en coördinatiecapaciteit. Mochten de civiele autoriteiten een additioneel beroep doen op Defensie, dan zal Defensie deze verzoeken in behandeling nemen.
Welke aanbiedingen heeft Defensie op welke momenten gedaan om bij te dragen aan de planning en organisatie van de vaccinatie en bij de bestrijding van de corona-crisis in het algemeen?
Specifiek ten aanzien van de planning en organisatie van het vaccinatieprogramma ondersteunt Defensie, op verzoek van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, al enige maanden met enkele logistieke planners de Dienst Vaccinatie en Preventieprogramma’s van het RIVM. De logistieke planners hebben geholpen de crisisuitvoeringsorganisatie op te zetten in de vorm van het Logistiek Coördinatiecentrum COVID-19 vaccinatie (LCC). Daarnaast neemt Defensie deel in diverse overlegstructuren ten aanzien van het vaccinatieprogramma. Inmiddels heeft Defensie ook logistiek beheerders laten aansluiten in het LCC. Tevens heeft Defensie militairen gereedgesteld en paraat staan om te ondersteunen in de zorg, waaronder de test- en vaccinatiestraten, indien dit noodzakelijk is. Tot slot levert de Koninklijke Marechaussee bijstand bij de beveiliging van de centrale opslaglocatie van de vaccins.
Defensie kan de civiele autoriteiten ondersteunen indien zij zelf niet in staat zijn om hun taken en verantwoordelijkheden uit te voeren. Defensie beoordeelt hiertoe elk verzoek dat via het reguliere proces wordt ingediend. Ik verwijs ook hier naar mijn brief «Inzet defensiepersoneel ter ondersteuning van het zorgpersoneel» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1473, d.d. 28 januari 2021).
In hoeverre is elk aanbod van Defensie door het kabinet aangenomen? Zo niet: waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven waarom slechts 150 van de 1.000 daartoe opgeleide militairen zijn ingezet om te vaccineren?
Defensie heeft 1.000 medewerkers paraat staat om, indien daarom wordt verzocht, de test- en vaccinatiestraten te ondersteunen. Deze medewerkers kunnen diverse functies vervullen bij het testen en vaccineren. Tot nu toe is gebleken dat de civiele instanties grotendeels zelf voorzien in de vraag naar het benodigde personeel. Daardoor is een groep van ongeveer 270 militairen ingezet in de teststraten.
Kunt u aangeven in hoeverre in andere landen (bijv. het VK) Defensie is betrokken bij de bestrijding van de pandemie en hoe dit daar uitwerkt en heeft u contact met andere landen over geleerde lessen met een planning en rol van hun Defensie?
Ik spreek veelvuldig met mijn internationale collega’s over de rol van Defensie bij de bestrijding van de COVID-19-pandemie. In de Kamerbrief «Leerpunten eerste fase COVID-19» (Kamerstuk 35 570 X, nr. 10 d.d. 9 oktober 2020) ga ik nader in op de samenwerking.
Internationaal ondersteunen defensiemedewerkers, net als in Nederland, de civiele autoriteiten. We kunnen veel van elkaar leren. Hiervoor wordt veelvuldig gebruik gemaakt van het netwerk van liaisonofficieren en militair attachés bij bondgenoten. Geleerde lessen worden meegenomen in de planning en uitvoering van de respons op COVID-19. Zo is bijvoorbeeld de inzet in de teststraten in Nederland mede vormgegeven met de lessen die door het Britse leger zijn opgedaan.
Naast bilaterale contacten worden ook lessen gedeeld in EU- en NAVO-verband en in kleinere multilaterale verbanden zoals het European Intervention Initiative (EI2) en de Northern Group. Dit vindt plaats op alle niveaus: bestuurlijk, militair-strategisch, maar ook op uitvoerend niveau.
Wat is in 2009 bij de Mexicaanse griep zodanig misgegaan waardoor we het vaccineren wel als militaire operatie hebben ingericht en bij de corona-vaccinaties nu niet?3
Zowel in 2009, als in de huidige situatie, ondersteunt Defensie het vaccinatieprogramma dat wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de Minister van VWS.
In 2009 in Defensie gevraagd om twee officieren de regie over de operationele uitvoering van de logistiek rondom vaccinaties te laten voeren. Bij de uitvoering van het vaccineren is geen ondersteuning geleverd door Defensie in 2009.
Los van de vraag of er wel of niet een aanvullend beroep op Defensie wordt gedaan, moet opgemerkt worden dat de situatie in 2009 anders was omdat slechts een deel van de bevolking werd gevaccineerd, er slechts sprake was van twee vaccins die in grote hoeveelheden aanwezig waren en er geen anderhalve meter samenleving was. Ik verwijs verder naar de evaluatie uitgevoerd door Berenschot (Kamerstuk 22 894, nr. 297, bijlage).
Herkent u het beeld dat de militaire operatie bij het vaccineren in 2009 ertoe leidde dat we als eerste gevaccineerd waren in Nederland?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom werd Defensie bij het verdelen en toewijzen van IC-bedden in maart 2020 wel succesvol betrokken, maar bij de vaccinatiestrategie veel minder?
Defensie is zowel betrokken bij de coördinatie en planning ten aanzien van het spreiden van patiënten die opgenomen zijn op de IC-afdelingen, als bij de logistieke ondersteuning van het vaccinatieprogramma. Daarnaast staat Defensie gereed om op momenten van schaarste met een groot aantal militairen de uitvoering van het vaccineren te ondersteunen.
In hoeverre kan de Defensie afdeling Concept Development & Experimentation (CD&E) een rol spelen door een loket te openen waar ondernemers met innovaties – die door de drukte geen gehoor krijgen bij de Ministeries van VWS en AZ, maar wel een rol kunnen spelen bij het vernietigen van het virus – zich kunnen melden en waar Defensie, in samenwerking met onderzoeksinstituten, vervolgens de kansen waardeert op inzetbaarheid in het beleid, naast het goede werk dat het RIVM doet?
Het is mij bekend dat Nederlandse ondernemers vele innovatieve mogelijkheden zien voor de bestrijding van het COVID-19-virus. Het COVID-gerelateerde hulpaanbod dat de afgelopen maanden bij Defensie is binnengekomen, varieert van medische beschermingsmiddelen, testkits, ontsmettingsmiddelen en noodfaciliteiten, tot meer innovatieve middelen als dashboards, planningsapps en ICT-ondersteuning.
Defensie beschikt niet over de kennis en kunde om te bepalen welk aanbod bruikbaar en nodig is voor de bestrijding van de pandemie. Ook CD&E, dat een experimenteeromgeving voor innovatie biedt, kan dat niet. Het aanbod voor hulp- en beschermingsmiddelen wordt doorgeleid naar het Landelijk Consortium Hulpmiddelen van het Ministerie van VWS.
Om mee te blijven denken en de krachten te blijven bindelen, heeft Defensie vorig jaar in samenwerking met de Stichting Nederlandse Industrie voor Defensie en Veiligheid (NIDV) een centraal COVID-19-loket geopend. De NIDV fungeert daarvoor als eerste aanspreekpunt. Nederlandse bedrijven uit de defensie- en veiligheidsindustrie kunnen hier terecht als ze door de pandemie bij defensieprojecten tegen uitdagingen aanlopen, maar we hebben ook gezien dat bedrijven hier innovaties melden. Ook hierbij blijft gelden dat wij openstaan voor innovatieve aanbiedingen, maar COVID-10-gerelateerd aanbod doorgeleiden naar de verantwoordelijke ministeries. Defensie kan ook hier de beoordeling over betrouwbaarheid, toepasbaarheid of veiligheid van het COVID-19-gerelateerde aanbod niet overnemen.
Is het u bekend dat veel Nederlandse innovatieve ondernemers apparatuur hebben ontwikkeld dat het coronavirus in ruimtes kan vernietigen/verteren?4 5
Zie antwoord vraag 11.
In hoeverre is het kabinet bereid om (Nederlandse) innovaties (bijv. ionisatie of licht) in te zetten om ruimtes zoals klaslokalen, praktijkruimtes, kleedlokalen, vergaderruimte, kinderdagverblijven te vrijwaren van coronavirus-deeltjes?
Zie antwoord vraag 11.
De verzamelbrief moties en toezeggingen primair en voortgezet onderwijs |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat de Inspectie van het Onderwijs per 1 september 2020 voor drie maanden de bekostiging gedeeltelijk (15 procent) van de Joodse school Cheider heeft opgeschort?1
Ja, dat klopt.
Klopt het dat de Inspectie van het Onderwijs tot deze maatregel is overgegaan door zorgen over de sociale veiligheid van leerlingen en een gebrek in het wettelijk verplichte onderwijsaanbod over seksualiteit en levensbeschouwing?
Ja, dat klopt.
Klopt het dat ook het financiële beheer van de school tekort zou schieten volgens de Inspectie van het Onderwijs?
De Inspectie ziet financiële risico’s voor de continuïteit van het onderwijs. De continuïteit is één van de onderdelen waarop de inspectie het kwaliteitsgebied Financieel beheer beoordeelt.
Klopt het eveneens dat de Inspectie van het Onderwijs tot de conclusie kwam dat Cheider te weinig zou doen om de zaken te verbeteren?
Ja, dat klopt.
Kunt u aangeven wanneer de Inspectie van het Onderwijs overgaat tot opschorting van (gedeeltelijke) bekostiging van een school?
De Inspectie kan alleen overgaan tot opschorting van de bekostiging van de school indien één of meer onderdelen van de wet- en regelgeving niet worden nageleefd. Indien de Inspectie na onderzoek heeft geconstateerd dat er sprake is van een overtreding van de wet- en regelgeving, dan biedt de Inspectie eerst tijd om de overtreding te herstellen. Indien na deze hersteltermijn een schoolbestuur nog steeds in gebreke blijft, en er geen zicht is op concrete verbetering, dan kan de Inspectie overgaan tot opschorting van de bekostiging.
Klopt het niet dat het doel tot het nemen van een bekostigingsmaatregel is dat de school nu eindelijk eens werk gaat maken van de conclusies van de Inspectie van het Onderwijs, zodat ze zo snel als mogelijk voldoen aan de wettelijke vereisten? En dat een bekostigingsmaatregel dus als doel heeft een school zo snel als mogelijk te bewegen om aan deze voorwaarden te voldoen?
Het oogmerk van het opschorten of inhouden van subsidie of bekostiging is primair het herstellen van een met de wet strijdige situatie. Het gaat erom een gedragsverandering bij het bestuur van de onderwijsinstelling te bewerkstelligen gericht op naleving van de wet- en regelgeving. Daarnaast mag worden aangenomen dat van dergelijke sancties een preventief effect uitgaat. Voordat inhouding van de bekostiging plaatsvindt, vindt in eerst opschorting plaats. Indien de wettelijke voorschriften alsnog door de school of instelling worden nageleefd, worden de opgeschorte bedragen alsnog uitbetaald. Ingehouden bedragen worden uiteraard niet nabetaald.
Hoe beoordeelt u dan de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van het opschortings- en inhoudingsbesluit, dat de bekostigingsmaatregel opgeschort dient te worden tot na uitspraak in de bodemprocedure vanwege de verregaande gevolgen van de maatregel? Is dat niet juist het doel van de maatregel, dat het gevolgen heeft voor de betreffende school? Op welke manier wordt in de tussentijd de sociale veiligheid van leerlingen op deze school dan gewaarborgd?
De rechter heeft vastgesteld dat Cheider aan de hand van overlegde financiële gegevens voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar bedrijfsvoering in gevaar komt. Bij de uitspraak heeft de rechter enerzijds het belang van Cheider meegewogen, namelijk het voorkomen dat er een onomkeerbare situatie ontstaat doordat de continuïteit van het onderwijs in gevaar komt door het wegvallen van de benodigde bekostiging. Anderzijds heeft de rechter ook het belang van de Minister meegewogen om, door middel van een effectief handhavingsbeleid, veranderingen in het gedrag bij Cheider te bewerkstelligen omdat Cheider, naar het oordeel van de Minister, wettelijke voorschriften heeft overtreden. De voorzieningenrechter is van mening dat het belang van Cheider bij het voorkomen van onomkeerbare gevolgen zwaarder weegt. De rechter heeft de sanctiebesluiten geschorst tot zes weken na de beslissing(en) op bezwaar. De bezwaarprocedure tegen het opschortings- en inhoudingsbesluit loopt nog. Deze zal zo spoedig mogelijk worden afgehandeld. Vervolgens zal de inspectie kijken naar eventuele vervolgstappen. Intussen is en blijft het bestuur verantwoordelijk voor de sociale veiligheid van de leerlingen op deze school.
Wat zijn de volgende stappen die u gaat nemen om te garanderen dat de sociale veiligheid op het Cheider wordt gewaarborgd, dat ze zo snel als mogelijk gaan voldoen aan de wettelijke vereisten in het onderwijsaanbod als het gaat om seksualiteit en levensbeschouwing en dat het financiële beheer van de school weer in orde is?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat bij slechte prestaties van schoolbesturen, er zo snel als mogelijk ingegrepen dient te worden zodat we voorkomen dat we leerlingen blootstellen aan sociaal onveilige situaties of wanneer het onderwijs niet voldoet aan de wettelijk eisen?
Het is zeker mijn wens dat alle leerlingen onderwijs krijgen in een veilige situatie met onderwijs dat voldoet aan alle wettelijke eisen. Het bestuur is daarvoor verantwoordelijk. De Inspectie heeft de mogelijkheid om bij tekortkomingen herstelopdrachten te geven en herstelsancties op te leggen, om een schoolbestuur te bewegen alsnog aan de wettelijke voorschriften te voldoen. Daarbij dienen rechterlijke uitspraken te worden gerespecteerd. Zoals in het antwoord op vraag 7 al aangegeven: de bezwaarprocedure tegen het opschortings- en inhoudingsbesluit loopt nog. Deze zal zo spoedig mogelijk worden afgehandeld. Vervolgens zal de inspectie kijken naar eventuele vervolgstappen.
Het bericht ‘Nieuwkoopse stikstofboeren krijgen tonnen subsidie van minister Schouten voor project: ‘Dit moeten we een kans geven’‘ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat vijftig melkveehouders rond de Nieuwkoopse Plasssen 300.000 euro subsidie van het Ministerie van LNV en 200.000 euro subsidie van de provincie Zuid-Holland krijgen voor een onderzoek naar emissie-arme melkveehouderij?1
Er is behoefte aan kennis en inzicht om de bedrijfsprocessen te verduurzamen, met name op het gebied van ammoniak. Deze kennis is de basis voor innovatie. Door LNV is voor deze pilot € 300.000 toegezegd, de provincies Zuid-Holland en Utrecht hebben de bereidheid uitgesproken om ook bij te dragen maar moeten het bedrag nog vaststellen.
Klopt het dat als onderdeel van de pilot de benodigde innovatie betaald zou worden door andere bedrijven door middel van het verleasen van ammoniakuitstoot? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de subsidies van het ministerie en de provincie?
De intentie is om er voor te zorgen dat de via saldering te verwaarden maatregelen niet met overheidssubsidie gerealiseerd worden. Zowel in de nog op te stellen Beleidsregel voor het verleasen vanuit innovatie als bij de subsidieverlening zal hier aandacht aan worden besteed mede vanwege staatssteunregels. De subsidie vanuit mijn ministerie is gericht op het vergroten van kennis en niet op het treffen van fysieke maatregelen.
Klopt het dat de milieuwinst in de vorm van ammoniakuitstoot wordt verleaset aan andere bedrijven? Zo ja, wordt deze milieuwinst daadwerkelijk uitgesloten van de extern salderen-maatregel door de provincie?2
Er wordt voor de pilot in de Nieuwkoopse plassen een constructie van samenhangende regels voorzien waarbij saldering tijdelijk of permanent mogelijk wordt gemaakt, maar beperkt wordt tot saldering van innovatieruimte. Bij tijdelijke saldering kan er tussen de private partijen sprake zijn van een leasecontract met een langere termijn. Van belang daarbij is dat niet de volledige door innovatie verkregen winst zal worden gesaldeerd, maar 56% hiervan. De overige 44% komt ten goede aan de natuur.
Wordt er helemaal geen stikstofruimte teruggeven aan de natuur, waar in de eerste berichtgeving nog sprake van was?3
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat maar 70% van de verleasde stikstofruimte ingezet kan en mag worden gedurende de looptijd van de overeenkomst, zoals is toegezegd? Zo ja, hoe is het mogelijk dat de provincie Zuid-Holland een uitzondering geeft? Zo nee, hoeveel procent van de verleaste stikstofruimte wordt teruggegeven aan de natuur?4
Zie antwoord vraag 3.
Rechtvaardigt dit de investering bezien vanuit de afspraken die reeds zijn gemaakt rondom emissiebeperkingen en -plafonds?
De pilot zal uit moeten wijzen of er door middel van het verleasen van een deel van de bespaarde stikstofreductie een sluitend verdienmodel te maken is om de innovatie in het gebied te versnellen en daarmee de totale uitstoot te verlagen.
Kunt u toelichten hoe deze casus past in de pas aangenomen stikstofwetgeving?
Het voorstel voor de Wet stikstofreductie en natuurverbetering dat onlangs is aangenomen, strekt ertoe de structurele aanpak wettelijk te verankeren. Het hoofddoel van de structurele aanpak is het realiseren van een gunstige of – waar dat nog niet mogelijk is – een verbeterde landelijke staat van instandhouding van stikstofgevoelige soorten en habitattypen. Salderingstechnieken zoals verleasen, die tot doel hebben om – onder voorwaarden – toestemmingverlening mogelijk te maken, zijn geen onderdeel uit van dit wetsvoorstel.
Deze werkwijze beoogt echter wel de stikstofemissie versneld te verminderen en een substantieel deel van die reductie ten goede te laten komen aan de natuur. De vormgeving van de pilot zorgt ervoor dat de betrokken boeren gestimuleerd worden een uiterste inzet op stikstofreductie te plegen en hun bedrijf een gezonde toekomst te geven. Daarnaast ondersteun ik deze boeren om hun bedrijfsvoering te verduurzamen, waarmee emissies afnemen.
Op welke manier past deze uitzondering binnen de voorgenomen reductiedoelstelling voor stikstof die reeds binnen de structurele aanpak stikstof is afgesproken en die geldt voor alle agrarische ondernemers in Nederland? Is hier sprake van een gelijk speelveld?
De aanpak in deze pilot vind ik belangrijk vanwege de versnelling die deze kan geven in het optimaal reduceren van stikstofemissie, het toekomstperspectief dat het geeft aan de betrokken boeren en de verlaagde stikstofdepositie op de natuur. Indien de pilot de verwachtingen waarmaakt zal dit het bereiken van de reductiedoelstelling plaatselijk versnellen.
Zit er een maximum aan het aantal keer dat de stikstofruimte door deze ondernemers verleaset mag worden?
Er zal bij tijdelijke saldering (met onderliggend leasecontract tussen private partijen) sprake zijn van een maximale periode dat de ruimte beschikbaar kan worden gesteld. Deze periode wordt vastgelegd in de provinciale beleidsregels. Het is aan de ondernemer of de ruimte in één keer of in meerdere kleine delen binnen deze periode beschikbaar wordt gesteld.
Op welke manier past deze uitzondering op het extern salderen bij het aangekondigde Omschakelprogramma waarbij integraal bijgedragen moet worden aan het vergroten van de biodiversiteit, vermindering van externe inputs en verbeteren van de bodemkwaliteit?5
Met het omschakelprogramma beoog ik boeren perspectief te bieden en wil ik ze stimuleren en ondersteunen om versneld om te schakelen naar stikstofarme(re) en meer duurzame agrarische bedrijfsvoering.
Het Investeringsfonds is de kern van het Omschakelprogramma, met het fonds zullen op basis van goedgekeurde bedrijfsplannen achtergestelde leningen (risicodragend kapitaal) worden verstrekt aan agrarische ondernemers die willen investeren in de omschakeling naar een meer extensieve en/of meer circulaire bedrijfsvoering. Hierbij wil ik benadrukken dat het echt om een omschakeling in het bedrijfssysteem moet gaan, het Investeringsfonds ondersteunt de investeringen die nodig zijn voor het realiseren van het integrale bedrijfsplan voor omschakeling. Dat betekent dat een ondernemer die bijvoorbeeld enkel een stal renoveert en daarvoor middelen aanvraagt uit het Investeringsfonds niet in aanmerking zal komen. Over de voorwaarden en aanmeldingsprocedures van de pilot van het Investeringsfonds zal ik u later dit voorjaar nader informeren.
De pilot in de Nieuwkoopse plassen heeft een bredere doelstelling dan het verlagen van de stikstofuitstoot door innovatieve stalsystemen en mestopslag. Ook andere mogelijkheden om in de bedrijfsvoering te komen tot emissiereductie zijn onderdeel van de pilot. Daarmee zie ik geen spanning tussen deze aanpak en de doelen van het Omschakelprogramma.
Komt de verleaste stikstofruimte na de verleaseperiode weer tot de vrije beschikking van de ondernemer?
De afroming van 44% is permanent. Bij het kortstondige verleasen wat in veel provincies mogelijk is gemaakt komt de volledige ruimte na de verleaseperiode weer terug bij de ondernemer. In de pilot kan slechts 56% van de ruimte weer teruggaan naar de ondernemer. Daartoe zal de ondernemer dan wel een aanvraag moeten indienen bij het bevoegd gezag voor een project of plan waarvoor deze of minder ruimte nodig is.
Klopt het dat deze ondernemer die stikstofruimte kan gebruiken voor het vergroten van de veestapel, onder het gebruikelijke voorbehoud van fosfaatrechten en de regels rondom grondgebondenheid? Zo ja, in hoeverre zorgt de pilot daarmee voor een versnelling van de reductie van stikstofuitstoot rondom de Nieuwkoopse Plassen ten opzichte van het huidige voorgenomen stikstofbeleid?
Binnen de specifieke beleidsregels voor de pilot zou het voor een deelnemende veehouder inderdaad mogelijk zijn om met een deel van de bespaarde emissieruimte zijn bedrijf uit te breiden. Ook voor een eventuele uitbreiding geldt dat die optimaal stikstofemissie moet reduceren. Door het samenstel van prikkels, de betrokkenheid van de boeren in het gebied en de afroming voor de natuur zal er sneller gekomen worden tot investeringen in de boerderijen in het gebied en tot reductie van de depositie. Daarnaast wordt er een voorbeeld gegeven voor versnelde verschoning voor de sector als geheel.
Deelt u de mening dat subsidiëring van innovatie nodig is om de transitie in te zetten naar een nieuwe vorm van landbouw waarbij de natuur ook wordt hersteld? Zo ja, hoe zorgt u dat extern salderen ook daadwerkelijk reductie oplevert, met inachtneming van de mogelijkheid om te salderen met latente ruimte? Zo nee, waarom niet?
Er zijn verschillende programma’s voor de ondersteuning van innovatie en transitie in de landbouw, die ik erg belangrijk vind. Daarbij kunt u onder andere denken aan de Subsidieregeling brongerichte verduurzaming en het Omschakelprogramma. Daarnaast juich ik initiatieven als in de Nieuwkoopse plassen toe om andere financieringsbronnen te vinden. Als uit innovaties ruimte ontstaat om extern te salderen, borgen de beleidsregels intern en extern salderen dat er daadwerkelijk depositiereductie optreedt.
Het bericht 'Egypte: doden in gevangenissen na marteling en slechte medische zorg' |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Egypte: doden in gevangenissen na marteling en slechte medische zorg» d.d. 25 januari jl?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het inhoud van het rapport «What do I care if you die» van Amnesty International?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het rapport van Amnesty International?
Het Amnesty International rapport schetst een zorgwekkend beeld, waaronder de situatie waarin vele personen soms jarenlang vastzitten zonder toegang tot goede gezondheidszorg. Naar aanleiding van het Amnesty International rapport is er contact geweest met de Egyptische autoriteiten waarbij zij hun visie hebben gegeven op de situatie in Egyptische gevangenissen.
Deelt u de zorgen over de mensenrechtensituatie in Egyptische gevangenissen? Zo ja, welke actie gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren is de algehele mensenrechtensituatie in Egypte en die in Egyptische gevangenissen verslechterd. Maatschappelijke organisaties brengen met enige regelmaat berichten naar buiten over de slechte omstandigheden in het Egyptische gevangeniswezen. Veel gevangenen, inclusief politieke gevangenen, zitten jarenlang vast zonder te worden aangeklaagd of berecht.
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 25 januari jl. (zie verslag dd. 29-01-2021, Kamerstuk 21 501-02, nr. 2265) werd de mensenrechtensituatie in Egypte besproken. Vele LS hebben zorgen over die situatie. Ook Nederland is hierop ingegaan. Zorgen hieromtrent worden door Nederland en andere landen daarnaast in zowel bilateraal als multilateraal verband aangekaart. Tijdens de Universal Periodic Review van 2019 heeft Egypte meerdere aanbevelingen gekregen over de omstandigheden in het gevangeniswezen, waaronder het gebrek aan adequate medische zorg.
Wat vindt u van de wijze waarop politieke gevangen in Egypte worden behandeld?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat als er sprake is van het bewust ontzeggen van toegang tot gezondheidszorg als straf en het zwaar lijden of pijn veroorzaakt, het gaat het om marteling? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het VN verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, dat zowel Nederland als Egypte hebben geratificeerd. Nederland heeft dit ter sprake gebracht bij de Egyptische autoriteiten in bilateraal en multilateraal verband.
Bent u bereid per omgaande met uw Europese collega’s in overleg te treden om de Egyptische autoriteiten op te roepen om mensen die willekeurig gevangen zijn gezet vrij te laten? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 25 januari jl. werd de brede mensenrechtensituatie in Egypte besproken waarbij Nederland zorg uitsprak over de situatie (zie ook antwoord op vraag 4 en 5). In VN- en EU-verband worden zorgen overgebracht over arbitraire detentie en de omstandigheden in Egyptische gevangenissen. Tijdens de eerste maanden van de COVID-19 crisis heeft Nederland samen met gelijkgestemde landen via diplomatieke kanalen de Egyptische autoriteiten opgeroepen om de gevangenispopulatie te verkleinen door de meest kwetsbare groepen – zoals ouderen en gedetineerden met onderliggende gezondheidsproblemen – vrij te laten.
Bent u bereid per omgaande met uw Europese collega’s in overleg te treden om de Egyptische autoriteiten op te roepen om de kwetsbaarste gevangenen vrij te laten, zoals ouderen en gevangenen met onderliggende gezondheidsproblemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat alle gedetineerden toegang moeten krijgen tot goede gezondheidszorg zoals een Covid-19-vaccinatie, zonder enige vorm van discriminatie? Zo ja, op welke wijze gaat u dit in bilateraal en/of multilateraal verband bij de Egyptische autoriteiten onder de aandacht brengen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft dit bij de Egyptische autoriteiten onder de aandacht gebracht. In gesprekken met de Egyptische mensenrechtenambassadeur heeft Nederland zorgen uitgesproken over het verlenen van adequate gezondheidszorg voor alle gedetineerden in Egyptische gevangenissen. In toekomstige dialoog zal Nederland, waar mogelijk, ook de toegang tot Covid-19-vaccinaties benadrukken.
Steun aan de culturele en creatieve sector. |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport van EY over de culturele sector getiteld «Rebuilding Europe: the cultural and creative economy before and after the Covid-19 crisis»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de omvang van de Europese culturele sector met 31 procent is gekrompen? Wat zijn de specifieke gevolgen voor de kunst en cultuur in Nederland?
De bestrijding van het coronavirus vraagt veel van de culturele en creatieve sector, zowel op Europees als landelijk niveau. De sector wordt hard geraakt. Dat bleek al uit eerdere gegevens van het CBS2 en nu ook uit het onderzoek van EY dat een Europese focus heeft. Ten aanzien van dit laatste onderzoek wil ik benadrukken dat dit onderzoek niet een volledig totaalbeeld geeft. Zo is in dit onderzoek wel de reclamesector (als onderdeel van de mediasector) meegenomen, maar bijvoorbeeld de erfgoedsector niet.
Om de gevolgen van de crisis op de Nederlandse culturele en creatieve sector goed in kaart te brengen, worden er op dit moment diverse onderzoeken uitgevoerd. Zo voert de Boekmanstichting onderzoek uit naar de impact van de coronacrisis op de culturele en creatieve sector. De resultaten van dit onderzoek worden dit voorjaar verwacht. Ook ander onderzoek draagt bij aan het beeld van de effecten van de corona crisis op de culturele en creatieve sector, zoals het eerder aan uw Kamer gepresenteerde onderzoek van het CBS naar de omzetbelasting aangiften in de eerste twee kwartalen van 20203 en de Monitor Creatieve Industrie (editie 2021, met data tot en met 2020) die in voorbereiding is en die naar verwachting eind 2021 verschijnt.
Deelt u de conclusie dat grootschalige publieke investeringen noodzakelijk zijn om kunst en cultuur in Nederland te stutten en ook opnieuw op te bouwen na de crisis? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet investeert ruim € 1,7 miljard om instellingen, ondernemingen en makers in de culturele en creatieve sector te ondersteunen, zodat de sector na de crisis, de draad weer kan oppakken. In 2020 is er € 300 miljoen4 voor instellingen en makers plus € 40 miljoen5 voor het niet gesubsidieerde deel van de podiumkunsten, waaronder de vrije theater producenten beschikbaar gesteld. In mijn brief van 28 augustus6 jl. heb ik aangekondigd dat er € 414 miljoen beschikbaar komt om de culturele en creatieve sector te ondersteunen in de eerste helft van 2021. In deze brief werd ook aangekondigd dat gemeenten en provincies via het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) nog eens € 68 miljoen krijgen voor compensatie van de geleden schade in de regionale en lokale culturele infrastructuur in 2020. Dit bedrag komt bovenop de € 60 miljoen die gemeenten reeds in mei ontvingen. Vanwege de verzwaarde lockdown7eind december 2020 en vervolgens de verlenging van de lockdown8 in januari 2021, heeft het kabinet in totaal € 24 miljoen extra beschikbaar gesteld voor de culturele en creatieve sector. Ten slotte kan de sector gebruikmaken van de generieke maatregelen. Het verwachte gebruik hiervan tot en met januari 2021 is ruim 800 miljoen.
Met deze investeringen wordt getracht om de schade zoveel mogelijk te beperken. Zodat er na deze coronacrisis een culturele sector is die nog kwaliteit in zich heeft en die veerkrachtig is.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat ook private partijen investeren in kunst en cultuur na de coronapandemie? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat we talent maximaal ontwikkelen en benutten?
Ondanks de crisis blijft het ontwikkelen van talent speerpunt van mijn beleid. Juist nu is investering in scholing zeer urgent. In het najaar van 2020 is het Werktuig Permanente Professionele Ontwikkeling (PPO) van Platform ACCT van start gegaan. Werktuig PPO heeft tot doel om scholing in de sector te stimuleren en bewustwording te creëren dat scholingsmiddelen onderdeel moeten zijn van afspraken over arbeidsvoorwaarden. Mijn initiële steun voor dit instrument was € 19 miljoen voor de jaren 2020–2024. In mijn brief van 28 augustus jl. heb ik aangekondigd nog eens € 4 miljoen beschikbaar te stellen om tijdelijk aanvullende steun te geven aan zelfstandigen die vanwege de crisis zonder opdracht zitten. In deze crisis hebben verschillende private partijen initiatief genomen om de culturele en creatieve sector te ondersteunen. Vanuit mijn beleid heb ik aan enkele initiatieven kunnen bijdragen, om hun werking te vergroten. Het gaat om de volgende bijdragen, van in totaal circa € 91 miljoen:
Tot slot wordt in 2021 gestart met het project «Leve het geven» dat tot doel heeft het geven aan cultuur te stimuleren en in de periode 2021–2024 met € 0,5 mln. per jaar vanuit OCW wordt ondersteund.
Inzetten op talentontwikkeling blijft de komende periode onverminderd belangrijk. Vooral met het oog op uitingsvormen en verdienmodellen die door de coronacrisis lijken te veranderen. Het is zaak dat de ontwikkeling van talenten meebeweegt met deze veranderingen.
Deelt u de opvatting dat een aanvullend steun- en opbouw pakket noodzakelijk is voor kunst en cultuur? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij mijn reactie op punt 3 is er een uitgebreid steunpakket beschikbaar voor het eerste half jaar van 2021. Dit pakket is in samenspraak met vertegenwoordigers uit de sector tot stand gekomen en sluit aan op de noden binnen de sector. Hiermee is de culturele en creatieve sector dit half jaar toegerust om met de uitdagingen van deze tijd om te gaan. Naar aanleiding van het advies van de Raad voor Cultuur «Onderweg naar overmorgen» blijf ik in gesprek over het meer wendbaar en weerbaar maken van de culturele en creatieve sector.
Bent u bereid zich in in Europees verband in te zetten voor een Europees garantiefonds voor de culturele sector? Zo nee, waarom niet?
Binnen het programma Creative Europe bestaat al het instrument van een garantiefaciliteit voor de culturele – en creatieve sector. Dit is de zogenoemde CCS garantiefaciliteit. Er is een Nederlandse bank in het proces om intermediair te worden voor het CCS garantie instrument, om deze in te gaan zetten bij de financiering van projecten in de culturele – en creatieve sector in onder andere Nederland. Dit proces ligt op schema en wordt naar verwachting in de komende maanden afgerond. De CCS garantiefaciliteit valt in het nieuwe Creative Europe-programma 2021–2027 onder het Invest EU-programma. In het Media Action Plan wordt naast de CCS garantiefaciliteit een nieuw financieel instrument voorgesteld, MediaInvest9, om private investeringen in de audiovisuele productie en distributie te stimuleren.
Het bericht dat er mogelijk bezuinigd gaat worden op de kinderbijslag |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Uitkeringsorganisaties maken meer kosten, en ouders mogen het betalen»?1
Ja.
Waarom moeten gezinnen met kinderen de rekening betalen van de extra kosten bij het UWV en de Sociale Verzekeringsbank?
Het kabinet zet in op een versterking van de uitvoering. Met het traject «Werk aan uitvoering» worden voorstellen gedaan om de dienstverlening aan burgers, bedrijven en instellingen te versterken en om de wendbaarheid, continuïteit en toekomstbestendigheid van diverse uitvoeringsorganisaties te vergroten. Dit is hard nodig om het vertrouwen van burgers in de overheid te houden en te versterken.
Het kabinet heeft binnen de begroting van SZW gezocht naar dekking voor deze investering. Het kabinet stelt voor om een deel van deze investering te dekken door de kinderbijslag in 2022 en 2023 niet, en in 2024 deels niet te indexeren. Omdat dit over ruim 1,9 miljoen gezinnen wordt gespreid, zijn de inkomens-effecten relatief beperkt en acht het kabinet dit aanvaardbaar. Ter illustratie: het cumulatieve, mediane inkomenseffect over de gehele periode 2022–2024 van de groep huishoudens met kinderen is -0,1%.
Overigens vindt het kabinet het belangrijk dat alle kinderen, ongeacht de financiële situatie van hun ouders, zich kunnen ontplooien en ontwikkelen. Daarom heeft het kabinet deze kabinetsperiode fors, zo’n € 900 miljoen extra, geïnvesteerd in de ondersteuning van gezinnen. Veel ouders zijn er daardoor structureel op vooruit gegaan.
Om welke extra kosten bij de uitvoeringsorganisaties gaat het en waarom kan het budget hiervoor niet op een andere wijze worden ingevuld?
Met de uitvoering van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekering (UWV) en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) worden miljoenen burgers in ons land ondersteund. De uitvoering van de sociale zekerheid is echter kwetsbaar. De continuïteit in het verlenen van de juiste dienstverlening staat onder grote druk. Sluipenderwijs is achterstallig onderhoud ontstaan en is de kwaliteit onder druk komen te staan.
Via de Ministeriële Commissie Uitvoering en de daarbij horende «Werkagenda voor de uitvoering» werkt het kabinet hard aan het toekomstbestendig maken van de uitvoering. In het rapport «Werk aan uitvoering fase II – handelingsperspectieven en samenvatting probleemanalyse» zijn concrete handelingsperspectieven opgenomen voor verbetering van de dienstverlening, wendbaarheid en toekomstbestendigheid die zijn in te zetten voor de korte en langere termijn.
Vooruitlopend op de kabinetsreactie op het traject «Werk aan de Uitvoering» (WAU) investeert het kabinet € 100 miljoen in UWV, de SVB en het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI) vanaf 2022. De middelen worden ingezet voor onderhoud en modernisering van ICT, het verbeteren van en maatwerk bieden in de dienstverlening en voor artsen- en handhavingscapaciteit. Voor BKWI wordt structureel extra ontwikkelcapaciteit beschikbaar gesteld. Voor deze investering is dekking nodig binnen de Begroting SZW.
Omdat het inkomenseffect relatief beperkt is, acht het kabinet de voorgestelde dekkingsmaatregel aanvaardbaar.
Hoe beoordeelt u het dat juist in deze crisistijd de kinderbijslag mogelijk ruim twee jaar lang niet geïndexeerd wordt, terwijl op grond van de Wet koppeling en afwijkingsbevoegdheid (WKA) halfjaarlijks een indexering moet plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het ongepast is om in deze crisistijd, waarin gezinnen het al erg zwaar te verduren hebben, met dergelijke bezuinigingsvoorstellen te komen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het kabinet in 2019 ook al voornemens was een kindregeling (het kindgebonden budget) niet te indexeren, om een budgettaire tegenvaller te dekken?
Ja. Als gevolg van het herstellen van een omissie in de uitvoeringspraktijk bij de Belastingdienst/Toeslagen nam het niet-gebruik van het kindgebonden budget sterk af, waardoor veel extra gezinnen recht op kindgebonden budget kregen. Gevolg hiervan was dat de structurele uitgaven aan kindgebonden budget naar verwachting hoger uitvielen dan in de SZW-begroting was voorzien. Het kabinet heeft op dat moment eveneens de afweging gemaakt de budgettaire gevolgen van dekking te voorzien door geen indexering van het kindgebonden budget voor te stellen.2 Het kabinet heeft echter met het oog op het koopkrachtbeeld de maatregel later ongedaan gemaakt, waardoor indexering van het kindgebonden budget wel heeft plaatsgevonden.3
Bent u het eens met de stelling dat ouders moeten kunnen rekenen op een betrouwbare overheid en dat dit jojobeleid ten aanzien van het wel of niet indexeren van kindregelingen daar niet bij past? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Algemene Kinderbijslagwet wordt het basiskinderbijslagbedrag twee keer per jaar aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex zodat deze de algemene prijsontwikkeling volgt en daarmee zijn waarde behoudt.4 Het wetvoorstel dat van 13 januari tot en met 10 februari in internetconsultatie is geweest, stelt voor daar voor de jaren 2022, 2023, en deels in 2024 vanaf te zien.
Ouders moeten kunnen rekenen op een betrouwbare overheid. De kinderbijslag inclusief indexering maakt onderdeel uit van het geheel aan instrumenten waarover het kabinet beschikt om ouders financieel te ondersteunen. Dit kabinet vindt het belangrijk dat alle kinderen, ongeacht de financiële situatie van hun ouders, zich kunnen ontplooien en ontwikkelen. Dit kabinet heeft deze kabinetsperiode daarom fors extra geïnvesteerd in gezinnen en kinderen. De kinderbijslag is verhoogd met € 250 mln, het kindgebonden budget voor paren met € 500 mln en recent het kindgebonden budget vanaf het derde kind met € 150 mln. Daarnaast ontvangen werkende ouders kinderopvangtoeslag en ondersteunt het kabinet via gemeenten kinderen die in armoede opgroeien.
Door bovengenoemde maatregelen zijn ouders er structureel op vooruit gegaan. De voorgenomen niet-indexering doet daar niet aan af. Per saldo is er van bezuinigingen geen sprake. Door de relatief beperkte inkomenseffecten van de voorgenomen niet-indexering en de versterking van de uitvoering waaraan deze intensivering bijdraagt, vindt het kabinet het (deels) niet-indexeren binnen dit totaalpakket aan structurele intensiveringen aanvaardbaar.
Deelt u de mening dat de reflex om te bezuinigen op gezinnen met kinderen door middel van bezuinigingen op het kindgebonden budget en de kinderbijslag onwenselijk is en dat de gezinnen niet langer als het kind van de rekening moeten worden gezien?
Zie antwoord vraag 7.
Het nieuws dat jagers worden uitgezonderd van de avondklok |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ontheffing van avondklok voor jacht op zwijnen en vossen»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom u ervoor kiest om uitzonderingen op de avondklok toe te staan voor jagers?
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn antwoorden op de vragen van het lid Wassenberg, is in overleg met het IPO besloten momenteel uitsluitend het beheer van wilde zwijnen en het afhandelen van door een aanrijding gewond geraakt wild tijdens de avondklok als noodzakelijke werkzaamheden te beschouwen. Het beheer van de wildezwijnenpopulaties is noodzakelijk om een uitbraak van Afrikaanse varkenspest te voorkomen. Een van de manieren om de kans op insleep van het virus te verkleinen is het reduceren van populaties wilde zwijnen. Het afschot is daarvoor de geëigende methode. We zetten nog meer acties en maatregelen in om de risico’s verder te verkleinen. Deze zijn opgenomen in de Roadmap Preventie introductie AVP die vorig jaar naar uw Kamer is gestuurd.
Wat is volgens u de urgentie om nu op korte termijn afschotmaatregelen te nemen tegen groot wild?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich voorstellen dat mensen boos worden als zij lezen dat zij omwille van de volksgezondheid na 21.00 uur niet de straat op mogen terwijl dit ondertussen wel wordt toegestaan voor mensen die op pad gaan om dieren te doden?
Dat kan ik mij voorstellen, daarom heb ik in de berichtgeving ook benadrukt dat alleen het beheer van wilde zwijnen een noodzakelijke werkzaamheid is, alle andere vormen van wildbeheer zijn op dit moment geen noodzakelijke werkzaamheden. Jagers dienen zich tijdens de werkzaamheden te houden aan alle andere beperkende maatregelen die zijn genomen om SARS-CoV-2 te bestrijden en verspreiding ervan tussen mensen te minimaliseren.
Deelt u de mening dat buitensporige verstoring van het leefgebied van zwijnen en vossen in natuurgebieden ook op andere wijze kan worden voorkomen dan door afschot?
Nee die mening deel ik niet. Het beheer van wilde zwijnen vindt net als in andere jaren hoofdzakelijk na zonsondergang en voor zonsopkomst plaats. Hierin verandert dus niets in vergelijking met de situatie onder normale omstandigheden. Het beheer van populaties wilde dieren in de nachtelijke uren leidt niet tot een buitensporige verstoring van het leefgebied. Het beheer is noodzakelijk om groei van de populatie tegen te gaan. De zwijnenpopulaties dienen in stand te worden gehouden in de aangewezen leefgebieden. Daarbuiten geldt die verplichting niet. De provincies houden bij het beheer rekening met diverse belangen, waaronder verkeersveiligheid, vraatschade en risico’s van dierziekten.
Deelt u de mening dat deze uitzonderingspositie op de avondklok voor jagers per direct dient te worden geschrapt? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals ik in het antwoord op vragen 2 en 3 aangeef zie ik het beheer van wilde zwijnen als noodzakelijk in het kader van de preventie van Afrikaanse varkenspest.
Het tekenen van een contract om de zorgbonus terug te moeten betalen als deze niet wordt uitgekeerd. |
|
Maarten Hijink |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het bericht juist dat werkgevers werknemers verplichten een contract te ondertekenen dat ze hun zorgbonus moeten terugbetalen als de werkgever voor deze werknemers geen zorgbonusgeld ontvangt?1
Ik ben bekend met de signalen zoals deze in het artikel in de Telegraaf van 26 januari jl. zijn benoemd.
Wat is uw oordeel daarover?
Het getuigt wat mij betreft niet van goed werkgeverschap en het is ook niet de bedoeling dat het risico van het niet voldoen aan de subsidievoorwaarden en -verplichtingen wordt afgewenteld op de zorgprofessional. De zorgaanbieder draagt de verantwoordelijkheid voor het aanvragen van de subsidie voor de zorgbonus. Daarbij past niet dat zorgmedewerkers een formulier dienen te ondertekenen waarin zij toezeggen de zorgbonus terug te betalen wanneer blijkt dat de zorgaanbieder geen recht had op de ontvangen subsidie. Dit is niet in lijn met het doel en de voorwaarden van de Subsidieregeling. Ik heb naar aanleiding van deze berichten reeds richting werkgevers aangegeven wat de bedoeling is en hen verzocht in lijn met het doel, de voorwaarden en de verplichtingen van de Subsidieregeling te handelen. Zorgprofessionals die worden gevraagd een dergelijke verklaring te ondertekenen, raad ik aan hiervan melding te maken bij een daartoe geschikt orgaan bij de werkgever, zoals de ondernemingsraad. De ondernemingsraad heeft de mogelijkheden om de onwenselijkheid van deze werkwijze bij de zorgaanbieder te adresseren.
Wat gaat u ondernemen om deze praktijken te voorkomen, aangezien dergelijke praktijken een klap in het gezicht zijn voor deze werknemers?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het komende plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronacrisis?
Het is helaas niet mogelijk gebleken de beantwoording voor het plenair debat van 4 februari jl. te versturen.
Het bericht 'Onverwacht zwanger door nieuw koperspiraaltje' |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de AvroTros Radar-uitzending over de Ballerine?1
Patiëntveiligheid bij medische hulpmiddelen en in het bijzonder implantaten staan voor mij voorop. Ik begrijp heel goed dat de mediaberichten tot ongerustheid leiden bij vrouwen met de Ballerine spiraal en er onduidelijkheid heerst onder zorgverleners over de veilige toepassing daarvan. Deze kwestie heeft mijn volle aandacht. De signalen over de Ballerine spiraal waren reeds bekend bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Zij zal op korte termijn de problematiek nader geduid hebben en indien nodig passende maatregelen nemen. Daarnaast was al voor de uitzending, op basis van de ingekomen meldingen bij het Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantaten (MEBI), een attendering in voorbereiding. Een dergelijke waarschuwing is bedoeld om (kennis over) al eerder geïdentificeerde risico’s bij het gebruik van implantaten in de dagelijkse praktijk te verspreiden onder zorgverleners en patiënten. Per 26 mei 2021 is de Europese Medical Device Regulation (MDR) van toepassing, die nog strengere eisen zal stellen aan het op de markt komen en blijven van medische hulpmiddelen. Ik ben ervan overtuigd dat dit de patiëntveiligheid zeker ten goede zal komen.
Welke meldingen rondom de Ballerine zijn bij u bekend? Hoeveel vrouwen gebruiken thans in Nederland een Ballerine?
Er zijn diverse kanalen waar klachten en bijwerkingen kunnen worden gemeld. Het is belangrijk dat zorgverleners, patiënten en fabrikanten dat ook laagdrempelig blijven doen, zodat mogelijke problemen met de Ballerine spiraal goed zichtbaar worden en met betrokken partijen kunnen worden aangepakt.
Voor het melden van bijwerkingen bij implantaten heb ik in 2017 het MEBI opgericht. Zowel zorgverleners als patiënten kunnen hierin melden. Het MEBI heeft tussen 24 januari 2020 (datum eerste melding) en 19 januari 2021 33 meldingen ontvangen over de Ballerine spiraal. 31 meldingen kwamen van zorgverleners en 2 van patiënten. De meldingen gaan vooral over (gedeeltelijke) uitstoting van het spiraaltje of onverwachte zwangerschap. Op basis van het aantal meldingen in MEBI was reeds een attendering in voorbereiding, waarmee zorgverleners en patiënten actief geïnformeerd worden over de geïdentificeerde risico’s.
Het Landelijk Meldpunt Zorg van de IGJ heeft voor de uitzending 1 melding van een patiënt ontvangen en sindsdien geen nieuwe. Het betreft een uitstoting met onverwachte zwangerschap.
Distributeur Titus Health Care heeft aangegeven 258 klachten uit Nederland aan de fabrikant te hebben doorgegeven over voornamelijk het uitstoten van het spiraaltje door het lichaam, maar ook perforaties en onverwachte zwangerschappen. Deze klachten zijn niet allemaal door de fabrikant bij de IGJ gemeld. Dat hoeft ook niet altijd, bijvoorbeeld omdat het reeds bekende complicaties en bijwerkingen betreffen die in lijn zijn met reeds bestaande vergelijkbare spiraaltjes.
Fabrikanten en zorgverleners zijn wettelijk verplicht incidenten en calamiteiten te melden bij de IGJ. In 2020 ontving de IGJ 5 meldingen, alle via de fabrikant (OCON). Het gaat concreet om 5 perforaties, waarvan 4 tot een onverwachte zwangerschap hebben geleid. Zorgverleners hebben in 2020 dus geen meldingen gedaan bij de IGJ.
De Ballerine spiraal is sinds april 2019 in Nederland op de markt. De distributeur heeft aan de IGJ aangegeven dat in de periode van april 2019 t/m december 2020 7682 Ballerine spiraaltjes zijn geleverd in Nederland. Hiervan zal mogelijk nog een gedeelte op voorraad liggen bij zorgaanbieders en nog niet zijn toegepast.
Hoe beoordeelt u het advies van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG), die als richtlijn hebben aangegeven dat de Ballerine geen eerste keus spiraal is omdat onvoldoende gerandomiseerd onderzoek is gedaan om de veiligheid en efffectiviteit van de Ballerine aan te tonen?
Het is aan de notified body om te beoordelen of voldoende klinisch bewijs is geleverd ter onderbouwing van de veiligheid en effectiviteit van het medisch hulpmiddel. De bevoegde autoriteit van het betreffende land houdt vervolgens toezicht op de notified body. Ik ga ervan uit dat ook in dit geval de gebruikelijke procedure adequaat doorlopen is. Uiteraard hecht ik grote waarde aan het aantonen van de effectiviteit en veiligheid van het spiraaltje met gepast onderzoek. Om er zeker van te zijn dat de Ballerine spiraal voldoet aan deze criteria voor markttoelating heeft de IGJ de Franse inspectie (ANSM) en de Franse notified body (LNE/G-MED) om nadere duiding gevraagd. Zo wordt de eventuele problematiek rondom de Ballerine spiraal op korte termijn in kaart gebracht, zodat vervolgens waar nodig passende maatregelen zullen worden genomen. Onder de MDR die op 26 mei 2021 van toepassing wordt, zullen de criteria voor klinisch bewijs strenger zijn.
Het Geneesmiddelen Bulletin raadt het gebruik af omdat de meerwaarde en veiligheid ten opzichte van de klassieke koperhoudende spiraaltjes niet is aangetoond, is dat voor u aanleiding om de fabrikant te verzoeken de Ballerine van de markt te halen? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u niet dat bij herregistratie van de Ballerine de werkzaamheid en veiligheid via deugdelijk gerandomiseerd onderzoek moeten worden aangetoond, waarbij groepen vrouwen worden vergeleken die hetzij de klassieke koperhoudende spiraal dragen, hetzij de Ballerine conform het advies van het Geneesmiddelenbulletin?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar misstanden rondom de Ballerine, bijvoorbeeld of er sprake is van ongewenste belangenverstrengeling tussen hulpverleners en Titus Health Care? Hoe is precies de relatie tussen het Vrouwen Medisch Centrum 's-Hertogenbosch, dat kennelijk allemaal spiraaltjes van Titus Health Care plaatst? Krijgt het Vrouwen Medisch Centrum daarvoor betaald of krijgt ze de spiralen tegen korting of zelfs gratis?3
De IGJ is alert op gunstbetoon en volgt marktontwikkelingen nauwgezet. Op dit moment ziet de IGJ geen aanleiding voor een onderzoek naar belangenverstrengeling.
De NHG-Richtlijn voor Anticonceptie4 geeft de behandelaar voor het plaatsen van een koperspiraal twee voorkeuren. De individuele behandelaar kan in samenspraak met de patiënt hiervan afwijken en een ander op de Nederlandse markt te verkrijgen koperspiraaltje plaatsen, zoals de Ballerine spiraal. Volgens Radar plaatste het Vrouwen Medisch Centrum (VMC) in 2020 413 spiralen, waarvan 141 Ballerine spiraaltjes. Hieruit is op te maken dat het VMC ook andere spiralen plaatst.
In het Transparantie Register Zorg is geen relatie tussen Titus Health Care en VMC gemeld in 2019. Aangenomen kan worden dat er in 2019 in ieder geval geen financiële relatie was tussen Titus Health Care en VMC. Het verstrekken van korting bij de inkoop van medische hulpmiddelen aan een instelling is wettelijk toegestaan en zal in de contracten moeten zijn opgenomen.
Wat is het oordeel van het bijwerkingencentrum voor hulpmiddelen, het Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantaten (MEBI) van het RIVM? Is het juist dat het MEBI 24 meldingen over bijwerkingen van de Ballerine heeft ontvangen? Hoe verhoudt zich dit tot andere spiraaltjes die vrouwen dragen?
Inmiddels heeft het MEBI t/m 19 januari jl. 33 meldingen ontvangen. Zoals eerder aangegeven in antwoorden op vraag 1 en 2, komt MEBI op korte termijn met een attendering.
De IGJ onderzoekt of het aantal bijwerkingen met de Ballerine spiraal afwijkt van wat verwacht mag worden en of er aanleiding is om maatregelen te treffen.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie over steekproefsgewijze controle en beoordeling van de documentatie die ten grondslag heeft gelegen aan markttoegang voor een implantaat door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)? Gebeurt dit?4
In mijn voortgangsbrief medisch hulpmiddelen beleid d.d. 9 oktober 20206 aan de Kamer heb ik u reeds laten weten dat het controleren van documentatie die ten grondslag ligt aan de markttoelating, op dit moment al onderdeel uitmaakt van het toezicht op implantaten. De IGJ vraagt fabrikanten en notified body’s regelmatig om technische documentatie en inzicht in de klinische onderbouwing van een implantaat, bijvoorbeeld in het kader van het toezicht op het werk van notified body’s of de onderzoeken die het RIVM voor de IGJ uitvoert naar bepaalde typen implantaten. Zo nodig neemt de IGJ maatregelen. Gaat het om een buitenlands bedrijf, dan vraagt de IGJ de toezichthouder in dat land om maatregelen te nemen. Omdat hier sprake is van Europese samenwerking, werkt de IGJ in het toezicht ook veel samen met andere toezichthouders van de EU-lidstaten.
Is de IGJ bereid om op korte termijn haar oordeel te vellen over de Ballerine en de klachten die haar hebben bereikt en een signaal af te geven?
De IGJ werkt momenteel aan een duiding van alle informatie, waaronder het lopende onderzoek van de betrokken notified body naar de Ballerine spiraal. IGJ zal een samenvatting van de uitkomsten van de gedane duiding publiceren op haar website. Indien de uitkomsten daartoe aanleiding geven zal de IGJ in samenspraak met de Franse toezichthouder passende maatregelen treffen. Afhankelijk van de bevindingen kan dit bijvoorbeeld variëren van de fabrikant een correctieve actie laten uitvoeren, de notified body verzoeken het CE-certificaat te schorsen totdat tekortkomingen zijn opgelost, tot het compleet uit de handel laten halen van de spiraal.
Is de kwestie met de Ballerine nog aanleiding voor u om een onafhankelijke notified body (aangemelde instantie) te bewerkstelligen, die als een college beoordeling implantaten, implantaten beoordeelt zonder commerciële drijfveren?
Tijdens de onderhandelingen over de nieuwe verordeningen voor medische hulpmiddelen en diagnostische testen is in Europees verband lang en intensief gesproken over de wijze waarop de veiligheid en effectiviteit van medische hulpmiddelen, waaronder implantaten, het best verbeterd kon worden. Er was brede steun bij zowel lidstaten, het Europees parlement als de Europese Raad, om het bestaande stelsel met een beoordeling door een notified body verder aan te scherpen. Ik sta achter deze keuze voor behoud van het huidige stelsel van certificering door een notified body, aangevuld met de extra waarborgen die de verordeningen straks bieden. Dit systeem waarin een beoordeling door een aangemelde instantie die onder toezicht staat van de IGJ, centraal staat, biedt de beste waarborg om de benodigde kennis en expertise om medische hulpmiddelen te beoordelen, op de juiste manier in te zetten. Door een zorgvuldige beoordeling voorafgaand aan de markttoelating van het medisch hulpmiddel, in combinatie met een goede monitoring van een hulpmiddel na markttoelating, kunnen risico’s straks beter en sneller worden erkend en kunnen gepaste maatregelen worden genomen. Een vergelijking met landen waar de overheid een grotere invloed heeft op de toets voorafgaand aan markttoelating, laat zien dat zich in die landen vergelijkbare risico’s voordoen, nadat hulpmiddelen tot de markt zijn toegelaten. De keuze voor een dergelijk stelsel kan deze risico’s dus niet wegnemen.
De ontheffing van de avondklok voor de jacht op zwijnen en vossen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ontheffing van avondklok voor jacht op zwijnen en vossen»?1
Ja.
Is het waar dat de Minister van LNV aan provincies en provinciale faunabeheereenheden gevraagd heeft om «ontheffingen te regelen voor de jacht op zwijnen en vossen»? Zo nee, is er vergelijkbare communicatie geweest waarop de KNJV (Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging) zich baseert? Zo ja, met welke partijen?
Het ministerie heeft in de derde week van januari, voorafgaand aan de invoering van de avondklok, verzoeken ontvangen van onder andere de KNJV over het in de nacht kunnen uitvoeren van noodzakelijk wildbeheer. Mijn ministerie heeft op 21 januari jl. aangegeven dat Rijk en provincies samen zouden bekijken wat de mogelijkheden zijn om nachtelijk wildbeheer uit te zonderen van de maatregelen horend bij de invoering van de avondklok. Op het moment van publicatie van het bericht waar u naar verwijst was er nog geen besluit genomen.
Beaamt u dat jacht geen uitzonderingsgrond is voor een ontheffing op de avondklok? Zo ja, wat is dan de wettelijke basis voor deze ontheffingen?
Jacht is geen uitzonderingsgrond voor de avondklok. Het beheer van wilde zwijnen om de aantallen te reduceren en zodoende de kans van introductie van Afrikaanse varkenspest zo klein mogelijk te maken, beschouw ik als een noodzakelijke werkzaamheid. In de regeling avondklok2 is een algemene uitzondering opgenomen voor het uitvoeren van noodzakelijke beroepsmatige werkzaamheden. Er is dus geen sprake van een specifieke uitzondering of ontheffing voor wildbeheer.
Ook het afhandelen van door aanrijding gewond geraakt wild (valwild) is een noodzakelijk werk. Andere vormen van wildbeheer en jacht die tijdens de uren van avondklok plaatsvinden zijn geen noodzakelijke werkzaamheden tijdens de uren van de avondklok. Dit is ook gecommuniceerd richting de KNJV en de faunabeheereenheden.
Kunt u aangeven welk doel gediend is met het verontrusten, bejagen en doden van vossen en zwijnen gedurende de nachtelijke uren?
In overleg met het Interprovinciaal Overleg (IPO) is besloten momenteel uitsluitend het beheer van wilde zwijnen en het afhandelen van door een aanrijding gewond geraakt wild dier tijdens de avondklokuren als noodzakelijke werkzaamheden te beschouwen. Het beheer van de wildezwijnenpopulaties is noodzakelijk om de kans van introductie van Afrikaanse varkenspest zo klein mogelijk te maken. De noodzaak van het verkleinen van populaties wilde zwijnen is onder andere verwoord in het Plan van Aanpak «besmetting van wilde zwijnen met AVP»3 en in de Roadmap «preventie introductie AVP», die vorig jaar naar uw Kamer is gestuurd4.
Deelt u de mening dat er gedurende de nachtelijke uren op geen enkele wijze sociale controle uitgeoefend kan worden op de jacht en dat BOA’s of jachtopzichters niet zelden in dienst van de jagers zijn?
Die mening deel ik niet.
Waarom kiest u voor een centrale oproep om ontheffingen af te geven, waar u in andere gevallen doorgaans kiest voor decentrale verantwoordelijkheden met betrekking tot de jacht?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 aangeef is er geen sprake van ontheffingen. Bovengenoemd besluit is in samenspraak met het IPO tot stand gekomen om te zorgen voor een zo eenduidig mogelijk beleid.
Hoe verhoudt deze oproep zich tot een recente uitspraak van de rechtbank in Den Haag, die de ontheffing op nachtelijk jagen op vossen heeft verboden in Zuid-Holland?2
Zoals hierboven aangegeven beschouw ik op dit moment alleen het beheer van wilde zwijnen als noodzakelijke werkzaamheid. Dit dient te gebeuren binnen alle geldende regels en ontheffingen.
In welke andere Europese landen krijgen jagers ontheffing van coronapreventie, zoals de avondklok?
Zowel in België als in de aan Nederland grenzende Duitse deelstaten Nedersaksen en Noordrijn-Westfalen zijn er uitzonderingen in de regelgeving zodat urgente jachtactiviteiten kunnen worden uitgevoerd. Specifiek wordt hier ook het beheer van zwijnenpopulaties ter voorkoming van epidemieën zoals de Afrikaanse Varkenspest benoemd.
Beaamt u dat het gebruik van lichtbakken, restlichtversterkers, nachtzichtapparatuur en geluidsdempers in de regel beschouwd wordt als een onwenselijke stropersmethode? Zo nee, waarom niet?
Wildstroperij is geen wettelijk gedefinieerde term, in de volksmond wordt hiermee bedoeld het bemachtigen en doden van dieren zonder hiervoor het wettelijke recht te hebben. Er zijn derhalve ook geen «stropersmiddelen», alleen middelen die al dan niet wettelijk mogen worden ingezet voor het bemachtigen en doden van dieren. Conform art. 3.25 en 3.26 van de Wet natuurbescherming kunnen provincies ontheffing afgeven voor het gebruik van de genoemde middelen indien de noodzaak goed kan worden gemotiveerd. Wanneer deze middelen op de juiste en ontheven manier worden gebruikt, is er geen sprake van wildstroperij.
Naast een ontheffing voor het gebruik van de middelen moet de gebruiker ook over een jachtakte beschikken op grond van de Wet wapens en munitie. Als zonder jachtakte en/of ontheffingen beschermde dieren worden bemachtigd/gevangen/gedood, is dat strafbaar gesteld in de Wet op de economische delicten.
Waarom zouden jagers dieren gemakkelijker kunnen benaderen in het donker dan overdag en hoe verhoudt die noodzaak zich tot een vermeende overpopulatie?
Wilde zwijnen zijn in de meeste gebieden in Nederland door recreatie en andere menselijke activiteiten ’s nachts actief. Effectief afschot is daarom eigenlijk alleen mogelijk in die uren. Bovendien kunnen de dieren in de nacht minder goed zien, waardoor het zwijn een jager niet snel opmerkt. Het beheer van wilde zwijnen vindt, net als in andere jaren, hoofdzakelijk na zonsondergang en voor zonsopkomst plaats. Hierin verandert dus niets in vergelijking met de situatie onder «normale» omstandigheden.
Welke invloed heeft nachtelijke bejaging op de verkeersveiligheid en het oversteekgedrag van opgejaagde dieren, in de randen van de nacht en vroege ochtend?
Het gaat in dit geval om het beheer van wilde zwijnen. De wijze waarop die worden geschoten leidt niet tot een wezenlijke vergroting van de normale nachtelijke bewegingen van wilde zwijnen – de dieren worden niet opgejaagd. Deze vorm van beheer is niet van invloed op de verkeersveiligheid.
Hoe past de door u bepleite ontheffing zich tot het zoveel mogelijk beperken van ontheffingen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 aangeef is er geen sprake van ontheffingen.
Is er een formeel of informeel verzoek bij u ingediend waarin gepleit werd voor ontheffing van de avondklok? Zo ja, van wie was dat verzoek afkomstig en kunt u dat met de Kamer delen? Zo nee, waardoor werd uw initiatief dan ingegeven?
Er zijn bij mij informele verzoeken binnengekomen vanuit de KNJV, de Nederlandse Organisatie voor Jacht en Grondbeheer (NOJG), een provincie en enkele faunabeheereenheden uit provincies waar de varkenspestproblematiek speelt. Deze benadrukten de noodzaak van het beheer van wilde zwijnen in het kader van de preventie van Afrikaanse varkenspest.
In de correspondentie staan persoonlijke gegevens. Gelet op de benodigde zorgvuldigheid zal de gevraagde informatie op een later moment worden nagestuurd.
Kunt u deze vragen gelet op de urgentie van invoering van de avondklok en het ontheffingenbeleid binnen een week beantwoorden?
De vragen zullen binnen de termijn worden beantwoord.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk van elkaar te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Ommelander Ziekenhuis zet ‘laatste stappen’ in financiële herziening’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Ommelander Ziekenhuis zet «laatste stappen» in financiële herziening»?1
Op 2 december 2020 heb ik uw Kamer, in antwoord op drie sets schriftelijke vragen, geïnformeerd over de situatie bij het Ommelander Ziekenhuis Groningen (OZG) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 981, 982 en 983). Ik heb uw Kamer laten weten dat in de zomer van 2020 is vastgesteld dat de strategie en het bedrijfsplan van het ziekenhuis bijstelling behoefden vanwege een aantal ontwikkelingen. Er is door betrokken partijen geconstateerd dat van acute financiële problematiek geen sprake was, maar dat bijstelling van de bedrijfsvoering van het ziekenhuis nodig was om deze toekomstbestendig te maken. Er is een analyse uitgevoerd naar de huidige en toekomstige positie van het OZG in het zorglandschap en hoe de financiële positie duurzaam kan worden verbeterd. De betrokken zorgverzekeraars Menzis, Coöperatie VGZ en Zilveren Kruis zijn in nauw overleg met OZG over de continuïteit van het ziekenhuis. Ik heb uw Kamer tevens laten weten dat er inmiddels een herstelplan lag met kostenbesparingen en verhoging van de inkomsten. Daarna zijn partijen ook in overleg getreden met andere betrokken partijen (waaronder de banken en de provincie Groningen), met als doel een breed draagvlak te creëren voor het maatschappelijke belang van het Ommelander Ziekenhuis, zo lieten OZG en de zorgverzekeraars mij weten. De toezichthouders, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), zijn door de zorgverzekeraars respectievelijk raad van bestuur van OZG geïnformeerd over de situatie.
OZG heeft mij laten weten dat de gesprekken met financiers en verzekeraars nog gaande zijn. Het betreft een complexe situatie en gaat om afspraken die voor meerdere jaren moeten gelden. Dat kost tijd. OZG vindt het niet verstandig gedurende die gesprekken in het openbaar een tussenbalans op te maken.
Samen met alle betrokken partijen zet OZG zich er maximaal voor in om het proces succesvol af te ronden. De juiste balans tussen snelheid en zorgvuldigheid is daarbij van cruciaal belang, aldus OZG.
Wat is uw reactie op het bericht «Analyse: wat verbergt het Ommelander ziekenhuis»?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de opmerking «Het Ommelander Ziekenhuis bekleedt een cruciale positie als het gaat om spoedeisende hulp en acute verloskunde. Alle partijen beseffen dat vooropstaat dat continuïteit van kwalitatief hoogwaardige ziekenhuiszorg voor de patiënten in de regio behouden moet blijven»?
Zoals ik op 2 december in antwoord op schriftelijke vragen van Kamerlid Van Gerven (SP) heb laten weten vind ik het van groot belang dat er voor de inwoners uit de betreffende regio voldoende, toegankelijke zorg beschikbaar blijft (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 981). De zorgaanbieder en zorgverzekeraars moeten samen onderhandelen over het zorgaanbod van OZG en de bijdrage die de zorgverzekeraars hiervoor betalen. De zorgverzekeraars moeten daarbij voldoen aan hun zorgplicht. Dat betekent onder meer dat er voldoende zorgaanbod voor hun verzekerden beschikbaar moet zijn en dat deze zorg voldoende toegankelijk moet zijn. In dit geval geldt in het bijzonder dat de afdelingen Spoedeisende Hulp (SEH) en acute verloskunde in Scheemda «gevoelig» zijn voor de zogenaamde «45 minuten-norm» (Kamerstuk 29 247, nr. 315). OZG moet binnen de grenzen van de redelijkheid alle noodzakelijke medewerking verlenen opdat de zorgverzekeraars aan deze bereikbaarheidsnorm kunnen voldoen.
De IGJ en NZa houden toezicht en informeren mij indien nodig over de ontwikkelingen.
Kunt u garanderen dat het Ommelander Ziekenhuis Groningen een volwaardig ziekenhuis blijft inclusief spoedeisende hulp en acute verloskunde?
Zie antwoord vraag 3.
Is er, in tegenstelling tot uw antwoord op eerdere schriftelijke vragen, inmiddels wel sprake van acute financiële problemen?3
OZG heeft mij laten weten dat er op dit moment geen sprake is van acute financiële problemen. De continuïteitsbijdrageregeling (CB-regeling) voor ziekenhuizen voor 2020 en 2021 die in verband met de covid-pandemie in het leven is geroepen geeft OZG de ruimte en tijd om gezamenlijk met de stakeholders zorgvuldig naar een meerjarige oplossing toe te werken, aldus OZG.
Wat is precies de oorzaak van de financiële problemen van het ziekenhuis? Kunt u aangeven wat deze problemen precies (gaan) betekenen voor het personeel van het ziekenhuis?
OZG heeft mij laten weten dat een complex aan factoren heeft geleid tot de huidige financiële situatie. «Essentieel daarbij is het meerjarenperspectief van het ziekenhuis. Hierbij speelt onder andere een rol dat het ziekenhuis vanuit Scheemda een relatief klein achterland bedient dat te maken heeft met bevolkingskrimp. Daarbij speelt de recente nieuwbouw in Scheemda een rol, wat heeft geleid tot hoge financieringslasten», aldus OZG.
Ik heb daarnaast van OZG begrepen dat de reeds ingezette kostenbesparings- en efficiencymaatregelen niet leiden tot gedwongen ontslagen. De definitieve meerjarige oplossing is er uiteraard pas als alle gesprekken met de betrokken partijen succesvol zijn afgerond, maar OZG gaat er op dit moment niet vanuit dat er in het kader van die meerjarenoplossing sprake zal zijn van gedwongen ontslagen, aldus OZG.
Wat is uw reactie op de stelling van de Raad van Commissarissen dat gedwongen ontslagen zouden zijn uitgesloten, maar dat het tegelijkertijd duidelijk zou zijn dat onder het personeel wel klappen moeten vallen, gedwongen of niet, aangezien 75 procent van de kosten van het ziekenhuis personeelskosten zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u garanderen dat de zorg voor de regio niet in gevaar komt en deze voldoende beschikbaar en toegankelijk blijft?
Zie mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
Hoe beoordeelt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) op basis van de laatste stand van zaken met betrekking tot het zorgplicht risico, ook voor de individuele patiënt?
De NZa is geïnformeerd over de situatie bij OZG en heeft hierover regelmatig contact met de betreffende zorgverzekeraar. Op basis van de informatie van de verzekeraar voorziet de NZa op de korte termijn geen risico voor de zorgplicht. Zorgverzekeraars zijn samen met OZG en andere stakeholders in gesprek over de continuïteit van het ziekenhuis.
Wat is uw reactie op de opmerking: «Deadline na deadline na deadline is verstreken zonder oplossing. We horen niet meer dan dat het overleg nog loopt. Dat is wellicht begrijpelijk wanneer het zou gaan om een bedrijf met commerciële belangen. Het is niet te verdedigen bij een ziekenhuis, waar honderden medewerkers in crisistijd de zorg overeind houden, waar tienduizenden patiënten van afhankelijk zijn en waar miljoenen aan publiek geld in zit»?
Zie mijn antwoord op de vragen 1 en 2.
Houdt het Ommelander Ziekenhuis Groningen zich aan alle eisen met betrekking tot het early warning systeem?
De afspraken uit het Early Warning System (EWS) van de NZa hebben betrekking op zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars en de NZa hebben afgesproken dat de zorgverzekeraars de NZa informeren over mogelijke risico’s voor de discontinuïteit van zorg in het kader van de zorgplicht. De betreffende zorgverzekeraar heeft de situatie van OZG gemeld bij de NZa en houdt de NZa op de hoogte van de ontwikkelingen.
Worden inmiddels gesprekken gevoerd tussen het Ministerie van VWS en het ziekenhuis? Zo nee, op welk moment zou u dit wel noodzakelijk achten?
Uw Kamer is bij brief van 11 oktober 2019 geïnformeerd over het beleid van het Ministerie van VWS rond zorgaanbieders in financiële problemen (Kamerstuk 32 620, nr. 235). Het doel van dit beleid is om de continuïteit van zorg voor patiënten te waarborgen en ongecontroleerde faillissementen te voorkomen. Als een zorgaanbieder financiële problemen heeft, dan moet hij in overleg treden met de partij die de zorg inkoopt (in dit geval de zorgverzekeraars) en andere betrokkenen, zoals financiers, om een passende oplossing te vinden. Wanneer het gaat om een zorgaanbieder waarvan het wegvallen grote maatschappelijke impact zou hebben, zoals een ziekenhuis, houdt de NZa hierbij een vinger aan de pols, als toezichthouder op de zorgplicht van de zorgverzekeraars. Als de NZa er geen vertrouwen in heeft dat partijen onderling tot een adequate oplossing komen om de zorg voor de patiënten te borgen, dan kan zij escaleren naar het Ministerie van VWS.
Het gebruik van politiepaarden en -honden bij oproerbeheersing |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Is het juist dat bij een verboden demonstratie in Amsterdam een politiepaard werd aangevallen met een ploertendoder en daarbij gewond raakte?1
Ja, dat is juist. Tijdens de demonstratie in Amsterdam zijn verschillende politiepaarden geslagen met een ploertendoder. Naar de daders loopt een onderzoek. De politie heeft aangegeven dat het met de gewond geraakte paarden weer goed gaat.
Is het juist dat bij een verboden demonstratie in Eindhoven enkele politiepaarden uitgleden en één politiepaard in paniek losbrak en wegrende?2
Ja. Er zijn twee paarden uitgegleden, waarvan één daarbij ten val kwam. Dit ondanks het gebruik van zogeheten stiftjes in de hoefijzers om uitglijden te voorkomen. Het gevallen paard is zonder ruiter terug naar de paardentrailer gerend. Dit is instinctief gedrag van het dier.
Hoeveel politiepaarden- en honden zijn er sinds de verboden demonstratie op het Museumplein in Amsterdam op 17 januari jongstleden ingezet en hoeveel daarvan zijn gewond geraakt?
Tussen 17 en 31 januari 2021 heeft de Bereden Politie 10 inzetten gehad. Het aantal paarden per inzet varieerde tussen 8 en 36. De politie heeft aangegeven dat er in de genoemde periode in totaal 178 paarden zijn ingezet.
In Amsterdam is één paard gewond geraakt aan het hoofd als gevolg van een klap met een ploertendoder. Twee paarden hebben een schaafwond overgehouden aan de inzet en vier paarden zwellingen.
Erkent u dat paarden vluchtdieren zijn en derhalve de instinctieve reactie hebben om aan een angstige situatie te willen ontkomen?
Zowel mensen als dieren kunnen in een stressvolle situatie verschillende vormen van gedrag vertonen. Door middel van selectie, opleiding en training kan dit gedrag door mensen en werkdieren worden beheerst. Paarden zijn vooral kuddedieren. Van deze eigenschap maakt de politie gebruik bij alle trainingen en inzetten van politiepaarden. Door het werken in een groep ondervinden paarden steun aan elkaar.
Erkent u dat politiepaarden en -honden een verhoogd risico lopen om blootgesteld te worden aan geweld? Vindt u dat acceptabel?
Net als medewerkers van de ME lopen politiepaarden en hun ruiters bij een inzet risico om blootgesteld te worden aan geweld. Ik vind dat een acceptabel risico, gegeven de situatie. Politiepaarden zijn goed getraind voor deze situaties en voorzien van beschermingsmiddelen. Bovendien is het inzetten van politiepaarden in dit soort situaties een bewezen effectief middel. Over het algemeen heeft de aanwezigheid van paarden en honden een preventieve werking en voorkomt het vaak dat er geweld moet worden aangewend. Met behulp van de inzet van paarden kan een mensenmassa snel worden verplaatst dan wel uit elkaar gedreven worden. Daarnaast kan een specifieke groep mensen worden ingesloten. De heftige gebeurtenissen in Amsterdam en Eindhoven zijn wat dat betreft uitzonderingen.
Op welke manier waarborgt u het welzijn van de politiepaarden en -honden bij oproerbeheersing?
Bij ME-inzetten hebben politiepaarden en -honden een toegevoegde waarde. Ze worden, weloverwogen en terughoudend, ingezet in situaties waarin dat verantwoord wordt geacht. De politiepaarden en -honden raken doorgaans zelden gewond tijdens een ME-inzet. Als zij worden ingezet is dit altijd kortstondig en doelgericht. De dieren worden voorafgaand aan een ME-inzet, indien nodig, van extra beschermingsmiddelen voorzien en er wordt een afweging gemaakt of het te bereiken doel, handhaving van de openbare orde en veiligheid, opweegt tegen het gevaar voor mens en dier. De inzet van de politiepaarden en -honden geschiedt, gezien de omstandigheden, zo veilig mogelijk. Dierenwelzijn is daarbij een van de afwegingen.
Dierenwelzijn heeft, net als optimale training en verzorging, bij de politie altijd een hoge prioriteit. De politiepaarden komen tijdens ME-inzetten altijd als groep (gebruik makend van hun kudde-instinct) in actie, waardoor ze tijdens de inzet steun aan elkaar hebben. Het werken in een groep zorgt voor rust. Bij de samenstelling van de groep is er aandacht voor welke ruiters en paarden goed kunnen samenwerken.
Beenbeschermers en neusplaten worden altijd aangebracht. Tijdens een inzet zelf worden ook altijd zo veel mogelijk rustmomenten ingebouwd. Zo staan paarden voorafgaand aan een charge altijd (in relatieve rust) achter het commandovoertuig opgesteld en nooit oog-in-oog met de relschoppers. Zo nodig, worden ook gelaatschermen of oordoppen gebruikt. Ook na afloop krijgen de paarden de juiste nazorg.
Bent u bereid alternatieven te onderzoeken voor de inzet van politiepaarden- en honden bij oproerbeheersing? Zo ja, binnen welk tijdsbestek? Zo nee, waarom niet?
Politiepaarden en honden hebben in de praktijk bewezen dat zij een de-escalerend effect hebben tijdens ordehandhavend optreden. De inzet van deze dieren maakt dat een deel van de ordeverstoorders uit eigen beweging de betreffende locatie verlaat. Zonder de inzet van de eerdergenoemde dieren zou de politie zich genoodzaakt zien om geweld te moeten gebruiken tegen een grotere groep ordeverstoorders met kans op een grotere escalatie van de gevaarsituatie en een ingrijpendere vorm van geweld door de politie jegens ordeverstoorders, en vice versa.
De politie geeft aan dat zij relevante ontwikkelingen met betrekking tot de inzet van politiepaarden en -honden continue in de gaten houdt. Er is tot op heden nog geen geschikt alternatief voor de inzet van politiepaarden en -honden ten aanzien van crowd control, crowd management en riot control. In die situaties werkt de inzet deze dieren – meer dan elk ander middel – de-escalerend.
Het afwijzen van gesprekken over de SUP-richtlijn op grond van artikel 5, derde lid van het WHO-kaderverdrag |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief van uw ministerie1 over het afwijzen van gesprekken over de Europese richtlijn voor minder wegwerpplastic in zee (hierna: SUP-richtlijn) op grond van artikel 5, derde lid van het Kaderverdrag van de World Health Organization (hierna: WHO-kaderverdrag)?
Ja, in deze brief is het standpunt van het ministerie aangaande contacten met de tabaksindustrie kenbaar gemaakt.2
Wat is volgens u het beoogde doel van artikel 5, derde lid van het WHO-kaderverdrag?
Het doel van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging is om huidige en toekomstige generaties te beschermen tegen de, zoals in het verdrag beschreven, verwoestende gezondheidseffecten en sociale, milieukundige en economische gevolgen van tabaksconsumptie en blootstelling aan tabaksrook. Dit verdrag beoogt een kader te bieden voor maatregelen ten behoeve van tabaksontmoediging die door de verdragspartijen op internationaal, nationaal en regionaal niveau moeten worden uitgevoerd om tabaksgebruik en blootstelling aan tabaksrook permanent en substantieel te verminderen. Tabaksontmoedigingsbeleid is van evident belang.
Artikel 5, derde lid, van het WHO-Kaderverdrag bepaalt dat overheden bij vaststelling en uitvoering van hun beleid zich niet laten beïnvloeden door de commerciële en andere gevestigde belangen van de tabaksindustrie. Op grond van artikel 5, derde lid, van het WHO-Kaderverdrag, is de Nederlandse overheid en daarmee het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zeer terughoudend in contacten met de tabaksindustrie. Dit om te voorkomen dat de tabaksindustrie invloed kan uitoefenen op het beleid. Voor alle soorten van contacten tussen de (Rijks)overheid en de tabaksindustrie die wel nodig zijn staan transparantie en zakelijkheid voorop.
Wat is de juridische onderbouwing voor het weigeren van gesprekken met betreffende organisaties over de uitvoeringstechnische implementatie van de SUP-richtlijn op grond van artikel 5, derde lid van het WHO-kaderverdrag, terwijl het geen volksgezondheidsbeleid betreft?
De onderbouwing volgt uit artikel 5, derde lid, van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging. Voor Nederland is dit verdrag op 27 april 2005 in werking getreden. Het betreffende artikel heeft betrekking op al het beleid dat overheden voeren t.a.v. tabak. Nederland heeft een verduidelijking van de invulling van artikel 5, derde lid, van het WHO-Kaderverdrag opgesteld die van toepassing is op het gehele overheidsbeleid.3 Deze verduidelijking is ook van toepassing op het voorliggende onderwerp. En in dit geval is er ook een duidelijk verband met het tabaksontmoedigingsbeleid van de overheid, zie verder het antwoord op vraag 4.
Deelt u de opvatting dat het voeren van gesprekken met betreffende organisaties over uitvoeringstechnische kwesties is toegestaan op grond van het Nederlandse artikel 5 lid 3 protocol? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom bent u niet in gesprek gegaan?
Sigarettenfilters komen veel voor in het zwerfafval en bevatten plastics en andere schadelijke stoffen. De Single-Use-Plastic-richtlijn verplicht daarom om voor filters van tabaksproducten o.a. een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) in te voeren die de kosten dekt van o.a. het opruimen en een specifieke inzamelstructuur voor de openbare ruimte. Deze UPV wordt vormgegeven via een ministeriële regeling die uiterlijk 5 januari 2022 wordt gepubliceerd en volgens de richtlijn op 5 januari 2023 in werking moet treden. Deze ministeriële regeling wordt in nauwe afstemming met VWS opgesteld, teneinde de conformiteit met het tabaksontmoedigingsbeleid te waarborgen. Indien er na het opstellen van de ministeriële regeling uitvoeringskwesties zijn waarvoor contacten met de sector noodzakelijk zijn, dan zullen die gesprekken te zijner tijd worden gevoerd binnen de genoemde kaders van zakelijkheid en transparantie.
Deelt u de opvatting dat voor een juiste implementatie van de SUP-richtlijn met alle relevante partijen de benodigde informatie moet worden uitgewisseld om organisaties de kans te bieden om aan de wet- en regelgeving te kunnen voldoen die voortvloeit uit de SUP-richtlijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid om alsnog in gesprek te gaan met de betreffende organisaties?
De tabaksindustrie is, in lijn met het WHO-kaderverdrag inzake tabaksontmoediging, een uitzondering op deze regel.
Hoe waarborgt u de juiste implementatie van de SUP-richtlijn als het gaat om sigarettenfilters, indien u niet bereid bent om gesprekken te voeren met de betreffende organisaties?
De UPV wordt vormgegeven via een ministeriële regeling die uiterlijk 5 januari 2022 wordt gepubliceerd en volgens de richtlijn op 5 januari 2023 in werking moet treden. Deze ministeriële regeling zal ook ter consultatie worden voorgelegd. Het staat de tabaksindustrie dan vrij een reactie in te sturen. Zie in aanvulling het antwoord op vraag 4.
Hoe gaat u de vragen beantwoorden van de betreffende organisaties die noodzakelijk zijn voor een juiste uitvoering van wet- en regelgeving die voortvloeit uit de SUP-richtlijn?
Indien er na het opstellen van de ministeriële regeling uitvoeringskwesties zijn waarvoor contacten met de sector noodzakelijk zijn, dan zullen die gesprekken t.z.t. worden gevoerd binnen de genoemde kaders van zakelijkheid en transparantie.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Bij deze heb ik aan uw verzoek voldaan.